KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
4.11 Spuitzones
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Bouw- En Gebruiksregels
6.3 Systematiek Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Verslag Omgevingscommissie
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 4 Besluit En Notitie Vormvrije M.e.r.
Bijlage 5 Inventarisatie Risicobronnen En Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 6 Geluidsrapport
Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 8 Stikstofonderzoek
Bijlage 9 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 10 Spuitzone Onderzoek
Bijlage 11 Vooroverleg
Bijlage 12 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 13 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 14 Staat Van Wijzigingen

Buitengebied De Voorste Stroom, 8e herziening (Streepstraat D2451)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 18-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom, 8e herziening (Streepstraat D2451) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2020037-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 77.4van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van zorgwonen.

1.12 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.13 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.14 belemmeringenstrook

Strook grond waarin leidingen liggen welke privaatrechtelijk is vastgelegd en gereserveerd is voor werkzaamheden van de leidingexploitant.

1.15 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.16 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart.

1.17 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.18 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 boringvrije zone

Een gebied rondom een waterwingebied, waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket, waaraan het grondwater wordt onttrokken, een aaneengesloten, slecht doorlaatbare kleilaag bevindt.

1.22 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.23 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.

1.26 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.31 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.32 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.33 carport

Een aangebouwde of vrijstaand bijgebouw, bestaande uit een (semi) gesloten dakconstructie, ondersteund door palen of kolommen bedoeld voor het stallen van één of meerdere (motor)voertuig(en), met maximaal twee gesloten wanden; de wanden van de bebouwing waartegen wordt aangebouwd kunnen als ondersteuningsconstructie fungeren.

1.34 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen e.d. waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.35 dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken e.d.

1.36 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.37 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.38 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.39 dove gevel

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede

  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.40 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.41 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.42 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.43 extensief (dag)recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.44 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.45 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.47 geluidshinderlijke inrichtingen

Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.48 geluidsscherm

Geluidwerende voorziening van hard materiaal (beton, glas e.d.).

1.49 geluidswal

Geluidwerende voorziening van aarde.

1.50 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.51 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.52 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.53 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.54 hoogteaccent

Een ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat hoger is dan de overige delen van het hoofdgebouw, dat tot doel heeft specifieke functies in het hoofdgebouw en/of de stedenbouwkundige context van het hoofdgebouw te benadrukken.

1.55 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.56 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.57 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.58 kantoorhoudendheid

Percentage van de bedrijfsvloeroppervlakte dat als kantoor wordt gebruikt.

1.59 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening

Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:

  1. seksuele en erotische dienstverlening;

  2. zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;

  3. detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;

  4. horeca.

1.60 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.61 kwetsbare functie

Een functie of activiteit zoals omschreven in bijlage VI van het besluit Kwaliteit Leefomgeving, Stb. 2018, 292 onder 'kwetsbaar gebouw' en 'kwetsbare locatie'.

1.62 kwetsbaar gebouw

Een gebouw met als hoofdfunctie of -activiteit dan wel nevenfunctie of -activiteit een kwetsbare functie.

1.63 kwetsbare locatie

Een locatie voor:

  1. recreatief nachtverblijf voor meer dan 50 personen;

  2. sport, spel of recreatief dagverblijf, waar doorgaans een groot aantal personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig is; of

  3. evenementen in de open lucht voor ten minste 5.000 personen.

1.64 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.65 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.

1.66 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.67 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.68 logiesgebouw

Een verblijfsgebouw waarbij het bieden van tijdelijk onderdak aan mensen centraal staat, niet zijnde een maatschappelijke voorziening.

1.69 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder worden verstaan:

  1. medische of paramedische voorzieningen;

  2. zorginstellingen;

  3. welzijnsvoorzieningen;

  4. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen;

  5. voorzieningen t.b.v. kinderopvang;

  6. openbare (overheid) en bijzondere instellingen;

  7. overige maatschappelijke voorzieningen.

1.70 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.71 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.72 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.73 Natuur Netwerk Brabant

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.74 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.75 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.76 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.77 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.78 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.79 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.80 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.81 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.82 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.83 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.84 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.85 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.86 prostitutie-inrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.87 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.88 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.89 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.90 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.91 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.92 verbonden

Woning welke aan één zijde middels het hoofdgebouw, aan- of uitbouw of bijgebouw met een andere woning of ander gebouw is verbonden.

1.93 verkoopvloeroppervlak

De oppervlakte van de geheel of grotendeels voor publiek toegankelijke ruimte die is bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop van goederen, waaronder begrepen showroom, uitstallingsruime, kassa's e.d. met uitzondering van magazijn, opslagruimte, kantoor e.d.

1.94 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.95 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d., alsook riolering.

1.96 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.97 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.98 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.99 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.100 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.101 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. een goede landschappelijke inpassing;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:

  1. het bepaalde in 5.2.3 ten behoeve van het bouwen van een woning met een hogere goothoogte, zulks tot een hoogte van maximaal 5,5m;

  2. het bepaalde in 5.2.4 ten behoeve van het ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' bouwen van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw binnen het bouwvlak met een hogere goothoogte, zulks tot een hoogte van maximaal 5,5m;

  3. de onder 5.3 lid a en 5.3 lid b benoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;

  • gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  • de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

  • de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;

  • de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

  • de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;

  • de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;

  • vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergrondse bouwwerken

8.2 Ruimte tussen bouwwerken

8.3 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking, met een maximale afwijking van 1 meter, in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken; onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15m.

10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

10.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

13.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.

13.4 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Voorste Stroom, 8e herziening (Streepstraat D2451)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 9 woningen aan de Streepstraat te Berkel-Enschot, op perceel sectie D, nummer 2451. In de huidige situatie is dit perceel als weiland in gebruik. Beoogd wordt hier 7 vrijstaande woningen en 2 woningen onder 1 gezamenlijke kap te bouwen, met een uniforme uitstraling en een goede landschappelijke inpassing.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Streepstraat, ten zuiden van de woningen Boscheweg 41 t/m 53. Ten oosten van het perceel bevinden zich 8 vrijstaande woningen, die ook aan de Streepstraat zijn gesitueerd. Ten zuiden en zuidwesten van het perceel bevindt zich agrarisch gebied, dat in gebruik is bij een boomkwekerij. Het noordelijk deel van de westelijke zijde van het perceel grenst aan de tuin van de woning aan Bosscheweg 53.

[image]

Afbeelding 1: Ligging plangebied in de gemeente Tilburg

[image]

Afbeelding 2: Perceel gemeenteTilburg, sectie D, nummer 2451

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom, vastgesteld op 14 december 2009. In dit bestemmingsplan is op perceel D nummer 2451 een agrarische gebiedsbestemming opgenomen. Op het perceel is tevens het paraplubestemmingsplan Tilburg, Parkeerregeling 2017, vastgesteld op 7 augustus 2018, van toepassing. Dit plan ziet op het borgen van parkeervoorzieningen bij ontwikkelingen. De voorbereidingsbesluiten 'hyperscale datacenters' (8-11-2022), 'flitsbezorgers met darkstores' (6 februari 2023) en 'mestbewerking 2023' (6 februari 2023) zijn ook van toepassing, maar hebben geen relatie tot de beoogde ontwikkeling, omdat deze niet op deze thema's ziet.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied ligt op de overgang tussen het bebouwingslint aan de Bosscheweg en landschapspark Moerenburg. De Bosscheweg vormt, samen met de Bredaseweg, een unieke bebouwingsstructuur in het stedelijk weefsel van Tilburg. Beide wegen liggen in het verlengde van elkaar en maken van oudsher onderdeel uit van de oude heerbaan tussen Breda en ‘s-Hertogenbosch. Aan deze wegen vinden we een uniek en rijk woonmilieu met een forse kavelgrootte en riante voortuinen. Bijzonder aan de Bosscheweg is daarbij, dat deze ruime kavels de overgang vormen naar Moerenburg. Het statige woonmilieu in combinatie met een mooi achterland is van grote waarde.

