KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Gestapeld
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.3 Volkshuisvesting
3.4 Groen En Biodiversiteit
3.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieuhinder Bedrijven
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Vuurwerk
4.5 Geluid
4.6 Lucht
4.7 Geur
4.8 Bodem
4.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Standaard Plansystematiek
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Omgevingsdialoog
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Bezonningsstudie
Bijlage 2 Uitzicht En Privacy
Bijlage 3 Schaalsprong
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoeksrapport
Bijlage 5 Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen 2021
Bijlage 6 Boomtechnisch Onderzoeksrapport
Bijlage 7 Boomeffectanalyse
Bijlage 8 Nota Parkeernormen Tiburg 2017
Bijlage 9 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Risicoinventarisatie En Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 11 Akoestisch Onderzoeksrapport
Bijlage 12 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 13 Verslag Omgevingsdialoog Eerste Fase
Bijlage 14 Verslag Omgevingsdialoog 16 September 2021
Bijlage 15 Verslag Omgevingsdialoog 5 April 2022
Bijlage 16 Verslag Omgevingsdialoog 28 Juni 2022
Bijlage 17 Nota Van Zienswijzen

Groeseind 2017, 3e herziening (Veldhovenring 37-39)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 06-07-2023 - geheel in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Groeseind 2017, 3e herziening (Veldhovenring 37-39) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2020029-c001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 10.3 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 additionele horeca

Horeca-activiteit die ondersteunend en ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en voldoet aan de volgende regels:

  1. de oppervlakte van de horeca-activiteit bedraagt maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand. Ook een eventueel terras (op eigen terrein) maakt hier deel van uit;

  2. de horeca-activiteit wordt niet zelfstandig uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteit kan niet los van de hoofdactiviteit plaatsvinden;

  3. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;

  4. er worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt.

Bij afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak) zonder zitgelegenheid is additionele horeca niet toegestaan.

1.9 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingsfront

Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.

1.12 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van zorgwonen.

1.14 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.15 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.16 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Bijlage 1 Boomwaardekaart.

1.17 bestaand

Bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bevi-inrichting

Een inrichting die voldoet aan de omschrijving en vereisten van artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, 27 mei 2004.

1.21 bewaarplaats

Een besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk.

1.22 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.24 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.27 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.32 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.33 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.34 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.35 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak) zonder zitgelegenheid. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.36 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.37 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.38 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.39 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.40 extensief (dag)recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.41 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.42 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 gebruiksoppervlakte (gbo)

De vloeroppervlakte van ruimte(n) tussen de opgaande scheidingsconstructies bepaald overeenkomstig NEN 2580.

1.44 geluidgevoelige objecten

Gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.45 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.46 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.47 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.48 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.49 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.50 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.51 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.52 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.53 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.54 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.

1.55 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.56 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.57 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.58 Middeldure huurwoning

Een huurwoning voor middeldure huur zoals bedoeld in de Verordening middenhuur Tilburg 2019, vastgesteld op 3 juni 2019.

1.59 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.60 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.61 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.62 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.63 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.64 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.65 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.66 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.67 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.68 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.69 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.70 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.71 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.72 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.73 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.74 rijstrook

Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.75 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.76 sociale huurwoning

Huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, zoals omschreven staat in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.77 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.78 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.79 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.80 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.81 verkeer- en vervoersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer

Hieronder wordt verstaan het (openbaar) wegverkeers- en wegvervoersgebied waarbij de nadruk ligt op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkstraten.

1.82 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.83 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.84 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.85 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen/hengelsport, wandelen en fietsen.

1.86 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.87 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.88 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.89 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.90 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

1.91 zorgwoning

een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Gestapeld

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergrondse bouwwerken

5.2 Hoofdtoegang woningen

5.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

5.4 Ruimte tussen bouwwerken

5.5 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

7.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

7.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 10m.

7.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;

  2. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.

7.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

7.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

7.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;

  2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;

  3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;

  4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijf' projecteren;

  5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer', 'Verkeer - Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;

  1. er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;

  2. na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

8.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming ''Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

8.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100m².

Artikel 9 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  3. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  4. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  5. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

10.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.3 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Groeseind 2017, 3e herziening (Veldhovenring 37-39)".

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek ingediend om herziening van het bestemmingsplan voor de realisatie van een nieuw woongebouw met 25 appartementen en maisonnettes aan de Veldhovenring 39 in Tilburg. Het nieuwe woongebouw is voorzien ter plaatse van de voormalige directeurswoning behorend bij de voormalige Wilhelminaschool aan de Veldhovenring 37, direct ten oosten van het plangebied.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie N, nrs. 17183 en 20987, plaatselijk bekend Veldhovenring 39 en wordt globaal begrensd door de woonbebouwing aan de Groeseindstraat in het noorden, de voormalige Wilhelminaschool in het oosten, de Veldhovenring in het zuiden en het driehoekige parkje in het westen.

[image]

Figuur 1 - Ligging plangebied in Tilburg

[image]

Figuur 2 - ligging plangebied in directe omgeving

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van bestemmingsplan Groeseind 2017, vastgesteld op 22 mei 2017. Het plangebied heeft heeft hierin de bestemming Gemengd - Lint en een beperkt bouwvlak. Het nieuwe woongebouw past niet binnen de ter plaatse geldende bouwregels (bouwvlak, bouwhoogte). Om medewerking te kunnen verlenen aan de bouw van het beoogde woongebouw dient het bestemmingsplan te worden herzien. Binnen de bestemming Gemengd - Lint is gestapelde woningbouw op grond van artikel 14 van paraplubestemmingsplan "Tilburg, Appartementen 2019" in principe niet toegestaan, tenzij de appartementen groter zijn dan 50 m² GBO. Hieraan wordt voldaan. De voorwaarde dat de appartementen een GBO van tenminste 50 m² moeten hebben is ook in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de westelijke punt van de wijk Padua, op de grens met de Pietersbuurt - Bisschoppenbuurt en Theresia.

Padua

Padua is het driehoekige gebied tussen de drie oude linten Hoefstraat, Groeseindstraat en Molenstraat. Het is clustermatig van opgezet, rondom het groene Paduaplein. De wat grotere maat van het plein wordt ondersteund met hogere hoekbebouwing en een complex voor ouderen tussen het Paduaplein en de Hoefstraat, naast de kerk. Het stratenpatroon is vrij onregelmatig, hetgeen de oriëntatie bemoeilijkt.

Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt

Dit gebied vormt samen met Rosmolen de Herstructurering Groeseind-Hoefstraat-Pastorieklamp. De laatste fase is in 2018 gerealiseerd. In het VO Stedenbouwkundig ontwerp voor de Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt is een centrale groene ruimte geïntroduceerd (een langgerekte versie van het voormalige Pietersplein). Daarnaast is een nieuwe hiërarchie aangebracht in het stratenpatroon. Naast onderscheid tussen de oost-west gerichte Stadslaan en de noord-zuid gerichte Parklaan, zijn er verblijfsstraten toegevoegd, met veel groen, die niet toegankelijk zijn voor auto's. Door hierop architectonisch in te spelen, worden de oriëntatiemogelijkheden vergroot en krijgen de afzonderlijke buurtjes meer identiteit.

Het park is begrensd door twee bescheiden appartementenblokken aan de noord- en zuidzijde en een manifester hoogteaccent nabij het midden van het park, op de kruising van de Stadslaan en de Parklaan. In de plint van het gebouw is ruimte voor voorzieningen.

