KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Buitengebied
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)
Artikel 7 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Artikel 8 Waterstaat - Waterbergingsgebied (Dubbelbestemming)
Artikel 9 Waterstaat - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Procedureregels
Artikel 15 Overige Regels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
Artikel 18 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Gebiedsbeschrijving En Planvoornemen
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen
3.5.4 Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieuhinder Bedrijven
4.3 Externe Veiligheid
4.4 Vuurwerk
4.5 Geluid
4.6 Lucht
4.7 Geur
4.8 Bodem
4.9 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 2 Toelichting Fysieke Tegenprestatie Maatwerk Omgevingskwaliteit
Bijlage 3 Berekening Maatwerk Omgevingskwaliteit
Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 5 Onderbouwing Externe Veiligheid En Standaard Advies Brandweer
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Onderzoek Milieueffecten Veehouderij (Geur)
Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 9 Aerius-berekeningen
Bijlage 10 Ecologische Quickscan
Bijlage 11 Voorverlegreactie Provincie
Bijlage 12 Verslag Omgevingsdialoog Groenstraat 98
Bijlage Nota Van Zienswijzen
Bijlage Staat Van Wijzigingen

Buitengebied De Zandleij 2012, 22e herziening (Groenstraat 98)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 01-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 22e herziening (Groenstraat 98) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2021036-e001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen, conform artikel 77.4van de regels van dit plan;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtergevelrooilijn

De achterste, niet naar het openbaar gebied toegekeerde lijn die het bouwvlak begrenst.

1.8 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.9 agrarisch bedrijf

Een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds) teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.

1.10 agrarisch bedrijf, grondgebonden

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Grondgebonden agrarische bedrijven zijn in elk geval akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, alsmede boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn

geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.

1.11 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij

Een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering, die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij, een varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij.

1.12 agrarisch gebied

Een gebied, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.

1.13 attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

Gebied gelegen rondom en binnen het Natuur Netwerk Brabant, waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.

1.14 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingsconcentratie

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.16 bebouwingsfront

Oriëntatie van de voorzijde van de hoofdbebouwing.

1.17 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.18 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van zorgwonen.

1.19 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.20 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.21 bedrijfswoning

Een woning behorend bij en onlosmakelijk verbonden met een op hetzelfde bouwperceel gelegen bedrijf, bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activiteiten in dat bedrijf, dan wel die activiteiten uitvoert.

1.22 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.23 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart

1.24 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.25 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.28 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.29 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.30 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.31 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.

1.32 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.34 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.35 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.36 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.37 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.38 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.39 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak) zonder zitgelegenheid.

Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven e.d.

1.40 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.41 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.42 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.43 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.44 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.46 groenblauwe mantel

Gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water, die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en/of ecologische verbindingszone(s) of die deze verbinden.

1.47 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.48 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.49 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.50 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.52 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.53 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.54 kwetsbare functie

Een functie of activiteit zoals omschreven in bijlage VI van het besluit Kwaliteit Leefomgeving, Stb. 2018, 292 onder 'kwetsbaar gebouw' en 'kwetsbare locatie'.

1.55 kwetsbaar gebouw

Een gebouw met als hoofdfunctie of -activiteit dan wel nevenfunctie of -activiteit een kwetsbare functie.

1.56 landschappelijke waarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.

1.57 landschapselementen

Ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen, zoals bosjes, bomen, houtwallen, poelen enmoerasjes, in de regel kleiner dan 2ha.

1.58 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.59 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.60 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.61 mestbewerking

Het behandelen van dierlijke mest, zodat deze beter als mest kan worden gebruikt of voor andere functies geschikt wordt.

1.62 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.63 Natuur Netwerk Brabant

Samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

1.64 Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone

Vaak langgerekt gebied, waarbinnen natuur- en landschapselementen zijn of worden gerealiseerd, gericht op het verbinden van natuurgebieden.

1.65 natuurwaarde van een gebied

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang.

1.66 nokrichting

Hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, t.w. waar beide vlakken elkander snijden.

1.67 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.68 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.69 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.70 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.71 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.

1.72 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.73 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.74 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.75 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.76 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.77 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.78 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.79 recreatief medegebruik en evenementen

Hieronder wordt verstaan:

  1. incidenteel, kortstondig gebruik (enkele dagen) van complexen / voorzieningen t.b.v. evenement zoals rommelmarkten, antiek-, huishoud-, en computerbeurzen, tentoonstellingen, bedrijvencontactdagen e.d., mits men in het bezit is van een evenementenvergunning;

  2. incidenteel -jaarlijks- gebruik gedurende een aantal dagen van stadsparken t.b.v. zomeractiviteiten, -spelen, theater, festival e.d;

1.80 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.81 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.82 statische goederen

Goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans.

1.83 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.84 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;

  2. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;

  3. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water e.d.);

voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.

1.85 teeltondersteunende voorzieningen, permanente

Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.

1.86 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke

Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

1.87 Twee-aaneengesloten woningtype

Woning welke aan één zijde middels het hoofdgebouw met een andere woning is verbonden.

1.88 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw.

1.89 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.90 verbrede landbouw

Activiteiten bij een agrarisch bedrijf, die voortvloeien uit of nauw samenhangen met het verder in stand te laten agrarisch bedrijf en de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden zijn agro-toerisme, waaronder agrarisch natuurbeheer, bewerking van ter plaatse geproduceerde producten en zorgboerderijen.

1.91 verkeersvoorzieningen t.b.v. wegverkeer en verblijf

Hieronder wordt verstaan het openbaar wegverkeers- en verblijfsgebied waarbij de nadruk ligt op de erftoegangsfunctie (geleider van het bestemmingsverkeer) voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Daarnaast vindt parkeren en stallen plaats. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

1.92 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.93 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.94 waterstaat/waterstaatkundige doeleinden

Het openbaar waterverkeers-, watervervoers- en verblijfsgebied t.b.v. goederenvervoer, pleziervaart en oeveractiviteiten zoals vissen / hengelsport, wandelen en fietsen.

