Piushavengebied 2009, 5e herziening (De Mersjant)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 25-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan
Het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 5e herziening (De Mersjant)" met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2019026-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers conform artikel 10.3;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een
gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.12 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.13 bestaand
Bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.20 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.24 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.25 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4 m² daaronder begrepen - voor zover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 meter.
1.26 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250 m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid.
1.27 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.28 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.30 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.31 evenement
Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.
1.32 gebruiksoppervlakte (gbo)
De vloeroppervlakte van ruimte(n) tussen de opgaande scheidingsconstructies bepaald overeen- komstig NEN 2580 waarbij garage's, bergingen, inpandige loggia's/balkons en andere niet voor bewoning geschikte ruimten niet meegerekend worden.
1.33 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.35 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.36 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.37 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.38 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop of ter gebruik aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop/ gebruik, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.39 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.40 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren.
Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 arbeidsmigranten;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.41 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.42 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat vanbedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
-
seksuele en erotische dienstverlening;
-
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
-
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
-
horeca.
1.43 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.44 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.45 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoerings- aanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.46 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.47 Nota parkeernormen Tilburg 2017
De door het college van Burgemeester en wethouders vastgestelde nota parkeernormen Tilburg 2017, vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders op 14 november 2017 en zoals opgenomen in bijlage 9 van de toelichting op dit bestemmingsplan.
1.48 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.49 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.50 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 meter boven peil.
1.51 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatie-installatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.52 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.53 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.54 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.55 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.56 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.57 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.58 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.59 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.
1.60 prostitutie-inrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een escortbedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.61 risicovolle inrichting
-
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
-
bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.62 sociale huurwoning
Huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, zoals omschreven staat in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening.
1.63 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.64 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.65 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.66 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.67 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.68 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.69 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
-
de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 meter boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 meter achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergrondse bouwwerken
5.2 Hoofdtoegang woningen
5.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen
5.4 Ruimte tussen bouwwerken
5.5 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
7.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
7.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
7.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoon- stelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
7.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen, en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening, binnen het bestemmingsvlak 'Wonen', met dien verstande dat:
-
uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën 1 of 2 van de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
-
de omvang van de functie ten hoogste 200 m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;
-
geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur);
-
geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;
-
in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
geen sprake mag zijn van buitenopslag;
-
geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.
8.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
-
de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
-
de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 meter;
-
de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;
-
bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
8.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeennut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
10.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3 Parkeren
-
De gronden mogen enkel worden gebruikt onder voorwaarde dat ten behoeve van het parkeren of stallen van (motor)voertuigen in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig is;
-
het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, indien bij aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen en rekenmethode;
-
De onder a. bedoelde plaatsen voor het stallen van voertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare (motor)voertuigen, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
10.4 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen, zoals neergelegd in de CROW Kennisbank in ASVV 2012.
10.5 Afwijken van de regels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van artikel 10.3 en artikel 10.4 indien:
-
op andere wijze in de nodige parkeerbehoefte en/of de laad- of losruimte wordt voorzien;
-
wordt voldaan aan de voorwaarden en vrijstellingsregels zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 5e herziening (De Mersjant)".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van woningen op een locatie aan de Koopvaardijstraat te Tilburg.
De ontwikkeling heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend als Tilburg, sectie G, nummers 8736, 8558, 8179, 9091, 9090, 9149, 9822 en 9823. Plaatselijk bekend als de locatie 'Hopmans'.
Sinds 1934 is het door koopman L.G. Hopmans in 1925 opgerichte bedrijf in marktkramen verhuur, gevestigd in het plangebied aan de Koopvaardijstraat.
Afbeelding 1:1: gevel belettering aan de Koopvaardijstraat 13A
De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn al enige tijd gestaakt. Onder andere vanwege de slechte staat van de aanwezige opstallen, vraagt het plangebied om een herinvulling.
afbeelding 1.2: bestaande situatie
Het voornemen bestaat om het merendeel van de bebouwing binnen het plangebied te slopen ten behoeve van de nieuwbouw van een woningbouwcomplex. Bij de herontwikkeling worden de huidige woningen aan de Koopvaardijstraat 13, 21, 23 en 29 betrokken.
Afbeelding 1.3: Kadastrale percelen in het plangebied (rood omkaderd).
De planontwikkeling behelst de bouw van nieuwe wooneenheden in de vorm van appartementen (gestapelde woningbouw) en een aantal grondgebonden woningen met buitenruimte en parkeer- voorzieningen.
Afbeelding 1.4: planontwikkeling op planlocatie Hopmans (bron: Bygg Architecture)
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied.
Er zal nader ingegaan worden op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de oostzijde van Tilburg in het stadsdeel Oud-Zuid tussen het stadscentrum en het Wilhelminakanaal in de wijk Hoogvenne. De exacte begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Koopvaardijstraat aan de zuidzijde en de tuinen van de woningen aan de Clerxkstraat aan de noordzijde. De percelen Koopvaardijstraat 13 t/m 29 vormen het gehele plangebied, waarbij de begrenzing is gebaseerd op kadastrale grenzen van deze percelen. Op onderstaande afbeelding 1.5 is de projectlocatie met rood omkaderd.
Afbeelding 1.5: Ligging van het plangebied (rood omkaderd).
1.3 Voorgaande Plannen
Dit bestemmingsplan vervangt op de planlocatie de volgende plannen:
-
Piushavengebied 2009, vastgesteld op 19 juli 2010 en onherroepelijk sinds 14 november 2011;
alsmede de volgende bestemmingsplannen met dubbelbestemmingen:
-
Tilburg, Appartementen, vastgesteld op 2019-12-17;
-
Tilburg, Terrastegels, vastgesteld op 2019-07-01;
-
Tilburg, Parkeerregeling, vastgesteld 2018-08-07.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Ruimtelijke Structuur
Op 4 april 1923 is de Piushaven officieel geopend, nadat in oktober 1921 is gestart met de aanleg ervan. Doordat het Tilburgse bedrijfsleven met deze haven betere mogelijkheden kreeg voor de aan- en afvoer van goederen, had de Piushaven grote aantrekkingskracht op de bedrijvigheid. Ook werden diverse woonwijken gerealiseerd.
De gebieden rondom de Piushaven zijn afzonderlijk en in verschillende tijdvakken gerealiseerd. Het ruimtelijke totaalbeeld van de omgeving toont zich dan ook als een verzameling van stedelijke fragmenten. De schaal en maat van het stratenpatroon en de bebouwing is hierbij zeer divers. Zo zijn de woongebieden kleinschalig van opzet, terwijl de bedrijventerreinen een meer grootschalig karakter hebben.
In de jaren zestig van de vorige eeuw nam door de veranderende economische structuur van Tilburg de economische betekenis van de Piushaven af. Grootschalige bedrijvigheid werd verplaatst naar nieuwe industrieterreinen, waarbij steeds meer goederen via (spoor)weg werden vervoerd. Dit heeft er toe geleid, dat in 1983 de zuidelijke arm van de Piushaven is gedempt ten behoeve van met name woningbouwontwikkelingen.
Eind jaren negentig van de vorige eeuw is gestart met de eerste plannen voor de grootschalige ontwikkeling van het gebied, zoals die nu gaande is, met inbegrip van de Koopvaardijstraat. Daarbij geldt dat de samenleving dermate dynamisch is geworden dat blauwdrukplanning grotendeels achterhaald is. Bij een plan hoort altijd een tijdsperspectief en een handelswijze die zich aan ontwikkelingen in de tijd kan aanpassen. Dit betekent dat de gemeente Tilburg niet uitgaat van een eindplanning maar van procesplanning die gebonden is aan lange termijn doelen, waarbij de uitwerking kan evolueren.
Daarom maakt de gemeente gebruik van een dynamische stedenbouwkundige visie voor de gebiedsontwikkeling van het Piushavengebied en de daarbij aanhakende omgeving.
Piushavengebied
In het verleden zijn diverse pogingen gedaan om de ruimtelijke en functionele relatie tussen Binnenstad en Piushaven te verbeteren. Daarbij is onder meer gezocht naar een betere vorm en identiteit van het Koningsplein en een visueel-ruimtelijke verbinding tussen Koningsplein en het Piushavengebied.
De ontwikkelingsvisie Piushaven 2002 formuleerde de basisuitgangspunten voor de herontwikkelingen
van het plangebied Piushaven. Met als inzet de omslag van een gebied met verloederde industrie- terreinen naar een gevarieerd en levendig centrumstedelijk woonmilieu, dat door de aanwezigheid van water uniek en onderscheidend kan zijn ten opzichte van andere stadsdelen.
Afbeelding 2.1: kaartbeeld uit visie 2002
In 2007 is een nieuwe visie gepresenteerd met een structuurbeeld dat vooral gericht is op het positioneren van de deellocaties ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de omringende stad. Het beeld gaf houvast bij het uitwerken van de deellocaties en moest toelaten dat nieuwe actualiteiten en ontwerp inzichten met het gebied verbonden worden.
Afbeelding 2.2: kaartbeeld uit visie 2007
In 2011 lag de focus van de visie voor het gebied op de planvorming van deelgebieden, het zoeken naar marktconforme programma´s en architecturale oplossingen die naar de huidige inzichten afzetbaar en gewenst waren, zonder de programmatische en financiële kaders van de gebiedsontwikkeling onderuit te halen.
Dit betekende dat in de periode 2011 – 2015 niet alleen is gebouwd. Er zijn tevens nieuwe bewoners en ondernemers in het gebied gekomen en is het gebied succesvol als recreatief binnenstedelijk woongebied ontwikkeld.
In de stedenbouwkundige visie Piushaven 2015 is vervolgens het belang van de Koopvaardijstraat als verbindende straat tussen binnenstad/Koningsplein en Piushaven (havenkom) aangeduid.
De stedenbouwkundige visie 2018 voor het Piushavengebied gaat uit van een verdere verruiming. Aangezien de Piushaven ten opzichte van de Binnenstad tot op heden min of meer op zichzelf staat is er behoefte aan een betere verbinding tussen Piushaven en Binnenstad, mede gelet op de ontwikkelingen in het Kernwinkelgebied. Een directe verbinding tussen Koningsplein en Piushaven zou de beoogde aaneenrijging van Theresia, Spoorzone, Dwaalgebied, Kernwinkelgebied, Piushaven kunnen realiseren en daarmee de ruimtelijk-economische vitaliteit van het gehele gebied kunnen bevorderen.
Transformatie van vastgoedlocaties in de Koopvaardijstraat zou daarbij een bijdrage kunnen leveren aan een betere verbinding.
Afbeelding 2.3: projectenoverzicht Piushavengebied (bron: stedenbouwkundige visie Piushaven Tilburg 2018 met projectlocatie Hopmans (plan De Mersjant met rode ster aangeduid)
Tevens wordt het noodzakelijk geacht om de gebiedsontwikkeling ook te benaderen vanuit klimaatbeheersing en groen in plaats van primair vanuit vastgoed. Ook het programma zelf dient vertaald te worden in duurzaamheid. Flexibiliteit en levensloop bestendig wonen vragen het heroverwegen van woningtypes. Er moet een nieuwe balans worden gevonden tussen functionele/
architecturale identiteit en generieke gebouwkwaliteit, met lange levensduur.
Het uitwerken van het thema duurzaamheid voor de projectlocatie De Mersjant is gebaat bij een groen stedelijke woonmilieu dat Tilburg in de toekomst leefbaar moet houden.
De Koopvaardijstraat vormt de verbinding tussen Binnenstad/Koningsplein en havenkom, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwingskarakteristieken.
Om de entree naar de havenkom te markeren fungeert het plan De Koopvaardij als hoogteaccent, dat de overgang bepaalt tussen straat en havenkom. Binnen de reikwijdte van Piushaven valt ook de locatie Hopmans (plan De Mersjant). De verbindende werking kan bereikt worden in richting en hoogte (oriëntatie).
Locatie Hopmans (plan De Mersjant)
In de planopzet krijgt De Mersjant naast 3 stadswoningen een 67-tal appartementen en twee groen aangeklede binnenpleinen. Twee karakteristieke Bedaux-woningen worden bovendien gerenoveerd, en geïntegreerd in de herontwikkeling.
Het merendeel van de woningen wordt tussen de 50 tot 70 m2 groot, waarbij 14 wooneenheden zijn voorzien voor sociale woningbouw en de overige 56 wooneenheden zijn bestemd voor een mix van koop- en huur.
Parkeren vindt aan de zijkanten van de projectlocatie plaats. Zie verder paragraaf 3.2.3 ten aanzien van de beoogde planontwikkeling.
Afbeelding 2.4: inrichting projectlocatie De Mersjant- plattegrond (bron: Bygg Architecture)
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied ligt in de zuidwest hoek van de wijk Hoogvenne. Het betreft hier een levendige stadsbuurt die wordt gekenmerkt door een mix van woonfuncties en verspreid liggende clusters en structuurlijnen met tal van andersoortige functies. Vanwege deze functiemix en de dynamiek is Hoogvenne te typeren als een centrumstedelijke buurt.
Nadat de beroepsvaart uit de Piushaven is verdwenen, is de haven voor een meer recreatieve en culturele functies in gebruik genomen. Tevens heeft de haven een waardevolle betekenis als een brede blauwgroene 'inprikker' vanaf de oostelijke stadsrand tot aan het centrumgebied.
