Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 19-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
1.2 plan
Het bestemmingsplan Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2021031-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 14.3 van de regels van dit plan;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.4 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 additionele horeca
Horeca waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit en daaraan ondergeschikt is en waarbij tevens:
-
de oppervlakte van de horeca-activiteit maximaal 33% van het totale v.v.o. van het betreffende pand in beslag mag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;
-
de horeca-activiteit niet zelfstandig mag worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden;
-
de openingstijden van de horeca-activiteit gelijk zijn aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
-
geen alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'.
1.8 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.10 Arbeidsmigrant
Een (EU)burger die zich op basis van economische motieven tijdelijk in Tilburg vestigt om werk (voor laagopgeleiden) te verrichten.
1.11 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.14 bedrijven
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.
Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.
1.15 beeldbepalende boom
Ingevolge de gemeentelijke Boomwaardezoneringskaart als zodanig aangeduide boom.
1.16 beperkt kwetsbare functie
Een functie of activiteit zoals omschreven in bijlage VI van het besluit Kwaliteit Leefomgeving, Stb. 2018, 292 onder 'beperkt kwetsbaar gebouw' en 'beperkt kwetsbare locatie'.
1.17 beperkt kwetsbaar object
Een gebouw met als hoofdfunctie of -activiteit dan wel nevenfunctie of -activiteit een beperkt kwetsbare functie.
1.18 beperkt kwetsbare locatie
Een locatie voor:
-
recreatief nachtverblijf voor niet meer dan 50 personen;
-
sport, spel of recreatief dagverblijf, met uitzondering van locaties waar doorgaans een groot aantal personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig is; of
-
evenementen in de open lucht voor minder dan 5.000 personen.
1.19 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.20 bestaand
Bij bouwwerken:
Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.21 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.24 bouwblok
Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.
1.25 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.26 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.27 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.29 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.30 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.31 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.32 calamiteit
Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.
1.33 dakhelling
Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.
1.34 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid.
1.35 dove gevel
Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.36 erf
Het deel van een bouwperceel, voor zover gelegen op minimaal 1 m afstand achter de voorgevel van een hoofdgebouw.
1.37 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.38 evenement
Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.
1.39 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.41 geluidafschermende maatregel
Een gebouwde voorziening aan (de gevel van) een gebouw die tot doel heeft om het geluidniveau ter plaatse van (een deel van) de buitenruimte en/of (een deel van de) gevel van het gebouw te beperken. Hieronder vallen onder andere vliesgevels, geluidwerende borstweringen of balustrade en plaatselijke geluidschermen voor te openen delen.
1.42 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.43 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.44 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.45 horeca
Onder horeca wordt verstaan het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. Bij horeca wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten ´horeca van categorie 1´, ´horeca van categorie 2´ en ´horeca van categorie 3´.
1.46 horeca van categorie 1 (daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar:
hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie 3 mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
1.47 horeca van categorie 2 (droge horeca)
Horeca inrichting waar:
hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken.
Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie 3.
1.48 horeca van categorie 3 (eetgelegenheden)
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie 2, waar:
hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
1.49 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).
1.50 kantoor
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.
1.51 langzaam verkeer
Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.
1.52 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.53 maatschappelijke voorzieningen
Hieronder worden verstaan:
-
medische of paramedische voorzieningen;
-
zorginstellingen;
-
welzijnsvoorzieningen;
-
educatieve en sociaal-culturele voorzieningen;
-
voorzieningen t.b.v. kinderopvang;
-
openbare (overheid) en bijzondere instellingen;
-
overige maatschappelijke voorzieningen.
1.54 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.55 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.56 monumentale boom
Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en als zodanig is aangeduid.
1.57 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.58 onbebouwd erf
Dat deel van het bouwperceel, geen erf zijnde, waar geen hoofdgebouw is gerealiseerd.
1.59 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.
1.60 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d.. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.61 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.62 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.63 openlucht- en sportieve recreatie
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. dag-, verblijfs- en sportieve recreatie, die geheel of grotendeels in de openlucht plaatsvindt, zoals een trim-/fitnessparcours, een jongerenhangplek e.d.
1.64 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.65 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.66 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.67 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.68 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.69 recreatief medegebruik en evenementen
Hieronder wordt verstaan:
-
incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenement zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;
-
incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;
1.70 rijstrook
Gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
1.71 risicovolle inrichting
-
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van zeer kwetsbare, kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
een inrichting waarvoor krachtens het Activiteitenbesluit regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
-
bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.72 sociale huurwoning
een huurwoning met een aanvangshuurprijs op of onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a van de Wet op de huurtoeslag, zoals omschreven staat in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening, althans de grens als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruime indien dat hoger is, in het jaar dat de betreffende huurovereenkomst wordt gesloten.
1.73 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.74 sport
Het geheel van voorzieningen t.b.v. sportbeoefening, zoals: ijsbaan/-hal, (openlucht)zwembad, sportvelden, atletiekbaan, basketbalveld, handbalveld, jeu de boulesbaan, tennisbaan/-complex, sporthal, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis / verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.
1.75 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.76 supermarkt
een zelfbedieningswinkel waar hoofdzakelijk voedingsmiddelen waaronder ook verse groente, brood en vlees, worden verkocht, waarbij het assortiment gebruikelijk wordt aangevuld met huishoudelijke en drogisterij artikelen.
1.77 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.78 verblijfsvoorzieningen
Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.
1.79 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf
Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken.
Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
1.80 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.81 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.82 weg
Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.83 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.84 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
1.85 Zorginstelling
Zorgvoorziening voor mensen met een (zware) mentale of fysieke beperking waarbij intensieve zorg en begeleiding geleverd wordt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk testellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de ruimtelijke of landschappelijk inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede landschappelijke inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Wonen - Gestapeld
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de brandveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
-
de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Ondergrondse bouwwerken
8.2 Onbebouwd terrein bij gebouwen
8.3 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functieaanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functieaanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 luchtvaartverkeerzone
Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven in de Bijlage 3Luchtvaartverkeerszone - funnel, overschrijdt.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
-
de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
11.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
11.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:
-
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;
-
de verhoging van de dakrand van hoofdgebouwen, met dien verstande dat de overschrijding van de toegelaten bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
11.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
11.5 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
11.6 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie
-
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:
-
de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;
-
de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;
-
de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;
-
de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijf' projecteren;
-
de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer - Verblijf ' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;
-
er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;
-
na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.
12.2 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsvlakgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
-
de in het plan begrepen bestemmingen die grenzen aan gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijf' (V-VB) te wijzigen voor de indeling van gronden zoals ten behoeve van een herinrichting, een asverschuiving, herinrichting kruispunten, aanleg (mini)rotondes e.d., met dien verstande dat:
-
de bestemmingen mogen worden gewijzigd voor een verschuiving van de bestemmingsgrenzen van maximaal 25 m;
-
de verwerkelijking van de in het plan begrepen bestemmingen gewaarborgd dient te blijven, dat wil zeggen dat de bestemmingen door de wijzigingnen niet onevenredig mogen worden aangetast;
-
bestemmingsgrenzen te wijzigen indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk is voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijk ordening van het plan niet schaadt en zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
12.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50 m2 kunnen worden gebouwd, zulks tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de aard en omvang van de horecafunctie ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;
-
de aard en omvang van kantines, restauratieve voorzieningen e.d. die ondersteunend zijn voor (openlucht-)sport en recreatie en maatschappelijke voorzieningen teneinde de ondergeschiktheid van die voorzieningen veilig te stellen en/of ter bescherming van de woonfunctie en/of ter voorkoming van een onevenredige aantasting van andere functies in de omgeving;
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.
14.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3 Parkeerregeling
Hoofdstuk 4 Overgangsrecht En Slotregel
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan 'Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor)'
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Tiwos en Poort van Poort van Stappegoor C.V. zijn voornemens om op de locatie 'Poort van Stappegoor' te Tilburg woningen in de vorm van appartementen te realiseren. De ontwikkeling van 'Poort van Stappegoor' neemt een belangrijke positie in de transformatie van het gebied Stappegoor. Het gebied Stappegoor is een sport-, onderwijs- en recreatiegebied en zal de komende jaren transformeren naar een levendig stedelijk gebied waar mensen wonen, werken, winkelen, onderwijs genieten, sporten en recreëren.
De beoogde woningbouw op de locatie past niet in het vigerend bestemmingsplan 'Stappegoor 2013'. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van de transformatie van het sport-, onderwijs- en recreatiegebied Stappegoor naar een nieuwe levendige wijk. Stappegoor bevindt zich in het zuiden van Tilburg en ligt tussen de Ringbaan Zuid en de Rijksweg A58. In het plangebied zijn diverse sport- en onderwijsinstellingen gesitueerd waaronder het Koning Willem II Stadion, de Ireen Wüst Ijsbaan, het Recreatiebad Stappegoor, het Koning Willem II College, Fontys Hogeschool en het ROC Tilburg.
Figuur 1.1: Globale ligging Stappegoor (witte stippellijn) en plangebied Poort van Stappegoor (gele stippellijn) (bron: StreetSmart, Cyclomedia)
Het plangebied is centraal gelegen in Stappegoor. Het plangebied wordt begrensd door de Ringbaan Zuid aan de noordzijde, een bedrijfspand aan de oostzijde, de Apennijnenweg aan de zuidzijde en de Stappegoorweg aan de westzijde. Ten oosten van het plangebied grenst het woongebied Zuiderpark. De Stappegoorweg vormt (vanaf de Ringbaan Zuid) de entree van het gebied Stappegoor. In figuur 1.2 is de indicatieve begrenzing van het plangebied opgenomen.
In de bestaande situatie bestaat het plangebied deels uit een braakliggend terrein van een oud leegstaand kantoorpand (Apennijnenweg 11) en tien voormalig na-oorlogse maycrete woningen langs de Ringbaan Zuid en een info/adviespunt voor studenten van het ROC Tilburg (Studenten Adviespunt 013, Apennijnenweg 9).
Figuur 1.2: Indicatieve begrenzing plangebied (bron: StreetSmart, Cyclomedia)
1.3 Voorgaande Plannen
In het plangebied vigeren op het moment de volgende plannen:
Bestemmingsplan | Datum vaststelling |
Stappegoor 2013 | 22-10-2015 |
Tilburg, Terrasregels 2019 | 01-07-2019 |
Tilburg, Appartementen 2019 | 17-12-2019 |
Tilburg, Parkeerregeling 2017 | 07-08-2018 |
Stappegoor 2013
In het bestemmingsplan 'Stappegoor 2013' gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer' en 'Wonen'. De beoogde nieuwbouwwoningen in de vorm van appartementen zijn op grond van deze bestemmingen niet toegestaan.
Figuur 1.3: Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Stappegoor 2013' ter hoogte van het plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Tilburg, Terrasregels 2019
Binnen het plangebied geldt tevens het paraplubestemmingsplan 'Tilburg, Terrasregels 2019', dat op 1 juli 2019 onherroepelijk is geworden. Met dit parapluplan is het beleid met betrekking tot terrassen bij horecagelegenheden, die in de vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen, vervangen door het meest recent vastgestelde terrassenbeleid. Het voorliggend bestemmingsplan maakt geen horeca mogelijk. De regels uit het parapluplan zijn niet relevant voor voorliggend bestemmingsplan.
Tilburg, Appartementen 2019
Binnen het plangebied geldt tevens het paraplubestemmingsplan 'Tilburg, Appartementen 2019', dat op 17 december 2019 onherroepelijk is geworden. In dit parapluplan zijn de beleidsregels met betrekking tot de realisatie van zeer kleine appartementen, vastgesteld op 25 juni 2018, toegevoegd aan de vigerende bestemmingsplannen. Deze beleidsregels zijn alleen van toepassing voor de gronden met de bestemming 'Gemengd'. Van zeer kleine appartementen (met een gebruiksoppervlak onder de 50 m2) is in voorliggend bestemmingsplan geen sprake. De regels uit het paraplubestemmingsplan zijn niet relevant voor voorliggend bestemmingsplan.
Tilburg, Parkeerregeling 2017
Binnen het plangebied geldt tevens het paraplubestemmingsplan 'Tilburg, Parkeerregeling 2017', dat op 7 augustus 2018 onherroepelijk is geworden. Met dit parapluplan is de parkeerregeling die in de vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen vervangen door het meest recent vastgestelde parkeerbeleid. De nieuwe parkeerregels uit het paraplubestemmingsplan zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
Dit hoofdstuk gaat in op de stedenbouwkundige en programmatische uitgangspunten van het plan alsmede op de beoogde beeldkwaliteit.
2.1 Stedenbouwkundig Plan
De beoogde ontwikkeling van het plangebied 'Poort van Stappegoor' bestaat uit drie appartementengebouwen, onderverdeeld in blok A, B en C. De appartementengebouwen worden als een bebouwingsfront langs de Ringbaan Zuid en Stappegoorweg gerealiseerd.
De drie blokken/gebouwen hebben verschillende bouwhoogtes. Gebouw A wordt een hoge toren met een bouwhoogte van maximaal 51 meter. De toren vormt de markering van de entree van Stappegoor. Gebouwen B en C hebben een lagere bouwhoogte van respectievelijk maximaal 17 en 21 meter hoog. De gebouwen B en C hebben ten opzichte van blok A een verspringende rooilijn.
Figuur 2.1: Situatietekening Poort van Stappegoor (bron: KAW, maart 2022)
De appartementen worden gesitueerd in een groen-stedelijke woonomgeving, waarin de bestaande structuren (zoals de bestaande bomenrijen) worden behouden en versterkt. Ten zuidoosten van het bebouwingsfront is ruimte beoogd voor een krachtige openbare ruimte door de invulling van een kwalitatief binnenterrein met groen en een wadi.
Parkeren wordt voornamelijk opgelost door een half verdiepte parkeergarage onder het binnenterrein. De beoogde parkeergarage heeft een capaciteit van circa 131 parkeerplaatsen. Er worden daarnaast circa 9 parkeerplaatsen op maaiveld gereserveerd. Deze parkeerplaatsen kunnen eventueel (in de toekomst) ingezet worden ten behoeve van deelauto's.
In figuur 2.2 is een visualisatie van de beoogde ontwikkeling opgenomen.
Figuur 2.2: Visualisatie Poort van Stappegoor (bron: KAW)
2.2 Programma
Deze woningbouwontwikkeling bestaat in totaal uit circa 206 woningen, onderverdeeld in drie gebouwen. Alle woningen in deze ontwikkeling zijn appartementen, waarvan circa 148 worden gerealiseerd voor de sociale huursector en circa 58 appartementen in de vrije huursector. De beoogde appartementen zijn 3-kamer appartementen en hebben allemaal een gebruiksoppervlak tussen circa 70 m2.
Met Tiwos is overeengekomen dat minimaal 21 (10% van 206) en maximaal 26 appartementen een kale huur hebben die net onder de liberalisatiegrens liggen. Deze woningen zijn bedoeld voor de zogenaamde secundaire doelgroep die qua inkomen wel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning maar niet voor huurtoeslag. Deze doelgroep is vaak aangewezen op het middeldure huursegment. Door toe te staan dat 21 tot 26 woningen in deze categorie verhuurd wordt bedienen we deze doelgroep. Conform de Verordening Middenhuur 2019 zijn dit geen middeldure huurwoningen, maar sociale huurwoningen. Op het gebiedsniveau van Groot Stappegoor blijft het aandeel middeldure huur meer dan 10%. In de regels van het bestemmingsplan in opgenomen dat ten minste 59% aan sociale huurwoningen dienen te worden gerealiseerd. Op basis van 206 woningen komt dit overeen met 122 woningen.