1.95 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.96 wet geluidhinder

De wet van 16 februari 1979, Staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder.

1.97 wet milieubeheer

De wet zoals geplaatst in Staatsblad 551 (1992). Deze wet is in werking getreden op 1 maart 1993.

1.98 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.99 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

1.100 zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen

Gebied naast een waterloop, waar maatregelen op het gebied van morfologie en inrichting nodig zijn om de doelstellingen uit het Provinciaal Waterplan 2010-2015 op het gebied van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren te behalen.

1.101 zoekgebied voor ecologische verbindingszone

Gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Buitengebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Leiding - Riool (Dubbelbestemming)

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), tevens bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een hoofdrioolpersleiding respectievelijk een hoofdafvalwaterriool en een belemmeringenstrook van respectievelijk 7,5m of 5m aan weerszijden van deze leiding.

6.2 Bouwregels

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de weergegeven dubbelbestemming 'Leiding - Riool' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de desbetreffende hoofdtransportleiding.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' wordt verwijderd indien:

  1. de desbetreffende leiding gesaneerd is/wordt, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de desbetreffende leiding buiten werking is gesteld;

  2. de leidingbeheerder heeft aangegeven dat de leiding wordt verwijderd dan wel buiten werking is gesteld.

Artikel 7 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Waterbergingsgebied (Dubbelbestemming)

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor tijdelijke opvang van water.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Waterstaat - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant (Dubbelbestemming)

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor het behoud, herstel, beheer en/of ontwikkeling van hydrologische waarden.

9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Ondergrondse bouwwerken

11.2 Hoofdtoegang woningen

11.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

11.4 Ruimte tussen bouwwerken

11.5 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

13.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

13.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

Artikel 14 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.

15.3 Parkeerregeling

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 Overige zone - attentiezone waterhuishouding

Ten aanzien van de gebiedsaanduiding ‘overig zone - attentiezone waterhuishouding’ worden de regels van artikel 3.26 van de IOV doorvertaald die aan het plangebied is toegekend. Doel van deze regels binnen de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels (hier ligt het oostelijk deel van het plangebied binnen De Brand) tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Zandleij 2012, 22e herziening (Groenstraat 98).

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de Groenstraat 98 te Udenhout voor twee nieuw te realiseren wooneenheden - in de vorm van een langgevelboerderij - waarbij er circa 1.136 m2 aan bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt. De bestemming ter plaatse wordt hiermee omgezet van bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf naar Wonen en Natuur. De bestaande bedrijfswoning zal worden voortgezet als burgerwoning.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend als sectie E, nrs. 2975, 2976, 5060, 4806 (ged.), 5145 en 5146 (ged.) en wordt globaal begrensd door de Groenstraat in het noorden, de Gommelsestraat in het oosten, de Brabantsehoek in het zuiden en de Mortel in het westen.

[image]

Figuur 1 : Ligging plangebied binnen gemeente Tilburg

1.3 Voorgaande Plannen

Binnen het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen die tevens zijn relevant voor deze ontwikkeling:

  • 'Tilburg, parapluplan agrarische bedrijven', vastgesteld op 3 juni 2019.

  • 'Buitengebied De Zandleij 2012', vastgesteld op 27 januari 2014.

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfsvoering. De agrarische bedrijfsvoering is inmiddels ter plaatse beëindigd. Het bouwen van woningen en vervolgens het in gebruik nemen van deze gronden ten behoeve van wonen is hier volgens het huidige bestemmingsplan niet toegestaan. Om die reden is de voorliggende herziening opgesteld.

1.4 Gebiedsbeschrijving En Planvoornemen

Gebiedsbeschrijving

Het buurtschap ’t Endeke is gelegen ten zuiden van de Brand. Aan deze rand hebben we te maken met natte condities en een karakteristieke, rigide verkaveling met bosvlakken. Verder zien we aan de noordzijde van het buurtschap (voormalige) hakhoutpercelen, weides, populierenbosjes, populierenrijen en elzensingels. Aan de zuidzijde van het buurtschap zien we oudere ontginningen en een laagte (beekdal). De verkavelingsstructuur is hier minder rigide.

Udenhout is gevormd als boshoevennederzetting in de loop van de 12e en 13e eeuw. Vanuit het bos werden lange stroken grond uitgegeven om te ontginnen. Op de koppen van deze stegen ontstond bebouwing, wat nu herkenbaar is als de Groenstraat. Waar de meeste percelen zijn samengesmolten tot het dorp Udenhout is het Endeke een apart buurtschap gebleven.

De bebouwing in het buurtschap wordt in hoofdzaak gevormd door langgevelboerderijen aan de weg, met daarachter bijgebouwen. Opvallende uitzondering is het erf aan de noordwestzijde dat op enige afstand is gelegen. Vanuit het buurtschap zijn nog stegen herkenbaar zoals de Winkelsche steeg. Deze stegen zijn geen bebouwingslinten.

Planvoornemen

Het voorliggende plan voegt zich in de bebouwingsstructuur van het buurtschap. De bebouwing in het buurtschap wordt in hoofdzaak gevormd door langgevelboerderijen aan de weg. Bij dit plan wordt een schuur aan de weg en achter op het perceel gesloopt en wordt een nieuw te realiseren langgevelboerderij (met daarin twee woningen) aan het buurtschap toegevoegd. De schuur met een omvang van circa 537 m2 blijft als bijgebouw bij de woning op het linkerperceel behouden alsmede een bestaand bijgebouw van 29 m2. Daarnaast wordt het perceel op een passende manier ingericht, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de landschappelijke versterking van deze omgeving.

Het gehele bestemmingsvlak (Agrarisch-Agrarisch bedrijf) bedraagt op dit moment circa 13.480 m2. Bij de herbestemming naar Wonen-Buitengebied zal dit worden verdeeld in circa 4.270 m2 voor de woonfunctie en circa 9.210 m2 voor Natuur.

