KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Wonen - Gestapeld
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen
3.6 Kantoren
3.7 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Milieuhinder Bedrijven
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Vuurwerk
4.5 Lichthinder
4.6 Geluid
4.7 Trillingen
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Geur
4.10 Bodem
4.11 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Omgevingsdialoog
8.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r. Woontoren Spoorpark Tilburg
Bijlage 2 Bezonningsstudie Spoorpark Tilburg
Bijlage 3 Boom Effect Analyse
Bijlage 4 Brief En Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 5 Externe Veiligheid Woontoren Spoorpark Tilburg
Bijlage 6 Geluidrapport Functies Uit Spoorpark
Bijlage 7 Geluidrapport Rail- En Wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Lichthinder Onderzoek
Bijlage 9 Notitie Trillingen
Bijlage 10 Parkeerbalans Spoorpark
Bijlage 11 Rapport Verkennend En Nader Bodemonderzoek
Bijlage 12 Rapportage Flora En Fauna Quickscan
Bijlage 13 Soortspecifieke Onderzoeken Van Beurden Terrein Tilburg
Bijlage 14 Stikstofdepostieberekening
Bijlage 15 Windklimaatonderzoek
Bijlage 16 Stikstofdepositieberekening Bouwfase

Spoorzone West 2012, 2e herziening (Woontoren)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 06-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Spoorzone West 2012, 2e herziening (Woontoren) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2021025-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 7.4 van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

De totale oppervlakte van de ruimten binnen de bebouwing die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.10 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.11 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.18 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.23 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen – voor zover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 m.

1.24 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.25 commerciële dienstverlening met baliefunctie

Het bedrijfsmatig verlenen van zakelijke diensten aan particulieren, zoals reisbureaus, bankfilialen, wasserettes eventueel met bijbehorende kantoren.

1.26 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting, niet gericht op nachtverblijf), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen e.d. waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.27 dagrecreatieve voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief (zie dagrecreatie) (mede)gebruik van gronden, zoals (niet limitatief) wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie, zulks in de vorm van (niet limitatief) aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden, banken e.d.

1.28 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.29 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.30 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.31 extensief (dag)recreatief medegebruik

Extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen en fietsen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdbestemming meestal natuur of bos betreft.

1.32 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.33 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.35 geprojecteerd kwetsbaar object

Nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is.

1.36 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.37 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.38 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.39 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.41 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;

  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

1.42 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.43 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.44 kwetsbaar object

Object zoals omschreven in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer'.

1.45 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.46 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.47 Middeldure huurwoning

Een huurwoning voor middeldure huur zoals bedoeld in de Verordening middenhuur Tilburg 2019 zoals vastgesteld d.d. 3 juni 2019.

1.48 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.

1.49 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.50 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.51 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.52 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.53 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.54 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.55 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.56 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.57 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.58 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.

1.59 Beschermingswaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde, boom met een hoofdwaarde of boom met een klimaatwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart.

1.60 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenement zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;

  2. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.61 sociale huurwoning

Huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, zoals omschreven staat in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.62 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.63 sport

Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/-hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan/-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis / verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.

1.64 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.65 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.66 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.67 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.68 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.69 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.70 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.71 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.72 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen - Gestapeld

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergrondse bouwwerken

7.2 Hoofdtoegang woningen

7.3 Bouwen in nabijheid van beschermenswaardige bomen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 luchtvaartverkeerzone

9.2 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:

  1. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;

  2. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:

  1. er geen sprake is van bijzonder kwetsbare objecten;

  2. er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;

  3. de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

10.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

10.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.

10.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

10.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

10.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigingsbevoegdheid verwijderen aanduidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, zodanig dat een weergegeven aanduiding wordt verwijderd indien de binnen deze aanduiding toegelaten functie is beëindigd en wordt omgezet in een binnen het ter plaatse geldende bestemmingsvlak toegelaten functie.

11.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  1. de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer' (V), dan wel 'Verkeer-Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:

  1. de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;

  2. de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingen niet onevenredig mogen worden aangetast;

  1. bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.

11.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

13.2 Parkeerregeling

13.3 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan Spoorzone West 2012, 2e herziening (Woontoren).

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van een woontoren met 19 startersappartementen, 61 middeldure en 20 dure (senioren)appartementen en ca. 820 m² (gbo) aan verhuurbare commerciële ruimtes. Ten oosten van deze woontoren wordt tevens een dubbeldekse parkeervoorziening beoogd. De planlocatie betreft het voormalige van Beurden terrein aan de Hazelaarstraat 12 te Tilburg. Het initiatief heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie P, nummers 7369, 8051 (deels), 8410 (deels) en 8432 (deels). Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

Op het voormalige Van Gend en Loos terrein is het Spoorpark ontwikkeld: een combinatie van groen en leisure. Het terrein heeft een grootte van ca. 7,5 ha, is centrum-stedelijk gelegen en is onderdeel van de Spoorzone die volop in ontwikkeling is. De ontwikkeling van Spoorpark Tilburg is met een hoge mate van burgerparticipatie tot stand gekomen. Eén van de onderdelen van Spoorpark Tilburg is een woontoren. De oorspronkelijk geplande locatie van deze toren, redelijk centraal in het zuidwestelijke kwadrant van het park, is echter niet ideaal. Het 'Van Beurden terrein' is in het verleden in gebruik geweest ten behoeve van een tankstation en is gelegen aan de rand van Spoorpark Tilburg. Het Van Beurden terrein is buiten beschouwing gelaten in het oorspronkelijke plan van het Spoorpark, terwijl de locatie verouderd en vervuild is waardoor herontwikkeling van deze locatie hoog nodig is. Door het combineren van deze problemen is in goed overleg met betrokken partijen integraal gekomen tot een oplossing: verplaatsing van de locatie voor de woontoren naar de zuidwestrand van het park, ter plaatse van het voormalige Van Beurden terrein. Op deze locatie, tegen het talud van de Ringbaan West, wordt een woontoren met een bouwhoogte van ca. 78 meter voorzien.

De beoogde woontoren omvat in totaal 100 huurappartementen, waarvan 19 appartementen als goedkoop zijn aan te merken en bedoeld zijn voor starters. Deze woningen hebben conform afspraken een huurprijs tot de 2e aftoppingsgrens. Van de 100 appartementen horen 61 appartementen tot het middeldure segment conform de gemeentelijke verordening middenhuur; de resterende 20 appartementen betreffen duurdere huurwoningen.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie P, nummer 7369, 8410 en 8432 en wordt globaal begrensd door het beweegcentrum in het noorden, het veld van het Spoorpark in het (noord)oosten, woonflat 'De Grote Eik' in het zuidoosten en de Ringbaan-West in het westen.

[image]

Figuur 1: Globale ligging van het plangebied in het Spoorpark; in de inzet de locatie in Tilburg.

1.3 Voorgaande Plannen

Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft overlap met twee bestaande bestemmingsplannen. Daardoor is dit bestemmingsplan een gedeeltelijke herziening van “Spoorzone West 2012”, onherroepelijk vastgesteld op 20 augustus 2013 en “Spoorzone West 2012, 1e herziening (Spoorpark)”, onherroepelijk vastgesteld op 29 april 2020.

[image]

Figuur 2: Huidige planologische situatie met oorspronkelijke locatie woontoren (rood omkaderd) en nieuwe locatie woontoren met parkeervoorziening (zwart omcirkeld).

In de vigerende bestemmingsplannen gelden op de planlocatie enkelbestemmingen 'Verkeer-Verblijf', 'Verkeer', 'Wonen – Gestapeld' en 'Recreatie'. Deze bestemmingen staan het beoogde gebruik niet toe. Als gevolg van een partiële herziening van het bestemmingsplan worden de bijpassende bestemmingen en aanduidingen in het plangebied geregeld. De oorspronkelijke locatie van de woontoren (rood omkaderd in ) komt daarmee te vervallen en wordt herbestemd naar 'Recreatie'.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

De woontoren is voorzien aan de zuidwestzijde van het Spoorpark. De positie van het woongebouw is onderdeel van de stedelijke aslijn die gevormd wordt door de Sacramentskerk, de Interpolistoren, de bebouwing aan de Spoorlaan (waaronder de Bankier), het station, de Stadsheer, Tilburg Talent Square en de geplande toren van Tilburg Talent Square 2 op de hoek van Sint Ceciliastraat – Hart van Brabantlaan, Westpoint en in het verlengde daarvan de Tilburg University en de Oude Warande. Het woongebouw in het park zal de binding van het park met de binnenstad versterken, ogen en oren brengen in het park en zal ook de entree tussen de flatgebouwen aan de Hart van Brabantlaan benadrukken.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI

  • Een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;

  • De verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;

  • De overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;

  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio's in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;

  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;

  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

Met uitzondering van de radarverstoringsgebieden waar de planlocatie in is gelegen (die uitsluitend een maximale bouwhoogte voorschrijven van 90 en 113 meter; de woontoren blijft hieronder) is de planlocatie in geen van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Wonen

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart van Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd. Het plan om 100 appartementen te realiseren is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en past ruimschoots binnen de gemeentelijke woningbouwopgave in de regionale context.

Commerciële functies (kantoor- en dienstverlenende functies)

Blijkens de Omgevingsvisie Tilburg 2040 is met name de Spoorzone een geschikte locatie die ruimte biedt aan woon- en kantoortorens. In het kantorenbeleid ligt de focus al geruime tijd op de ontwikkeling van de Spoorzone als toplocatie omdat deze alle kwaliteiten in zich heeft waar de hedendaagse en toekomstige kantoorgebruiker behoefte aan heeft. Daarnaast is differentiatie van het aanbod ook als uitgangspunt van beleid opgenomen zodat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen met oog op de groei en versterking van de economische structuur van de stad.

Als gevolg van de laagconjunctuur het voorgaande decennium is de kantorenmarkt onder druk komen te staan met veel overaanbod tot gevolg. In de regio Hart van Brabant -waarvan Tilburg deel uitmaakt- zijn regionale afspraken gemaakt die tot doel hebben het overaanbod terug te dringen en de kantorenmarkt meer in balans te krijgen. Er is een aantal kansrijke regionale kantoorlocaties geïdentificeerd waar ontwikkeling naar behoefte ruimte kan krijgen. Daarbuiten is terughoudendheid bij nieuwe initiatieven het uitgangspunt en spannen de regiogemeenten zich in de plancapaciteit af te schalen.

De planlocatie behoort tot de Spoorzone en is als zodanig onderdeel van de regionale kansrijke locaties waar ontwikkelingen tot de mogelijkheden behoren. Als gevolg van de toenemende dynamiek in de huidige markt is het kwalitatieve aabod in het centrum schaars geworden. De kleinschalige commerciële functies in de woontoren dragen bij aan de multifunctionaliteit in het gebied. In het plangebied wordt ruimte geboden voor ca. 820 m² aan commerciële functies, deze ontwikkeling is passend in het beleid.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2022) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm. Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen (cursief is aangegeven hoe hiermee omgegaan is):

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden. De vervuilde voormalige tankstationlocatie in het centrum van Tilburg wordt herontwikkeld naar een woontoren. Omdat de locatie binnen stedelijk gebied door de herontwikkeling wordt opgewaardeerd wordt zorgvuldig omgegaan met de beschikbare ruimte.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen. Nabij de planlocatie is sprake van een grote diversiteit aan functies vanwege de ligging in het Spoorpark en de nabijheid van het centrum en het Centraal Station. Het park brengt functies samen; functies zoals wonen, groen, sport, horeca en evenementen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten. Het realiseren van woningen in een omgeving met een grote diversiteit aan functies zoals in het Spoorpark, draagt bij aan de strategie met betrekking tot de vergroting van nabijheid en functiemenging. Daarnaast ligt de locatie op korte afstand van het bus- en treinstation, waardoor het gebruik van openbaar vervoer aantrekkelijk is.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in oktober 2021 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen en besluiten). Blijkens de kaarten behorend bij de interim omgevingsverordening is het plangebied gelegen in het stedelijk concentratiegebied. De Interim Omgevingsverordening stelt geen specifieke nadere eisen aan de herontwikkeling van de locatie.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

  • People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

  • Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

  • Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

  • Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om te vestigen. Niet alleen moet het aanbod voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

  • Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

  • Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden. Specifiek voor dit plan wordt beschreven:

  • Om de verwachte groei van het aantal huishoudens op te kunnen vangen en bestaande woningtekorten terug te dringen, zal de woningvoorraad alleen al de komende tien jaar moeten groeien met meer dan 100.000 woningen. Dat is ruim 10.000 woningen per jaar.

