KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Water
Artikel 5 Wonen - Buitengebied
Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Artikel 7 Waterstaat - Attentiegebied Nnb (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
1.5 Voorgenomen Ontwikkeling
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Groen
3.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Conclusie En Watertoets
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
7.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
7.3 Omgevingsdialoog
7.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan
Bijlage 2 Kaart Te Slopen Bebouwing
Bijlage 3 Boomwaardekaart
Bijlage 4 Inventarisatie Van Risicobronnen En Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Asbestonderzoek Halfverharding
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 9 Berekening Stikstofdepositie

Buitengebied De Zandleij 2012, 21e herziening (Houtsestraat 5)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 06-02-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 21e herziening (Houtsestraat 5) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2021034-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf, grondgebonden

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn

geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.

1.9 attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

Gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.12 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van zorgwonen.

1.13 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.14 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.15 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.16 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.17 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart.

1.18 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.19 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.22 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.23 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.

1.26 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.31 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.32 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.33 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.34 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.35 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.36 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.37 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 groenblauwe mantel

Gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water, die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en/of ecologische verbindingszone(s) of die deze verbinden.

1.39 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.40 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.41 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.42 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.43 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.44 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.45 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.46 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.47 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.

1.48 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.49 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.50 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.51 mestbewerking

Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.

1.52 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.53 Natuur Netwerk Brabant

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.54 Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone

Vaak langgerekt gebied, waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden.

1.55 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.56 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.57 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.58 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.59 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.60 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.61 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.62 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.63 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.64 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.65 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.66 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.67 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.68 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan aanduidt.

1.69 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.70 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenement zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;

  2. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d.

1.71 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.72 slopen

Het (doen) afbreken en verwijderen van gebouwen, putten, funderingen, het afvoeren van puin en afval en het egaliseren van het perceel, evenals het, voor zover wettelijk verplicht, wegnemen van bodemverontreiniging daarbij.

1.73 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.74 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.75 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.76 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;

  2. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;

  3. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water e.d.);

voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.

1.77 teeltondersteunende voorzieningen, permanente

Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.

1.78 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke

Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

1.79 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.80 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.81 verbrede landbouw

Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.

1.82 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.83 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.84 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.85 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.86 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.87 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.88 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen - Buitengebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 7 Waterstaat - Attentiegebied Nnb (Dubbelbestemming)

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Attentiegebied NNB (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, herstel, beheer en/of ontwikkeling van hydrologische waarden.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Ondergrondse bouwwerken

9.2 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

11.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

11.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.2 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 21e herziening (Houtsestraat 5)".

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek ontvangen dat ziet op het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering op het agrarisch bouwvlak Houtsestraat 5 te Udenhout. Er wordt beoogd het agrarisch bouwvlak te saneren en her te bestemmen tot burgerwoning. Daarbij wil men de voormalige agrarische bedrijfswoning vervangen door nieuwbouw. De woonbestemming Houtsestraat 5 wordt, met het oog op een goede situering en een goede landschappelijke inpassing, ten oosten van de huidige agrarische bedrijfswoning gepositioneerd. Om dit mogelijk te maken en daarbij ook het doorzicht vanaf de Houtsestraat op het achterliggend agrarisch gebied te verbeteren, wordt ook de woonbestemming op Houtsestraat 4 van vorm veranderd.

[image]

Afbeelding: plangebied met huisnummers Houtsestraat nṙ. 5 en nr. 4

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan

worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de

visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke

situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en

randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De

toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat de kadastrale percelen Udenhout, sectie F, nrs. 3728, 3092 en een gedeelte van 3091.

[image]

Afbeelding: ligging plangebied in de gemeente Tilburg

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het adres Houtsestraat 5 het bestemmingsplan'Buitengebied De Zandleij 2012' en de partiële herziening 'Parapluplan agrarische bedrijven' die daarop van toepassing is. Op deze locatie is een agrarisch bouwvlak opgenomen ten behoeve van een akkerbouwbedrijf. Houtsestraat 4 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied De Zandleij 2012' een woonbestemming, de gronden daarbuiten hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Attentiegebied ehs'.

[image]

Afbeelding: plangebied met onderliggende bestemmingen

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied behoort tot de lintbebouwing langs de Houtsestraat in het buitengebied van de voormalige

gemeente Udenhout. Afwisselend is hier sprake van agrarische, agrarisch verwante en sporadisch ook andere

bedrijfsactiviteiten, en een oprukkende en in belang toenemende woonfunctie. De agrarische bedrijfsactiviteit,

vooral die van veehouderijen, neemt in dit gebied af. Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie, waarvoor belemmeringenstroken of veiligheidszones in acht genomen moeten worden (zoals leidingen en/of hoogspanningsverbindingen).