2.3 Beeldkwaliteit
Voor de gehele ontwikkeling van Stappegoor is een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld met als doel om bij de planontwikkeling de stedenbouwkundige samenhang en architectonische diversiteit van de verschillende deelgebieden te waarborgen. In de beeldkwaliteitsparagraaf is deze stedenbouwkundige samenhang en diversiteit vertaald naar ontwerprichtlijnen voor de architectuur en de inrichting van het openbaar gebied. De richtlijnen beschrijven en verbeelden verschillende aspecten, zoals karakter, hoogteaccenten, geleding, kleur, materiaal en textuur op hoofdlijnen voor de gehele ontwikkeling van Stappegoor en Poort van Stappegoor in het bijzonder. De beeldkwaliteitsparagraaf is in zijn geheel opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Koppeling met het bestemmingsplan
De planregels en de verbeelding vormen een planologisch juridische vertaling van de belangrijkste stedenbouwkundige en architectonische aspecten uit de beeldkwaliteitsparagraaf. In de planregels zijn eisen opgenomen voor het maximale bebouwde oppervlak, de maximale goot- en bouwhoogte en de afstand tot de perceelsgrenzen (rooilijnen).
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijk
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI is de langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland opgenomen. Binnen de NOVI staat het versterken van de omgevingskwaliteit in Nederland centraal. De omgevingskwaliteit is een overkoepeld begrip waarbinnen kwaliteit op de thema's gezondheid, duurzaamheid, veiligheid, milieu en leefomgeving wordt gewaarborgd.
Om keuzes te maken binnen de NOVI wordt er gebruikgemaakt van een omgevingsinclusieve benadering en de volgende drie afwegingsprincipes:
-
combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
-
kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
-
afwentelen wordt voorkomen.
Binnen de NOVI zijn een aantal nationale belangen beschreven, de opgaven die hier uit zijn voortgekomen zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
-
ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
-
duurzaam economisch groeipotentieel;
-
sterke en gezonde steden en regio's
-
toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Ter uitvoering van de NOVI is een uitvoeringsagenda opgesteld, hierin wordt beschreven hoe de rijksoverheid invulling gaat geven aan de praktische uitwerking van de belangen en prioriteiten die zijn beschreven in de NOVI. Daarnaast is er een overzicht opgenomen van de instrumenten die worden gebruikt ter uitwerking op verschillende beleidsterreinen. Deze uitvoeringsagenda wordt regelmatig geactualiseerd, op dit moment is de uitvoeringsagenda 2021-2024 van kracht. In de uitvoeringsagenda is niets opgenomen dat op dit moment een directe invloed heeft op Tilburg of het plangebied van Poort van Stappegoor.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het plangebied is niet gelegen in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen. Het Barro heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Algemeen
Op grond van art. 3.1.6. Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art 3.1.6. Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog opeen zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijke gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Relevantie
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling is ingevolge jurisprudentie bepaald dat vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst dient te worden aan de Ladder. Voorliggend initiatief betreft de bouw van circa 206 woningen, waardoor toetsing aan de Ladder aan de orde is. Hierna wordt allereerst ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor woningbouw, vervolgens wordt ingegaan op de mogelijkheden om in het bestaand stedelijk gebied te voorzien in de behoefte.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.
De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.
Het plan tot de bouw van circa 206 appartementen waarvan minmaal 59% sociaal past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
3.2 Provincie
3.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend. De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
-
De energietransitie.
-
Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
-
Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
-
Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Relevantie
Voor de provincie Noord-Brabant ligt de voorkeur voor woningbouw bij herbestemmings- en transformatieopgaven. Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De beoogde ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling op een voormalig bedrijventerrein en vindt plaats binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de integrale verstedelijkingsopgave is een samenspel tussen gemeenten, marktpartijen, burgers en provincie. De provincie wil een actieve rol spelen in dit samenspel door de regionale afspraken te bevorderen en te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik. De Brabantse Omgevingsvisie heeft een doorwerking in de regels met de interim omgevingsverordening.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Brabantse Omgevingsvisie.
3.2.2 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 in werking getreden. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening vormt het toetsingskader voor ruimtelijke procedures.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in deze verordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
-
zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 interim omgevingsverordening);
-
de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7 interim omgevingsverordening);
-
meerwaardecreatie (artikel 3.8 interim omgevingsverordening).
Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Met zorgvuldig ruimtegebruik wordt bedoeld dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Tilburg. Met de ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een deels braakliggend terrein, tien voormalig gelijksvloerse na-oorlogse maycrete woningen (reeds gesloopt) en een kantoorpand welke in gebruik is door Studenten Adviespunt 013. Door deze locatie te gebruiken voor het realiseren van appartementen wordt voorkomen dat buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling inpasbaar is en sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Daarnaast dient bij stedelijke ontwikkeling toepassing gegeven te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). In paragraaf 3.1.3 van de toelichting is reeds de ladder voor duurzame verstedelijking aan bod gekomen. Binnen Tilburg is behoefte aan een woningbouwlocatie met een breed en divers woningaanbod.
Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De gewenste uitbreidingsrichting moet aanvaardbaar zijn. De intensiteit van de afweging hangt af van het gebied en de ontwikkeling. Naarmate een ontwikkeling minder inbreuk maakt op de leefomgeving of de omgevingskwaliteit, is ook de afweging minder indringend.
Ondergrond:
Tilburg ligt in een zone met dekzandruggen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plangebied ook in een dekzandlandschap ligt. Door zandige bodem vormt het plangebied een gunstige plek voor het bouwen van woningen.
Netwerk:
In de omgeving van het plangebied zijn een paar beschermde natuurgebieden of gebieden met potentiële waarden voor. Deze gebieden bevinden zich in het buitengebied ten zuiden van de kern Tilburg.
Het plangebied grenst daarnaast aan twee belangrijke ontsluitingswegen, namelijk de Ringbaan Zuid en de Stappegoorweg. Tevens ligt het plangebied in de nabijheid van de A58. Hierdoor is het plangebied goed bereikbaar.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het sport-, onderwijs- en recreatiegebied Stappegoor. In Stappegoor bevinden zich veel recreatiemogelijkheden. In tegenstelling tot de rest van Stappegoor kent het plangebied echter geen recreatieve functies en/of waarden.
Occupatie:
De tien na-oorlogse maycrete woningen langs de Ringbaan Zuid zijn inmiddels gesloopt. Deze woningen waren in 1947 gebouwd en boden aan weinig personen woonruimte. Daarnaast is nog een deel van het plangebied braak komen te liggen door de sloop van een voormalig kantoorpand. Het kantoorpand aan de Apennijnenweg 9 is nog wel in gebruik.
De ontwikkeling Poort van Stappegoor maakt onderdeel uit van de grotere gebiedsontwikkeling van Stappegoor. Met de gebiedsontwikkeling wordt een transformatie van het gebied tot een levendig stedelijk gebied beoogd, waarbinnen mensen wonen, werken, winkelen, onderwijs genieten, sporten en recreëren.
Het plangebied is aan zuidkant van Tilburg nabij het centrum van Tilburg gelegen. Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich de woonwijk Zuiderpark.
Conclusie:
Het plangebied kent met een braakliggend terrein en een kantoorpand een lage dichtheid van mensen. Daarentegen biedt het plangebied vanwege de ligging ten opzichte van het centrum van Tilburg en de omliggende wegennetwerken potenties om, in een bestaand sport-, onderwijs- en recreatiegebied, woningbouw toe te voegen en functiemenging te creëren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens om Stappegoor te transformere tot een levendig stedelijk gebied.
Op basis van bovenstaande kan opgemaakt worden dat de gewenste woningbouwlocatie voldoende potenties voor woningbouw heeft en dat de belemmeringen van de bestaande en potentiële kwaliteiten niet te verwachten zijn. Het plangebied is geschikt als woningbouwlocatie.
Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
Door de invulling van het plangebied tot woningbouwlocatie kijgt het plangebied en haar omgeving meer waarde. Met de invulling van de woningbouwontwikkeling Poort van Stappegoor wordt ingezet op een hoogwaardige woonwijk, met veel ruimte voor groen, in de buurt van sport-, onderwijs en recreatiemogelijkheden.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheidgemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Stedelijk gebied, concentratiegebied (kaart 3)
Het plangebied ligt op basis van de interim omgevingsverordening binnen het stedelijk gebied, binnen het concentratiegebied. De volgende artikelen van de interim omgevingsverordening zijn voor het plangebied en de beoogde ontwikkeling relevant:
Externe werking natuur netwerk brabant (artikel 3.16)
Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling in het stedelijk gebied toestaat, mag geen aantasting van de ecologische waarden en kenmerken in het NNB geven. Het Wilhelminakanaal, ten noorden van het plangebied, maakt deel uit van het NNB. Het kanaal is aangewezen als ecologische verbindingszone. In paragraaf 5.9 komen de effecten van de beoogde ontwikkeling op beschermde gebied, waaronder het NNB, aan bod.
Duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42)
Het uitgangspunt voor een duurzame stedelijke ontwikkeling is eerst de mogelijkheid in het Stedelijk gebied benutten of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Bij duurzame stedelijke ontwikkeling vormt zorgvuldig ruimtegebruik het uitgangspunt. Onder het kopje 'Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik' is reeds geconcludeerd dat met de beoogde ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Diep grondwaterlichaam (kaart 1)
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben de verplichting vanuit de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn om grondwater dat nu en voor de toekomst geschikt is voor de winning van drinkwater te beschermen. De onconventionele winning van koolwaterstoffen brengt risico’s met zich mee, die de kwaliteit van het grondwater voor drinkwaterwinning bedreigen. Boven, in of onder een Diep grondwaterlichaam is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden. Van winning van koolwaterstof is in voorliggend geval geen sprake.
Geen attentiezone waterhuishouding (kaart 1)
Binnen het specifieke werkingsgebied geen attentiezone waterhuishouding geldt een vrijstelling voor de vergunningplicht voor het onttrekken van grondwater indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater ten hoogste 10 m³ per uur bedraagt en de onttrekkingsput niet dieper is dan 30 meter onder maaiveld.
Bescherming Natura 2000 (kaart 2)
Binnen het specifieke werkingsgebied bescherming Natura 2000 gelden bepalingen ten aanzien van agrarische beregening uit grondwater. Er is in voorliggend bestemmingsplan geen sprake van agrarisch grondgebruik en beregening.
Verbod uitbreiding veehouderij (kaart 2) en stalderingsgebied (kaart 7)
Het plangebied is gelegen binnen de specifieke werkingsgebieden verbod uitbreiding veehouderij en stalderingsgebied. Voor beide specifieke werkingsgebieden gelden beperkingen voor veehouderij. Van veehouderij en/of het uitbreiden van veehouderij is geen sprake met de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
De beoogde ruimtelijke ontwikkeling is passend binnen de kaders van de interim omgevingsverordening.
3.3 Gemeente
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
-
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
-
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
-
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
-
de Brabantstrategie;
-
de Regiostrategie;
-
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
-
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
-
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
-
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
-
binnenstad van de 21e eeuw;
-
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing;
-
modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven;
-
modern Industrieel Cluster Midden-Brabant.
De drie stadsregionale parken zijn:
-
stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven;
-
stadsregionaal park Stadsbos013;
-
stadsregionaal park Noord.
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
-
bedrijvenpark Zuid;
-
zorgcluster Leijpark;
-
duurzaam energielandschap Noord.
De twee ecologische verbindingszones:
-
aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied;
-
aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
-
ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
-
basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
-
vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
-
brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding;
-
differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
-
cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
-
groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
-
goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
-
betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
-
economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Conclusie
Met de ontwikkeling van de woningebouwlocatie Poort van Stappegoor is veel aandacht voor groen en openheid. De ontwikkeling draag bij aan de doelstelling van Tilburg een aantrekkelijke stad te zijn.
3.3.2 Koersdocument Stappegoor
Het Koersdocument Stappegoor is op 26 september 2019 vastgesteld. Het koersdocument is de onderlegger voor een integrale gebiedsontwikkeling van Stappegoor. Het plangebied voor de ontwikkeling Poort van Stappegoor valt in zijn geheel binnen de Apennijnenzone, zoals beschreven in het koersdocument. De Apennijnenzone is in het koersdocument aangewezen als multifunctioneel ontwikkelgebied met sport, onderwijs en stedelijk wonen. De Apennijnenzone bestaat uit een noordelijke helft en een zuidelijke helft. De zuidelijke helft wordt door zijn centrale ligging binnen Stappegoor, bij uitstek geschikt bevonden voor nieuwe (boven)stedelijke ontwikkelingen. De noordelijke helft wordt ook geschikt bevonden voor nieuwe stedelijke voorzieningen, maar dit wordt minder benadrukt. Het plangebied voor de Poort van Stappegoor bevindt zich in de Noordelijke helft van het plangebied.
Het beoogde woonmilieu voor de Apennijnenzone is een centrum-groenstedelijk woonmilieu (appartementen), dat zich onderscheidt van de rest van de woonmilieus binnen Stappegoor. Het Centrum-groenstedelijk woonmilieu is opgebouwd uit de volgende uitgangspunten:
-
in beginsel gestapelde (woon)bebouwing;
-
combinatie met andere niet-woonfuncties mogelijk;
-
lagere dichtheid dan in centrum-stedelijke gebieden;
-
bebouwing met een ''menselijk maat'', waarbij een incidenteel hoogteaccent niet wordt uitgesloten;
-
een aantrekkelijke, groen omgeving, die tot uiting komt zowel binnen de woning (uitzicht op groen) als buiten de woning (verblijfskwaliteit openbare ruimte)
-
iedere woning heeft minimaal aan één zijde een aantrekkelijke (woon)kwaliteit (uitzicht);
-
bij voorkeur hebben woningen een tweezijdige oriëntatie. Indien er sprake is van een éénzijdige oriëntatie, dan worden hoge eisen gesteld aan de situering/stedenbouwkundige inpassing van de betreffende woningen (zie vorige aandachtspunt); geen ''drie-hoog-achter'';
-
royale privé en/of collectieve buitenruimtes, afhankelijk van de wensen en behoeftes van betreffende doelgroep(en). Indien van toepassing worden groene daktuinen niet uitgesloten/ gestimuleerd;
-
oplossing van het parkeren die aansluit bij het gewenste woon- en verblijfsmilieu zoals hierboven beschreven, dat wil zeggen dat (creatieve) oplossingen worden gevraagd die beperkt/ zo min mogelijk impact hebben op de ruimtelijke beleving;
-
oplossing van bergingen en dergelijke die geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit op maaiveld.