De directe omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door de woonfunctie, al bevinden zich aan het einde van de Koopvaardijstraat (aan de zijde van de Piusstraat) een detailhandelsvestiging (woonmeubelzaak), een openbaar parkeerterrein en horecavestigingen (coffeeshop en pizzeria).
Afbeelding 2.5: openbaar parkeerterrein aan de Koopvaardijstraat
In het plangebied zelf is op dit moment met name de woonfunctie aanwezig. De van oorsprong aanwezige bedrijfsactiviteiten zijn niet meer aanwezig. Op de planlocatie is tijdelijk een gemeentelijke fietsafhaalcentrale Afac gevestigd, die geruimde fietsen stalt en opknapt.
Afbeelding 2.6: fietsafhaalcentrale Afac aan de Koopvaardijstraat ( bron: Google)
2.3 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
2.4 Planontwikkeling
Het programma is, mede naar aanleiding van meerdere participatierondes, in verschillende ontwerpslagen geoptimaliseerd tot het programma zoals het nu voorligt. Het programma bestaat uit 67 appartementen, waarvan 14 bestemd voor de sociale huur. Alle met eigen buitenruimte en buitenberging. Ook worden gemeenschappelijke buitenruimten en parkeervoorzieningen op het maaiveld gerealiseerd.
Naast de nieuwbouw blijven ook vier panden behouden, waarvan twee panden ontworpen zijn door Jos Bedaux. Drie van de vier panden worden met behoud van oorspronkelijke kenmerken ontwikkeld tot ruime grondgebonden stadswoningen (nr. 13, 21 en 23). De vierde woning (nr. 29) wordt opgenomen in het te realiseren appartementencomplex (opgesplitst in 29A, 29B en 29C). Deze appartementen maken onderdeel uit van de 67 appartementen.
De architectuur van de twee beoogde gebouwen aan de Koopvaardijstraat conformeert zich aan de bestaande bebouwing, uitgevoerd in rood-bruin metselwerk. De opbouw en geleding is gebaseerd op uitgebreide studies, waarbij goot- en nokhoogten, rooilijnen, gevelcomposities en materialisering van omliggende panden een leidende rol hebben gespeeld. Zie afbeeldingen 2.7 en 2.8 met sfeerimpressies.
Afbeelding 2.7 sfeerimpressie bezien vanuit de Koopvaardijstraat (bron: Bygg Architecture)
Afbeelding 2.8 sfeerimpressie bezien vanuit de Koopvaardijstraat (bron: Bygg Architecture)
De bebouwing op de projectlocatie is getrapt qua bouwhoogte. Aan de Koopvaardijstraat is bebouwing in 5 bouwlagen voorzien, dat naar het binnenterrein aansluitend op de tuinpercelen van de woningen aan de Clercxstraat afloopt tot één bouwlaag. Zie afbeelding 2.9.
Afbeelding 2.9 dwarsdoorsnede met getrapte bebouwingsopzet (bron: Bygg Architecture)
De architectuur van de drie bebouwingsstroken in het achtergebied is afwijkend van de gebouwen aan de straatzijde, waarmee een andere ruimtelijke kwaliteit wordt gemarkeerd. Wit pleisterwerk draagt bij aan een licht en ruimtelijk gevoel, passen bij de luwe, groene buitenruimte met verblijfskwaliteit voor de bewoners. Zie afbeelding 2.10.
Afbeelding 2.10: impressie architectuur met rood-bruin metselwerk en wit pleisterwerk
Aan de achterzijde van de terrein, aanhakend aan de tuinpercelen van de woningen van de Clercxstraat zijn bergingen voorzien met fietsenstallingen. Zie afbeelding 2.11.
Afbeelding 2.11: bergingen met fietsenstallingen (bron: Bygg Architecture)
Op de bergingen is bovendien een secundaire ontsluiting voorzien, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding 2.12.
Afbeelding 2.12: secundaire ontsluiting over de fietsenstallingen (bron: Bygg Architecture)
De inrichting van de buitenruimte speelt een belangrijke rol in de leefkwaliteit. Er is volop ruimte op maaiveldniveau tussen de drie bebouwingsblokken voor een aangename groene inrichting. Zie hiervoor de afbeeldingen 2.13 t/m 2.15.
Afbeelding 2.13: groene inrichting van de buitenruimte tussen bebouwing (bron: Bygg Architecture)
Afbeelding 2.14: groene inrichting van de buitenruimte tussen bebouwing (bron: Bygg Architecture)
Naar aanleiding van diverse opmerkingen vanuit de omgeving, tijdens de diverse participatiebijeenkomsten, is besloten een afscheiding op de achtererfgrens te realiseren met opgaande, groenblijvende klimplanten, waarbij de contour van de bestaande muur wordt aangehouden. Hierdoor wordt tevens een bijdrage geleverd aan een groene en besloten beleving van de gemeenschappelijke tuinen. Zie afbeelding 2.15.
De realisatie van deze voorziening is gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels van het bestemmingsplan.
Afbeelding 2.15: groene afscheiding aan de achterzijde van de bebouwing (bron: Bygg Architecture)
In de planontwikkeling is rekening gehouden met de volgende duurzaamheidprincipes:
-
Het gehele project is gasloos. In de nieuwbouw wordt een all electric installatie toegepast zonder verbranding van fossiele brandstoffen (dus 0% uitstoot van NOx en CO2) .
-
De nieuwbouw voldoet aan hoge isolatiewaarden van vloeren, gevels en daken.
-
In de nieuwbouw wordt om te voldoen aan de EPG gebruik gemaakt van PV-zonnepanelen op het dak.
-
Er wordt gebruik gemaakt van smart mobility concept (elektrische deelauto-concept), waardoor de CO2 en NOx uitstoot door vervoersbewegingen wordt beperkt.
-
Er is een toename van groen op maaiveld en op het dak van de nieuwbouw ten opzichte van de bestaande situatie.
-
Er zijn maatregelen tegen wateroverlast, door binnentuinen te creëren, waarin hemelwater geborgen kan worden. Bovendien wordt de tuininrichting zodanig vormgegeven dat de ondergrond voldoende doorlatend is, teveel water in een overloop kan terechtkomen en de groeninvulling afgestemd wordt op de watersituatie. Daarnaast wordt op het dak van de bergingen een mos-sedumdak aangebracht, dat zorgt voor het vasthouden van regenwater (waterretentie), alvorens dit vertraagd af te voeren naar het regenwaterriool. Tevens wordt voorzien in een ondergrondse waterberging (infiltratiekratten) ter plaatse van de parkeervoorzieningen.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Er zijn voor wat betreft het plangebied van dit bestemmingsplan géén belangen uit het Barro die in het kader van het voorliggende bestemmingsplan worden geschaad dan wel specifieke aandacht behoeven.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen een nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren in de toelichting van een ruimtelijk plan.
In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" maken deze gemeenten samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefte prognose, waarvan de meest recente dateert uit 2019.
In de periode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt. Zo heeft Tilburg zo'n 730 woningen van de eigen opgave beschikbaar gesteld aan drie buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tot 2019.
Zeker tot omstreeks 2030 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen per jaar vanwege sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ondervindt nog wat na-ijleffecten van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2026 wordt aangehouden.
Op lange termijn beschouwd loopt de bouwproductie op dit moment achter op de geprognoticeerde productie. Op korte termijn beschouwd (2015 tot 2021) loopt de bouwproductie met 105% iets voor op de geprognoticeerde productie en wordt de achterstand in productie enigszins ingelopen. Zie afbeelding hieronder.
De planontwikkeling met woningbouw aan de Koopvaardijstraat betreft een binnen stedelijke herontwikkeling en inbreiding. In de huidige situatie zijn in het plangebied 8 woningen aanwezig. Het beoogde bouwplan bestaat uit 70 wooneenheden, waardoor de netto toename 62 woningen betreft. Het aantal nieuw toe te voegen woningen past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context.
Gesteld wordt dat sprake is van een duurzame verstedelijking en dat hiermee toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6 Bro.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
3.3.2 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
-
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
-
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
-
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
-
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
-
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachts- punten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
-
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
-
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
-
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
3.3.3 Interim omgevingsverordening
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, is er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt.
De provincie heeft deze Interim omgevingsverordening vastgesteld op 25 oktober 2019 (in werking getreden op 5 november 2019), waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in één verordening. Het betreft de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuur- bescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is relatief beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen (beleidsarm) zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, zal de definitieve omgevingsverordening vastgesteld worden. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.
De Omgevingsverordening zal bestaan uit omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Volgens de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied en er is sprake van een duurzame verstedelijking (zie tevens paragraaf 3.2.3).
Er spelen verder géén provinciale belangen.
3.4 Gemeente
3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de gemeenteraad van Tilburg de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
-
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
-
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
-
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie;
-
de Regiostrategie;
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
-
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
-
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
-
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
-
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
-
Binnenstad van de 21e eeuw
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
-
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
-
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
-
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
-
Stadsregionaal park Stadsbos013
-
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
Bedrijvenpark Zuid
-
Zorgcluster Leijpark
-
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
-
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
-
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
-
basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
-
vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
-
brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding;
-
differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
-
cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
-
groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
-
goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
-
betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
-
economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
In de omgevingsvisie wordt niet concreet ingegaan op het plangebied, al wordt het Piushavengebied aangemerkt als onderdeel van het stedelijk weefsel. De Piushaven zelf is aangemerkt als groene inprikker. Groene ‘inprikkers’ (groene verbindingen) en aantrekkelijke fiets- en wandelroutes zorgen voor een goede verbinding van de stad met de omliggende stadsregionale parken en het buitengebied en omgekeerd.
Daarnaast wordt met betrekking tot het thema 'wonen' gesteld, dat herstructurering via maatwerk wenselijk is. Het gaat hierbij om kleinschalige en gerichte ingrepen. Daarbij is het wenselijk om in te spelen op differentiatie in het aanbod van woonmilieus, het binden van nieuwe doelgroepen en thema's zoals verduurzaming. Wel dient het aanbod aan woningen regionaal afgestemd te worden.
3.4.2 Stuctuurvisie Linten Oude Stad
De Structuurvisie Linten Oude Stad is vastgesteld, omdat de huidige bestemmingsplannen in onvoldoende mate de gewenste kwaliteit in de linten sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal in hoogte en breedte gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider.
Er is een algemene wens om te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten. Dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc. Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en moet een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplossen. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.
In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
-
Bedrijvige linten: bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
-
Rustige linten: in deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
-
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
-
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer);
-
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
-
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
-
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
Visie en uitvoeringsprogramma
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/ bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
Ruimtelijke ordening:
-
Detailhandel/bedrijvigheid
-
versterken dynamiek en levendigheid in de linten;
-
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden).
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid
-
De dynamiek concentreren in bedrijvige linten.
-
De broedplaatsfunctie stimuleren in de bedrijvige linten.
-
Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers.
-
Wonen
-
behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning;
-
beperken van appartementenbouw;
-
historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden.
- maatregelen wonen
-
Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen.
-
Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig').
-
Stimuleren van nieuwe woonvormen.
-
Cultuurhistorie
-
inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling;
-
meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte;
-
behoud van ensembles.
- maatregelen cultuurhistorie
-
Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles.
-
Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen.
-
Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden.
-
Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten.
-
Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten.
-
Stedenbouw
-
zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor de korrel, maat en schaal van de bebouwing;
-
aanwijzing van ensembles;
-
aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt;
-
benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten);
-
aandacht voor diversiteit in de linten.
- maatregelen stedenbouw
-
Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte.
-
Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel.
-
Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.
-
Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan.
-
Openbare ruimte
-
behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten;
-
investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte.
- maatregelen openbare ruimte
-
Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten.
-
Groen waar het kan.
-
Meer aandacht voor het verblijfskarakter.
-
Efficiënter omgaan met parkeren.
-
Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten.
-
Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma.
-
Samenwerking
-
het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen;
-
bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden;
-
gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten.
- maatregelen samenwerking
-
Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring.
Afbeelding 3.1: structuurvisie Linten Oude Stad: bedrijvige en rustige linten
Conclusie met betrekking tot paraplubestemmingsplan
Volgens de Structuurvisie Linten is het bouwen van nieuwe appartementen alleen mogelijk op percelen gelegen langs de bedrijvige linten binnen de bestemmingen gemengd(e( doeleinden) en centrum (doeleinden). Onderhavig plangebied is gesitueerd aan een 'Bedrijvig lint' en heeft de bestemming Gemengd.
In de regels van het paraplubestemmingplan 'Tilburg, appartementen 2019' is opgenomen dat appartementen alleen nog gerealiseerd kunnen worden na afwijking van de regels binnen de bestemmingen gemengd(e doeleinden) en centrum (doeleinden) waarbij de gebruiksoppervlakte (GBO) van appartementen gesteld wordt op > 50 m². Dit plan maakt de vorming van zeer kleine appartementen onmogelijk. Daarnaast is in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om appartementen kleiner dan 50 m² GBO te bouwen indien sprake is van een specifiek woonconcept dat bedoeld is voor het huisvesten van bijzondere doelgroepen, zoals genoemd in de Update stedelijke ontwikkelingsstrategie (collegebesluit 9 januari 2018).
Ook wordt de maximale bouwhoogte in straten beperkt tot maximaal 11 meter. Voor het huisvesten van bijzondere doelgroepen kan maatwerk worden verleend en is een afwijkingsbevoegdheid in de regels opgenomen.