  • Verder zien we steeds meer behoefte aan menging van functies. De traditionele monofunctionele ruimtelijke ordening is niet overal meer passend; we willen dynamische, gemengde buurten en wijken, waar meerdere functies zorgen voor extra waarde voor de wijk. Het Nieuwe Werken vraagt verder om een andere manier van kijken naar de woning en woonomgeving. Werken is immers al voor veel mensen een integraal onderdeel van de woonfunctie; de woning moet hier flexibel op kunnen inspelen en moet passen bij verschillende leefstijlen van bewoners. De vorm van flexibiliteit kan gevonden worden in de (levensloopbestendige) woning zelf, maar ook in de organisatievorm. In verschillende levensfasen zijn de behoeften van mensen verschillend.

  • Omdat wonen en zorg steeds meer gescheiden worden, neemt het aantal mensen dat in zorginstellingen terechtkomt af. Ouderen en mensen met een beperking blijven langer zelfstandig wonen en nemen langer deel aan de maatschappij. De woning wordt steeds meer de plek waar zorg verleend wordt, ook in de bestaande woningvoorraad.

Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er in Tilburg een grote behoefte is naar woningen zodat woningtekorten kunnen worden teruggedrongen. Een deel van de beoogde woningen in de woontoren betreft sociale huur, bedoeld voor starters. Het merendeel van de appartementen is levensloopbestendig, deze zijn dus geschikt voor senioren. De woontoren draagt bij aan de menging van functies, zowel binnen het gebouw zelf (woningen voor jong en oud gecombineerd met commerciële functies), als in de omgeving.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is. De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan. Navolgend worden het gebieds- en projectprofiel van de hoogbouw nader uitgewerkt op basis van de in de Handreiking Hoogbouw voorgeschreven beleidsuitgangspunten. In het gebiedsprofiel wordt het plangebied in zijn stedelijke context beschreven. In het projectprofiel wordt nader ingegaan op het project zelf.

Gebiedsprofiel

  1. Ruimtelijke oriëntatie

Er zijn drie manieren van situering van hoogbouw te onderscheiden: langs stadsranden en groenranden, in centrumgebieden als vorm van verdichting en langs de hoofdwegen en op belangrijke kruispunten en knooppunten. Deze drie manieren dragen ieder bij aan de leesbaarheid van de stad. Het Spoorpark en daarmee ook de locatie van de beoogde woontoren, bevindt zich in het centrumgebied van Tilburg. De Omgevingscommissie en gemeente Tilburg hebben in het vooroverleg het standpunt uitgesproken dat een toren met een hoogte van circa 70 meter in deze zone past in de hoogbouwvisie.

  1. Silhouet/skyline

We spreken van een silhouet of skyline van een stad wanneer Tilburg van grote afstand genaderd wordt. Op dit moment zijn van grote afstand de gebouwen hoger dan 35 meter te zien, met name de torens van 50 meter en hoger. De Handreiking vraagt voor hoogbouwinitiatieven van 35 meter en hoger om met kaartbeelden en toelichting aan te tonen dat dit initiatief een positieve bijdrage levert aan de skyline van Tilburg. De woontoren wordt gerealiseerd met een hoogte van ca. 78 meter. De kaartbeelden die de relatie tot de Tilburgse skyline weergegeven, zijn opgenomen in paragraaf 3.2.2. Daarop is te zien dat de locatie van de woontoren de westelijke entree van het Spoorpark markeert en in de as tussen universiteit en Spoorzone/ Centrum ligt. Westpoint (ca. 142 m) markeert de plek op stedelijk niveau, de Parkwachter (ca. 78 m) doet dat op gebiedsniveau. De respectievelijke hoogtes zijn daarmee in overeenstemming en dragen bij aan de leesbaarheid van de opbouw van de stad.

  1. Inpassing in omgeving

Hoogbouw dient te worden ingepast in de omgeving. De aansluiting op de omliggende bebouwing dient overtuigend te zijn, zeker in cultuurhistorisch waardevolle gebieden, zoals een Rijksbeschermd Stadsgezicht. De planlocatie is niet gelegen in cultuurhistorisch waardevol gebied. De omgeving kenmerkt zich door een veelheid aan hoogbouw vanwege haar ligging nabij de Kennisas, op korte afstand van de Reitse campus en Westpoint.

  1. Draagvlak en functiemenging

Bij een woontoren in hoogstedelijk gebied is functiemenging wenselijk omdat er dan een overgangszone wordt aangebracht tussen de dynamische omgeving en een aangenaam woonklimaat. Deze overgangszone wordt in de woontoren gerealiseerd door op de begane grond, de eerste en de tweede verdieping verhuurbare commerciële ruimtes in te richten. Het overige deel van de toren wordt ingericht met woningen. De dynamiek van de omgeving wordt daarnaast gedeeltelijk gereduceerd vanwege de ligging in het Spoorpark, waar het overwegend rustig is (tenzij in het Spoorpark een evenement wordt georganiseerd).

[image]

Figuur 3: Hoogbouw in Kennisas-Spoorzone (blauw) en Binnenstad-Piushaven (rood)

Projectprofiel

  1. Windhinder

Hogere bebouwing zorgt voor veranderingen in windstromen die al dan niet hinderlijk kunnen zijn in de openbare ruimte. Door middel van een windtunnelsimulatie is onderzocht hoe het windklimaat op en rondom de planlocatie zal zijn na de realisatie van de onderhavige woontoren. Mede omdat de eerste modelberekening niet resulteerde in een gewenst windklimaat, is de positie en oriëntatie van de woontoren gewijzigd. Daarnaast is een dichtbegroeide haag van 1,5 meter hoog en 1 meter breed in het ontwerp opgenomen om het windklimaat op de trap ten noordwesten van de woontoren (verbinding Ringbaan-West en Hazelaarstraat) te verbeteren. Het rapport van het windklimaatonderzoek (Peutz, d.d. 01-02-2022, OO/ JA/ /O 16549-5-RA-005) is in de bijlage 15 van de voorliggende toelichting opgenomen. De haag levert een essentiële bijdrage aan de verbetering van het plaatselijke windklimaat, waardoor de aanplant en instandhouding van de haag als verplichting in de anterieure overeenkomst en in het bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van de uitgevoerde berekeningen van het windklimaat wordt er in het gebied rond het plan geen overschrijding van het gevaarcriterium geprognosticeerd.

  1. Schaduwwerking

Hoogbouw beïnvloedt de lichttoetreding in de omgeving. Er dient te worden beoordeeld in hoeverre woningen door nieuwe hoogbouw in de schaduw worden gezet. Er is een bezonningsstudie (BRO, d.d. 07-10-2021, P04867) uitgevoerd, de bijbehorende rapportage is in de bijlage 2van de voorliggende toelichting gevoegd. Het onderzoek richt zich in de eerste plaats op het inzichtelijk maken van de verandering van bezonning op naast gelegen percelen en gevelopeningen. Om de verandering van bezonning inzichtelijk te maken zijn de bestaande feitelijke situatie met de nieuwe feitelijke situatie met elkaar vergeleken. Voor de gevelopening Reitseplein 1 blijft de situatie ongewijzigd, het meetpunt behaalt ruimschoots de norm. Op Reitseplein 10 wordt de norm in de bestaande situatie al niet behaald, in de toekomstige situatie neemt de bezonning af met 34 minuten. Op de zuidgevel van BeweegR neem de bezonningsduur fors af, maar de norm wordt in de toekomstige situatie alsnog behaald. De woontoren zal in de toekomstige situatie de bezonning op de westgevel van BeweegR wegnemen waardoor de norm niet meer wordt behaald. Hoewel er negatieve effecten zijn op nabij gelegen panden, kan gesteld worden dat de gevolgen niet dermate groot zijn dat de hoofdfuncties in de panden niet meer uitgevoerd kunnen worden en er daardoor onredelijke hinder plaatsvindt. De gehanteerde normering en methodiek is geënt op de zonlichttoetreding tot woonfuncties. Voor een inpandige sportfunctie en een kantoorfunctie is direct zonlicht wel gewenst, maar niet essentieel. Op het gebied van bezonning is om die reden de realisatie van de beoogde woontoren te verantwoorden.

  1. Uitzicht

In de bestaande situatie hebben bewoners van 'De Grote Eik' uitzicht over het Spoorpark. Vigerend bestemmingsplan “Spoorzone West 2012, 1e herziening (Spoorpark)” bestemt een woontoren tussen 'De Grote Eik' en het Spoorpark op een plek waar het een aanzienlijke zichtblokkade zou vormen voor de bewoners van 'De Grote Eik'. Mede hierdoor hebben omwonenden laten weten dit geen optimale locatie voor de woontoren te vinden. De onderhavige ontwikkeling plaatst de woontoren juist meer aan de rand van het Spoorpark, waardoor de zichtblokkade vanuit 'De Grote Eik' op het Spoorpark wordt weggenomen. Uit de gesprekken die met de omgeving zijn gevoerd is dan ook naar voren gekomen dat dit één van de redenen is waarom omwonenden de onderhavige ontwikkeling steunen.

  1. Privacy

Over het algemeen wordt een afstand van 25 meter aangehouden als een maat waarbinnen gezichtstrekken te herkennen zijn. De afstand van de beoogde woontoren tot omliggende woningen is groter dan 25 meter, waardoor privacy geen belemmering vormt.

  1. Schaalsprong

Als nieuwe hoogbouw zorgt voor een grote schaalsprong vergeleken met omliggende bebouwing, dan dient deze schaalsprong verantwoord te worden. Van een schaalsprong is als gevolg van de onderhavige ontwikkeling geen sprake omdat er in de omgeving reeds veel hoogbouw aanwezig is, zoals Westpoint, De Grote Eik en de Reitse Campus.

  1. Plint/openbare ruimte/openbaar groen

Het is wenselijk als de relatie tussen de plint van de hoogbouw en de openbare ruimte zowel functioneel als ruimtelijk op elkaar aansluiten. In de plint van de onderhavige woontoren worden verhuurbare commerciële ruimtes gerealiseerd, waardoor hier kleinschalige kantoren, praktijkruimtes of andere dienstverlenende bedrijven of instellingen kunnen vestigen. Omdat werknemers en bezoekers van deze commerciële ruimtes de locatie gaan bezoeken, slaat de plint van het gebouw een brug tussen de woningen en de openbare ruimte. In ruimtelijk opzicht wordt de plint (de commerciële bouwlagen) terugliggend gerealiseerd, met ranke kolommen die de woontoren ondersteunen. Dit leidt op maaiveldniveau tot een minder massief gebouw en optimaliseert het 'doorkijken' richting Spoorpark.

  1. Verkeer en parkeren

Door een dubbellaagse parkeervoorziening te realiseren, worden ruimschoots voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren is nader uitgewerkt in paragraaf .

  1. Ruimtelijke kwaliteit

In de bestaande situatie bestaat het voormalige van Beurdenterrein uit vervallen bebouwing en oude tanks. Verpaupering is op deze locatie reeds enige tijd geleden in gang gezet omdat de locatie sinds enkele jaren niet meer in gebruik is. De gevolgen van deze verpaupering zorgen voor overlast bij omwonenden. Het gehele terrein wordt in de nieuwe situatie in zodanige staat gebracht dat er een aangenaam woon- en verblijfsklimaat ontstaat. Deze ruimtelijke kwaliteitsimpuls zorgt ervoor dat deze hoek van het Spoorpark een positieve uitstraling krijgt zodat het aansluiting kan vinden bij het overige deel van het Spoorpark.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

In de Welstandsnota 2017 Tilburg wordt beschreven dat de Omgevingscommissie de taak heeft om ervoor te zorgen dat, naast de architectonische samenhang met de omgeving, in ieder geval op objectniveau de beeldkwaliteit wordt bewaakt. Welstandstoezicht is, in die gevallen, te zien als 'vangnet' voor een visuele basiskwaliteit.

