KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen - Gestapeld
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied En Project
2.1 Beschrijving Plangebied
2.2 Beschrijving Project
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijk
3.2 Provincie
3.3 Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.4 Volkshuisvesting
4.5 Groen En Speelruimte
4.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Milieuhinder Bedrijven
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Vuurwerk
5.6 Geluid
5.7 Lucht
5.8 Geur
5.9 Trillingen
5.10 Bodem
5.11 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand Watersysteem
6.2 Beleidskader
6.3 Toekomstige Situatie
6.4 Watertoets
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
7.2 Standaard Plansystematiek
7.3 Bestemmingen En Aanduidingen
7.4 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.3 Omgevingsdialoog
9.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Windhinderonderzoek
Bijlage 2 Bezonningsstudie
Bijlage 3 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek
Bijlage 4 Mobiliteitsnotitie
Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.
Bijlage 6 Berekening En Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Optredende Gevelbelastingen
Bijlage 8 Notitie Akoestische Oplossing
Bijlage 9 Verkennend Bodem- En Nader Asbestonderzoek
Bijlage 10 Stikstofdepositie Onderzoek
Bijlage 11 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 12 Notitie Behandeling Zienswijzen
Bijlage 13 Aanvullend Onderzoek Windklimaat

Spoorzone, 8e herziening (hoek Hart van Brabantlaan / Sint Ceciliastraat)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 25-01-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan test met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2020014-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 71.7 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bedrijfsmatige activiteiten in een woning

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.12 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

Niet tot bedrijven worden gerekend: kantoren, horeca, prostitutie inrichting, (perifere) detailhandel, nutsvoorzieningen, tank- en servicestations, autowasplaatsen, dienstverlening, recreatie, sport, agrarisch bedrijf, maatschappelijke instellingen en bedrijfspompen, zijnde pompen die zijn bedoeld voor de eigen brandstoffenvoorziening met uitzondering van bedrijfspompen behorende bij transportbedrijven.

(Bedrijf is de technische eenheid van onderneming, met dit laatste begrip is de economische eenheid bedoeld).

1.13 beperkt kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.

1.14 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.15 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 bijzonder kwetsbaar object

Kwetsbare objecten waarbij de aanwezige personen zichzelf moeilijk kunnen redden tijdens een incident, zoals basisscholen, ziekenhuizen en verzorgingscentra zoals omschreven in de Beleidsvisie externe veiligheid Tilburg ('veilig en verantwoord ontwikkelen').

1.20 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.21 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.29 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.30 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.31 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.32 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.33 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.34 dove gevel

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.35 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.36 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.37 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.38 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.40 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.41 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.42 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.43 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.44 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.45 horecacategorie 1 (Daghoreca)

Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:

hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of dranken worden verstrekt.

Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood &

, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.

1.46 horecacategorie 2 (Droge horeca)

Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt. Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.

1.47 horecacategorie 3 (Eetgelegenheden)

Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt. Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.

1.48 horecacategorie 4 (Café - Barconcepten)

Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.

1.49 horecacategorie 5 (Uitgaan & Zalen)

Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek. Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.

1.50 horecacategorie 6 (Verblijfshoreca)

Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.

1.51 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 arbeidsmigranten;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.52 Kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.53 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.

1.54 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.55 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.56 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.57 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.58 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.59 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.60 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de Hart van Brabantlaan.

1.61 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.62 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.63 risicovolle inrichting

  1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

  2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;

  3. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.

1.64 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.65 sociale huurwoning

Huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, zoals omschreven staat in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.66 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.67 supermarkt

Een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk voedingsmiddelen waaronder ook verse groente, brood en vlees, worden verkocht, waarbij het assortiment gebruikelijk wordt aangevuld met huishoudelijke en drogisterij artikelen.

1.68 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.69 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.70 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.71 verkeer-, vervoer- en verblijfsvoorzieningen t.b.v. railverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) railverkeers-, railvervoers- en verblijfsgebied t.b.v. personen- en goederenvervoer via spoorwegen met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken, waaronder voorzieningen die liggen op het gebied van andere - op spoorwegen aansluitende - soorten van vervoer, logistieke, distributieve en communicatieve voorzieningen e.d. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Hiertoe worden gerekend:

  1. spoorwegemplacement waaronder spoorlijnen, rangeerterrein, perrons, overkappingen, opslag- en overslagruimten, wegen, (fiets-)paden, bermen, bermsloten, taluds e.d., kunstwerken zoals tunnels, bruggen, viaducten, traverses, spoorwegmeubilair e.d.;

  2. stationsgebouwen t.b.v. spoorwegen met bijkomende en ondersteunende voorzieningen zoals restauratieve voorzieningen, winkels, videotheek, kiosken, beautysalon, balies, kantoorruimten e.d.;

  3. parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen zoals in- en uitritten, hellingbanen, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, portiers- c.q. bewakingsloge, betaalautomaten, fietsverhuur- en reparatie-inrichting e.d.

1.72 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.73 verkooppunt motorbrandstoffen

Een brandstofverkooppunt met één of meerdere tappunten, al dan niet voorzien van een reparatiewerkplaats en/of een autowasplaats (alleen met afwijkingsbesluit) met bijbehorende kiosk / serviceshop (met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100m2), luifels, opslag van motorbrandstoffen e.d.

1.74 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.75 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.76 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.77 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.78 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.79 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.80 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  2. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de brandveiligheid;

  6. de milieusituatie;

  7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

  8. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Wonen - Gestapeld

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  7. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  8. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Hoofdtoegang woningen

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 aandachtsgebied trillingshinder

In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Aandachtsgebied trillingshinder' de volgende regels:

  1. het bouwen van bouwwerken voor de functies gezondheidszorg, wonen, onderwijs, kantoor, bijeenkomsten en kritische werkruimten (bepaalde ruimten in laboratoria, operatiekamers of studiezalen) is uitsluitend toegestaan indien door middel van een berekening op basis van overdrachtsfuncties van de trillingssterkte is aangetoond dat de streefwaarden voor nieuwe situaties, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden;

    1. in afwijking van de regel onder a is het bouwen van bouwwerken voor de functies gezondheidszorg, wonen, onderwijs, kantoor, bijeenkomsten en kritische werkruimten (bepaalde ruimten in laboratoria, operatiekamers of studiezalen) ook toegestaan indien:

    2. alle doelmatige en kosteneffectieve maatregelen om de trillingssterkte te verminderen worden getroffen, en

    3. door middel van een berekening op basis van overdrachtsfuncties van de trillingshinder aangetoond is dat de streefwaarden in bestaande situaties, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden.

  2. Afwijken van de streefwaarden trillingshinder: Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de streefwaarden genoemd onder a. en b. indien de te treffen trillingsreducerende maatregelen om te voldoen aan de streefwaarden onevenredig zijn in relatie tot de beperking van de trillingshinder als gevolg van deze maatregelen. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  3. Bij het bepalen van de onevenredigheid dient onder andere te worden ingegaan op:

    1. De mate waarin de trillingssterkte voorkomt (hoe vaak worden de streefwaarden zoals genoemd behorende bij "nieuwe situaties" overschreden);

    2. De aanwezigheid van andere trillingsbronnen (achtergrondtrillingen);

    3. Toepassing van trillingsreducerende maatregelen en de effecten ervan na toepassing op de trillingssterkte Vmax en Vper;

    4. De doeltreffendheid en de doelmatigheid van de maatregelen.

    5. Ernstige hinder, dit zijn situaties waarbij de maximale trillingssterkte Vmax > 3,2 re 1 mm/s is, ten allen tijde dient te worden voorkomen.

8.2 Luchtvaartverkeerzone

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone' geldt een bouwverbod voor nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en een verbod tot uitbreiding van de bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, boven een hoogte van 160 m boven NAP.

8.3 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:

  1. binnen de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' zijn zeer kwetsbare, beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten niet toegestaan;

  2. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'Veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:

  4. er geen sprake is van zeer kwetsbare objecten;

  5. een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;

  6. de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte zoals aangeduid op de verbeelding met maximaal 2 meter mag worden overschreden.

9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;

  2. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.

9.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

9.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid uitwisseling van aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een weergegeven aanduiding te wijzigen in een andere aanduiding, met dien verstande dat:

  1. de ingevolge de aanduiding ter plaatse geldende maximaal toelaatbare milieucategorie voor functies of activiteiten uit Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten niet mag worden overschreden.

10.3 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  2. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  3. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  4. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;

  2. de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  4. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  5. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  6. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

12.2 Parkeerregeling

Nota 'parkeernormen Tilburg 2017' is bijlage bij toelichting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan

"Spoorzone, 8e herziening (hoek Hart van Brabantlaan-Sint Ceciliastraat)".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan voor de realisatie van maximaal 158 appartementen op de hoek van de Sint Ceciliastraat en de Hart van Brabantlaan ingediend. De locatie staat ook bekend als Tilburg Talent Square 2 (TTS2). De locatie is kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie P, nummer 8251, 6641, 8250 en deels 8214.

Op 30 juni 2008 is het bestemmingsplan Spoorzone door de raad vastgesteld met als insteek het tot stand brengen van een planologisch-juridisch kader voor een integrale herontwikkeling van het gebied rondom het spoor. Voor het deelgebied Talent Square aan de Hart van Brabantlaan is een uitwerkingsplan gemaakt. Dit plan is onherroepelijk geworden per 31 december 2011.

Het plan Tilburg Talent Square kent een gefaseerde realisatie. Op 17 oktober 2011 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van 705 studenteneenheden en 1.143 m² commerciële ruimten op de hoek van de Hart van Brabantlaan en de Gasthuisring. Dit bouwplan betreft fase 1 van het plan Tilburg Talent Square (TTS1). De bouw van fase 1 is eind januari 2012 van start gegaan en in september 2013 is dit project opgeleverd.

Fase 2 betreft de beoogde volumes op de hoek van de Hart van Brabantlaan en de Sint Ceciliastraat. De ontwikkeling van Tilburg Talent Square 2 (TTS2) omvat de realisatie van twee bouwblokken: een woontoren van maximaal 70 meter hoog en een 'laagbouw' van 6 bouwlagen, met in totaal maximaal 158 appartementen. Tevens wordt circa 200 m² bvo aan functies (commerciële ruimtes al dan niet in de vorm van/ in combinatie met kantoren, binnenrecreatie en sport, dienstverlening) mogelijk gemaakt op de eerste bouwlaag van de laagbouw. Deze functies waren al mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. Het bouwplan sluit aan bij de visie voor het deelgebied Talentsquare. De ontwikkeling betreft gestapelde woningbouw. Echter voldoet het plan op diverse onderdelen niet aan het bestemmingsplan.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit een een strook tussen de Universiteit in het westen en Interpolis in het oosten waar grootschalige verstedelijkingszone met bovenstedelijke functies ontwikkeld worden.

Het plangebied omvat het hoekperceel aan de Sint Ceciliastraat en de Hart van Brabantlaan en wordt globaal begrensd door het spoor in het noorden, Tilburg Talent Square 1 in het oosten, de Hart van Brabantlaan in het zuiden en de Sint Ceciliastraat in het westen. Het terrein is nu braakliggend. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Breda wat met name gevolgen heeft voor de akoestische en externe veiligheidssituatie.

[image]

Ligging plangebied in Tilburg

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt het uitwerkingsplan "Spoorzone, uitwerkingsplan deelgebied Hart van Brabantlaan (Tilburg Talent Square)", onherroepelijk geworden op 31 december 2011.

Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Centrum' met een bouwvlak (zie onderstaande figuur). Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, waaronder ook wonen (gestapelde woningen). Er zijn specifieke bouwregels opgenomen vanwege de ligging binnen de geluidzone van de spoorlijn Tilburg-Breda. Aan de zijde van de Hart van Brabantlaan (zuidelijke deel van het plangebied) mag een toren gebouwd worden tot een hoogte van 35 meter. Dat vlak is ongeveer 16 bij 26 meter. Het noordelijk deel van het bouwvlak mag een toren gebouwd worden tot een hoogte van 28 meter. Dat vlak is ongeveer 16 bij 33 meter.