Op de planlocatie worden wooneenheden gerealiseerd met een BVO omvang groter dan 50 m2. Overschrijding van de bouwhoogte van 11 meter is bij onderhavige planontwikkeling wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt (zie hiervoor tevens paragraaf 2.1 en paragraaf 4.2.1, door een verbindend hoogte-element te creëren tussen Piushaven en centrum (oriëntatie van de stad).
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderdelen milieu en water zijn aparte hoofdstukken gewijd, te weten Hoofdstuk 5 respectievelijk Hoofdstuk 6.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Hoogbouw
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw en heeft hiervoor al in 2007 hoogbouwbeleid ontwikkeld opgenomen in de 'Handreiking Hoogbouw 2007'. In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 is de actualisering van de 'Handreiking Hoogbouw' als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. Dit heeft geresulteerd in een vernieuwde 'handreiking Hoogbouw, die op 11 september 2017 door de gemeenteraad is vastgesteldter vervanging van de Handreiking uit 2007.
In de Handreiking Hoogbouw 2007 was een kaart opgenomen waarin onderscheid gemaakt werd tussen 'voorkeursgebieden voor hoogbouw', 'hoogbouw te overwegen' en 'hoogbouw ongewenst'. Hiervan is afscheid genomen. De huidige tijd met organische groei, vraagt om vereenvoudiging van beleid en maatwerk per (hoogbouw)initiatief. Wijzigende omstandigheden kunnen leiden tot andere inzichten en afwegingen. Het wel of niet realiseren van hoogbouw op een bepaalde plek is niet alleen een stedenbouwkundige afweging, maar ook een programmatische.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw wil de gemeente realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin.
Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid van de stad en kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte. Hoogbouw kan bovendien positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Hoogbouw zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte door verdichting mogelijk te maken en daardoor de levendigheid in de stad en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen te verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De 'Handreiking Hoogbouw' is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Hoogbouwinitiatief
Formeel beschouwd betreft de woningbouwontwikkeling aan de Koopvaardijstraat een hoogbouwinitiatief, aangezien twee delen van de planontwikkeling een maximale bouwhoogte hebben van 15,72 meter.
Afbeelding 4.1: hoogte projectontwikkeling op projectlocatie (bron: Bygg architecture)
Ingevolge de Handreiking Hoogbouw dient een hoogbouwinitiatief getoetst te worden op het gebiedsprofiel en projectprofiel.
In het gebiedsprofiel wordt het stadsdeel stedenbouwkundig geanalyseerd en beschreven, en worden de ruimtelijke randvoorwaarden en uitgangspunten voor het project beschreven. In het projectprofiel wordt nader ingegaan op het plan zelf aan de hand van enkele lokale aspecten.
Gebiedsprofiel
In het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009' en de stedenbouwkundige visie Piushaven is al aangegeven dat hoogbouw in het gebied Kanaalzicht mogelijk en wenselijk is. Daarmee is het voorgeschreven gebiedsprofiel al geformuleerd.
Projectprofiel
Hieronder wordt voor beoogde ontwikkeling binnen het plangebied ingegaan op de navolgende gebiedseffecten:
-
Ruimtelijke oriëntatie:De planontwikkeling met hoogbouw komt ten goede aan de ruimtelijke oriëntatie in de stad, ook wel "leesbaarheid" van de stad genoemd (het positie profiel). De hoogbouw in het project 'De Mersjant' is samen met de hoogbouw van het naastliggende Koopvaardij project gesitueerd in het verlengde van het Piushavengebied en dragen vanwege deze hoogbouw bij aan de oriëntatie van de stad.
-
Silhouet/skyline: hoogbouw kan een positieve bijdrage leveren aan het silhouet of de skyline van de stad. Hiervan is sprake bij hoogbouw vanaf 50 meter. De hoogbouw met een hoogte van circa 16 meter op de projectlocatie wordt hier niet onder geschaard.
-
Inpassing in omgeving: de hoogbouw is met aandacht voor de omliggende bebouwing ingepast en levert een positieve bijdrage aan de beleving van de stad.
-
Draagvlak en functiemenging: hoogbouw is vanuit de beoogde duurzame stedelijke woningbouw- ontwikkeling programmatisch gewenst.
Afbeelding 4.2: Ruimtelijke oriëntatie in samenhang met het hoogbouwproject 'De Koopvaardij'
Op projectniveau wordt een hoogbouwinitiatief getoetst op enkele lokale effecten:
-
Windhinder
Voor een in de nabijheid gelegen project met hoogbouw ('De Koopvaardij') is een windhinder- onderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dat onderzoek blijkt, dat de openbare ruimte aan de Koopvaardijstraat geen noemenswaardige windhinder ondervindt van het bouwplan 'De Koopvaardij'. Er is sprake van een rondom dit het bouwplan goed windklimaat (beoordeeld als slenteren). Het gevaarcriterium zal bovendien nergens overschreden worden.
Gelet op de windrichting, de situering aan de Koopvaardijstraat en de (deels) beperkte hoogte van 15,72 meter, is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit bij de planontwikkeling van De Mersjant dit anders zal zijn.
-
Schaduwwerking
Het bouwplan bestaat uit meerdere getrapte volumes: een laag volume van twee bouwlagen in het binnengebied en een deels hoog volume van maximaal 5 bouwlagen (circa 16 meter) aan de straatzijde (Koopvaardijstraat). De volumes zijn zodanig gepositioneerd en vormgegeven dat de schaduwwerking voldoet aan de Haagse norm die bij hoogbouw wordt gehanteerd. Dit houdt in dat in de periode van 19 februari tot 21 oktober op zijn minst 2 uur zon verkregen wordt in de woonkamer van naburige bebouwing en openbare ruimte, uitgaande van een zonhoogte van 10°. In Bijlage 6 van de toelichting is dit verbeeld.
Uit de bezonningsstudie blijkt, op basis van een vergelijking van de beoogde planontwikkeling ten opzichte van de bestaande situatie, dat er geen relevant verschil optreedt voor omwonenden ten aanzien van schaduwwerking/bezonning.
-
Uitzicht en privacy
Het hoge bebouwingsvolume heeft een positie aan de Koopvaardijstraat, waarbij de afstand tot de tegenoverliggende woningen niet verslechtert ten opzichte van de bestaande situatie met bebouwing. Tussen de bebouwing ter weerszijden van de Koopvaardijstraat is een openbare ruimte van tenminste 15 meter.
Aan de achterzijde van de bebouwingsblokken worden blinde gevels gerealiseerd zodat inkijk op de tuinen en woningen aan de Clercxstraat voorkomen wordt.
Door aan de buitenzijde van de projectlocatie de parkeervoorzieningen te realiseren wordt bovendien uitzicht op de naburige woonpercelen aan de Koopvaardijstraat zoveel mogelijk beperkt en daarmee in voldoende mate de privacy gewaarborgd. Zie hiervoor de afbeeldingen 2.10, 2.12 en 2.15.
Daarnaast is specifiek aandacht besteed aan de indeling van de plattegronden van de beoogde wooneenheden.
-
Schaalsprong
Door een getrapte bebouwhoogte toe te passen in de planontwikkeling is het schaalverschil, zowel verticaal als horizontaal, tussen de hoogbouw en omliggende bebouwing verantwoorden passend in de omgeving. Zie afbeelding 4.2.
Afbeelding 4.2: impressie stedenbouwkundige doorsnede op projectlocatie (bron: Bygg architecture)
-
Plint/openbare ruimte/openbaar groen:
Zoals onder 'schaalvergroting' al aangegeven, is in de stedenbouwkundige visie Piushaven 2015 het belang geduid van de Koopvaardijstraat als verbindende straat tussen binnenstad/Koningsplein en Piushaven. Daarnaast stelt de visie voor de Koopvaardijstraat het behoud van de enkelrichting voor autoverkeer, een grotere inzet voor vergroening en een doorstrekken van de havensfeer tot aan de Piusstraat. Dit kan ondermeer bereikt door herinrichting van de openbare ruimte in de Koopvaardijstraat.
Door de hoogbouw ter plaatse van de projectlocatie in samenhang met de hoogbouw aan de kop van de Piushaven ("De Koopvaardij") wordt de gewenste verbinding/oriëntatie naar de binnenstad/ Koningsplein benadrukt. De groene binnengebieden dragen daarnaast bij aan meer verblijfskwaliteit en sluiten zowel vanuit functioneel als ruimtelijk aspect aan op de openbare ruimte.
-
Verkeer en parkeren
Het bouwplan voorziet in parkeerplaatsen op eigen terrein en voldoet, met de in acht te nemen maatregelen (mobiliteitsplan), aan het gemeentelijk parkeeerbeleid.
Op korte afstand (circa 40-60 meter) van de projectlocatie is een openbaar betaald parkeerterrein gesitueerd. Dit terrein is deels bezet voor vergunninghouders en kan deels gebruikt worden voor bezoekers. Voor bezoekers zijn daarnaast in de omgeving nog meer bestaande (betaalde) parkeerplaatsen beschikbaar. Gezien de ligging van het plangebied vlakbij het centrum wordt bezoek per auto echter zoveel mogelijk ontmoedigd door dit niet extra te faciliteren op eigen terrein of in openbaar gebied.
De in- en uitritten voor de parkeervoorzieningen op eigen terrein sluiten aan op de Koopvaardijstraat en zijn afgestemd op de openbare ruimte in de Koopvaardijstraat.
De toename in verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde herontwikkeling blijft ruimschoots binnen de acceptabele grenzen en vormt geen probleem voor de afwikkeling van het verkeer op de Koopvaardijstraat en de daarop aansluitende wegen. Zie hiervoor tevens paragraaf 4.6.
-
Ruimtelijke kwaliteit:
Het plan is stedenbouwkundig beoordeeld en akkoord bevonden door:
-
Het Kwaliteitsteam voor het Piushavengebied en gemeentelijke stedenbouwkundigen: het bouwplan past binnen de stedenbouwkundige kaders en ruimtelijke ambities van de gebiedsontwikkeling en stedenbouwkundige visie 2015.
-
Het planteam: er is akkoord over de stedenbouwkundige opzet na afstemming over kwesties als bezonning, privacy, veiligheid, impact.
-
De omgevingscommissie: er is instemming over de architectuur van het bouwplan.
-
De stuurgroep stedelijke ontwikkeling: is akkoord met het woonprogramma.
Conclusie
Op grond van bovenstaande beschouwing wordt gesteld, dat het beoogde planontwikkeling past binnen de Handreiking Hoogbouw.
4.2.2 Welstand
Wettelijk kader
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd.
Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstands- nota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd.
De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is gebleken. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Toetsing
De omgevingscommissie heeft ingestemd met de architectuur van het bouwplan.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Historisch gebruik
Het Piushavengebied ligt grotendeels op een dekzandrug in de nabijheid van het stroomgebied van de Nieuwe Leij, al dan niet met een oud landbouwdek. Daarnaast komt ook de aan de Korvelse Waterloop gerelateerde beekdalglooiing voor. De Korvelse Waterloop verdween uit het plangebied bij de aanleg van de Piushaven tussen 1921 en 1923.
In de late Middeleeuwen waren in het Piushavengebied de kleine gehuchten Hogendries en Hoeven gelegen. De rest van het gebied was zo goed als onbewoond. In het noordelijk deel bevond zich de gemeenschappelijke heide (gemeijnt) met enkele leemputten. Rond 1840 is het Piushavengebied vrijwel geheel in gebruik als akkerland en mogelijk deels als grasland. Dit gebruik gaat mogelijk zelfs terug tot de prehistorie, maar in ieder geval tot de Middeleeuwen. Slechts een klein deel aan de oostzijde van het Piushavengebied behoorde tot de bebouwde stadskern. Sinds de Middeleeuwen was langs de oude linten al enige bebouwing te vinden, met name langs de Oude Beekse Dijk (Lanciers- straat-Kruisvaardersstraat), langs de huidige Prinsenhoeven (het gehucht Hogendries) en langs de Hoevenseweg (het gehucht Hoeven). Achter de bebouwing bevonden zich tot aan het begin van de twintigste eeuw weiden en akkers.
Na de aanleg van de haven (1921-1923) vestigden zich in hoog tempo bedrijven aan beide oevers. De belangrijkste hiervan was de ten zuidoosten van het plangebied gelegen AaBe-fabriek die een groot terrein in beslag nam en in verschillende fases vanaf 1930 is gebouwd. Tussen 1930 en 1950 werden grote delen ten noorden en ten zuiden van de Piushaven volgebouwd met woningen.
4.3.2 Archeologische verwachting
-
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK. Ruim ten oosten van het plangebied bevinden zich in het gebied Moerenburg enkele op de AMK gewaardeerde terreinen.
-
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.
-
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Het plangebied ligt midden in het dal van de Korvelse Waterloop. Waar de flanken van het dal een middelhoge archeologische waarden kunnen bezitten, is dat voor centrum niet het geval.
4.3.3 Archeologisch bureauonderzoek
Om de mate van verstoring of juist de intactheid van de bodem ter plekke van het plangebied te kunnen achterhalen is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De betreffende onderzoeksrapportage is integraal als Bijlage 10 bij de toelichting van het plan gevoegd.
Uit de resulaten van het onderzoek blijkt dat vanwege de natuurlijke landschappelijke ligging van het plangebied in een dalvormige laagte, met vochtige bodemomstandigheden in het plangebied, verwacht mag worden voorafgaand aan het opwerpen van het eerddek alsmede de recente bodemverstoringen die in het plangebied hebben plaatsgevonden, kan gesteld worden dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft voor alle perioden.