[image]

Figuur 4: Digitale impressie van de woontoren.

[image]

Figuur 5: Digitale impressie van de woontoren.

[image]

Figuur 6: Digitale impressie van de woontoren.

Op 6 januari 2021 heeft vooroverleg plaatsgevonden met de Omgevingscommissie van de gemeente Tilburg. In dit vooroverleg heeft de Omgevingscommissie te kennen gegeven dat ze zich de komst van een woontoren aan de westzijde van het Spoorpark kan voorstellen. Plaatsing aan deze zijde biedt vele kansen, ook gelet op de ambities die er zijn voor de Reitse Campus en het Kenniskwartier. De Omgevingscommissie heeft tijdens dit vooroverleg de initiatiefnemer verzocht om nader onderzoek te doen naar de exacte positionering van de toren. In juli 2021 is een nieuw ontwerp met aangepaste positionering en uitstraling van de woontoren aan de Omgevingscommissie gepresenteerd, waarna nog enkele opmerkingen zijn gemaakt. Op 29 september 2021 is het definitieve ontwerp aan de Omgevingscommissie voorgelegd, welke is goedgekeurd.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

Indien er sprake is van cultuurhistorische waarden of indien onderzoek noodzakelijk is, wordt het Team ABC ingeschakeld. I.s.m. Team ABC moet worden nagegaan of in het plangebied cultuurhistorische waarden in het geding zijn: beschermde monumenten en bomen, toekomstige monumenten, bijzondere gebieden, waardevol bodemarchief. De ontwikkelingsgeschiedenis van de locatie wordt in beeld gebracht. Dit kan leiden tot aanvullende voorwaarden of richtlijnen voor de verdere ontwikkeling. Om vast te stellen welke cultuurhistorische waarden aan de orde zijn, zijn diverse onderzoeksvormen mogelijk (Cultuurhistorische verkenning, archeologisch vooronderzoek). Te onderzoeken:

  1. Historische geografie: landschap ontstaan/ontwikkeling, lijnen en vlakken. Bronnen: historisch en geografisch kaartmateriaal, Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant (CHW), literatuur en eventueel aanvullend onderzoek.

  2. Archeologie: vaststelling (verwachtings-)waarde van het bodemarchief. Bronnen: IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden), ArWaTi (Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg), ARCHIS, AMK, etc.

  3. Cultuurhistorische objecten en gebieden: beschermde monumenten/gebieden; cultuurhistorisch waardevol gebied; historische assen; ook de nabije omgeving zal daarbij worden betrokken (bijv. liggen er monumenten naast de locatie). Bronnen: monumentenlijst, inventarisatielijsten, MIP, CHW, historisch kaartmateriaal, Streekplan, etc.

3.3.1 Historische geografie

Het voormalige terrein van Van Gend & Loos, waar het Spoorpark is gerealiseerd, wordt omsloten door de Spoorlijn Tilburg-Breda, de Sint Ceciliastraat, de Hart van Brabantlaan en de Ringbaan West. Het plangebied maakt deel uit van de noordoostelijke helling van het centrale plateau van Tilburg. De bodem in het plangebied bestaat uit dekzandruggen, die een oud bouwlanddek hebben bestaande uit zwarte enkeerdgronden (esdek).

Toponiemen: In de omgeving van het plangebied liep Die Vlasstraet, in het verlengde van de tegenwoordige Bokhamerstraat. Deze weg maakte een bocht naar de huidige Boomstraat, in die tijd Hoevenschewech of Hoevensche Kerckwech genaamd. De Vlasstraat lag langs de waterloop de Bedbuer. Hoewel op verschillende kaarten niet veel meer dan een kleine stroom, zijn er aanwijzingen dat deze waterloop vroeger door een weliswaar ondiep, maar breed beekdal stroomde dat door het afnemen van de wateraanvoer smaller werd. De directe omgeving van de waterloop was waarschijnlijk een drassige zone. De waterloop ontleende haar naam aan de plaats waar zij ontsprong, de Bedbuer bij de splitsing van de huidige Boomstraat en Elzenstraat. Hier stonden volgens de kaart van Diederik Zijnen uit 1760 tevens een tiendpaal en het Hagelcruijs.

Historisch landgebruik: tenminste vanaf de zestiende eeuw, maar vermoedelijk al veel eerder maakten de gronden van het plangebied deel uit van het akkercomplex De Schijf. Aan het begin van de negentiende eeuw verrezen in de noordoosthoek van het huidige Spoorpark enkele huizen met erf. In de jaren twintig van de vorige eeuw verrees meer bebouwing in het huidige Spoorpark, in de vorm van huisjes met tuinen met name langs de zuidkant van het spoor Tilburg – Breda. Vervolgens werd de zuidoostelijke rand bebouwd. In 1938 werd door de gemeente een bouwvergunning afgegeven voor de bouw van 81 woningen aan de toenmalige Beethovenstraat en Richard Wagnerstraat, tegenwoordig Hart van Brabantlaan 103 tot en met 177. In 1939 volgde de bouw van nog drie woningen in de zuidoosthoek van het gebied, aan de Sint Ceciliastraat en Beethovenstraat.

In 1863 werd het spoor Tilburg- Breda in gebruik genomen, in 1867 gevolgd door het Bels lijntje. In de jaren twintig van de vorige eeuw verrezen enkele woningen ten zuiden van de spoorlijn Tilburg – Breda langs de noordgrens van het plangebied. Langs het Bels lijntje verrees in 1898 de muziekinstrumentenfabriek van Mathieu Kessels. Het complex werd in de loop der jaren steeds uitgebreid en uiteindelijk in 1955 gesloopt, evenals de villa van Kessels aan de Sint Ceciliastraat. Vanaf 1938 werden de huizen aan de noordzijde van de Hart van Brabantlaan gebouwd. In de noordoostelijke hoek van het plangebied werd in de jaren dertig van de twintigste eeuw aan de Industrieweg het stadion van voetbalclub NOAD (Nooit Ophouden Altijd Doorspelen) gebouwd. Het stadion werd in 1955 gesloopt. Na de aanleg van het hoogspoor in 1956 volgde de aanleg van het goederen- en rangeeremplacement en de bouw van de NS-loodsen/Van Gend & Loos-gebouwen en andere dienstgebouwen in het noordoostelijke deel van het huidige Spoorpark. Ook de verschillende bedrijfsgebouwen en loodsen in de zuidwesthoek werden vanaf eind jaren vijftig van de twintigste eeuw gebouwd. Het Bels Lijntje werd in 1958 opgebroken en omgeleid via de lijn Tilburg-Breda. De aanleg van de Hart van Brabantlaan in 1961 zorgde voor een snelle verstedelijking van het gebied. Aan weerszijden van de straat verschenen tussen 1966 en 1980 flatgebouwen.

3.3.2 Archeologie

Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied zonder hoge verwachtingswaarde. Ook ligt het plangebied niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein (Archeologische Monumentenkaart). Ook zijn er in, grenzend aan of in de omgeving geen relevante archeologische waarnemingen bekend in zowel de ARCHIS-database van de RACM als in de ArWaTi.

SWECO Nederland B.V. heeft in 2017 een archeologisch bureauonderzoek voor het Spoorpark uitgevoerd. Dit onderzoek is mede uitgevoerd omdat een groot deel van het Spoorpark voorheen een archeologische dubbelbestemming had. Bij het uitgevoerde onderzoek is gekeken naar de archeologische verwachting en de mate van verstoring van het gebied (Archeologie en het VGL-park: inventarisatie en advies (SWAR ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 2080), Eindhoven, 2017). De conclusie van dit bureauonderzoek luidt dat op basis van de beschikbare informatie een groot deel van het Spoorpark beschouwd diende te worden als een terrein met een hoge archeologische waarde waar de voor archeologie relevante bodemprofielen nog grotendeels intact waren. Naar aanleiding van het bureauonderzoek is in december 2017 door Archol een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door Archol (L. Meurkens, Een inventariserend archeologisch proefsleuvenonderzoek te Tilburg-Spoorpark, Archol rapport 392). Tijdens dit onderzoek zijn geen behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen. Daarom is voor het Spoorpark in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming waarde archeologie opgenomen. Deze dubbelbestemming met bijbehorende onderzoeksverplichting is dus niet meer aanwezig in het Spoorpark; ook de onderhavige planlocatie is hiervan vrijgesteld.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

  • Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten: in of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten.

  • Beschermde stads- en dorpsgezichten: niet van toepassing in de directe nabijheid van de planlocatie.

  • MIP(Monumenten Inventarisatie Project)/ensembles: aan de noordelijke straatwand van de Hart van Brabantlaan bevinden zich diverse panden die zijn opgenomen in het MIP. Dit zijn de nrs. 117 tot en met 177 die dateren uit 1938-1939 en die voornamelijk over enige ensemblewaarden beschikken.

  • Wederopbouw: niet van toepassing op de planlocatie.

  • Historische structuren: op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn de woningen aan de Hart van Brabantlaan aangemerkt als van cultuurhistorische waarde. De spoorlijn Tilburg – Breda en de Ringbaan West, de noord- en westgrens van het plangebied, staan aangemerkt als historisch-geografische lijn van redelijk hoge waarde.

  • Historisch groen: onbekend.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast. Ook archeologie vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.

3.4 Volkshuisvesting

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

Centraal in de Woonagenda staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen. Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar Tilburg als stad voor staat zijn er een aantal kwaliteiten waar vanuit de Woonagenda en de opgave in de stad waarde aan wordt gehecht:

Toetsingskader nieuwbouwappartementen

De gemeente stuurt nadrukkelijker op het aantal en soort nieuwbouwplannen voor appartementen om overaanbod tegen te gaan. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en/of de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling. Dit woningbouwplan tot inbreiding voldoet aan de toetsingscriteria voor nieuwbouwappartementen. De appartementen dragen bij aan de opgave voor het huisvesten van starters en senioren. De locatie is gunstig voor woningbouw gelet op het aangrenzende park en de nabijheid van voorzieningen. Voor 61% van de 100 appartementen is de verordening Middenhuur van toepassing. Daarnaast is 19% van de woningen een sociale huurwoning met een huurprijs tot de 2e aftoppingsgrens.

Levensloopbestendige nieuwbouw

De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met die van de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen 'levensloopbestendig' worden ontwikkeld. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers zijn op entreeniveau van de woning. Daarnaast wordt gestreefd dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. Een deel van de nieuwbouw wordt door deze nultreden te realiseren in het bijzonder geschikt voor deze doelgroepen. Een groot deel van de appartementen wordt levensloopbestendig gerealiseerd, waardoor een bijdrage wordt geleverd voor mensen uit de beschreven doelgroep.

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving. Het woningbouwplan Spoorpark zal aan het Politiekeurmerk voldoen.