[image]

Figuur 2 : Luchtfoto van het perceel aan de Groenstraat 98 in Udenhout

[image]

Figuur 3 : Beoogde inpassing van het plangebied aan de Groenstraat e.o.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  • Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;

  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;

  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;

  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;

  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;

  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 2 woningen in de vorm van een langgevelboerderij mogelijk gemaakt alsmede de beëindiging van een agrarisch bedrijf. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke

onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar

2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet

rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke

ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Toets aan de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De planlocatie is (deels) gelegen binnen de werkingsgebieden Landelijk Gebied, Natuurnetwerk Brabant, de Attentiezone Waterhuishouding en de Regionale Waterberging als bedoeld in de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied binnen deze werkingsgebieden weergegeven. Hierna wordt nader ingegaan op de doorvertaling van de provinciale regels in het voorliggende bestemmingsplan.

[image]

Natuurnetwerk Brabant

Ten aanzien van het deel van het plangebied waar de aanduiding ’Natuur Netwerk Brabant’ ligt, worden de regels van artikel 3.15 van de IOV doorvertaald in de enkelbestemming ’Natuur’. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur, het bos (en de bijbehorende bosgroeiplaats), landschappelijke waarden en natuurwaarden. Voor aanlegactiviteiten die een negatief effect op bovengenoemde waarden, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is. Op een groot deel van de percelen waar het plan betrekking op heeft, rust reeds deze enkelbestemming. Deze zijn meegenomen in het landschappelijk inpassingsplan en zijn tevens aangegeven met de aanduiding ’landschapswaarden’ op de verbeelding.

[image]

Attentiezone Waterhuishouding

Ten aanzien van de aanduiding ‘Attentiezone waterhuishouding’ worden de regels van artikel 3.26 van de IOV doorvertaald in de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Attentiegebied EHS’ die aan het plangebied is toegekend. Doel van deze regels binnen de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels (hier ligt het oostelijk deel van het plangebied binnen De Brand) tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

[image]

Regionale Waterberging

Ten aanzien van de aanduiding ‘Regionale waterberging’ worden de regels van artikel 3.35 van de IOV doorvertaald in de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterbergingsgebied’. Bij hoogwater kan de A-watergang de Roomleij binnen het plangebied overstromen. Het natuurlijk overstromingsgebied is met deze dubbelbestemming beschermd.

[image]

Ten aanzien van woningen geldt - zie artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied van de provinciale Interim Omgevingsverordening (IOV) - dat hier bestaande (bedrijfs)woningen zijn toegestaan. Om de twee wooneenheden in de nieuw te realiseren langgevelboerderij mogelijk te maken, wordt artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit IOVtoegepast.

Daarnaast zal de bedrijfswoning in gebruik worden genomen als burgerwoning. Om dit toe te kunnen staan, dient er te worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.69 Afwijkende regels voor (burger)woningen IOV.

Toets locatie

Artikel 3.69 IOV : Het in gebruik nemen van bedrijfswoning als burgerwoning

Voor de omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning geldt volgens artikel 3.69 eerste volzin sub d onder 1 dat verzekerd moet zijn dat er geen woonsplitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt. Om dit te kunnen borgen, zal 'het splitsen van een bedrijfswoning in twee of meer woonruimten, dan wel het gebruik van bedrijfsbebouwing of aan- of uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning als zelfstandige of afhankelijke woonruimte' als strijdig gebruik worden opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan. Dit volgt reeds uit onze plansystematiek (voor de bestemming Wonen-Buitengebied).

Daarnaast dient volgens artikel 3.69 eerste volzin sub d onder 2 overtollige bebouwing te worden gesloopt. Er zal circa 1.136 m2 aan bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Dit omvat een schuur ter plaatse van waar de twee nieuw te realiseren wooneenheden zijn beoogd en een damwandschuur op het perceel van de (voormalige) bedrijfswoning. Het is echter noodzakelijk om één schuur (537 m2) te behouden voor het onderhoud en behoud van het omliggende landschap (figuur 4) als bijgebouw bij de bestaande woning.

[image]

Figuur 4 : weergave van de schuren die worden gesloopt en welke schuur behouden blijft.

Het slopen van overtollige bebouwing komt ten goede aan de ruimtelijke kwaliteit en het omliggende landschap. Echter, om dit landschap goed te kunnen onderhouden, zijn machines en andersoortige materialen nodig en daarmee de mogelijkheid om deze fatsoenlijk te kunnen bergen. Dit is mogelijk in de schuur op het linkerperceel, die nog in zeer goede staat is. Tevens is al behoorlijk geïnvesteerd in deze schuur door het aanleggen van zonnepanelen. Daarnaast zijn de vloer en het dak van de schuur helemaal up-to-date gemaakt.

In figuur 5 staat heel globaal wat er reeds is aangelegd binnen het omliggende landschap. Onder andere het planten van 250 bomen (exclusief bosplantsoen). Het gaat daarbij totaal om ongeveer 30 hectare agrarisch bouwland en bos. Op basis van (oude) topografische kaarten van Udenhout valt op dat alle percelen zijn omzoomd door elzensingels en of populieren. Inmiddels heeft de moderne landbouw deze singels overal verdrongen. Voor natuurwaarden en biodiversiteit is dat natuurlijk een gevoelig verlies. Daar komt nog bij dat deze elzensingels een van de laatste singels die in Udenhout te vinden zijn. Daarom is het ook belangrijk om op het gebied van cultuurhistorie dit landschap goed te onderhouden.