Het woonprogramma dient afgestemd te worden op basis van de actuele stedelijke woningbouwprogrammering. In ieder geval is een aandachtspunt hierbij dat er genoeg ruimte wordt geboden voor specifieke doelgroepen en spoedzoekers in het sociale segment. De locatie is vanwege de ligging nabij een zorgpunt en de voorzieningen in Stappegoor geschikt voor doelgroepen met zorgbehoeftes, in het bijzonder ouderen. Het realiseren van een gedeelte nultredenwoningen is daarom gewenst. Een nadere verkenning of voor ouderen/zorgbehoevenden geschikte woonvormen ruimte kunnen krijgen op deze locatie is gewenst. De afstemming op de stedelijke woningbouwstrategie is onderbouwd in paragraaf 3.1.3 de ladder voor stedelijke verduurzaming.
De geplande woningbouwopgave voor Poort van Stappegoor sluit aan op de visie op de Apennijnenzone als mutlifunctioneel ontwikkelgebied. De woningbouwopgave staat gepland in de noordelijke helft van het gebied dat zich weliswaar ook leent voor stedelijke voorzieningen, maar niet zo nadrukkelijk als de zuidelijke helft van de Apennijnenzone. Het ligt daarom voor de hand om de woningbouwopgave in de noordelijke helft te situeren, gezien de sterke voorkeur voor stedelijke voorzieningen in de zuidelijke helft. Het ontwerp is afgestemd op het beoogde centrum-groenstedelijk woonmilieu. Dit is toegelicht in paragraaf 2.1.
Conclusie
De ontwikkeling van Poort van Stappegoor is in lijn met het koersdocument Stappegoor.
Hoofdstuk 4 Thematische Beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders voor de relevante thema´s voor onderhavig bestemmingsplan. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
4.2.1 Hoogbouw
Algemeen
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan. Bij deze Handreiking Hoogbouw hoort een prioriteitenkaart hoogbouw, waarop is te zien dat in het plangebied hoogbouw mogelijk is.
Onderzoek en conclusie
Met de woningbouwontwikkeling 'Poort van Stappgegoor' is hoogbouw beoogd. In de prioriteitenkaart hoogbouw is te zien dat in het plangebied hoogbouw mogelijk is. Bij de planuitwerking voor hoogbouwlocaties moet aandacht besteed worden aan het zogenoemde projectprofiel uit het Handreiking Hoogbouw. Door CB5 is een onderbouwing opgesteld aan de Handreiking hoogbouw. De onderbouwing d.d. 17 mei 2022 is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting.
4.2.2 Omgevingscommissie
Algemeen
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012).
De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Relevantie en conclusie
In de welstandsnota wordt het plangebied in niveau 2: ‘lichte’ welstandstoets, basiskwaliteit. Dit niveau omvat de overige stedelijke beheer-gebieden en het buitengebied. Het zijn gebieden waarvan de ruimtelijke structuur en de gebouwen in mindere mate beeldbepalend zijn voor de stad, ten dele wél voor buurt of wijk. Van nieuwbouwplannen in deze gebieden mag gevraagd worden dat zij niet alleen op zichzelf redelijk zijn, maar ook dat zij bestaande ruimtelijke kwaliteiten in de omgeving respecteren. Kortom: een voldoende kwaliteit is hier de norm.
Het stedenbouwkundig ontwerp is op 10 november 2021 beoordeeld door de Omgevingscommissie. Het plan is positief door de commissie ontvangen. De commissie kan zich vinden in de stedenbouwkundige hoofdopzet. Dit gaat over de configuratie van gebouwen, de positionering daarvan, de ensemblewerking en de hoogteopbouw. M.b.t. de verdere architectonische uitwerking zijn er verschillende vragen en opmerkingen. De ambitie voor baksteenarchitectuur met geleding, verfijning, plastiek etc. wordt gedeeld. De referentiebeelden spreken in dat verband zeer aan. De commissie is echter van mening dat de stadse laag sterker kan worden neergezet en dat deze meer betekenis kan krijgen. Het gaat om het activeren van de plinten. Daarnaast vraagt de toren nog om een ontwerpslag. Het gaat erom de diepte en plastiek die in de gevel aanwezig zijn op stedenbouwkundige schaal meer beleefbaar en leesbaar te maken.
Op basis van de reactie wordt de duurzaamheidsparagraaf, zoals opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting, aangepast.
4.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
Algemeen
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie.
Onderzoek
Het binnen het plangebied vigerende gemeentelijk archeologie beleid is gebaseerd op verwachtingskaart uit een onderzoek door BILAN uit 2007. Volgens het bijbehorende rapport van de verwachtingskaart dat in 2007 is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan voor het gebied Laar-Stappegoor (zie Archis-zaakidentificatienummer 2152431100), geldt voor het grootste deel van het gebied een concrete verwachting voor de steentijd.
Voor het gehele gebied geldt daarnaast een verwachting voor de periode bronstijd tot en met de Romeinse tijd. Voor alle hiervoor genoemde archeologische perioden is deze verwachting alleen van toepassing indien bij archeologisch veldonderzoek kan worden vastgesteld dat de archeologische niveau's in de oorspronkelijke top van de C-Horizont nog intact zijn. Indien dit als gevolg van bodemroeringen in het verleden niet meer het geval is dient de verwachtingswaarde genuanceerd te worden en in veel gevallen bijgesteld naar laag.
Het plangebied ligt binnen bestemmingsplan Stappegoor 2013 (vastgesteld 2015). Dit bestemmingsplan heeft deels overlap met het gebied Laar-Stappegoor, waarvoor in 2007 door BILAN het bovengenoemde onderzoek werd uitgevoerd. In het bestemmingsplan is voor het plangebied geen waarde archeologie afgegeven.
Voor gemeente Tilburg is geen recent vastgestelde archeologische beleidskaart beschikbaar. Door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Tilburg, is bepaald dat voor het plangebied een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Het plangebied is daarmee onderzoeksplichtig waardoor archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Door Antea Group is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Bureauonderzoek Ringbaan-Zuid 448n-466n en Apennijnenweg 9 - 11' d.d. 4 juli 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 3 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek.
Het plangebied ligt in het Brabants zandlandschap. Op basis van archeologische onderzoeken uit het onderzoeksgebied geldt er voor onderhavig plangebied een concrete verwachting voor resten daterende vanaf het laat paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Archeologische sporen kunnen aan de bovenzijde van het dekzand (de C-horizont) worden aangetroffen. Resten uit late middeleeuwen en nieuwe tijd worden verwacht vanaf vlak onder het maaiveld, in de regel vanaf circa 0,3 m-mv. De aanwezigheid van archeologische vondsten vanaf het paleolithicum kan tevens niet worden uitgesloten.
Omdat in het plangebied een concrete verwachting is op het aantreffen van archeologische resten, adviseert Antea Group om voor het adviesgebied zoals weergeven in figuur 4.1, de archeologische verwachting te toetsen middels een archeologisch proefsleuvenonderzoek. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE, conform BRL4000, KNA 4.1, protocol 4003). In het PvE worden de strategie en de te hanteren methoden en technieken vastgelegd.
Figuur 4.1: De archeologische advieskaart. Vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuvenonderzoek wordt aanbevolen in het oranje gemarkeerde gebied. Het plangebied is rood omlijnd. De gearceerde delen zijn in het verleden verstoord geraakt en hoeven daarom niet meegenomen te worden tijdens het proefsleuvenonderzoek.
Een nader onderzoek proefsleuven (met eventuele doorstart naar opgraving) wordt uitgevoerd. Ter voorbereiding op dit nader onderzoek is door Antea Group een PvE opgesteld, waarin de uitgangspunten voor het uit te voeren nader onderzoek zijn opgenomen. Het PvE (d.d. 30 juni 2022) is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting. Op basis van het proefsleuvenonderzoek kan een waardering van de archeologische resten op het terrein worden gegeven. Als zich op het terrein daadwerkelijk behoudenswaardige archeologische resten bevinden, dan kan na overleg met het bevoegd gezag en de opdrachtgever snel worden doorgestart naar een definitieve opgraving van de aangetroffen resten.
Totdat het nader onderzoek proefsleuven is uitgevoerd wordt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden.
Conclusie
Met het uitvoeren van het nader onderzoek (met eventuele doorstart naar opgraving van behoudenswaardige archeologische resten) kan worden gesteld dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Algemeen
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkelingen gaan niet ten koste van cultuurhistorische waarden. Er liggen geen beschermde cultuurhistorische waarden (rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, beschermd stads- of dorpsgezicht, provinciaal cultuurhistorisch vlak of complex) in het plangebied en ook geen overige niet beschermde cultuurhistorische waarden (bv historische wegen, historisch groen e.d.).
Er is daarmee geen sprake van belangrijke negatieve effecten op het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie, Woonagenda, Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek en update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021
Algemeen
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en de woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek. Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een centrum groen stedelijk woonmilieu.
Woonadvies specifiek voor plangebied
In de wijk Stappegoor staan bijna alleen maar grondgebonden woningen (97%), waarvan het grootste gedeelte koop (71%). De rest is voornamelijk particuliere huur (25%). Het is een echte gezinswijk (45% van de huishoudens heeft kinderen) en er zijn weinig huishoudens in sociale minimacategorie (2%). De locatie ligt in een gebied waar < 5% nultredenwoningen zijn en is gelegen nabij een supermarkt en een verzorgingstehuis. Dat maakt de locatie geschikt voor passende huisvesting voor ouderen.
De gemeente adviseert de appartementen levensloopbestendig en nultreden uit te voeren. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de stedelijke behoefte waarbij sprake is van een tekort aan huur- en koopwoningen. In paragraaf 3.1.3 is omschreven op welke wijze regionaal afspraken zijn gemaakt over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit. Voor de kwalitatieve opgave waar Tilburg voor staat, zijn er enkele kwaliteiten waar vanuit het woonbeleid en de opgave in de stad waarde aan wordt gehecht. Hiervan is de belangrijkste de in voorliggend plan voorziene sociale/middeldure huurwoningen.
Betaalbare (huur)woningen
In voorliggend plan worden minimaal 59van alle woningen gerealiseerd als sociale huurwoningen. is overeengekomen dat minimaal 21 (10% van 206) en maximaal 26 appartementen een kale huur hebben die net onder de liberalisatiegrens liggen. Deze woningen zijn bedoeld voor de zogenaamde secundaire doelgroep die qua inkomen wel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning maar niet voor huurtoeslag. Deze doelgroep is vaak aangewezen op het middeldure huursegment. Door toe te staan dat 21 tot 26 woningen in deze categorie verhuurd wordt bedienen we deze doelgroep. Conform de Verordening Middenhuur 2019 zijn dit geen middeldure huurwoningen, maar sociale huurwoningen. Op het gebiedsniveau van Groot Stappegoor blijft het aandeel middeldure huur meer dan 10%. Hiermee kan worden geconcludeerd dat voldoende aanbod wordt geboden aan betaalbare woningen.
Conclusie
De ontwikkeling is in lijn met het Tilburgse woonbeleid.
4.5 Groen En Speelruimte
4.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Algemeen
Steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van de stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2021
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2021
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Onderzoek
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. Voor bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen geldt een juridisch-planologische bescherming die bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Het plangebied is aangeduid als bomwaardezonering met een nevenwaarde. Aan de randen van het plangebied zijn enkele bomen met een formeel beschermde status aanwezig. Een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende bomen is opgenomen in artikel 14.2 van de regels.
Figuur 4.2: Uitsnede Boomwaarde zoneringskaart 2021
Conclusie
Het gemeentelijk bomenbeleid vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
4.5.2 Nota Groen
Algemeen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
-
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
-
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
-
het versterken en behouden van het natuurlijk groen. In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
Onderzoek
Het natuurlijk groen bevindt zich in en rondom het plangebied, met name in de vorm van bomenrijen langs de Stapppegoorweg en de Ringbaan-Zuid, alsook bomenrijen in het plangebied. Met de woningbouwontwikkeling wordt ook aandacht besteed aan groen, zowel binnen als rondom het toekomstig woongebied. Het plan Poort van Stappegoor voorziet in het behoud van groen langs de randen en in het toevoegen van groene openbare ruimten in het plangebied. Hiermee biedt het plan voldoende ruimte voor groen, ontmoeten, sport, spel en recreatie, verdeeld over het plangebied.
Conclusie
De Nota Groen vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Algemeen
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen. De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen.
Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Relevantie
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer). Een uitsnede ter hoogte van het plangebied is opgenomen in figuur 4.3.
Figuur 4.3. Stadsnatuur 2040 - Poort van Stappegoor
In de kaart is te zien dat de noord- en westrand van het plangebied aangeduid zijn als de ecologische structuur. Deze structuur ligt met name aan de noorzijde van de Ringbaan-Zuid waar over het geheel van de Ringbaan-Zuid bezien de ruimte reeds aanwezig is om hier invulling aan te geven. Met de woningbouwontwikkeling wordt daarnaast de zuidzijde van de Ringbaan-Zuid ook groen ingericht.
Conclusie
De Nota Biodiversiteit vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling.
4.5.4 Klimaatadaptatie
Algemeen
Voor klimaatadaptatie geldt dat het regenwater niet voor overlast zorgt in het gebied zelf, maar ook geen effect heeft op de rest van de stad. Dat betekent, zoveel mogelijk vasthouden van het regenwater in het gebied zelf. Naast voorkomen van wateroverlast gaat het om voorkomen van hittestress en verdere verdroging. Water vasthouden draagt bij aan voorkomen van verdroging. Hittestress voorkomen kun je doen door rekening te houden met de gebouwen in relatie tot de luchtstromen, materiaalgebuik, koele spots en verbindingen inrichten: aangename plekken met grote (klimaat)bomen, groen en water, buffering en infiltratie van regenwater, variatie in beplanting, hoge biodiversiteit.
Gebouwen kunnen ook functioneren als 'koele spot'. Waar groen niet mogelijk is kun je werken met zonneschermen, luifels en pergola's tegen de zon. Fijnmazige groenstructuren (en zo min mogelijk verharding) dragen bij aan het voorkomen van hittestress: groene gevels, hagen, linten van bomen, groene pergola's, ed).
Onderzoek
Middels informatie uit de klimaateffectatlas over wateroverlast (buien 1:1000 jaar) en het stedelijk hitte eiland effect is naar het plangebied gekeken. Bij een bui die eens in de 1.000 jaar valt, komt een deel centraal in het plangebied onder 15-20 cm water te staan. Aan de zuidelijke rand van het plangebied kan het water zelfs tot meer dan 30 cm hoog komen te staan. Een toevoeging van bebouwing (lees: verharding) heeft een negatief effect hierop en zal (mogelijk) het effect verergeren.
Gekeken naar het stedelijk hitte eiland effect is de temperatuur in het plangebied circa 1,4 tot 1,6 graden warmer. Dit concentreert zich aan de noordzijde van het plangebied. In de rest van het plangebied is het effect minder, echter gemiddeld boven de 1,2 graden warmer dan normaal. Eveneens wordt dit effect (mogelijk) verergerd door de toevoeging van verharding. Dit houdt de warmte namelijk nog langer vast.
Figuur 4.4: Wateroverlast en stedelijk hitte eiland effect (Bron: Klimaateffectatlas)
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een watertoets opgesteld. Deze watertoets is opgenomen in Hoofdstuk 6. Hierin wordt verder ingegaan op de consequenties van de ontwikkeling op het toekomstig verhard oppervlak en effecten op de klimaataspecten.