3.5 Groen

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening gemeente Tilburg 2021

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Bomenverordening

De Bomenverordening gemeente Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven- of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. Op deze kaart zijn bomen met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven- en basiswaarde opgenomen. Om inzichtelijk te maken op welke wijze bomen op de planlocatie duurzaam behouden kunnen blijven, is een Boom Effect Analyse opgesteld (Pius Floris, d.d. 04-02-2021, 03P2103208). De rapportage behorend bij deze analyse is in de bijlage 3 van de voorliggende toelichting gevoegd. In deze analyse is het te verwachten projecteffect beschreven en zijn aanbevelingen gedaan en aandachtspunten beschreven ter bescherming van de aanwezige bomen. Het ontwerp van de planlocatie is zodanig opgesteld en aangepast dat zo min mogelijk bomen hoeven te worden gekapt. Als gevolg van de onderhavige ontwikkeling worden vier bomen met klimaatwaarde gekapt. Deze bomen zijn kapvergunningplichtig. De te kappen bomen worden in het Spoorpark gecompenseerd door nieuwe bomen terug te planten.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft ernaar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen. De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden. In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied. In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
    Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit. Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

Het plangebied is op de stadsnatuurkaart 2040 aangemerkt als ecologische structuur. Het terrein is in de bestaande situatie volledig verhard, door de bouw van de toren en parkeervoorziening zal daar grotendeels geen ecologische structuur gerealiseerd kunnen worden. De gemeente Tilburg heeft een natuurpuntensysteem ontwikkeld voor groene stadselementen, zogenaamde groen- en natuurinclusieve maatregelen. Het puntensysteem is van toepassing op alle bouwplannen binnen de gemeente Tilburg; derhalve zal de planlocatie natuurinclusief worden bebouwd. Naast voorgenomen groen- en natuurinclusieve maatregelen (nader beschreven in paragraaf 4.11) zal onder andere de parkeervoorziening, om een aansluiting te maken op de aangrenzende groenstructuren in het park, worden ingepakt in het groen. De parkeervoorziening wordt uitgevoerd met groene gevels en ten noorden van het gebouw wordt een nieuwe bomenrij aangeplant.

3.6 Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de Stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de Stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren. Na een evaluatie in 2001 is het beleid bijgesteld in de Nota Ruimte voor Kantoren 2001 omdat het slechts gedeeltelijk effect had. Belangrijke aandachtspunten zijn:

  • een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;

  • het loslaten van het restrictief beleid buiten de Stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. kleine en middelgrote eigenaar-gebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;

  2. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Het Laar (westentree). Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties. Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Regionale afspraken kantoren Hart van Brabant 15-12-2016

Omdat de kantorenmarkt in Brabant onder druk staat heeft de provincie aan de regio's verzocht op regionaal niveau afspraken te maken. De kantorenmarkt in de regio Hart van Brabant kampt met leegstand en overprogrammering, maar er is geen sprake van een groot regionaal probleem. Dat neemt niet weg dat er wel een opgave is, omdat we in de regio hechten aan een goed functionerende kantorenmarkt. Deze opgave ligt vooral op het bord van de grotere gemeenten met enig kantorenprofiel, maar gaat ook de overige gemeenten aan. Om die reden is afgesproken dat we in Hart van Brabant het regionale overaanbod gaan terugdringen waarbij we kijken naar plancapaciteit en aanbod en tevens meer vraaggericht gaan werken. Daarbij ligt de focus op een aantal kansrijke regionale kantoorlocaties die voor de regio als toekomstbestendig worden gezien. Op lokaal niveau vindt de uitwerking plaats. De afspraken zijn vastgelegd in het RRO van 15 december 2016 en hebben een looptijd van 4 jaar. Tenminste een keer per jaar wordt de voortgang besproken in de portefeuilehoudersoverleggen.

Maatregelen in bestemmingsplan

Op de begane grond, eerste en tweede verdieping wordt werkruimte voor kleinschalige commerciële functies gerealiseerd met een oppervlakte van in totaal ca. 820 m², in te delen in meerdere compartimenten. Deze commerciële functies kunnen (gedeeltelijk) voor administratieve werkzaamheden worden gebruikt, maar kunnen ook ten behoeve van andere dienstverlenende werkzaamheden worden gebruikt zoals voor een showroom of een kleinschalige praktijkruimte. Vanwege het veelzijdige gebruik dat in deze ruimtes mogelijk is, worden de werkzaamheden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door de toegestane werkzaamheden in de planregels van dit plan op te nemen.

3.7 Verkeer En Parkeren

3.7.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties. De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.7.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Tilburg richt zich als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Het wil de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat parkeerders op de juiste plek worden gefaciliteerd, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto's, elektrische auto's en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.7.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode voor benodigde parkeerplaatsen vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen. Om te kunnen toetsen of de onderhavige ontwikkeling aan de 'Nota parkeernormen Tilburg 2017' voldoet, is een parkeerbalans opgesteld; deze is in de bijlage 10 van deze toelichting gevoegd (de essentie, d.d. 07-06-2022, TVBT/2021/RBpbb/01-C3).

Alle bewoners van de woontoren zullen één parkeerplaats per appartement aangewezen krijgen, dit betreffen 100 aangewezen parkeerplaatsen. Indien de parkeerplaatsen niet worden afgenomen kunnen deze toegewezen worden aan de commerciële ruimtes. Deze aangewezen parkeerplaatsen worden in de parkeervoorziening gerealiseerd. In totaal wordt de parkeervoorziening voorzien van (minimaal) 100 parkeerplaatsen, waarmee alle appartementen een toegewezen parkeerplaats krijgen voor bewoners. Voor bezoekers van de appartementen en voor de commerciële functies is een gewogen parkeervraag van 33,9 parkeerplaatsen bepaald.

Als gevolg van de onderhavige ontwikkeling en de wens om het plein autovrij te maken, zullen bestaande parkeerplaatsen komen te vervallen. De 23 parkeerplaatsen van BeweegR komen daarmee te vervallen. Daarnaast komen er 6 parkeerplaatsen aan de Hazelaarstraat te vervallen ten behoeve van de nieuwe toegang tot het openbaar parkeren en de verkeer voorziening. Wat maakt dat er totaal 29 parkeerplaatsen gecompenseerd dienen te worden. Aangevuld met de berekening van de gewogen parkeervraag van de nieuwe functies (exclusief bewoner parkeren) resulteert in een minimale parkeervraag van 34 (33,9) parkeerplaatsen + 29 ter compensatie (zie bijgevoegde parkeerbalans) = 63 parkeerplaatsen.

Op het voorterrein van de parkeervoorzieningen kunnen 36 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Door herindeling langs de Hazelaarstraat worden hier nog 10 parkeerplaatsen toegevoegd en bied de parkeerplaats aan de zuidzijde van de Grote Eik de mogelijkheid deze nogmaals met 5 plaatsen uit te breiden. Hiermee worden in totaal 51 parkeerplaatsen in openbaar gebied gerealiseerd, dus 22 extra parkeerplaatsen. Hiermee resteert een vraag van 12 parkeerplaatsen; gezien het huidige parkeeraanbod in de directe omgeving en de bezetting van huidige parkeerplaatsen kan deze resterende vraag binnen het bestaande aanbod van openbare parkeerplaatsen worden opgevangen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Algemeen

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

Natura 2000

Binnen het plangebied zijn geen Natura 2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft daardoor geen direct effect op deze gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op meer dan 2 kilometer ten noorden van het plangebied. Uit de stikstofdepositieberekeningen behorend bij het onderhavige planvoornemen (bijlage 14 en bijlage 16) blijkt dat er bij de bouw- en gebruiksfase geen stikstofdepositie plaatsvindt op Natura 20000-gebieden als gevolg van de beoogde woningbouwontwikkeling. Daarmee kunnen significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

4.1.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling

De milieueffectrapportage is een procedure met als hoofddoel om het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. Van belang zijn de volgende artikelen:

  1. In artikel 7.2 Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan bepaalde in het Besluit m.e.r. opgenomen plannen en besluiten die verbonden zijn aan de eveneens in het Besluit m.e.r. weergegeven activiteiten. Het besluit m.e.r bevat hiertoe bijlagen, waarbij vooral de onderdelen C en D van belang zijn. Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is. Activiteiten, plannen en besluiten waarvoor een m.e.r.-beoordeling benodigd is staan in onderdeel D. Voor beide onderdelen worden per activiteit de drempelwaarden beschreven.

  2. In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt. Een passende beoordeling hoeft niet opgesteld te worden wanneer op voorhand significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft.

Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Het beoogde bestemmingsplan behelst het realiseren van 100 woningen. Daarmee blijft dit plan ruim onder de drempelwaarden genoemd in onderdeel D 11.2. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient wel een beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen. De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten. Deze (vormvrije) aanmeldnotitie is opgenomen in de bijlage1 an deze toelichting.

4.2 Milieuhinder Bedrijven

Het begrip milieuzonering wordt gehanteerd om te toetsen of bedrijven wat betreft milieuhygiënische aspecten voldoende afstand hebben tot gevoelige locaties en andersom. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een locatie op voldoende afstand van woningen komen en dat nieuwe woningen en andere gevoelige functies op een aanvaardbare afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen dient twee doelen, ten eerste het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen, ten tweede bedrijven voldoende zekerheid bieden zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Milieuzonering is een belangrijk middel om te voorkomen dat bestaande bedrijven niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.

Als hulpmiddel wordt de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, editie 2009 gebruikt. In deze handreiking worden bedrijfssectoren opgenomen in een tabel en worden de bijbehorende milieucategorieën weergegeven. De VNG-publicatie geeft niet aan wat wel en niet is toegestaan, de afstanden behorende bij de milieucategorieën zijn indicatief. Een gemeente is vrij om zelf te bepalen wat in welke mate wenselijk is. In de handreiking van het VNG wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen, 'rustige woonwijk en rustig buitengebied' en 'gemend gebied'. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat in gebieden met functiemenging meer sprake is van milieubelastende en milieugevoelige functies en omstandigheden die op kortere afstand van elkaar zijn gesitueerd. In gebieden waar sprake is van functiemenging worden kortere richtafstanden gehanteerd dan in gebieden waar sprake is van functiescheiding. Gemengd gebied is volgens de VNG-brochure een gebied met matige tot sterke functiemenging.

Doorwerking

De enige activiteiten die voor de planlocatie relevant zijn met betrekking tot bedrijven en milieuzonering, zijn activiteiten die plaatsvinden in het Spoorpark zelf. Het 'Spoorpark Tilburg' wordt voornamelijk ingericht met sportieve en recreatieve activiteiten. Dit stadspark biedt daarnaast ook mogelijkheden voor horeca, ontspanning, het organiseren van evenementen en dus de onderhavige woontoren met 820 m² aan verhuurbare commerciële functies. Om inzichtelijk te maken wat de benodigde milieuruimte claim van de functies in het park bedraagt, is voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het Spoorpark op basis van de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering' editie 2009 bepaald welke (milieu) categorieën en bijbehorende richtafstanden het beste passen/aansluiten bij die activiteiten. Hieronder een schematisch overzicht van de voorgenomen activiteiten binnen het Spoorpark Tilburg.

Activiteiten/initiatieven binnen het 'Spoorpark Tilburg'

[image]

Naast de hierboven opgesomde initiatieven wordt het park uitgerust met wandelpaden, bestrating, groenvoorzieningen, waterpartijen en zit-/liggelegenheden zoals bijvoorbeeld een met gras bedekt talud.

Het toevoegen van nieuwe gevoelige objecten (woningen in de woontoren) op de planlocatie is een ontwikkeling waarbij de richtafstanden van de bovenstaande activiteiten dienen te worden beschouwd. Als er een grotere afstand tussen de beoogde woontoren en de omliggende activiteiten wordt aangehouden dan de richtafstand uit de VNG-publicatie, kan naar verwachting milieuhinder worden voorkomen en worden deze activiteiten niet gehinderd. Gezien de grote functiemenging in de omgeving van de planlocatie dient omgevingstype 'gemengd gebied' te worden toegepast. Hierdoor mag één afstandsstap terug worden gezet in de toepassing van de richtafstand die hoort bij de milieucategorie. In is het overzicht gegeven van de activiteiten alsmede de daarbij behorende richtafstanden (passend bij 'gemengd gebied').

Tabel 1: Activiteiten en afstanden zoals opgenomen in VNG-uitgave.