Het gebied ten noorden van de blauwe lijn is een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Deze gronden zijn tevens bestemd voor bruggen en andere verkeersverbindingen. Ten noorden van deze blauwe lijn mogen geen gevoelige functies gebouwd worden. De zuidwesthoek en zuidzijde van het plangebied heeft de functieaanduiding 'verkeer'. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor verkeersvoorzieningen ten behoeve van wegverkeer en verblijf. Overige delen binnen het bouwvlak mogen slechts bebouwd worden tot een hoogte van 2 meter.

De beoogde ontwikkeling voldoet op de volgende onderdelen niet aan het vigerend bestemmingsplan:

  • past niet geheel binnen het bouwvlak,

  • voldoet niet aan de maximale bouwhoogte,

  • de nieuwe bebouwing is deels voorzien ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' (wonen is hier niet toegestaan)

  • de bebouwingsindex is hoogstwaarschijnlijk groter dan 2,9.

[image]

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding van het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied En Project

2.1 Beschrijving Plangebied

Plangebied en omgeving
Het plangebied ligt in het centrum van Tilburg. Aan de noordzijde ligt de spoorlijn Breda-Tilburg, met daaraan grenzend een appartementencomplex en daarachter een grote parkeerplaats en een klein winkelcentrum. Aan de oostzijde staan gebouwen van Tilburg Talent Square fase 1. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Hart van Brabantlaan met daaraan grenzend een woonwijk. Aan de westzijde vormt de Sint Ceciliastraat de begrenzing van het plangebied met aangrenzend het Spoorpark.

Het plangebied is momenteel tijdelijk in gebruik als parkeerterrein voor de ontwikkelaar (niet openbaar) en is grotendeels verhard (puinbed).

Ruimtelijke structuur
In dit gebied zullen de ontwikkelingen die Tilburg heeft ingezet in de Spoorzone ten zuiden en ten noorden van het spoor worden afgemaakt met een vergelijkbare stedelijkheid, volume en programmatisch profiel. De continuïteit van de Tilburgse linten, i.c. de Gasthuisring, is een essentieel thema bij de planvorming in Spoorzone-West.

Belangrijke aandachtspunten bij uitwerking zijn geweest:

  • relatie bebouwing - openbare ruimte, waarin de overgang tussen de schaal van de stad en de bebouwing op een waardevolle manier wordt gerealiseerd.

  • relatie met de sporen, waarin nieuwe ontwikkelingen een waardevol beeld vanuit en naar de sporen moeten opleveren.

Functionele structuurIn de omgeving van het plangebied bevinden zich centrumfuncties, waaronder wonen, horeca, detailhandel, kantoren, dienstverlening en verkeer-en parkeervoorzieningen. De bestaande panden van Tilburg Talent Square fase I vinden hun ontsluiting rechtstreeks op de Gasthuisring, met parkeergelegenheid in een garage op eigen terrein. Op basis van de uitwerkingsregels van de geldende bestemming zijn diverse functies mogelijk: detailhandel, kantoren, horeca, zorg - en dienstverlening, bedrijven, wonen - gestapeld, parkeer- en verkeersvoorzieningen etc.Technische infrastructuurIn het plangebied bevindt zich ondergrondse infrastructuur. De ondergrondse infrastructuur binnen het plangebied bestaat uit diverse kabels en leidingen van verschillende kabel-/netbeheerders beheerders. Dit zijn geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

2.2 Beschrijving Project

TTS2 ligt op een belangrijke positie aan de rand van het centrum van Tilburg, aan de kop van het nieuwe Spoorpark. Het stedenbouwkundig ontwerp zorgt voor een waardevolle stedelijke omgeving die met name de relatie tussen centrum en Spoorpark zoveel mogelijk versterkt en tegelijkertijd de leefkwaliteit op de kop van TTS1 waarborgt. Bij het ontwerp is veel aandacht besteed aan de hoge geluidsdruk in de omgeving (spoor, wegen) en externe veiligheid en hoe hierbinnen op een zo aangenaam mogelijke manier gewoond kan worden.
Stedenbouwkundig ontwerp
De volumetrie van TTS2 werkt verder volgens de morfologische logica van TTS1, waardoor er een stedelijk ensemble ontstaat. De anderhalfhoge plint neemt de hoogte over van de plint van TTS1. Deze plint wordt ingevuld met commerciële ruimtes. De invulling van de plint is gericht op de Hart van Brabantlaan, waardoor er een levendig front ontstaat aan de Hart van Brabantlaan. In de voorbouw worden er bovenop de plint vijf lagen met woningen georganiseerd.

Aan de spoorzijde wordt de toren geplaatst. De toren met een hoogte van maximaal 70 meter (exclusief ondergeschikte bouwdelen zoals een liftopbouw) is het hoogste volume van het nieuwe bouwblok, en vormt zo een accent van het stadscentrum op de kop van het nieuwe Spoorpark. Tussen de nieuwe volumes wordt een nieuw verhoogd maaiveld gemaakt. Dit verhoogde maaiveld wordt met een grondpakket afgewerkt, waarop ruimte ontstaat om een kwalitatieve groene binnentuin te laten groeien. Deze binnentuin vormt de ontsluiting van de woningen van TTS2, en zorgt voor een kwalitatief uitzicht vanuit de woningen.

[image]

Stedenbouwkundig plan in de omgeving

Er is gestreefd naar een eenvoudig volume en repetitieve asmaten. De helderheid en eenduidigheid van de structuur en de gevels heeft ook tot doel de toekomstige flexibliteit van het gebouw te maximaliseren, waardoor het resultaat ook duurzamer zal zijn. Daarnaast is er een eerste aanzet voor de beeldkwaliteit ontwikkeld. Hierbij wordt gestreefd naar een alzijdigheid en uniformiteit. Op deze manier heeft het project een duidelijk gezicht aan de spoorzijde, aan de Hart van Brabantlaan en zeker ook aan het Spoorpark.

[image]

Impressie van TTS2 vanaf de Hart van Brabantlaan

Programma
Het programma wordt gevormd door maximaal 158 betaalbare (sociale) huurwoningen. Hiervan zullen er minimaal 88 stuks in de categorie 'bereikbare huur' worden gebouwd en maximaal 64 stuks met huur tot de maximale liberalisatiegrens (bedoeld voor de doelgroep lagere middeninkomens). Die woningen zijn (in beginsel) onderverdeeld in drie types:

  • type 50: GBO van circa 50 m² met 1 slaapkamer.

  • type 65: GBO van circa 65 m² met 2 slaapkamers.

  • type 75: GBO van circa 75 m² met 2 slaapkamers.

Daarnaast is circa 200 m² bvo aan commerciële ruimtes voorzien op de eerste bouwlaag van de laagbouw. Deze ruimtes kunnen ook worden ingezet als woon-werkwoningen (altelierwoning) van ca. 85 m2. In voorliggend bestemmingsplan wordt daarom maximaal 200 m² bvo functies (kantoren, binnenrecreatie en sport, dienstverlening) mogelijk gemaakt op de eerste bouwlaag van de laagbouw. Deze functies waren al mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

3.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van maximaal 158 woningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In paragraaf
4.4 wordt de behoefte aan woningbouw nader onderbouwd. De functies waren al mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan en hoeven derhalve niet onderbouwd te worden in het kader van de ladder.

3.2 Provincie

3.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s.

Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening wordt waarschijnlijk rond de zomer van 2019 vastgesteld. Deze interim omgevingsverordening zal relatief beleidsarm zijn. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie worden zoveel mogelijk meegenomen.

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.

3.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

3.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied Stedelijk gebied, binnen de onderverdeling stedelijk concentratiegebied. De ontwikkeling kan gezien worden als een duurzame stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling blijft grotendeels binnen de grenzen van de oude bestemming. Voldaan is aan het beginsel van zuinig ruimtegebruik.

3.3 Gemeente

3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie;

  • de Regiostrategie;

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerkingSamen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.De vier stedelijke knooppunten:

  1. Binnenstad van de 21e eeuw

  2. Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  3. Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  4. Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  1. Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  2. Stadsregionaal park Stadsbos013

  3. Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstadBij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maatDe stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de OmgevingsvisieDe Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.Omgevingsvisie Tilburg toegespitst op projectDe Omgevingsvisie 2040 vertelt over de krachten en waarden van een 21e eeuwse binnenstad. De versmelting van de huidige binnenstad met de Spoorzone biedt grote kansen om een aantrekkelijkere binnenstad te realiseren voor bewoners, bezoekers, bedrijven en instellingen. Met ruimte voor (kennisintensieve) bedrijvigheid, onderwijs, cultuur, ontmoeting, wonen, horeca en evenementen. Ruwweg omvat de binnenstad van de 21e eeuw vijf 'sfeergebieden': een hoogstedelijk gebied waar een kenniscampus met creatieve economie en kleinschalige bedrijvigheid de dragers zijn (Spoorzone), een detailhandelsgebied (Heuvelstraat en omgeving), een zakelijk dienstencentrum (rondom banken en Interpolis), een gebied met creatieve bedrijvigheid, cultuur en horeca (Veemarktkwartier en Korte Heuvel) en het Dwaalgebied (rondom Heuvel/ Nieuwlandstraat/ Noordstraat richting Spoorzone). Tussen deze samenstellende onderdelen van de binnenstad zorgen groen en pleinen voor verbinding en kansen op ontmoeting.De Spoorzone biedt ruimte aan woon- en kantoortorens. Delen van de Spoorzone zijn nog ruw, met oude, verlaten fabriekspanden. Dankzij een hoogstedelijk, hip en creatief woonmilieu, met publieksgerichte voorzieningen en aandacht voor lifestyle, lukt het om studenten, talenten en een jonge, hoogopgeleide beroepsbevolking aan te trekken en te behouden.De ontwikkeling van de Tilburgse spoorzone, als onderdeel van een moderne, eigentijdse binnenstad, biedt met de realisatie van hoogwaardige woonmilieus, de unieke gelegenheid om juist de doelgroep van kenniswerkers en creatieve ondernemers te faciliteren. Het plan voor de ontwikkeling van appartementen Tilburg Talent Square 2 sluit goed aan bij de stadsstrategie.

3.3.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;

  2. rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

DoelenDe doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

Visie en uitvoeringsprogrammaDe visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.Ruimtelijke ordening:I Detailhandel/bedrijvigheid

  • versterken dynamiek en levendigheid in de linten

  • de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)

- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid

  1. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten

  2. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten

  3. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers

II Wonen

  • behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning

  • beperken van appartementenbouw

  • historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden

- maatregelen wonen

  1. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen

  2. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')

  3. Stimuleren van nieuwe woonvormen

III Cultuurhistorie

  • inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling

  • meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte

  • behoud van ensembles

- maatregelen cultuurhistorie

  1. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles

  2. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen

  3. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden

  4. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten

  5. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten

IV Stedenbouw

  • zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:

  1. de korrel, maat en schaal van de bebouwing

  2. aanwijzing van ensembles

  3. aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt

  4. benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)

  5. aandacht voor diversiteit in de linten

- maatregelen stedenbouw

  1. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte

  2. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel

  3. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.

  4. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan

V Openbare ruimte

  • behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten

  • investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte

- maatregelen openbare ruimte

  1. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten

  2. Groen waar het kan

  3. Meer aandacht voor het verblijfskarakter

  4. Efficiënter omgaan met parkeren

  5. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten

  6. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma

VI Samenwerking

  • het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen

  1. bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden

  2. gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten

- maatregelen samenwerking

Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring

[image]

Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten

Doorwerking plangebied
De Structuurvisie Linten maakt een onderscheid tussen gebiedsaanduidingen en de wijze van toepassen van de structuurvisie. Het plangebied van TTS2 valt binnen de, als apart gebied aangeduide, 'Spoorzone' in de structuurvisie. Bij plannen in grootschalige gebiedsontwikkelingen zoals Spoorzone en Piushaven vormt de Structuurvisie Linten ruimtelijke input binnen de stedenbouwkundige afwegingen die gemaakt worden (zie paragraaf 1.4 van de Structuurvisie).

Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

4.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

Onderbouwing hoogbouw Tilburg Talent Square 2
TTS2 ligt op een belangrijke positie aan de rand van het centrum van Tilburg, aan de kop van het nieuwe Spoorpark. Het stedenbouwkundig ontwerp moet zorgen voor een waardevolle stedelijke omgeving die met name de relatie tussen centrum en Spoorpark zoveel mogelijk versterkt en tegelijkertijd de leefkwaliteit op de kop van TTS1 waarborgt.