4.6 Verkeer En Parkeren
4.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
MobiliteitsAgenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda 013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
4.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is in april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto's, elektrische auto's en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
-
voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
-
in de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
-
het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
-
het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
-
indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
4.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
4.6.4 Onderbouwing verkeer en parkeren
Mobiliteitsstrategie Stappegoor en Ontsluiting Stappegoor
De gemeente Tilburg heeft in samenwerking met Goudappel 'Mobiliteitsstrategie Stappegoor' d.d. 11 mei 2021, voor de totale ontwikkeling Stappegoor opgesteld. Deze mobiliteitsstrategie geeft richting aan de ambities en uitgangspunten voor de transformatie van Stappegoor ten aanzien van mobiliteit. De strategie geeft een vertaling naar ontwerpprincipes. De mobiliteitsstrategie is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting.
Omliggende wegenstructuur
Stappegoor ligt aan de zuidzijde van Tilburg tussen de Ringbaan Zuid en de A58, dit zijn twee belangrijke ontsluitingswegen van de stad. Voor het autoverkeer is Stappegoor via de Ringbaan Zuid - Kempenbaan en Ringbaan Zuid - Blaakweg aangetakt op de A58. In 4 minuten kan via een westelijke route de A58 bereikt worden.
De Stappegoorweg is de belangrijkste as door het gebied. Tevens is dit een belangrijke ontsluitingsroute voor Goirle. Deze weg is de ruggengraat van het gebied. De Stappegoorweg is momenteel sterk verkeerstechnisch ingericht en faciliteert het autoverkeer in belangrijke mate. De intensiteit in de huidige en toekomstige situatie (zonder ontwikkeling van de 1.000 woningen uit de woningbouwimpuls) is hoog.
Verkeerseffecten door ontwikkeling
In een verkennende studie (januari 2021) is door Goudappel op hoofdlijnen onderzocht of de bestaande infrastructuur de totale mobiliteitsgroei van de transformatie van Stappegoor kan verwerken. Hieruit blijkt dat het hoofdwegennet het verkeer kan verwerken en de aansluitingen op het onderliggende wegennet de kwetsbare schakels zijn. De Stappegoorweg krijgt een hoge intensiteit en de zijstraten (Apennijnenweg en parkeerterrein zwembad) kunnen waarschijnlijk geen ongeregelde voorrangsaansluitingen blijven. De verwachting is dat dit wel oplosbaar is. Ook is vanuit het kaderstellende, vigerende beleid de maximale behoefte aan parkeervoorzieningen geborgd (bron: Verkeersstudie Woningbouwimpuls Stappegoor, Goudappel, 2021).
Ontsluiting van het plangebied
Op basis van mobiliteitsstrategie is door Goudappel het rapport 'Ontsluiting Stappegoor' d.d. 19 oktober 2021 opgesteld. Dit rapport betreft een eerste advies voor de ontsluiting en het parkeren in de transformatie van Stappegoor. In dit advies wordt op hoofdlijnen ingegaan op de ontwikkeling en het ontsluitingsprincipe van Poort van Stappegoor. De Poort van Stappegoor is de entree van het gebied Stappegoor. De ontwikkeling Poort van Stappegoor past binnen het toekomstbeeld van Stappegoor. Het ontsluitingsprincipe voor Poort van Stappegoor is dat gemotoriseerd verkeer wordt afgewikkeld ten noorden van de langzame verkeersas oost-west (van het Kazerneterrein via Curlingplein en Apennijnenzone naar Zuyderpark en verder). De toekomstige ontsluiting wordt nog nader uitgewerkt.
Fietsroutes en -stallingen
Een noord-zuidhoofd-fietsas langs de Stappefoorweg en Professor Goossenslaan vormt de snelle verbining tussen Tilburg en Goirle. Het ontbreekt in Stappegoor aan goede oost-westverbindingen op wijkniveau voor langzaam verkeer (lopen en fietsen).
Voor de fiets zijn goede stallingen nabij de functies belangrijk. Deze stallingen moeten toegankelijk en makkelijk vindbaar zijn. In de huidige situatie zijn fietsenstallingen moeilijker te vinden, terwijl het autoparkeren zichtbaar in de openbare ruimte plaatsvindt. In de toekomst wordt dat omgedraaid. Bij het ontwerp van de woongebouwen moet de wijze waarop met fietsenstallen wordt omgegaan expliciet worden opgenomen. Ieder appartement krijgt de beschikking over een individuele berging in de parkeerkelder of op de begane grond om zijn/haar fiets te stallen. Voor de bezoekers worden fietsenrekken geplaatst bij de verschillende entrees van het complex.
Openbaar vervoer
De buslijnen 1 en 2 lopen door het gebied. Deze verbinden Stappegoor met onder andere het ETZ, het centrum van Tilburg en het Centraal Station. Een derde busverbinding, buslijn 601 zorgt voor een rechtstreekse verbinding met het Centraal Station zonder overstap.
De Stappegoorweg blijft zijn huidige functie voor het openbaar vervoer behouden. Er wordt niet voorzien in nieuwe lijnen. De bushaltes moeten wel goed bereikbaar zijn voor langzaam verkeer, van voldoende kwaliteit zijn, maar ook op de juiste plekken liggen. Zoals de Mobiliteitsstrategie beschrijft, is de relatie tussen langzaam verkeer en openbaar vervoer belangrijk met kwaliteitsvolle en veilige looproutes van en naar de haltes in het gebied:.
Afvalinzameling
Afvalinzameling vindt plaats aan de rand van het plangebied. Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.
Verkeersstudie Poort van Stappegoor
Aangezien de Poort van Stappegoor gerealiseerd wordt voordat de infrastructurele aanpassingen zijn uitgevoerd is het van belang dat de effecten van de ontwikkeling op de huidige infrastructuur en na aanpassingen van de ontsluiting van Stappegoor inzichtelijk worden gemaakt. Door Goudappel is in dit kader een verkeersonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het verkeersonderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Verkeersstudie Poort van Stappegoor' d.d. 3 juni 2022. Het rapport is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen. Hierna komen de conclusies aan bod.
Verschuivingen van verkeer
Als gevolg van de ontwikkeling is de grootste toename van het aantal verkeerbewegingen waarneembaar op de Apennijnenweg (+1.200 motorvoertuigen per etmaal) en de Stappegoorweg (1.100 motorvoertuigen per etmaal). De Apennijnenweg is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Volgens Duurzaam Veilige richtlijnen geldt een streefwaarde van 4.000 motorvoertuigen per etmaal. Hierdoor zijn met een intensiteit van 2.500 motorvoertuigen per etmaal geen knelpunten op wegvakniveau te verwachten op de Apennijnenweg als gevolg van de ontwikkeling. Als gevolg van de ontwikkeling zijn op wegvakniveau geen knelpunten op gebied van verkeersveiligheid en doorstroming te verwachten. Ook een toename van verkeer in de wijk Zuiderpark is niet te verwachten.
Figuur 4.5: Intensiteiten (mvt/etmaal) autonome situatie 2030
Figuur 4.6: Intensiteiten (mvt/etmaal) plansituatie 2030
Verkeersafwikkeling
De huidige vormgeving van het met verkeerslichten geregelde kruispunt Ringbaan Zuid – Stappegoorweg – Trouwlaan voldoet met het planvoornemen nog steeds aan de eisen van de gemeente Tilburg. De ongeregelde kruispunten Stappegoorweg – Apennijnenweg en Stappegoorweg – Apennijnenweg (t.h.v. ROC Tilburg) zijn doorgerekend met de Kruispuntwijzer. Hierbij zijn de I/C verhouding, gemiddelde verliestijd en wachtrijlengte beoordeeld. De I/C verhouding is maatgevend om te bepalen of een kruispunt het verkeer goed kan afwikkelen. Wanneer de I/C verhouding lager is dan 0,7 is een goede verkeersafwikkeling met de berekendevormgeving mogelijk. Beide ongeregelde kruispunten hebben een lichte stijging in I/C-ratio, verliestijd en wachtrijlengte, maar kunnen het verkeersaanbod in zowel de referentie- als plansituatie (2030) goed verwerken. De restcapaciteit is op alle richtingen voldoende groot waardoor de kruispunten in hun huidige vorm kunnen blijven bestaan. Verkeerslichten zijn op beide ongeregelde kruispunten niet noodzakelijk.
Parkeren
De Mobiliteitsstrategie Stappegoor, die voor totale planontwikkeling Stappegoor is uitgevoerd, en de verkeersstudie Woningbouwimpuls Stappegoor vormen de input voor de verdere uitwerking van het plan. In de mobiliteitsstrategie is aangegeven hoe bij de ontwikkeling van Stappegoor omgegaan moet worden met de vraag naar mobiliteit. Hierbij wordt het volgende uitgangspunt benoemd: door het scheppen van de juiste voorwaarden zullen mensen minder afhankelijk worden van de auto en ontstaan er kansen voor het hanteren van een lagere parkeernorm. De voorwaarden bestaan uit het faciliteren van goede voorzieningen in de directe omgeving, het aanbieden van goed openbaar vervoer, het aanbieden van goede fietsbereikbaarheid en het aanbieden van deelmobiliteit. Deze voorwaarden zijn overgenomen in de uitgangspunten voor de verdere ontwikkeling van het gebied waarmee afdoende kader is geborgd.
In 2022 wordt de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' geactualiseerd. De kaders die naar aanleiding van de uitgangspunten en voorwaarden zijn vastgesteld worden in de geactualiseerde versie van parkeernormennota overgenomen. Op basis van deze kaders valt Stappegoor in de nieuwe versie van het parkeerbeleid in zone B. Voor de ontwikkeling van Poort van Stappegoor wordt hierop voorgesorteerd en is de berekening van de parkeerbehoefte uitgevoerd op basis van de parkeernormen van zone B. Er is een parkeerbalans opgesteld die het benodigde aantal parkeerplaatsen in beeld brengt. De parkeerbalans is opgenomen als Bijlage 7 bij de toelichting. Het uitgangspunt van de parkeerbalans is dat de bewoners van de nieuwe woningen op eigen terrein (in de parkeergarage) parkeren en dat bezoekers parkeren in openbaar gebied. Deze parkeerbalans is opgesteld op basis van de parkeernormen van zone B en exclusief bezoekersparkeren (0,3 parkeerplaatsen per woning).
De ontwikkeling bestaat uit circa 206 appartementen (148 sociale huurappartementen en 58 appartementen uit de vrije huursector). Met Tiwos is overeengekomen dat minimaal 21 (10% van 206) en maximaal 26 appartementen een kale huur hebben die net onder de liberalisatiegrens liggen. Deze woningen zijn bedoeld voor de zogenaamde secundaire doelgroep die qua inkomen wel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning maar niet voor huurtoeslag. Deze doelgroep is vaak aangewezen op het middeldure huursegment en qua brutovloeroppervlakte zijn deze gelijk te stellen aan woningen/appartementen in het middensegment. Na deze wijziging bestaat het woningbouwprogramma van Poort van Stappegoor uit 122 sociale huurappartementen, 26 huurappartementen in het middensegment en 58 appartementen in de vrije huursector. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat het minimum aantal sociale huurappartementen 59% bedraagt (dit komt overeen met 122). De parkeerbalans is gebaseerd op dit toekomstig woningbouwprogramma (de parkeernorm van middeldure huurappartementen is hoger dan de parkeernorm voor sociale huurappartementen).
Voor sociale woningbouw (appartementen sociale huur) geldt een parkeernorm van 0,5 per woning (exclusief bezoekersparkeren). Voor appartementen in het middensegement (tussen de 70 en 130 m2 bvo) geldt een parkeernorm van 0,9 parkeerplaatsen (exclusief bezoekersparkeren). Voor appartementen in de vrije sector (tussen de 70 en 130 m2 bvo) geldt een parkeernorm van 0,9 parkeerplaatsen (exclusief bezoekersparkeren).
Op basis van bovenstaande parkeernormen is de parkeerbehoefte als volgt berekend:
-
122 sociale huurappartementen (x0,5) = 61 parkeerplaatsen;
-
26 middeldure appartementen (x0,9)= 23,4 parkeerplaatsen;
-
58 appartementen in de vrije sector (x0,9) = 52,2 parkeerplaatsen.
De parkeerbehoefte (exclusief bezoekersparkeren) bedraagt 137 parkeerplaatsen. Er worden met de ontwikkeling 140 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 131 in de parkeerkelder en 9 parkeerplaatsen op maaiveld, waarvan 6 parkeerplaatsen geschikt zijn als minder-valide parkeerplaats. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
Bezoekersparkeren
De parkeerbehoefte voor bezoekers bedraagt 62 parkeerplaatsen. Voor het parkeren van bezoekers is inzichtelijk gemaakt of er op het parkeerterrein van het ijscentrum voldoende restcapaciteit aanwezig is. Hierbij is gebruik gemaakt van de parkeervraag van bezoekers, de aanwezigheidspercentages (Parkeernota Tilburg) en de resultaten van de parkeerdrukmeting. Hieruit blijkt dat er voldoende restcapaciteit aanwezig is om de parkeervraag van bezoekers van de ontwikkeling Poort van Stappegoor op te vangen. De parkeerdruk blijft op alle dagen onder de 80%. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in de directe nabijheid van het plangebied voldoende parkeercapaciteit is om het parkeren voor bezoekers op te vangen.
Het uitgangspunt van de ontwikkeling is dat de bezoekers geen parkeerplaats gaan zoeken in Zuiderpark. Om bezoekers van de Poort van Stappegoor geen gebruik te laten maken van de parkeercapaciteit in de wijk Zuiderpark zijn maatregelen nodig. Parkeerders zullen anders gebruik maken van een gratis parkeerlocatie met de kortste afstand naar de te bezoeken functie, zonder de Stappegoorweg over te hoeven steken. Als maatregel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan parkeervergunningen of afsluiten van de verbinding tussen Apennijnenweg en Zuiderpark of het instellen van eenrichtingsverkeer Zuiderpark uit richting Apennijnenweg.
Toetsing van de daadwerkelijke parkeerbehoefte wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning uitgevoerd. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning aangetoond dient te worden dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. De Nota biedt de mogelijkheid om af te wijken van de parkeereis, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aantoont dat de parkeereis niet (volledig) kan worden opgelost. De bevoegdheid voor het afwijken van de parkeereis of afwijken van de tarieven volgens de afkoopregeling ligt bij het college. Zodra de parkeernota uit 2017 is geactualiseerd, dient voldaan te worden aan de parkeernormen van deze nieuwe parkeernota.
Langere termijn
Voor de lange termijn gaat de Mobiliteitsstrategie Stappegoor uit van een gebiedsgerichte parkeeraanpak behorende bij de grote verdichtingsopgaven in de stad. Hierbij is optimaal dubbelgebruik het uitgangspunt, zodat er evenwichtig met de ruimteclaim van de geparkeerde auto wordt omgegaan. Van belang is dat de bewonersgarage van Poort van Stappegoor dusdanig wordt uitgevoerd dat deze pargeergarage op termijn ingezet kan worden als openbare parkeergarage en de parkeerplaatsen in de garage ook wordt opengesteld voor dubbelgebruik.