SBI code 2008

Activiteit

Omschrijving

Afstanden in meters

Grootste afstand

Milieu categorie

Geur

Stof

Geluid

Gevaar

931 G

Sport (vereniging) + wedstrijden

Sportcomplex (met verlichting)

0

0

30 C

0

30

3.1

931 G

Sport & recreatie

Sportcomplex (zonder verlichting)

0

0

30 C

0

30

3.1

563-2

Horeca

(Muziek)cafés

0

0

10 C

10

10 D

2

561

Verkoopgelegenheden

Cafetaria

10

0

10 C

10

10

1

552, 553

Overnachten

Kampeerterreinen

10

0

30 C

30

30

3.1

94991-A

Kindervereniging

Buurt- en clubhuizen

0

0

10 C

0

10 D

2

9321

Speelgrasveld

Recreatiecentra – open lucht

10

10

200

10

200 D

4.2

Op basis van bovenstaande inventarisatie van activiteiten blijkt dat de grootste richtafstand wordt geclaimd door het speelgrasveld indien sprake is van een evenement. De aan te houden richtafstand om een goed woon-, werk- en leefklimaat te bereiken ten opzichte van deze activiteit is 200 meter voor het aspect geluid. Ten behoeve van het bestemmingsplan van het Spoorpark zijn de beschreven richtafstanden verwerkt in een contourenkaart, zie . Deze contourenkaart is bewerkt, waarbij de nieuwe locatie van de onderhavige woontoren rood wordt omkaderd.

[image]

Figuur 10: Contourenkaart (bron: Antea Group, 2018).

In de bovenstaande contourenkaart is te zien dat op de planlocatie alleen de milieucontour afkomstig van het sportpark relevant is. Om te kunnen onderzoeken of op de planlocatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geluid, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is zowel spoorweglawaai, wegverkeerslawaai als geluid afkomstig uit het Spoorpark meegenomen. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in paragraaf 4.5.

4.3 Externe Veiligheid

Het aspect externe veiligheid brengt de risico's in kaart die ontstaan door risicobronnen in de omgeving. In verschillende wetten en regelingen zijn normen en richtlijnen opgenomen om de externe veiligheid te waarborgen. Het algemene Rijksbeleid voor externe veiligheid is erop gericht om risico's voor de omgeving te beperken en beheersen vanwege:

  • Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);

  • Het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);

  • Het gebruik van luchthavens.

Dat gebeurt onder andere om te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, om de zelfredzaamheid te bevorderen en om de calamiteitenbestrijding te optimaliseren. Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (die als wettelijke grenswaarde fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde. Van deze waarde mag gemotiveerd worden afgeweken.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

4.3.1 Verantwoordingsplicht

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De eindafweging kan pas worden gemaakt wanneer advies bij de veiligheidsregio is ingewonnen.

4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied gelegen is aangewezen als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. Het planvoornemen is niet in strijd met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.3 Conclusie en restrisico

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is voor het plangebied het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor beschouwd aan de hand van het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en mogelijke veiligheidsmaatregelen. De hoogte van het groepsrisico is berekend in het rapport 'Ontwikkeling woontoren spoorpark Tilburg, Risicoanalyse en elementen verantwoordingsplicht' (Antea Group, d.d. 25-02-2022, 0469880.100). De locatie van de woontoren is na het opleveren van het genoemde rapport gewijzigd, waardoor het risiconiveau van de spoorlijn Tilburg-Breda daarna opnieuw is berekend. De aanvullende memo van de herberekening is samengevoegd met de rapportage en deze zijn in de bijlage 5 van deze toelichting gevoegd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de navolgende conclusies getrokken.

Plaatsgebonden risico

De 10-6-plaatsgebondenrisicocontour van het spoor bedraagt maximaal 8 meter. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.

Groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico van het spoor ten gevolge van de realisatie van de woontoren wijzigt niet significant. Het groepsrisico bevindt zich zowel in de huidige als de toekomstige situatie boven de oriëntatiewaarde, verantwoording van het groepsrisico is van toepassing. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar het externe veiligheidsrapport.

Veiligheidsmaatregelen

De bestaande veiligheidsmaatregelen bij het spoorpark zijn afdoende. Er zijn geen aanvullende bouwtechnische maatregelen bij de woontoren noodzakelijk. De mechanische ventilatie wordt handmatig afschakelbaar uitgevoerd.

4.4 Vuurwerk

Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten.

Op de planlocatie van het voorliggende bestemmingsplan worden geen verkooppunten, opslagen van consumentenvuurwerk of opslagen van professioneel vuurwerk mogelijk gemaakt. Hierdoor vormt vuurwerk geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

4.5 Lichthinder

Om lichthinder als gevolg van parkerende auto's op het bovendek van de dubbellaagse parkeervoorziening in relatie tot woonflat 'De Grote Eik' en het aangrenzende Spoorpark te voorkomen, wordt op het parkeerdek op koplamphoogte dichtere omheining toegepast. Door de toepassing van deze dichtere omheining wordt lichtuitstraling, en daarmee de kans op lichthinder, beperkt.

In verband met de onderhavige ontwikkeling nabij de sportvelden van de beachvolleybalvereniging Beach Tilburg gelegen in het Spoorpark is onderzoek (Peutz, d.d. 10-02-2021, HH/EBo/DP/O 16549-6-RA-003) uitgevoerd naar het invallende licht vanwege de verlichtingsinstallatie van de sportvelden ter plaatse van de geprojecteerde nieuwbouw. Als toetsingskader voor lichthinder is de Richtlijn Lichthinder (2014), opgesteld door de NSVV gehanteerd. Deze richtlijn beschrijft grenswaarden voor onder meer sportverlichting ter plaatse van woningen. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de lichtimmissie vanwege de sportvelden van Beach Tilburg ter hoogte van de gevels van de geprojecteerde woontoren en deze te toetsen aan de eisen zoals gesteld in de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde. De rapportage van het onderzoek is in de bijlage 8 van de voorliggende toelichting gevoegd.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is het niet uitgesloten dat toekomstige bewoners van de woontoren lichthinder zullen ondervinden vanwege de verlichtingsinstallatie van de beachvolleybalvereniging. Aanbevolen wordt te bezien in hoeverre voorzieningen kunnen worden getroffen ten aanzien van de armaturen met een lichtsterkte van meer dan 2.500 cd ter plaatse van de woontoren. Voorzieningen om de lichtsterkte te beperken kunnen bestaan uit het:

  • meer naar beneden uitrichten van de armaturen;

  • vervangen van de optieken van de betreffende armaturen, met verbeterde optieken is wellicht een meer naar beneden gerichte uitstraling te realiseren;

  • aanbrengen van afschermkappen of louvres op de betreffende armaturen, ter beperking van de lichtuitstraling in de richting van de geprojecteerde woningen;

  • vervangen van de armaturen door armaturen met een meer geoptimaliseerde lichtverdeling, waarmee de verlichting beter begrensd wordt tot de sportvelden, of een combinatie van maatregelen.

De overschrijding van de richtwaarde van de toelaatbare lichtsterkte is aldus teniet te doen. In overleg met de beachvolleybalvereniging wordt bepaald welke maatregel wordt genomen. Vanwege de ruime mogelijkheden om de te verwachten lichthinder te voorkomen, behoeven de thans vastgestelde lichtsterkten geen belemmering te vormen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die lichthinder voorkomt door het nemen van minimaal één van de beschreven maatregelen.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteiten. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet getoetst worden of het voorgenomen realiseren van de geluidsgevoelige bestemming 'Wonen' voldoet aan de eisen van de Wet geluidhinder. Ter plaatse van de planlocatie zullen mensen wonen en verblijven waardoor het een geluidsgevoelige functie betreft. Deze wordt beschermd tegen geluidshinder uit de omgeving.

4.6.1 Rail- en wegverkeerlawaai

Om de geluidbelasting vanwege het rail- en wegverkeer ter hoogte van de gevels van het geprojecteerde nieuwbouwplan vast te stellen en deze te toetsen aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) en het Tilburgse Geluidbeleid, is een akoestisch onderzoek (Peutz, d.d. 21-03-2022, HH/EV/ /O 16549-2-RA-004) uitgevoerd. De rapportage behorend bij dit onderzoek is in de bijlage 7 van deze toelichting gevoegd.

Op basis van de geluidgrenswaarden uit de Wet geluidhinder voor wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai is op basis van het akoestisch onderzoek geconcludeerd dat voor een aantal appartementen een hogere waarde dient te worden vastgesteld. Het betreft appartementen met een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en lager dan de maximale toegestane geluidbelasting van 63 dB vanwege wegverkeerslawaai en een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB en lager dan de maximale toegestane geluidbelasting van 68 dB ten gevolge van railverkeerslawaai. Bij een geluidbelasting hoger dan 63 dB vanwege wegverkeerslawaai en 68 dB vanwege railverkeerslawaai dient een dove gevel toegepast te worden.

Voor de woningen waar een hogere waarde voor moet worden vastgesteld vanwege wegverkeer van meer dan 53 dB en vanwege de spoorweg van meer dan 60 dB, dient voldaan te zijn aan de voorwaarden uit het gemeentelijke hogere waarde beleid. Dat betekent dat ten minste een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte aanwezig moet zijn. Een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte kennen een gecumuleerde geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wgh) van maximaal 55 dB. Voor de woningen waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB voor railverkeerlawaai, maar lager dan de gestelde gemeentelijke voorwaarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai en 60 dB voor railverkeerslawaai, geldt deze eis niet.

Conform het hogere waarde beleid zijn bronmaatregelen in de vorm van stille wegdekken niet mogelijk, omdat dergelijke wegdekken te veel onderhoud vergen, met name bij optrekkend en remmend verkeer bij met verkeerslichten geregelde kruispunten en rotondes. Daar is hier sprake van. Geluidschermen langs de wegen zijn in een binnenstedelijke situatie vrijwel nooit wenselijk. Voor het spoor zijn maatregelen (in de vorm van raildempers) niet doelmatig. Daarnaast is een geluidscherm langs het spoor slechts beperkt effectief.

Om te voldoen aan de voorwaarde van een geluidluwe buitenruimte en geluidluwe gevel kunnen bij alle van toepassing zijnde appartementen D en H verglaasde balkons (loggia's o.i.d.) worden toegepast, waarbij voldoende geluidreductie wordt gerealiseerd, alsmede de benodigde (spui)ventilatie. Bij gesloten buitenruimte en geopende ventilatievoorzieningen (buitenluchtcondities) dient de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55 dB op de (achterliggende) gevel te bedragen.

Bij appartementen A kan de geluidluwe gevel worden gerealiseerd voor zowel de appartementen met de doof uit te voeren westgevel op de 3de en 4de verdieping, als voor de overige appartementen door in de noordgevel zogenaamde 'harbour fensters' op te nemen of geluiddempende afsluitbare ventilatieroosters. Verglaasde loggia's en 'harbour fensters' behalen voldoende geluidsreductie om aan de regels uit het Tilburgse hogere waarde beleid te voldoen, deze zullen daarom op de beschreven wijze worden toegepast. Voor de appartementen A dient een gemeenschappelijke buitenruimte te worden gerealiseerd met een maximale geluidbelasting van 55 dB (geluidluwe buitenruimte) om aan de gemeentelijke voorwaarde voor een hogere waarde te kunnen voldoen. Deze gemeenschappelijke geluidluwe buitenruimte wordt gerealiseerd door middel van een dakterras met geluidsscherm van minimaal 1,5 meter hoog.

4.6.2 Industrielawaai

De planlocatie is niet in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein gelegen. Van geluidshinder als gevolg van industrielawaai is dus geen sprake.

4.6.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

4.6.4 Mogelijke overige geluidshinder

Zoals beschreven in paragraaf 4.2 ligt de planlocatie binnen het invloedsgebied van sportvelden die aanwezig zijn in het Spoorpark. Vanwege de veelheid aan functies in het Spoorpark is onderzoek (Peutz, d.d. 23-03-2022, HH/EV/TvdE/O 16549-3-RA-004) uitgevoerd naar al het mogelijke geluid afkomstig uit het Spoorpark (evenementen, sport, scouting, horeca en stadscamping) ter hoogte van de onderhavige woontoren. Het rapport van dit onderzoek is in de bijlage 6 van de voorliggende toelichting gevoegd. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de gevels van het nieuwbouwplan ten gevolge van de reguliere activiteiten op het Spoorpark zoals basketbal, scouting, sportvelden, stadscamping en T-huis op een groot deel van de posities niet hoger is dan de richtwaarde van 50 dB(A).