[image]

Figuur 5 : weergave van verschillende aanplanten in het omliggende landschap

Artikel 3.78 : Maatwerk omgevingskwaliteit

Voor het toevoegen van de wooneenheden in een nieuw te realiseren langgevelboerderij moet er versterking van de omgevingskwaliteit en tevens meerwaardecreatie worden gerealiseerd. Met dit plan zal het volledige agrarisch bestemmingsvlak verdwijnen waarbij het agrarisch grondgebruik (voor agrarische bedrijfsdoeleinden) wordt beëindigd. In plaats daarvan komen er nieuwe woonfuncties die minder ruimtelijke effecten zullen hebben dan een agrarisch bedrijf. De langgevelboerderij wordt op een traditionele wijze gerealiseerd waarbij deze landschappelijk wordt ingepast (Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan). Daarnaast zal overtollige bebouwing worden gesloopt en wordt er beoogd om nieuwe natuur te realiseren dat aansluit op het bestaande NNB.

Het plan is passend binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. De ontwikkelingsrichting waarin het plangebied zich bevindt, is gericht op meerdere onderdelen uit het Masterplan Pauwels.

NB: Masterplan Pauwels in op dit moment nog geen vastgesteld beleid, maar is wel in ontwikkeling.

In Masterplan Pauwels staat o.a. als hoofddoel het versterken van de basiskwaliteit van (een aantrekkelijk) cultuurlandschap beschreven. Deze ontwikkeling draagt hier aan bij, met name omdat er een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesaneerd en daar nieuwe woningen voor in de plaats worden toegevoegd. Deze twee woningen sluiten mooi aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving waar in hoofdzaak ook langgevelboerderijen aan de weg gesitueerd zijn. Dit in combinatie met een goede landschappelijke inpassing van deze woningen en het voornemen om het omliggende landschap goed te onderhouden en nieuwe natuur toe te voegen, maakt dat dit plan in lijn is met de doelstelling(en) van het Masterplan Pauwels.

Daarnaast zal het saneren van het agrarisch bedrijf en het toevoegen van woonfuncties een positieve invloed hebben op de gezondheid, omdat woningen zeer geringe ruimtelijke effecten hebben om de omgeving en de landschappelijke waarden hierdoor worden versterkt. De langgevelboerderij wordt niet alleen op traditionele, maar ook op duurzame wijze gerealiseerd en zal in staat zijn voor een zeer lange tijd te blijven functioneren als zodanig. De te sloop van de bedrijfsgebouwen wordt geborgd in de planregels.

Om nieuwe woningen toe te voegen in het kader van Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit moet in ieder geval in acht worden genomen dat deze worden opgericht op een aanvaardbare locatie in Landelijk gebied. Het plan is gelegen binnen een apart buurtschap 't Endeke, buiten de kern van het dorp Udenhout en gelegen ten zuiden van de Brand. Zowel aan de rand als aan de zuidzijde van het buurtschap vind je verkavelingsstructuren. De (karakteristieke) bebouwing in het buurtschap wordt hoofdzakelijk gevormd door langgevelboerderijen aan de weg met daarachter bijgebouwen. Zie tevens de gebiedsomschrijving in paragraaf 1.4. Om te borgen dat de nieuw te realiseren langgevelboerderij in lijn is met de bestaande bebouwing zullen er specifieke (bouw)regels worden opgenomen in het bestemmingsplan.

Berekening fysieke tegenprestatie voor het versterken van omgevingskwaliteit

Via de provinciale regeling maatwerk omgevingskwaliteit worden er op de planlocatie aan de Groenstraat 98, 5071 PC te Udenhout een tweetal bouwtitels gecreëerd door de sloop van bebouwing, de verwijdering van erfverharding, het intrekken van de ammoniakemissie, het verwijderen van asbest, de afwaardering van de agrarische gronden die worden omgezet naar natuur, de natuurontwikkeling en door de beheerskosten van de natuurgronden. Deze aspecten kunnen allen worden ingezet als fysieke tegenprestatie voor de realisatie van bouwtitels met de toepassing van Maatwerk omgevingskwaliteit. De aanleg van de retentiepoel kan in dit geval ook als omgevingskwaliteit worden ingezet, omdat deze poel een grote bijdrage aan de (ecologische) omgevingskwaliteit levert. De locatie van de poel ligt precies ligt tussen de gebieden De Brand en de Leemkuilen. Beide gebieden horen tot hetzelfde Natura 2000-gebied en hebben als doelsoort vanuit de Habitatrichtlijn de kamsalamander. Tevens is boomkikker hier een provinciale doelsoort. Voor beide soorten kan de poel als voortplantingswater dienen.

Deze bovengenoemde aspecten zijn nader omschreven in een notitie. Voor de volledige toelichting op hoe de fysieke tegenprestatie vorm krijgt, wordt verwezen naar Bijlage 2 Toelichting tegenprestatie maatwerk omgevingskwaliteit en Bijlage 3 Berekening maatwerk omgevingskwaliteit.

[image]

Figuur 6.1 : Berekening maatwerk omgevingskwaliteit

[image]

Figuur 6.2 : tabel met de maatwerkberekening volgens de provinciale rekentool

[image]

Figuur 7 : landschappelijk inpassingsplan Groenstraat 98 e.o.

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ruimtelijk relevante regels van de provincie Noord-Brabant.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de mgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Project in relatie tot de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

De Groenstraat ligt ten noordoosten van de kern van Udenhout en wordt niet specifiek benoemd in de Omgevingsvisie. Wel blijkt dat (deels van) de Groenstraat en het plangebied gelegen zijn binnen een aanduiding 'ecologische verbindingszone', een ruime zone rondom de stad. Ten oosten van Tilburg bestaat deze verbinding uit 'ecologische stapstenen' (landschapselementen in het gebied tussen de Oisterwijkse Vennen en Leemkuilen), in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied. Het plan voor de Groenstraat 98 sluit hier in zoverre op aan, dat de nieuwe woonfuncties geringere ruimtelijke effcten met zich meebrengt dan de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Dat sluit aan op de doelstelling om in dit gebied te streven naar ontwikkeling van natuur en landschap.

[image]

Figuur 8 : ligging plangebied in zone 'ecologische verbinding rondom de stad uit de Omgevingsvisie 2040.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

  • Het plangebied ligt aan de noordoostelijke zijde van de bebouwde kom van Udenhout, gemeente Tilburg.