[image]

Afbeelding: luchtfoto omgeving Houtsestraat met plangebied

1.5 Voorgenomen Ontwikkeling

Houtsestraat 5

Het agrarisch bouwvlak op Houtsestraat 5 heeft een oppervlakte van 9286m2. Dit bouwvlak wordt vervangen door een woonbestemming van 3033m2. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op Houtsestraat 5 (ca. 600m2) wordt gesloopt en de voormalige bedrijfswoning wordt vervangen door nieuwbouw. Omdat de voormalige bedrijfswoning in een relatief nauwe hoek tegen het perceel en bebouwing van Houtsestraat 6 gelegen is, wordt de nieuwe woning iets meer naar het oosten gesitueerd. Zo is het mogelijk om de woning via erfbeplanting goed in te passen (zie bijlage 1) en het landschap te versterken.[image]

Afbeelding: situering beoogde woning Houtsestraat 5 en landschappelijke inpassing (zie ook bijlage 1)

De naastgelegen, reeds bestaande, woonbestemming Houtsestraat 4 wordt ook bij deze ontwikkeling betrokken. De bestaande vorm van deze woonbestemming verhindert namelijk een goede situering van Houtsestraat 5 (zie afbeelding 'plangebied met onderliggende bestemmingen' in paragraaf 1.3). De woonbestemming op Houtsestraat 4 wordt daarom van vorm veranderd. Het bestemmingsvlak wordt hierbij niet vergroot en behoudt een oppervlakte van ongeveer 3100m2. Door deze vormverandering kan de woonbestemming op Houtsestraat 5 goed in het landschap worden gepositioneerd. Tevens wordt zo een doorzicht naar het noordelijk gelegen agrarisch gebied tussen Houtsestraat 5 en Houtsestraat 4 geborgd.

[image]

Afbeelding: situering nieuwe bestemmings- en bouwvlakken Houtsestraat 5 en 4

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

De NOVI is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen,

maatschappelijke partijen en burgers.

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog

voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken

van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

  • Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI

  • Een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;

  • De verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;

  • De overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven‐ en industriegebied;

  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;

  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;

  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water‐ en bodemsystemen.

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de

samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor

de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke

afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht

met Omgevingsagenda’s en NOVI‐gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Via het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de NOVI (en voorheen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) vastgelegd.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. Het plangebied valt hier buiten.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

2.1.4 Voorgenomen ontwikkeling in relatie tot rijksbeleid

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen zoals verwoord in de NOVI.

Daarnaast is de ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met dit bestemmingsplan wordt 1 bedrijfswoning herbestemd tot burgerwoning. Uit jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning 1 januari 2023) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Dit betreft de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. Sinds 2019 zijn regelmatig delen van de Interim omgevingsverordening herzien.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Zodra de Omgevingswet in werking treedt, treedt ook de definitieve omgevingsverordening in werking. In deze definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

2.2.3 Voorgenomen initiatief in relatie tot provinciaal beleid

Kwaliteitsverbetering

Het voorliggend plan voorziet in het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering aan Houtsestraat 5 te Udenhout. Het bestaand agrarisch bouwvlak van 9286m2 maakt plaats voor een woonbestemming met een oppervlakte van 3033m2, met daarbinnen een bouwvlak van 1351m2. De oppervlakte van het agrarisch bouwvlak wordt hiermee met meer dan 60% gereduceerd, conform de afspraken die de gemeente Tilburg met de provincie Noord-Brabant heeft gemaakt in de regionale afspraken kwaliteitsverbetering 'Hart van Brabant'. Binnen het kader van deze afspraken betreft dit een ontwikkeling in categorie 2, waarbij aanvullend sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing. In bijlage 2 van de planregels en bijlage 1 van de plantoelichting is het landschapsinpassingsplan te vinden.

Naast de functiewijziging op Houtsestraat 5 vindt een vormverandering van het bestemmingsvlak Wonen-Buitengebied aan Houtsestraat 4 plaats. Het bestemmingsvlak van ca. 3100m2 wordt hierbij niet vergroot en de feitelijk aanwezige situatie verandert niet. Binnen het kader van de regionale afspraken kwaliteitsverbetering betreft dit een ontwikkeling in categorie 1, waarbij een nadere inspanning op gebied van kwaliteitsverbetering niet is vereist.

Sloop voormalige bedrijfsbebouwing

De bestaande bedrijfswoning Houtsestraat 5 wordt een burgerwoning, die door nieuwbouw wordt vervangen. De her te bestemmen en te herbouwen woning wordt iets oostelijker gesitueerd dan de voormalige bedrijfswoning. De nieuwe woning zal een inhoud krijgen van maximaal 1000m3 en er wordt maximaal 200m2 vrijstaande bijgebouwen toegestaan. Tijdens de bouw van de nieuwe woning wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning nog bewoond. Daarna wordt alle voormalige agrarisch bedrijfsbebouwing (de bedrijfswoning alsook ca. 600m2 agrarische bedrijfsruimte, zie bijlage 2 van deze plantoelichting) gesloopt. Deze sloop is via een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd.

Zorgplicht voor het landschap

Naast kwaliteitsverbetering en sloop dient de ontwikkeling ook landschappelijk ingepast te worden. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie bijlage 1 van deze plantoelichting). Realisatie en duurzame instandhouding van de hierin aangegeven beplanting is via een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten zijn:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones zijn:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook aan in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert en welke prioriteiten daarbij gelden.