[image]

Figuur 3 - Paduaplein

[image]

Figuur 4 - Herstructurering Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt (St. Pieterspark)

Theresia

Ook ten zuiden van de planlocatie ligt de wijk Theresia, die is gestructureerd rondom pleintjes en parkjes met een belangrijke functie voor de herkenbaarheid van de buurten. Bovendien zijn het plekken waar in de overwegend dichtbebouwde buurten iets meer ruimte c.q. groen is gecreëerd. De meest markante zijn: Theresiaplein, Horversplein en Energieplein. De omliggende straten hebben meestal smalle profielen waar, onder druk van de toegenomen mobiliteit, meer ruimte is voor verkeer en parkeren dan voor groen. Er zijn positieve uitzonderingen, zoals de bredere Gasstraat, tussen het Energieplein en het Besterdplein.

De woonbuurten vormen een mix van planmatige opzet en gegroeide structuur en hebben over het algemeen een orthogonale ontsluitingsstructuur (min of meer haaks op elkaar staande straten).

Tussen de H. Berkvensstraat en de Dr. Mollerstraat ligt een herstructureringsplan met nieuwe woningen. Het maaiveld c.q. de tuinen zijn opgetild, waardoor op het binnenterrein ruimte is ontstaan voor parkeren. Daar tegenover ligt de entree van de Emté supermarkt, die een belangrijke functie vervult voor de wijk.

[image]

Figuur 5 - Theresiakerk

De linten en groene ruimtes

De Velhovenring vormt de scheiding tussen het plangebied en Theresia. De Veldhovenring is een van de bedrijvige linten van de stad, waar winkels, voorzieningen, bedrijfjes en woningen elkaar afwisselen. De Veldhovenring-Molenstraat en de Groeseindstraat behoren tot de oudste linten van de stad. In de loop der tijd is de functie veranderd van lommerrijke straten met fabrikantenwoningen en voorzieningen naar meer stenige straten met relatief veel appartementenbouw. Ze vormen echter nog steeds belangrijke structuren c.q. dragers van de wijk. Conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (Tilburg, 2013) wordt onderscheid gemaakt tussen de meer dynamische linten (zoals de Veldhovenring-Molenstraat) en de woonlinten (Groeseindstraat).

Op de locaties waar de linten samenkomen bevinden zich vaak kenmerkende driehoekige parkachtige ruimtes. Het Wilhelminapark is daarvan het fraaiste voorbeeld in Tilburg.

[image]

Figuur 6 - De Stappen

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  • Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;

  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;

  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven‐ en industriegebied;

  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland.

  • Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden; het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;

  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water‐ en bodemsystemen.

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI‐gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen in bestaand stedelijk gebied.

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart van Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit gebeurt op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 beschrijven we dat de netto bouwopgave tot 2030 meer dan 1.500 woningen per jaar bedraagt. Dit omdat we ook onttrekkingen moeten compenseren.

De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Gelet op de toegenomen groeibehoefte verkennen we in de genoemde stedelijke ontwikkelstrategie of de behoefte aan ontwikkelingen buiten stedelijk gebied nodig is.

Het plan tot de bouw van maximaal 25 appartementenin aan de Veldhovenring 39 past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). In paragraaf 3.3 Volkshuisvesting wordt nader ingegaan over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

De Omgevingsvisie Noord-Brabant is doorverstaald in een Omgevingsverordening en programma’s. Om ten tijde van inwerkingtreding van de Omgevingswet klaar te zijn, is er eerst een Interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De Interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze Interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve Omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de Interim omgevingsverordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

2.3.2 Structuurvisie linten oude stad

De structuurvisie Linten in de Oude Stad, vastgesteld door de gemeenteraad op 9 september 2013, heeft tot doel om de identiteit van de linten te beschermen en te versterken. Bestemmingsplannen boden teveel ruimte voor ontwikkelingen die niet bijdroegen aan de kwaliteit van de linten. De lintstructuur dreigde te fragmenteren en het verschil tussen het lint en het achtergebied vervaagde. Qua bebouwing dreigde het historische karakter van de linten te verdwijnen, was er sprake van teveel appartementen op verkeerde plekken, slechte inpassing van panden, weinig variatie en geringe kwaliteit van nieuwbouw. De uitgangspunten van de Structuurvisie Linten in de Oude Stad zijn doorvertaald in de daaropvolgende beheerbestemmingsplannen. Op die manier zijn de rechtstreeks toegelaten planologische mogelijkheden ingeperkt en ontstonden er meer mogelijkheden voor sturing op de gewenste kwaliteit.

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten. Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad. In rustige linten ligt het accent op de functie wonen (minstens 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt aan de woonfunctie.

Algemene doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

Stedenbouwkundige uitgangspunten

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de linten:

  • ontwikkelen met aandacht voor de korrel, maat en schaal van de bebouwing;

  • aanwijzen van waardevolle ensembles die beschermd moeten worden;

  • creëren en benadrukken van het verschil tussen rustige en bedrijvige linten door de wijze van bouwen (bijvoorbeeld een grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten);

  • creëren en benadrukken van het verschil tussen de linten en de omliggende, monofunctionele woongebieden, en;

  • ontwikkelen met aandacht voor de overgang van de linten naar de omliggende woongebieden.

Toetsing van het plan aan de Structuurvisie linten

De structuurvisie biedt ook ruimte voor maatwerk. Onder voorwaarden kunnen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in de linten. De structuurvisie biedt hiervoor een beoordelingskader. In de structuurvisie Linten worden nieuwe ontwikkelingen ingedeeld op basis van invloed van het plan op de omgeving en de meerwaarde van het plan voor de omgeving (korrel 1 t/m 3). Hierna wordt kort toegelicht en geïllustreerd wat het verschil is tussen de drie korrelgroottes. In de Structuurvisie linten in de Oude Stad is dit uitgebreider omschreven.

Korrel 1

Voornamelijk grondgebonden woningen van maximaal 11 meter hoog en 6,5 meter breed. Maximaal 1 perceel.

[image]

Figuur 7 - ter illustratie van korrel 1

Korrel 2

Grootschalige bebouwing, voornamelijk appartementencomplexen en combinaties van grondgebonden woningen en appartementen. Hoogte maximaal 15 meter, breedte maximaal 16,5 meter. Maximaal drie percelen.

[image]

Figuur 8 - ter illustratie van korrel 2

Korrel 3

Grootschalige bebouwing, voornamelijk appartementencomplexen en combinaties van grondgebonden woningen en appartementen. Hoger dan 15 meter, breder dan 16,5 meter. Bestaande uit meer dan drie percelen en vaak commerciële functies in de plint.

[image]

Figuur 9 - ter illustratie van korrel 3

Het plan voor het appartementengebouw aan de Veldhovenring 39 valt tussen korrel 2 (K2) en korrel 3 (K3). Nieuwbouw met een dergelijke omvang is volgens de structuurvisie passend in bedrijvige linten, maar betreft maatwerk. Daarom is deze herziening van het bestemmingsplan opgesteld. De Veldhovenring is in de structuurvisie aangeduid als bedrijvig lint. Dat betekent onder andere dat op deze plek een centrum-stedelijke ontwikkeling wordt nagestreefd. De structuurvisie vraagt daarbij aandacht voor een zorgvuldige inpassing in de bestaande structuur en een goede relatie met het bestaande achterliggende gebied. Met deze aspecten is op de volgende wijze rekening gehouden:

  • de aansluiting bij de korrel van de Veldhovenring c.q. de opdeling van het gebouw in ‘panden’;

  • de afbouw in hoogte en voldoende afstand van het gebouw ten opzichte van de achterliggende woningen;

  • de entree van het gebouw in het gezamenlijke groene hof met de schoolwoningen: heldere opzet en ontmoeting tussen bewoners;

  • de relatie van het gebouw met het park c.q. begane grond-woningen aan het park: sociale controle op het park;

  • vergroening van het hof alsmede de buitenruimtes van de woningen: microklimaat verbeteren en hittestress verminderen.