Gezien deze archeologische verwachting is binnen het plangebied geen vervolgonderzoek noodzakelijk en wordt geadviseerd om het plangebied archeologisch vrij te geven.
4.3.4 Cultuurhistorische waarden
Objecten
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Wel is in de (ruimere) omgeving van het plangebied aan de Piushaven 1 een rijksmonument gesitueerd. Het betreft een in 1935 naar ontwerp van de architect Jos Schijvens voor de firma A.C. van Loon en Zn. Coöperatieve Meelfabriek gebouwd bedrijfsgebouw met kantoor en woonhuize,.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen enkele panden voor uit die periode, met name aan de Piushaven. Zoals: Piushaven, nrs. 4 (bedrijfsruimte ca. 1930), 5-6 (woonhuis/ bedrijfspand uit 1940) en 22 (het voormalige café Havenzicht, nu Burgemeester Jansen uit 1923). Aan de noord- en zuidzijde van de havenkop bevinden zich bovendien nog twee vooroorlogse transformatorhuisjes.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit deze periode aanwezig behoudens twee panden (jaren 1950 - kantoor en werkplaats Fa. Zeebregts) ontworpen door Tilburgse architect Jos Bedaux. Deze panden worden met behoud van de oorspronkelijke kenmerken herontwikkeld op de planlocatie.
Historische structuren
De Koopvaardijstraat en directe omgeving van de planlocatie zijn niet aan te merken als een historisch-geografisch waardevolle structuur. Met name de ten oosten, op enige afstand van het plangebied gelegen Lanciersstraat, die mogelijkerwijs al in de Bronstijd een belangrijke noord-zuid route was van waaruit de Korvelse Waterloop en de Leij overgestoken konden worden, is een historisch-geografische lijn van zeer hoge waarde. Ook de Piushaven zelf kan worden beschouwd als een historisch geografische structuur van hoge waarde.
4.3.5 Conclusie
Aangezien in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren aanwezig zijn, is het niet noodzakelijk om hiervoor een dubbelbestemming of aanduiding op te nemen. De in de (ruimere) omgeving liggende cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren worden door de beoogde ontwikkeling niet aangetast, aangezien geen aanpassingen aan deze objecten en/of structuren plaatsvinden.
Voor wat betreft de archeologie behoeft geen dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" aan het plangebied toegekend te worden. Deze is dan ook niet opgenomen.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de WoonVisie 2015. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (waaronder demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/woonmilieu.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk ( & -Plus), Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.
4.4.2 Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.
Leefstijl / 'woonwereld'
De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied vindt plaats in bestaand stedelijk gebied in de directe nabijheid van het centrum. Het bouwplan betreft een vorm van binnenstedelijke (her)ontwikkeling, c.q. verdichting stedelijk gebied, waarbij rekening is gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave. De beoogde ontwikkeling voorziet Centrum-Stedelijk wonen, ofwel (gestapeld) wonen in vrij hoge dichtheid, veel functiemenging met (groot-)stedelijke voorzieningen, grootschalige (ruimtelijke) complexiteit, en een combinatie van sterke nabijheid en bereikbaarheid. De beoogde planontwikkeling biedt ruimte voor (hoog)stedelijk wonen, primair voor mensen behorend tot de rode leefstijl, en meer specifiek voor de woonwereld 'Stedelijk & authentiek'.
Toetsingskader nieuwbouwappartementen
De gemeente stuurt nadrukkelijker op het aantal en soort nieuwbouwplannen voor appartementen om overaanbod tegen te gaan Bij de beoordeling van dit plan is besloten dat medewerking kan worden verleend aan de verdere uitwerking van het initiatief voor het realiseren van circa 61 huurappartementen aan de Koopvaardijstraat, onder de voorwaarde, dat 20% van de woningen een sociale huurwoning dient te zijn, conform de raamovereenkomst Piushaven.
Op de categorie middeldure huur tot €950 is de Verordening Middenhuur van toepassing. Om te borgen dat de middeldure huurwoningen voorzien in voldoende kwaliteit zijn tevens kwaliteitseisen opgenomen.
Levensloopbestendige nieuwbouw (wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (met name ouderen en gehandicapten) gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van deze groep, is het van belang dat nieuwbouwappartementen levensloopgeschikt (0-treden) worden ontwikkeld.
In dit bouwplan wordt aan de doelstelling van levensloopgeschikte nieuwbouw zoveel mogelijk invulling gegeven door de primaire ruimten (zoals woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet) op entreeniveau van de woning te realiseren.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het PkVW bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt, dat het PkVW dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving. Dit geldt dus ook voor de beoogde woningbouwontwikkeling op de planlocatie.
4.5 Groen En Speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boom
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2017
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2017
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming
(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In een bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels (voor zover van toepassing) wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunning- plicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Afbeelding 4.3: Boomwaardezoneringskaart
Beoordeling
Binnen het plangebied zijn geen geen eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen gesitueerd maar in de directe omgeving op enige afstand van Koopvaardijstraat 29 en 21 zijn wel meerdere bomen in de openbare ruimte gesitueerd die tevens zijn aangeduid op de bomenkaart (basiswaarde). Het betreft vitale bomen van de eerste categorie die zijn opgenomen op de bomenkaart van de gemeente.
Afbeelding 4.4: situering bomen in openbare ruimte op bomenkaart Tilburg
Het gemeentelijk beleid (bomenverordening 2017) geeft aan dat binnen 15 meter van deze bomen geen bouwactiviteiten plaats mogen vinden. Aangezien binnen deze afstand bouwactiviteiten plaats vinden dient door middel van een Bomen-effect analyse (BEA) bij de omgevingsvergunningaanvraag inzicht gegeven te worden in de effecten van de bouwactiviteiten op deze bomen.
Bomen van de eerste cat. die ook vitaal zijn worden ook opgenomen in de boomwaardekaart (daar vallen ook de bomen langs de Koopvaardijstraat onder). Dit is niet afhankelijk van de zone waar ze binnen vallen in de BWZK.
Afbeelding 4.5: bomen aanwezig in de openbare ruimte (bron: Google Maps)
De bestaande bomen in het openbaar gebied (aan de Koopvaardijstraat) blijven duurzaam behouden. Bovendien heeft de planontwikkling géén negatief effect op de levensvatbaarheid van deze bestaande bomen. Bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden wordt bovendien rekening gehouden met de twee bomen (door eventueel te nemen maatregelen).
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
-
inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
-
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
-
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
-
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
-
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
-
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
Beoordeling
Bij de uitvoering van de planontwikkeling van De Mersjant wordt op inrichtingsniveau rekening gehouden met het aspect biodiversiteit.
4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten
aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld.
Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
-
per hectare uitgegeven gebied wordt 300 m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;
-
de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
Beoordeling
Bij de planontwikkeling van De Mersjant is het standstill-situatie van toepassing. Er is geen sprake van bestaande speelplekken in het plangebied en dientengevolge ook geen sprake van een vermindering van het oppervlak voor buitenspelen ten gevolge van de planontwikkeling.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze voor Tilburg vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben de inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. De gemeente wil de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd (in september).
4.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is in april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Het parkeerbeleid voor de stad Tilburg is gericht op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. De gemeente wil de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat parkeerders op de juiste plek worden gefaciliteerd. Ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen is aandacht. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen.
De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
-
voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
-
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
-
het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
-
het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
-
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
4.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Zie hiervoor Bijlage 9 bij de toelichting van dit plan. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen voor bewoners/gebruikens, maar ook het aandeel bezoekersparkeren maakt onderdeel uit van de in de nota opgenomen parkeernormen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent parkeernormen voor een range aan functies. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies op te nemen die in de gemeente Tilburg voorkomen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
4.6.4 Beschouwing verkeersaspecten plangebied
Ligging/ontsluiting plangebied
Het plangebied ligt aan de Koopvaardijstraat in het Piushavengebied, vlakbij het centrum van Tilburg. De meest directe route naar deze locaties is vanaf de Ringbaan Zuid, wethouder Baggermanlaan en via de brug D'n Ophef langs de Piushaven richting de Koopvaardijstraat. Vanaf de Piusstraat is de Koopvaardijstraat niet direct benaderbaar, vanwege ingesteld eenrichtingsverkeer. Vanaf de Piusstraat is de planlocatie wel bereikbaar via de Gildebroedersstraat en Piushaven.
In de Koopvaardijstraat geldt éénrichtingsverkeer. Dientengevolge moet het autoverkeer dat het planlocatie wil verlaten via de Piusstraat en Paleisring rijden om de hoofdwegenstructuur te bereiken.
Zowel op de Piushaven als de Koopvaardijstraat geldt een maximum toegestane snelheid van 30 km/u. Op de Piusstraat geldt een toegestane rijsnelheid van 50 km/u.
Uit het ten behoeve van de beoogde herontwikkeling uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt, dat deze herontwikkeling zo'n 196 verkeersbewegingen per weekdagetmaal produceert. Dit is gebaseerd op de CROW normen (publicatie december 2018) voor woontype "koop-appartementen-goedkoop" en "sociale huur" voor gebied schil-centrum.
De in dit onderzoek weergegeven etmaalintensiteiten van de wegen rondom het plangebied zijn afkomstig uit het verkeersmodel Tilburg. De prognose voor de Koopvaardijstraat in 2030 bedraagt 3.200 motorvoertuigen per etmaal. De toename als gevolg van de beoogde herontwikkeling blijft daarmee ruimschoots binnen de acceptabele grenzen en vormt geen probleem voor de afwikkeling van het verkeer. Ook de omliggende straten kunnen dit extra verkeer goed verwerken.
Langzaam verkeer
Het Piushavengebied is een aantrekkelijk gebied voor recreatief gebruik. Hiervoor zijn op diverse plaatsen voorzieningen voor fietsers en voetgangers aangebracht. Zo bevinden zich rondom de Piushaven brede en groene stroken voor voetgangers. Er liggen sternetfietsroutes op de Hoevenseweg/Prinsenhoeven en Piusstraat, alsook een secondaire fietsroute over de Lanciersstraat. Op de Koopvaardijstraat zijn fietsstroken aangebracht.
Afbeelding 4.6: Koopvaardijstraat met fietsstroken (bron: Google)
Openbaar Vervoer
Binnen het Piushavengebied is beperkt openbaar vervoer mogelijk. Er rijdt busverkeer op de Fatimastraat, Ringbaan Oost en de Piusstraat. De dichtstbijzijnde halte bevindt zich in de Piusstraat (nabijheid hoek Gildebroederstraat) op zo'n 250 meter afstand van het plangebied. Dit betreft een ruimschoots acceptabele afstand.
Afbeelding 4.7: situering bushalte t.o.v. projectgebied (bron: kaartviewer Rho)
Parkeren
Herontwikkelingen moeten voldoen aan het op dat moment geldende gemeentelijk parkeerbeleid en de daarin vastgelegde parkeernormen. Het plangebied is gelegen in zone A.
Op basis van het planvoornemen op de planlocatie is er een parkeerbalans opgesteld (zie afbeelding 4.8) aan de hand van het huidig gebruik en toekomstig gebruik op de planlocatie. De parkeerbehoefte in de toekomstige situatie voor bewoners bedraagt afgerond 38 parkeerplaatsen, aan te leggen op eigen terrein.
Afbeelding 4.8: parkeerbalans t.b.v. project De Mersjant
In het projectgebied zelf is rekening gehouden met de aanleg van 25 parkeerplaatsen op maaiveldniveau. Door de positionering van parkeerplaats 12 (zie afbeelding 4.9) in de hoek van het perceel, is de toegang tot het naastgelegen perceel en daarmee het recht van overpad gewaarborgd.
Afbeelding 4.9: toegang tot naastgelegen perceel en positionering parkeerplaats 12
Afbeelding 4.10: parkeersituatie binnen het plangebied
Met de in totaal 25 aan te leggen parkeerplaatsen op eigen terrein kan niet voldaan worden aan de parkeereis, zowel voor bewoners als bezoekers.
De ontwikkelaar van De Mersjant zal de toekomstige bewoners van haar project De Mersjant aan Koopvaardijstraat derhalve gaan faciliteren met deelmobiliteit. Zie Bijlage 4 bij de toelichting. Dit is ook vastgelegd in de anterieure overeenkomst die met de planontwikkelaar is afgesloten.
Door toepassing van deelmobiliteit kan er een mobiliteitscorrectie plaatsvinden op grond van de mitigerende maatregelen die in het mobiliteitsplan voor het projectgebied worden voorzien (deelauto's - 'smart mobility' oplossing). Diverse projecten rond duurzaam wonen spelen hierop in. Deelauto's kunnen bijdragen aan het bereiken van gemeentelijke doelstellingen om de bereikbaarheid te verbeteren en om duurzaamheidsdoelen te halen
De omvang van de correctie wordt in overleg met de gemeente bij de vergunningtoets bepaald (reductie van 21% is mogelijk, waardoor de autoparkeereis kan worden verlaagd in de verhouding één autoparkeerplaats met deelauto in plaats van tenminste iets meer dan vijf gewone auto- parkeerplaatsen). De deelauto’s kunnen eventueel ook in overleg met de gemeente worden geplaatst in een nabijgelegen parkeervoorziening op geoormerkte deelautoparkeerplaatsen.
Vastgelegd is dat er 4 deelauto's worden gefaciliteerd voor de toekomstige bewoners voor gezamenlijk gebruik. Hierdoor kan een reductie worden toegepast van 16 parkeerplaatsen voor de bewoners van de 'Mersjant' , waarmee de resterende behoefte van 12,8 parkeerplaatsen kan worden opgevangen.