2.3.2 Voorgenomen initiatief in relatie tot de omgevingsvisie Tilburg 2040

Met de pijl is de ligging van het plangebied op de kaart 'Stadsregionaal park Noord' uit de omgevingsvisie aangegeven. Deze plek in het buitengebied is gelegen aan de Houtsestraat, die aangewezen is in de categorie 'Sportlanes': obstakelarme verbindingsroutes waar ook sporters gebruik van kunnen maken.

Het Stadsregionaal park Noord vormt enerzijds de schakel tussen de stad en Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen, anderzijds verbindt het de stad met het Nationaal Landschap Het Groene Woud.

De voorgenomen ontwikkeling wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast en past zodoende binnen de kaders van het Stadsregionaal park Noord.

[image]

Afbeelding: uitsnede Omgevingsvisie Tilburg 2040 kaart 'Stadsregionaal park Noord'

(plangebied gemarkeerd met pijl)

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Stedenbouwkundige aspecten

Het plangebied behoort tot de lintbebouwing langs de Houtsestraat in het buitengebied van de voormalige

gemeente Udenhout. Afwisselend is hier sprake van agrarische, agrarisch verwante en sporadisch ook andere

bedrijfsactiviteiten, en een oprukkende en in belang toenemende woonfunctie. Het voorliggend initiatief ziet op de sanering van het voormalig agrarisch bouwvlak Houtsestraat 5 en de herbestemming daarvan tot burgerwoning. De bouwmogelijkheden op Houtsestraat 5 worden daardoor drastisch verkleind.

Op Houtsestraat 4 verandert de woonbestemming van vorm. De vorm wordt daarmee compacter. Het bouwvlak van Houtsestraat 5 is aan westelijke zijde van het perceel gesitueerd, het bouwvlak van Houtsestraat 4 is op de oostelijke zijde van het perceel gesitueerd. Tussen Houtsestraat 5 en 4 wordt tussen de tuinen een strook met een breedte van ongeveer 13 meter agrarisch bestemd. Tussen de bouwvlakken Houtsestraat 5 en Houtsestraat 4 ligt een afstand van ongeveer 30 meter. Daardoor wordt een doorzicht op het achterliggend gebied gecreëerd. Zie hoofdstuk 1 voor meer toelichting en afbeeldingen van het plangebied.

3.2.2 Welstand

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

De grondslag voor de welstandsnota ligt in de Woningwet: Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´. Het welstandsbeleid is daarmee een instrument om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd.

Nadien is de nota in 2010 en 2012 geactualiseerd. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de meest recente actualisatie van de Welstandsnota 2012. Deze nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Hierin zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad verwerkt en zijn kaarten geactualiseerd, samengevoegd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Daarmee beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen. Ook de omgevingsvergunning die voor realisatie van de nieuw te bouwen woning Houtseweg 5 nodig is, wordt aan dit kader getoetst.

3.2.3 Conclusie

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de ontwikkeling wenselijk, omdat hiermee een agrarisch bouwvlak wordt herbestemd tot burgerwoning en de ruimtelijke effecten van een burgerwoning kleiner zijn. De burgerwoning wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Tussen Houtsestraat 5 en 4 wordt een onbebouwde zone gecreëerd.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling dient, na in werking treding van het bestemmingsplan Houtsestraat 5, ook een omgevingsvergunning aangevraagd te worden. Deze wordt onder meer aan de welstandsnota getoetst, waardoor tevens geborgd zal zijn dat de woning in de omgeving past.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

Ligging

Het plangebied ligt in het buitengebied ten zuidwesten van de bebouwde kom van Udenhout. Het landschap kenmerkt zich als een open agrarisch / dorpslandschap met woningen en boerderijen, doorsneden door verbindingswegen met laanbeplanting. Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden, alsmede dekzandruggen al of niet met oud bouwlanddek. Veel voorkomende bodems zijn hoge zwarte enkeerdgronden.

Historisch landgebruik

De Houtsestraat, waaraan het plangebied gelegen is, maakt deel uit van de middeleeuwse verbinding van Udenhout met Loon op Zand. Udenhout is van oorsprong een boshoevennederzetting, ontstaan in de dertiende eeuw vanuit een schenking van zes hoeven door de hertog van Brabant aan de abdij van Tongerlo. De bosontginning wordt gekenmerkt door strookvormige ontginningspercelen, haaks op de weg, met aan de kop boerderijen.

Bij de kruising van de Kuil met de Kreitenmolenstraat, nabij het plangebied, bevond zich een kapel en ontstond een kern, van waaruit zich een bebouwingslint langs de Kreitenmolenstraat ontwikkelde. Bij de samenkomst van een aantal wegen, onder andere de Kuil en het Kuilpad, ontstond in de middeleeuwen het gehucht 'Kuil'. De exacte ouderdom van Kuil is niet bekend, maar het buurtschap werd al in 1421 vermeld.

Het plangebied maakte in de eerste helft van de negentiende eeuw deel uit van een akkergebied rondom Udenhout, dat ten oosten van dit dorp werd doorsneden door het beekdal van De Roomley. Ten noordwesten van de akkers lag een drassig gebied met ondoordringbare leemlagen in de bodem, De Brand.

In de afgelopen eeuwen vond zeer geleidelijk aan een verdichting plaats van de bebouwing langs de Kuil in de richting van de bebouwde kom van Udenhout. Er is veelal sprake van geïsoleerd gelegen agrarische bebouwing met bijgebouwen.