Op een aantal gevels wordt ten gevolge van de activiteiten op de nabijgelegen sportvelden de 50 dB(A) richtwaarden overschreden van stap 2 uit de VNG-publicatie. Op deze posities wordt wel voldaan aan de 55 dB(A) richtwaarden van stap 3 uit de VNG-publicatie. In de omgeving is sprake van een hoog achtergrondgeluidniveau vanwege wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. De optredende geluidbelasting vanwege de activiteiten in het spoorpark kan op grond hiervan acceptabel worden geacht. De maximale geluidniveaus als gevolg van de reguliere activiteiten op het Spoorpark zijn lager dan 60 dB(A) zijnde de strengste grenswaarde voor maximale geluidniveaus in de nachtperiode.

De equivalente geluidniveaus ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking is op een positie hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde, maar ruimschoots lager dan de maximale grenswaarde van 65 dB(A). De geluidbelasting is ook veel lager dan ten gevolge van het reguliere verkeer op de omliggende wegen. Voor de grootschalige en middelgrote (muziek-)evenementen worden geluidniveaus berekend tot 74 respectievelijk 64 dB(A). Van belang is dat het aantal grootschalige muziekevenementen op jaarbasis beperkt blijft.

4.7 Trillingen

De onderhavige ontwikkeling is in de nabijheid van de spoorlijn Breda – Eindhoven gesitueerd. De kortste afstand van de gevel van de woontoren tot de dichtstbij gelegen spoorrail bedraagt ca. 150 meter. Gezien de relatief grote afstand tot het nabijgelegen spoor is de kans op voelbare trillingen in de geplande woontoren nihil. De te verwachten trillingsniveaus zijn nader onderzocht gebruikmakend van meetgegevens uit andere projecten met woningbouwplannen op korte afstand van spoorbanen. De notitie behorend bij het trillingenonderzoek (Peutz, d.d. 10-02-2022, HH/HH/DP/O 16549-4-NO-002) is in de bijlage 9 gevoegd van de voorliggende toelichting.

In de notitie wordt geconcludeerd dat gezien de relatief grote afstand tot de spoorbaan van circa 150 meter, trillingen in de woontoren niet voelbaar zullen zijn. Dit volgt uit vele metingen verricht elders op verschillende afstanden tot spoorbanen. Daarnaast zal het gebouw vanwege de massa en stijfheid de trillingsniveaus verzwakken. In het gebouw zal derhalve sprake zijn van lagere trillingsniveaus dan op maaiveld. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de streefwaarden voor wonen uit de SBR Richtlijn B.

4.8 Luchtkwaliteit

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 100 gestapelde appartementen en ca. 820 m² aan verhuurbare commerciële ruimtes. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een 'niet in betekenende mate'-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Als gevolg van de onderhavige ontwikkeling zal naar verwachting het aantal verkeersbewegingen rondom de planlocatie stijgen. Om vast te stellen wat de bijdrage is van de verhoogde verkeersintensiteit aan de luchtkwaliteit ter plaatse is gebruikt gemaakt van de NIBM-tool, ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum Infomil. Door middel van de NIBM-tool kan eenvoudig en snel worden bepaald of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Uitgaande van een worst-case scenario is aangenomen dat een huurappartement maximaal 5,5 voertuigbewegingen genereert per werkdagetmaal (centrum, sterk stedelijk), in totaal bedraagt de verkeersgeneratie dan 550 mvt/etm. Commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie) genereert in het centrum van een sterk stedelijke stad zoals Tilburg maximaal 6,6 vervoersbewegingen per 100 m² bvo, wat voor ca. 820 m² neerkomt op 55 voertuigbewegingen per werkdagetmaal. In de worst-case benadering van de beoogde woontoren worden in totaal 605 voertuigbewegingen per werkdagetmaal gegenereerd.

De toename van het aantal voertuigbewegingen wordt berekend als een toename ten opzichte van een nulsituatie, terwijl de locatie in zijn vorige functie als tankstation verkeer genereerde. Deze berekende toename betreft daardoor een overschatting van de werkelijke situatie. Als gevolg van de berekende toename van het aantal voertuigbewegingen is door middel van de NIBM-tool geconcludeerd dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hierdoor is geen nader onderzoek nodig. Een afdruk van de NIBM-tool met de uitkomst van de berekening is weergegeven in .

Tabel 2: Afdruk NIBM-tool.

[image]

Verder onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Uit de NIBM-tool blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien blijkt uit het resultaat van de NSL monitoringsronde (RIVM, 2020) met als doorkijk jaartal 2030 dat de planlocatie ruimschoots voldoet aan de EU/NL normering voor zowel NO2 als fijnstof (PM10). De aanwezige en toekomstige luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Geur

4.9.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Er is geen sprake van industriële geurhinder.

4.9.2 Agrarische geurhinder

In en om het plangebied worden geen agrarische bedrijven toegestaan. Er is geen sprake van agrarische geurhinder.

4.10 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, teneinde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

De onderhavige ontwikkeling betreft het herbestemmen van een voormalige oliehandel waarvan de bodemkwaliteit onbekend is. Vanwege het voormalige gebruik is de planlocatie verdacht op aanwezige bodemverontreiniging. Er moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit passend is voor de beoogde woonfunctie, waardoor een verkennend bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek heeft vervolgens een aanvullend bodemonderzoek (Bodex Milieu, d.d. 17-09-2021, BM.0121024/VBO/cbu.01) plaatsgevonden.

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is om aan te tonen door middel van een steekproef dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehaltes boven respectievelijk de achtergrondwaarde of streefwaarde. Het doel van het nader bodemonderzoek in deze situatie is het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit voor de omgevingsvergunning, mede met het doel tot een mogelijke kosteneffectieve en functiegerichte bodemsanering te komen. De rapportages van de onderzoeken (verkennend en aanvullend) zijn in de bijlage 11 gevoegd. Er is geconcludeerd dat verontreinigingen zijn aangetoond en dat ten aanzien van de aangetoonde verontreinigingen met minerale olie en of aromaten in de grond en het grondwater, in relatie tot de beoogde ontwikkeling wordt aanbevolen om een saneringsplan op te stellen om de verontreinigingen te verwijderen tot een niveau dat acceptabel is voor de beoogde nieuwe functie en bestemming. In de nieuwe ontwikkelingen van de locatie is sprake van een woontoren met parkeervoorziening aan de westzijde van het plangebied. Deze woontoren wordt met name gesitueerd ter plaatse van het 'onverdachte terreindeel' in dit onderzoek. Op deze locatie zijn geen sterke verontreinigingen aangetoond. Hierbij wordt wel opgemerkt dat in het diepere grondwater sprake is van een verontreinigingspluim van een VOCl-verontreiniging. Deze verontreiniging is door de gemeente opgenomen in een gebiedsgericht grondwaterbeheerprogramma.

Op het verdachte terreindeel van het voormalige Van Beurdenterrein is sprake van drie spots met minerale olie en of aromaten in de grond en of het grondwater. Binnen de herontwikkelingsplannen wordt het voormalige Van Beurdenterrein heringericht naar openbaar gebied (parkeren en plantsoen). Voor dit gebied wordt aanbevolen om de locatie te voorzien van een geschikte leeflaag (dikte minimaal 1 meter) en de aanwezige relatief kleine verontreinigingen in het grondwater met een bemaling te saneren tot beneden de interventiewaarden. Na de sloop van de aanwezige bebouwing zullen bodemwerkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomend met de aanbevelingen. Hiermee wordt voor het aspect bodemkwaliteit gezorgd voor een acceptabel woon- en leefklimaat op de planlocatie. Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige planvoornemen.

4.11 Natuur En Ecologie

4.11.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk 'Natura 2000-gebieden' (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk 'soorten' (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk 'houtopstanden' (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk 'Natura 2000-gebieden' heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk 'Soorten' heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer, dat wat redelijkerwijs mogelijk is, doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);

  • Overige inheemse broedvogels;

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering".

De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.11.2 Analyse plangebied

Om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving is een quickscan flora en fauna (Pius Floris, d.d. 12-10-2021, 03P2103208) uitgevoerd, welke aanleiding gaf om een soortspecifiek vervolgonderzoek (Pius Floris, d.d. 12-10-2021, 03P2103325) uit te voeren. De rapporten behorend bij deze onderzoeken zijn in de bijlagen 12 en 13 van deze toelichting gevoegd. Daarnaast zijn indirecte gevolgen van het planvoornemen op Natura 2000-gebieden onderzocht door middel van een berekening van mogelijke stikstofdepositie (de essentie, d.d. 19-10-2021, WTVBT/2021/FGsdb/01-C2), de berekening is in de bijlagen van deze toelichting opgenomen. Onderstaand zijn de conclusies van deze onderzoeken beschreven.

Natura 2000-gebieden

De planlocatie ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag en ligt op 4,6 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand van de projectlocatie tot dit Natura 2000-gebied zijn directe effecten (oppervlakteverlies en versnippering) en externe effecten (verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, licht en trillingen, optische verstoringen of verstoringen door mechanische effecten) op voorhand uit te sluiten. Mogelijke verzuring en vermesting door stikstofdepositie uit de lucht vanuit het project is op voorhand niet uit te sluiten. Om inzichtelijk te maken of er sprake is van stikstofdepositie die mogelijk significante negatieve effecten kan veroorzaken, is middels de Aerius Calculator berekend welke stikstofdepositie er kan zijn. Uit deze berekening blijkt dat er geen sprake is van significante stikstofdepositie. De realisatie en het in gebruik hebben van de woontoren zal niet leiden tot significante negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de groenblauwe mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.15 lid 1 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Flora

Aangezien er geen geschikt habitat is waargenomen voor de potentieel te verwachtten soort is een negatief effect op deze soort binnen het plangebied uitgesloten. Er zijn binnen het plangebied dan ook geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Ontheffing is niet vereist. Wel geldt de zorgplicht.

Vogels

Aangezien op dit moment niet kan worden bepaald of er negatieve effecten zijn te verwachten op de geschiktheid van de nestlocatie van de slechtvalk dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Voor de slechtvalk moet een (bureau)onderzoek gedaan worden om de effecten van (hoog)bouw in de nabijheid van een bezette nestkast te beoordelen. Voor een dergelijk onderzoek is informatie betreft de duur van de bouw en de bouwhoogte van belang. Voor overige vogelsoorten geldt dat werkzaamheden waarbij struiken/struweel en bomen worden verwijderd buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.

In het soortspecifieke onderzoek is met betrekking tot de slechtvalk geconcludeerd dat negatieve effecten door toedoen van de hoogbouw zijn uitgesloten. De geplande bouwwerkzaamheden zijn een relatief langzaam proces en kunnen in relatie tot de slechtvalken het gehele jaar plaatsvinden. Wel dienen bepaalde plotselinge ontwikkelingen die de hoogte in gaan zoals het opbouwen en afbreken van hijskranen buiten de maanden februari tot april te doen (kwetsbare periode van paarvorming en territoriabezetting). Verder geldt als belangrijke randvoorwaarde dat er geen nestkast voor slechtvalken op het te realiseren gebouw wordt geplaatst om territoriale problemen te voorkomen. De kans is groot dat de slechtvalken op Westpoint de nieuwe hoogbouw (mede) gaan gebruiken als uitzichtpunt. Wanneer in relatie tot het project een mitigatieplan voor overige soortgroepen (zoals vleermuizen conform gebiedsontheffing Tilburg) wordt opgesteld wordt aanbevolen bovenstaande zaken hierin mee te nemen.

Vleermuizen
Op basis van het veldonderzoek kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de leegstaande gebouwen niet worden uitgesloten. Deze verblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd. Derhalve kan een negatief effect niet worden uitgesloten en moet er gewerkt worden conform de randvoorwaarden uit het 'Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg' (Boonman et al., 2014), uit te werken in een Ecologisch Werkprotocol. Indien niet via deze methode wordt gewerkt moet nader onderzoek naar vaste kraam-, paar- en zomerverblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (laatvlieger, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en meervleermuis) uitgevoerd worden. (Potentiële) negatieve effecten op de functievervulling van de rij zilveresdoorns langs de Hazelaarstraat dienen te worden voorkomen door het treffen van specifieke maatregelen. Deze maatregelen dienen te worden uitgewerkt in een Ecologisch Werkprotocol. Het voorkomen van verstoring van vleermuizen is hierbij een vereiste.