Voor het bezoekersdeel van de woningen wordt uitgegaan van het gebruik van parkeervoorzieningen in de omgeving. Hiervoor zijn diverse betaalde parkeermogelijkheden aanwezig. Zo kunnen bezoekers op korte afstand (circa 40 tot 60 meter) van de planlocatie op een openbare (betaalde) parkeerplaats parkeren. Hiervoor is deels ruimte beschikbaar naast de ruimte die ingenomen wordt door de vergunninghouders.
Het beleid van de gemeente is er overigens op gericht, gezien de ligging van het plangebied vlakbij het centrum, om het bezoek per auto zoveel mogelijk te ontmoedigen en niet extra faciliteren op eigen terrein of in het openbare gebied.
Afbeelding 4.11: situering openbare parkeerplaats t.o.v. projectgebied (bron: Google)
De definitieve toets qua parkeren zal plaatsvinden bij de vergunningaanvraag op basis van aangeleverde bvo's. Tevens zal bij de vergunningaanvraag de toepassing van het deelautoconcept door middel van een overeenkomst vastgelegd (moeten) zijn.
Het aandeel bezoekersparkeren maakt onderdeel uitmaakt van de in de nota opgenomen parkeernormen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggend bestemmingsplan.
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Algemeen
Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
-
Er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r..
-
Voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelings- project is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat.
Beoordeling
Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b) Passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw)
In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Beoordeling
Geconcludeerd kan worden dat voor het opstellen van een plan-MER als bedoeld in artikel 7.2a Wm geen aanleiding bestaat. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied en ligt op ruim 3,5 kilometer afstand van het meest nabij gelegen Natura-2000 gebied (Oisterwijkse Vennen & Kampina). Het plangebied maakt eveneens geen deel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Vanwege de afstand tot het Natura 2000-gebied 'Oisterwijkse Vennen & Kampina' leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit is echter onderzocht en als niet belemmerend voor de planontwikkeling beoordeeld. Zie hiervoor paragraaf 5.9 (Natuur en ecologie).
Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden zijn er geen (directe of indirecte) negatieve effecten op de nabijgelegen NNB en Natura 2000-gebieden te verwachten. Ook tijdelijke effecten tijdens de aanlegfase van de planontwikkeling zullen niet aan de orde zijn. Significante gevolgen kunnen daarom worden uitgesloten.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er géén verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling (het project De Mersjant).
5.2.2 Vormvrije m.e.r. beoordeling
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.
Beoordeling
Omdat de planontwikkeling een activiteit betreft die voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient er een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden (zie Bijlage 1). Uit de rapportage blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor alle relevante milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Conclusie
Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de potentiële effecten wordt geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van een dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu'. De effecten blijven beperkt tot het project en zijn directe omgeving.
5.3 Milieuhinder Bedrijven
5.3.1 Milieuzonering
Milieuzonering is een ruimtelijk instrument voor het invullen en beheren van de ruimte, door het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding (voldoende afstand te behouden) tussen verschillende, vaak zich niet met elkaar verdragende, functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Door te zoneren kunnen milieuonderwerpen waaronder de aspecten geluid, gevaar, stof en geur indirect doorwerken in het bestemmingsplan. Zonering is vooral preventief van aard.
Op basis van milieuzonering wordt beoordeeld of bedrijven/inrichtingen (binnen het plangebied of daarbuiten) invloed hebben op het plangebied. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende functies (bedrijven/inrichtingen) en milieugevoelige functies (o.a. wonen). Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie verbonden aan bedrijven/inrichtingen, hoe groter de in acht te nemen afstand.
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering". Deze brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´ of een gemengd gebied. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etcetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen dan andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten, gewone lijst'. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
-
het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
-
de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
-
de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen etcetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen dan andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Het betreft dan met name bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten, die zijn genoemd in een 'Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging'. In deze lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan bij een gewone lijst. De lijst bestaat uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:
-
Categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijf zijn daarbij toereikend.
-
Categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
-
Categorie C: de activiteit zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur noodzakelijk is.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
-
het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
-
productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
-
de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
-
activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Bij dit bestemmingsplan is een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen aangezien in het plangebied bedrijfsactiviteiten (aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten) worden toegestaan.
Beoordeling
Het plangebied ligt aan de Koopvaardijstraat in de directe nabijheid van de Piushaven in een gemengde omgeving waar wonen en kleinschalige bedrijvigheid elkaar afwisselen. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied zijn uitsluitend woningen met aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Ten westen en ten oosten van het plangebied zijn naast wonen, dienstverlening, maatschappelijke instellingen tevens ook kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan passend in een gemengd gebied. Het betreft bedrijven, die zijn genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten, functiemenging'.
Afbeelding 5.1: gemengd gebied in directe nabijheid van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Door het vastleggen van de milieucategorie van de kleinschalige bedrijven in het bestemmingsplan voor de naastliggende percelen is er in voldoende mate rekening gehouden met omliggende woningen en de nieuw toe te laten woningen in voorliggend bestemmingsplan. Hierdoor is voor de nieuwe woningen die dit plan mogelijk maakt sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het plangebied zelf en in de omgeving van het plangebied zijn, door het vastleggen van de milieucategorie van de kleinschalige bedrijven in de bestemmingsplannen, géén bedrijven/inrichtingen gelegen c.q. toegestaan die een mogelijke beperking met zich mee kunnen brengen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de voorgestane woningbouwontwikkeling op voorliggende planlocatie. Hierdoor is voor de nieuwe woningen die dit plan mogelijk maakt sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ook de aanwezige bedrijven in de omgeving van het projectgebied worden niet onevenredig in hun bedrijfsactiviteiten geschaad door de voorgestane planontwikkeling met woningbouw.
5.3.2 Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
-
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
-
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
-
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
-
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
-
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Beoordeling
Binnen een straal van 2 kilometer rondom het plangebied is geen geitenhouderij aanwezig. Het geitenmoratorium vormt dus geen belemmering.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
Wettelijk kader
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd drie kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingplicht.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan worden weergegeven met zogeheten risicocontouren; lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kan niet op de kaart worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waarbij de kans (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij wettelijk anders geregeld), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In de wetgeving (Bevi, Bevt en Bevb) is een verplichting opgenomen het groepsrisico te verantwoorden. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In de wetgeving zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording moet voldoen.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid Tilburg Tilburg "veilig en verantwoord ontwikkelen" vastgesteld (zie paragraaf 5.4.3).
5.4.2 Inventarisatie risicobronnen
Hieronder volgt de inventarisatie van de risicobronnen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Daarbij is beoordeeld of de risicobronnen relevant zijn voor de verantwoordingsplicht. Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van de Risicokaart en de huidige wetgeving.
Afbeelding 5.2: bron www.risicokaart.nl
Inrichtingen (bedrijven)
Het BP Europe SE, tankstation met LPG aan de Kempenlaan 35 valt onder de werkingssfeer van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). De vergunde doorzet bedraagt 1.499 m3/jaar. De aan te houden afstand (grenswaarde 10-6 per jaar) vanuit het Bevi voor kwetsbare objecten is sinds 1 juli 2016 gewijzigd van 110 meter naar 40 meter. De afstand van de woningen tot aan de terreingrens van het LPG-tankstation bedraagt circa 1.370 meter. In het kader van een eventuele verantwoording van het groepsrisico bedraagt de afstand voor het invloedsgebied 150 meter.
De locatie is dan ook ruim buiten het plaatsgebonden risicocontour gelegen als ook buiten het invloedsgebied ten aanzien van het groepsrisico.
Tegelijk met het verkleinen van de afstanden is op 1 juli 2016 de `Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations´ in werking getreden. Deze circulaire vraagt om een effectbenadering toe te passen wanneer nieuwe kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd worden. De circulaire stelt, dat in beginsel geen kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden binnen een afstand van 60 meter van het LPG-vulpunt. Voor zeer kwetsbare objecten geldt een afstand van 160 meter.
Aangezien het plangebied op circa 1.370 meter is gelegen, wordt ook ruimschoots voldaan aan de te houden effectafstand.
Hogedruk aardgasleidingen en K1,K2,K3-vloeistofleidingen
In de omgeving zijn geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig met een contour PR, invloeds- of effectgebied die tot over het plangebied reiken.
Transport gevaarlijke stoffen
Het invloedsgebied van de transportassen over de weg en het spoor met gevaarlijke stoffen verschilt per transportas. In onderstaande tabel is een overzicht van de wegen en sporen met de stofcategorie die zorgt voor het grootste invloedsgebied.
Tabel: transportassen met stofcategorie en invloedsgebeid
Transportas | Bepalende stof invloedsgebied | Invloedsgebied | Afstand tot plangebied |
Stof (code) | Naam | |||
Rijksweg A58 | GT4 | Vloeistof verdicht gas | > 4.000 m | 1.800 m |
Rijksweg A65 | LT2 | Toxische vloeistoffen | 880 m | 1.800 m |
Spoor Tilburg - Boxtel | B2 | Toxisch gas | 995 m | 675 m |
Spoor Tilburg - Vught | D4 | Zeer toxische vloeistof | > 4.000 m | 675 m |
Spoor Breda - Tilburg | D4 | Zeer toxische vloeistof | > 4.000 m | 1.000 m |
Route gevaarlijke stoffen | GF3 | Brandbaar gas | 335 m | 675 m |
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, liggen de invloedsgebieden van de Rijksweg A58, de spoortrajecten Breda - Tilburg - Vught en Breda - Tilburg - Boxtel over het plangebied.
Rijksweg A58
Op circa 1.800 meter afstand van het plangebied is de Rijksweg A58 gesitueerd. Op basis van het Basisnet weg kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden contour (PR 10-6) van de rijksweg.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over een rijkswegen zijn in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) vuistregels opgenomen ten behoeve van de analyse van het groepsrisico. Voor de stof GF3 wordt een maximale effectafstand van 355 meter gehanteerd.
Nadere toetsing ten aanzien van de Rijksweg A58 is derhalve niet noodzakelijk.
Spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Het plangebied ligt op een afstand van circa 675 meter van de spoorlijn. Hieronder vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats zoals weergegeven in navolgende tabel.
Tabel: gegevens gevaarlijk stoffen
Stofcategorie | Hoeveelheden ketelwagens | Maximale effectafstand (m) |
A | Brandbaar gas | 4.350 | 460 |
B2 | Toxisch gas | 2.500 | 995 |
B3 | Zeer toxisch gas | - | - |
C3 | Zeer brandbare vloeistof | 5.650 | 35 |
D3 | Toxische vloeistof | 3.800 | 375 |
D4 | Zeer toxische vloeistof | 50 | > 4.000 |
Op basis van het Basisnet spoor bedraagt de PR-contour 8 meter. Het plafond van het groepsrisico (GR 10-8) ligt op 221 meter. In vrijwel alle gevallen wordt het groepsrisico bepaald door stofcategorie A. Het toevoegen van bevolking buiten 400 meter van de as van de spoorbaan levert geen wezenlijke verandering van het groepsrisico op. Echter, voor toxische vloeistoffen en gassen is de maximale effectafstand groter dan 400 meter. Voor de stofcategorie B2 bedraagt de maximale effectafstand 995 meter en voor de stofcategorie D4 bedraagt de maximale effectafstand meer dan 4.000 meter.
Het plangebied is dan ook gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn vanwege de transport van zowel stofcategorie B2 als ook D4. Hierdoor is een beperkte verantwoording groepsrisico nodig waarbij ingegaan wordt op de zelfredzaamheid en beheersbaarheid. Zie hiervoor paragraaf 5.4.4.
Gezien de afstand tussen het plangebied en de transportroutes levert het plaatsgebonden risico van die routes geen belemmeringen op. Het groepsrisico van deze transportroutes wordt, gezien de relatief grote afstand tussen de risicobronnen en het plangebied, niet beïnvloed door het onderhavige bestemmingsplan.
5.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
-
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
-
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
-
bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
-
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
-
beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
5.4.4 Verantwoordingsplicht
Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden van de Rijksweg A58, de spoortrajecten Breda-Tilburg - Vught en Breda - Tilburg - Boxtel. Vanwege de afstand tot deze vervoersassen kan worden gesteld dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van toxische stoffen (B2 en D4). Het bijbehorende calamiteits scenario betreft een toxisch scenario.
De gevolgen van de planontwikkeling voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de (beperkte) verantwoording groepsrisico. Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de brandweer Midden- en West-Brabant, d.d. 10 oktober 2017.
Toxisch scenario
Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen of -wagon lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving kan waaien. Bij een bepaald percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Bij het scenario van een calamiteit met een wagon gevuld met toxische stoffen gaat het in grote lijnen om het volgende:
-
het gevaar van een toxische wolk is dat deze door personen in de omgeving van het incident ingeademd worden. Afhankelijk van de concentratie kan door blootstelling letaal letsel optreden;
-
verspreiding van een gaswolk vindt snel plaats, zodat hulpdiensten tijdig dienen te arriveren. Echter, de concentratie waaraan wordt blootgesteld en de oppervlakte van het verspreidingsgebied is meer relevant;
-
het gevaar is aanwezig dat een brand ontstaat, waardoor giftige verbrandingsgassen vrij kunnen komen;
-
de brandweer kan, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
A. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
De bestrijdbaarheid van een rampscenario door de brandweer moet op twee aspecten worden beoordeeld:
-
Is het rampscenario te bestrijden?