Ter plaatse van het kruispunt van de Bosscheweg - Kerkstraat - Streepstraat zien we dat de bebouwingsstructuur anders van karakter is. Rond het kruispunt zien we meer aaneengebouwde woningen op kleinere percelen. Mede hierdoor is landschapspark Moerenburg vanuit het kruispunt slecht waarneembaar. Pas als men de Streepstraat inrijdt, ontvouwt het landschap zich voor de bezoeker. Het opnieuw vormgeven van deze entree is een uitgangspunt geweest van het voorliggend plan.

Stedenbouw / voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggend plan is gebaseerd op een zorgvuldige studie van de omgeving. Bij deze analyse is veel aandacht geweest voor de verschillende (bebouwings)structuren die in deze omgeving met elkaar kruisen. Doordat nu gekozen is voor een plan in twee delen (een boskamer aan de noordzijde, een losliggend woonerf aan de zuidzijde) kan hier op een goede manier bij aan worden gesloten.

Zo is het plan georiënteerd op de Streepstraat, maar sluit het plan ook aan op de groene tuinen van de villa's aan de Bosscheweg. De nieuwe beplanting direct grenzend aan deze tuinen heeft, in verband met mogelijke beschaduwing, een maximale hoogte van 12 meter.

Het plan geeft op een slimme manier vorm aan de overgang tussen stad en buitengebied. Door te kiezen voor een woonerf op enige afstand van de weg, wordt het overgangsmoment tussen stad en land bewust gekozen. Het plan is hierdoor geen aanzet tot verder verstedelijking, maar een afronding van een stadsrand.

[image]

Afbeelding 3: Verkavelingsmodel met 9 woningen (bron: Ontwikkeling aan de Streepstraat Berkel Enschot landschappelijke inpassing, 30 juni 2022)

Bij de uitwerking van het plan is bijzondere aandacht geweest voor de architectonische verschijningsvorm van de woningen en de landschappelijke inpassing daarvan. Het uitgangspunt is een archetype huis te ontwerpen door middel van eenduidige ingetogen architectuur, met eenheid in materiaal. Elke woning kent subtiele unieke wijzigingen afhankelijk van de specifieke positionering in het plan. De maximale hoogte van de woningen is beperkt tot 9 meter. Daarnaast is het doel de daken zo schoon mogelijk te houden. Het landschap is de drager van het plan, met bebossing aan de noordzijde, aan de zuidzijde blijft het landschap maximaal open. Uitbreidingsopties worden in het plan mee ontworpen om de openheid in de toekomst te borgen. Middels weloverwogen geplaatste hagen en tuinmuren wordt op specifieke plekken privacy geborgd. Er is gezocht naar rust in de architectuur zodat het groen en het landschap de boventoon zullen voeren.

Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijk relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones, zoals bijvoorbeeld kabels, leidingen of hoogspanningsverbindingen).

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

De NOVI is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen,

maatschappelijke partijen en burgers.

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog

voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken

van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de Novi

Een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;

De verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;

De overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven‐ en industriegebied;

De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;

Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;

Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water‐ en bodemsystemen.

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de

samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor

de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke

afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht

met Omgevingsagenda’s en NOVI‐gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 9 woning mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas op 1 januari 2024) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november

2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Dit betreft

de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen,

Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. Sinds 2019 zijn regelmatig delen van de

Interim omgevingsverordening herzien.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de

genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen

nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder

vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Zodra de Omgevingswet in werking treedt, treedt ook de definitieve omgevingsverordening in werking. In deze

definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bijvoorbeeld bestemmingsplannen en besluiten).

Stedelijk gebied en zone verstedelijking afweegbaar

Specifiek voor het plangebied geldt dat het grootste deel van het plangebied is gelegen in gemengd landelijk gebied, binnen de zone verstedelijking afweegbaar. De meest noordelijk gelegen strook van het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangeduid als stedelijk gebied.[image]

Afbeelding 5: Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, geconsolideerde versie 15-4-2022): ligging perceel D 2451 in zone verstedelijking afweegbaar en stedelijk gebied

Gezien deze ligging is een nadere verantwoording nodig voor de ontwikkeling in de zone verstedelijking afweegbaar, waarin de bouwvlakken van de woningen gelegen zijn.

Op basis van artikel 3.43 'Afwijkende regels Verstedelijking afweegbaar' kan een bestemmingsplan in deze zone voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

a: binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;

b: transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;

c: de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

d: de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving, waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere regio gemeenten deel uit van de regio Hart van Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie.

Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd.

De woningbouwopgave die Tilburg in bovenstaande context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.

Het voorliggend plan voor 9 woningen aan de Streepstraat in Berkel-Enschot past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Het initiatief vormt een aanvulling op de plaatselijke dorpse woningbouwopgave.

De ontwikkeling sluit direct aan op de bestaande bebouwing aan de Bosscheweg (het stedelijk gebied) en de 8 vrijstaande woningen aan de oostelijke zijde van de Streepstraat. De bebouwing wordt daarmee gezien als een uitloper van het stedelijk gebied. Door de ingetogen architectuur en ruime plaatsing van de woningen op grote kavels, wordt het landelijk karakter van het gebied echter wel behouden. Hierdoor is sprake van een overgangszone. Er is sprake van woningbouwverkaveling met een landelijk karakter in het te verstedelijken gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 1.4 ruimtelijke en functionele structuur wordt ook op dit thema ingegaan.

Om de ontwikkeling goed in te passen is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld (bijlage 1 bij deze toelichting). De landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd door een 'boskamer' te realiseren in het noorden van het plangebied en het zuidelijk deel meer open te houden. In paragraaf 1.4 is dit ook nader toegelicht.

Kwaliteitsverbetering landschap

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.

Voor de voorliggende ontwikkeling moet circa 20% van de waardevermeerdering van de betreffende gronden worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit komt neer op een investering van €260.000,-, uitgaande van de regionaal vastgelegde werkafspraken kwaliteitsverbetering (2015).

In de bijlage van de plantoelichting 'Toelichting landschappelijke inpassing Streepstraat D 2451' is de landschappelijke inpassing van de beoogde ontwikkeling in beeld gebracht en toegelicht. Ook in paragraaf 1.4 is beschreven op welke wijze deze inpassing aansluit op het bestaande landschap. De realisatie en duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing is via een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd. De in de bijlage in beeld gebrachte landschappelijke inpassing komt neer op een bijdrage van €34.800,-.

Het is niet mogelijk de gehele bijdrage van €260.000,- in de omgeving te investeren. Daarom wordt het resterende bedrag ad €225.200,- gestort in een gemeentelijke reserve, waarna de gemeente een project in het kader van kwaliteitsverbetering landschap realiseert en in stand houdt. Hiervoor is het project 'Prinsenhoef' in het Stadsbos 013 in Tilburg in beeld. Dit betreft een locatie van circa 10 hectare, waar agrarisch gebied omgevormd wordt natuur, met poelen, bossages, kruidenrijk grasland en bomen.

Om naleving van deze afspraken te borgen zijn deze in een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van het voorliggend plan en de gemeente vastgelegd. Deze 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap Streepstraat D2451' is toegevoegd in de bijlagen van de planregels. Via een voorwaardelijke verplichting in deze regels is geborgd dat de afspraken worden nageleefd.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

In de Omgevingsvisie is te zien dat het plangebied van de voorliggende ontwikkeling gelegen is nabij stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven. In afbeelding 6 wijst de pijl de locatie van het plangebied aan. Het stadsregionaal park combineert een kleinschalig agrarisch (beekdal)landschap samen met andere functies. Voor wat betreft wonen benoemt de omgevingsvisie dat individualisering ook doorwerkt in de woningbehoefte, er is aandacht voor het aansluiten van woningbouw op verschillende woonwensen.