3.3.2 Archeologie

Zoals blijkt uit het huidige bestemmingsplan (Zandleij 2012), kent het plangebied een hoge verwachting op het aantreffen van archeologisch erfgoed. Deze verwachting is ingegeven door de ligging op een dekzandrug, waarop in het verleden in een aantal gebieden een esdek is aangebracht. Hierdoor is het mogelijk om bewoningssporen en/of vondsten in het gebied aan te treffen vanaf het mesolithicum (de midden-steentijd).

Binnen een straal van 2 km zijn veel archeologische vondsten bekend. Op circa 1650 m ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een terrein van hoge archeologische waarde met sporen van bewoning (vuursteenvindplaats) uit het Mesolithicum en waarschijnlijk ook nederzettingssporen uit de late bronstijd en/of vroege ijzertijd (monumentnr. 8209). Tussen 1650 en 2400 meter ten zuiden van het plangebied bevinden zich in Berkel-Enschot diverse waarnemingen. De vondsten bestonden uit vuursteenartefacten (Paleolithicum tot Neolithicum) (ARCHIS-waarnemingsnr. 14602, 224014, 37585 en 403889), sporen van begraving en losse vondsten uit de ijzertijd (32646, 224014), vondsten en sporen uit de vroege Middeleeuwen (ARCHIS-waarnemingsnr. 32646, 21595, 21594, 37584, 37585 en 403889; ARCHIS: Archeologisch informatiesysteem) en bouwmateriaal en (met name) aardewerkscherven uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd (ARCHIS-waarnemingsnr. 17835, 37403, 30785, 37585, 403889, 21624, 21595 en 21625).

In 2008 is door Fontys Hogescholen/Bilan een gecombineerd archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het ruim ten oosten van het plangebied gelegen pand Kuil 9 (1572-3194-2008). Hoewel geen archeologische indicatoren werden aangetroffen, werd in het onderzoek geconcludeerd dat het onderzochte gebied vanwege het vermoedelijk onverstoorde esdek een middelhoge archeologische verwachting heeft. Op het hier tegenover gelegen terrein van ASVZ Vincentius is in 2011 een nederzetting uit de Romeinse tijd aangetroffen (E.C. Pronk 2012, Plangebied zorgterrein ASVZ Vincentius RAAP-rapport 2478; ARCHIS vondstnummer 417505).

De planaanpassing heeft betrekking op verandering in functie, een verschuiving van het bouwvlak en op sloop en nieuwbouw binnen het bestaande en nieuwe bouwvlak. Voor dit bouwvlak bestaat geen verplichting tot archeologisch onderzoek. Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden sporen of resten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het gaat om archeologisch waardevolle elementen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegd gezag).

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In het plangebied zelf liggen geen op grond van Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. De ten zuidoosten van het plangebied gelegen panden Kuil 37 en Kuil 42 zijn, evenals de ten noordwesten van het plangebied gelegen panden Loonse Molenstraat 1A en 2 in 1996, aangewezen als beschermde gemeentelijke monumenten. Ten oosten van het plangebied liggen enkele objecten van cultuurhistorische waarde die zijn opgenomen in de inventarisatie van het (provinciale) Monumenten Inventarisatie Project: Kuil 1, 4, 6, 12, 23, 25, 27, 29, 31. In de meeste gevallen betreft het hier bebouwing uit het laatste kwart van de negentiende eeuw.

In of in de nabijheid van het plangebied komen geen objecten of structuren voor die als kenmerkend moeten worden beschouwd voor de architectuur of stedenbouw uit de wederopbouwperiode (1945-1970).

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant worden de Kuil en de Loonse Molenstraat gewaardeerd als een historisch-geografische lijnen van redelijk hoge waarde. Het gebied "Udenhout Kom" op circa 1 km afstand ten oosten en noordoosten van de planlocatie is in 2009 aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Historisch groen is op deze locatie niet aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de geplande functiewijziging. Ook vanuit het oogpunt van archeologisch erfgoed bestaat geen bezwaar, omdat de agrarische gronden buiten de woonbestemming de dubbelbestemming Waarde-archeologie hebben, waardoor archeologische waarden beschermd worden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe bodemverstoring mogelijk gemaakt. Archeologisch vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden sporen of resten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het gaat om archeologie. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegd gezag).

3.4 Groen

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2021

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2021

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particulier en het gemeentelijk bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart (BWZ)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, klimaat-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld. De Boomwaardekaart is toegevoegd als bijlage 3 van deze plantoelichting en bijlage 4 van de planregels.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

De GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructurerings- plannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage 3 van de plantoelichting). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
    In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
    Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
    Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.4.4 Conclusie

In het voorliggend bestemmingsplan Houtsestraat 5 zijn regels opgenomen om schade aan te beschermen bomen te voorkomen. De te beschermen bomen zijn aangegeven in de boomwaardekaart die aan de planregels is toegevoegd. Tevens wordt de ontwikkeling zodanig ingepast dat dat de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten worden versterkt. Door realisatie van het landschapsinpassingsplan wordt meer groen aangelegd en duurzaam in stand gehouden. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de kaders van het gemeentelijk groenbeleid.