-
Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?
Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is. Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtoffer- reductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
B. De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het specifiek clamiteitsscenario.
Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een toxisch scenario
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
Vluchtmogelijkheden
De bestaande infrastructuur binnen het plangebied is zodanig dat er voldoende ontsluitingswegen zijn en het gebied goed te ontvluchten is.
Ventilatie
Bij blootstelling aan een toxisch gas is ‘schuilen’ vaak de beste wijze van zelfredzaamheid. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze om de zelfredzaamheid te vergroten. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken (centraal) afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij bepalende factoren.
Op dit moment wordt bekeken of de bebouwing voorzien kan worden van een centraal afsluitbare mechanische ventilatie. Bij de vergunningaanvraag zal de toepassing ervan (al dan niet) worden vastgelegd.
WAS-palen
Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmering Systeem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Bovendien zal gealarmeerd worden via de telefonische dienst NL-Alert.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico’s zal de zelfredzaamheid worden vergroot. Op dit moment vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats. De aanwezige personen worden als zelfredzaam gezien.
Opkomsttijd brandweer
De opkomsttijd is 8:45 minuten. Daarmee wordt voldaan aan de zorgnorm voor nieuwbouwwoningen.
Conclusies
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
Er bevinden zich geen PR 10-6 contouren noch plasbrandaandachtsgebieden van risicobronnen binnen het plangebied. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen daarmee geen belemmering.
-
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen en spoorlijnen bevindt zich op meer dan 200 meter van het plangebied. Vanwege deze afstand zijn er geen significante gevolgen voor het groepsrisico.
-
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
-
Goede communicatie levert een bijdrage aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en NL-Alert.
-
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen.
-
De aanwezigen kunnen het plangebied via de bestaande infrastructuur goed ontvluchten.
-
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing.
-
De brandweer voldoet in het gehele gebied aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.1 Wegverkeerlawaai
Voor wegverkeerslawaai is de planontwikkeling met de beoogde woningen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"), te weten de geluidzone behorende bij de Piusstraat.
De planlocatie is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Echter voor de waarborging van een goed woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Derhalve is in een akoestisch onderzoek (zie bijlage x bij de toelichting) tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen Koopvaardijstraat en Piushaven inzichtelijk gemaakt.
Akoestisch onderzoek
Voor de geluidgevoelige bestemming op de planlocatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 bij de toelichting) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder.
Uit dit onderzoek blijkt, dat voor de gezoneerde weg Piusstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Voor de 30 km/uur wegen Koopvaardijstraat en Piushaven geldt dat de geluidbelasting op de gevels die grenzen aan de Koopvaardijstraat op elk appartement en op de vier stadswoningen hoger is dan de richtwaarde van 48 dB. De hoogst berekende geluidbelasting is 63 dB inclusief aftrek (5 dB) artikel 110g Wgh. Deze geluidbelasting is gelijk aan de maximaal aanvaardbare waarde.
Op de appartementen blokken die achter deze eerstelijnsbebouwing liggen, wordt op enkele appartementen ook niet voldaan aan de richtwaarde van 48 dB. Het betreft:
-
Blok 1: twee appartementen op de bovenste bouwlaag. De geluidbelasting is 49 dB.
-
Blok 2: zeven appartementen . De overschrijding geldt op de gevels die grenzen aan het groene
-
binnenterrein. De geluidbelasting varieert van 49 dB tot 51 dB.
-
Blok 3: zeven appartementen. De overschrijding geldt op de gevels die grenzen aan het groene binnenterrein. De geluidbelasting varieert van 49 dB tot 50 dB.
De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht en niet mogelijk geacht .
Omdat het laten vaststellen van hogere grenswaarden ('Hogere Waarde Beleid Gemeente Tilburg) voor niet gezoneerde wegen niet aan de orde is in het kader van goede ruimtelijke ordening de cumulatieve geluidbelasting in beeld gebracht, waarbij alle geluidbronnen (wegen) meetellen, dus ook de wegen die geen geluidzone (Koopvaardijstraat en Piushaven) kennen en de bronnen (Piusstraat) die niet zorgen voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder kent geen toetsingskader voor de beoordeling van de gecumuleerde geluidbelasting, wel algemeen geaccepteerde kwaliteitsindicatie van een bepaalde geluidbelasting.
Uit het onderzoek kan het volgende opgemaakt worden (zie hierna tabel Kwaliteitsindicatie geluidbelasting).
Tabel: kwaliteitsindicatie geluidbelasting
Lden [dB] | Geluidskwaliteit | Aantal woningen |
<45 | zeer goed | - |
46-50 | goed | 16 |
51-55 | redelijk | 25 |
55-60 | matig | 3 |
60-65 | slecht | - |
>65 | zeer slecht | 24 |
Totaal | 68 |
Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting wordt de geluidkwaliteit op de 10 appartementen in blok 2, de 10 appartementen in blok 3 en de vier stadswoningen grenzend aan de Koopvaardijstraat beoordeeld als zeer slecht. De stadswoningen hebben aan de achterzijde een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte behorende bij deze woningen. Deze appartementen in blok 2 en blok 3 hebben geen geluidluwe gevel en buitenruimte.
De geluidkwaliteit op de achtergelegen appartementen in de blokken 1 t/m 3 wordt overwegend als redelijk tot zeer goede beoordeeld.
Volgens het Bouwbesluit moet het binnenniveau in een woning maximaal 33 dB zijn (als zodanig ook vastgelegd in de planregels). De maximale geluidbelasting (gecumuleerd, zonder aftrek) op de woningen kan dan 53 dB zijn, want een standaard gevel heeft een geluidwering van 20 dB. Met de huidige eisen aan de energieprestatie van nieuwe woningen wordt doorgaans al een geluidwering van 25 tot 30 dB bereikt.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden gesteld dat, om een aanvaardbaar geluidniveau ín de woning te bereiken, aanvullende geluidmaatregelen gewenst zijn.
Hoewel niet wettelijk afdwingbaar, streeft de ontwikkelaar ernaar om de toekomstige bewoners toch te voorzien van een goed woon- en leefklimaat in de woning door aanvullende geluidmaatregelen te treffen.
5.5.2 Railverkeerlawaai
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk dat binnen de zone van de spoortrajecten Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven en Tilburg-'s-Hertogenbosch nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht. Het betreffen de beoogde woningen.
In het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 2 bij de toelichting) heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit deze toetsing blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Er is sprake van een goede "ruimtelijke ordening".
5.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht uitgesloten.
He plangebied ligt niet binnen de toetsingszone van een gezoneerd industrieterrein. Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.5.4 Inrichtingslawaai
Verkeer van personen en goederen van en naar de inrichting kan ook indirecte hinder met zich meebrengen. Het gaat hierbij om geluidhinder die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de inrichting, maar die wel aan de inrichting is toe te rekenen. Het betreft geluidsbelastingen als gevolg van parkeerbewegingen (met name dichtslaan portieren) op het nieuwe parkeerterrein voor de nieuwe woningen en geluidbelasting op de bestaande woningen.
De te realiseren parkeervoorzieningen op eigen terrein zijn geen bedrijfsmatige activiteit of een inrichting. Dat sluit echter niet uit dat de geluiden die gepaard gaan met parkeren potentieel hinder kunnen veroorzaken bij woningen van derden. Om deze eventuele hinder te beoordelen is aangesloten bij het beoordelingskader voor bedrijfsactiviteiten. Dit betreft de VNG-brochure'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.
De woningen in het gebied rond de planlocatie liggen in een gebied waarbinnen, wonen, detailhandel en horeca elkaar afwisselen. Er is sprake van sterke functiemenging. Er wordt dientengevolge uitgegaan van het gebiedstype gemengd gebied. De richtwaarden die gelden voor een woningen in een gemengd gebied zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel: richtwaarden voor een gemengd gebied
Periode | Langtijdgemiddeld | Maximaal geluidniveau (LA,max) |
Dagperiode (07:00 - 19:00) | 50 dB(A) | 70 dB(A) |
Avondperiode (19:00 - 23,:0) | 45 dB(A) | 65 dB(A) |
Nachtperiode (23:00 - 07:00) | 40 dB(A) | 60 dB(A) |
Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan.
Akoestisch onderzoek
De activiteiten op de parkeerterrein leiden niet tot knelpunten bij de bestaande woningen in de omgeving. Bij alle woningen wordt voldaan aan de richtwaarden voor woningen in een gemengd gebied.
-
in de dagperiode wordt bij alle woningen voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A).
-
in de avondperiode wordt de richtwaarde van 65 dB(A) alleen overschreden bij de bestaande woning aan de Koopvaardijstraat 33. De berekende maximale waarde bedraagt 69 dB(A).
Het aanbrengen van een geluidscherm op de erfscheiding stuit op stedenbouwkundige bezwaren en het gedeeltelijk overkappen van de parkeerplaats stuit op financiële bezwaren.
Aangezien deze twee opties afvallen dient beschouwd te worden of de berekende maximale geluid- niveaus zonder maatregelen aanvaardbaar zijn. Hierbij kan worden aangevoerd dat in de huidige situatie reeds parkeerterreinen rond de achtergevel van de betreffende woning aanwezig zijn. De pieken ten gevolge van het gebruik van de parkeerterreinen in het plan zullen niet anders of luider zijn dan de pieken die voorkomen in de huidige, feitelijke situatie. Om die reden kan worden aangenomen dat geen nieuwe, ernstigere geluidhinder zal optreden na realisatie van het plan.
Het is echter wel wenselijk dat de geluidhinder ten gevolge van het plan tot een minimum wordt beperkt. Hier kan uitvoering aan worden gegeven door te onderzoeken of de gevel van de woning voldoende geluidwering bezit om in de verblijfsruimten te kunnen voldoen aan een maximale geluidbelasting van 45 dB(A) in de nachtperiode. Wanneer blijkt dat deze waarde niet wordt gehaald, kunnen isolerende maatregelen worden aangeboden aan de eigenaar van de woning. Daarmee wordt geborgd dat het gebruik van het parkeerterrein niet leidt tot schrikreacties of ontwaken.
Wet milieubeheer en Wet op de Ruimtelijke Ordening
Het planvoornemen wordt in paragraaf 5.9 getoetst aan de aan te houden afstanden tot milieugevoelige bestemmingen. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat het aspect milieuzonering (ook akoestisch gezien) geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse.
5.5.5 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied, waardoor een nadere beschouwing van deze geluidsbron niet aan de orde is.
5.5.6 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse.
5.6 Lucht
Wet Milieubeheer en nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de Wet Milieubeheer. De hoofdlijnen van de regeling zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm), ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen.
De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De wetgeving introduceerde een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: het NSL.
Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM)
Daarnaast is de term 'niet in betekenende mate' besluiten geïntroduceerd, waarbij geen toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen nodig is, omdat deze projecten niet of zeer weinig bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een project draagt in betekenende mate (IBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit wanneer de planbijdrage groter is dan 1,2 µg/m³. Projecten met een kleinere concentratietoename dragen ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
-
een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen;
-
een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10)
Luchtkwaliteit
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN), geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 20-25 ug/m3 voor stikstofdioxide en 18-20 ug/m3 voor fijn stof (PM10). Dit voor 2020 gebaseerd op gegevens van 2019.
Afbeelding 5.3: concentratie stikstofdioxide en concentratie fijn stof (bron GCN)
De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op 40 en respectievelijk 40 ug/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.
NIBM tool
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is vanuit een worst-case benadering bepaald op 560 motorvoertuigen mvt/etmaal (6 voertuigbewegingen per woning). Uit de berekeningen (NIBM-tool) blijkt dat de bijdrage stikstofdioxide (NO2) 0,46 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor fijn stof (PM10) 0,08 µg/m³. Daarmee is aangetoond dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bij draagt aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen. In onderstaande afbeelding is de berekening weergegeven.
Afbeelding 5.4: bijdrage verkeer op luchtkwaliteit volgens NIBM-tool
Voor de planlocatie met parkeren in de open lucht kan alleen bij zeer grote aantallen voertuig- bewegingen, waar al sprake is van een hoge achtergrond concentratie benzeen (C6H6), bij het in- en uitrijden van de planlocatie met parkeervoorzieningen sprake zijn van een verhoogde concentratie benzeen. Gezien het relatief geringe aantal motorvoertuigbewegingen van- en naar de parkeer- voorzieningen is het onwaarschijnlijk dat sprake zal zijn van een overschrijding van de luchtkwaliteitsnorm voor benzeen.
Voor de overige relevante stoffen wordt gezien de relatief lage concentraties aan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) geen overschrijdingen van de norm verwacht.
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied derhalve wordt voldaan aan een goed leefklimaat voor wat betreft de luchtkwaliteit.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied is géén zware industrie toegestaan c.q. aanwezig. Er zal dientengevolge ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.7.2 Agrarische geur
In en om het plangebied zijn géén agrarische bedrijven toegestaan c.q. aanwezig. Er zal dientengevolge ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreiniging situaties op basis van een uitgevoerd bodemonderzoek.
Bodemkwaliteitskaart
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen heeft de gemeente Tilburg een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
De kaart bestaat uit een ontgravings- en toepassingskaart. Op een ontgravingskaart staat de te verwachten kwaliteit aangegeven wanneer grond wordt ontgraven. Op een toepassingskaart staan de kwaliteitseisen vermeld waaraan de grond moet voldoen als deze ergens wordt toegepast of hergebruikt. Om onderzoeksgeld en -tijd naar de kwaliteit van grond te besparen, bieden deze kaarten uitkomst. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op bodemgegevens die bij de gemeente bekend zijn. Gebieden die langer in gebruik zijn geweest, zijn meer belast met stoffen en sterker verontreinigd dan gebieden die korter in gebruik zijn geweest. Ook is de bovenste halve meter van de bodem doorgaans meer belast met stoffen dan de onderliggende bodemlaag.