Verder zijn de volgende uitgangspunten in de Structuurvisie Linten genoemd onder Ruimtelijke Ordening in het plan meegenomen:

  • dynamiek concentreren in bedrijvige linten: het plan heeft een min of meer stedelijke dynamiek die op een bedrijvig lint past en zeker op deze markante plek met een knik in de Veldhovenring en grenzend aan een typische Tilburgse splitsing van herdgangen c.q. een driehoekspark;

  • meer groen waar dat kan: er is in het gebied tussen de voormalige school en het plan een nieuwe groene binnenruimte toegevoegd;

  • zorg voor cultuurhistorische structuur en het erfgoed: het naastgelegen project (dat oorspronkelijk fase 1 was van de ontwikkeling) heeft ervoor gezorgd dat de school als gebouw, wat overigens geen monument is, blijft behouden. De Omgevingscommissie heeft op 15 juli 2020 in haar advies op een voorgaande versie van het plan aangegeven dat de directeurswoning “in zichzelf onvoldoende kracht bezit voor behoud”. Tevens heeft de OC aangegeven dat een onderscheid in onderbouw en bovenbouw aansluit bij de Tilburgse basishoogte van 2 lagen met kap en dat het plan op die wijze refereert aan de oude directeurswoning;

  • aandacht voor het verblijfskarakter: door entrees aan en oriëntatie op het park wordt gebruik van de openbare ruimte gestimuleerd en veiliger gemaakt;

  • behoud en bevordering van diversiteit van wonen, respect voor historische perceelsgewijze bouw door beperking van appartementenbouw: het woningprogramma op deze locatie ondersteunt de diversiteit en voldoet aan het woonbeleid van de gemeente. De opzet van het gebouw reflecteert de oorspronkelijke perceelmaat van de linten door individuele woningen zoveel mogelijk herkenbaar te maken in het ontwerp.

  • het historische karakter van linten als woonkwaliteit behouden: het programma van het project is wonen, waarmee de woonfunctie en het draagvlak voor voorzieningen wordt ondersteund;

  • beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte, tegengaan van verwanding: het plan is vormgegeven als een naar de omgeving afbouwend en opgedeeld gebouw. Het gebouw heeft een oriëntatie, korrel en hoogte die past bij de bestaande omgeving.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.1 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.1.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

3.1.2 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan. Hierna wordt ingegaan op de relevante aspecten uit de Handreiking Hoogbouw.

3.1.3 Stedenbouwkundige onderbouwing

Gebiedsprofiel

Ruimtelijke oriëntatie

Een gebouw moet ten goede komen aan de ruimtelijke oriëntatie in de stad, ook wel de 'leesbaarheid' van de stad. Dit gaat over stedelijke oriëntatie en speelt voornamelijk bij (zeer) hoge gebouwen. Het plan is van een kleinere schaal dan waarop deze beleidslijn betrekking heeft. Wel speelt het plan een positieve rol in de ruimtelijke oriëntatie op wijkniveau. De locatie is van belang op wijkniveau door de ligging in de buitenbocht van de knik in de Veldhovenring en aan een belangrijke splitsing van oude herdgangen c.q. het driehoekspark. Het plan accentueert die ligging door zijn markante ontwerp en iets grotere hoogte.

Silhouet en skyline

Dit is van toepassing op gebouwen hoger dan 35 m. en derhalve niet op dit plan.

Inpassing in de omgeving

Op de locatie van de oude directeurswoning wordt een appartementengebouw gerealiseerd met 25 appartementen. De appartementen hebben een oppervlakte van 50 m² GBO tot ca. 70 m² GBO. De doelgroep voor deze woningen betreft jongvolwassenen (één- of tweepersoonshuishoudens).

Deze locatie in de knik van de Veldhovenring, bij de splitsing van twee belangrijke linten, leent zich voor een subtiel hoogteaccent c.q. oriëntatiepunt. Daarnaast draagt een hoogteaccent eraan bij dat het park meer wordt geaccentueerd. De nieuwbouw is een fraaie toevoeging aan de korrel en massa van de bebouwing in de omgeving, zonder daarmee sterk te contrasteren.

Door het slopen van de bestaande bebouwing op het achterterrein, het wegnemen van de parkeerplaatsen (vanwege vervallen van de functie) en de aanleg van groen, ontstaat er een groene buitenruimte en neemt de ruimtelijke kwaliteit toe.

Draagvlak en functiemenging

Deze beleidsregel is vooral van toepassing op torens in hoogstedelijk gebied, die een bijdrage leveren aan het draagvlak voor voorzieningen. De schaal van het plan is veel kleiner.

Projectprofiel

Windhinder

Door Actiflow Building Physics is een beoordeling gedaan van het risico op windhinder/-gevaar. De reële verwachting is dat het risico op hinder en gevaar door wind bij het genoemde plan nihil is. Dit wordt veroorzaakt door:

  • de beperkte bouwhoogte van maximaal 18,5 meter;

  • de blokkering van de maatgevende zuidelijke en zuidwestelijke wind door de bebouwing aan de zuidzijde van de Veldhovenring;

  • de blokkering van de maatgevende westelijke windrichting door dichte begroeiing in het park aan de westzijde van de nieuwbouw.

Deze kenmerken van de planlocatie en de directe omgeving leiden tot de conclusie dat de risico's betreffende windhinder en gevaar nihil zijn en dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.

Schaduwwerking

Voor dit aspect wordt verwezen naar de bezonningsstudie in Bijlage 1 Bezonningsstudie. Geconcludeerd wordt dat er in de beoogde situatie voldaan zal worden aan de Haagse bezonningsnorm.

Uitzicht en privacy

Voor dit aspect wordt verwezen naar de toelichting in Bijlage 2 Uitzicht en privacy. Geconcludeerd wordt dat de privacy in omliggende woningen voldoende wordt gewaarborgd. Daarbij wordt tevens overwogen dat de planlocatie gelegen is in een zeer stedelijk gebied, waar een hoge bebouwingsdichtheid en een beperktere mate van privacy in de lijn der verwachtingen ligt en aanvaardbaar wordt bevonden.

Schaalsprong

Het plan is aangepast naar aanleiding van de omgevingsdialoog. De schaalsprong is verkleind doordat het concept met een dubbele toren is vervangen voor een lagere, naar de omgeving afbouwende wand. Deze wand heeft een oriëntatie, korrel en hoogte die past bij de bestaande omgeving. In Bijlage 3 Schaalsprong is de schaalsprong geïllustreerd ten opzichte van de omgeving.

Plint/openbare ruimte/openbaar groen

De plint is zodanig vormgegeven dat de woningen zijn georiënteerd op het park en de overige openbare ruimte. Ook hier geldt dat het nieuwe concept hierin een positieve invloed heeft doordat de centrale ontsluiting en introverte plattegronden van het toren-concept zijn losgelaten.

Verkeer en parkeren

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.5.

Ruimtelijke kwaliteit

De ruimtelijke kwaliteit en architectuur zijn positief beoordeeld door de Omgevingscommissie. De voorgestelde hoogte en het getrapte volume zijn denkbaar op deze plek. In de vervolgstappen ziet de commissie nog meerdere ontwerpthema’s waarop een nadere studie wordt verwacht. Dat gaat met name over verfijning tussen basement en bovenlaag, een duidelijke parcellering in de gevels, het openen van de plint (het leggen van relatie met het parkje) en het openen van de gesloten hoeken.