3.5 Verkeer En Parkeren

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling

3.5.4 Conclusie

In het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling is een voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig op Houtsestraat 5 en een burgerwoning op Houtsestraat 4. De parkeerbehoefte zal niet vergroten ten opzichte van de reeds aanwezige situatie. Daarnaast wordt opgemerkt dat op eigen terrein bij iedere woning voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad a

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet

hierop wordt de herbouw van 1 woning niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar

verandert het gebruik van het perceel, maar het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

ad b

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

bevindt zich op circa 500 meter van het plangebied (Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen). Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Via een nadere analyse en Aeriusberekening (bijlage 9 van deze plantoelichting) is dit nader onderbouwd.

4.2.2 Conclusie

Vanwege de omvang van het project en de afstand tot Natura2000-gebied wordt geconcludeerd dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

4.3.1 Algemeen

De voorgenomen planontwikkeling maakt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk. Er is daarom geen bedrijfsmatige milieuhinder op de omgeving. Het bouwvlak van de woning Houtsestraat 5 wordt verplaatst. Middels deze verplaatsing komt de woning op grotere afstand van de in de omgeving aanwezige bedrijven. Hiermee is geborgd dat deze planontwikkeling geen extra beperking oplevert voor de omliggende bedrijven.

Uitzondering op het vorenstaande is het agrarisch verwante bedrijf aan Houtsestraat 125. De woning Houtsestraat 5 komt dichter bij het bedrijf op Houtsestraat 125 te liggen. Dit bedrijf is in het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012 bestemd als agrarisch bedrijf en heeft ook een aanduiding agrarisch verwant bedrijf. Volgens de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering is het te kwalificeren als een bedrijf uit milieucategorie 3.1. Dit betekent dat, uitgaande van een rustige woonwijk, de afstand tussen dit bedrijf en de gevel van de woning aan Houtsestraat 5 minimaal 50 meter moet bedragen.

De afstand tussen het bouwvlak Houtsestraat 125 en Houtsestraat 5 is minimaal 50 meter. Ook vormt de nieuwe ligging van het bouwvlak Houtsestraat 5 geen belemmering bij het voldoen aan de geluids- en afstandsnormen in de huidige vergunning voor het bedrijf Houtsestraat 125. Uit deze vergunning blijkt namelijk dat de bestaande woonbestemming Houtsestraat 4, gelegen op kortere afstand tot dit bedrijf, het meest bepalend was bij de toetsing aan de diverse milieuaspecten (zoals geur, luchtkwaliteit, geluid).

Voor wat betreft de onderdelen luchtkwaliteit en geur in relatie tot omliggende industriele en/of agrarische bedrijven wordt verwezen naar paragraaf 4.7 en 4.8.

4.3.2 Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op 14 mei 2019 de beleidslijn 'geitenmoratorium in ruimtelijke plannen' vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  • wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  • kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  • met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  • nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  • de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

De planlocatie is niet gelegen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Daarmee is het geitenmoratorium niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmerking voor omliggende bedrijven vanwege de toegenomen afstand. Ten opzichte van het bedrijf aan de Houtsestraat 125 verkleint de afstand, maar getoetst aan de bestaande milieuvergunning Houtsestraat 125, is een goed woon- en leefklimaat aanwezig.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij deze plantoelichting gevoegde 'Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording groepsrisico' (4) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage 'Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording groepsrisico' in bijlage 4 van deze toelichting).

De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 7 oktober 2021 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • Aangezien het plan op >2.450 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt niet in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), wel biedt NL-Alert de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

4.5.1 Algemeen

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet op opslag of verkoop van vuurwerk, bevindt zich ook niet in de nabijheid hiervan en is vanuit dit oogpunt bezien dan ook niet bezwaarlijk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Voor het vervangen en tot burgerwoning herbestemmen van de bestaande agrarische bedrijfswoning aan de Houtsestraat 5 wijzigt er niets met betrekking tot wegverkeerlawaaai. Voor de Wet geluidhinder is immers al sprake van wonen. De nieuwe woning komt verder van de Houtsestraat af te liggen in verband met een logischer kadastraal en stedenbouwkundig beeld. Gelet op de positionering van de nieuwe woning en het gegeven dat sprake is van nieuwbouw is het aannemelijk dat de woning beschikt over een geluidluwe gevel en voldaan wordt aan het wettelijk binnenniveau van 33 dB. Gesteld mag worden dat voor de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

Voor de woning op Houtsestraat 4 is geen bouwvoornemen bekend.

4.6.2 Railverkeerlawaai

De woningen Houtsestraat 4 en 5 liggen buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg-

's-Hertogenbosch. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder.

Trillinghinder

Het plangebied ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder niet te verwachten is en onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet bezwaarlijk vanuit oogpunt van wegverkeers-, railverkeer- of industrielawaai of trillinghinder.