  • De huidige kern van het dorp heeft een T-vormige structuur die bestaat uit de drie hoofdstraten, te weten de Kreitenmolenstraat, de Slimstraat en in het verlengde daarvan de Groenstraat. Op de centrale kruising bevindt zich tevens de kern van het dorp. Vanaf hier leidt een vierde, belangrijke straat, de Schoorstraat, naar het noorden.

  • Udenhout ligt grotendeels op een ten opzichte van de omgeving hoge dekzandrug die loopt van zuidwest naar noordoost. Vanwege de aanwezigheid van vruchtbare grond (lemig fijn zand) hebben vermoedelijk voorafgaand aan de grootschalige ontginningen in de dertiende eeuw al in de vroege Middeleeuwen ontginningen plaatsgevonden. Het huidige Udenhout heeft zich vanaf het begin van de dertiende eeuw langs de noordoost-zuidwest georiënteerde Groenstraat-Slimstraat ontwikkeld als een boshoevenederzetting. Bij de kruising van deze straat met de Kreitenmolenstraat ontstond een kern, van waaruit zich een bebouwingslint langs de Kreitenmolenstraat ontwikkelde. Al in 1348 lag bij de samenkomst van een aantal wegen en paden (Omstreeks 1830 had zich bij de samenkomst van de wegen een kleine nederzetting gevormd. Door de aanleg van de spoorlijn en de bouw van een station in 1881 vond verdichting van de bebouwing langs de Kreitenmolenstraat plaats, met name door de vestiging van bedrijven. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Udenhout zich sterk uitgebreid, met name vanaf de jaren zestig door de aanleg van wijken achter de bestaande linten.

  • De Groenstraat is omstreeks het midden van de achttiende eeuw al voor een groot deel van veelal vrijstaande agrarische bebouwing voorzien. Het huidige bebouwingsbeeld langs de straat dateert voornamelijk uit de periode 1850-1940 en heeft veelal een karakteristieke beplanting.

  • Ten oosten van het plangebied en de Groenstraat stroomt de Zandleij die naar het zuiden toe overgaat in de Roomleij.

3.3.2 Archeologie

  • AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK;

  • Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting;

  • Het plangebied kent een middelhoge tot hoge archeologische verwachting.

  • Hoewel hiervoor ter plaatse archeologische indicatoren ontbreken, heeft het gebied van de Udenhoutse dorpskom vanwege de natuurlijke en landschappelijke omstandigheden waarschijnlijk een bewoning gekend vanaf de steentijd.

Voor dit plan heeft een archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden (Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek). Het rapport geeft hierbij aan dat het plangebied een hoge archeologische verwachting bezit. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan verdient het de aanbeveling om de hoge archeologische verwachting als waarde uit te werken. Om die reden zal een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen worden voor het plangebied.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

  • In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

  • Het plangebied is gelegen binnen de noordoostelijke grens van het in 2009 als gemeentelijk beschermd gezicht aangewezen gebied Kom Udenhout gelegen.

  • De Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant wordt de Groenstraat gewaardeerd als een lijn van redelijk hoge waarde historisch-geografische waarde.

  • Langs de Groenstraat bevindt zich veel van rijks- (nrs. 84-86 en 115) of gemeentewege (nrs. 88, 101) als monument aangewezen bebouwing. Daarnaast heeft ook de niet beschermde bebouwing langs de straat veelal een hoge cultuurhistorische waarde. Meestal betreft het hier agrarische bebouwing uit het laatste kwart van de negentiende eeuw.

  • Van belang is de ruimtelijke en zichtrelatie met het aan de noordwestelijke zijde van het plangebied gelegen gebied De Brand (een in de achttiende eeuw ontgonnen gebied met lemige gronden) en de openheid van het landschap.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

De geplande nieuwbouw komt in de plaats van bestaande bebouwing. Gezien de te verwachten verstoring van de bodem ter plaatsen is er geen reden om een dubbelbestemming Waarde Archeologie op de bouwvlakken te handhaven en in het verlengde daarvan onderzoek op te leggen.

3.4 Volkshuisvesting

De voorgenomen ontwikkeling verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling. Zie ook onderdeel 2.1.3 van deze plantoelichting.

Het plan past tevens in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet het aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie en de Woonagenda 2020-2025, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een dorps woonmilieu.

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning(en) levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.5 Groen

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer

bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is

onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze

van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op

cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig

bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast

te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2021

  • Bomenbeleid:

  • beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2021

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening 2021

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal

en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming

(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van

de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij

velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie

Noord‐Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod

opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal

houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde

plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van

de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen

in de zogenaamde Buiten‐zone (van de BWZ‐kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op

grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ‐kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw‐, herontwikkelings‐of

herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de

BWZ‐kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat‐, eco‐en

hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar

deze kaart.

De juridisch‐planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor

het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit

het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de

Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad

waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als

bedrijven een aantrekkelijk groene woon‐en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt

ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige

groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te

bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op

hoofdlijnen betekent dit:

1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek‐, recreatief‐en

natuurlijk groen);

3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. In dit programma

wordt aanvullend op de agenda groen o.a. aangegeven hoe de ambities op het gebied van groen en

biodiversiteit de komende jaren geprioriteerd zijn.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De

biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de

biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie

van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een

duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet

worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de

groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en

groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon

waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,

heide‐en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene

beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde

gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor

handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de

bewoners van Tilburg komt.

3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de

biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een

bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college

19‐07‐2016).

3.5.4 Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg

We krijgen in Nederland en dus ook in Tilburg te maken met steeds extremer weer. Het gaat vaker en harder regenen, er komen meer en langere hittegolven en de bodem droogt steeds verder uit. De veranderingen gaan gepaard met overlast en schade voor mens en natuur en zet de leefbaarheid van de stad onder druk.