  • Opdeling basement en bovenbouw: De opdeling tussen basement van 3 bouwlagen met een lichtere bovenlaag is legitiem. De opdeling is waardevol in de aansluiting op de omgeving. De commissie vraagt hier nog wel meer nuance in aan te brengen, dit kan zowel in kleur als in materiaal. Een set-back in de bovenlagen kan ook helpen de massa te verzachten. De commissie stemt wel in met de getrapte hoofdvorm. Te veel opdeling van de hoofdmassa acht zij niet passend op de relatief kleine plot.

  • Parcellering: De lintbebouwing aan de Veldhovenring en de bebouwing aan de oorspronkelijke herdgang zijn veelal pandgewijs ontstaan. De bebouwing heeft hier dan ook een sterk herkenbare parcellering met een beperkte breedte maat. De commissie vraagt hier meer aansluiting bij te zoeken. Het ontwerp wijkt hier nu sterk van af. Aan de Veldhovenring, maar zeker ook aan de parkzijde.

  • Entrees op maaiveld: De commissie adviseert de plint meer te openen en te verlevendigen. In lijn met de opmerking van de stedenbouwkundige merkt zij op dat het toevoegen van entrees aan de voorzijde en aan de parkzijde een wenselijke toevoeging is. Een dubbelhoge plintlaag kan ook helpen de plint meer expressie te geven (de begane grondlaag oogt nu te gedrukt). Een tweede voordeel van het omklappen van de entrees is dat het binnenterrein meer privé en besloten wordt. De kwaliteit van het binnengebied kan enorm toenemen door entrees naar de buitengevels te brengen. De architect geeft aan zich te herkennen in deze opmerking en dit zelf ook als een meerwaarde te zien.

  • Gesloten hoeken: De hoekpunten verdienen nog aandacht in de aansluiting op de omgeving. Dit betreft zowel beide hoeken aan de Veldhovenring als het lage gedeelte waar nu de bergingen geplaatst zijn. De commissie vraagt hier ook om meer openheid. De gesloten hoek bij de entree tot het binnenterrein is op deze manier een te harde binnenkomst. Zij vraagt ook te onderzoeken of de bergingen anders of elders geplaatst kunnen worden om ook op deze manier meer openheid te krijgen.

De commissie ziet voldoende aanknopingspunten om het ontwerp verder te brengen en ziet het vervolg graag tegemoet.

Eventuele andere aspecten zoals cultuurhistorie, linten

Hieraan is aandacht besteed in het kader van de Structuurvisie Linten.

3.2 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.2.1 Historische geografie

  • Ligging: het plangebied ligt in de bebouwde kom van Tilburg, ten noorden van het spoor op de locatie waar de Veldhovenring een spie vormt met de Groeseindstraat.

  • Landschap: stedelijk landschap aaneengesloten woon- en bedrijfsbebouwing aan een doorgaande weg.

  • Geomorfologie: aangezien het plangebied zich in de bebouwde kom van Tilburg bevindt, is het niet gekarteerd op de geomorfologische kaart. Het plangebied is gelegen op een dekzandrug, al dan niet met oud bouwlanddek. Er zijn in of in de directe nabijheid van het plangebied geen bijzondere landschappelijke kenmerken aanwezig.

  • Bodemgesteldheid: aangezien het plangebied zich in de bebouwde kom van Tilburg bevindt, is het niet gekarteerd op de bodemkaart. Vergelijking met de gegevens van de omliggende gebieden geeft aan dat het plangebied wordt gekenmerkt door hoge, zwarte enkeerdgronden.

  • Historisch landgebruik: het plangebied maakte vanaf de late Middeleeuwen tot ongeveer 1870 deel uit van de Veldhovense akkers.

  • Huidig landgebruik: in de achttiende eeuw wordt het plangebied nog voornamelijk gebruikt als akker- en weiland. De vroegste bebouwing lijkt niet voor 1900 te ontstaan. Vanaf 1907 wordt op de planlocatie de 2e openbare school in Tilburg gebouwd; de Wilhelminaschool met directeurswoning.

  • In de afgelopen decennia is het straatbeeld van de Veldhovenring en de Groeseindstraat onderhevig geweest aan een forse schaalvergroting door de oprichting van enkele grote wooncomplexen.

3.2.2 Archeologie

  • Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

  • Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting.

  • Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein;

  • ARCHIS en RAT: in de directe omgeving van het plangebied zijn geen archeologische vondsten of waarnemingen bekend. Binnen een straal van 1 km. zijn wel enkele waarnemingen gedaan die bestaan uit aardewerkfragmenten en fundering met een recente datering. Aan de Veldhovenring, ruim 200 m ten zuidwesten van het plangebied, zijn vier mineraalwaterkruiken, waarvan één met het merk “Selters” gevonden met een datering tweede helft achttiende eeuw. Op de hoek van de Molenstraat met de Hoefstraat zijn fragmenten aardwerk en funderingen met een datering van circa 1600 gevonden.

  • Bij de bouw van een appartementencomplex op de oosthoek van de Veldhovenring en de Sasse van IJsseltstraat in 2004 werd aan de zijde van de Veldhovenring een oude plaggenput (waterput ca. 14de-19de eeuw) waargenomen in de bouwput. Bewoning uit deze periode zal zich in hoofdzaak direct langs de Veldhovenring hebben bevonden.

  • Op de paleo-basiskaart van de regio Tilburg ligt het plangebied ligt op de flank van een dekzandrug.

3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

  • In of in de zeer directe nabijheid van het plangebied liggen geen beschermde monumenten. Wel zijn enkele panden geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Het betreft daarbij voornamelijk woonhuizen uit het eerste kwart van de twintigste eeuw. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich gen panden uit de wederopbouwperiode of objecten met een nader aan te duiden cultuurhistorische waarde.

  • Aan de zuidzijde van de Veldhovenring, ten westen van het plangebied bevinden zich op de hoek met de Oude Langstraat (nrs. 90-94) enkele bijzondere gemeentelijke monumenten. Het betreft hier een ook intern nog deels gaaf bewaard gebleven complex van een zeventiende-eeuws fabriekshuis, een van de vroegste relicten van textielnijverheid in Tilburg.

  • Aan de Veldhovenring bevinden zich diverse panden die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie project (MIP). Dit zijn de nrs. 24-26, 39, 89, 97-99, 101-111. Voor het merendeel betreft het hier woonhuizen uit het eerste kwart van de twintigste eeuw.

  • Het is nog niet zeker of de voormalige directeurswoning (nr. 39) bij de nieuwbouw gehandhaafd zal worden.

  • Ruim ten westen en westen van het plangebied is het sinds 2014 van

  • Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant. De Veldhovenring wordt op de waardenkaart (versie 2006) aangeduid als een historisch -geografische lijn van redelijk hoge waarde.

  • Historisch groen: niet van toepassing op deze locatie.

3.2.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie is er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen beschermde gebouwen of structuren aangetast en het hergebruik van een deel van het voormalige schoolgebouw is positief voor de cultuurhistorie.