4.7 Lucht

4.7.1 Algemeen

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijen gevestigd met een hoge uitstoot van fijnstof (bijvoorbeeld pluimveehouderij). Daarnaast kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het plan voorziet namelijk niet in de oprichting van meer woningen anders dan op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan. Bovendien worden er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit binnen de kaders van de Wet milieubeheer.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

De voorgenomen planontwikkeling maakt geen bedrijvigheid mogelijk met een significante industriële geurontwikkeling. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van de planlocatie geen bedrijven met een significante industriële geuremissie. Daarmee is industriële geur geen beperking voor dit plan.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

De voorgenomen planontwikkeling maakt geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen mogelijk. Er zijn wel veehouderijen aanwezig in het gebied rondom het plangebied. Dit betreft overwegend melkveehouderijen en enkele paardenhouderijen, welke een beperkte geuremissie kennen en waarvoor vast te houden afstanden gelden van minimaal 50 meter van de rand van het bouwvlak tot de gevels van de woningen. De kleinste afstand is de afstand tussen het bouwvlak van de beoogde woonbestemming op Houtsestraat 5 en de paardenstalling van de naastgelegen woonbestemming met paardenhouderij op nummer 6. Deze afstand is ca. 70 meter. In de directe nabijheid van het plangebied zijn verder geen intensieve veehouderijen met significante geuremmissies gevestigd. Daarmee is er in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur.

4.8.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling, waarbij een agrarisch bouwvlak wijzigt naar een woonbestemming, veroorzaakt geen geuremissie. Daarnaast bevindt het plangebied zich op een zodanig ruime afstand tot bedrijven in de omgeving dat er voor wat betreft het aspect geur een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

4.9 Bodem

4.9.1 Bodembeleid

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Wet bodembescherming

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, ook regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

4.9.2 Bodem plangebied

Volgens het bodemregister zijn op de locatie een of meerdere (ondergrondse) tanks aanwezig (geweest). Deze tanks kunnen potentieel bodemverontreiniging veroorzaken. Het is niet bekend waar deze tanks gesitueerd waren en of de tanks verwijderd zijn en of dit KIWA gecertificeerd is uitgevoerd. Voor het overige hebben zover bekend in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Op basis van het historisch gebruik worden belemmeringen in de vorm van grootschalige bodemverontreiniging niet verwacht.

Bodemonderzoek

Er is een actueel verkennend bodemonderzoek aangeleverd, dat deel uitmaakt van de toelichting op dit bestemmingsplan (bijlage 5). Dit bodemonderzoek omvat het agrarisch bouwvlak op Houtsestraat 5. Nader onderzoek en verschillende geanalyseerde monsters uit dit deel van het plangebied bevestigen dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering zal vormen voor de beoogde nieuwbouw van een woning. Ter plaatse van een voormalig pad (puinverharding) is een asbestonderzoek gedaan (bijlage 6). Sanering van het pad is noodzakelijk voordat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning verleend kan worden. Voorafgaand aan deze te vergunnen bouwwerkzaamheden dient daarnaast het bodemonderzoek aangescherpt te worden. De locatie van de voormalige brandstoftanks moet worden onderzocht en delen van bouwblokken en tuinen die buiten het onderzoek zijn gelaten moeten alsnog worden beoordeeld.

4.9.3 Conclusie

Op basis van informatie uit het bodemregister en het verkennend bodemonderzoek kan geconcludeerd worden de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);

  • Overige inheemse broedvogels;

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op voldoende afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen op 500 meter afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Uit een stikstofberekening (toegevoegd aan de bijlagen van deze plantoelichting) blijkt ook dat de functiewijziging noch in de bouwfase, noch in de gebruiksfase, leidt tot significant negatieve effecten op Natura2000-gebied.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 525 meter van het plangebied. Op ruim 560 meter afstand van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

Het wijzigen van de bestemming en kavelgrenzen is niet van invloed op beschermde soorten. Sloop van gebouwen kan echter wel negatieve effecten hebben op mogelijk aanwezige beschermde soorten. In dit kader is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 7 van deze plantoelichting).

In de directe omgeving van het plangebied zijn beschermde soorten waargenomen. Het betreft hier de das, huismus en vleermuizen. Om de aanwezige bebouwing te mogen slopen, zal er voorafgaand aan de sloop een onderzoek moeten worden uitgevoerd om vast te stellen of er beschermde soorten aanwezig zijn. Bij aanwezigheid van beschermde soorten, zal er een ontheffing Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag (Provincie Noord-Brabant)

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Bij verwijdering van beplanting dienen negatieve effecten op broedende vogels te worden voorkomen. Voor aanvang van de sloop- en/of rooiwerkzaamheden dient duidelijk te zijn of er vogels broeden. Hierbij dienen ook vogels met een jaarrond beschermt nest te worden meegenomen in de onderzoeken.

Er zijn geen negatieve effecten op aanwezige natuurgebieden te verwachten bij een bestemmingswijziging en de sloop- en nieuwbouw van gebouwen. Ten aanzien van beschermde soorten zijn bij de sloop van de aanwezige gebouwen negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten. Om negatieve effecten op beschermde soorten te kunnen voorkomen, dient er voorafgaand aan de sloop van de huidige gebouwen een onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd door een ecologisch adviesbureau. Bij aanwezigheid van beschermde soorten dient er een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag en zullen er maatregelen getroffen moeten worden.