In de stedebouwkundige visie van de Gemeente Tilburg wordt er gesproken over de 'Lijn van Bert': dit is een belangrijke verbinding die het stadscentrum en het station koppelt aan Tivoli-park en Spoorpark., en wordt momenteel gemarkeerd door de Interpolis toren in het oosten en de Stadsheer in het westen. De Stadsheer vormt daarnaast een accentuering van de kruising tussen binnenring en Hart van Brabantlaan (de verbinding met de universiteitscampus). Waar deze laatste lijn de buitenring kruist, staat de Westpoint toren, als ander markant punt.
Het plangebied van TTS2 bevindt zich op de overgang tussen de 'Lijn van Bert' en de Hart van Brabantlaan, en aan de kop van het nieuwe Spoorpark.

[image]

'De Lijn van Bert'

Het perceel vormt een onderdeel van de sterk verdichte zone aan de rand van het centrum, ten oosten van de Sint Ceciliastraat. Aan de westzijde van de straat neemt de bebouwing sterk af in dichtheid en opent het landschap zich met het nieuwe Spoorpark.

[image]

De site van TTS2 (geel) bevindt zich op de grens van het sterk verdichte centrum

De positionering van het plangebied tussen Westpoint en Stadsheer en in het kerngebied van de Spoorzone, maakt deze locatie bijzonder geschikt voor een hoogteaccent.Stedenbouwkundige inpassingDe volumetrie van TTS2 werkt verder volgens de morfologische logica van TTS1, waardoor er een stedelijk ensemble ontstaat. Het ensemble bestaat uit een torenvolume aan de spoorzijde en een lager bouwvolume dat de hoek vormt tussen de Hart van Brabantlaan en de Sint Ceciliastraat. Om een monumentale confrontatie met het overliggende woongebouw op dit kruispunt te vermijden wordt de toren zover als mogelijk naar het spoor toe geplaatst.

[image]

Relatie tot park: toegankelijkheidDe 'lijn van Bert' vormt een rechte lijn die zich opspant tussen Tivolipark en nieuw Spoorpark. Het behoud van deze lijn op deze site is belangrijk, omdat deze de zichtbaarheid van de toegang van het Spoorpark bewaakt. De nieuwe bebouwing dient hier een begeleidende rol te spelen, die parkbezoekers vanuit het centrum als vanzelfsprekend naar de toegang van het park loodst. Relatie tot park: visueel contactDe site biedt de potentie om een gezicht naar het nieuwe Spoorpark te vormen. Daarmee vormt het ook een duidelijk herkenningspunt voor de bezoekers van het park. Daarnaast is dit een grote opportuniteit, omdat de nieuwe appartementen ook een vrij zicht over dit park en haar groen kunnen krijgen. Dit kan een belangrijke toegevoegde waarde voor de woningen vormen.

[image]

[image]

UitzichtEen belangrijk ander voordeel van de positionering van de hoogbouw zover als mogelijk richting het spoor, is dat de bestaande kopse gevel aan de westzijde van TTS1 maximaal gevrijwaard wordt van het torenvolume qua schaduwwerking en beperking van het uitzicht. Bijna alle bestaande woningen genieten zo van het zicht op de groene, half verhoogde binnentuin die de beide gebouwen verbindt. De impact op het uitzicht is het grootst voor de bestaande studentenwoningen ter plaatse van het meest westelijke gebouwdeel in TTS1. Deze woningen genieten nu van een vrij uitzicht, maar binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden van het voorgaande bestemmingsplan was er altijd al de intentie om het ensemble op deze locatie af te maken met hogere bouwvolumes. Voor de tegenover het plangebied gelegen woongebouwen, aan de overzijde van de Hart van Brabantlaan en de overzijde van de spoorwegbundel is de impact eerder beperkt.

[image]

[image]

Kaartbeelden met uitzichtpunten en perspectieven die het verschil aantonen tussen laagbouw en hoogbouw vanaf de tegenover de site gelegen bestaande gebouwen

PrivacyHet nieuwe stedenbouwkundige ensemble voor TTS2 heeft aan zijn drie buitenzijden Hart van Brabantlaan, Sint Ceciliastraat en spoorbundel meer dan voldoende ruimte om de privacy te garanderen. De laagbouw vormt op de schaal van de andere begeleidende bebouwing van TTS1 een stedelijke wand langs de Hart van Brabantlaan. De hoogte staat hier zeker in goede verhouding met de breedte van deze ontsluitingsweg. Aan de zijde van het nieuwe Spoorpark genieten alle woningen, ook die onderin de toren, van een ver en vrij uitzicht zonder tegenover gelegen volumes. Voor de noordzijde van de toren is er meer dan voldoende afstand ten opzichte van de zuidgevel van de woongebouwen aan de overzijde van het spoor. Aangezien aan deze drie zijden de 25 meter contour voor privacy afstand overal gerespecteerd blijft is hier geen grote impact te verwachten. De positionering van het de toren zo dicht als mogelijk tegen de spoorzijde heeft als bijkomend voordeel dat het potentiële interne conflict aan de eigen binnenzijde van het bouwblok, ten opzichte van de westelijke kopse gevel van TTS1, zo minimaal mogelijk is. Daar waar de toren het dichtst bij de bestaande gevel van TTS1 komt ligt een overwegend blind geveldeel en oriënteren de woningen zich eerder op de zuidgevel aan de groene binnentuin dan op de tegenover gelegen gevel van TTS2. Hierdoor worden privacy conflicten maximaal vermeden. De woningen op de hogere lagen (6-10) van het bestaande gebouw van TTS1 kunnen over het lagere bouwdeel van TTS2 heen richting het Spoorpark kijken.

[image]

Kaartbeeld privacy met 25 meter contour en conflictzone TTS1

SchaalsprongOp het niveau van de stadsplattegrond heeft het stedenbouwkundige ensemble voor TTS2 een gelijkwaardige schaal als het bestaande deel TTS1. Zowel het torenvolume als de laagbouw laten zich in horizontale zin lezen als stedenbouwkundige volumes met verhoudingen die zeer vergelijkbaar zijn met de bestaande context. Ook in hun orthogonale oriëntatie sluiten ze maximaal op TTS1 aan, waarbij het meest westelijke bestaande bouwdeel van 10 bouwlagen als centrale figuur licht gekanteld blijft in de plattegrond. Dit heeft als voordeel dat de gevellijn aan de Hart van Brabantlaan rechtdoor blijft lopen en niet mee kantelt en daarmee het perspectief vanaf de Spoorlaan richting het Spoorpark sluit. Dit blijkt ook in de reeds genoemde 'lijn van Bert' die deze belangrijke relatie versterkt.

In profiel en dus in verticale lezing vormt het ensemble voor TTS2 het sluitstuk van het bouwblok. De toren markeert de entree van het Spoorpark maar blijft met zijn hoogte net onder de 70 meter steeds ondergeschikt aan de torens Westpoint en de Stadsheer, die de belangrijke kruispunten op de Stadsring markeren. In beide richtingen markeert het torenvolume de open ruimte van het Spoorpark als belangrijkste groene publieke ruimte in de Spoorzone.

[image]

[image]

Stadsplattegrond en profielsneden door het gebied

Plint/ openbare ruimte/ openbaar groenDe anderhalve bouwlaag hoge plint neemt de hoogte over van de plint van TTS1. Deze plint wordt ingevuld met commerciële ruimtes (atelierwoningen e.d.). De invulling van de plint is overhoeks, waardoor er een levendig front ontstaat aan zowel de Hart van Brabantlaan als aan de Sint Ceciliastraat. Aan de Hart van Brabantlaan is de publieke toegang van deze commerciële ruimtes (of woon-werk woningen) en hier aan de publieke as opent de gevel zich maximaal. Ter begeleiding van deze publieke as kraagt het volume hier uit en ontstaat er een overdekte colonnade. In de voorbouw worden er bovenop de plint vijf lagen met woningen georganiseerd. Dit volume heeft dezelfde hoogte als de lagere volumes van TTS1. Overhoeks wordt een open hoek uitgewerkt, waardoor bijkomende publieke ruimte ontstaat. Ook aan de Hart van Brabantlaan is er een kans op het ontharden en vergroening van de verbrede voetpadzone, zodat groene stapstenen gerealiseerd kunnen worden in de aanloop naar het Spoorpark. Deze groenelementen sluiten aan bij de reeds bestaande groene pleintjes aan de oostzijde van TTS1.Aan de Sint Ceciliastraat wordt het volume iets kleinschaliger van karakter, met woning op bel-etage (een half niveau boven het maaiveld) en mogelijk enkele groenelementen die wat afstand en zo privacy creëren voor het wonen aan deze straat, dichtbij het kruispunt met de Hart van Brabantlaan. Aan de spoorzijde wordt de toren geplaatst die volledig bestaat uit woningen. De toren is het hoogste volume van het nieuwe bouwblok, en vormt zo een accent van het stadscentrum op de kop van het nieuwe Spoorpark. Tussen de nieuwe volumes wordt een nieuw verhoogd maaiveld gemaakt. Dit verhoogde maaiveld wordt met een grondpakket afgewerkt, waarop ruimte ontstaat om een kwalitatieve groene binnentuin te realiseren. Deze binnentuin vormt de ontsluiting van de woningen van TTS2, en zorgt voor een kwalitatief uitzicht vanuit de omliggende woningen. De hoofdentree van het stedenbouwkundige ensemble adresseert zich aan de Sint Ceciliastraat, in de voeg tussen hoogbouw en het lagere volume. Een overdekking van deze buitenruimte maakt dit tot een windluwe semipublieke ruimte waarop alle toegangen georganiseerd worden.

[image]

[image]

[image]

Kaartbeeld en indicatieve beelden van de plint: Sint Ceciliastraat (boven) en Hart van Brabantlaan (onder)

Verkeer en parkerenVoor verkeer en parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.6.4.

Van belang is dat de plannen van TTS1 en TTS2 als 1 ontwikkellocatie worden gezien, er is ook 1 samenwerkingsovereenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente. Vanaf de start van de ontwikkeling van TTS2 was het vanzelfsprekend dat de ontsluiting van TTS1 ook zou worden gebruikt voor TTS2. Er is bij TTS1 reeds een erfdienstbaarheid opgesteld om de toegang voor TTS2 via TTS1 juridisch vast te leggen.

Uit de 'Mobiliteitsaanpak Tilburg Samen op weg naar 2040' blijkt dat de Sint Ceciliastraat onderdeel uitmaakt van de hoofdwegen (cityring), maar de Gasthuisring niet. Aan de voorwaarde uit de Handreiking Hoogbouw dat hoogbouw niet ontsloten mag worden op hoofdwegen wordt daarom voldaan.

De Gasthuisring heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen ten gevolge van de ontwikkeling van TTS2 te kunnen verwerken.

Ruimtelijke kwaliteit
De ruimtelijke kwaliteit van de hoogbouw is nauw verbonden met zijn stedenbouwkundige inpassing en architecturale uitwerking. De toren is in die zin onderdeel van een stedelijk ensemble dat het sluitstuk vormt van het gebied Talent Square. In zijn compositie bouwt TTS2 voort op de reeds aanwezige elementen van stadsgebouwen en compacte accentvolumes rondom semipublieke binnentuinen. Door het ontbreken van een kelder onder dit projectdeel kan de binnentuin bovendien maximaal groen worden.
Veel aandacht wordt besteed aan de plint van het bouwvolume zodat architecturale uitwerking, publieke uitstraling en sociale veiligheid hier samen gerealiseerd kunnen worden. Alle buitenruimtes van de toren zijn inpandig en dus onderdeel van het stedenbouwkundige volume. Daarmee wordt niet alleen de beeldkwaliteit van de gebouwen gewaarborgd, maar onstaat ook een maximale woonkwaliteit omdat deze loggia's beschutting bieden tegen de wind. De raamopeningen zijn royaal en staan in verhouding tot de gebouwmassa zodat een harmonische compositie ontstaat. Naast de uitwerking van de plint wordt er ook aandacht besteed aan de bekroning van het gebouw.

De architectuur wordt gematerialiseerd in hoogwaardig architectonisch beton. In kleur sluit het aan op de bestaande kleurstelling van TTS1, waarbij eerder gewerkt wordt met nuance en toon-op-toon verschillen dan met sterke contrasten. De gebouwdelen onderling zijn in hun materiaaleigen kleurstelling nauw met elkaar verbonden. De verbijzonderingen en accentueringen doen zich eerder voor ter plaatse van de plinten of in de detaillering dan tussen de gebouwdelen van het ensemble onderling.