Archeologie: door middel van archeologisch onderzoek (Bijlage 4 Archeologisch onderzoeksrapport) is inzicht verkregen in eventuele archeologische waarden in het plangebied en de omgeving. Op basis van archiefonderzoek is de mate van verstoring door recente bebouwing geïnventariseerd. De archeologische verwachting voor het plangebied is op basis van dit onderzoek bijgesteld naar laag. Er is geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. Mochten er desondanks nog vondsten of sporen worden aangetroffen, dan geldt hiervoor een meldingsplicht op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Bronnen/afkortingen

  • AMK: Archeologische Monumentenkaart

  • Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)

  • ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg

  • CHW: Cultuurhistorische Waardenstelling

  • IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (RCE)

  • MIP: Monumenten Inventarisatie Project

  • RAT: Regionaal Archief Tilburg

  • RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

  • RUI: Afdeling Ruimte

3.3 Volkshuisvesting

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie en Woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

Gelet op de omvang van het plan (maximaal 25 woningen) is in dit geval maatwerk toegepast en wordt er uitsluitend 10% middeldure huur geëist. Er worden geen sociale huurwoningen verplicht in het bestemmingsplan. Door de toevoeging van middeldure en dure woningen levert deze ontwikkeling een goede bijdrage aan de behoefte in het woningmarktgebied Oud Noord. De doelgroep betreft jongvolwassenen (één- of tweepersoonshuishoudens). Voor tenminste 10% van de appartementen gelden de uitgangspunten van de Verordening middenhuur Tilburg 2019. Deze woningen dragen bij aan de opgave betaalbaar wonen in Tilburg. Om te borgen dat de middeldure huurwoningen voorzien in voldoende kwaliteit zijn in de Verordening middenhuur Tilburg 2019 tevens kwaliteitseisen opgenomen waar de middeldure huurwoningen aan zullen moeten voldoen.

Appartementen kleiner dan 50 m2 zijn uitgesloten. Hieraan kan uitsluitend medewerking worden verleend op grond van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en indien sprake is van één van de bijzondere doelgroepen zoals opgenomen in Bijlage 5 Update stedelijke ontwikkelingsstrategie wonen 2021. Indien deze stedelijke ontwikkelingsstrategie gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de gewijzigde beleidsregels.

In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de Woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.

Betaalbare (huur)woningen

In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. Voor deze locatie hebben we een maatwerkafweging gemaakt en afgesproken dat 10% van de woningen zal voldoen aan wat is bepaald in de Verordening middenhuur 2019. Om te borgen dat de middeldure huurwoningen voorzien in voldoende kwaliteit zijn tevens kwaliteitseisen opgenomen.

Levensloopbestendig / nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloop geschikt te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen.

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid.

Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

3.4 Groen En Biodiversiteit

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2021

  • Bomenbeleid:

  1. Beoordelingscriteria houtopstanden

  2. Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2021

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening 2021

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal

en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

Boomwaardezoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ‐kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat‐ , eco‐,hoofd‐, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten‐zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord‐Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten‐zone (van de BWZ‐kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ‐kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw‐, herontwikkelings‐ of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ‐kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat‐, eco‐ en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch‐planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

In en om het plagebied zijn beschermwaardige bomen aanwezig. Het gaat om een monumentale zomereik ten (zuid)westen van het plangebied, een esdoorn met een hoofd-/klimaatwaarde ten (noord)westen van het plangebied en diverse, niet-gekarteerde bomen met een basis-/klimaatwaarde in het plangebied zelf.

Esdoorn

De esdoorn in het park, gelegen ten noordwesten van het plangebied staat op ruim 12 meter van de plangrens. Formeel valt de beoogde bebouwing binnen de straal van 15 meter uit het hart van de boom, maar er is geen onderzoek nodig om te kunnen vaststellen dat deze boom ondanks de ontwikkeling van de nieuwbouw duurzaam kan worden behouden. Er is een ruim plantvak aanwezig dat kan worden afgeschermd tijdens de bouwwerkzaamheden. De takken reiken niet tot aan het bouwvlak en er is meer dan voldoende ruimte voor de opstelling van eventuele bouwsteigers.

Monumentale zomereik

Voor de monumentale zomereik zijn een boomtechnisch onderzoek (Bijlage 6 Boomtechnisch onderzoeksrapport) en een boomeffectanalyse (Bijlage 7 Boomeffectanalyse) uitgevoerd om te onderzoeken of het nieuwbouwplan doorgang kan vinden met duurzaam behoud van de monumentale boom. De conclusie is dat de boom duurzaam en veilig behouden kan blijven, mits er een aantal maatregelen in acht worden genomen:

  1. Ontgraving

Ontgraving is mogelijk tot 75 cm buiten de erfgrens. Ontgraving buiten de buitenste (dichts bij de boom liggende) kabels en leidingen is niet mogelijk. Het verleggen van kabels en leiding zal dus ook niet mogelijk zijn.

  1. Werkruimte

Voor de benodigde werkruimte wordt geadviseerd de kroon aan de gevelzijde te snoeien door een gecertificeerd boomverzorgingsbedrijf. Snoeien op de afstand waarop deze in het verleden ook is gesnoeid, circa 3 meter uit de gevel.

  1. Bouwkraan

Geadviseerd wordt de bouwkraan op eigen terrein op te stellen om schade aan de Zomereik te voorkomen.

  1. Gebruik park

Geadviseerd wordt geen enkele activiteit van bouwwerkzaamheden of opslag van materialen in het park te laten plaatsvinden. Bij voorkeur wordt het gehele voetpad afgesloten. Indien nodig kan alleen op de huidige verharding opslag plaatsvinden. Daarvoor dienen alsnog rijplaten te worden gelegd ter voorkoming van trilling en verdichting van de bodem.

  1. Toekomstig beheer

Om nieuwe bewoners bewust te maken van het feit dat de Zomereik een monumentale boom betreft en nog jarenlang voor het gebouw zal staan, wordt geadviseerd het volgende in het koop- of huurcontract op te nemen:

  • Zolang de Zomereik gezond en veilig is zal, de boomeigenaar geen aanvullende snoeiwerkzaamheden uitvoeren voor overlast van schaduw of mos- en algvorming en/of overlast van blad.

  • Aan de linkerzijgevel tussen de boom en het gebouw in, zal de kroon om de 4-5 jaar worden ingenomen tot de huidige 3 meter afstand.

  1. Boombescherming

Geadviseerd wordt het werkterrein (inclusief voetpad) af te zetten met geblindeerde (natuurprint) bouwhekken. De geblindeerde natuurprint past beter bij de beleving van het park.

  1. Bomenwacht

Geadviseerd wordt een bomenwacht (European Tree Technician) in te zetten voorafgaande en gedurende de werkzaamheden. Deze kan bij het volgende worden ingezet:

  • controle plaatsing en handhaving bouwhekken;

  • beschikbaar voor aanvullende vragen/adviezen.

Zodra de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwbouw wordt ingediend zal getoetst worden aan de regels voor bouwen en werken of werkzaamheden in de nabijheid voor beschermwaardige bomen zoals opgenomen in de regels van dit plan. Hiervoor zal een aparte toestemming vereist zijn en in dat kader zullen de voorwaarden zoals hierboven opgenomen worden opgenomen als voorschrift in de omgevingsvergunning. Op die manier worden deze maatregelen juridisch geborgd.

Overige bomen in het plangebied

In het plangebied (de tuin behorend bij de voormalige directeurswoning) staan diverse, niet-gekarteerde bomen. Volgens opgave van de ontwikkelaar zijn het er vijf. Sinds de vaststelling van de Bomenverordening 2021 hebben deze bomen een klimaatwaarde en mogen deze alleen gekapt worden indien sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het plan voor de Veldhovenring 39 was op het moment van vaststelling van de Bomenverordening 2021 reeds in voorbereiding. Dat neemt niet weg dat bestemmingsplannen op het moment van vaststelling door de gemeenteraad in beginsel moeten voldoen aan het op dat moment geldende beleid.

In het voorliggende geval is een stedenbouwkundig plan tot stand gekomen waarin groen een prominente plaats krijgt. Het binnenterrein tussen de nieuwbouw en de voormalige Wilhelminaschool wordt groen ingericht. Daarnaast zal er ook een vaste groene invulling worden aangebracht op de daktuinen. Dit is geïllustreerd in figuur 10 t/m 12. Door deze maatregelen wordt het negatieve effect van de kap van de bomen op het lokale klimaat gecompenseerd en kan de bouw van 25 woningen doorgang vinden. Om die reden wordt gemotiveerd afgeweken van de Bomenverordening 2021 specifiek voor deze planontwikkeling aan de Veldhovenring 39.