Daarnaast is de gemeente voornemens om Stappegoor anders te ontsluiten waardoor extra verkeersdruk, als gevolg van nieuwe ontwikkelingen, wordt voorkomen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings-)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Activiteit en drempelwaarden
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
-
een oppervlakte van 100 hectare of meer,
-
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
-
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Onderzoek
Voor de ontwikkeling Poort van Stappegoor is door Antea Group een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De resultaten van deze beoordeling zijn opgenomen in de 'Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Ontwikkeling Poort van Stappegoor' d.d. 7 juli 2022. Deze beoordeling is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. Uit de beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het project, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat effecten voorkomen/beperkt kunnen worden door aanvullende maatregelen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen verwacht worden die zouden moeten leiden tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure en het opstellen van een milieueffectrapport (MER) voor de onderhavige ontwikkelingen.
5.3 Milieuhinder Bedrijven
Algemeen
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Onderzoek
Het plangebied bevindt zich in Stappegoor. Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een matige tot sterke functiemenging tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gelet op de (directe) omgeving rondom het plangebied Poort van Stappegoor is er met de nabijheid van hoofdinfrastructuur, sport (zwembad, ijsbaan en andere sportaccommodaties), recreatie en onderwijs sprake van behoorlijke functiemenging. Voor deze locatie wordt derhalve – in lijn met het vigerende bestemmingsplan Stappegoor 2013 – het omgevingstype 'gemengd gebied' gehanteerd.
Rondom het plangebied bevinden zich verschillende bedrijven. Een overzicht van de relevante nabijgelegen functies is weergegeven in tabel 3.1 (met de milieucategorie op basis van de huidige bedrijfsactiviteiten):
-
Ten oosten van het plangebied is op de bestemming 'Bedrijf' een transformatorgebouw gevestigd (Ringbaan-Zuid 440);
-
Ten zuiden van het plangebied is op de bestemming 'Gemengd' een onderwijsinstelling gevestigd (Apennijnenweg 14);
-
Ten zuiden van het plangebied zijn op de bestemming 'Maatschappelijk' verschillende bedrijven gevestigd (Apennijnenweg 16);
-
Ten westen van het plangebied is op de bestemming 'Sport' een recreatiebad gevestigd (Stappegoorweg 1);
-
Ten noorden van het plangebied is op de bestemming 'Maatschappelijk' een woonzorgcentrum gevestigd (Generaal Smutslaan 222).
Tabel 5.1: Overzicht nabijgelegen functies (afstanden in meters)
Bedrijfstype + adres | Omschrijving VNG-brochure Bedrijven | Richtafstanden (gemengd gebied) | Gemeten afstand o.b.v. plan | Milieu- |
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | ||||
Transformatorgebouw | Transformator-vermogen < 10 MVA | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 10 | 2 |
Onderwijs | Scholen voor divers onderwijs | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 10 | 2 |
Kantoor | Overige zakelijke dienstverlening | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 10 | 1 |
Recreatiebad | Zwembad | 10 | 0 | 100 | 0 | 100 | 50 | 4.1 |
Woonzorgcentrum | Gezondheids- en welzijnszorg | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 50 | 2 |
Uit de VNG-brochure volgt ten aanzien van de omliggende functies een maximale indicatieve hinderafstand van minimaal 0 meter tot maximaal 100 meter (op basis van gemengd gebied).
Het aspect geluid is bepalend voor de milieuhinder van de aanwezige functies ten opzichte van de geprojecteerde woningen. Ten aanzien van de bestemmingen die het transformatorgebouw (Bedrijf), het onderwijs (Gemengd), kantoor (Maatschappelijk) en het woonzorgcentrum (Maatschappelijk) mogelijk maken dient minimaal de aangegeven richtafstand aangehouden te worden (of is nader akoestisch onderzoek nodig).
Ten aanzien van het Recreatiebad Stappegoor wordt opgemerkt dat dit zwembad een niet-overdekt gedeelte heeft (en derhalve is geclassificeerd als bedrijvigheid met milieucategorie 4.1). Het niet-overdekte gedeelte van het zwembad bevindt zich echter op meer dan 100 meter van het plangebied, waarmee voldaan wordt aan de maximale indicatieve hinderafstand (voor overdekte zwembaden geldt een richtafstand van 30 meter).
Er zijn daarom op voorhand geen knelpunten in relatie tot de richtafstanden van omliggende functies te verwachten. In het kader van de totale ontwikkeling van Stappegoor is echter een nader onderzoek uitgevoerd naar de omliggende bedrijfsactiviteiten. Uit dit onderzoek blijkt dat er in het kader van het recreatiebad toch maatregelen nodig zijn om de geluidbelasting op de gevels te reduceren en zo bedrijfsactiviteiten van het recreatiebad niet te belemmeren. In paragraaf 5.6.3 wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Vanuit de systematiek van 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd. Dit geldt zowel vanuit het plangebied als vanuit de omgeving. Voor het Recreatiebad Stappegoor wordt niet voldaan aan de maximale indicatieve hinderafstand, maar is onderbouwd dat er sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat op basis van de indeling van het zwembad met buitenruimte. Het aspect milieuhinder bedrijven vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor)'.
5.4 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
-
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
-
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
Onderzoek
Door Cauberg Huygen is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid voor de realisatieplannen van de ontwikkeling Poort van Stappegoor. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Nieuwbouw woongebouw Poort van Stappegoor te Tilburg; beoordeling externe veiligheid' d.d. 5 juli 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.
Het perceel waarop deze ontwikkeling is geprojecteerd is gelegen tussen de Ringbaan-Zuid en de A58. Over de A58 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er dient op basis van Besluit externe veiligheid transportroutes inzicht te worden gegeven in het aspect externe veiligheid
Figuur 5.1: Overzicht risico's (Bron: EV signaleringskaart.nl)
In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende risicobronnen:
-
A58 betreft een transportroute weg; deze bron bevindt zich op circa 720 meter.
-
Spoortrajecten Breda-Tilburg, Tilburg-Vught en Tilburg-Boxtel; deze bron bevindt zich op circa 1,9 kilometer.
-
BRZO inrichting Goirle (Primagaz Nederland B.V.); deze bron bevindt zich op circa 1.050 meter.
-
Inrichting gevaarlijke stoffen (Bosch Transmission Technology B.V.); deze bron bevindt zich op circa 1.490 meter.
-
Buisleiding; op circa 1.300 meter. (Deze contour is niet zichtbaar op figuur 5.1).
-
Risicobron zwembaden: betreft een bron zonder contour op circa 150 meter van het plangebied.
Transport
In de nabijheid van de planlocatie, bevinden zich drie risicobronnen welke te maken hebben met transport. Het betreft de A58, het spoor en een buisleiding voor aardgas. Het plangebied ligt buiten de wettelijke afstanden, waarbinnen rekening gehouden moet worden met externe veiligheid. Het is mogelijk dat het plangebied binnen de effectafstand ligt van de A58 en het spoor. Het plangebied ligt buiten de effectafstand van de buisleiding.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een drietal inrichtingen waarbij sprake is van een extern veiligheidsrisico.
-
Op circa 1.050 meter ten zuiden van de planlocatie bevindt zich een BRZO bedrijf met een PR 10-6contour van circa 50 meter. Het betreft Primagaz Nederlands B.V. Deze inrichting heeft geen invloed op de planlocatie.
-
Op circa 1.490 meter ten westen van de planlocatie bevindt zich een inrichting welke werkt met gevaarlijke stoffen. Het betreft Bosch transmission technologie B.V. De betreffende inrichting heeft een PR 10-6contour van circa 25 meter.
-
Op circa 150 meter ten zuidoosten van de planlocatie bevindt zich recreatiebad Stappegoor. De inrichting heeft geen contouren en is niet BEVI plichtig.
Verantwoording van het groepsrisico
Gemeentelijk beleid
De Beleidsvisie Externe Veiligheid van de gemeente Tilburg bestaat uit vier delen. Deel A is het hoofddocument en bevat naast de ambities, een samenvatting van de beschrijving van de huidige situatie uit deel B, een samenvatting van het planologische kader uit deel C en verwijzingen naar het programma uit deel D. Voor onderhavige aanzet tot de verantwoording is gebruik gemaakt van de systematiek uit deel C, gedateerd 5 januari 2010.
Zone indeling transportassen
De gemeente Tilburg hanteert voor de verantwoording van het groepsrisico verschillende gebiedstypen. Vanwege de ligging van onderhavig plangebied nabij de snelweg A58 wordt het gebied aangemerkt als transportasgebied. Daarvoor is door de gemeente de volgende ambitie geformuleerd: "Afgewogen ontwikkelen in transportasgebieden". Daartoe is het transportasgebied verdeeld in twee zones (bron: tabel 2, hoofdstuk 4, deel C Beleidsvisie):
Figuur 5.2: Zone indeling transportassen
De Beleidsvisie zegt vervolgens het volgende over deze afstanden: Buiten zone II, vanaf 200 meter van het hart van de transportas, geldt in geval van een BLEVE dat mensen binnenhuis in principe voldoende veilig zijn. Daarnaast geldt buiten deze zone dat de huidige en toekomstige gebouwen dermate goed geïsoleerd zijn (in verband met energiezuinigheid en klimaatdoelstellingen) dat een toxisch gas moeilijk binnen kan dringen. Hierdoor zijn mensen goed beschermd tegen de effecten van toxische gassen, als deze zich over grote afstanden verplaatsen.
Echter voor extra kwetsbare functies is deze maatregel wel zeer aan te bevelen, ook buiten zone II. Conform het beleid bevinden de plannen zich buiten de 200 meter zone. Het betreft hier een luwe zone. Voor het gebied “Luwe zone” gelden de volgende randvoorwaarden:
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Er zijn dus geen belemmeringen.
Buisleidingen
Buisleidingen hebben een belemmerende strook. Voor aardgasleidingen is deze 4 of 5 meter ter weerszijde van de hartlijn van de leiding. Deze strook is nodig voor onderhoud en inspectie van de leiding en dient in principe obstakel vrij te zijn. In 2010 zal een nieuw BEVB (Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen) in werking gaan treden.
De afstand tot het plan is zo groot dat er geen effecten te verwachten zijn. Dit betekent dat er ook geen belemmeringen zijn voor het plan.
Inrichtingen
De effecten van de genoemde inrichtingen liggen ver buiten het plangebied. Er zijn geen planologische beperkingen voor het plan gebied ten gevolge van externe veiligheid.
Generieke verantwoording
Omdat het plangebied niet binnen de gemeentelijke gedefinieerde beleidskaders valt en er geen planologische kaders zijn, wordt aangesloten bij een generieke verantwoording.
Binnen deze zone is blootstelling aan toxisch gas het bepalende scenario. Daarnaast kunnen ook invloedsgebieden van kleinere transportassen over het beoogde plangebied liggen, echter hier zijn de transporthoeveelheden dermate laag dat de risico's voldoende beheersbaar zijn. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende generieke verantwoording:
Groepsrisico
Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:
-
de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is;
-
de aard van incident is blootstelling aan toxisch gas.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:
-
toename van de personendichtheid geen significant effect op het groepsrisico heeft;
-
kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden bijzonder klein is.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.
De locatie is gelegen in de bebouwde kom van Tilburg. Binnen de bebouwde kom is voldoende dekking van de Waarschuwings- en alarmeringsinstallatie (WAS-installatie). Daarnaast is NL Alert operationeel voor vele mobiele telefoons. Op deze wijze is de risicocommunicatie vooralsnog voldoende geborgd.
Conclusie
Door de ontwikkeling zal er sprake zijn van een toename van de populatie voor het plangebied. Het plangebied bevindt zich echter op grotere afstand van de risicobronnen. Conform het beleid van de gemeente Tilburg bevindt het plangebied zich buiten het planologische kader van externe veiligheid.
Op basis van de generieke verantwoording van de gemeente Tilburg hoeft er niet meer gedaan te worden dan (centraal) afsluitbare ventilatie. De overige maatregelen zijn op andere plaatsen geborgd.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor)'.
5.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.6 Geluid
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en/of spoorweglawaai. Ook indien een locatie ligt binnen de geluidzone van een geluidgezoneerd industrieterrein conform de Wet geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht. Een uitzondering hierop geldt voor wegen in een 30 km-zone.
5.6.1 Wegverkeerslawaai
Door Cauberg Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeer ten behoeve van het nieuwbouwplan Poort van Stappegoor. De woningbouwontwikkeling is onderverdeeld in 3 bouwblokken. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Nieuwbouwontwikkeling Poort van Stappegoor; akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai' d.d. 28 maart 2022.
Het rapport is opgenomen als Bijlage 10 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusies voor de locatie Poort van Stappegoor.
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Ringbaan-Zuid wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt tevens overschreden. Deze overschrijding vindt plaats op de noordgevel van bouwblok A (t/m bouwlaag 12) en op de volledige noordgevel van bouwblok B.
-
Ter voorkoming van 'dove' gevels ter plaatse van bouwblok B wordt een gesloten balustrade met een hoogte van 1,20 meter in het ontwerp opgenomen. Ook voor de noordgevel van bouwblok B kan een hogere waarde procedure worden doorlopen (zie toelichting paragraaf 6.3.1 van het akoestisch onderzoek.
-
De noordgevel van bouwblok A (t/m bouwlaag 12) wordt 'doof' uitgevoerd.
De voorkeursgrenswaarde van van 48 db ten gevolge van het wegverkeer op de Stappegoorweg wordt overschreden. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 62 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden.
Bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot onder de voorkeursgrenswaarden zijn niet doelmatig.
Er dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen. De aan te vragen hogere waarden zijn gepresenteerd in Bijlage 11 bij de toelichting. In dit overzicht is, naast de vast te stellen hogere waarden tevens opgenomen voor welke gevels een gesloten balustrade met een hoogte van 1,20 meter moet worden gerealiseerd en welke gevels doof moeten worden uitgevoerd.
Het vastgestelde besluit hogere waarden wordt te zijner tijd toegevoegd als bijlage bij de regels. In artikel 5.1.4 is opgenomen dat bij het realiseren van de toegelaten bestemming en/of functies moet worden voldaan moet worden aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere grenswaarde en de daarin opgenomen voorwaarden (zoals het realiseren van een gesloten balustrade met een hoogte van 1,20 meter en het realiseren van dove gevels). De voorwaarden uit het akoestisch onderzoek zijn op in de regels en op de verbeelding opgenomen de bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' en 'specifieke bouwaanduiding - geluidafschermende maatregel 1'.
Bij hogere waarden (bij wegverkeerslawaai als de geluidbelasting op de gevel meer dan de voorkeursgrenswaarde van 53 dB bedraagt) stelt de gemeente Tilburg de volgende aanvullende randvoorwaarden:
-
De aanwezigheid van een geluidluwe zijde van de woning, waaraan ten minste, bij voorkeur de hoofdslaapkamer en de eventuele buitenruimte is gelegen.
-
De aanwezigheid van een geluidluwe buitenruimte.
De totale geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de omliggende wegen bedraagt maximaal 69 dB Lden (exclusief aftrek). Bij de omgevingsvergunningaanvraag dient een onderzoek naar de gevel geluidwering uitgevoerd te worden.
Met inachtneming van de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de besluitvorming van voorliggend bestemmingsplan.
5.6.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.6.3 Industrielawaai
Door Cauberg Huygen is een akoestische quickscan uitgevoerd naar de nieuwbouwlocaties Gemengd Wonen, Curlinghof, Poort van Stappegoor en Apennijnenhof te Tilburg. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in het rapport ' Akoestische quickscan nieuwbouwlocatie Apennijnenhof te Tilburg; ruimtelijke ordening - sportcomplexen' d.d. 10 juni 2021. Het rapport is opgenomen als Bijlage 12 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusies voor de ontwikkeling 'Poort van Stappegoor'.