Doel van de uitvoeringsagenda (vastgesteld door het college op 30 juni 2020) is bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten. De gemeente heeft daarnaast een zelfstandige opgave op het gebied van klimaatadaptatie bij eigen projecten, bij het meegeven van randvoorwaarden bij stedelijke ontwikkeling en een rol in het verankeren van klimaatadaptatie in andere beleidsvelden en organisaties. Er zijn zes doelstellingen geformuleerd om klimaatbestendiger te worden:

  • Een gevarieerd, natuurlijk en vitaal buitengebied;

  • Robuuste groen- blauwe structuren;

  • Een koele woonomgeving;

  • Onze nieuwbouw stelt het voorbeeld;

  • Klimaatbestendige bedrijventerreinen;

  • Klimaatbewustwording en Koel gedrag.

Onderstaande beleidsregels geven handvatten en richtlijnen voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp:

  • Zorg voor voldoende groen in straten, pleinen en op gebouwen;

  • Zorg voor ‘koelte-eilanden’ en koele looproutes;

  • Zorg dat regenwater infiltreert op de plek waar het valt, dan droogt de bodem niet uit;

  • Zorg voor waterbergingsruimte om extreme buien op te vangen;

  • Gebruik groen als basis en verharding waar nodig.

3.5.5 Natuurontwikkeling binnen bestemmingsplan

Naast de herontwikkeling van de bestaande bedrijfslocatie zal er nabij de planlocatie ook een natuurontwikkeling plaatsvinden in het kader van de regeling maatwerk omgevingskwaliteit van de provincie Noord-Brabant. Op onderstaand figuur wordt de beoogde natuurontwikkeling weergegeven.

[image]

Figuur 9 : Beoogde natuurontwikkeling

De beoogde situatie wordt versterkt middels een investering in het landschap. Uit het provinciaal beleid blijkt dat een natuurontwikkeling in het kader van de regeling maatwerk omgevingskwaliteit moet plaatsvinden in of tegen het Natuur Netwerk Brabant. Het achterliggende gebied is deels aangeduid als ambitiegebied voor het Natuur Netwerk Brabant, zoals blijkt uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, zie onderstaand figuur.

[image]

Figuur 10 : Uitsnede Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, planlocatie rood omcirkeld

Uit het natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de omliggende gronden voornamelijk zijn aangeduid als beheertype ‘Kruiden- en faunarijk grasland’. De beoogde situatie zorgt voor extra verbindingen tussen bestaande groenstructuren. Hiermee wordt ruimte geboden voor flora en fauna. De meest westelijke natuurontwikkeling op de planlocatie, zie figuur 9, betreft een uitbreiding op de al gerealiseerde groenstructuur. Hierbinnen wordt een retentiepoel aangelegd met tevens een aantal landschapsbomen. De poel levert een grote bijdrage aan de (ecologische) omgevingskwaliteit, omdat deze precies ligt tussen de gebieden De Brand en de Leemkuilen. Beide gebieden horen tot hetzelfde Natura 2000-gebied en hebben als doelsoort vanuit de Habitatrichtlijn de kamsalamander. Tevens is boomkikker hier een provinciale doelsoort. Voor beide soorten kan de poel als voortplantingswater dienen.

De natuurontwikkeling op het oostelijke gedeelte van de planlocatie is een verbinding tussen het reeds gerealiseerd natuurgebied en het bosgebied aan de noordzijde. Hierbinnen wordt de aanwezige watergang versterkt en verschillende planten en bomen gerealiseerd. De watergang wordt niet verlegd en blijft behouden zoals het er nu ligt. Een dergelijke verbinding wordt tevens aan de noordzijde gerealiseerd. De noordzijde van de planlocatie biedt ruimte voor een verbinding tussen verschillende elementen die tevens binnen het zoekgebied van het Natuur Netwerk Brabant liggen. Daarnaast wordt de bestaande bomenrij aangevuld met bomen om een extra verbinding te realiseren tussen de verschillende groenstructuren en de Groenstraat.

[image]

Figuur 11 : Uitsnede natuurbeheerplan provincie Noord-Brabant

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is er voor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met

een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal

effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving.

De onderhavige ontwikkeling zal voorzien zijn van ruim voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Hiermee voldoet het plan aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg, zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Geur is daarvoor het maatgevend milieuaspect. Zie daarvoor paragraaf 4.8 Geur.

Verder bevindt het plangebied zich niet binnen de richtafstanden van omliggende bedrijven. Binnen het plan worden geen functies mogelijk gemaakt die een uitwaartse zonering in het kader van BMZ noodzakelijk maken. Bedrijven en Milieuzonering vormt daarmee geen belemmering.

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

De planlocatie is niet gelegen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Het geitenmoratorium is daarmee niet van toepassing.

Spuitzones

Onderdeel van het onderzoek Externe veiligheid (EV), uitgewerkt in de notitie “Onderbouwing externe veiligheid” (zie Bijlage 5 Onderbouwing externe veiligheid en paragraaf 4.3) opgesteld door Van Dun met kenmerk LV/22032.007 en datum 08-06-2023, is een paragraaf gewijd aan Spuitzones.

Er wordt niet aan de minimale afstand van 50 meter voldaan tussen de planlocatie en nabij gelegen agrarische percelen. Wel wordt voor de feitelijke situatie geconcludeerd dat er geen sprake is van boomteelt of andere agrarisch gebruik met verhoog gebruik van bestrijdingsmiddelen.

In de conclusie wordt aangegeven dat er sprake is van een ‘landschappelijke inpassing’ die drift van bestrijdingsmiddelen richting de planlocatie voorkomt. Uit het document ‘landschappelijke inpassing’ (dd. 22-2-23) blijkt een ‘struweelhaag met drie landschapsbomen is voorzien’. Een dergelijke haag kan inderdaad voorzien in de benodigde driftafschermende werking.

4.3 Externe Veiligheid

4.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde notitie “Onderbouwing externe veiligheid”, opgesteld door Van Dun met kenmerk LV/22032.007 en datum 03 oktober 2023, zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde Bijlage 5.