[image]

Afbeelding 6: Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven met plangebied (aangewezen met pijl)

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

Het concept verkavelingsplan en -inpassingsplan is besproken met de Omgevingscommissie, verslag hiervan is te vinden in bijlage 2 van deze toelichting. De commissie zegt zich te kunnen vinden in de hoofdopzet van een boscluster en een erf, alsook met de architectonische uitgangspunten. Voor wat betreft de boscluster vraagt de commissie aandacht voor het minimaliseren van verharding in de vorm van paden en wegen binnen de woonbestemmingen. Voor wat betreft het open erf adviseert de commissie meer in te zetten op collectiviteit in de zin van bijvoorbeeld een gezamenlijke parkeeroplossing en het minimaliseren van de afstand van de woningen tot het erf. Daarnaast vraagt de commissie aandacht voor de herkenbaarheid van hoofdgebouwen met bijgebouwen en de optie om de uitbreiding te realiseren binnen de kapvorm, om zo het geheel rustiger en conceptueel en typologisch helderder te houden. Ook onderstreept de commissie meermaals het belang van de openheid van het landschap en de tegenstrijdige wensen van bewoners tot . Volgens de commissie is het positief als dit in het bestemmingsplan wordt opgenomen, dit dient ook slim opgelost te worden.

In het bestemmingsplan is het verkavelingspatroon via situering van woonbestemmingen en bouwvlakken vastgelegd. De ontsluitingen van de boscluster en de open cluster hebben een verkeersbestemming. Het landschappelijk inrichtingsplan, met meer bossages in het noordelijk deel, meer openheid en hagen in het zuidelijk deel, wordt geborgd via de planregels.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

Het plangebied bevindt zich in de kadastrale gemeente Berkel , sectie D nr. 2532 in een gebied aan de westelijke zijde van de Streepstraat, direct ten zuiden van de bebouwing aan de zuidwand van de Bosscheweg en ruim ten noorden van de Spoorlijn Tilburg-Oisterwijk. Het plangebied bevindt zich op de dekzandrug Tilburg -Oisterwijk. De gronden bestaan uit lemig zand.

De Streepstraat is onderdeel van een oud tracé dat via de Houtsestraat, De Kraan en de Kerkstraat in de richting van Heukelom liep. Over de Streepstraat liep eertijds de grens tussen de 'gemeint' (gemeenschappelijke gronden) van Haaren en Enschot. Ook de naam van het dorp Enschot zelf verwijst naar een grensscheiding: het komt in oude bronnen voor als Endeschit, waarin de woorden 'einde' en 'scheiding' zijn samengevoegd. Ook de Kerkstraat heette vroeger Streepstraat.

Op de kaarten van Diederik Zijnen (1760) en Hendrik Verhees (1794) wordt het tracé van de Streepstraat al aangeduid. De gronden aan weerszijden daarvan zijn in die periode in gebruik als akker- en weideland.

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw verrijst er in de nabijheid van het plangebied enige bebouwing. Deze concentreert zich vooral langs de noordelijk gelegen Bosscheweg en de zuidelijk gelegen Oisterwijksebaan, zij het dat de bebouwing daar een meer verspreid karakter heeft.

Voor het plangebied gezichtsbepalende ontwikkelingen waren de aanleg van de Bosscheweg in de jaren na 1826 en van de spoorlijn naar Oisterwijk die in 1865 tot stand kwam. Ruim ten westen van het plangebied werd in de jaren tussen 1998 en 2004 de Burgemeester Bechtweg (de noordoosttangent) aangelegd.

Aan de oostzijde van de Streepstraat werden in de jaren vanaf 2014 vrijstaande woningen gebouwd.

3.3.2 Archeologie

In de nabijheid van het plangebied zijn in Moerenburg enkele terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart. Het plangebied heeft een zeer hoge verwachtingswaarde (IKAW) en een zeer hoge archeologische verwachting (ArWaTi).

De locatie ligt op de dekzandrug Tilburg - Oisterwijk. Dit gebied wordt gekenmerkt door haar veelheid aan archeologische vindplaatsen en wordt gezien als een erg waardevolle en kwetsbare archeologische microregio. Ten westen van de locatie is langs het tracé van de NOT recent een deel van een urnenveld en een vroegmiddeleeuwse nederzetting opgegraven.

Ten zuiden van de locatie is in 2013 tijdens proefsleuven een vroegmiddeleeuwse nederzetting vastgesteld. Tussen de vroegmiddeleeuwse nederzetting zijn op een akker 10/11e eeuwse scherven aangetroffen.

In 2013, 2014 en 2016 is een archeologisch onderzoek uitgevoerd respectievelijk langs de westzijde van de Streepstraat (Streepstraat-noord: Huijbers, A.M.J.H, 2018. Een opgraving aan de Streepstraat in Berkel-Enschot, gemeente Tilburg. Vondsten uit het Neolithicum en bewoningssporen uit de vroege en volle middeleeuwen. RAAP-Rapport 3243. Weesp) tegenover het huidige plangebied Streepstraat D2451, langs het zuidelijk deel van de Streepstraat (Streepstraat-zuid: Jezeer, W., 2019. Aan de rand van het dorp Enschot. Bewoning uit de prehistorie en de Vroege Middeleeuwen langs de Streepstraat. Een archeologische opgraving. ADC Rapport 4929. CONCEPT) en ten westen van het huidige plangebied (Bosscheweg 57: Alma, X.J.F., W. Roessingh & P. Valentijn, 2021. Tilburg – Enschot – Bosscheweg 57. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van Proefsleuven (IVO-P) en Archeologisch Opgraving (DO). ADC Rapport 4844. Amersfoort).

In al deze onderzoeken zijn middeleeuwse plattegronden aangetroffen. Het huidige plangebied Streepstraat D2451 ligt midden tussen de locaties van deze opgravingen.

In het recente (2022) archeologische bureauonderzoek ‘Streepstraat tegenover 1-3, Berkel-Enschot (gemeente Tilburg)’ (Rubicon Erfgoed Rapport 103) is een hoge archeologische verwachting vastgesteld voor het plangebied Streepstraat D2451. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 3 van deze plantoelichting.

Onderzoek door middel van proefsleuven dient meer duidelijkheid te geven over de aanwezige archelogische waarden. Om de betreffende waarden te beschermen is een dubbelbestemming Archeologie opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumenten- verordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Direct ten westen van het plangebied bevindt zich langs de Bosscheweg (nrs. 55-57) het rijksmonumentale complex (complexnummer 354391) de Lange Akker. Dit is een voormalige fabrikantenvilla met dienstbodewoning uit 1920-1921, naar ontwerp van architect F. Warners. Op de hoek met de Streepstraat (Bosscheweg 39) bevindt zich een voormalige keuterboerderij uit 1885. De boerderij is een gemeentelijk monument. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

Historische structuren

De Oisterwijksebaan is een route die, gelet op de archeologische vondsten die langs het tracé gedaan zijn, in zijn ontstaanstijd vermoedelijk teruggaat tot de prehistorie. Recentere structuren van historisch-geografische waarde zijn: de Streepstraat, waarvan het ontstaan tenminste middeleeuws is, de Bosscheweg (aangelegd vanaf 1826) en de spoorlijn Tilburg Oisterwijk (ingebruikname 1865). De zone met villabebouwing aan weerszijden van de Bosscheweg is door de provincie aangeduid als een gebied met hoge stedenbouwundige waarde. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie is de geplande ontwikkeling niet bezwaarlijk. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Voor wat betreft de archeologie wordt in het voorliggend bestemmingsplan vanwege de hoge archeologische verwachting voor het hele plangebied een dubbelstemming waarde archeologie opgenomen.