Met behulp van de richtwaarden uit de VNG-publicatie met betrekking tot Bedrijven en milieuzonering is de geluidbelasting op de geplande nieuwbouw inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de bij de inrichtingen behorende richtwaardes uit de VNG-publicatie. Voor het gebied 'Poort van Stappegoor' gaat het hierbij om de geluidbelasting ten gevolge van het recreatiebad Stappegoor. Uit de rekenresultaten volgt dat de geluidbelasting op de geplande nieuwbouw niet zondermeer voldoet aan de richtwaarde van stap 2 uit de VNG-publicatie. Voor de ontwikkeling Poort van Stappegoor wordt een overschrijding van maximaal 5 dB berekend. De overschrijding wordt veroorzaakt door stemgeluid van bezoekers van het recreatiebad.
Ter hoogte van de nieuwbouwwoningen van de ontwikkeling Poort van Stappegoor kan door middel van het toepassen van gebouwgebonden maatregelen wel worden voldaan aan stap 2 en mogelijk stap 3. De volgende maatwerkoplossingen kunnen een oplossing zijn voor de situaties ter hoogte van het plangebied:
-
toepassen van een dichte balustrade van het balkon.
-
plaatsen van metaglas schermen voor de vensters.
In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidafschermende maatregel 2', geluidafschermende maatregelen gerealiseerd moeten worden, op de gevels waar sprake is van een overschrijding, waardoor de geluidbelasting op de betreffende gevels niet meer bedraagt dan 50 dB.
Met inachtneming van de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor de besluitvorming van voorliggend bestemmingsplan.
5.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.7 Lucht
Algemeen
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
-
een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
-
ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
-
een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
-
een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Niet in betekenende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Besluit gevoelige bestemmingen
In aanvulling op de Wet milieubeheer en het 'Besluit niet in betekenende mate' geldt het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een 'gevoelige bestemming' (zoals een school, kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd – ook als het initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt – een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de 'gevoelige objecten' worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.
Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma van de Rijksoverheid en lokale overheden. NSL heeft als doel de luchtkwaliteit te bevorderen ten behoeve van de volksgezondheid. Het NSL bevat maatregelen waarmee wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan Europese grenswaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen waarover binnen de looptijd van het NSL (sinds 2009) een besluit wordt genomen. Om overheden inzicht te geven in de actuele luchtkwaliteit is de NSL-monitoringstool ontwikkeld.
Onderzoek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een woningbouwlocatie van circa 206 woningen, verdeeld over drie appartementengebouwen en heeft met de straat Stappegoorweg één ontsluitingsweg. Het maximum aantal woningen is ruimschoots onder de norm die is vastgelegd in de ‘Regeling niet in betekenende mate’. Op grond van deze constatering kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen.
Als gevolg van de ontwikkeling is de toename aan het aantal verkeersbewegingen op de Apennijnenweg 1.200 motorvoertuigen per etmaal. De toename op de Stappegoorweg bedraagt 1.100 motorvoertuigen per etmaal. Met behulp van de NIBM-tool zijn (op basis van 1.200 extra voertuigbewegingen en een aandeel vrachtverkeer van 0,2%) de maximale bijdragen aan de concentraties luchtvervuilende stoffen van 0,62 µg/m3 NO2en 0,18 µg/m3 PM10berekend.
Tabel 5.2: Berekening bijdrage op de luchtkwaliteit (NIBM-tool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) voor het jaar 2020 een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen zijn de Ringbaan Zuid en de Stappegoorweg.
Binnen het plangebied zijn twee rekenpunten weergegeven, één rekenpunt ligt vlak buiten het plangebied. In figuur 5.3 zijn deze drie rekenpunten zwart omcirkeld. In de tabel onder de figuur zijn de berekende concentraties voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en fijnere fractie fijnstof (PM2,5) ter plaatse van de drie rekenpunten weergegeven.
Figuur 5.3: Rekenpunten en achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen (Bron: NSL-monitoringstool)
Stikstofdioxide
Ter plaatse van de rekenpunten is voor stikstofdioxide een achtergrondconcentratie van maximaal 25,2 µg/m3 berekend. Voor stikstofdioxide geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3.
Fijnstof
Ter plaatse van de rekenpunten is voor fijnstof een achtergrondconcentratie van maximaal 20,3 µg/m3berekend. Voor fijnstof geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en een advieswaarde van 20 µg/m3.
Fijnere fractie fijnstof
Voor fijnere fractie fijnstof is de hoogste achtergrondconcentratie van 12,5 µg/m3 berekend. Voor fijnere fractie fijnstof geldt een jaargemiddeld indicatieve grenswaarde van 20 µg/m3en een advieswaarde van 10 µg/m3.
Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde achtergrondconcentratie stikstofdioxide en fijnstof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De NSL-monitoringstool geeft ook een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voor het jaartal 2030 aan. De concentraties die, voor dezelfde rekenpunten, voor het jaartal 2030 worden berekend, zijn in onderstaande tabel weergegeven. Uit de tabel is te zien dat de concentraties van luchtvervuilende stoffen afnemen.
Tabel 5.3: Rekenpunten concentraties luchtvervuilende stoffen, jaartal 2030 (Bron: NSL-monitoringstool)
Op basis van bovenstaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit en ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
5.8 Bodem
Algemeen
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderzoek
In het kader van de geplande bestemmingswijziging van het gebied Poort van Stappegoor is een historische quickscan/vooronderzoek uitgevoerd door Antea Group (d.d. 08 juni 2021). In dit onderzoek is bevonden dat het terrein in het verleden (>15 jaar geleden) grotendeels is onderzocht. Daarbij zijn geen verontreinigingen aangetroffen waar verder nog rekening mee gehouden dient te worden bij toekomstige ontwikkelingen. Ook zijn er geen verdachte activiteiten aanwezig, waar nog specifiek onderzoek naar dient te worden uitgevoerd.
Conclusie
De bekende gegevens vormen geen milieuhygiënische belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
5.9 Natuur En Ecologie
Algemeen
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);
-
overige inheemse broedvogels;
-
soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
-
nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
-
nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode. Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de "ja-mitsbenadering". De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Onderzoek
In het kader van de toetsing op de natuurwetgeving is door Antea Group een Natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van de Natuurtoets zijn verwerkt is de rapportage 'Natuurtoets Poort van Stappegoor' d.d. 17 juni 2021. De Natuurtoets is opgenomen als Bijlage 13 bij de toelichting. Hieronder komen de conclusies en aanbevelingen aan bod.
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Regte Heide & Riels Laag', aangewezen sinds 2013, ligt op 3,7 km afstand richting het zuidwesten. De 'Kampina & Oisterwijkse Venn' ligt op circa 5 km afstand richting het oosten. De 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' ligt richting het noorden op circa 8,6 km en de 'Kempenland-West' ligt op ongeveer 7,25 km naar het zuidoosten.
Op basis van de aard en omvang van de werkzaamheden, in combinatie met de reeds aanwezige verstoring in de huidige situatie kan worden uitgesloten dat sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Natuurnetwerk Brabant (hierna NNB) gebieden liggen niet in de invloedssfeer van het plangebied.
Door de nabijheid van stikstofgevoelige habitattypen kunnen echter negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet worden uitgesloten. Een AERIUS-berekening dient te worden uitgevoerd om de effecten van de werkzaamheden te bepalen.
Stikstofdepositie
Binnen de EU worden de belangrijkste leefgebieden van de meest bedreigde en waardevolle soorten en habitattypen aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze Natura 2000-gebieden moeten samen een Europees ecologisch netwerk vormen om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. De juridische basis voor dit netwerk zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, die in Nederland zijn doorvertaald in de Wet natuurbescherming (Wnb). Per gebied worden voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Dit kunnen behouds- of uitbreidings-/verbeteringsdoelstellingen zijn.
Het is verplicht om plannen en projecten te beoordelen op de gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Voor projecten geldt een vergunningsplicht als het project een significant gevolg kan hebben op een Nederlands Natura 2000-gebied (art. 2.7 lid 2, Wnb). Bij vaststelling van plannen moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 2.7 lid 1, Wnb).
Bij plannen of projecten in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dient in een oriënterende fase onderzocht te worden of de ontwikkeling een significant (negatief) gevolg op het betreffende Natura 2000-gebied kan hebben. In dit kader is door Cauberg Huygen een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd ten behoeve van Poort van Stappegoor. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt is de notitie 'Ontwikkeling Stappegoor te Tilburg; onderzoek stikstofdepositie gebruiksfase' d.d. 13 mei 2022. De memo is opgenomen als Bijlage 14 bij de toelichting. Hierna komen de resultaten en conclusies aan bod.
Voor de gebruiksfase is inzicht gevraagd in de aard en omvang van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden. Uit de berekeningen blijkt dat ter hoogte van Natura 2000-gebieden geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus geen vergunning benodigd ingevolge de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Sinds 1 juli 2021 bevat de Wet natuurbescherming de bouwvrijstelling stikstof. De bedoeling daarvan was dat bij de vergunningverlening voor een project geen rekening hoefde te worden gehouden met de stikstofuitstoot van bepaalde bouwactiviteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar tussenuitspraak van 2 november 2022 geconcludeerd dat de bouwvrijstelling stikstof niet voldoet aan het Europese natuurbeschermingsrecht en dat de bouwvrijstelling niet gebruikt mag worden bij bouwprojecten. Hoewel de bouwvrijstelling daarmee van tafel is, betekent dat niet dat er nu een algehele bouwstop geldt. Net als in de situatie vóórdat de bouwvrijstelling werd ingevoerd (1 juli 2021), blijft het mogelijk om per project onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van de uitstoot van stikstof.
Door Antea Group is voor dit bestemmingsplan onderzoek gedaan naar de uitstoot van stikstof in de bouwfase. Het onderzoek “Memo stikstof depositie realisatiefase – ontwikkeling Poort van Stappegoor” met projectnr. 0457157.100 is als bijlage 19 toegevoegd aan de toelichting. Dit onderzoek is beoordeeld. Uit de beoordeling volgt dat er geen significante nadelige effecten zijn te verwachten op de Natura 2000-gebieden.
Bomen
Door Pius Floris Boomverzorging Vught is een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd om inzichtelijk te krijgen wat de omvang van de kwetsbare zones zijn van de bomen binnen de invloedssferen van de ontwikkeling Poort van Stappegoor. In relatie tot deze plannen is beoordeeld of negatieve effecten in relatie tot duurzame instandhouding te verwachten zijn.
De resultaten van de BEA zijn opgenomen is het rapport 'BEA Poort van Stappegoor Apennijenweg te Tilburg' d.d. 16 februari 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 15 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en het advies.
In het voorgenomen plan wordt uitgegaan van maximaal en duurzaam behoud van de bomen binnen de invloedssfeer van de ontwikkeling. Voor alle te handhaven bomen binnen de invloedsfeer van de ontwikkeling gelden zonder meer de aanvullend de randvoorwaarden.
Ruimtelijk beslag
Het ontwerp legt direct ruimtelijk beslag op 13 bomen te weten boomnummers 5 t/m 16 en 25. De standplaatsen van de bomen vallen volledig binnen de beoogde ontgraving voor aanleg van de parkeergarage. Naast het vellen als gevolg van de ontwikkeling kan worden gekozen om boom 30 te vellen vanwege de zeer slechte kwaliteit. Deze boom handhaven in het kader van ecologische waarde kan echter ook overwogen worden.
Bomen 23 en 24 betreffen twee geknotte acacia’s met een onvoldoende boomkwaliteit. De bomen staan in de rand van de ontgravingslijn voor de wadi. Het maaiveld zakt hier met 50 centimeter. In theorie zou het ontwerp aangepast moeten worden om te komen tot boombehoud. Geadviseerd wordt echter om deze bomen te vellen om zodoende ontwerpruimte te krijgen om wat kleine verschuivingen in de paden (en mogelijk de wadi) te realiseren ten behoeve van het duurzame behoud van de andere bomen.
Ingrijpende maatregelen
Ingrijpende maatregelen zijn noodzakelijk voor behoud van boom 1. Deze boom staat momenteel tegen een hellingbaan die de hoogte opvangt van bovenzijde parkeergarage (+1,5 m) naar het omliggende maaiveld (+ 0 m). De boom kan enkel behouden blijven indien het deel, wat nu beoogd is als hellingbaan, komt te vervallen.
Het vrijkomende deel tot aan de verhoogde parkeergarage dient intact te blijven (geen ontgravingen of ophogingen). Indien dit niet mogelijk is dan valt boom 1 binnen het ruimtelijk beslag van het ontwerp, wegens omvangrijke wortelschade.
Ter hoogte van bomen 2 (indien voldoende stabiel), 3 en 4 dienen ook ontwerpwijzigingen te worden gemaakt. In het huidige ontwerp staan deze bomen volledig in de verharding. Geadviseerd wordt om de gehele strook verharding tussen deze bomen om te vormen naar groenvak. Een pad kan gerealiseerd worden op de locatie waar nu een trottoir en fietsstrook ligt. De vrije ruimte rondom bomen 2, 3 en 4 dient binnen de kwetsbare zone handmatig ontgraven te worden, of bij aantreffen van veel opnamewortels kan de grond weggezogen worden. De vrijgekomen ruimte invullen met een verrijkte teelaarde.
Bomen 18, 22, 26 en 27 staan dicht op de beoogde padenstructuur. Het pad loopt over/door de stabiliteitskluit van deze bomen. Ontgravingen binnen de stabiliteitskluit zorgen voor een direct verhoogd risico op instabiliteit en zijn daarom niet toegestaan. Zeer beperkte ontgravingen (handmatig) van maximaal 10 centimeter zijn toestaan onder toezicht van een bomenwacht. Indien stabiliteitswortels worden tegengekomen (wortels > 5cm Ø) dan dienen deze te allen tijde behouden te blijven. De uitvoering van het pad dient uitgevoerd te worden in een half verharding (vb. stabilizer) met een beperkte opbouw. Het verdichten van de half verharding mag enkel gebeuren met een handwals. Indien bomen 23 en 24 verwijderd worden, dan wordt geadviseerd om de padenstructuur bij voorkeur buiten de stabiliteitskluiten van bomen 18, 22, 26 en 27 te leggen.
Specifieke maatregelen
Boom 21 staat op korte afstand van het te slopen gebouw en heeft een kroon op dezelfde hoogte als dit gebouw. Tijdens de sloop dient een werkrichting gehanteerd te worden die van de boom weg georiënteerd is. Ook ligt de aanwezige bestrating op korte afstand van de boom en deze dient onder de boomkroon handmatig verwijderd te worden.
Op de rand van de stabiliteitskluit en onder de kroonprojectie van boom 28 (en in mindere mate boom 22) wordt een ‘Folly’ aangelegd. De exacte invulling van dit bouwwerk is momenteel nog onduidelijk. Echter als richtlijn moet worden aangehouden: maximale ontgravingsdiepte van 20 centimeter en een maximale hoogte van 3 meter. Tijdens het afgraven dient handmatig voorgestoken te worden.