4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage notitie “Onderbouwing externe veiligheid”). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft d.d. 3 juli 2023 advies uitgebracht. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Atlas van de Leefomgeving, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt niet in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem). Wel biedt NL-Alert de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten door de aanwezigheid van vluchtdeuren met panieksluiting zoals beschreven;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet niet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan. Voor overschrijdingen van de opkomsttijd wordt geadviseerd om rookmelders conform NEN 2555 toe te passen. De initiatiefnemer zal dit zelf moeten afwegen.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.5.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de zone van een weg zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Groenstraat waarvoor een maximale rijsnelheid geldt van 60 km/uur. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rekenresultaten zijn getoetst aan de normen van de Wgh en het gemeentelijk geluidbeleid d.d. april 2015. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar het 'Akoestisch onderzoek optredende gevelbelastingen Groenstraat 98 te Udenhout' opgesteld door K+ Adviesgroep d.d. 15 mei 2023 met referentie Rm230169aaA0.davh_01 (Bijlage 6).

Voor nieuwe woningen geldt een voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op basis van artikel 83 Wgh is een hogere waarde mogelijk tot maximaal 53 dB voor een buitenstedelijke situatie.

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde voor wegverkeerslawaai als gevolg van de Groenstraat met maximaal 5 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor een buitenstedelijke situatie wordt hiermee gerespecteerd.

Maatregelen aan de bron stuiten op bezwaren van financiele aard en maatregelen in de overdracht worden vanuit stedenbouwkundige argumenten hier niet wenselijk geacht.

Gemeentelijk geluidbeleid

Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluid belaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen berekend volgens de Wgh meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai respectievelijk 60 dB voor spoorweglawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek blijkt dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting niet meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai. Dit betekent dat er op basis van het gemeentelijk geluidbeleid geen aanvullende voorwaarden gesteld worden. Voor beide woningen geldt dat ze kunnen beschikken over een geluidluwe achtergevel met daaraan gelegen de tuin. Omdat het hier om nieuwe woningen gaat is het aannemelijk dat voldaan kan worden aan het wettelijk binnenniveau conform het Bouwbesluit. Voor beide woningen kan gesteld worden dat sprake is van aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

Om de nieuwe woningen akoestisch en planologisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders voor dit bestemmingsplan een hogere waarden besluit genomen.

4.5.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe woningen liggen buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg-

's-Hertogenbosch. Dit betekent dat er geen onderzoek noodzakelijk is naar railverkeerslawaai en niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.5.5 Stiltegebied

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de attentiezone van stiltegebied Loonse en Drunense Duinen. Totdat de Omgevingsverordening in werking treedt, geldt de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd augustus 2023).

Om verstoring op het stiltegebied te voorkomen stelt de Interim omgevingsverordening een grenswaarde voor een aanvaardbare geluidbelasting vanwege de bijdrage van een locatiegebonden milieubelastende activiteit (inrichtingen) en vanwege de bijdrage van een niet locatiegebonden geluidsbron (o.a. woningen) binnen de attentiezone van een stiltegebied. In deze situatie is sprake van een niet locatiegebonden geluidsbron. Als grenswaarde voor een aanvaardbare geluidbelasting vanwege een niet locatiegebonden geluidsbron binnen de attentiezone van een stiltegebied, geldt een geluidsniveau van 50 dB(A) LAeq, 24 uur, op de grens van het stiltegebied. De afstand van de nieuwe woningen tot de grens van het stiltegebied bedraagt circa 150 meter. Gelet op deze afstand mag verondersteld worden dat de grenswaarde in acht wordt genomen.

4.5.6 Trillingen

Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 2 nieuwe woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

4.7.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden.

Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

De planlocatie ligt niet in de nabijheid van bedrijven met een relevante industriële geuremissie. Het plan voorziet niet in het mogelijk maken van functies met een relevante industriële geuremissie. Industriële geuremissie vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Daarom is een onderzoek naar de geurbelasting op de planlocatie uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar het “Onderzoek milieueffecten veehouderij (geur) - Locatie: Groenstraat 98, 5071 PC te Udenhout”, opgesteld door van Dun advies, d.d. 08-06-2023 met kenmerk LV/22032.007 (Bijlage 7)

Voor de beoogde situatie is gekeken of de ontwikkeling niet zorgt voor belemmering van de omliggende bedrijven en tevens is er gekeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De gemeente Tilburg heeft geen eigen geurverordening vastgesteld. Derhalve is getoetst aan de normen conform de Wet geurhinder en veehouderij. Er kan worden voldaan aan de waarden welke zijn vastgesteld in de Wet geurhinder en veehouderij. Derhalve kan er worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet zorgt voor een belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen in de omgeving.

Tevens is de cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) berekend en vertaald naar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit dit geuronderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de norm uit de Wet geurhinder en veehouderij. Derhalve kan er geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarmee vormt agrarische geur geen belemmering voor dit plan.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

Aanleiding

De aanleiding is de bestemmingsplanherziening aan de Groenstraat 98 te Udenhout. Momenteel heeft het perceel een agrarisch perceel dat wordt gewijzigd naar een woonbestemming.

O.a. de ligging van de locatie is weergegeven in ingevoegde luchtfoto.

[image]

Figuur 9 : luchtfoto van het plangebied

Ter plaatse is momenteel een agrarisch bedrijf gesitueerd. Aanvrager heeft het voornemen om het agrarische bedrijf te beëindigen en ter plaatse nieuwbouw met woningen te realiseren. Voor een deel van de locatie blijft de agrarische bestemming gehandhaafd. Voor de beoogde bestemmingswijziging is door de aanvrager een bodemonderzoek aangeleverd: Verkennend bodem- en asbestonderzoek Groenstraat 98 te Udenhout, Moerdijk bodemsanering BV, 23 mei 2023 (Bijlage 8). Bij de gemeente Tilburg zijn verder geen bodemonderzoeken, saneringsplannen of evaluaties bekend.