Voorafgaand aan de realisatie van een nieuwe inrichting van het gebied dient ook archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven te worden uitgevoerd. Wanneer blijkt dat behoudenswaardige archeologische vindplaatsen in het gebied aanwezig zijn, moet eerst gekeken worden naar mogelijkheid van behoud in de bodem. Als dit niet mogelijk is zullen de vindplaatsen definitief opgegraven moeten worden. Pas na afloop van het archeologisch onderzoek kan het gebied worden vrijgegeven voor verdere werkzaamheden.

3.4 Volkshuisvesting

De voorgenomen ontwikkeling de Streepstraat D 2451 van 7 vrijstaande en 2 woningen onder een gezamenlijke kap verlangt vanwege het beperkte aantal woningen geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling.

Alhoewel toetsing niet nodig is past het plan in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet het aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie en de Woonagenda 2020-2025, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden woningen in een dorps woonmilieu.

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woningen levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.5 Groen

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2021

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2021

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Op de plek van de zuidelijke inrit aan de Streepstraat staat een boom. Deze boom zal, op grond van bescherming in de bomenverordening, slechts met vergunning gekapt of verplaatst mogen worden. Daarbij moet worden aangetoond dat de boom op juiste wijze wordt gecompenseerd.

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

De Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant.

De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (toegevoegd als bijlage bij de planregels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (collegevergadering 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Deze zijn voor autoparkeren opgenomen.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, te worden gerealiseerd. Een ontwikkeling kan uit verschillende functies bestaan. De parkeereis wordt per functie bepaald. De Tilburgse parkeernorm is gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW. Dit zijn normen van de belangrijkste functies die in de gemeente voorkomen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

3.6.4 Verkeer en parkeren binnen plangebied

Verkeersbewegingen

De Streepstraat is beperkt toegankelijk, in die zin dat het niet mogelijk is linksaf te slaan vanaf de Bosscheweg in Berkel-Enschot. De Streepstraat is vanuit alle overige richtingen wel toegankelijk.

De verkeersgeneratie van de 9 woningen is beperkt. De 9 woningen in het buitengebied genereren (CROW) maximaal 8,6 ritten per woning. De verwachte toename komt daarmee uit op 77,4 ritten per etmaal.

Dit aantal verkeersbewegingen is op de huidige infrastructuur af te wikkelen. Ook de kruising Streepstraat - Bosscheweg, die met verkeerslichten wordt geregeld, kan de toename van dit verkeer veilig afwikkelen.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hiermee is er geen overlast van parkeren in de omgeving te verwachten.

Inritten
Een bestaande inrit komt te vervallen en er komen twee nieuwe inritten in het plangebied. Deze kunnen veilig op de Streepstraat worden aangesloten. Aandachtspunt daarbij is dat is dat het zicht op de Streepstraat bij het oprijden daarvan niet belemmerd mag zijn. De weg en de aanliggende fietsstroken moet vanaf de inritten/uitritten goed zichtbaar blijven. Beplanting moet daartoe laag gehouden worden en er kunnen geen hoge erfafscheidingen worden geplaatst. Dit is in het landschappelijk inpassingslan en de planregels geborgd.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

- er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

- voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen. De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten.

Op 29 maart 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het initiatief Streepstraat D 2451 in Berkel-Enschot geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld. Het besluit en de beoordelingsnotitie zijn te vinden in bijlage 4van deze plantoelichting.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Het voorliggende plan maakt 9 woningen mogelijk middels een woonbestemming. Dit zijn milieugevoelige bestemmingen. In de omgeving ligt geen milieuhinderlijke bedrijvigheid. Er is dan ook geen sprake van milieucontouren die over het plangebied liggen.

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenhouders (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) is het ook raadzaam om naar de zgn. omgekeerde werking van deze regeling te kijken en na te gaan of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

- wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

- met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

- nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

- de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een advies van de GGD nodig. In overleg met de GGD is voor wat betreft het geitenmoratorium het advies overgenomen uit de Gezondheidskundige beoordeling appartementencomplex Bosscheweg, opgesteld in februari 2021:

  • In het onderzoek Veehouderij en Gezondheid (VGO) werd gevonden dat binnen een straal van 2 km rondom geitenhouderijen omwonenden een grotere kans op longontsteking hebben. Dit verband is tussen 2009 en 2016 elk jaar gevonden. Ook in aanvullend onderzoek in Utrecht/ Gelderland/ Overijssel werd eenzelfde verband gevonden. Op dit moment is nog niet bekend wat de oorzaak van het verhoogd voorkomen van longontsteking is, waardoor het nog niet mogelijk is passende maatregelen te treffen om het risico te beheersen. Vervolgonderzoek hiernaar vindt momenteel plaats, maar resultaten zullen naar verwachting niet op korte termijn beschikbaar zijn.

  • In de aangevraagde situatie is de planning dat de ontwikkeling wordt gerealiseerd aan de rand van de bebouwde kom. Dit betekent dat er geen sprake is van een inbreidingslocatie. Uit onderzoek blijkt dat de risico op longontsteking toeneemt naarmate men dichter bij de geitenhouderij woont. Hoeveel het risico toeneemt is nog niet goed gekwantificeerd.

  • Bekend is dat bij heel jonge kinderen en ouderen een longontsteking heftiger kan verlopen (grotere kans op ziekenhuisopname, langer ziekbed). In de Beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen van de gemeente Tilburg staat: “de gevolgen van longontsteking kunnen voor personen jonger dan 6 maanden en ouder dan 60 groter zijn dan voor personen tussen de 6 maanden en 60 jaar. Hoewel we kwetsbare doelgroepen niet uit kunnen sluiten binnen reguliere woningbouw-projecten, kiezen we er wel voor om bestemmingsplanfuncties die specifiek gericht zijn op deze leeftijdsdoelgroepen niet toe te staan. Concreet moet hierbij gedacht worden aan kinderdagverblijven en (intramurale) woonvoorzieningen voor ouderen”. In het voorgelegde plan gaat het om de realisatie van 9 woningen voor (willekeurige) huishoudens. De ontwikkeling is niet gericht op huisvesting van kwetsbare groepen.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijnen Tilburg – Boxtel, Tilburg – Vught, Tilburg - Breda en de Rijkswegen A65/N65 en A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde. Om de bereikbaarheid van de woningen voor hulpdiensten na te gaan is ook een aanvullende notitie opgesteld (notitie bereikbaarheid hulpverleningsdiensten, zie bijlagen).

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijnen Tilburg – Boxtel, Tilburg – Vught, Tilburg - Breda en de Rijkswegen A65/N65 en A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 12 juli 2022 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hs 11 van de Wet milieubeheer. Dit betreft de:

  • Rijksweg A65;

  • Streepstraat;

  • Bosscheweg.

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek “Bouwplan Streepstraat te Berkel-Enschot, Onderzoek weg- en railverkeerslawaai” opgesteld door Adromi B.V., d.d. 11 juli 2022, projectnummer R202049, versie 02a, opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt:

  • dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB enkel wordt overschreden t.g.v. de Rijksweg A65. Dit geldt voor alle woningen;

  • dat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB t.g.v. de Rijksweg A65 wordt overschreden voor de woningen E (oostgevel), G (oost- en zuidgevel) en I (oost- en zuidgevel) op een rekenhoogte van 5 meter. De maximale geluidsbelasting bedraagt 57 dB op de oostgevel van woning I;

  • de gevels waar de geluidbelasting meer bedraagt dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB doof worden uitgevoerd.