WindhinderHogere bebouwing zorgt voor veranderingen in windstromen die al dan niet hinderlijk kunnen zijn in de openbare ruimte. Om de effecten van windhinder als gevolg van het woongebouw in beeld te brengen, is er een kwalitatief windhinderonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek weergegeven.

Conclusies
Het publiek mag niet blootgesteld worden aan windgevaar. Voor de openbare ruimte in het gebied worden er ook eisen worden gesteld aan het windcomfort, dat wil zeggen beperking van windhinder. Het windklimaat in niet openbare gebieden zoals de binnenruimte van het bouwplan hoeft niet aan eisen voor de openbare ruimte te voldoen.

Drie situaties zijn onderzocht:

  1. De geprojecteerde situatie (bouwplan).

  2. De geprojecteerde situatie (bouwplan) met toevoeging van luifels tussen de laagbouw en de hoogbouw.

  3. De situatie volgens het vigerend bestemmingsplan.

De beoordeling van het windklimaat in de geprojecteerde situatie is als volgt:

  1. Op de looproute en fietsroute langs de Sint Ceciliastraat is het windklimaat voor doorlopen overwegend goed. In de variant zonder luifels is in omgeving van de doorgang tussen de toren en de laagbouw is het windklimaat voor doorlopen matig. Rondom de hoek aan de noordzijde van de toren is het windklimaat voor doorlopen matig tot slecht.

  2. Op de looproute en fietsroute langs de Hart van Brabantlaan is het windklimaat voor doorlopen goed.

  3. Langs de calamiteitenroute tussen de toren en het spoor is het windklimaat voor doorlopen slecht in de omgeving van de gebouwhoek aan de Sint Ceciliastraat. Verder oostelijke richting heerst een goed windklimaat voor doorlopen.

  4. In de verlaagde half verdiepte privé stallingsgarage is het windklimaat voor doorlopen goed

  5. Looproutes in de half verdiepte privé stallingsgarage is het windklimaat voor doorlopen goed met uitzondering van de doorgang. Daar is ten noorden van het geluidscherm het windklimaat voor doorlopen matig.

  6. Rond de entree van de toren (Sint Ceciliastraat) is het windklimaat voor slenteren slecht in de variant zonder luifels. De toevoeging van luifels brengt het windklimaat naar matig.

  7. Rond de entree van de laagbouw aan de Hart van Brabantlaan is het windklimaat voor slenteren goed.

  8. Op de galerij bij laagbouw is het windklimaat voor slenteren goed.

  9. Op het binnenterrein tussen laagbouw en toren is het windklimaat voor slenteren en langdurig zitten goed.

AanbevelingenHet is niet te voorkomen dat het plaatsen van een hoog gebouw op een aantal locaties tot een verandering van het windklimaat leidt. Het is gebruikelijk om een slecht windklimaat zoveel mogelijk te voorkomen, maar een matig windklimaat als 'acceptabel' te beschouwen. De aanbevelingen richten zich daarom op locaties met een slecht windklimaat voor het beoogde gebruik.

Voor het slechte windklimaat op de noordhoek van de toren aan de Sint Ceciliastraat bestaan de volgende opties:

  • Accepteren van het slechte windklimaat. Het windklimaat is hinderlijk maar niet gevaarlijk. Het bestaande TTS1 is studentenhuisvesting en TTS2 is bestemd als woongebouw voor starters. Gezien de jonge doelgroep zal het gebied naar verwachting veelal gebruikt worden door jonge mensen die over het algemeen beter bestand zijn tegen hinderlijke wind.

  • Het slechte windklimaat kan vermeden worden door de directe omgeving van de noordhoek van de toren ontoegankelijk te maken en looproutes op enige afstand van de hoek te plaatsen.

  • Het windklimaat zou kunnen worden verbeterd door het treffen van maatregelen:

  1. Het plaatsen van bomen dicht langs de gevel aan de Sint Ceciliastraat. Deze bomen zullen de neerwaartse stroming vanaf de gevel opvangen. De bomen beschikken bij voorkeur over een brede kruin. Enige voorzichtigheid is geboden. Het plaatsen van bomen op een te grote afstand van de gevel kan ertoe leiden dat de wind vanaf de gebouwgevel onder de kruinen duikt.

  2. Het doen van bouwkundige ingrepen. Het aanbrengen van een luifel langs de Sint Ceciliastraat zal de gevel de neerwaartse stroming vanaf de gevel opvangen. Ook uitkragingen of insnoeringen in de onderste 15 meter van de toren kunnen de neerwaartse stroming langs te gevel onderbreken.

De toepasbaarheid van deze maatregelen is afhankelijk van de beschikbare ruimte.

Over het algemeen zullen meer bomen in de omgeving ten westen en zuidwesten van het plangebied het windklimaat rondom de planlocatie verbeteren. Dit zal de problemen bij de noordhoek van de toren echter niet oplossen omdat deze primair wordt veroorzaakt door een neerwaartse stroming langs de gevel van de toren/

Het windklimaat rond de entree van de toren aan de Sint Ceciliastraat kan worden verbeterd door een luifels aan te brengen aan de zuidgevel van de toren. Deze luifels vangen de neerwaartse stroming langs die gevel op. Uit een aanvullende analyse bleek dat voldoende verbetering kan worden bereikt met een grote luifel in de doorgang. Een additionele kleinere luifel ter hoogte van de binnenplaats is minder effectief.

Afweging aanbevelingen
Het windhinderonderzoek geeft aan dat er slechts voor een kleine gedeelte aan de noordwesthoek van de toren/Sint Ceciliastraat en ter plaatse van de ingang naar het binnenterrein aan de Sint Ceciliastraat sprake is van een slecht windklimaat uitgaande van een worst case variant. Immers is er geen rekening gehouden met het positieve effect van het spoortalud aan de noordzijde van de toren. Door in het plan rekening te houden met het toepassen van een luifel tussen de toren en de laagbouw wordt de windhinder ter plaatse van de entree naar het binnenterrein gereduceerd. Andere bekeken alternatieven zoals het plaatsen van grote bomen op het troittoir en het verleggen van de looproute (trottoir) zijn niet wenselijk gezien de beperkte ruimte, respectievelijk de aanwezigheid van een trottoir aan de overkant van de straat. De optredende windhinder ter plaatse van de noordwesthoek van de toren/Sint Cesiliastraat wordt derhalve geaccepteerd omdat hiervoor geen geschikte maatregelen te treffen zijn.

BezonningsstudieNaast dat hoogbouw kan zorgen voor windhinder, beïnvloedt het ook de zonlichttoetreding in de omgeving. Om de gevolgen van deze schaduwwerking in beeld te brengen is een bezonningsstudie uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek weergegeven.

Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen met betrekking tot bezonning. De gemeente Tilburg hanteert als uitgangspunt de zogenaamde ‘Haagse’ norm: waarbij men er van uitgaat dat er tenminste twee bezonningsuren per dag mogelijk zijn in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden.

Deze Haagse norm is van toepassing voor bouwwerken vanaf 25 meter hoog of indien de nieuwbouw ten minste 1,5 maal hoger is dan de gemiddelde hoogte van de omgeving. In de Handreiking hoogbouw gemeente Tilburg is deze norm op bouwwerken vanaf 15 meter van toepassing verklaard.

Om te beoordelen of het plan aan de Haagse norm voldoet, zijn de volgende data in beeld gebracht:

  • 19 februari.

  • 21 oktober.

Conclusie
TTS2 voldoet aan de Haagse Norm voor Complex 1 en 2 (bebouwing ten noorden van het spoor). TTS2 voldoet voor een deel niet aan de Haagse norm voor de westgevel van TTS1. Wel moet hierbij worden gezegd dat het meetpunt van de Haagse norm zich bevindt op 0,75 meter boven maaiveld in het midden van de gevel. De nieuwe situatie zorgt voor minder schaduwhinder op de bovenstaande appartementen/studio's in TTS1 dan dat de schaduwhinder had kunnen zijn op basis van het vigerend bestemmingsplan. De nieuwe situatie is daarom een verbetering ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan. Omdat daarnaast het aantal appartementen dat een beperking krijgt relatief beperkt is en er op grond van de handreiking hoogbouw, wat een richtlijn is, en dat daarmee schaduwwerking afgewogen moet worden tegen andere belangen, wordt deze beperking aanvaardbaar geacht.

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota '
aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. In december 2019 is het plan (informeel) beoordeling door de Omgevingscomissie.

Het aan onderhavig bestemmingsplan ten grondslag liggend bouwplan is op 6 mei 2020 beoordeeld door Welstand. De reactie was positief.

4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

4.3.1 Historische geografie

Een belangrijke factor aan de oostzijde van het gebied is het tracé van de Gasthuisring dat al sinds tenminste de late middeleeuwen behoort tot de hoofdverbindingen van de Tilburgse herdgangen (tussen Kerk en Goirken via de Veldhoven, het huidige Wilhelminapark). Op de kaart van Diederik Zijnen uit 1760 is te zien dat er zich langs de Gasthuisring spaarzame, waarschijnlijk agrarische bebouwing bevindt.

Aan de westzijde van de Gasthuisring lag omstreeks 1905 nog een vrijwel onbebouwd akkergebied dat behoorde bij het vermoedelijk omstreeks de dertiende eeuw ontstane akkercomplex van De Schijf.

Aan de oostzijde van het plangebied liep een belangrijke waterlaat: die Hoogh Soo, die Hooge Zoeije of die Hooge Soeije genoemd en die rond 1420 voor het eerst in schriftelijke bronnen voorkomt. Komende uit die Schijve liep de Hoogh Soo langs de westzijde van de Gasthuisring, stak die over ter hoogte van de Pironstraat en stroomde verder ten zuiden van de percelen aan de zuidzijde van het Wilhelminapark.

In 1863 ondergaat het gebied een grote transformatie met de aanleg van de spoorlijn tussen Breda en Tilburg. In 1867 komt daar het tracé van het Bels Lijntje (lijn Turnhout-Tilburg) bij dat zich ter hoogte van de industriestraat iets ten westen van het plangebied afboog naar het zuidwesten. Langs de zuidzijde van de spoorlijn bouwt de firma Kessels, ongeveer ter hoogte van het huidige Van Gend en Loos terrein in 1898 en 1915 een fabriek voor muziekinstrumenten en een villa voor de directeur. Beide Kessels-fabrieken en de villa worden afgebroken in 1957. Tussen de Sint Ceciliastraat en de Jan Heijnsstraat bestond vroeger geen verbinding. Die kwam er pas in 1961, ter vervanging van de al op 1 mei 1958 gesloten overweg Industriestraat–Pijlijserstraat. Eerst als tijdelijke overweg, en in 1961 als viaduct.

Wegenlegger 1872: de Industriestraat begint aan de zuidelijke parallelweg langs de spoorweg naar Breda, snijdt de spoorweg naar Turnhout, loopt zuidoostwaarts en eindigt aan de Noordhoek (kruising lange Schijfstraat en Noordstraat). De straatnaam werd opgeheven met het doortrekken van de Spoorlaan in de Hart van Brabantlaan (1961).

Aan de oostzijde van het plangebied bevond zich tussen 1811 en 1961 de molen van de Noordhoek, beter bekend als de molen van Vorselaars. Deze bevond zich aan de westzijde van de Noordstraat (nu Gasthuisring) voor de spoorovergang op een achterterrein. De molen werd gebouwd in 1811. In 1961 werd de molenromp van de al decennia geleden buiten bedrijf gestelde molen gesloopt voor de aanleg van het hoogspoor en het viaduct.

In de eerste decennia van de twintigste eeuw worden langs de schuine lijn van de Industriestraat verschillende bedrijven gebouwd. Deze bebouwing wordt tot aan het einde van de twintigste eeuw voortgezet en uitgebreid,

4.3.2 Archeologie

Binnen, dan wel in de directe nabijheid van het plangebied, zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten kaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Het plangebied is voorts niet nader gewaardeerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).

Op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) is het plangebied gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

Archeologisch onderzoek
Er is in 2011 een archeologisch inventariserend veldonderzoek (bureauonderzoek en karterend booronderzoek) uitgevoerd door ArcheoPro. Het onderzoek is opgenomen als bijlage.

Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een middelhoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode laat-paleolithicum tot de vroege middeleeuwen. En een hoge verwachting voor resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd. Deze hoge verwachting geldt met name voor het zuidwestelijke- en het oostelijke deel van het plangebied. Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te maken zijn binnen het plangebied 27 boringen gezet met behulp van een zandguts en een megaboor. Uit het met de zandguts verrichte onderzoek blijkt dat de bodem binnen het overgrote deel van het plangebied tot grote diepte verstoord is. Van de oorspronkelijke bodemopbouw rest op de meeste delen van het plangebied, niets meer. Dit is vrijwel zeker het gevolg van negentiende en twintigste eeuwse bouw- en sloopwerkzaamheden binnen het plangebied. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is in drie vlakbij elkaar gelegen boringen een deels intacte bodemopbouw aangetroffen die bestaat uit het onderste deel van een bouwvoor of esdek met daaronder een laag matig humeus zand. In deze laatste laag zijn in twee boringen houtskooldeeltjes aangetroffen. In verband met de nog deels intacte bodem op deze locatie en de aanwezigheid van archeologische indicatoren hierin, geldt deze locatie als een archeologische vindplaats. De ligging hiervan komt overeen met het deel van het plangebied dat volgens historische kaartgegevens tot in de tweede helft van de twintigste eeuw onbebouwd is gebleven. Op basis van de hier tijdens het booronderzoek aangetroffen archeologische indicatoren (houtskool) is het vooralsnog in onvoldoende mate mogelijk om het KNA-onderdeel Waardestelling voor deze vindplaats uit te werken. Hiertoe is een proefsleuvenonderzoek benodigd. Een dergelijk onderzoek is benodigd indien de voorgenomen bodemingrepen op deze locatie dieper reiken dan de verstoorde bovengrond (dieper dan dertig centimeter beneden het huidige maaiveld. Bij het bepalen van deze zone is rekening gehouden met de op basis van bouwhistorische gegevens bekende bodemverstoring binnen deze locatie.

Een wordt geadviseerd om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren door een daartoe gecertificeerd archeologisch onderzoeksbureau aan de hand van een speciaal hiertoe op te stellen Programma van Eisen (PvE). De resultaten van het onderzoek geven op de overige delen van het plangebied geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.

Selectieadvies
In afwijking van het advies ArcheoPro adviseert de gemeentelijk archeoloog het advies voor vervolgonderzoek niet op te volgen. De aanwezigheid van een intacte bodem in combinatie van houtskool is onvoldoende bevestiging van de middelhoge archeologische verwachting en zeker onvoldoende om het betreffende deel van het terrein als een archeologische vindplaats te bestempelen. De beperkte omvang van het gebied met intakte bodem maakt dat vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven weinig zinvol is en de kans op het aantreffen van een behoudswaardige vindplaats is daardoor klein.

Er behoeft daarom geen vervolgonderzoek uit gevoerd te worden en het terrein heeft dan ook geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie gekregen.

4.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Ruim ten noordoosten van het plangebied bevindt zich het in 1986 gemeentelijk beschermde stadsgezicht Wilhelminapark. In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen van rijks- en gemeentewege beschermde monumenten.

Per 2 november 2012 is het de binnenstad van rijkswege als beschermd stadsgezicht aangewezen: ‘Gezicht Stadskern Tilburg’. Het gebied is van belang vanwege de historische structuur waarbij het pre-stedelijke lintennetwerk in de loop van de twintigste eeuw werd opgenomen in de snel verstedelijkende omgeving. Onderhavig plangebied is niet binnen dit beschermde stadsgezicht gelegen.

Aan de Gasthuisring zijn ten noordoosten van het plangebied de nummers 59 (Lochtstraat 2), 61, 63, 69 en 71 opgenomen in het MIP (Monumenten Inventarisatie Project). Het betreft hier winkel/woonhuizen uit de periode 1880-1900.

De industriële bebouwing van het zogeheten Eliascomplex (uit ca. 1850-1931) is eind 2011 gesloopt om plaats te maken voor de bouw van de TTS1 en TTS2.

In het voorliggende plan zijn geen panden aanwezig met een cultuurhistorische waardevolle status.

4.3.4 Conclusie

De aspecten archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Volkshuisvesting

Wonen en duurzame verstedelijking
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017.

In de periode 2017-2027 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tussen 2009 en 2019.

Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag -uitgeoefend door de woonconsument- ligt gemiddeld op 850-900 woningen per jaar; het gemeentelijke bouwprogramma is hierop afgestemd.

Het plan tot de bouw van maximaal 158 appartementen in de sociale en middeldure huur ter plaatse van Tilburg Talent Square 2 in de Spoorzone past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.

Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (KWBO)
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie 2015. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie 2015 is aangegeven dat -ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad- de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 -met de horizon op 2020- staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/woonmilieu.

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk ( & -Plus), Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners, uitmondend in zgn. "woonwerelden".

Het plan tot realisatie van maximaal 158 appartementen in het aandeel sociale en middeldure huur in dit deel van de Tilburgse Spoorzone ligt in bestaand stedelijk gebied. Het bouwplan betreft een vorm van inbreiding. Met de woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over het toevoegen van voldoende betaalbare sociale huurwoningen onder de aftoppingsgrenzen. Deze ontwikkeling draagt hieraan bij. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Centrum-Stedelijk (Plus) in een betaalbaar huursegment.

Het periodieke Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (KWBO) toont de behoefte aan Centrum-Stedelijk(Plus) woonmilieu. Zo blijkt de woonvoorkeur onder de verhuisgeneigde Tilburgers in ruim in ruim 20% van de gevallen uit te gaan naar een centrum-stedelijk woonmilieu, waarmee burgers met specifieke leefstijlen beter worden bediend.

Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen en het aandeel goedkope huurwoningen.

Leefstijl / "woonwereld"
Het KWBO biedt inzicht in de zgn. "harde" kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen enz.). Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt.
Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroep-segmentatie/-specialisatie, uitmondend in zgn. "woonwerelden". Hiermee kunnen omgevings-/locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).

Het bouwplan Tilburg Talent Square 2 biedt ruimte voor centrum-stedelijk(plus) wonen, primair voor mensen behorend tot de rode leefstijl, en meer specifiek voor de "woonwereld" Stads & allure.

Toetsingskader nieuwbouwappartementen
De gemeente stuurt nadrukkelijker op het aantal en soort nieuwbouwplannen voor appartementen om overaanbod tegen te gaan. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en/of de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.

Dit woningbouwplan tot inbreiding geeft invulling aan de vraag naar betaalbaar stedelijk wonen.

Aandeel middelduur huurwoningen
Ingevolge de verordening 'Middenhuur Tilburg 2019' dient een minimaal percentage van 10% aan middeldure woningen als uitgangspunt te worden genomen bij nieuwe woningbouwontwikkelingen van meer dan 50 woningen. In het onderhavige bestemmingsplan mogen maximaal 158 appartementen worden gebouwd. Hiervan moeten tenminste 15 appartementen voorzien in de middeldure huur categorie of in het sociale huursegment worden toegewezen aan iemand met een middeninkomen. De ontwikkeling voldoet aldus aan de uitgangspunten van de verordening.

4.5 Groen En Speelruimte

4.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

Bomen binnen plangebied
Aan de noordzijde van het plangebied bevinden zich twee bomen. Deze zullen geamoveerd worden indien de kelder/verdiepte bebouwing wordt gerealiseerd. Het gaat om bomen met een stamomtrek van meer dan 65 centimeter en deze bomen vallen onder de werking van de gemeentelijke Bomenverordening en zullen in geval van kap dienen te worden gecompenseerd volgens de regels van de Bomenverordening. Daarnaast zal de waarde van de boom bepaald worden door middel van een taxatierapport en zal herinvestering van de bomen plaatsvinden binnen het plangebied dan wel -mocht dit niet lukken- via financiële compensatie in het gemeentelijke bomenfonds. Het is niet de verwachting dat deze bomen een hoge waarde zullen hebben. Daarnaast zal in het kader van de inrichting van de binnentuin bekeken worden in hoeverre nieuw groen kan worden ingepast.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
    In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
    Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
    Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

Onderhavig plangebied is gelegen binnen het landschapstype 'Bestaand stedelijk gebied'. Binnen dit landschapstype worden belangrijke 'groene' elementen met name gevormd door parken, begraafplaatsen, plantsoenen, houtsingels, bomenrijen en kleine loof- en naaldbosjes. De actuele natuurwaarden beperken zich voornamelijk tot de 'groene' elementen, die van belang zijn voor plantensoorten, dagvlinders, vogels, vleermuizen en insecten. Ook gebouwen kunnen van belang zijn voor bijvoorbeeld vleermuizen en vogels. De Nota Biodiversiteit bevat geen concrete doelstellingen voor onderhavig plangebied of planvoornemen.

Door het toepassen van een groene binnentuin kan het plan wel een bijdrage leveren aan het behoud en versterken van de biodiversiteit in de binnenstad.

4.6 Verkeer En Parkeren

4.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

4.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

4.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

4.6.4 Analyse plangebied

Mobiliteitsnotitie
Voor het plan is een Mobiliteitsnotitie opgesteld. Deze notitie is opgenomen als bijlage. Hier worden de conclusies vermeld.

Op de ontwikkellocatie Tilburg Talent Square is fase 1 (TTS1) met studentenwoningen en commerciële ruimte reeds in gebruik. Voor fase 2 (TTS2) zijn maximaal 158 nieuwe wooneenheden beoogd. Conform de parkeernormen van de gemeente Tilburg is er een maximale parkeerbehoefte van 93 parkeerplaatsen voor fase 2. Deze parkeerbehoefte geldt volgens de kengetallen alleen in de nacht, omdat een deel van de bewoners overdag gebruik maakt van de auto. Het betreft hier de parkeereis voor de bewoners, het parkeren van auto's van bezoekers vindt plaats in openbare parkeergarages

Bij het gebruik van TTS1 is nooit het bezoekersdeel van de parkeereis op eigen terrein gefaciliteerd. Het gevolg is dat er nu sprake is van overcapaciteit. Norm-technisch zijn hierdoor 111 parkeerplaatsen te veel aangelegd, waarmee in de maximale behoefte van 93 parkeerplaatsen van TTS2 kan worden voorzien. In de praktijk is dit overschot echter op een andere manier ingezet. Er zijn ten opzichte van de parkeernormen van destijds meer abonnementen verstrekt aan studenten (71 totaal) en aan de gebruikers van de commerciële ruimten (22 totaal). Daarnaast zijn nog 48 parkeerplaatsen in de vrije verhuur. Deze erhuur is zodanig geregeld dat deze op korte termijn kan worden beeindigd.

Met het oog op de ontwikkeling TTS2 is de ontwikkelaar voornemens parkeerplaatsen die nu door de studentenwoningen worden gebruikt (en gehuurd), deels vrij te maken voor de woningen van fase 2. Het gaat om zo'n 50 parkeerplaatsen. Samen met de 48 parkeerplaatsen uit de vrije verhuur komen er op deze manier zo'n 98 parkeerplaatsen ter beschikking voor de ontwikkeling TTS2. Dat is meer dan de maximale behoefte aan 93 parkeerplaatsen op basis van de huidige parkeernormen.

Daarmee komt er voor TTS2 voldoende parkeercapaciteit beschikbaar en zijn er in de basis geen extra parkeerplaatsen voor de ontwikkeling TTS2 nodig. De kosten die daarmee bespaard blijven zet de ontwikkelaar in om met deelmobiliteit tegemoet te komen aan de studentenwoningen. Zo hebben straks niet ‘slechts’ 71 studenten beschikking over een auto, maar alle 705 studenten (door middel van deelmobiliteit). Daarnaast kunnen een aantal positieve neveneffecten plaatsvinden:

  • Voor studenten kan deelmobiliteit erg aantrekkelijk zijn. Hierdoor kunnen eventueel ook de overige 21 parkeerplaatsen aan andere gebruikers worden toegewezen, zoals bijvoorbeeld TTS2.

  • Anderzijds kan het ook binnen de bewoners van TTS2 aantrekkelijk zijn om vooral gebruik te maken van deelmobiliteit. De maximale parkeerbehoefte van 93 parkeerplaatsen kan daarmee in de praktijk zomaar lager uitvallen.