Blijkens de bodemkwaliteitskaart behoort de bovengrond van het projectgebied aan de Koopvaardijstraat tot de kwaliteitsklasse "industrie" en ondergrond van het projectgebied tot de kwaliteitsklasse "wonen" (zie afbeelding 5.5).
Afbeelding 5.5: Uitsnede bodemkwaliteitskaart gemeente Tilburg
Bodemonderzoeken
Om de bodemkwaliteit in het plangebied te bepalen, is een bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).
Het vooronderzoek is gebaseerd op de NEN 5725. Binnen het vooronderzoek is informatie omtrent navolgende onderzoeksaspecten verzameld, te: weten:
-
het huidig en toekomstig bodemgebruik;
-
het voormalig bodemgebruik;
-
de bodemopbouw en geohydrologie;
Hiervoor is gebruik gemaakt van historisch en recenter kaartmateriaal, grondwaterkaarten, archieven van de Gemeente Tilburg (o.a. bouwvergunningen, milieuvergunningen, tanks, bodemonderzoeken), alsmede onze eigen archieven. Tevens heeft er in 2018 een locatie-inspectie plaatsgevonden. Het resultaat van het vooronderzoek is als volgt.
Dempingen
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie geen dempingen hebben plaatsgevonden.
Ondergrondse tank
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op of in de directe omgeving van de projectlocatie sprake is (geweest) van een onder-/ en twee bovengrondse olietanks. De bovengrondse tanks zijn niet meer aanwezig. Daarnaast zijn er verschillende ondergrondse tanks in 1995 en 1996 met KIWA certificaat verwijdert.
Eerdere bodemonderzoeken
Uit eerder plaatsgevonden bodemonderzoeken is gebleken dat:,
-
Ter plaatse van boring 28 is een sterke grond- en grondwaterverontreiniging met minerale olie aangetoond. Na een aanvullend bodemonderzoek in juni 2002 (02-065/AO) blijkt dat de verontreiniging met minerale olie over een oppervlakte van minimaal 250 m2 is verspreid.
-
Tijdens het nader aanvullend bodemonderzoek is de grootte en mate van de verontreiniging in boring 28 verder uitgezocht. Gelet op aangetoonde omvang van de verontreiniging werd gesteld dat meer dan 25 m3 grond sterk was verontreinigd met minerale olie en meer dan 100 m3 grondwater sterk verontreinigd was met minerale olie en BTEXN.
-
De twee ondergrondse dieseltanks van 2000 liter zijn voldoende onderzocht.
-
De onder KIWA gesaneerde ondergrondse dieseltank 6000 liter, deellocatie B, wordt als verdacht voor bodemverontreiniging beschouwd, omdat er een lichte olieverontreiniging in de grond is verwijderd, maar het grondwater ter plaatse niet onderzocht is.
-
De straatkolk op de binnenplaats wordt als verdacht beschouwd, vanwege het gebruik als wasplaats zonder vloeistofdichte vloer (waarschijnlijk klinkers) en het afspoelen van olieverontreinigingen in het riool.
-
De pompen worden als verdacht beschouwd omdat ter plaatse de grond mogelijk niet zintuigelijk onderzocht of verwijderd is (alleen bij tanks tijdens KIWA sanering).
Het onderzoeksgebied is in verband met de voorgenomen herontwikkeling vervolgens volgens de richtlijnen uit de NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) onderzocht. Op basis van de beschikbare gegevens is daarbij uitgegaan van de onderzoeksstrategie voor een 'verdacht terrein, hypothese: diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming (VED-HE-NL').
De ‘kansrijke’ stoffen, onder andere zware metalen en minerale olie in de vaste bodem, en minerale olie en aromatische koolwaterstoffen in het grondwater, zijn met de standaard analysepakketten meegenomen.
Het onderzoek is bovendien uitgebreid:
-
met een onderzoek van enkele (vroegere) tanklocaties, een wasplaats/afscheider, een nog aanwezige bovengrondse tank en een eerder gerapporteerde olieverontreiniging op het achterterrein van perceel 21/23;
-
met een diepere boring/peilbuis ter plaatse van kern ‘B06’, een herbemonstering van de peilbuis B06 en een onderzoek naar asbest in de bodem.
Afbeelding 5.6: situatie met boorpunten (bron: verkennend bodemonderzoek Koopvaardijstraat 13-29 door Inpijn-Blokpoel Milieu BV)
Resultaten verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) Koopvaardijstraat 13-29
Zintuiglijk zijn in de bodem oliereacties in de ondergrond aangetroffen ter plaatse van de gekende olieverontreiniging. Verder komen in enkele boringen baksteenresten voor.
Het geheel aan onderzoeksresultaten geeft aanleiding de gestelde hypothese ‘verdacht’ te handhaven.
Analytisch worden in de vaste bodem overwegend ‘slechts’ lichte verhogingen aangetroffen. Het gaat dan om enkele metalen (koper, kwik, lood) en PAK.
Ter plaatse van de gekende olieverontreiniging op het achterterrein van nummer 21/23 is in een aantal gevallen een oliereactie in de ondergrond, tot 2,5 m - mv, aangetroffen. Analytisch zijn de oliegehalten niet of ‘slechts’ licht verhoogd. Echter, in de boring B06, in het hart van deze verontreiniging, is het oliegehalte over het traject 1,1 tot 1,6 m – mv sterk verhoogd. Vanaf 2,5 meter diepte is geen (olie)verontreiniging meer aangetroffen. Ook in het grondwater alhier is een sterke verhoging aan minerale olie gemeten. Naftaleen komt in eerste instantie matig verhoogd voor.
In deze fase is een terreindeel van ruim 50 m2 voor zowel grond als grondwater sterk verontreinigd. Voor de grond betekent dit, gezien de laagdikte van circa 1,2 meter, een hoeveelheid (sterke verontreiniging) van ruim 50 m3. Gelet op de aangetoonde (geactualiseerde) omvang van de verontreiniging wordt gesteld dat meer dan 25 m3 grond sterk is verontreinigd met minerale olie en er dus sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De totale verontreiniging (licht en matig) is in zowel grond als grondwater groter dan de hiervoor genoemde hoeveelheden. Dit betekent dat het verminderen of verplaatsen van de verontreiniging (bijvoorbeeld door geplande graafwerkzaamheden of grondwateronttrekkingen) meldingsplichtig is, middels het indienen van een BUS-melding of saneringsplan.
Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest (boven de restconcentratrienorm) aangetroffen.
Conclusie
Resumerend wordt gesteld dat, gezien de voorgenomen herinrichting (bouwplan), nog een, eventueel gedeeltelijke, sanering noodzakelijk is. Deze sanering dient voorafgaand gemeld te worden aan het bevoegd gezag.
De constatering dat enkele gemeten gehaltes de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan tot slot consequenties hebben bij eventuele graafwerkzaamheden. Bij hergebruik van licht verontreinigde grond buiten de locatie dienen de eisen in acht te worden genomen, zoals gesteld binnen het Besluit bodemkwaliteit of de lokale/regionale bodembeheernota. Sterk verontreinigde grond is per definitie niet herbruikbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal dus bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.
5.9 Natuur En Ecologie
Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Gebiedsbescherming
Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000- beheerplannen.
Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Brabant.
Afbeelding 5.7: kaartbeeld Interim omgevingsverordening Brabant (NNB + Groenblauwe Mantel)
Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuur- gebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Soortenbescherming
Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
vogels met een jaarrond beschermde nestplaats;
-
overige inheemse broedvogels;
-
soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
-
nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling;
-
nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna: SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet (thans; wet natuurbescherming) gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken.
Afbeelding 5.8: rood omkaderd het projectgebied met daarbinnen de projectlocatie aan de Koopvaardijstraat (bron: SMP - waardenburg)
Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.
Analyse plangebied
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Oisterwijkse Vennen & Kampina op 3,5 kilometer afstand.
Afbeelding 5.9: ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied Oisterwijkse Vennen & Kampina (bron: kaartviewer Rho)
Het gebied Regte Heide & Riels Laag is gesitueerd op circa 5 kilometer en het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 6,5 kilometer.
Afbeelding 5.10: ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (bron: kaartviewer Rho)
Gezien de afstanden en de zeer beperkte externe invloed van de geplande woningbouwontwikkeling met 70 wooneenheden op deze gebieden kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Niettemin is door de initiatiefnemer een AERIUS berekening uitgevoerd ten aanzien van de stikstofuitstoot ten behoeve van de gebruiksfase (woningen - gasloos met verkeersbewegingen van bewoners) en de aanlegfase (sloop en bouwfase met mobiele werktuigen op de planlocatie en verkeersbewegingen van werk- en bouwverkeer), die de veronderstelde conclusie ondersteunt. Er is geen sprake van depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jr. De uitgangpunten en de berekeningsresultaten zijn opgenomen in Bijlage 5.
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 1,3 km ten zuidoosten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.
Afbeelding 5.11: ligging plangebied (rode ster) t.o.v. NNB (bron: kaart provincie Noord Brabant)
Soortenbescherming
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing.
Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men een aantal voorzorgsmaatregelen bij de sloop in acht nemen. Tevens worden, indien noodzakelijk, voorzieningen voor gebouw bewonende soorten opgenomen in de nieuwbouw.
In het projectgebied zijn geen begroeiingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Ook voor andere beschermde soorten is het door de aanwezige verhardingen niet geschikt.
Door een in te schakelen deskundige c.q. een ecologisch bureau zal een voorstel (ecologisch werkaanpak) worden gemaakt en ingediend op basis waarvan door de gemeente na beoordeling ervan een goedkeuring voor het gebruik van de gebiedsontheffing kan worden verleend.
Conclusie
Zowel vanuit de Wet Natuurbescherming als vanuit de provinciale Interim omgevingsverordening zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het bestemmingsplan kan in overeen- stemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
-
een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden;
-
de sloop van de aanwezige bebouwing wordt uitgevoerd conform het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg;
-
het aanbrengen van, eventueel noodzakelijke, faunavoorzieningen in nieuwbouw.
-
indienen van een voorstel (ecologisch werkaanpak) ten behoeve van verlening goedkeuring gebiedsontheffing.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het "Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021" vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten:
-
beekdalbenadering;
-
gebruiker centraal;
-
samen sterker;
-
gezonde toekomst.
Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het provinciale "Milieu- en Waterplan 2016 - 2021" (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het "vGRP 2016-2019" (vastgesteld 2 november 2015). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
Trends en ontwikkelingen
Extreem weer (langdurige perioden van droogte, hittestress en intensieve regenbuien) komt steeds vaker voor, als gevolg van klimaatverandering. Het is belangrijk om bewoners en bedrijven te stimuleren om met klimaatadaptatie aan de slag te gaan, aangezien in stedelijk gebied meer dan de helft van het oppervlakte uit privaat terrein bestaat. Een versteende stad is in de toekomst niet leefbaar. Er zal sprake moeten zijn van een aanpassing aan de klimaatverandering en dus duurzaam vergroenen en ruimte bieden aan water. Hiervoor zullen plekken in de openbare ruimte gevonden moeten worden maar het vraagt ook inspanning van onze burgers om te ontstenen.
Om goed te kunnen inspelen op de klimaatverandering is het noodzakelijk een nieuw Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) op te stellen als een Afvalwaterakkoord, waarin klimaatverandering een zeer belangrijk speerpunt wordt, in aanvulling op al bestaand beleid.
De looptijd van het vorige GRP 2016-2019 is eind 2019 afgelopen. Daarom is voor de periode 2020-2023 een nieuw GRP opgesteld (14 november 2019), met een naamswijziging en aangepaste opzet naar Programma Water en Riolering "Op weg naar een waterrobuust en klimaatbestendig Tilburg" (hierna te noemen: PWR). Het PWR is een planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen met onder meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en bewoners en verandering in wetgeving.
Het PWR vervult vier hoofdfuncties:
-
Kader gemeentelijke zorgplichten, met een overzicht aan beleidskeuzes en ambities ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater en bijdragen aan de zorgplichten oppervlaktewater en drinkwater.
-
Interne afstemming met andere vakdisciplines binnen de gemeentelijke organisatie en met de waterpartners.
-
Externe afstemming, met o.a. bewoners en bedrijven, ontwikkelaars en bouwbedrijven.
-
Continuïteit en voortgangsbewaking, vanwege de relatief lange levensduur van stedelijke watervoorzieningen en kapitaalintensieve investeringen is een lange termijn aanpak essentieel (begroting, investeringen en evaluatie).
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te kunnen inrichten wordt een regenwater- opgave geïntroduceerd voor vervanging van verhard oppervlak en hanteert de gemeente Tilburg nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak (zie tabel 4.1). De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave van 60 mm heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken. Daarbij wordt gekeken wat haalbaar is (in de ruimte) en betaalbaar is (risico afgezet tegen verminderen schadelast, in combinatie met maatschappelijke voordelen, (berekend met tools als TEEB stad). Als blijkt dat de waterbergingsopgave redelijkerwijs niet mogelijk is, kan hiervan worden afgeweken (in overleg met de gemeente). Eventueel kan hier een financiële voorwaarde aan worden verbonden (de opgave wordt dan afgekocht).