Voor de Rijksweg A65 kan als bronmaatregel geluidarm asfalt als wegdekverharding worden aangebracht. Echter de Rijksweg A65 is reeds voorzien van geluidsreducerend asfalt. Andere maatregelen aan de bron om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB (bijvoorbeeld het beperken verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Om de geluidbelasting te reduceren kunnen geluidschermen worden toegepast. Om een optimaal effect van geluidschermen te creëren, moeten deze bij voorkeur dicht bij de bron (in dit geval evenwijdig aan de A65) of dicht bij de ontvanger worden geplaatst. De kosten hiervan worden als niet doelmatig beschouwd mede gelet op het gegeven dat hier slechts sprake is van het oprichten van een beperkt aantal woningen.

Om de woningen akoestisch mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen voor de Rijksweg A65 tot een maximum van 53 dB. Hierbij is rekening gehouden dat voor de woningen E, G en I dove gevels in het ontwerp (1e verdieping) worden toegepast. Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit genomen waarbij tevens rekening is gehouden met (eisen vanuit) het gemeentelijk geluidbeleid, zie paragraaf 5.5.3. Dit besluit is opgenomen in de bijlagen bij de planregels. Via de planregels is geborgd dat bij bouw van de woningen rekening wordt gehouden met benodigde maatregelen, zoals dove gevels op 3 van de woningen.

4.6.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Voor nieuwe woningen bedraagt de voorkeurgrenswaarde 55 dB. Artikel 4.10 van het Besluit geluidhinder biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hogere waarden vast te stellen tot ma ximaal 68 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh/Besluit geluidhinder plaatsgevonden. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek “Bouwplan Streepstraat te Berkel-Enschot, Onderzoek weg- en railverkeerslawaai” opgesteld door Adromi B.V., d.d. 11 juli 2022, projectnummer R202049, versie 02a (bijlage 6). Uit het akoestisch onderzoek blijkt:

  • dat de voorkeurgrenswaarde van 55 dB enkel wordt overschreden voor de woningen F, G, H en I;

  • dat de maximale ontheffingswaarde van 68 dB niet wordt overschreden.

Bronmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 55 dB zoals het beperken van de verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid zijn vervoerskundig niet gewenst. Het plaatsen van raildempers wordt als niet doelmatig gezien omdat slechts sprake is van een geringe overschrijding van de voorkeurgrenswaarde en het hier om slechts 4 woningen gaat.

Een andere maatregel is het toepassen van geluidschermen. Om een optimaal effect van geluidschermen te creëren, moeten deze bij voorkeur dicht bij de bron (in dit geval evenwijdig aan het spoor) of dicht bij de ontvanger worden geplaatst. De kosten hiervan worden als niet doelmatig beschouwd mede vanwege de geringe overschrijding van de voorkeurgrenswaarde en het gegeven dat het om slechts 4 woningen gaat.

Om de woningen akoestisch mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen. Hierbij is rekening gehouden dat voor de woningen G en I dove gevels in het ontwerp (1e verdieping) worden toegepast. Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde besluit genomen waarbij tevens rekening is gehouden met (eisen vanuit) het gemeentelijk geluidbeleid, zie paragraaf 5.5.3. Het besluit is te vinden in de bijlagen van de planregels.

4.6.3 Gemeentelijk geluidbeleid

Voor woningen die worden blootgesteld aan een geluidbelasting van meer dan 53 dB ten gevolge van wegverkeer (inclusief wettelijke aftrek) en respectievelijk 60 dB ten gevolge van railverkeer worden aanvullende voorwaarden gesteld zoals vastgelegd in het gemeentelijk geluidsbeleid. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor de woningen E, G en I de geluidbelasting voor wegverkeerslawaai meer dan 53 dB bedraagt. Daarom zijn voor deze woningen conform het gemeentelijk geluidbeleid aanvullende voorwaarden gesteld om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen. Deze voorwaarden houden in:

  • dat de woningen E, G en I over minimaal één geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte moeten beschikken. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de woningen E, G en I aan deze voorwaarden kunnen voldoen.

  • dat bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo onderdeel bouwen aan de hand van een gevelweringsonderzoek wordt aangetoond dat aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit wordt voldaan en de eisen met betrekking tot de aanwezigheid van een geluidluwe gevel, een geluidluwe buitenruimte en de toepassing van dove gevels zoals bedoeld in lid 2 onder a van het hogere waarden besluit.

Via een voorwaardelijke verplichting in de planregels is geborgd dat aan de eisen wordt voldaan.

4.6.4 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.

4.6.5 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.6 Stiltegebied en Attentiezone

Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.

4.6.7 Trillingen

Het plangebied ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van 9 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Bovendien is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een significante industriële geuremissie. Industriële geur is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Op basis van de achtergrondkaart geur blijkt dat de achtergrondbelasting in het plangebied geclassificeerd kan worden als ‘redelijk goed’. De planontwikkeling leidt voor de betreffende agrarische bedrijven niet tot nieuwe maatgevende woningen. De woningen uit dit plan liggen buiten de vaste afstanden voor de betreffende agrarische bedrijven. Daarmee vormt agrarische geur geen belemmering voor het plan.

[image][image]

Afbeelding 7: Achtergrondbelasting geur (bron: Omgevingsdienst Zuidoost Brabant)

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Door Moerdijk Bodemsanering BV is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, om de bodemkwaliteit te beoordelen. Uit de veld- en analyseresultaten wordt geconcludeerd dat er geen bodemveronteiniging is aangetroffen en de locatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd. De resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging. Het onderzoek is te vinden in bijlage 7 van deze plantoelichting.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden / onderzoek stikstofdepositie

Om na te gaan of de beoogde ontwikkeling kan leiden tot significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden, veroorzaakt door stikstofdepositie, is deze zowel voor de gebruiks- als de bouwfase in beeld gebracht. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 8 van deze plantoelichting.

De meest nabijgelegen stikstofgevoelige natuurgebieden zijn ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’ en ‘Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen’. Met de beoogde ontwikkeling treedt geen stikstofdepositie op van hoger dan 0,00 mol/ha/jaar als gevolg van de activiteiten in zowel de bouw- als gebruiksfase. Hiermee is aangetoond dat er geen mogelijke significante effecten vanwege de stikstofemissies vanuit het project op de natuurgebieden zijn. Het aspect stikstofdepositie staat de realisatie en het gebruik van de nieuwe woningen niet in de weg.

Quickscan

Voor de voorliggende ontwikkeling is een Quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Deze is toegevoegd als bijlage 9 bij deze plantoelichting. Hieruit blijkt het volgende:

Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).

[image]

Afbeelding 8: Overzicht soortenbescherming


Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.

[image]

Afbeelding 9: Overzicht beschermde gebieden in het kader van gebiedsbescherming

Houtopstanden

In de beoogde ruimtelijke ingreep zijn geen kapwerkzaamheden voorzien.

Conclusie

De realisatie van 9 vrijstaande woningen aan de Streepstraat ong. te Berkel-Enschot is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro). De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming, derhalve is het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.

4.11 Spuitzones

Grenzend aan de beoogde woningbouwlocaties is sprake van gronden waar agrarische teelten zijn toegelaten. Op deze gronden is het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet uitgesloten. Met het oog op de beoogde ontwikkeling is een spuitzone onderzoek uitgevoerd (bijlage 10). De ruimtelijke aanvaardbaarheid wat betreft woon- en leefklimaat van de nieuw te realiseren woningen in relatie tot toepassing van gewasbeschermingsmiddelen is onderzocht. Hierbij zijn de agrarische exploitaties die plaatsvinden op minder dan 50 meter afstand van de beoogde woningen en flankerende functies zoals tuinen betrokken.