Overige zoogdieren

Een geschikte biotoop voor wettelijk beschermde grondgebonden zoogdieren (kleine marterachtigen en steenmarter) is aanwezig in het plangebied. Aanwezigheid en daarmee negatieve effecten door de geplande werkzaamheden kon ten tijde van de quickscan niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is daarom aanbevolen om het voorkomen en eventuele ontheffingsplicht uit te kunnen sluiten.

In het plangebied is bij het soortspecifieke onderzoek één individu van een steenmarter aangetroffen. Alle andere marterachtigen zijn niet aangetroffen en daarmee uitgesloten. Het aangetroffen individu heeft het gebied slechts eenmaal bezocht. Tevens zijn geen sporen aangetroffen en zijn geen piepende jongen gehoord tijdens veldbezoeken. Essentiële gebiedsfuncties binnen het projectgebied, inclusief verblijfplaatsen, zijn daarmee uitgesloten. Desondanks is vestiging van de steenmarter mogelijk, om deze reden wordt aanbevolen om zorgvuldig handelen tegenover deze soort te borgen in een Ecologisch Werkprotocol gebaseerd op de Gedragscode soortbescherming gemeenten van Stadswerk (2020). Er dient te worden nagegaan of deze gedragscode kan worden toegepast (werken onder regie van de gemeente Tilburg). Door deze gedragscode te volgen kunnen potentiële rust- en voortplantingsplaatsen in het gebied ongeschikt worden gemaakt door alle panden in het gebied buiten de voortplantingsperiode (welke loopt van maart t/m augustus) te slopen.

Omdat het Spoorpark geschikt leefgebied kan bieden aan de steenmarter wordt aanvullend aanbevolen onder andere groene verbindingen met struweel en/of takkenhopen in het gebied aan te brengen zodat oost-west verbindingen intact blijven. Door grote takkenhopen, eventueel in combinatie met een steenmarterkast, aan te bieden kan bovendien een kraamlocatie worden aangeboden aan deze soort. Alle soorten die als bijvangst op de wildcamera's zijn vastgelegd betreffen soorten waartegenover het zorgvuldig handelen kan worden geborgd in een Ecologisch Werkprotocol op basis van de gedragscode van Stadswerk. Wanneer in relatie tot het project een mitigatieplan voor overige soortgroepen (zoals vleermuizen conform gebiedsontheffing Tilburg) wordt opgesteld wordt aanbevolen de conclusies uit het onderzoek hierin mee te nemen.

Amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden

De aanwezigheid en/of negatieve effecten op deze soortgroepen kan worden uitgesloten. In alle gevallen dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht onder Wnb. Geadviseerd wordt de zorgplicht te borgen middels een ecologisch werkprotocol, opgesteld door een ter zake kundig ecoloog.

Geitenmoratorium

Het geitenmoratorium is niet van toepassing op het onderhavige planvoornemen omdat het plan niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij is gelegen.

Natuurinclusief bouwen

De gemeente Tilburg is voornemens om binnen de gemeente de biodiversiteit te verhogen en te behouden. Daarnaast is het de bedoeling om natuur dichter bij de mensen te brengen door meer natuurelementen te realiseren op straat, in woonwijken en op bedrijventerreinen. De voornaamste reden om natuur in de gehele gemeente een plek te geven is, naast de intrinsieke waarde die het heeft, dat die natuur ons vele ecosysteemdiensten levert. De gemeente noemt hierbij de effecten van natuur op de gezondheid, op luchtkwaliteit en klimaatverandering en de mogelijkheden tot recreëren als belangrijke waarden die natuur kan hebben binnen een stad.

De definitie van (groen en-) natuurinclusief bouwen is tweeledig. Enerzijds gaat het om het behouden en verbeteren van de leefomstandigheden van 'gebouwgebonden' soorten als huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn volgens de Wet natuurbescherming beschermde soorten die onder druk staan. Anderzijds gaat het bij groen- en natuurinclusief bouwen om de veel bredere opgave om meer (natuurlijk) groen in de directe woonomgeving te ontwikkelen. Stedelijke verdichting door verdere bevolkingsgroei maakt het des te belangrijker om ruimte te houden en creëren voor stedelijk groen. Dit is niet alleen van belang voor de bescherming van soorten en stedelijke biodiversiteit, maar ook voor het behouden en versterken van de eerder genoemde diensten die natuur levert aan inwoners van de stad.

Groen- en natuurinclusief bouwen is niet als eenduidig voorschrift in een wet of contract te vatten. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren bij initiatiefnemers is een natuurpuntensysteem ontwikkeld voor groene stadselementen, zogenaamde groen- en natuurinclusieve maatregelen. Het puntensysteem is van toepassing op alle bouwplannen binnen de gemeente Tilburg. Bovendien dient het natuurpuntensysteem ervoor om de creativiteit en keuzevrijheid van architecten en ontwikkelaars te bevorderen. Er is een lijst van maatregelen opgesteld waaruit de ontwikkelaar zelf een keuze kan maken. Bij een grootschalige bouwontwikkeling worden meer investeringen in groen- en natuurinclusief bouwen verwacht dan bij een kleinschalige (bouw)ingreep. Daarnaast neemt het in een laagbouwwijk andere vormen aan dan in een hoogbouwcluster, net als wanneer het gebouw in een groene of een stedelijke omgeving staat.

Omdat de onderhavige woontoren nieuwbouw betreft en een hogere bouwhoogte heeft dan 15 meter, betreft het onderhavige project een grootschalig project. Dit betekent dat minimaal 12 punten met betrekking tot het gebouw (gevel/dak), 11 punten voor verblijven (in gebouw) en 38 punten in de omgeving van het gebouw moeten worden behaald. Aan de beschreven puntenminima zal worden voldaan, waarbij de keuze van de natuurinclusieve maatregelen zal worden afgestemd op de onderzoeksresultaten uit de ecologische onderzoeken en omgevingskenmerken die in het Spoorpark aanwezig zijn. Ecologische aanbevelingen uit 'Soortspecifieke onderzoeken van Beurden Terrein Tilburg' (zoals ten behoeve van habitatseisen van de egel en de steenmarter) zullen hierin worden meegenomen. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal de gedetailleerde uitwerking van de opstallen bekend zijn. Deze vergunning kan worden verleend op voorwaarde dat de natuurinclusieve maatregelen zijn opgenomen in de aanvraag.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Per 1 november 2003 is het verplicht voor alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe plannen een watertoets uit te voeren. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Deze toets heeft zowel betrekking op grondwater als op oppervlaktewater. Er dient in beeld te worden gebracht wat de mogelijke gevolgen zijn van een ontwikkeling. Concreet betekent de invoering van de watertoets dat een plan of ruimtelijke onderbouwing een waterparagraaf dient te hebben. Hierin worden keuzes die betrekking hebben op waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd.

5.1 Bestaand Watersysteem

De planlocatie is gelegen in het stroomgebied van waterschap De Dommel. Dit waterschap is dus beheerder van zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving. De planlocatie is in de huidige situatie grotendeels verhard. Hemelwater wordt in de bestaande situatie geloosd op het gemengde rioleringsstelsel.

5.2 Beleidskader

Voorliggende waterparagraaf is opgesteld om de nieuwbouw hydrologisch neutraal te kunnen realiseren. In het uitgevoerde bronnenonderzoek is gekeken naar het vigerend waterbeleid voor onderhavig plangebied. Hierbij zijn de belangen van waterschap De Dommel, provincie Noord-Brabant en de gemeente Tilburg meegenomen. De bevindingen van dit literatuuronderzoek zijn weergegeven in de navolgende paragrafen.

5.2.1 Waterschap

Waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen. De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend.

5.2.2 Provincie Noord-Brabant

Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het 'Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021' (d.d. 18 december 2015), waarvan de regels thans zijn opgenomen in de Interim omgevingsvergunning Noord-Brabant. Het dient als structuurvisie voor onder andere het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het PMWP geeft de uitgangspunten aan voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten. Ook toetst de provincie aan de hand van dit plan of de plannen van de waterschappen in lijn zijn met het provinciale beleid. Het benutten van mogelijkheden voor infiltratie van hemelwater en het scheiden van schone en vuile waterstromen zijn algemene uitgangspunten die worden benoemd. Het plangebied is niet gelegen nabij Natura 2000-gebieden en Natte natuurparels. Bovendien is het plangebied niet gesitueerd binnen grondwaterbeschermingszones, beschermingszone innamepunten drinkwater en boringsvrije zones.

5.2.3 Gemeente Tilburg

Sinds 1 januari 2008 heeft de gemeente een aantal extra zorgplichten naast de zorgplicht voor de inzameling en het transport van het stedelijk afvalwater, namelijk een hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht is verankerd in de Waterwet en verplicht gemeenten te benoemen hoe om wordt gegaan met afval-, hemel- en grondwater binnen het gemeentelijk grondgebied. Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in de volgende beleidsdocumenten:

Programma Water en Riolering 2020-2023 'Op weg naar een waterrobuust en klimaatbestendig Tilburg'

Het programma Water en Riolering (hierna te noemen: PWR) laat zien dat de gemeente Tilburg terug- en vooruitkijkt en verder bouwt aan een robuust en flexibel systeem. Het PWR, in de vorige planperiode bekend als het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen. Zo speelt het planinstrument meer in op ontwikkelingen als extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderde verhouding tussen overheid en bewoners en verandering in wetgeving.

Doelen

Vanuit de wettelijke watertaken is de gemeente Tilburg verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. De voorzieningen voor stedelijk afvalwater, regen- en grondwater dragen bij aan de bescherming van de volksgezondheid, droge voeten en schoon water en een schone (water)bodem. Voor de komende planperiode vertaalt de gemeente Tilburg de lange termijn visie en bijbehorende lange termijn doelstellingen door naar de volgende doelstellingen:

  • stedelijk afvalwater:

  • doelmatige inzameling en transport van stedelijk afvalwater;

  • voorkomen van ongewenste emissies/gezondheidsrisico's en beperken overlast voor de omgeving;

  • bijdragen aan een duurzame verwerking van afvalwater;

  • hemelwater:

  • doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater;

  • beperken van het risico op wateroverlast;

  • beperken van de milieubelasting op bodem en oppervlaktewater;

  • bijdragen aan klimaatadaptatie;

  • grondwater:

  • voorkomen van structurele grondwateroverlast en -onderlast, afgestemd op de functie van het gebied of object;

  • bijdragen aan gebiedsgericht grondwaterbeheer;

  • bijdragen aan klimaatadaptatie;

  • drinkwater:

  • bijdragen aan de bescherming van drinkwatervoorzieningen;

  • oppervlaktewater:

  • borgen berging- en ontwateringsfunctie van het stedelijk oppervlaktewater;

  • bijdragen aan het verhogen van de waterbeleving van stadswateren;

  • bijdragen aan klimaatadaptatie.