De gemeente Tilburg hanteert de volgende regenwateropgave:
-
< 50 m2: géén regenwateropgave;
-
bij 50 m2 - 150 m2, indien niet vergunningplichtig géên regenwateropgave en indien wel vergunningplichtig een regenwateropgave volgens tabel 4.1;
-
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 4.1.
6.2 Huidig Watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerken | In plangebied |
Waterbeheerders | Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg |
Bruto oppervlakte | ca. 3.578 m² |
Terreinhoogte | ca. 13,4 m+NAP |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) | ca. 11,75 m+NAP |
Ontwateringdiepte | ca. 1,75 m |
Bodem | Sterk lemig, matig fijn zand |
Riolering | Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied | Niet van toepassing |
Keur beschermde gebieden | Niet relevant |
Natura 2000-gebied | Beperkt invloedsgebied |
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater.
De referentiesituatie voor wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande oppervlakten weergegeven.
Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de bestaande situatie
Oppervlakten * | Niet-afvoerende oppervlakte (m²) | Afvoerende | Totaal |
Verharding particulier (incl. dak) | 0 | 3.633 m2 | 3.633 m2 |
Openbare ruimte | 0 | 0 | 0 |
Open water(berging) | 0 | 0 | 0 |
Totaal (m²) | 0 | 0 | 3.633 m2 |
Oppervlakken | m2 bestaand |
oppervlak totale plangebied | 3.633 |
dakoppervlak industriegebouwen te slopen | 1.900 |
dakoppervlak woningen te handhaven | 337 |
dakoppervlak woningen te slopen | 398 |
dakoppervlak totaal | 2.635 |
oppervlak verharding (bestaand) | 998 |
dakoppervlak woningen te handhaven | x |
dakoppervlak grijsdak nieuw | x |
dakoppervlak groendak (op bergingen) | x |
dakoppervlak totaal | x |
nieuw landschap groene inrichting | x |
oppervlak nieuwe tuinen (onverhard) | x |
oppervlak overig terrein (verhardingen) | x |
verhardingen (daken + terreinen) | 3.633 |
bron: luchtfoto en GBK-T en gegevens architect
6.3 Duurzaam Watersysteem
Het plangebied is in de bestaande situatie volledig verhard. Het afvalwater wordt samen met het regenwater afgevoerd naar de gemengde riolering. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding en bijhorende regels en aannames voor oppervlakten waarvan een variabele oppervlakte afgewaterd kan worden. In tabel 3 zijn deze oppervlakten weergegeven. Het afvoerend oppervlak verminderd iets ten opzichte van de bestaande situatie. In de planopzet is in de buitenruimte voorzien in een inrichting met binnentuinen, waar een deel van het regenwater kan inzijgen in de grond. Het niveau van de beplanting in deze binnentuinen ligt lager en is aflopend ten opzichte van het peil van de begane grond vloeren. Zodoende loopt bij harde regen het water niet binnen in de woningen.
Daarnaast wordt op een gedeelte van het dak van de bergingen, niet zijnde het deel waarop de onstluitingsroute is voorzien, een mos-sedumdak aangebracht, dat zorgt voor het vasthouden van regenwater (waterretentie), alvorens dit vertraagd af te geven naar het regenwaterriool.
Afbeelding: inrichting buitenruimte De Mersjant (bron: Bygg architecture)
Tabel 3. Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
Oppervlakten * | Niet-afvoerende oppervlakte (m²) | Afvoerende | Totaal |
Verharding particulier (incl. dak) | 0 | ca. 3.105 m2 | 3.105m2 |
Openbare ruimte | 0 | 0 | 0 |
Open water(berging) | 0 | 0 | 0 |
Totaal (m²) | 0 | 0 | 3.105 m2 |
Oppervlakken | m2 nieuw |
oppervlak totale plangebied | 3.633 |
dakoppervlak industriegebouwen te slopen | x |
dakoppervlak woningen te handhaven | x |
dakoppervlak woningen te slopen | x |
dakoppervlak totaal | x |
oppervlak verharding (bestaand) | x |
dakoppervlak woningen te handhaven | 337 |
dakoppervlak grijsdak nieuw | 1.236 |
dakoppervlak groendak (op bergingen) | 180 |
dakoppervlak totaal | 1.753 |
nieuw landschap groene inrichting | 400 |
oppervlak nieuwe tuinen (onverhard) | 128 |
oppervlak overig terrein (verhardingen) | 1.352 |
verhardingen (dakoppervlak totaal + oppervlak overig terrein) | 3.105 |
bron: luchtfoto en GBK-T en gegevens architect
Regenwaterberging | |
regenwater van grijsdak nieuwbouw (6 cm) | m3 |
aanlegdiepte regenwateropvang in verdiept gazon | m-peil |
Overeenkomstig nieuw gemeentelijk beleid ten aanzien van de waterhuishouding dient bij nieuwbouw 60 mm regenwater te worden geborgen van alle verharde oppervlakken in de nieuwe situatie, hetgeen resulteert in een waterbergingsopgave van 3.105 x 0.06 = 186 m³. Hieraan kan worden voldaan op inrichtingsniveau door de binnentuinen zodanig in te richten met een waterbergende functie met aandacht bij de inrichting voor delen die relatief vaak nat zullen staan, voldoende doorlatende ondergrond, een overloop voor teveel aan water, een groenbeplanting afgestemd op regelmatig natte periodes alsmede voldoende infiltrerende oppervlakte om voorziening binnen bepaalde tijd te ledigen, e.d.. Ook op locatie waar de parkeervoorzieningen zijn voorzien zullen infiltrerende maatregelen genomen worden, door het aanbrengen van infiltratiekratten.
De vuilwaterafvoer en de overloop van het regenwatersysteem zal direct aangesloten worden op de bestaande riolering. Hierbij is het voor een eventuele toekomstige gescheiden riolering van belang dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst wordt gescheiden, dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en via de gemengde riolering verder verwerkt.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn bij meer dan 60 mm, kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie moet het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de (toekomstige) openbare ruimte lager ligt dan de aangrenzende percelen. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
-
voldoende ontwateringdiepte;
-
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
-
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
-
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
-
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
-
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
Vaststaat dat het plangebied gevoelig zal zijn voor extreme neerslag. De gemeente adviseert de initiatiefnemer, mede gezien in de omgeving gelijksoortige planontwikkelingen hebben plaatsgevonden, om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 15 centimeter hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
6.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgelegd in het GRP 2016-2019 en past in het Programma Water en Riolering 2020-2023 "Op weg naar een waterrobuust en klimaatbestendig Tilburg" (bestaand beleid sinds 14 november 2019).
Daarmee kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van de Tilburgse bestemmingsplansystematiek.
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen
-
een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer), die samenhang met de planregels dient te worden gelezen;
-
regels; deze regels zijn in de SVBP2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en slotbepaling).
Verbeelding
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.
Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemming(en) en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012 en is getekend op schaal 1:1000.
Afbeelding 7.1: verbeelding behorende bij het bestemmingsplan
Regels
De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken.
Toelichting
Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte .beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting betreft een niet-juridisch bindend deel uit van het bestemmingsplan.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen (Artikel 1) en een artikel inzake de wijze van meten (Artikel 2).
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. In dit bestemmingsplan is de volgende bestemming opgenomen: 'Wonen'.
Hieronder wordt deze bestemming nader toegelicht.
Artikel 3 - Wonen
Zoals de naam van de bestemming al aangeeft zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden alsmede gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', alsook voor bouwwerken van algemeen nut en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook de bij deze functies behorende voorzieningen worden als passend in de bestemming ervaren. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan parkeer-, stallingsvoorzieningen, tuinen en erven, bijbehorende bouwwerken.
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt, dat deze alleen zijn toegestaan binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak. Dit bouwvlak mag hierbij voor 100% bebouwd worden; de bouwhoogte is op de verbeelding met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' vastgelegd.
Bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht, waarbij voldaan moet worden aan de gestelde hoogte- en oppervlaktemaat.
Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt, dat deze binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden opgericht. Hierbij zijn diverse maximale bouwhoogten vastgelegd.
In de gebruiksregels is naast het strijdig gebruik tevens bepaald, dat de beoogde gestapelde woningen pas in gebruik mogen worden genomen, als de beoogde voorziening in de vorm van een open hekwerk met een wintergroene voorziening is gerealiseerd ter plaatse van de rode lijn op afbeelding 7.2. Deze voorziening dient tevens instand gehouden te worden.
Afbeelding 7.2: Locatie (rode lijn) te realiseren voorziening (ruimtelijk inpassing).
Het betreft een voorziening ten behoeve van een verantwoorde ruimtelijke inpassing van de gestapelde woningen. De bouwhoogte van de voorziening, al dan niet geplaatst op een gebouw, dient te voldoen aan de opgenomen minimale en tevens maximale bouwhoogte zoals aangegeven op afbeelding 7.3.
Afbeelding 7.3: minimale en tevens maximale bouwhoogte voorziening (ruimtelijke inpassing).
Aan de bestemming is tevens een nadere eisenregeling gekoppeld. Daarnaast zijn enkele afwijkingsbevoegdheden ten aanzien van de bouwregels opgenomen. In artikel 3.5.1 is bepaald wat als strijdig gebruik moet worden aangemerkt. Ten aanzien van het gebruik van 'onzelfstandige wooneenheden' en 'bedrijfsmatige activiteiten' zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 4 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 5 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen, een parkeerregeling en een regeling voor bouwactiviteiten in de nabijheid (15 meter) van beschermwaardige bomen.
Algemene gebruiksregels
In Artikel 6 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Artikel 7 bevat een aantal afwijkingsregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om een regeling voor het gering kunnen afwijken van maten en/of grenzen, een afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep, alsook ten behoeve van evenementen.
Algemene wijzigingsregels
In Artikel 8 zijn vier algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Zo is sprake van een bevoegdheid om aanduidingen te kunnen verwijderen en een bevoegdheid om bestemmingsvlakgrenzen te kunnen wijzigen. De derde wijzigingsbevoegdheid heeft betrekking op bouwwerken van algemeen nut en de laatste bevoegdheid ziet op een broedplaatsfunctie.
Algemene procedureregel
Met Artikel 9 is bepaald welke procedure van toepassing is op het stellen van nadere eisen.
Overige regels
Burgemeester en wethouders zijn met Artikel 10 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Tevens is in de overige regels een parkeerregeling en een regeling voor laden en lossen opgenomen waaraan getoetst wordt bij bouwen en/of gebruik van gronden alsmede een regeling voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken of van werkzaamheden in de nabijheid (15 meter) van beschermwaardige bomen.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangs- En Slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een realisatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst.
Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie En Overleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 29 november 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Aangezien met deze ontwikkeling geen provinciale en rijksbelangen zijn gemoeid is het concept-ontwerpbestemmingsplan niet ingebracht in het vooroverleg.
9.3 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden op 20 februari 2019.
Tijdens deze bijeenkomst is aan de buurt een toelichting gegeven op het voorlopig ontwerp voor de projectlocatie. Tevens zijn de deelnemers in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te plaatsen ten aanzien van de planontwikkeling. Ook is aan omwonenden gevraagd deel te nemen aan het Planteam van omwonenden.
Mede naar aanleiding en plaatsgevonden vervolgbijeenkomsten zijn gedurende het planproces diverse aanpassingen in het planvoornemen doorgevoerd om de belangen van de omgeving te waarborgen. Deze aanpassingen hebben geresulteerd in voorliggend planvoornemen.
De verslagen van de plaatsgevonden planteambijeenkomsten zijn gebundeld als Bijlage 7 bij de toelichting van het plan gevoegd.
9.4 Kwaliteitsteam
De planontwikkeling voor de projectlocatie is gepresenteerd aan en beoordeeld door het Kwaliteitsteam voor het Piushavengebied te Tilburg. Daarnaast heeft er overleg plaatsgevonden met stedenbouwkundigen van de gemeente.
Op de ingebrachte stukken ten aanzien van de planontwikkeling zijn door het kwaliteitsteam voor het Piushavengebied adviezen uitgebracht met opmerkingen, aanbevelingen, suggesties en aandachtspunten. Op basis hiervan is in meerdere ontwerpslagen het voorliggende planvoornemen uitgewerkt.
9.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van maandag 19 oktober tot en met maandag 30 november 2020 ter inzage gelegen op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen en in de Stadswinkel Centrum, Spoorlaan 181 (hoek Gasthuisring). Tegelijk met het bestemmingsplan heeft ook de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegen (www.tilburg.nl/ondernemers/bouwen-en-vestigen/omgevingsvergunningen-terinzage). Tijdens deze genoemde periode zijn geen schriftelijk of mondeling zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning ingediend.
Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r. (De Mersjant)
Bijlage 1 Aanmeldnotitie m.e.r. (De Mersjant)
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Mobiliteitsplan - Deelauto's
Bijlage 4 Mobiliteitsplan - deelauto's
Bijlage 5 Aeriusberekeningen De Mersjant
Bijlage 5 Aeriusberekeningen De Mersjant
Bijlage 6 Bezonningsstudie De Mersjant
Bijlage 6 Bezonningsstudie De Mersjant
Bijlage 7 Verslagen Planteambijeenkomsten
Bijlage 7 Verslagen planteambijeenkomsten
Bijlage 8 Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen
Bijlage 8 Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen
Bijlage 9 Parkeernormen Tilburg 2017
Bijlage 9 Parkeernormen Tilburg 2017