[image]

Figuur 10 - inrichting binnentuin

[image]

Figuur 11 - impressie beplanting binnentuin (bron: Buro013)

[image]

Figuur 12 - impressie groen op daktuinen (bron: Buro013)

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  • De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied. In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  • Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'. Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  • In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit. Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19 juli 2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.5 Verkeer En Parkeren

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.5.3 Nota parkeernormen Tilburg 2017

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (Bijlage 8 Nota Parkeernormen Tiburg 2017) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.5.4 Analyse plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Groeseind Hoefstraat, in de oksel van de Veldhovenring en de Groeseindstraat. Aan de zuidzijde ligt de Veldhovenring, een gebiedsontsluitingsweg met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/h. Aan de noordzijde ligt de Groeseindstraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h. Het plangebied wordt ontsloten via de Veldhovenring.

Fietsroutes en -stalling

De locatie is voor fietsers te bereiken via de Veldhovenring. Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.

Openbaar vervoer

Het plangebied ligt nabij het openbaar vervoersknooppunt waar he NS station en het busstation liggen. Op loopafstand liggen enkele bushaltes.

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

Parkeren

Bij deze ontwikkeling wordt niet voorzien in parkeergelegenheid. Het plangebied is gelegen in gereguleerd gebied door middel van parkeervergunningen. Overeenkomstig de Nota Parkeernormen Tilburg 2017 is het onder bepaalde omstandigheden toegelaten om nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen in gereguleerd gebied te realiseren zonder parkeergelegenheid. De parkeernota zegt hierover het volgende:

"Soms geven initiatiefnemers aan dat zij functies (zoals woningen) realiseren voor een doelgroep die geen of nauwelijks autobezit heeft. De parkeereis zet de haalbaarheid van sommige gewenste ontwikkeling onder druk en leidt in deze gevallen tot ongebruikte parkeerplaatsen. Om meer flexibiliteit te bieden in de parkeeroplossing kan in het gereguleerde gebied gebruik worden gemaakt van de "nulvergunningenregeling". Dit betekent dat toekomstige gebruikers (en/of hun bezoekers) worden uitgesloten van het verkrijgen van parkeervergunningen.

In lijn met de centrale gedachte wordt daarmee voorkomen dat de parkeerbehoefte van nieuwe ontwikkelingen wordt afgewenteld op de omgeving. Deze nulvergunningregeling kan alleen van toepassing zijn in gereguleerd gebied, omdat het parkeren in die zone gereguleerd is. In die zone is de keuze aan de initiatiefnemer om de ontwikkeling doorgang te laten vinden met of zonder (voldoende) parkeergelegenheid op eigen terrein. Voor woonfuncties biedt dit uiteindelijke kopers de mogelijkheid tussen een goedkopere woning zonder parkeerplaats of een duurdere woning met (gebouwde) parkeerplaats. Dergelijke bouwontwikkelingen worden geplaatst op de nulvergunningenlijst en hebben vrijstelling van het voorzien in (voldoende) parkeerplaatsen op eigen terrein."

Gelet op de doelgroep en de ligging van de planlocatie is het in dit geval aanvaardbaar om de appartementen zonder parkeergelegenheid te ontwikkelen en het project op de nulvergunningenlijst te plaatsen. De woningen hebben een omvang van circa 50 tot 70 m² GBO. De doelgroep waarop de woningen zich richten betreft voornamelijk jonge één- en tweepersoonshuishoudens. Over de afgelopen twee decennia is het binnenstedelijke autobezit langzaam maar zeker aan het dalen en dit zal in de toekomst doorzetten (Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid - Verklaringen voor de verschillen in autobezit bij Nederlandse huishoudens, februari 2022).

De nabijheid van voorzieningen, werk en scholen, goede reismogelijkheden te voet, per fiets, deelauto of openbaar vervoer vergemakkelijken een leven zonder eigen auto. Veel van dergelijke condities komen samen in de stad. In die stad vinden we ook de nodige prikkels om af te zien van een eigen auto, zoals de noodzaak voor een parkeervergunning, stedelijke drukte en relatief hoge kosten voor een eigen oprit of garage. Deze kenmerken zorgen voor duidelijk zichtbare en verklaarbare verschillen in autobezit tussen stedelijk en niet-stedelijk gebied. (KiM, 2022)

De stedelijkheid die Tilburg heeft en de voorzieningen die aanwezig zijn maken dat autobezit steeds minder een voorwaarde is om onderdeel te zijn van de maatschappij. Gezien de doelgroep en de ligging van de planlocatie ten opzichte van voorzieningen en het OV knooppunt is het realistisch om het project te realiseren zonder parkeergelegenheid en het project op de nulvergunningenlijst te plaatsen. Toekomstige bewoners en hun bezoek komen daardoor niet in aanmerking voor een parkeervergunning. Op die manier is verzekerd dat het plan niet leidt tot een onevenredige toename van de parkeerdruk in de omgeving. Toekomstige bewoners kunnen uiteraard wel zelf op zoek naar een private parkeeroplossing in de buurt.

Noodhulpdiensten

Het plangebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.1 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een milieueffectrapport of een m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is vereist.

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet op de toename van het bebouwd oppervlak en de toename van het aantal woningen op deze locatie wordt deze ontwikkeling in beginsel aangemerkt als stedelijk ontwikkelingsproject.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op ca. 4,3 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (Bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten

Op 28 november 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor de ontwikkeling van het woongebouw aan de Veldhovenring 39 geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.

4.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

De planlocatie kent reeds een gemengde bestemming waar nu ook woningen zijn toegestaan. Bedrijvigheid in de omgeving is al afgestemd op nabij gelegen woningen. Bedrijven en Milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor deze planontwikkeling.

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2).

Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

De planlocatie is niet gelegen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Het geitenmoratorium is daarmee niet van toepassing.

4.3 Externe Veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.1 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde Bijlage 10 Risicoinventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Breda-Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.3 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda-Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerder genoemde Bijlage 10 Risicoinventarisatie en verantwoording groepsrisico). De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande kunnen de volgende relevante conclusies getrokken worden:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • Aangezien het plan op >800 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem). Er kan tevens gebruik gemaakt worden van NL-Alert. Dit instrument biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Het bouwwerk dient voorzien te zijn van een afsluitbare mechanische ventilatie. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.5.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe appartementen en maisonnettes zijn gelegen binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Veldhovenring en de Besterdring (beide 50 km/uur). De planning is dat binnen afzienbare tijd (ruim binnen de planperiode van 10 jaar) de rijsnelheid wordt teruggebracht naar 30 km/uur. Op 30 km/uur wegen is de Wgh niet van toepassing en is er geen noodzaak om aan de normen van de Wgh te toetsen.

In het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting op de nieuwbouw berekend. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar het “Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Veldhovenring 39 Tilburg, referentie: 20221019.v01, d.d. 6 oktober 2022” in Bijlage 11 Akoestisch onderzoeksrapport, opgesteld door De Roever Omgevingsadvies. Uit de rekenresultaten blijkt dat met name het zuidelijk deel van de nieuwbouw daar waar ook diverse buitenruimtes gesitueerd zijn zeer hoog geluidbelast is ten gevolge van de Veldhovenring. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 68 dB zonder toepassing van de wettelijke aftrek voor wegverkeerslawaai.