In de conclusie van het rapport worden aanbevelingen gedaan om de risico’s zo klein mogelijk te maken. De aanbevelingen zijn verankerd in de regels van dit bestemmingsplan. Dit betreft:

  1. Binnen 5 meter van de percelen waarop gewassen geteeld worden, beperking stellen aan regulier menselijk verblijf én;

  2. Uit voorzorg op de perceelgrens een vanggewas in de vorm van een haag te plaatsen. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen over de hoogte, breedte en samenstelling van de te planten haag. De vormgeving en de duurzame instandhouding van de haag zijn in de planregels geborgd via twee voorwaardelijke verplichtingen in de planregels. Dit betreft een voorwaardelijke verplichting om de landschappelijke inpassing te realiseren en in stand te houden (de haag is in het landschappelijk inpassingsplan opgenomen) en een aanvullende voorwaardelijke verplichting, die de toepassing van eisen in het 'Informatieblad Windhaag in combinatie met standaard spuittechniek' van de Technische Commissie Techniekbeoordeling verplicht stelt.

Met de genomen maatregelen accepteert het bevoegd gezag het berekende blootstellingsniveau ‘Acceptable Operator Exposure Level (AOEL)’ als weergegeven in het spuitzone onderzoek in tabel 1.

Door de situering van de 9 woonbestemmingen op een afstand groter dan 5 meter van omliggende agrarische percelen en door de (verplichte) aanleg van een bladhoudende haag wordt opvolging gegeven aan de aanbevelingen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en het perceel zijn weergegeven in afbeelding 10. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik als grasland en onverhard.

[image]

Afbeelding 10: Gebiedskenmerken

Illustraties behorende bij de waterparagraaf:

[image]

Afbeelding 11: Locatie plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van oppervlaktewater[image]

Afbeelding 12: Hittestresskaart met locatie plangebied[image]

Afbeelding 13: Water op straat kaart (zomerbui T100) met locatie plangebied

Aan de westzijde van het perceel is een druk riolering aanwezig. Voor het aansluiten van de woningen op de riolering dient afgestemd te worden met de gemeente Tilburg. In de bestaande situatie is er geen sprake van afvoerende verharde oppervlakten. Het regenwater infiltreert op het perceel in de bodem tot het grondwater.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld op 31 maart 2021. Het Waterbeheerprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050).

Dit Waterbeheerprogramma is een echte koersverandering van het waterschap. De Dommel is op een andere manier gaan denken over omgaan met water. Dat is nodig om goed in te kunnen spelen op de veranderingen in ons klimaat en in onze omgeving. In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Dat laatste wil zeggen; een waterhuishouding die robuust, flexibel en in balans is met de natuur en de omgeving én zorgt voor een goede waterkwaliteit. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

Nieuw Regionaal Water en Bodem Programma provincie Noord-Brabant 2022 - 2028 (RWP (6 jaar)) is in 22 december 2021 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu- en Waterplan en onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland. Zowel het RWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de Kaderrichtlijn Water.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

Hierbij de algemene uitgangspunten voor de (her)ontwikkeling, in de geest van het vigerende waterbeleid in PWR:

  • Het watersysteem wordt ontworpen in samenhang (integraal) met de overige opgaven van het plangebied en kan effectief beheerd worden.

  • In het ontwerpproces van de bouwmassa’s en het stedenbouwkundige ontwerp (incl. openbare ruimte) wordt een water-robuust en klimaatbestendig plan neergezet.

  • Water-robuust: het nieuwe gebied moet bestendig zijn tegen wateroverlast bij extreme neerslag.

  • Klimaatbestendig: het nieuwe gebied moet verdroging en het ontstaan van excessieve hitte zoveel mogelijk voorkomen.

  • ‘Water’ is een positief onderdeel van het plan, dat via slimme combinaties met ‘groen’ een belangrijke bijdrage heeft aan de kwaliteit van het plangebied.

  • De woningen, gebouwen en de openbare ruimte zijn bestand tegen weerextremen.

  • In het wettelijk verplichte proces van de watertoets (sectoraal) worden de integrale afwegingen vanuit de waterbelangen onderbouwd en omschreven. Er wordt aannemelijk gemaakt dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een water-robuust en klimaatbestendig watersysteem.

Toepassing van deze principes op het plan en enkele technische aspecten:

  • Hydrologisch positief watersysteem: de plandelen waarvan de regenwaterafvoer gekoppeld is op de bestaande gescheiden riolering worden bij de nieuwe plannen ontkoppeld en dan aangekoppeld op de aan te leggen infiltrerende waterberging.

  • Gebiedseigen water wordt vastgehouden: Aan de hand van de maatgevende grondwaterstanden (GHG 10.8+) is de ontwateringdiepte bij de Streepstraat net voldoende. Verlaging van het grondwater is niet toegestaan (geen drainage).

  • Bouwdelen onder het maaiveld dienen water- en vochtdicht te zijn. Verlagingen van het maaiveld voor bijvoorbeeld half-verdiepte inrichtingen moet rekening houden met dat het grondwater jaarlijks gedurende een periode het GHG mag overschrijden en dan ongewenste vochtigheid, kwel en onstabiliteit van het grondpakket onder het maaiveld.

  • Voldoende infiltrerende waterberging: de verplichte waterbergingsopgave is minimaal;

  • Nieuwe af te wateren oppervlakken: 60 mm (l/m2) o.b.v. de uit het inrichtingsplan nieuwe verharde terreinoppervlakken, plus de in bestemmingsplan maximaal toegestaan dakoppervlakken.

5.3 Toekomstige Situatie

De ontwikkeling betreft het bouwen 7 vrijstaande woningen en 2 aaneengesloten woningen onder 1 kap op een onbebouwd agrarisch perceel. Voor de nieuwe situatie is uitgegaan van de volgende gegevens:

[image]

Afbeelding 14: Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

¹ Uitgegaan van volledig gesloten verharding = 100% verhard

* Bron: verbeelding en ontwerpvoorstel nieuwe situatie

Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreem neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. Ten opzichte van bestaand maaiveldniveau is de ontwateringsdiepte voldoende en zijn geen maatregelen benodigd.

Bij verdiepte bouwdelen is er sprake van onvoldoende ontwateringsdiepte waardoor maatregelen moeten worden genomen om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Ondergrondse bouwdelen worden waterdicht uitgevoerd. Ook verlaagde maaivelden buiten de bouwdelen worden waterdicht uitgevoerd tot minimaal 15 á 20 cm boven bestaand maaiveldniveau waarmee ook oppervlakkige inloop van regenwater naar het verlaagde maaiveld wordt voorkomen.

Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

De gemeente adviseert de terreinhoogten aansluitend op de bestaande openbare ruimte en aangrenzende percelen en de vloerhoogten minimaal 15 à 20 cm hoger te kiezen in verband met mogelijke effecten van extreme neerslag.

Riolering

In het plan dient hemelwater en vuilwater gescheiden aangelegd te worden (inpandig alsook buiten de panden), geen vermenging van water. Hemelwater op eigen terrein verwerken zoals hierboven reeds opgesomd. Het vuilwater zal middels een aanvraag rioolhuisaansluiting aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Minder terrein verharden;

  • Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • Groene daken;

  • Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;

  • Waterdoorlatende verharding;

Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

Op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie (3.844 m²) geldt voor het totale plangebied een bergingsopgave van minimaal ca. 233 m³. De opgave wordt bijgesteld op basis van de werkelijk afwaterende verharde oppervlakte van het plan.

De verharde oppervlakte kan worden gereduceerd door de toepassing van bijvoorbeeld groene daken, doorgroeibare verhardingen en door het water van terreinverhardingen in de omliggende groenstroken te verwerken.

Als invulling van de waterbergingsopgave in de vorm van wadi’s en sloten als kansrijk gezien. De waterbergingsvoorziening kunnen worden voorzien van een overloop op het oppervlaktewatersysteem. De locatie en vormgeving van deze overstort dient te worden vastgesteld in overleg met gemeente Tilburg en waterschap De Dommel.