  • Een extra overschot aan parkeerplaatsen kan bijvoorbeeld worden ingezet voor extra deelmobiliteit, die dan eventueel ook beschikbaar kan komen voor de omgeving.

  • Daarnaast zijn er nog de 22 parkeerplaatsen van de commerciële ruimte van TTS1. Deze parkeerplaatsen staan in de avond en de nacht naar verwachting leeg. Deze ruimte zou ook kunnen worden benut om extra deelmobiliteit te faciliteren.

Bovenstaande argumenten maken duidelijk dat de ontwikkeling van TTS2 zonder extra parkeerplaatsen kan worden gerealiseerd. Zelfs zonder extra parkeerplaatsen is er sprake van een overschot.

Bovendien kan een extra ruim overschot aan parkeerplaatsen ontstaan, mits deelmobiliteit goed wordt ingezet. Dit betekent een aanbod deelmobiliteit met verschillende modaliteiten (auto, fiets, scooter, …), dat bij voorkeur eenduidig wordt ontsloten (lees: via 1 app) en dat bij voorkeur geïntegreerd is met het aanbod aan deelmobiliteit in de openbare ruimte.

In de planregels is het borgen van voldoende parkeercapaciteit voorwaardelijk verplichtend geregeld. Ook is voorzien in het kunnen leveren van maatwerk, zoals voor onderhavig plan aan de orde is. Dit kan via de opgenomen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Voorwaarde is daanraast dat de aanpassing van de omgevingsvergunning voor TTS1 doorgevoerd wordt en de verhuurovereenkomsten worden opgezegd. Deze flankerende maatregelen dienen voor de vaststelling van het bestemmingsplan geregeld te zijn.

Fietsen
In de kelder van het gebouw is ruimte voor de stalling van fietsen. De fietsenstalling is bereikbaar via het binnengebied.

Ontsluiting plangebied
De auto ontsluiting van TTS2 vindt plaats via TTS1, welke ontsluit op de Gasthuisring. De plannen van TTS1 en TTS2 worden als 1 gezien, er is ook 1 samenwerkingsovereenkomst tussen de ontwikkelaar en de gemeente. Vanaf de start van de ontwikkeling van TTS2 was het vanzelfsprekend dat de ontsluiting van TTS1 ook zou worden gebruikt voor TTS2. Er is bij TTS1 reeds een erfdienstbaarheid opgesteld om de toegang voor TTS2 via TTS1 juridisch vast te leggen.

Uit de 'Mobiliteitsaanpak Tilburg Samen op weg naar 2040' blijkt dat de Sint Ceciliastraat onderdeel uitmaakt van de hoofdwegen (cityring), maar de Gasthuisring niet. Aan de voorwaarde uit de Handreiking Hoogbouw dat hoogbouw niet ontsloten mag worden op hoofdwegen wordt daarom voldaan.

De Gasthuisring heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen ten gevolge van de ontwikkeling van TTS2 te kunnen verwerken.

De bereikbaarheid voor openbaar vervoer is erg goed. NS station en busstation zijn op loopafstand.

De bereikbaarheid voor hulpdiensten is geregeld via de 5 meter brede zone langs het spoor die bereikbaar blijft voor calamiteiten op het spoor en de hulpdiensten kunnen via de westzijde, zijde St. Ceciliastraat weg kan rijden.


Verkeersgeneratie
Aan de hand van gegevens uit de CROW-publicaties is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Voor de omgeving van de woontoren is hierbij uitgegaan van kentallen voor een locatie in het centrum, gesitueerd in een sterk stedelijke gemeente. In de CROW-kentallen wordt een minimaal en maximaal kental gegeven voor de verkeersgeneratie. In voorliggende situatie wordt vanwege de centrale ligging nabij het station, in een gebied waar sprake is van gereguleerd parkeren, uitgegaan van de minimale waarden. De functies (kantoren, binnenrecreatie en sport, dienstverlening) zijn binnen vigerende bestemmingsplan ook toegestaan en worden niet afzonderijk of additioneel beschouwd.


De beoogde ontwikkeling (het woonprogramma) kent op basis van CROW-kentallen een maximale verkeersgeneratie van 285 verkeersbewegingen per etmaal.

Functie

Aantal

Kencijfer
verkeersgeneratie

Eenheid

Verkeersgeneratie
(mvt/etmaal)

Huurapp, midden/goedkoop (incl. sociale huur)

158

1,8

mvt/woning

284,4

Hierbij geldt echter dat bestaande parkeercapaciteit van TTS1 anders wordt ingezet en er geen extra pareerlaatsen worden gerealiseerd. De toename van het aantal verkeersbewegingen is daarmee beperkt.

Omdat de verkeerstoename zeer beperkt is zijn er geen aanvullende maatregelen noodzakelijk m.b.t. de verkeersafwikeling.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuaspecten behandeld. Er wordt hier enkel ingegaan op de woningen. In het plan wordt tevens 200 m² bvo aan functies (commerciële ruimtes al dan niet in de vorm van/in combinatie met kantoren, binnenrecreatie en sport, dienstverlening) mogelijk gemaakt op de eerste bouwlaag van de laagbouw. Deze functies waren al mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan en hiervoor hoeven derhalve geen omgevingsonderzoeken voor plaats te vinden.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Algemeen

Bij besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling). Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.

Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.

5.2.2 Aanmeldingsnotitie m.e.r.

Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage. Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt.

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

In de notitie wordt het bevoegd gezag geadviseerd te besluiten dat er geen MER behoeft te worden vastgesteld.

5.3 Milieuhinder Bedrijven

5.3.1 Algemeen

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'''. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

5.3.2 Onderzoek

Het plan ligt in het gebied Spoorzone waar een levendige omgeving beoogd is. In het uitwerkingsplan deelgebied Hart van Brabantlaan (TTS) is reeds gemotiveerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de inrichtingen zowel in- als om het plangebied is aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging. Hierbinnen zijn activiteit in een lage milieucategorie toegestaan zodat voor woningen en andere gevoelige functies binnen en buiten het plangebied een aangenaam woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd kan worden. De afstand tussen het bouwvlak voor de woningen binnen onderhavig plangebied en de centrum bestemming in het naastgelegen uitwerkingsplan 'Spoorzone, uitwerkingsplan deelgebied Hart van Brabantlaan (Tilburg Talent Square) bedraagt circa 6 meter. Daarnaast is er sprake van een bouwkundige afscheiding tussen de bouwblokken van TTS1 en TTS2.

5.3.3 Conclusie

De omliggende inrichtingen vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Omgekeerd wordt er geen milieubelastende inrichting in het plangebied mogelijk gemaakt. De functies zijn al mogelijk op basis van het vigerend bestemmingsplan. Het aspect 'milieuhinder bedrijven' vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

5.4.2 Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Tilburg heeft een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen". In de beleidsvisie wordt Tilbug in vier veiligheidsgebieden ingedeeld: intensieve gebieden, gemengde gebieden, transportasgebieden en luwe gebieden. Het plangebied valt binnen het gebied transportasgebied. Dit is het gebied binnen 200 meter vanaf het hart van de transportas voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor (en de weg). In de transportasgebieden is het spanningsveld tussen risico's en ruimtelijk ontwikkeling groot. Door de hoge transportintensiteiten van gevaarlijke stoffen en de reeds bestaande bebouwing is het groepsrisico hoog. Om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wel mogelijk te maken is er beleid opgesteld voor het 'afgewogen ontwikkelen in transportasgebieden'. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn met meer veiligheidsmaatregelen dan elders in Tilburg.

5.4.3 Verantwoordingsplicht

Op basis van de Risicokaart is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Daarbij wordt beoordeeld of de risicobronnen relevant zijn voor het plangebied.

[image]

Uitsnede risicokaart

InrichtingenIn het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied niet mogelijk. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour, die van invloed is op het plangebied.

BuisleidingenBinnen en buiten het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die vallen onder het Bevb waarvan het invloedsgebied over het plangebied ligt.Transport van gevaarlijke stoffenHet plangebied bevindt zich op circa 30 meter van de spoorlijn Breda - Tilburg. Het groepsrisico is berekend en is verantwoord (zie onder kopje verantwoording groepsrisico spoor).

Het plangebied bevindt zich op circa 2,6 km van de rijksweg A58. Het invloedsgebied van de A58 bedraagt 4 km. Zodoende valt het plangebied binnen het invloedsgebied en is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld (zie onder kopje beperkte verantwoording groepsrisico A58).

Spoorlijn Breda - TilburgDe hoogte van het groepsrisico van deze transportroute is berekend voor de huidige en toekomstige situatie. Het onderzoek is opgenomen als bijlage. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek weergegeven.

Door de voorgenomen ontwikkeling van TTS2 zal het groepsrisico van de Spoorzone geen significante toename kennen. Het groepsrisico bedraagt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie 5,1 keer de oriëntatiewaarde en overschrijdt daarmee de oriëntatiewaarde. In het kader van de ruimtelijke procedure is - naast deze groepsrisicoberekening - verantwoording van het groepsrisico conform artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes verplicht.

Verantwoording groepsrisico spoorVerantwoording van het groepsrisico is ten aanzien van deze ontwikkeling en de spoorlijn Breda-Tilburg verplicht. Er is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. De rapportage is opgenomen als bijlage. In deze rapportage zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Tilburg, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van het bestemmingsplan.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Tilburg in het kader van de ruimtelijke procedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.

Tussen de initiatiefnemer en de Veiligheidsregio zal nog afstemming plaatsvinden over de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid cq. opstelgebied/plaatsen voor voertuigen van hulpdiensten.

Voor de onderstaande punten is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in voorliggend bestemmingsplan:

  • Handmatig af te schakelen mechanische ventilatie.

  • Instructie over de wijze van het afschakelen van de mechanische ventilatie.

  • De vrije toegankelijkheid en het permanent in stand blijven van de calamiteitenroute.

De overige maatregelen die in de rapportage zijn beschreven, zoals capaciteit en oriëntatie van de vluchtwegen zijn verankerd in het bouwplan en behoeven geen voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan.

Beperkte verantwoording groepsrisico A58De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico. De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

BestrijdbaarheidDe bestrijdbaarheid moet op twee aspecten worden beoordeeld:- Is het rampscenario te bestrijden

- Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren.

Gezien de afstand tussen het plangebied en de A58 (2,6 km) is enkel het toxisch scenario relevant en nader beschouwd.

Toxisch scenarioBij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagon lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is.

Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.

ZelfredzaamheidZelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheid voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen bestaan uit schuilen en ontvluchten. Binnen het plangebied zijn geen functies bedoeld voor groepen nietzelfredzame personen opgenomen.

VluchtmogelijkhedenHet plangebied wordt via de bestaande wegenstructuur goed ontsloten, waardoor het gebied goed te ontvluchten is. Tevens is langs het spoor een bestaande calamiteitenroute aanwezig. Deze blijft aanwezig en toegankelijk omdat het spoor van de noordzijde moeilijk toegankelijk is voor hulpdiensten.

VentilatieBij blootstelling aan een toxisch gas is ‘schuilen’ vaak de beste wijze van zelfredzaamheid. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze om de zelfredzaamheid te vergroten. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. In voorliggend bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van het handmatig af te schakelen mechanische ventilatie en instructie over de wijze van het afschakelen van de mechanische ventilatie.

AlarmeringVan belang is dat bewoners in geval van een incident tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmering Systeem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Daarnaast is mobiele alarmering via NL-Alert mogelijk.

RisicocommunicatieDoor actief te communiceren over risico’s zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De brandweer Midden- en West-Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico’s wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats. De aanwezige personen worden niet gezien als verminderd zelfredzaam.

5.4.4 Conclusie en restrisico

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de maatregelen die getroffen moeten worden voor externe veiligheid. Er dienen daarnaast ook maatregelen te worden getroffen die niet onder de voorwaardelijke verplichting vallen. Hierbij valt te denken aan de vluchtwegen. Deze aanvullende maatregelen vallen onder de werking van het Bouwbesluit en zullen bij de omgevingsvergunning voor het bouwen als voorschrift worden opgenomen.