Om te garanderen dat het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de appartementen en maisonnettes als aanvaardbaar kan worden aangemerkt is getoetst aan (de voorwaarden van) het gemeentelijk geluidbeleid, ondanks het gegeven dat het gemeentelijk geluidbeleid strikt genomen niet van toepassing op 30 km/uur wegen. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat elke nieuwe woning beschikt over een geluidluwe gevel (waaraan ten minste één verblijfsruimte grenst) en een geluidluwe buitenruimte. Om hieraan te kunnen voldoen worden de buitenruimtes gesitueerd aan de kant van de Veldhovenring afgeschermd waarbij in de buitenruimes buitenluchtcondities heersen. Een dergelijke afscherming geeft doorgaans een extra geluidwering van tenminste 15 dB. Aangezien er bij deze appartementen een extra geluidwering van maximaal 13 dB nodig is om de achterliggende gevels als geluidluw aan te kunnen merken vormt dit een effectieve maatregel. Bij één appartement op de 2e verdieping is de buitenruimte niet aan de geluidluwe zijde gelegen. Dit is ook niet mogelijk, omdat hier binnen dit ontwerp geen ruimte voor is. Door de balustrade van de buitenruimte gesloten (en dus geluidwerend) uit te voeren kan de geluidsbelasting op de buitenruimte alsnog worden verlaagd zodat de buitenruimte kan worden aangemerkt als geluidluw maar ook de daarachter gelegen geveldelen van het appartement. Met de voorgestelde maatregelen zal bij elk appartement sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Vanwege de zeer hoge gecumuleerde geluidbelasting op de nieuwbouw en de hiervoor benodigde

karakteristieke geluidwering wordt geadviseerd in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning onderdeel bouwen nader onderzoek te doen naar de geluidwering van de gevels.

4.5.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe appartementen en maisonnettes liggen ver buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg-’s-Hertogenbosch-Eindhoven-Breda zoals bedoeld in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de geluidnormen van de Wgh/Besluit geluidhinder.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe appartementen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van ca. 25 appartementen en maisonnettes. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Bovendien is geen sprake luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en blijkt uit de NSL-monitoringstool dat voldaan wordt aan de wettelijke eisen voor de luchtkwaliteit. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

4.7.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden.

Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een significante industriële geuremissie. Binnen het plan worden ook geen activiteiten toegestaan met een significante industriële geuremissie. Daarmee vormt industriële geur geen belemmering voor dit plan.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een significante agrarische geuremissie. Binnen het plan worden ook geen activiteiten toegestaan met een significante agrarische geuremissie. Daarmee vormt agrarische geur geen belemmering voor dit plan.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek.

Ter plaatse van de voormalige directeurswoning wordt een appartementencomplex gerealiseerd. Voor de gebruikswijziging is geen sprake van een gevoeliger gebruik ten opzichte van het huidige gebruik.

Bodemgegevens locatie

Voor het perceel van Veldhovenring 39 zijn geen historische gegevens bekend die relevant zijn voor de Wet milieubeheer of Wet Bodembescherming. Er is geen bodemonderzoek bij het bestemmingsplan ingediend. Ook in onze archieven is geen bodemonderzoek bekend. Er is in 2002 wel een historisch onderzoek uitgevoerd waarbij een aantal bodembedreigende activiteiten uit het verleden zijn geïdentificeerd.

Conclusie

Voor het afwijken van het huidige bestemmingsplan is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in het kader van de beoogde nieuwbouw zal vermoedelijk echter wel een bodemonderzoek worden geëist. Dit onderzoek moet eventueel na sloop van de huidige bebouwing worden uitgevoerd, aangezien sloop als bodembedreigende activiteit wordt beschouwd en na sloop een representatiever onderzoek kan worden uitgevoerd.

4.9 Natuur En Ecologie

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op ca. 4,3 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde zone die tot het Natuurnetwerk Brabant behoort, is de ecologische verbindingszone Wilhelminakanaal op 1 km van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

Op 6 september 2021 is een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 12 Quickscan flora en fauna). In de nok van het dak zijn nissen aanwezig die in potentie geschikt zijn als nestplaats voor (half)holenbroedende vogels zoals de huismus. Elders op het terrein is geen geschikte bebouwing aanwezig voor gebouwbewonende vogelsoorten, hiervoor ontbreken invliegopeningen en de ruimten onder de dakpannen zijn niet toegankelijk. In de opgaande beplanting binnen en rond het plangebied bevinden zich geen jaarrond beschermde nesten van vogels als buizerd, sperwer en ransuil. Wel kunnen hier mogelijk ‘algemene’soorten tot broeden komen. Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied en in de omgeving geen huismussen waargenomen. Doordat het veldbezoek is uitgevoerd buiten het broedseizoen is het niet mogelijk om aanwezigheid van deze soort uit te sluiten. De tuin binnen het plangebied biedt voldoende dekking en foerageergelegenheid voor deze soort. Door gebruik te maken van de gemeentelijke gebiedsontheffing voor gebouwbewonende soorten kan de sloop binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming worden uitgevoerd. Voorwaarde is dan dat er nog een ecologisch werkprotocol wordt opgesteld en een plan voor natuurinclusief bouwen wordt uitgewerkt voor de gebouwbewonende soorten waarvoor de gebiedsontheffing van toepassing is.

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om

vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed‐en nestperiode beschermd zijn. Vaste,

jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel‐en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen

moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te

worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen.

De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet

natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een

broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

Het te slopen gebouw bevat geen geschikte rust‐en verblijfplaatsen voor een vleermuizensoort, door het

ontbreken ven geschikte invliegopeningen. De scheuren in de muren lopen niet door, rondom de platte dakenzijn geen kieren die als openingen kunnen dienen en de nokpannen en de delen onder de goot liggen in het cement. Echter het aangrenzende pand Groeseindstraat 110 (trafo-gebouw) heeft overstekende gevelpannen die wel geschikt zijn als invliegopening voor gewone dwergvleermuis. Doordat direct tegen dit gebouw aangebouwd wordt, zouden deze potentieel geschikte verblijfplaatsen ongeschikt worden. Ook voor gewone dwergvleermuis kan gebruik gemaakt worden van de gemeentelijke gebiedsontheffing.

Er is geen sprake van potentieel (essentieel) foerageergebied en/of vliegroutes, gezien het ontbreken

van aspecten als grote hoeveelheden opgaand groen, oppervlaktewater en lijnvormige landschapselementen.

Gezien de binnenstedelijke ligging, de beperkte omvang en het relatief stenige habitat, bevat het plangebied

geen essentieel habitat voor kleine marterachtigen. Er zijn geen holen of nesten in de grond of in de bomen

aangetroffen die zouden kunnen dienen als schuil‐of nestplaats voor een steenmarter. Binnen het plangebied

zijn tevens geen nesten of sporen van de eekhoorn aangetroffen. De aanwezigheid van een das en andere

strenger beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zijn op basis van de verspreidingsgegevens en/of het

ontbreken van geschikt habitat eveneens redelijkerwijs uitgesloten.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant‐en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en

algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied

soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals

huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de

wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke

voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000‐gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden

aan het plan verbonden. Ook vanuit de provinciale natuurbeschermingsregels uit de Interim

Omgevingsverordening (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of

voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd,

mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • Voor de sloop van de bestaande bebouwing wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke gebiedsontheffing. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt een ecologisch werkprotocol ter goedkeuring voorgelegd, en tevens een plan voor natuurinclusief bouwen voor de gebouwbewonende soorten waarvoor de gebiedsontheffing van toepassing is.

  • Begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen en is in de bestaande situatie in gebruik en grotendeels verhard.