Regenwater dat valt op verlaagde maaivelden wordt via maaiveld afgevoerd naar de wadi’s of sloten op eigen terrein. Er is geen wateroverlast bekend op de locatie zelf (zie afbeelding 13).

Bij het realiseren van de bergingsvoorzieningen dient aandacht te zijn voor de afmetingen van de voorzieningen en de situering daarvan. De bergingscapaciteit moet voldoende zijn voor de opgave (233m3). De bodemhoogte dient zich boven de gemiddeld hoogtste grondwaterstand (1,1m onder maaiveld) te bevinden.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van het nieuwe plan kan worden afgevoerd via een aansluiting op de riolering van de gemeente Tilburg, nadere afstemming hierover vindt in een later stadium van de ontwikkeling plaats.

Vooroverleg Waterschap De Dommel

De nieuwbouw in het plangebied zorgt voor een toename van verhard oppervlak. De Keur 2015 van Waterschap De Dommel en het Programma Water en Riolering 2020-2023 van gemeente Tilburg schrijven voor dat een bergingsvoorziening wordt aangelegd voor het afstromend regenwater van deze verharding. De planregels van het plan bevatten een voorwaardelijke verplichting voor regenwaterberging, die borgt dat de regenwaterberging wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.

De regenwaterberging is niet beschreven in de plantoelichting. De tekening van de landschappelijke inpassing (te vinden in bijlage 1) laat wel twee bergingsvoorzieningen zien: zaksloten aan de westrand en in het middeldeel van het plangebied en een wadi in de zuidoosthoek van het plangebied. Bij realisatie dient er aandacht te zijn voor:

  • De afmetingen van de voorzieningen: is de bergingscapaciteit voldoende voor de opgave (233 m³) en ligt de bodemhoogte boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (boven 1,1 meter onder maaiveld);

  • De werking van de voorziening: vindt leegloop plaats via infiltratie naar de bodem, is de bodem hiervoor voldoende geschikt, is leegloop en/of noodoverloop nodig/mogelijk naar het oppervlaktewatersysteem.

Matrix advies water en klimaat in het kader van IDO

Aspect

Analyse

Advies

Plan(locatie)

Ruim opgezet plan. Het plan lijkt voldoende rekening te houden met deze (wettelijke) opgaven.

Zorg voor genoeg ruimte voor met name de waterberging. De verharding neemt toe op deze locatie. Veel groen in combinatie met water.

Grondwater

Uit de tekening kan ik niet opmaken of er ondergrondse bouwdelen komen. De GHG is 1.1m tot 1.6m -MV.

Opgave Bouwdelen / terreindelen onder maaiveld water- en vochtdicht gebouwd / aangelegd worden.

Drainage onder maatgevende grondwaterstanden (gemiddelde hoogste grondwaterstand) is niet toegestaan.

Regenwater

Het huidige beleid is gericht op positief hydrologisch ontwikkelen. Daaruit vloeit de bergingsopgave van minimaal 60 mm (oftewel l/m2 aangesloten afwaterende oppervlakte: dak en verharde terreinen)

De waterberging moet op eigen terrein aangelegd worden.

Opgave van 60 mm (l/m2) stellen.

Bij de uitwerking van het plan t.b.v. omgevingsplanwijziging / -vergunning moet een haalbare waterberging opgenomen worden. Bij voorkeur een waterberging bovengronds, zoals bv. wadi’s. Gezien de ruimte is dit hier haalbaar.
Zorg bij infiltratiekratten dat deze reinig- en inspecteerbaar zijn. Berging volume in toekomst gelijkblijvend.

Gescheiden rioolstelsel in woning aanleggen.

Afvalwater

In deze fase van de ontwikkeling is alleen van belang te weten dat er geen onhaalbare aansluiting op de bestaande riolering wordt verwacht.

De aansluitmogelijkheden moeten in overleg met de beheerder bekeken worden bij de uitwerking. RUV zal hier een uitspraak over doen, aansluiten op drukriool of nieuw vrijverval zal bekeken moeten worden. Kosten zijn voor de initiatiefnemer.

Risico

wateroverlast

De locatie Streepstraat heeft geen verhoogd risico voor overlast door water op straat bij extreme neerslag. (afbeelding par. 5.1)

De keuze van terrein- en vloerpeilen moet rekening houden met voldoende bescherming tegen waterdieptes in de omgeving en water vanaf eigen maaiveld de woning kan binnendringen.

Klimaatadaptatie

Het plan houdt redelijk rekening met de groenopgave. De kwaliteit van de leefomgeving is gewenst en bij zeer warm weer, kunnen bewoners / gebruikers overlast hebben van overmatige hitte. (zie afbeelding 2 voor huidige hittestress, de nieuwe situatie is veel beter maar met weinig groen.)

De gemeente heeft de ‘Uitvoeringsagenda klimaatadaptatie Koel Tilburg’ vastgesteld. Daarin is te vinden hoe het beter kan.

G:\TBRUI\Beleid_Wetten\Water\Klimaatadaptatie (vastgesteld in juni 2020).

Hittestress

Het plan houdt redelijk rekening met de groenopgave. De kwaliteit van de leefomgeving is gewenst en bij zeer warm weer, kunnen bewoners / gebruikers overlast hebben van overmatige hitte. Nu is er alleen groen en bij bebouwing komt er meer verharding. (zie afbeelding 2 voor huidige hittestress, de nieuwe situatie is meer verhard).

Tegen overmatige hitte: aanleg van zoveel mogelijk bomen en streef naar minimaal 30% schaduw in terrein, waar geen bebouwing is. En dit te doen bij voorkeur door schaduw-gevend groen (bomen) te realiseren. Positionering en oriëntatie van bomen graag afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes.

Denk ook aan groene daken om omgeving te koelen en tevens (hemel)waterafvoer vertragend.

Vooroverleg Waterschap De Dommel

De regenwaterberging is nit beschreven in de plantoelichting.

De afmetingen van de voorzieningen: is de bergingscapaciteit voldoende voor de opgave (233 m³) en ligt de bodemhoogte boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand (boven 1,1 meter onder maaiveld).

Overige

-

-

Aandachtspunt: Bergingsvoorziening op eigen terrein voorzien van minimaal 233m3 groot en met een mogelijkheid tot lediging via infiltratie of overloop naar een oppervlaktewater of verlaging op eigen terrein.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen. Voorliggend plan betreft maatwerk, dat op de beoogde ontwikkeling is aangepast.

6.2 Bouw- En Gebruiksregels

De verschillende bestemmingen kennen bouwregels, gebruiksregelsen soms ook mogelijkheden om van deze regels af te wijken (afwijkingsmogelijkheden) of deze regels te wijzigen (wijzigingsbevoegdheden).

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

In het voorliggend plan zijn beperkte regels opgenomen voor bijgebouwen bij de wonignen. Zo wordt bijgedragen aan de ingetogen architectuur van het plan.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheden

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid voor bepaalde functies.

6.3 Systematiek Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel is omschreven wat in het voorliggend plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

Wijze van meten

In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van het voorliggend plan moet worden gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Groen

Ter plaatse van de delen van het plangebied die bedoeld zijn voor de landschappelijke inpassing is deze bestemming opgenomen.

Wonen

De regeling voor Wonen is gelegen op de plekken waar de woningen en de bijbehorende erven zijn gesitueerd. Binnen deze bestemmingen kunnen de hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken worden opgericht. Daaromheen ligt (binnen de woonbestemming) de tuin die bij de woonbestemming hoort.

Verkeer en verblijf

Deze bestemming biedt de regels die gelden voor de ontsluitingen van de woningen op de Streepstraat.