5.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.6.1 Wegverkeerlawaai en railverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek optredende gevelbelastingen
c Het onderzoek is noodzakelijk omdat de woontoren is gelegen binnen de geluidzone van:

  1. Hart van Brabantlaan(wegverkeer);

  2. Sint Ceciliastraat (wegverkeer);

  3. Gasthuisring (wegverkeer);

  4. Noordhoekring (wegverkeer);

  5. Burgemeester Brokxlaan (wegverkeer);

  6. Spoorweg Breda – Tilburg (spoortraject geocode 123) (railverkeer).

De berekende geluidbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) voor wat betreft wegverkeerslawaai en het Besluit geluidhinder (Bgh) voor wat betreft railverkeerslawaai, te weten:Wegverkeerslawaai:

  • voorkeursgrenswaarde: 48 dB (art. 82, lid 1 Wgh);

  • maximale ontheffingswaarde stedelijke wegen: 63 dB (art. 83, lid 2 Wgh).

Railverkeerslawaai:

  • voorkeursgrenswaarde: 55 dB (art. 4.9, lid 1 Bgh);

  • maximale ontheffingswaarde: 68 dB (art. 4.10 Bgh).

Optredende gevelbelastingen, cumulatie en hogere waarde

  • Ten gevolge van wegverkeer op de Gasthuisring, Noordhoekring en de Burgemeester Brokxlaan wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens overschreden.

  • Ten gevolge van wegverkeer op de Hart van Brabantlaan zijn plaatselijk overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vastgesteld. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Daar waar de voorkeursgrenswaarde zal worden overschreden wordt verzoek gedaan voor het vaststellen van een hogere toelaatbare grenswaarde.

  • Daar waar de maximale ontheffingswaarde van 68 dB vanwege de spoorweg Breda – Tilburg wordt overschreden wordt een dove gevel gerealiseerd.

  • Daar waar de gevelbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB, doch lager dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt verzoek gedaan voor het vaststellen van een hogere toelaatbare grenswaarde.
    Omdat verschillende geluidreducerende maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied
    en aan het gebouw bezwaren met zich meebrengen, is het realistisch om hogere waarden aan te vragen voor de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de Hart van Brabantlaan, de Sint Ceciliastraat en spoorweglawaai afkomstig van de spoorlijn Breda - Tilburg van:

  1. Hart van Brabantlaan: 57 dB voor de hoogbouw en 61 dB voor de laagbouw;

  2. Sint Ceciliastraat: 61 dB voor hoog- en laagbouw;

  3. Spoorlijn Breda - Tilburg: 68 dB.

Stille zijden
De voorwaarde voor het verlenen van hogere waarden is dat de woningen waarvoor hogere
waarden worden verleend en de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai is hoger dan 53 dB,
of vanwege railverkeerslawaai hoger dan 60 dB, of de gecumuleerde gevelbelasting (Lcum) is
hoger dan 55 dB een geluidluwe gevel zullen krijgen.

Notitie akoestische oplossing
Er is een notitie akoestische oplossing opgesteld. De notitie is opgenomen als bijlage. Hieronder zijn de belangrijkste resultaten en conclusies van het onderzoek weergegeven. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt in het gemeentelijk hogere waarde beleid als voorwaarde gesteld dat de betreffende woningen dienen te worden voorzien van een geluidluwe gevel. De gevels waarbij de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden zullen worden uitgevoerd als dove gevel. In de notitie wordt de situatie en de oplossing geschetst die wordt voorgesteld om recht te kunnen doen aan het geluidbeleid van de Gemeente Tilburg zodat er sprake is van een acceptabel leef- en woonklimaat.

Door gebruik te maken van de beschreven maatregelen (het gebruik van een verglaasde buitenruimte (loggia) in combinatie met een bloemenraam waarbij het draaiend deel is afgekeerd van de geluidsbron met hoogste geluidbelasting) kan voldaan worden aan het Tilburgs geluidbeleid dat voor deze locatie is als maatwerk is bepaald en in combinatie met de overige maatregelen is er ondanks de hoge geluidbelasting op deze locatie sprake van een goede ruimtelijke ordening en een acceptabel woon- en leefklimaat.

Geluidwering gevel
In het kader van de omgevingsvergunning zal er nog akoestisch onderzoek verricht worden naar de te treffen maatregelen waarmee de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie kan voldoen aan nieuwbouweisen van het Bouwbesluit.

Conclusie
Er wordt een hogere grenswaarde vastgesteld. Indien de beschreven maatregelen uitgevoerd worden is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en een acceptabel woon- en leefklimaat en zijn er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen.

5.6.2 Industrielawaai

Het plangebied van onderhavig plan is niet gelegen binnen een zone van een geluidzoneringsplichtig bedrijf of industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Derhalve vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor onderhavig plan.

5.6.3 Luchtvaartlawaai

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Gilze-Rijen. In bijlage 3.6 bij de ministeriële Regeling algemene regels ruimtelijke ordening zijn de dB(A)-geluidszone en Ke-geluidszone van de vliegbasis aangegeven. Hieruit blijkt dat deze zones niet over het plangebied zijn gelegen. Het plangebied is wel gelegen binnen het obstakelbeheergebied. Binnen deze zone mogen geen nieuwe gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde boven een hoogte van 160 meter boven NAP gebouwd worden. De beoogde toren heeft een hoogte van maximaal 70 meter, zodat dit geen belemmering vormt. Derhalve vormt het aspect luchtvaartlawaai geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

[image]

Uitsnede van bijlage 3.6 bij Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, met het obstakelbeheergebied en de geluidzones van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Gilze-Rijen

5.7 Lucht

5.7.1 Toetsingskader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;

  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;

  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

Sinds 2009 beperkt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Woningen zijn geen gevoelige bestemmingen met betrekking tot luchtkwaliteit. Zodoende levert dit geen probleem op.

5.7.2 Onderzoek

Onderzoek NIBM toets
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). Desondanks is in het kader van dit bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek in de vorm van een 'NIBM' toets uitgevoerd. Hiermee is bepaald in hoeverre de ontwikkeling in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

Als basis voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten genomen:

  • maximaal 285 motorvoertuigen per etmaal (gebaseerd op de berekende verkeersgeneratie, zie paragraaf 4.6.4);

  • aandeel vrachtverkeer van 2%.

Met deze uitgangspunten is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie in 2021 (worst case scenario):

[image]

NIBM-tool: worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer

Berekend is dat de bijdrage van het plan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het plan maximaal 0,25 µg/m3 bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10 zal het verkeer maximaal 0,04 µg/m3 bijdragen. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019
Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties. Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool 2019. De beschouwde rekenpunten zijn 16043, 16052 en 16054 en geven de totale concentratie in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste totale concentratie NO2 24,2 µg/m3 en voor PM10 19,6 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een hoogste totale concentratie van 12,0 µg/m3.

Id

NO2 ìg/m³

PM10 ìg/m³

PM10 overschrijdingsdagen

PM2.5 ìg/m³

Jaar

Rekenpunt

16043

23.9

19.6

7.3

12.0

2020

Rekenpunt

16052

24.0

19.6

7.3

12.0

2020

Rekenpunt

16054

24.2

19.6

7.3

12.0

2020

Norm

40

40

35

25

NSL Monitoringstool: rekenpunten met bijbehorende concentraties

Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld worden de totale concentraties voor NO2 en PM10 respectievelijk 24,5 µg/m3 en 19,6 µg/m3. Deze concentraties blijven met de bijdrage van de ontwikkeling, ruim beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijn stof) en PM2,5 (fijn stof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de geldende grenswaarde niet zal worden overschreden.

5.7.3 Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van de beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Daarnaast is onderzoek uitgevoerd met gebruikmaking van de Monitoringstool. Hieruit blijkt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan.

5.8 Geur

5.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.8.2 Agrarische geurhinder

In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.

5.9 Trillingen

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.

Er zijn een aantal richtlijnen en beleidsregels die worden gebruikt:

  • SBR-richtlijn

  • Beleidsregel trillinghinder spoor

  • Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen

  • Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening

SBR-richtlijnEen belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • Deel A, Schade aan gebouwen

  • Deel B, Hinder voor personen in gebouwen

  • Deel C, Storing aan apparatuur

Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2). Er wordt in deze richtlijn veel aandacht besteed aan het meten van trillingen. Over het algemeen wordt dan ook verwezen naar deze richtlijn wanneer een trillingsonderzoek is voorgeschreven en uitgevoerd. Naast aandacht voor de meting van trilling bevat de richtlijn ook een beoordelingssystematiek.De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken. Dat is ook het beoordelingscriterium voor deel A (schade aan gebouwen). Bij deel B (hinder voor personen in gebouwen) worden de trillingen gemeten op vloeren, omdat daar de hinder optreedt. Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is (en dus overdracht via de lucht). Hiervoor gelden de richtlijnen niet.In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erop ziet dat bouwen uitsluitend is toegestaan indien minimaal uit een berekening op basis van overdrachtsfuncties van de trillingssterkte blijkt dat de streefwaarden voor Wonen nieuwe situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden. Deze berekening wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning. Ernstige hinder, dit zijn situaties waarbij de maximale trillingssterkte Vmax > 3,2 re 1 mm/s is, ten allen tijde dient te worden voorkomen.

5.10 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Verkennend bodemonderzoek
Er is een verkennend bodem- en nader asbestonderzoek uitgevoerd door Geofoxx. Het onderzoek is opgenomen als bijlage.

De aangetroffen concentraties in bodem (grond, grondwater) en puinlaag leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik/functie (“wonen”).

De mogelijke (diepe) grondwaterverontreiniging wordt enkel relevant indien men voornemens is te bronneren op grotere diepte. Omdat de locatie is opgenomen in het kader van het gebiedsgericht grondwaterbeheer zal dan overlegd moeten worden met het bevoegd gezag.

5.11 Natuur En Ecologie

5.11.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk
Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk
Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

5.11.2 Analyse plangebied

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim omgevingsverordening De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,8 km van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Natura 2000-gebiedenHet plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Natura 2000-gebied betreft 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' op circa 4,8 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. De enige storingsfactor die over dergelijke afstanden kan leiden tot negatieve effecten is stikstofdepositie.

In het uitgevoerde stikstofdepositie onderzoek (
zie bijlage), met bijbehorende Aeriusberekeningen voor zowel de aanleg- als gebruiksfase, is onderzoek gedaan naar stikstofemisie en stikstofdepositie. De realisatie zal een doorlooptijd hebben van circa 24 maanden in het jaar 2021 en 2022.

Uit het rapport blijkt dat voor de realisatiefase de stikstofemissie van 175,3 kg niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Voor de gebruiksfase blijkt dat de stikstofemissie van 44,7 kg niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hiermee vormt stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming voor de beoogde ontwikkeling. Er hoeft dan ook geen vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming kent drie beschermingsregimes voor dier- en plantensoorten:

  • Paragraaf 3.1: alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;

  • Paragraaf 3.2: alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;

  • Paragraaf 3.3: overige soorten, genoemd in de bijlage van de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

Gelet op het feit dat het plangebied momenteel in gebruik als parkeerterrein, grotendeels verhard is en ook geen begroeiingen aanwezig zijn (enkel twee bomen aan de noordzijde van het plangebied, waarvan verondersteld mag worden dat deze niet relevant zijn voor de natuurwaarden van het plangebied in breder verband), kan er vanuit gegaan worden dat binnen het plangebied geen beschermde soorten aanwezig zijn.

Door de nieuwbouw evenwel natuurinclusief te bouwen, ontstaat een versterking van populaties van gebouw bewonende soorten. De gebouwen zijn in principe geschikt voor het inbouwen van huismus- en gierzwaluwnestplaatsen. De hoogbouw biedt voorts mogelijkheden voor het realiseren van grotere, stabielere vleermuisverblijfplaatsen (kraamverblijven of zelfs winterverblijven).

Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan. Bij eventuele kap van de bomen zal hier aandacht aan worden besteed.

ConclusieDe omschreven werkwijzen (protocollen) met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen significant negatieve effecten ten aanzien van natuur en ecologie. Tevens streeft initiatiefnemer ernaar natuurinclusief te bouwen. Tenslotte is van belang dat gemeente Tilburg een gebiedsgerichte ontheffing heeft voor het uitvoeren van werkzaamheden voor projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling, beheer en onderhoud.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in onderstaande tabel.