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Totaal percelen ca 1.035 m2

Terreinhoogte

Tussen NAP+13,4 m en NAP+13,8 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+12,1 m

Ontwateringdiepte

Tussen 1,3 m en 1,7 m

Bodem

Sterkzandige leemlenzen, dikker dan 1 meter

Riolering

Gemengde riolering

Afkoppelgebied

In de directe omgeving van een afkoppelgebied

Oppervlaktewater

Er is geen oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied

Keur beschermde gebieden

Niet van toepassing (zie figuur 13)

Tabel 1 - Gebiedskenmerken

[image]

Figuur 13 - Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

In de Veldhovenring en de Groeseindstraat is gemengde riolering aanwezig. In de bestaande situatie wordt het regenwater van verharde oppervlakte afgevoerd naar de gemengde riolering. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt infiltreert in de bodem. Het plangebied bestaat uit 2 kadastrale percelen en is deels verhard.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam Watersysteem

De ontwikkeling betreft de bouw van een appartementengebouw. De overige oppervlakte krijgt een groene invulling, zie figuur 14.

[image]

Figuur 14 - Plattegrond nieuwe situatie (bron: Buro013)

Het verharde oppervlak in de nieuwe situatie zal bestaan uit het hoofdgebouw, een bijgebouw en bestrating. Dit betekent dat het verharde oppervlak in de toekomst ongeveer 700 m² zal bedragen, afhankelijk van de nadere uitwerking van het bouwplan.

Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Minder terrein verharden.

  • Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • Groene daken;

  • Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

  • Waterdoorlatende verharding;

Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

Op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie zal de bergingsopgave ca. 42 m³ bedragen. De opgave dient bij verdere uitwerking mogelijk te worden bijgesteld op basis van de werkelijke afvoerende oppervlakken.

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op de riolering. Deze overloop dient als een separate leiding te worden aangeboden.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater kan worden afgevoerd via de bestaande gemengde riolering in de Veldhovenring en/of Groeseindstraat.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .

6.1 Standaard Plansystematiek

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

  • Wonen - Gestapeld

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

  • erf

6.3 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Groeseind 2017, 3e herziening (Veldhovenring 37-39) op 18 september 2020 gepubliceerd in het digitale Gemeenteblad.

8.2 Omgevingsdialoog

In april 2021 heeft de ontwikkelaar Kragt Vastgoedontwikkeling B.V. een brief verspreid aan omwonenden over het beoogde bouwplan. In verband met de landelijke maatregelen voor Covid-19 kon op dat moment geen informatieavond georganiseerd worden. Het toenmalige plan riep veel reacties op. Eén van de punten van bezwaar was dat omwonenden het gebouw met acht bouwlagen te hoog vonden. Naar aanleiding van een brief van omwonenden aan de gemeente is de wethouder Ruimtelijke ordening op locatie gaan kijken en hebben omwonenden een toelichting gegeven op de bezwaren. Dit eerste deel van de omgevingsdialoog (Bijlage 13 Verslag omgevingsdialoog eerste fase) vormde aanleiding voor de ontwikkelaar om verder te studeren op een plan dat kan rekenen op meer draagvlak in de buurt. Dat is gebeurd in een traject met de buurt dat is begeleid door Beeckk Ruimtemakers. Er heeft een buurtgesprek plaatsgevonden op 16 september 2021 (Bijlage 14 Verslag omgevingsdialoog 16 september 2021). Vervolgens zijn er nog informatieavonden georganiseerd op 5 april 2022 (Bijlage 15 Verslag omgevingsdialoog 5 april 2022) en tot slot op 28 juni 2022 door de ontwikklaar zelf (Bijlage 16 Verslag omgevingsdialoog 28 juni 2022).

Er is een aanzienlijk verschil tussen het oorspronkelijke plan en het plan zoals het nu voorligt. Het oorspronkelijke plan bestond namelijk uit hoogbouw van 8 lagen, als oriëntatiepunt op de hoek van de Veldhovenring. Door de beperkte footprint en de situering op de zuidwesthoek van het perceel werd beoogd om het park te vergroten. Er zou ruimte komen voor zoveel mogelijk groen op de binnenplaats wat aan zou sluiten op het bestaande park. Voor een verruiming van het park was echter weinig draagvlak. Er was geen behoefte aan en enkele omwonenden vreesden voor een verminderde sociale controle. Daarbij vonden omwonenden de hoogte van acht bouwlagen te hoog. Het herziene plan dat werd gepresenteerd op de bijeenkomst van 5 april 2022 bestaat uit een aangepast ontwerp met een ruimer bouwvlak, maar bestaande uit maximaal zes bouwlagen in plaats van acht. Het betreft een trapsgewijs gebouw met daktuinen. Er zijn ook woningen met de ingang aan het park voorzien om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid en de sociale controle op het park. Deze woningen zullen bestaan uit maisonnettes (appartementen met een verdiepingsvloer). Het gebouw zal minder diep worden dan voorheen door het verplaatsen van de noodtrap en het vervallen van de galerij. De indeling van de appartementen wijzigt hierdoor en er zal een mix ontstaan van appartementen van ca. 50 m², maisonnettes van ca. 60 m² en grotere appartementen tot 80m². Dit zorgt voor meer variatie in de woningen en een diversiteit in de doelgroep.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Groeseind 2017, 3e herziening (Veldhovenring 37-39)’ heeft van maandag 2 januari tot en met maandag 13 februari 2023 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Zienswijzen konden worden ingediend door een ieder. Bij de gemeente zijn gedurende de periode van tervisielegging zes zienswijzen ingekomen, afkomstig van 27 verschillende adressen. De zienswijzen zijn tijdig ingekomen en zodoende ontvankelijk.

Een samenvatting van de zienswijzen en de reactie van de gemeenteraad zijn te vinden in Bijlage 17 Nota van zienswijzen. De gemeenteraad heeft de ingebrachte zienswijze met nummer 6.5 gedeeltelijk gegrond verklaard en de overige ingebrachte zienswijzen ongegrond verklaard.

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 2 Uitzicht En Privacy

Bijlage 2 Uitzicht en privacy

Bijlage 3 Schaalsprong

Bijlage 3 Schaalsprong

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoeksrapport

Bijlage 4 Archeologisch onderzoeksrapport

Bijlage 5 Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen 2021

Bijlage 5 Update stedelijke ontwikkelingsstrategie wonen 2021

Bijlage 6 Boomtechnisch Onderzoeksrapport

Bijlage 6 Boomtechnisch onderzoeksrapport

Bijlage 7 Boomeffectanalyse

Bijlage 7 Boomeffectanalyse

Bijlage 8 Nota Parkeernormen Tiburg 2017

Bijlage 8 Nota Parkeernormen Tiburg 2017

Bijlage 9 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 10 Risicoinventarisatie En Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 10 Risicoinventarisatie en verantwoording groepsrisico

Bijlage 11 Akoestisch Onderzoeksrapport

Bijlage 11 Akoestisch onderzoeksrapport

Bijlage 12 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 12 Quickscan flora en fauna

Bijlage 13 Verslag Omgevingsdialoog Eerste Fase

Bijlage 13 Verslag omgevingsdialoog eerste fase

Bijlage 14 Verslag Omgevingsdialoog 16 September 2021

Bijlage 14 Verslag omgevingsdialoog 16 september 2021

Bijlage 15 Verslag Omgevingsdialoog 5 April 2022

Bijlage 15 Verslag omgevingsdialoog 5 april 2022

Bijlage 16 Verslag Omgevingsdialoog 28 Juni 2022

Bijlage 16 Verslag omgevingsdialoog 28 juni 2022

Bijlage 17 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 17 Nota van zienswijzen