Waarde-Archeologie

Ter instandhouding en bescherming van in de grond verwachte archeologische waarde is de dubbelbestemming waarde archeologie toegevoegd aan de planregels.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van bijvoorbeeld bouwen of afwijkingsmogelijkheden. Deze regels gelden aanvullend op de regels in de artikelsgewijze bestemmingen in hoofdstuk 2.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Deze op grond van de Wet ruimtelijke ordening verplichte bepalingen geven vorm en inhoud aan het overgangsrecht voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik.

Slotregel

Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom, 8e herziening (Streepstraat D2451) op 11 december 2020 gepubliceerd in het digitaal gemeenteblad van de gemeente Tilburg.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg, onder vermelding van een reactietermijn van zes weken, verzonden aan de provincie Noord-Brabant en waterschap De Dommel. Hierop zijn de volgende reacties ontvangen en in bijlage 11 toegevoegd aan deze plantoelichting.

Waterschap De Dommel stemt in met het plan, maar verzoekt om in de bergingsvoorzieningen in de plantoelichting (zaksloten aan de westrand en in het middeldeel van het plangebied en een wadi in de zuidoosthoek van het plangebied) in de plantoelichting kort te beschrijven. Hoofdstuk 5 van de plantoelichting is hierop aangepast. In de tekst worden de aandachtspunten uit de vooroverlegreactie van het waterschap nu benoemd. De exacte vormgeving van de bergingsvoorzieningen wordt bij uitvoering vorm gegeven, dit is geborgd via de voorwaardelijke verplichting in de planregels.

De provincie Noord-Brabant benoemt dat het plan op hoofdlijnen in overeenstemming is met de Interim omgevingsverordening en benoemt twee onderdelen waarin het plan nog niet voldoet aan de nieuwe uitgangspunten voor de toepassing van de regeling kwaliteitsverbetering landschap. Beheer en onderhoud mag maar voor 6 jaar worden meegerekend en plankosten mogen niet meer worden opgevoerd. Dit is verwerkt in de berekening van de kwaliteitsverbetering en de hierop gebaseerde bedragen (zie ook hoofdstuk 2 van deze toelichting).

8.3 Omgevingsdialoog

Op 5 juli 2022 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond voor omwonenden gehouden in De Druiventros in Berkel-Enschot. Op deze avond is het plan via powerpoint gepresenteerd aan de hand van het concept inrichtingsvoorstel, met daarop het beoogde verkavelingspatroon van de woningen, de ontsluiting en de landschappelijke inpassing.

Van de informatieavond is een verslag gemaakt, zie bijlage 12 van deze toelichting. Omwonenden is twee weken de gelegenheid geboden op het conceptverslag te reageren, waarna een definitieve versie is opgesteld en rondgestuurd. Een later per email aangeleverde reactie is separaat aan bijlage 12 toegevoegd.

Hieronder staat een verkorte weergave van de tijdens de gehele dialoog ontvangen reacties en de opmerkingen van de initiatiefnemer uit het schriftelijk verslag. De opmerkingen zijn per onderwerp bij elkaar gezet:

Onderwerp

Reactie omwonende(n)

Opmerking initiatiefnemer

Bestemmingsplan procedure en proces

Is het bestemmingsplanplan al definitief.

Wil initiatiefnemer omwonenden uit verplichting informeren of suggesties ophalen om een beter en acceptabel plan te maken.

Het bestemmingsplan is nog niet opgesteld, het plan wordt door deskundigen inhoudelijk getoetst, mogelijk leidt dit tot aanpassingen.

Onderwerp

Reactie omwonende(n)

Opmerking initiatiefnemer

Groen en bosrijke omgeving, licht en uitzicht

Landelijk wonen aan de Streepstraat en Bosscheweg wordt aangetast.

Licht en uitzicht verdwijnt voor de bestaande woningen.

De bewoners van de villa’s aan de Streepstraat was vrij uitzicht beloofd, nu komt er bebouwing van 10m hoog.

Woningen langs de Streepstraat zijn ongewenst.

Dit plan tast de overgang tussen stedelijk gebied en natuur aan.

De doorkijk naar het spoor zal worden belemmerd door erfafscheidingen.

Groeninrichting en situering woningen

Wat wordt bedoeld met ‘bebossing’ tussen de te bouwen panden en achtertuinen van de Bosscheweg.

Waarom worden de huizen pal achter de percelen Bosscheweg gepland, waarom niet eerst een groenstrook.

De biodiversiteit en vergroening nemen af.

Beheer groen

Wordt het groen in en om de ontwikkeling wel bijgehouden.

Dit wordt in het bestemmingsplan geborgd.

Planschade en schade door beschaduwing

Bestaande huizen dalen in waarde.

Ook ontstaat schade doordat nieuwe bomen zonlicht ontnemen aan bestaande tuinen.

Prijssegment woningen

Er is geen noodzaak woningen in een hoge prijsklasse te bouwen. Waarom geen seniorenwoningen, laagbouw, bungalows of patiowoningen.

Met dure villa’s komt geen doorstroom op gang.

Ontwerp woningen

De woningen zijn saai.

De woningen worden te hoog en massaal.

Wat vindt de welstandscommissie?

Ontsluiting

Kan er 1 in- en uitgang worden gemaakt, in plaats van 2.

Verkeer

Er wordt verkeersoverlast gevreesd, tijdens de bouwperiode en daarna.

Het kruispunt Bosscheweg/ Streepstraat is gevaarlijk en de Streepstraat heeft geen trottoirs waardoor de combinatie vrachtwagens, tractoren met fietsers en voetgangers erg onveilig is.

Meer bebouwing betekent meer verkeer.

Tijdens de bouw dient aan de veiligheidsvoorschriften te worden voldaan.

Boomkwekerij

Er wordt nabij een boomkwekerij gebouwd.

CO2-uitstoot

De CO2-uitstoot neemt toe.

Geluid

Geluidsoverlast neemt toe.

Privacy

Door inkijk wordt privacy aangetast.

Bouwperiode

Hoe lang wordt er gebouwd.

Inschatting is ruim 1 jaar.

Verslag

Ontvangen deelnemers een kopie?

Deelnemers ontvangen verslag en kunnen aanvullingen geven.

Delen plan/voornemen

Durft initiatiefnemer het plan te delen?

Kopie voornemen is beschikbaar in de zaal.

Rol gemeente

Waarom is er niemand van de gemeente.

Ambtelijk is de gemeente als toehoorder aanwezig. Naar aanleiding van deze vraag is de ruimtelijke procedure door de betreffende ambtenaar toegelicht.

8.4 Zienswijzen

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn een drietal zienswijzen ingediend. Een daarvan is namens meerdere personen ingediend. In bijlage 13 is de Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen te vinden. Hierin

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Verslag Omgevingscommissie

Bijlage 2 Verslag Omgevingscommissie

Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 4 Besluit En Notitie Vormvrije M.e.r.

Bijlage 4 Besluit en notitie vormvrije m.e.r.

Bijlage 5 Inventarisatie Risicobronnen En Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 5 Inventarisatie risicobronnen en verantwoording groepsrisico

Bijlage 6 Geluidsrapport

Bijlage 6 Geluidsrapport

Bijlage 7 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 8 Stikstofonderzoek

Bijlage 8 Stikstofonderzoek

Bijlage 9 Quickscan Wet Natuurbescherming

Bijlage 9 quickscan wet natuurbescherming

Bijlage 10 Spuitzone Onderzoek

Bijlage 10 Spuitzone onderzoek

Bijlage 11 Vooroverleg

Bijlage 11 Vooroverleg

Bijlage 12 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 12 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 13 Nota Van Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen

Bijlage 13 Nota van zienswijzen en ambtshalve aanpassingen

Bijlage 14 Staat Van Wijzigingen

Bijlage 14 Staat van wijzigingen