In het huidige ontwerp zal nieuwe verharding worden aangelegd tot en met het huidige fietspad aan de Stappegoorweg. Geadviseerd wordt om hier enkel de bestrating aan te passen (tegel eruit, tegel erin). De huidige funderingen dienen te blijven liggen. Ophoging van maximaal 20 centimeter is toegestaan. Voor alle te behouden bomen binnen het plangebied gelden daarnaast de onderstaande randvoorwaarden.
Advies en randvoorwaarden
Bij werken binnen de kwetsbare zone van de te handhaven bomen (kroonprojectie + 1,5m):
-
voor aanvang van de werkzaamheden dient de aannemer een werkplan op te stellen, met daarin de goedgekeurde uitwerking van de randvoorwaarden;
-
de te behouden bomen worden voorzien van fysieke afscherming, te realiseren door het plaatsen van deugdelijke stamommanteling en/of het plaatsen van bouwhekken rond de bomen;
-
verplaatsen of verwijderen van hekken gedurende het werk is in principe niet toegestaan. Indien blijkt dat binnen de hekken werkzaamheden plaats moeten vinden is overleg met de boomtechnisch toezichthouder benodigd;
-
bij verwijdering van wortels dienen deze recht afgesnoeid te worden, ter bevordering van het herstel. Bij uitzondering is het toegestaan om wortels Ø>5cm te verwijderen, dit dient te allen tijde te worden uitgevoerd onder toezicht van een boomtechnisch toezichthouder. Het heeft altijd de voorkeur om wortels Ø>5cm te behouden;
-
verwijdering van stabiliteitswortels is enkel toegestaan in overleg met en door de toezichthouder bomen;
-
machinaal ontgraven binnen de kroonprojectie is niet toegestaan;
-
ontgravingen binnen de kroonprojectie dienen handmatig uitgevoerd te worden te worden met een spade. Ontgraving rondom de bomen dient uitgevoerd te worden met klein, licht materieel;
-
bij machinaal werken binnen de kroonprojectie dient te allen tijde schade aan de kroon voorkomen te worden;
-
benodigde snoei van (laaghangende) takken dient uitgevoerd te worden door en naar inzicht van een gediplomeerde boomverzorger (ETW’er) en beperkt zich tot takken Ø<5cm of gesteltakken niet dikker dan ½ van de stamdiameter op snoeihoogte;
-
verplaatsing van groot materieel (c.q. graafmachines) bij bomen dient uitgevoerd te worden met de giek omlaag;
-
opstellen van materieel en materiaal binnen de kroonprojecties is niet toegestaan. Een detaillering van depotlocaties dient te worden opgenomen in het werkplan/boombeschermingsplan;
-
betreding van kwetsbare boomzones dient voorkomen te worden. Indien betreding toch noodzakelijk is dient in overleg met een toezichthouder een uitwerking gemaakt te worden waarbij een monitoring van bodemverdichting wordt opgenomen. Werken op rijplaten met eventuele druk verdelende fundering kan noodzakelijk zijn afhankelijk van in te zetten materieel. Een uitwerking hiervan dient opgenomen te worden in het werkplan/ boombeschermingsplan.
Boombalans
Er worden maximaal 16 bomen geveld, waarvan 13 bomen vanwege het direct ruimtelijk beslag van het ontwerp en 3 vanwege de zeer slechte kwaliteit van bomen. Op basis van het huidige ontwerp en met inachtneming van de voorgestelde maatregelen kunnen alle overige aanwezige bomen duurzaam gehandhaafd blijven. Daarnaast worden er enkele bomen langs de Ringbaan-Zuid nieuw aangeplant. In de onderstaande figuur en tabel is de boombalans te vinden voor de bomen in de invloedssfeer van de ontwikkeling.
Figuur 5.4: Overzichtskaart boombalans
Tabel 5.2: Bomenbalans met te handhaven bomen in de directe invloedssfeer van het project
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
-
algemene broedvogels;
-
steenmarter;
-
vleermuizen.
Voor algemene broedvogels vormt het plangebied mogelijk essentieel leefgebied. Er is echter geen sprake van een overtreding van de Wet Natuurbescherming indien werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.
Voor de steenmarter vormt het plangebied geen essentieel leefgebied, enkel sporadisch als foerageergebied. Met inachtneming van de zorgplicht zijn vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Voor vleermuizen vormt het plangebied mogelijk een essentieel leefgebied door de aanwezigheid van verblijfsplaatsen en foerageergebied. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Nader beoordeling beschermde soorten
Naar aanleiding daarvan is door Eco Assist een nadere beoordeling uitgevoerd om vast te stellen of het mogelijk is deze vervolgstappen voorkomen kunnen worden door te werken onder de gebiedsgerichte ontheffing van gemeente Tilburg. De resultaten van deze nadere beoordeling zijn beschreven in de 'Oplegnotitie Natuurtoets Poort van Stappegoor' d.d. 12 oktober 2021. De oplegnotitie is opgenomen als Bijlage 16 bij de toelichting. Hierna zijn de resultaten en onclusies weergegeven.
Gebiedsgerichte ontheffing Tilburg
Sinds april 2016 heeft gemeente Tilburg een gebiedsgerichte ontheffing voor het uitvoeren van werkzaamheden voor toekomstige projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling, beheer en onderhoud in haar 'Oude Stad'. Het betreft een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (voorheen de Flora- en faunawet) voor huismus, gierzwaluw, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. Aan de ontheffing ligt het soortenmanagementplan ten grondslag. Alle projecten van de gemeente en van derden die onder de werking van dit soortenmanagementplan vallen, kunnen profiteren van de ontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is, met alle onzekerheden die daarmee gepaard kunnen gaan. Tevens is het in dat geval niet noodzakelijk opnieuw nader onderzoek uit te voeren naar deze soorten wanneer gewerkt wordt onder deze ontheffing omdat gebruik gemaakt mag worden van de inventarisatie van de gemeente.
Werken onder de gebiedsgerichte ontheffing is alleen mogelijk als het plangebied gelegen is binnen de grenzen van het gebied waarvoor ontheffing is verleend. De ontheffing is namelijk niet voor de gehele gemeente Tilburg aangevraagd maar alleen voor het gedeelte behorende tot de Oude Stad.
Het plangebied is gelegen binnen het gebied waarvoor gemeente Tilburg een gebiedsgerichte ontheffing heeft. Daarmee is het mogelijk gebruik te maken van de ontheffing voor de voorgenomen ingreep voor de in het te slopen gebouw potentieel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen.
Waarnemingen van het onderzoek van gemeente Tilburg dat de basis vormt voor de ontheffing zijn opgenomen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Daarnaast kunnen hier waarnemingen in staan van onderzoeken die later nog zijn uitgevoerd door anderen. Doordat de gemeente het gehele gebied vlakdekkend heeft onderzocht voor de in dit gebouw potentieel aanwezige soorten mag het ontbreken van waarnemingen in de NDFF gezien worden als een nulmeting. Met andere woorden, als er geen waarnemingen van verblijfplaatsen van vleermuizen of gedrag dat wijst op de mogelijk aanwezigheid van dergelijke verblijfplaatsen zijn uit het plangebied mag er vanuit gegaan worden dat deze ook niet aanwezig zijn. Binnen het plangebied zijn van de laatste 10 jaar (2011 t/m 2021) geen waarnemingen bekend van verblijfplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen of gedrag dat wijst op de mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen (zoals baltsende vleermuizen). Daarmee mag er vanuit gegaan worden dat er dus geen beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn binnen het plangebied.
Doordat binnen het plangebied geen beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen tijdens de inventarisaties van de gemeente als basis voor de gebiedsgerichte ontheffing mag er vanuit gegaan worden dat deze redelijkerwijs uitgesloten zijn binnen het plangebied. Hierdoor zijn nadere stappen als een vleermuisonderzoek conform het vleermuisprotocol 2021 en het aanvragen van een ontheffing voor het onderdeel soortbescherming voor vleermuizen niet noodzakelijk om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Omdat er geen verblijfplaatsen aanwezig zijn hoeven er ook geen maatregelen uit het soortenmanagementplan behorende tot de ontheffing getroffen te worden. Het rekening houden met het broedseizoen en invulling geven aan de algemene zorgplicht (artikel 1.11) van de Wet natuurbescherming blijft wel van belang bij de uitvoering van de ingreep.
Conclusie
Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
5.10 Geur
5.10.1 Industriële geur
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.10.2 Agrarische geur
In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
5.11 Trillingen
Voor trillingen in de omgeving van spoorlijnen vanwege treinpassages is er geen specifieke wetgeving. Door de Stichting Bouwresearch (SBR) zijn in 1993 richtlijnen uitgegeven voor trillingen in bouwwerken. Dit zijn de zogenoemde SBR-richtlijnen. Ze zijn herzien in 2002. De richtlijnen zijn onderverdeeld in drie onderwerpen:
-
het voorkomen van bouwkundige schade (SBR Trillingsrichtlijn A: schade aan bouwwerken, 2017);
-
het voorkomen van hinder (SBR Trillingsrichtlijn B: hinder voor personen in gebouwen, 2002);
-
het voorkomen van verstoring van apparatuur (SBR Trillingsrichtlijn C: verstoring van apparatuur, 2002).
Het plangebied ligt op grote afstand (circa 2 kilometer) van het spoor. Trillinghinder is niet aan de orde.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Proces Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening dient het watertoetsproces doorlopen te worden. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Door Antea Group is een watertoets opgesteld. Het doel van de watertoets is om inzichtelijk te maken of de waterhuishoudkundige situatie gaat veranderen naar aanleiding van de ontwikkeling en welke maatregelen genomen kunnen worden om een eventuele verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie te voorkomen en/of de waterhuishouding te verbeteren. De resultaten van de watertoets zijn verwerkt in de rapportage 'Milieuonderzoeken Poort van Stappegoor Tilburg' d.d. 29 april 2022. De watertoets is als Bijlage 17 bij de toelichting opgenomen. Hieronder is de waterparagraaf opgenomen.
6.2 Huidige Situatie
Locatie
Het plangebied is gelegen in het zuiden van de stad Tilburg. Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kruising van de Ringbaan-Zuid met de Stappegoorweg, nabij de Ireen Wüst IJsbaan. In figuur 6.1 is het plangebied weergegeven.
Figuur 6.1. Plangebied is aangegeven met rode kader (bron: Luchtfoto 2019 © CycloMedia Technologie B.V.)
Maaiveldhoogte
De maaiveldhoogte ter plaatse van het plangebied ligt voornamelijk tussen circa NAP +14,6 m en NAP +14,9 m, Hierin is het noordelijk deel van het plangebied hoger gelegen dan het zuidelijk deel.
Bodemopbouw
De ondergrond ter plaatse van de werklocatie bestaat uit verschillende zandlagen van de formaties: Boxtel, Sterksel, Stramproy, Peize & Waalre. De doorlatendheden in de zandlagen variëren van 2,5 m/dag tot aan 50 m/dag. Vanaf circa NAP -42 m begint de eerste slecht doorlatende laag bestaande uit de formatie van Waalre. In de slecht doorlatende laag varieert de weerstand tussen de 100 en 500 dagen. Uit het bootprofiel blijkt dat de bodem voornamelijk bestaat uit zand, matig grof, tussen 42 m en 50 m -mv. is een kleilaag gelegen.
Grondwater
Grondwatermeetnet gemeente Tilburg
Het grondwaternet van de gemeente Tilburg geeft voor de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) ter hoogte van het plangebied circa NAP +12,1 à +12,2 m en een Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) van circa NAP +11,4 m.
Grondwatertools
Om de grondwaterstand in het plangebied te kunnen analyseren is Grondwatertools.nl gebruikt. Door middel van de grondwaterisohypsen kan de grondwaterstand bepaald worden. Uit Grondwatertools.nl blijkt dat er op 01-02-2015 een grondwaterstand is van NAP +12,1 m en op 01-09-2015 een grondwaterstand van NAP + 11,5 m.
Watersysteem
Volgens de leggerkaarten van waterschap De Dommel zijn er geen watergangen en ander oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.
Vuil- en hemelwater
In het plangebied is een gemend rioolsysteem aanwezig. Het hemelwater van het terrein wordt in de huidige situatie afgevoerd naar de omliggende (droogvallende) greppels.
Waterveiligheid
Uit de legger van waterschap De Dommel blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen of oppervlaktewateren bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.
6.3 Beleidskader
6.3.1 Nationaal niveau
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:
-
Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater;
-
Het doelmatig nemen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
Wet ruimtelijke ordening en de watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies.
Nationaal Waterplan 2016-2021
In 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke punten uit het nationaal waterplan zijn:
-
Eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren;
-
Hemelwater zo veel mogelijk afkoppelen, mits schoon (anders eerst zuiveren);
-
Uitbreiding van verhard oppervlak zo veel mogelijk compenseren met hectares oppervlaktewater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
6.3.2 Provinciaal niveau (Noord-Brabant)
Provinciaal Milieu- en Waterplan
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP) is de strategische basis voor het Brabantse milieu- en waterbeleid en -beheer voor de korte en de lange termijn, rekening houdend met Europese, landelijke, provinciale en regionale doelen, duurzaamheid en klimaatveranderingen. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het is een breed gedragen, integraal beleidsplan, omdat het tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met talloze belanghebbende (water)partijen in Brabant.
Interim Omgevingsverordening
Vanuit de nieuwe Omgevingswet (welke per 2022 ingaat) zijn alle provincies verplicht om een omgevingsvisie op te stellen. In de omgevingsvisie staat wat de provincie wil bereiken en wat ze wil doen om dat te bereiken. Naast een omgevingsvisie moet de provincie vanuit de Omgevingswet ook een omgevingsverordening vaststellen voor haar grondgebied. De Brabantse Omgevingsverordening vervangt een aantal provinciale verordeningen, zoals de provinciale milieuverordening en de provinciale verordening water.
6.3.3 Waterschap De Dommel
De Brabant Keur en Algemene regels
De keur is een verordening met de regels die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (gemalen, stuwen). Voor sommige werkzaamheden zijn in de keur algemene regels opgesteld. Als aan deze regels wordt voldaan, is geen watervergunning nodig. De werkzaamheden moeten wel bij het waterschap worden gemeld.
Waterschap De Dommel hanteert de Brabant Keur. Deze is in samenwerking met de andere Brabantse waterschappen, Waterschap opgesteld. De Keur verbiedt volgens artikel 3.6 het zonder vergunning afvoeren van neerslag door een toename van verhard oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam. Volgens artikel 15.1 van de Algemene Regels geldt er een vrijstelling voor het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, wanneer de waterparagraaf van het bestemmingsplan na 1 augustus 2015 de schriftelijke instemming heeft verkregen van het waterschap en de in de waterparagraaf genoemde maatregelen zijn uitgevoerd. Daarnaast geldt er op basis van artikel 15.2.2 van de algemene regels een vrijstelling op artikel 3.6 van de Keur wanneer de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m2 bedraagt.
Wanneer de toename van verhard oppervlak boven de 500 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen conform de rekenregel van artikel 15 lid 4 van de Algemene Regels geldt ook een vrijstelling van het verbod uit artikel 3.6 van de Keur.
De rekenregel voor minimale compensatie luidt:
Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m).
De gevoeligheidsfactor is in principe 1. Mits de doorlatendheid van de bodem in bepaalde gebieden een lagere gevoeligheidsfactor toe staat.