Aan de hand van het nader onderzoek naar beschermde soorten en de mogelijk bijbehorende mitigatie- en compensatieplannen, een activiteitenplan en een ontheffing Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.

4.10.3 Conclusie

Er zijn geen negatieve effecten op aanwezige natuurgebieden te verwachten bij een bestemmingswijziging en de sloop- en nieuwbouw van gebouwen. Uit een stikstofberekening blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot significant negatieve effecten op Natura2000-gebied. Ten aanzien van beschermde soorten zijn bij de sloop van de aanwezige gebouwen negatieve effecten op voorhand niet uit te sluiten. Om negatieve effecten op beschermde soorten te kunnen voorkomen, dient er voorafgaand aan de sloop van de huidige gebouwen een onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van beschermde soorten. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd door een ecologisch adviesbureau. Bij aanwezigheid van beschermde soorten dient er een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag en zullen er maatregelen getroffen moeten worden.

Aan de hand van het nader onderzoek naar beschermde soorten en de mogelijk bijbehorende mitigatie- en compensatieplannen, een activiteitenplan en een ontheffing Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in onderstaande tabel. Het te ontwikkelen plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen en is in de bestaande situatie in gebruik en grotendeels verhard.

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte planlocatie

Ca. 3,29 hectare, bouwvlak Houtsestraat 5 3.030m²

Terreinhoogte

Globaal tussen NAP+10,0 m en NAP+10,7 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Globaal tussen NAP+9,6 m en NAP+9,8 m

Ontwateringdiepte

0,2 à 1,1 m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter

Riolering

Vuilwater op drukriolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Op het particuliere perceel aan de zuidzijde van het bouwvlak is een B watergang gelegen. Ten westen van het bouwvlak ligt een A-watergang (ZL5), zie afbeelding 1

Keur beschermde gebieden

Attentiegebied, zie afbeelding 2

Tabel: Gebiedskenmerken

[image]

Afbeelding: Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van oppervlaktewater

[image]

Afbeelding: Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

In de Houtsestraat is drukriolering aanwezig. In de bestaande situatie wordt het regenwater van verharde oppervlakte verwerkt in het terrein of afgevoerd naar oppervlaktewater. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt infiltreert in de bodem.

5.2 Beleidskader

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering dient als kwaliteitskader voor ruimtelijke plannen en helpt in het keuze- en afwegingsproces. Deze lagenbenadering, gehanteerd in het waterbeheerprogramma 2022-2027, beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. De derde laag omvat de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de ‘watertransitie’: op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet, en die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

Het waterschap hanteert hiervoor drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.

  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan.

  • Wat schoon is moet schoon blijven.

Waterschap De Dommel richt zich bij de watertransitie ook op een integrale, gebiedsgerichte aanpak, samen met alle partijen: juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur biedt een kans om samen de wateropgaven slim in te passen. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. De doelen van het PMWP zijn:

  • voldoende water voor mens, plant en dier

  • een schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht)

  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico’s

  • verduurzaming van grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening

De provincie wil op basis van de Dynamische UitvoeringsAgenda PMWP deze doelen in samenwerking met partners realiseren.

Programma Water en Riolering 2020-2023

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

Bestaande en toekomstige situatie

De ontwikkeling betreft de wijziging van een agrarisch bouwblok Houtsestraat 5 naar een burgerwoning en het verschuiven van dit bouwvlak en de woning. Er vind ook een aanpassing plaats van het bestemmingsvlak en bouwvlak wonen van de naastgelegen woning Houtsestraat 4. De omvang van dit bestemmingsvlak (ca. 3100m2) en dit bouwvlak (ca. 1450m2) wordt echter niet vergroot en er is momenteel geen fysieke aanpassing gepland, daarom wordt deze locatie voor het onderdeel water buiten beschouwing gelaten.

In de bestaande situatie heeft het agrarisch bouwvlak Houtsestraat 5 een omvang van 9286m2. Dit omvat ca. 750m2 dak, ca. 1000m2 erfverharding en ca. 7536m2 onbebouwd en onverhard terrein. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het aanwezige verhard oppervlak verkleind.

Voor de nieuwe situatie van Houtsestraat 5 wordt uitgegaan van een aangenomen verhardingspercentage zoals opgenomen in de onderstaande tabel:

Oppervlakken

Oppervlak

(m²)

Verharding

(%)

Afvoerend

(m2)

Bouwvlak Houtsestraat 5

1822

30

547

Erf buiten bouwvlak Houtsestraat 5

1211

10

121

Totaal

3033

n.v.t.

668

Tabel: Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

5.3 Duurzaam Watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

- voldoende ontwateringdiepte;

- de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

- de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;

- aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

- geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

- afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

Grondwater

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. De bestaande maaiveldhoogte lijkt met uitzondering van de hogere terreindelen niet te voldoen aan de minimale ontwatering voor bebouwing. Voor lagere terreindelen zal maaiveldophoging benodigd zijn.