Duurzaam omgaan met afval- en hemelwater

In het verleden heeft de gemeente Tilburg en het waterschap strategieën opgesteld om meer duurzaam om te gaan met afval- en hemelwater. Twee belangrijke begrippen zijn hydrologisch neutrale ontwikkeling en hydrologisch positieve ontwikkeling. Met hydrologisch neutrale ontwikkeling wordt bedoeld dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving. Hydrologisch positieve ontwikkeling houdt in dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving en een ontwikkeling bovendien eventueel bestaande negatieve effecten verminderd. Dit kan worden gedaan door het vasthouden van hemelwater op groene daken, bovengrondse voorzieningen aan te leggen of bergings-/infiltratievoorzieningen aan te leggen in de bodem. De strategieën zijn inmiddels gemeengoed geworden en worden beschouwd als gidsprincipes voor de komende jaren:

  • het stedelijk afval- en hemelwater wordt gescheiden ingezameld en ontvlechten zo de (schone en vuile) waterstromen;

  • er wordt gestreefd om hemelwater zoveel als mogelijk bovengronds en zichtbaar te verwerken;

  • lozing van hemelwater afkomstig van inrichtingen op vuilwaterriolering wordt geweerd;

  • het betrekken van kenmerken en knelpunten van zowel het regionale (stroomgebiedsbenadering) als het stedelijk watersysteem in de omgang met hemelwater;

  • water- en waterbergingsopgaven niet afwentelen naar andere gebieden, tenzij dit doelmatig is;

  • kiezen voor robuuste oplossingen;

  • doelmatig en maatschappelijk kostenbewust omgaan met de aanleg en het toekomstig beheer en onderhoud van watersystemen

  • het voorkomen van versnippering en onbeheersbare rioolvoorzieningen;

  • het hanteren van de voorkeursvolgorde vasthouden-bergen-afvoeren voor de omgang van hemelwater:

  • vasthouden: doorlatende goten, groene daken, infiltratie in terreinverlagingen in groen, etc.

  • bergen: overtollig hemelwater eerst bergen in het stedelijk watersysteem;

  • afvoeren: het overtollige hemelwater pas naar het regionale watersysteem afvoeren bij volledige benutting van de berging;

  • het streven naar grootschalige goed beheersbare infiltratievoorzieningen. Kleinschalige infiltratievoorzieningen worden na het einde van de levensduur niet hersteld;

  • voor grondwaterbeschermingsgebieden dient het provinciaal beleid conform de gebiedsdossiers worden gevolgd;

  • het streven naar integraal beheer van stedelijke waterobjecten.

Regenwateropgave

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te kunnen inrichten introduceert de gemeente Tilburg een regenwateropgave voor vervanging van verhard oppervlak en hanteert zij nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm per m². De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm per m² heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad. Met het grondwatermeetnet houdt de gemeente Tilburg een vinger aan de pols en treft zij indien nodig verbetermaatregelen om de grondwaterstand te reguleren. De gemeente Tilburg hanteert de onderstaande regels omtrent de regenwateropgave bij ontwikkelingen kleiner dan 50 m², tussen 50 m² en 150 m² en groter dan 150 m².

  • < 50 m²: geen regenwateropgave;

  • 50 m² - 150 m²: indien de ontwikkeling niet vergunningsplichtig is, geldt er geen regenwateropgave. Indien de ontwikkeling wel vergunningsplichtig is, geldt dat de regenwateropgave conform onderstaande tabel 1 dient te worden ingevuld;

  • 150 m²: regenwateropgave volgens tabel 1.

Tabel 3: regenwateropgave bij vervanging / toename van verhard oppervlak in de gemeente Tilburg.

[image]

De opgave van 60 mm per m² heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken.

5.3 Watertoets

Het plangebied is gelegen in de zuidwestelijke hoek van het Spoorpark in Tilburg. De locatie betreft het kadastrale perceel gemeente Tilburg, sectie P, nummer 7369 en 8410.

5.3.1 Grondwater

In de directe nabijheid van de locatie zijn geen grondwatermeetgegevens voorhanden. Derhalve is geen informatie beschikbaar over de grondwaterstand of de gemiddeld hoogste grondwaterstand. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

5.3.2 Oppervlaktewateren

Als onderdeel van het Spoorpark ligt ca. 50 meter ten noorden van het parkeerterrein van de woontoren een vijver. Schoon en stromend verbindt het de verschillende gedeeltes van het park. Het is aangesloten op het watersysteem van de stad en fungeert als binnenstedelijke waterberging. De waterzuivering vindt plaats door het regenwater te reinigen door middel van planten. Het hemelwater afkomstig van de planlocatie zal dan ook op deze waterberging geloosd worden. Dakwater kan rechtstreeks worden aangesloten maar van de verharding dient de first flush opgenomen te zijn in verband met mogelijke verontreinigingen.

5.3.3 Bodem

Het plangebied heeft een globale hoogteligging van circa 14.80 m+ NAP. Deze hoogteligging is bepaald op basis van een terrein inmeting van de locatie. De grondwaterstand in het Spoorpark betreft circa 3,5 m -mv.

Tabel 4: Schematische bodemopbouw.

Globale diepte (m –mv.)

Geohydrologische eenheid

Lithostratigrafische eenheid

Lithologie

0 – 5

Deklaag

Nuenen Groep, Holoceen

Fijne zanden

5 – 62

1e watervoerende pakket

Formatie van Veghel, Sterksel

Fijne en grove zanden

5.3.4 Waterbergingsopgave

Het planvoornemen behelst de realisatie van een woontoren met 100 appartementen in combinatie met ca. 820 m² aan commerciële functies. In het plangebied wordt een oppervlakte van circa 4.000 m² verhard. Voor het hemelwater geldt vanuit de gemeente Tilburg een compensatieverplichting omdat er sprake is van toename en vervanging van het verhard oppervlak (zie tabel 3).

De gemeente Tilburg hanteert voor afvoer van hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak de volgende voorkeursvolgorde: vasthouden – bergen – afvoer:

  • vasthouden: doorlatende goten, groene daken, infiltratie in terreinverlagingen in groen, etc.;

  • bergen: overtollig hemelwater eerst bergen in het stedelijk watersysteem;

  • afvoeren: het overtollige hemelwater pas naar het regionale watersysteem afvoeren bij volledige benutting van de berging.

De gemeente Tilburg streeft bij nieuwe ontwikkelingen het principe hydrologisch positief ontwikkelen na. Bij vervanging van het verhard oppervlak groter dan 150 m² geldt een eis om 60 mm hemelwater per m² te verwerken op eigen terrein. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verzekert dat voldoende hemelwaterberging wordt aangelegd, dan wel dat gebruik wordt gemaakt van resterende waterbergingscapaciteit van een bestaande hemelwaterbergingsvoorziening (zoals de aanwezige vijver in het Spoorpark). Dakwater kan rechtstreeks worden aangesloten maar van de verharding dient de first flush opgenomen te zijn in verband met mogelijke verontreinigingen.

5.3.5 Vuilwater

Het afvalwater zal geloosd worden op het aanwezige vuilwaterriool. Bij de civieltechnische detailuitwerking van de ontwikkeling zal inzichtelijk worden gemaakt wat nodig is om het vuilwater afkomstig van de woontoren aan te kunnen sluiten op het aanwezige vuilwaterriool.

5.3.6 Bestaand riool

Binnen het plangebied liggen bestaande riolen van het vuilwater- en regenwaterstelsel. Gezien de ligging van de bouwblokken en de nieuwe verharding is het noodzakelijk om de bestaande riolen te verleggen of te vervangen. Hiervoor dient een rioolplan opgesteld te worden in overleg met de gemeente Tilburg. Daarbij dient een ontwerp notitie opgesteld te worden en met berekeningen aangetoond t worden dat zowel de nieuwe als bestaande riolen voldoen aan de hydraulische capaciteit. Hierbij dienen de uitgangspunten van het beleidskader (5.2,) gehanteeerd te worden en toegelicht in de ontwerp notitie. De voorkeur daarbij gaat uit naar zo min mogelijk riolering. Bij nieuw ontwerp zoveel mogelijk afwaering in bijvoorbeeld de berm. Het is aannemelijk dat de aanpassing van het riool- en afwateringssysteem verder reikt dan het plangebied van de nieuwbouw.

5.3.7 Afwatering talud spoorbrug Ringbaan west

Het bouwplan is deels geprojecteerd in het talud van de spoorbrug Ringbaan-West. Indien natuurlijke afstroming van regenwater van het talud wordt onderbroken dient er een oplossing gerealiseerd te worden om het regenwater op te vangen en af te voeren naar een geschikte locatie. Ook hierbij dienen de principes van de hierboven genoemde beleidskaders (5.2.) te worden gehanteerd.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

  • Recreatie

  • Verkeer - Verblijfsgebied

  • Wonen – Gestapeld

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

  • gemengd

  • luchtvaartverkeerzone

  • parkeerterrein

  • veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen

Binnen 'Wonen – Gestapeld' zijn appartementen voorzien. Binnen de aanduiding 'gemengd' zijn tevens commerciële functies in de vorm van dienstverlening en kantoren toegestaan. Deze functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond en in de eerste en tweede bovengrondse bouwlaag en voor zover de maximale maatvoering van 820 m² niet wordt overschreden. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De maximale bouwhoogte bedraagt 80 meter. Het maximum aantal wooneenheden bedraagt 100. Binnen enkelbestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied' zijn regels opgenomen voor de dubbellaagse parkeervoorziening. Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor de aanleg (en instandhouding) van voldoende parkeergelegenheid, hemelwaterberging en een dichtbegroeide haag.

6.3 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieueffectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan "Spoorzone West 2012, 2e herziening (Woontoren)" op invullen datum gepubliceerd in invullen media.

8.2 Omgevingsdialoog

Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog zijn drie sessies gehouden voor omwonenden. Tijdens deze informatieavonden is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De veel gestelde vragen zijn gebundeld en gezamenlijk beantwoord, deze beantwoording is per brief gedeeld met de omwonenden. De gestelde vragen gingen met name over wind, waarvan vooral de bewoners van de Grote Eik last hadden nadat Westpoint gerealiseerd was. Deze problematiek was bekend bij de initiatiefnemer en daarom is het toekomstige windklimaat berekend door een gespecialiseerd bureau. Ook zijn onder andere vragen gesteld over de parkeeroplossing. De beoogde parkeervoorziening is gepresenteerd en deze werd door omwonenden positief ontvangen, zoals ook het initiatief als geheel positief werd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Spoorzone West 2012. 2e herziening (Woontoren) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 1 augustus tot en met maandag 12 september 2022. Er zijn gedurende de periode van terinzagelegging geen zienswijzen ingediend. Op 19 september 2022 is een zienswijze ingekomen van de (mede)eigenaar van het (sport- en gezondheids)bedrijf BeweegR op het adres Spoorpark 6 in Tilburg. Deze zienswijze is buiten de termijn ingediend en derhalve niet ontvankelijk.

Bijlage 1 Aanmeldnotitie M.e.r. Woontoren Spoorpark Tilburg

Bijlage 1 Aanmeldnotitie m.e.r. Woontoren Spoorpark Tilburg

Bijlage 2 Bezonningsstudie Spoorpark Tilburg

Bijlage 2 Bezonningsstudie Spoorpark Tilburg

Bijlage 3 Boom Effect Analyse

Bijlage 3 Boom Effect Analyse

Bijlage 4 Brief En Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 4 Brief en verslag omgevingsdialoog

Bijlage 5 Externe Veiligheid Woontoren Spoorpark Tilburg

Bijlage 5 Externe Veiligheid woontoren spoorpark Tilburg

Bijlage 6 Geluidrapport Functies Uit Spoorpark

Bijlage 6 Geluidrapport functies uit Spoorpark

Bijlage 7 Geluidrapport Rail- En Wegverkeerslawaai

Bijlage 7 Geluidrapport rail- en wegverkeerslawaai

Bijlage 8 Lichthinder Onderzoek

Bijlage 8 Lichthinder onderzoek

Bijlage 9 Notitie Trillingen

Bijlage 9 Notitie trillingen

Bijlage 10 Parkeerbalans Spoorpark

Bijlage 10 Parkeerbalans Spoorpark

Bijlage 11 Rapport Verkennend En Nader Bodemonderzoek

Bijlage 11 Rapport verkennend en nader bodemonderzoek

Bijlage 12 Rapportage Flora En Fauna Quickscan

Bijlage 12 Rapportage flora en fauna quickscan

Bijlage 13 Soortspecifieke Onderzoeken Van Beurden Terrein Tilburg

Bijlage 13 Soortspecifieke onderzoeken van Beurden terrein Tilburg

Bijlage 14 Stikstofdepostieberekening

Bijlage 14 Stikstofdepostieberekening

Bijlage 15 Windklimaatonderzoek

Bijlage 15 Windklimaatonderzoek

Bijlage 16 Stikstofdepositieberekening Bouwfase

Bijlage 16 Stikstofdepositieberekening bouwfase