[image]

Tabel gebiedskenmerken

[image]

Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

In de bestaande situatie is het plangebied braakliggend. Rondom het plangebied is in openbaar gebied gescheiden riolering aanwezig. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt infiltreert in de bodem. Regenwater van de verharde oppervlakken wordt deels opgevangen en voert af naar omliggende watergangen.

6.2 Beleidskader

6.2.1 Nationaal beleid

In de afgelopen decennia heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het kabinet heeft in december 2000 voor het Waterbeleid 21e eeuw drie uitgangspunten opgesteld, te weten anticiperen in plaats van reageren, niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van vasthouden-bergen-afvoeren en meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen. Belangrijk onderdeel in het waterbeleid is de watertoets. Nieuwe plannen en projecten moeten worden getoetst aan de effecten op veiligheid, wateroverlast en verdroging. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Het Waterbeleid 21e eeuw richt zich derhalve primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming vanwege veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en de mogelijke technische maatregelen die kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van vasthouden, bergen en afvoeren. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer. De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet milieubeheer (Wm) en vallen onder de omgevingsvergunning (Wabo).

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van zowel oppervlaktewater als grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wabo bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de Rijkswateren). De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet milieubeheer (Wm) en vallen onder de omgevingsvergunning (Wabo).

6.2.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het 'Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021'. Het plan staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het document vormt de strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer, voor de korte en lange termijn. Het Waterplan houdt rekening met duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het is een breed gedragen beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met veel belanghebbende (water)partijen in Brabant.

Het plangebied is gelegen binnen het gebied dat is aangeduid als 'water in bebouwd gebied'. Vanuit het provinciaal Milieu- en Waterplan zijn hier geen nadere eisen aan verbonden. Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, dan wel een boringsvrije zone.

6.2.3 Beleid Waterschap De Dommel

Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied De Dommel. Waterschap de Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeleid in en om onderhavig plangebied in de gemeente Tilburg. Het waterschap zorgt er voor dat er voldoende water is en dat dit water een goede kwaliteit heeft. Om deze taak goed uit te voeren zijn wettelijke regels nodig. Deze regels zijn vervat in de Keur van het waterschap en gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap De Dommel.
Waterbeheerplan 2016-2021 "waardevol water"
Het waterbeheerplan 2016-2021 "Waardevol Water" beschrijft de doelen van het waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op het Nationaal Waterplan, het provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheersplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheersgebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);

  • Voldoende water: zowel voor de natuur als voor de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;

  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;

  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;

  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking.In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid. De belangrijkste uitdagingen c.q. aandachtspunten voor de komende planperiode:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;

  • Voorkomen c.q. beperken van wateroverlast en hittestress;

  • Kringlopen denken;

  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;

  • Vergroten waterbewustzijn.

Binnen de kerntaken die waterschap De Dommel heeft, kiest zij ervoor om twee onderwerpen met hoge prioriteit aan te pakken:

  1. Het voorkomen van wateroverlast;

  2. Het herstellen van het watersysteem van Natura2000-gebieden.

De inspanningen worden gericht op het realiseren van de waterbergingsgebieden, waarbij de gebieden ten behoeve van het bebouwd gebied de allerhoogste prioriteit hebben. Het herstel en de bescherming van de leefgebieden voor zeldzame planten- en diersoorten in Natura 2000-gebieden zijn urgent. Daarom geven zij voorrang aan maatregelen in het watersysteem die hieraan bijdragen. Het waterschap streeft naar het samenwerken in integrale gebiedsprojecten en over de grenzen van hun beheergebied heen te kijken, waardoor de doelen kunnen worden bereikt. Hierbij is niet alleen aandacht voor hun doelen, maar ook die van anderen. Door van 'buiten naar binnen' te denken en te werken willen zij samen met mede-overheden en partners de publieke middelen zo efficiënt mogelijk benutten.Keur Waterschap de Dommel 2015De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater, die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening. De Keur van het waterschap is onder andere van toepassing wanneer direct of indirect wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam.Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwaterDe drie Brabantse waterschappen (Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta) hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2000 m², 2000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m². Wanneer de toename van het verhard oppervlak minder is dan 2000 m² is er vanuit het waterschap geen compensatieverplichting. In deze gevallen is de gemeente het bevoegd gezag.

6.2.4 Gemeentelijk beleid

Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

Water kan ingezet worden als kwaliteit in de omgeving, voor hergebruik en nuttige toepassing. Water kan bijdragen aan de doelen uit andere beleidsvelden, zoals klimaatadaptatie, duurzaamheid, verbeteren van de kwaliteit van de biodiversiteit en groen/ecologie. Als het gaat om de inzet van (relatief schoon) regenwater, kan dit alleen voordat het water in een buis verdwijnt. Dit heeft te maken met de risico's voor de volksgezondheid. Na zuivering in een waterpark zijn allerlei toepassingen mogelijk. Initiatieven op dit vlak zijn een aanvulling op de wettelijke zorgplichten ten aanzien van verwerking van afvalwater, regenwater en grondwater. Deze producten worden gefaciliteerd, mits deze duurzaam zijn, niet strijdig met het water- en rioleringsbeleid en geen risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen.

Initiatiefnemer zal de nodige afvoervertragende maatregelen treffen en daarmee tegemoet komen aan en inspelen op het landelijk beleid voor duurzaamheid en klimaatontwikkeling.

6.3 Toekomstige Situatie

De ontwikkeling betreft het aanpassen van het terrein naar 2 bouwblokken met appartementen. Voor de nieuwe situatie wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

Oppervlakken *

Oppervlak (m²)

Verharding (%)

Afvoerend (m2)

Daken

994

100

994

Erf

1.892

25

473

Totaal (m²)

2.886

1.467

Tabel: Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

Grondwater
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • Voldoende ontwateringdiepte;

  • De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden/overeen te komen lozingspunten;

  • Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. Voor het te ontwikkelen perceel voldoet de minimale ontwateringdiepte voor de functies. Om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen wordt een minimale terreinhoogte geadviseerd op NAP+13,1m voor het te ontwikkelen deel van het perceel. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd. Het trottoir van de Hart van Brabantlaan wordt als referentie hoogte genomen (14,68 meter +NAP).

Het plangebied ligt binnen het beperkt invloedsgebied Natura 2000. Hiervoor geldt antiverdrogingsbeleid, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur of op verbetering van de landbouwkundige condities maar minimaal stand-still. Nieuwe grondwateronttrekkingen zijn niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid. Ook in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen is draineren van het plangebied uitgesloten.

Regenwater Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Minder terrein verharden;

  • Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • Groene daken;

  • Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;

  • Waterdoorlatende verharding;

Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.


Op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal ca. 88 m³. Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen zoals wadi en greppel, groen/blauwe daken en ondergrondse voorzieningen zoals een infiltratieveld als kansrijk gezien. De ontwikkelaar is voornemens hemelwaterinfiltratiekratten toe te passen in de binnentuin en/of onder de klinker-bestrating van de halfverdiepte kelder. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op het regenwaterriool in overleg met gemeente Tilburg.

Voor de benodigde waterberging is in voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Uit een stresstest blijkt dat de omgeving van het plangebied bij extreme neerslag gevoelig is voor water op straat (in het bijzonder veel lager gelegen spoortunnel in de Sint Ceciliastraat). Daarom adviseert de gemeente de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing ten miste 15 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt. Verlaagde terreindelen in het plangebied hebben een vergoot risico op waterhinder/overlast.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen

Huishoudelijk afvalwater Het huishoudelijk afvalwater van de bouwblokken voert af op de openbare riolering in overleg met gemeente Tilburg.

6.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Opzet Planregels

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Standaard Plansystematiek

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.3 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

Bestemmingen
Verkeervoor het gebied tussen de gebouwen en de De Hart van Brabantlaan. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn alle verkeer- en vervoersvoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen.

Wonen - Gestapeldvoor de geplande appartementen gebouwen. Binnen de aanduiding 'gemengd' zijn tevens functies in de vorm van dienstverlening, kantoor, binnenrecreatie en sport toegestaan. Deze functies zijn uitsluitend toegestaan in de eerste bovengrondse bouwlaag en voor zover de maximale maatvoering niet wordt overschreden.

Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is aangeduid. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 158. Er zijn regels opgenomen voor bouwwerken van algemeen nut en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging, voor maatregelen ten behoeve van externe veiligheid en voor het realiseren van voldoende parkeercapaciteit of het anderszins daarin voorzien (via binnenplanse afwijkingsbevoegdheid).

Aanduidingen
Binnen het plan zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. Het betreft hier een luchtvaartverkeerszone, een veiligheidszone voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en een veiligheidszone aandachtsgebied trillingshinder.

7.4 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan "Spoorzone, 8e herziening (hoek Hart van Brabantlaan-Sint Ceciliastraat)" op 5 juni 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt met de provincie en Prorail gedeeld. Voor provincie geldt dat het bestaand stedelijk gebied betreft en het woonprogramma moet passen in de Regionale afspraken en dit is het geval. Prorail zal kijken of de plannen passen binnen de Externe Veiligheids berekeningen. Officieel vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is daarom niet noodzakelijk. Overleg met het waterschap is niet nodig vanwege de beperkte impact van de ontwikkeling op het watersysteem.

9.3 Omgevingsdialoog

Als gevolg van de landelijke maatregelen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, is het organiseren van een bijeenkomst volgens de Handreiking omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen niet toegestaan ten tijde van de voorbereiding van dit project. Aangezien er weinig zicht was/is op de duur van deze situatie en de gemeente Tilburg een groot belang hecht aan de voortgang van o.a. dit project is op 6 april 2020 tot een alternatieve werkwijze besloten door het gemeentebestuur.

Daartoe is op 23 april 2020 een brief verstuurd naar belanghebbenden zoals winkeliers, bewoners en eigenaren van panden in de omgeving van het plangebied. Tevens is een visuele/mondelinge toelichting op het plan opgenomen en op Youtube geplaatst. De brief bevatte de volgende informatie:

  1. Aanleiding nieuwbouwproject.

  2. Een toelichting op de nieuwe plannen met betrekking tot het nieuwbouwproject Tilburg Talent Square fase 2.

  3. Veranderingen van het nieuwbouwplan ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan.

  4. Hoever staan we met het plan en wat ligt er al vast?

  5. De procedure die gevolgd moet worden om tot realisatie van het project te komen.

Tevens een uitnodiging met vragen-/reactieformulier om binnen 2 weken met de gemeente en/of ontwikkelaar contact op te nemen als ze vragen hebben of suggesties wil doen.

Er zijn 5 schriftelijke reacties ingekomen. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlage.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ' Spoorzone, 8e herz (Hoek Hart van Brabantlaan – St Ceciliastraat' heeft van maandag van 7 september 2020 tot en met 19 oktober 2020 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Zienswijzen konden worden ingediend door eenieder.

Tijdens deze periode zijn er 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn tijdig ingekomen en zodoende ontvankelijk. 1 zienswijze is door 104 medebewoners ondertekend. Alle zienswijzen zijn van bewoners van het appartementencomplex Twee aan de Burg. Brokxlaan 1710- 2080. De ziemswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

Voor wat betreft de inhoud van die zienswijze en het standpunt van het gemeentebestuur wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 12notitie behandeling zienswijze.

Bijlage 1 Windhinderonderzoek

Bijlage 1 Windhinderonderzoek

Bijlage 2 Bezonningsstudie

Bijlage 2 Bezonningsstudie

Bijlage 3 Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Inventariserend veldonderzoek

Bijlage 4 Mobiliteitsnotitie

Bijlage 4 Mobiliteitsnotitie

Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.

Bijlage 5 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.

Bijlage 6 Berekening En Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 6 Berekening en verantwoording groepsrisico

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Optredende Gevelbelastingen

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek optredende gevelbelastingen

Bijlage 8 Notitie Akoestische Oplossing

Bijlage 8 Notitie akoestische oplossing

Bijlage 9 Verkennend Bodem- En Nader Asbestonderzoek

Bijlage 9 Verkennend bodem- en nader asbestonderzoek

Bijlage 10 Stikstofdepositie Onderzoek

Bijlage 10 Stikstofdepositie onderzoek

Bijlage 11 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 11 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 12 Notitie Behandeling Zienswijzen

Bijlage 12 Notitie behandeling zienswijzen

Bijlage 13 Aanvullend Onderzoek Windklimaat

Bijlage 13 aanvullend onderzoek windklimaat