Door de ligging van het plangebied binnen keur beschermd gebied (zie afbeelding in paragraaf 5.1) geldt een antiverdrogingsbeleid, gericht op het, bij voorkeur, verbeteren van de condities voor de natuur maar minimaal stand-still. Nieuwe grondwateronttrekkingen zijn niet toegestaan en het draineren van het plangebied is uitgesloten.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

- Minder terrein verharden;

- Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

- Groene daken;

- Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

- Waterdoorlatende verharding;

Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

In het Programma Water en Riolering is beleid vastgesteld waaruit blijkt dat van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

Op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie (574 m²) is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal ca. 35m³. De opgave dient bij verdere uitwerking mogelijk te worden bijgesteld op basis van de werkelijke afvoerende verharde oppervlakken. De verharde oppervlakte kan verder worden gereduceerd door de toepassing van groene daken en doorgroeibare verhardingen en door tuinverhardingen in de tuin zelf te verwerken.

Als invulling van de waterberging wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als groene-/waterbergende daken, wadi, greppel of verlaagde groenzone als kansrijk gezien. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op het oppervlaktewater in overleg met waterschap de Dommel.

In de planregels wordt de realisatie en duurzame instandhouding van de waterbergingsopgave via een voorwaardelijke verplichting geborgd.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

Oppervlaktewater

Op het perceel zijn rondom het nieuwe bouwvlak bestaande watergangen gelegen (zie afbeelding in paragraaf 5.1). Deze watergangen blijven behouden. In het voor de voorgenomen ontwikkeling te realiseren landschapsinpassingsplan (zie bijlage 1 van deze plantoelichting) is door het aanduiden van een schouwpad rekening gehouden met de beschermingszone rondom de watergang en de bereikbaarheid van de watergang voor beheer en onderhoud. Voor de toegang tot het schouwpad op het particulier terrein dienen met de eigenaar afspraken gemaakt te worden door waterschap De Dommel.

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater kan in overleg met gemeente Tilburg worden afgevoerd via de bestaande drukriolering in de Houtsestraat.

5.4 Conclusie En Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het Programma Water en Riolering 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Een bestaande woning wordt gehandhaafd. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar en kan het uit oogpunt van de gemeente kostenneutraal worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

7.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 5 november 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Provincie Noord-Brabant

De provincie heeft op 22 februari 2022 in het kader van vooroverleg gereageerd op het concept ontwerpbestemmingsplan. Daarbij werd gevraagd:

  • de voorgenomen ontwikkeling meer te verduidelijken;

  • in beeld te brengen welke bebouwing wordt vervangen en welke bebouwing wordt gesloopt;

  • een voorwaardelijke verplichting voor sloop op te nemen;

  • nader te onderbouwen op welke wijze kwaliteitsverbetering op Houtsestraat 5 en op Houtsestraat 4 wordt geborgd;

  • nader te onderbouwen waarom de landschappelijke inpassing beschouwd wordt als een versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Het ontwerpbestemmingsplan is op de bovengenoemde punten aangepast.

Waterschap De Dommel

De ontwikkeling valt binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het Programma Water en Riolering 2020-2023. Het watertoets-proces doorloopt voor deze ontwikkeling daarom een verkort proces, conform afspraken die de gemeente Tilburg met het waterschap heeft gemaakt. Het formeel wateradvies wordt pas verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Buiten het formele vooroverleg heeft het waterschap al enkele vragen beantwoord. Het concept ontwerpbestemmingsplan is op de ruimtelijk relevante aspecten aangepast:

  • er wordt verwezen naar het nieuwe Waterbeheerprogramma 2022-2027;

  • naast het toekomstig verhard oppervlak is ook het huidig verhard oppervlak in beeld gebracht;

  • de A-watergang ZL5 heeft een hoofdbestemming Water gekregen;

  • de dubbelbestemming Waterstaat - Attentiegebied EHS is opgenomen in de gehele enkelbestemming Agrarisch met waarden.

7.3 Omgevingsdialoog

In het kader van de Omgevingsdialoog hebben initiatiefnemers in december 2021 met direct omwonenden gesproken over hun plan. Hier is schriftelijk verslag van gemaakt, waarbij de desbetreffende omwonenden hebben getekend voor hun deelname en eventuele opmerkingen. Er is één inhoudelijk relevante opmerking gemaakt. De nieuw te bouwen woning komt dichter bij de inrit van het agrarisch verwant bedrijf aan Houtsestraat 125 te liggen dan de huidige agrarische bedrijfswoning. Verzocht wordt om rekening te houden met de geluidsruimte die is vastgelegd in de aan het bedrijf verleende vergunning, zodanig dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te bouwen woning en de bedrijfsvoering ongestoord voortgezet kan worden. De betreffende milieuvergunning is hierop nagelopen, zie paragraaf 4.3. Het verslag van de dialoog is te vinden in bijlage 8 bij deze toelichting.

7.4 Zienswijzen

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan

Bijlage 1 Landschapsinpassingsplan

Bijlage 2 Kaart Te Slopen Bebouwing

Bijlage 2 Kaart te slopen bebouwing

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 3 Boomwaardekaart

Bijlage 4 Inventarisatie Van Risicobronnen En Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 4 Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording groepsrisico

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 6 Asbestonderzoek Halfverharding

Bijlage 6 Asbestonderzoek halfverharding

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan flora en fauna

Bijlage 8 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 8 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 9 Berekening Stikstofdepositie

Bijlage 9 Berekening stikstofdepositie