De compensatie dient dan wel aan de volgende eisen te voldoen:
-
De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
-
De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
-
Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.
6.3.4 Gemeente Tilburg
In het programma water en riolering 2020 – 2023 (PWR) geeft de gemeente aan hoe zij omgaat met het waterbeheer binnen de gemeentegrenzen, gericht op een klimaatbestendig en duurzaam watersysteem. De gemeente Tilburg draagt vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt. In combinatie met de reguliere onderhouds- en vervangingsmaatregelen streeft de gemeente Tilburg ernaar om het rioleringssysteem en de bijbehorende openbare ruimte zoveel mogelijk klimaatbestendig in te richten.
Huishoudelijk afvalwater
De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. In gebieden waar de gemeente inzameling en transport van stedelijk afvalwater niet doelmatig vindt en de provincie ontheffing van de zorgplicht heeft verleend moet de houder van het afvalwater zelf zorgen voor de verwerking van het afvalwater. Met betrekking tot nieuwbouw worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
-
Bij grote ontwikkelingen wordt een nieuw stelsel aangelegd;
-
Bij kleine ontwikkelingen of vervangingen binnen bebouwd gebied wordt aangesloten op drukriolering of wordt de bestaande lozing gehandhaafd bij voldoende capaciteit.
Hemelwater
De gemeentelijke zorg voor het beheer van afvloeiend hemelwater heeft betrekking op het afvloeiend hemelwater van openbaar terrein en afvloeiend hemelwater dat niet op particulier terrein kan worden verwerkt. De eigenaar van het terrein waarop het hemelwater valt is primair verantwoordelijk voor de verwerking van het hemelwater. De gemeente hoeft het hemelwater afkomstig van particulier terrein niet te ontvangen. Alleen als de houder van het verzamelde hemelwater dit redelijkerwijs niet kan afvoeren.
-
Bij ruimtelijke ontwikkelingen houdt de gemeente rekening met de vloerpeilen zodanig dat er geen inpandige waterschade of waterschade bij omliggende bebouwing plaatsvindt bij de 70 mm/h bui uit het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie.
Regenwateropgave
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te kunnen inrichten heeft de gemeente een regenwateropgave geïntroduceerd voor vervanging van verhard oppervlak. Hierbij worden de volgende ondergrenzen gehanteerd bij toename van het verhard oppervlak:
-
< 50 m2 : geen regenwateropgave
-
50 m2 - 150 m2 :
-
Indien niet vergunningplichtig: geen regenwateropgave
-
Indien wel vergunningplichtig: regenwateropgave
-
> 150 m2 : regenwateropgave
Grondwater
Lokaal streeft de gemeente naar het hanteren van gelijke uitgangspunten voor specifieke bestemmingen. In nieuwbouwgebieden bedragen daarbij ontwateringsdiepten het te eisen minimum. De ontwateringsdiepten gelden als een inspanningsverplichting. De perceeleigenaar is wettelijk gezien primair zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn eigen grondwaterprobleem.
Uitgangspunten Stappegoor WBI
De volgende algemene uitgangspunten voor de ontwikkeling Stappegoor WBI zijn in lijn met het vigerende waterbeleid vastgesteld op basis van het aangeleverde uitgangspuntendocument in bijlage 1 van de watertoets:
-
Het watersysteem wordt ontworpen in samenhang met de andere opgaven in het plangebied.
-
In het ontwerpproces van de bouwmassa's en het stedenbouwkundige ontwerp (incl. openbare ruimte) wordt een water-robuust en klimaatbestendig plan neergezet.
-
Water-robuust: het nieuwe gebied moet bestendig zijn tegen wateroverlast bij extreme neerslag.Klimaatbestendig: De nieuwe ruimte moet uitdroging en het optreden van uitzonderlijke hitte zoveel mogelijk voorkomen.
-
'Water' is een positief component dat door slimme combinaties met 'groen' een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het plangebied.
-
De woningen, gebouwen, kavels en de openbare ruimte zijn bestand tegen extreem weer.
-
In de wettelijk voorgeschreven procedure van de watertoets (sectoraal) worden de integrale afwegingen van waterbelangen onderbouwd en beschreven vanuit het perspectief van de waterbelangen. Ook moet aannemelijk worden gemaakt dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor het water robuuste en klimaatbestendige watersysteem.
6.4 Toekomstige Situatie
Voorgenomen ontwikkeling
Tiwos en Poort van Stappegoor C.V. zijn voornemens het gebied in de hoek van de Ringbaan-Zuid en de Stappegoorweg te herontwikkelen. Het plangebied is gelegen ten noorden van Apennijnenweg 16. Enkele woningen worden gesloopt om circa 206 woningen te realiseren. In figuur 6.2 onderstaand is het ontwerp van het voorgenomen plangebied weergegeven.
figuur 6.2. ontwerp plangebied, met de indicatieve waterbergingslocatie in blauw
Grondwater
De grondwaterstand in het plangebied is + 11,5 m NAP -mv. De gemiddelde ontwateringsdiepte voor bouwgrond in de Gemeente Tilburg is 0,9 -mv. De gemiddelde ontwateringsdiepte voldoet hiermee aan de gestelde ontwateringsdiepte voor bouwgrond. Hierdoor wordt voldaan aan de streefwaarden voor ontwatering bij nieuwbouw.
Lokaal onderzoek naar de grondwaterfluctuatie in de huidige situatie is mogelijk noodzakelijk voor de bouw. Voor de verdere uitwerking van de gebouwen, kelders en ondergrondse waterberging kan hiervoor een studie van de plaatselijke bodemopbouw en waterdoorlatendheid benodigd zijn.
Verhard- en onverhard oppervlak
In de toekomstige situatie bedraagt het verhard oppervlak circa 6.970 m2. Het huidige verharde oppervlak bedraagt 7.130 m2. Het risico op wateroverlast neemt vergeleken met de huidige situatie af.
Waterberging
In de toekomstige situatie neemt de verharding in het plangebied toe met 12 m2. De gemeente Tilburg heeft als bergingseis voor bestaand verhard oppervlak 60 mm en voor nieuw verhard oppervlak 60 mm.
In totaal dient een berging van 429 m3 te worden gerealiseerd. Bij een verlaagde oppervlakteberging in groen van 0,4 m diepte wordt met een oppervlak van circa 1.150 m2 voldaan aan de gehele opgave.
Bij een verlaagde oppervlakteberging in groen van 0,3 m waarbij het dak van het woningcomplex wordt voorzien van standaard groene daken met een waterbergende capaciteit van 30 liter/m2 bedraagt het benodigde bergingsoppervlak circa 1.218 m2 groen.
Op basis van de bovenstaande maatregelen en de beschikbare ruimte in plangebied wordt afhankelijk van het voorkeursalternatief voldaan aan de regenwateropgave middels een oppervlakteberging in groen (evt. gecombineerd met groene daken). De daadwerkelijke waterberging wordt nader uitgewerkt tijdens de uitwerking van het ontwerp van het terrein.
Vuil- en Hemelwater
In het plangebied is een gescheiden riool voorzien In het plangebied is een gescheiden systeem voorzien waarbij vuilwater via de riolering wordt afgevoerd en regenwater bovengronds. Afwatering dient te worden ingericht naar de uitgangspunten in het vigerende programma water en riolering PWR. Om het plan klimaat robuust in te richten dient rekening te worden naar de oppervlakteberging. Dit om zo wateroverlast in de woningen te voorkomen.
Waterveiligheid
Uit de legger van waterschap De Dommel blijkt dat het plangebied zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen bevindt. Om deze reden zijn er geen effecten op de waterveiligheid.
6.5 Conclusie
Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Op basis van de bovenstaande maatregelen en de beschikbare ruimte in plangebied wordt afhankelijk van het voorkeursalternatief voldaan aan de regenwateropgave middels een oppervlakteberging in groen (eventueel gecombineerd met groene daken). Gezien de natuurlijke laagte in het zuidoostelijke deel van het plangebied is het aanleggen van bovengrondse afvoervoorzieningen van regenwater naar de oppervlakteberging kansrijk. Als (1) aan de compensatie-eisen wordt voldaan en (2) binnen het plangebied voldoende berging wordt gerealiseerd, voldoet het ontwerp aan de eisen en randvoorwaarden van de waterschappen.
Voor de verdere uitwerking van de waterberging dient een studie van de plaatselijke bodemopbouw en waterdoorlatendheid uitgevoerd te worden. Naast de bovenstaande aanbevelingen dient het rioolontwerp te worden opgesteld in afstemming met het waterschap en de gemeente.
Hoofdstuk 7 Opzet Planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 Van De Regels: Inleidende Regels
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.3 Hoofdstuk 2 Van De Regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
-
Artikel 3 Groen: deze bestemming is toegekend aan het kwalitatieve binnenterrein achter de hoofdgebouwen. Ter plaatse van de aanuiding 'tuin' zijn tuinen van woningen toegestaan. Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In afwijking hierop zijn ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' wel (ondergrondse) parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen en bergingen toegestaan. Ter plaatse geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.
-
Artikel 4 Verkeer - Verblijf: deze bestemming is toegekend aan verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf, niet zijnde ontsluitingswegen. Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In afwijking hierop zijn ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' wel (ondergrondse) parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen, bergingen en bouwwerken van algemeen nut toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' zijn balkons behorende bij de naastgelegen woningen toegestaan. Binnen de bestemming zijn parkeer- en stallingsvoorzieningen toegestaan, tenzij op gronden de aanduiding 'parkeren uitgesloten' is opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn parkeer- en stallingsvoorzieningen niet toegestaan.
-
Artikel 5 Wonen - Gestapeld: deze bestemming is toegekend aan de nieuwe appartementen en de daarbij behorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn (ondergrondse) parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen en bergingen toegestaan. Hoofgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Voor de appartementen gelden variërende bouwhoogtes. De maximum bouwhoogtes verschillen tussen de 6 en 51 meter. De maximum bouwhoogte met aanduidingsvlakken op de verbeelding weergegeven. De goothoogte is meestal gelijk aan de maximale bouwhoogte of mag niet meer bedragen dan. Ter plaatse van de bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel', 'specifieke bouwaanduiding - geluidafschermende maatregel 1' en 'specifieke bouwaanduiding - geluidafschermende maatregel 2' gelden specifieke verplichtingen ten aanzien van geluidhinder.
-
Artikel 6 Waarde - Archeologie: dit heeft betrekking op de gebieden met hoge archeologische verwachting. Bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van hoge archeologische verwachting.
7.4 Hoofdstuk 3 Van De Regels: Algemene Regels
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van onder andere de volgende aspecten:
-
Artikel 7 Antidubbeltelregel: dit artikel bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
-
Artikel 8 Algemene bouwregels: dit artikel bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen.
-
Artikel 9 Algemene gebruiksregels: in dit artikel is een algemene gebruiksregel opgenomen, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functieaanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
-
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels: in dit artikel zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' is hier geregeld. Het betreft een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bepaalde bouwhoogte ten aanzien van een obstakelvrij start- en landingsvlak ten behoeve van vliegverkeersveiligheid.
-
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels: in dit artikel zijn algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan opgenomen.
-
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels: dit artikel zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen o.a. met betrekking tot het schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van bouwwerken van algemeen nut met een oppervlak groter dan 50 m2.
-
Artikel 13 Algemene procedureregels: in dit artikel wordt de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing verklaard op het stellen van nadere eisen op grond van bepalingen in de regels.
-
Artikel 14 Overige regels: in dit artikel zijn algemene nadere eisen opgenomen die burgemeester en wethouder kunnen stellen. Eveneens zijn algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, opgenomen.
7.5 Hoofdstuk 4 Van De Regels: Overgangsrecht En Slotregel
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangsrecht en slotregel´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld, indien het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is. In onderhavig bestemmingsplan wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemers. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
9.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieueffectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor)' op 5 november 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Omdat het plan geen provinciale of rijksbelangen raakt is het concept ontwerpbestemmingsplan 'Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor)' niet voorgelegd voor vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
9.3 Omgevingsdialoog
Op 7 mei 2021 heeft een algemene informatiebijeenkomst plaats gevonden over de gehele gebiedsontwikkeling Stappegoor. Op 21 maart 2022 heeft er een digitale informatiebijeenkomst plaatsgevonden over de ontwikkeling Poort van Stappegoor. Tijdens deze informatiebijeenkomst zijn de direct omwonenden en overige belanghebbenden in de omgeving van het plangebied meegenomen in de woningbouwontwikkeling, het ontwerp en is er in het bijzonder ingezoomd op de aspecten verkeer en ontsluiting. Tijdens de informatiesessie hebben de aanwezigen de mogelijkheid gehad om vragen te stellen.
Naar aanleiding van de informatiebijeenkomst is er een Q &A opgesteld waarin een beantwoording is gegeven op de veelgestelde vragen, verdeeld over verschillende onderwerpen zoals het ontwerp, verkeer en parkeren, groen en procedure en planning. De presentatie die tijdens de informatieavond is gegeven en de veelgestelde vragen zijn te vinden via de volgende websites:
9.4 Zienswijzen
Er zijn geen vooroverlegreacties ingekomen. Het ontwerpbestemmingsplan 'Stappegoor 2013, 7e herziening (Poort van Stappegoor)' heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft daartoe van 1 augustus 2022 tot en met 12 september 2022 ter visie gelegen. Er zijn drie zienswijzen ingekomen. Alle drie de zienswijzen waren ontvankelijk. De zienswijzen zijn beoordeeld. Besloten is de zienswijzen niet gegrond te verklaren. Er was geen reden om het bestemmingsplan aan te passen. In bijlage 20 is de Nota zienswijzen opgenomen die door de raad is vastgesteld.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsparagraaf
Bijlage 2 Handreiking Hoogbouw
Bijlage 2 Handreiking hoogbouw
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 4 Pve Inventarisatie Veldonderzoek D.m.v. Proefsleuven
Bijlage 4 PvE Inventarisatie veldonderzoek d.m.v. proefsleuven
Bijlage 5 Mobiliteitsstrategie Stappegoor
Bijlage 5 Mobiliteitsstrategie Stappegoor
Bijlage 6 Verkeersstudie Poort Van Stappegoor
Bijlage 6 Verkeersstudie Poort van Stappegoor
Bijlage 7 Parkeerbalans
Bijlage 8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 9 Beoordeling Externe Veiligheid
Bijlage 9 Beoordeling externe veiligheid
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 11 Aan Te Vragen Hogere Waarden
Bijlage 11 Aan te vragen hogere waarden
Bijlage 12 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 12 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 13 Natuurtoets
Bijlage 14 Onderzoek Stikstofdepositie Gebruiksfase
Bijlage 14 Onderzoek stikstofdepositie gebruiksfase
Bijlage 15 Boom Effect Analyse
Bijlage 15 Boom Effect Analyse
Bijlage 16 Oplegnotitie Natuurtoets, Onderdeel Soortbescherming
Bijlage 16 Oplegnotitie Natuurtoets, onderdeel soortbescherming
Bijlage 17 Watertoets
Bijlage 18 Historisch Vooronderzoek
Bijlage 18 Historisch vooronderzoek
Bijlage 19 Onderzoek Stikstof Bouwfase
Bijlage 19 Onderzoek stikstof bouwfase