In het aangeleverde bodemonderzoek is het bestemmingsplangebied maar deels onderzocht. In het onderzoek zijn maximaal licht verhoogde gehalten in grond- en grondwater gemeten. Ter plaatse van de druppelzone is geen sprake van asbest in de bodem.

Conclusie

Het aangeleverde onderzoek dient te worden aangevuld. Het overige deel van het plangebied waarbij sprake is van toekomstig gevoeliger gebruik moet worden onderzocht zodat van het gehele plangebied de bodemkwaliteit bekend is. Aangezien het bodemonderzoek praktisch gezien het beste kan worden uitgevoerd na de sloop van de bebouwing, wordt ingestemd met het aanleveren van het bodemonderzoek na het afronden van de sloop. Dit onderzoek kan worden ingediend tijdens de bouwvergunningsfase.

Voorwaarden hierbij zijn:

  • Sloop ter hoogte van de verdachte deellocaties blijft beperkt tot bovengronds slopen, het is niet toegestaan om ter plaatse van de verdachte deellocaties (brandstoftanks, leidingwerk, etc) grondroerend werk te verrichten.

  • Bij het constateren van mogelijke bodemverontreiniging dient het sloopwerk per ommegaande te worden stilgelegd, en dit te melden bij het bevoegd gezag, te weten Omgevingsdienst Midden- en West Brabant (OMWB).

  • Bij het aanvullend onderzoek ook rekening houden met verdachte deellocaties.

  • Bij eventuele bodemverontreiniging kan een saneringsplan nodig zijn.

4.9 Natuur En Ecologie

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

De te behouden woning betreft een woning met verbouwde voormalige stal tot woongedeelte met tussenbouw. De muren betreffen spouwmuren met rode bakstenen. Deze muren zijn gesloten en zonder open stootvoegen. De daken zijn belegd met pannen in zadeldakvorm. De woning was bewoond tijdens het veldbezoek. Direct achter de woning is een siervijver van beton aangelegd waarachter een te behouden schuurtje staat. De woning wordt omgeven door een gecultiveerde tuin met veel gazon en hagen van beuk. Aan de straatzijde is een jong aangeplante erfbeplanting aanwezig.

Achter de woning staat een voormalige jongveestal welke toegankelijk is via grote schuifdeuren. Ook deze schuur zal behouden blijven tijdens de voorgenomen werkzaamheden. Het dak van deze schuur is belegd met golfplaten waartussen diverse lichtplaten liggen. Op de zuidwesthelling was het dak belegd met zonnepanelen. De wanden zijn gemetseld met spouwmuren zonder openingen en aan de bovenzijde afgesloten met muurplaten waarboven een luchtinlaat van hout zit. De schuur werd tijdens het veldbezoek gebruikt voor de stalling van voertuigen en opslag van goederen. De twee te slopen voormalige bedrijfsgebouwen bestaan uit een voormalige ligboxenstal en een loods.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt binnen 50 meter afstand van noordelijk gelegen gronden behorend tot Natura 2000 gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Op 1,3 kilometer afstand zuidoostelijk zijn ook gronden behorend tot Natura 2000 gebied Loons en Drunense Duinen & Leemkuilen gelegen. Op ongeveer 6 kilometer afstand naar het zuidoosten ligt Natura2000 gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en noordoostelijk op 6 kilometer Natura 2000 gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek.

Doordat het plangebied buiten het Natura 2000 gebied ligt kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Ten aanzien van Natura 2000 gebieden dient er o.a. zekerheid geboden te worden betreffende het niet optreden van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten. Gezien de aard en omvang van het voornemen, de locatie, de effectafstand tot Natura 2000 gebieden en het effectbereik, zijn externe effecten op voorhand uit te sluiten. Dit wordt aangetoond in de bijgvoegde AERIUS-berekeningen met bijbehorende notitie invoergegevens. (Bijlage 9 AERIUS-berekeningen).

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde quickscan (Bijlage 10 Ecologische quickscan) wordt geconcludeerd dat er algemeen beschermde broedvogels en huismussen in het plangebied voorkomen. Met de sloop van de twee bedrijfsgebouwen zijn geen overtredingen te verwachten ten aanzien van de Wet natuurbescherming. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten, vaste rust-of verblijfsplaatsen of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden (15 maart - 15 juli). Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.

De planlocatie heeft een hoge ecologische waarde. Er bevinden zich permanent ingebouwde in gebruik zijnde nestkasten voor huismussen in de woning en twee kasten voor uilen in en aan de te behouden schuur.

Daarnaast zijn er meerder nestkasten aanwezig aan te behouden gebouwen voor kleine algemeen broedende vogelsoorten.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat de tuin geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft.

Op basis van het veldonderzoek en de analyse van de bestaande situatie kan het voorkomen van beschermde flora en fauna worden uitgesloten. Hierdoor wordt dan ook niet aanbevolen om een nadere inventarisatie door middel van extra veldonderzoek uit te voeren.

De ingreep zal naar verwachting niet leiden tot verlies van leefgebied van beschermde soorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik en gedeeltelijk verhard.

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: Gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: Waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: Waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

1,2 ha

Terreinhoogte

Tussen NAP+8,5m en NAP+9,3 m voor de delen die een Woonbestemming krijgen.

De rest van het plangebied ligt lager, tussen circa NAP+7,7m en NAP+9,0 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+8,0 m

Ontwateringdiepte

0,5 à 1,3 m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1m

Riolering

drukriolering.

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Het perceel ligt aan de Roomleij, nabij natuurlijk overloopgebied. Tevens grenst het perceel aan B-watergang BEDO-0160_HO2 en liggen nog 2 B-watergangen in noordoostelijke en zuidwestelijke richting van het perceel.Het perceel ligt aan de Roomleij, nabij natuurlijk overloopgebied. Tevens grenst het perceel aan B-watergang BEDO-0160_HO2 en liggen nog 2 B-watergangen in noordoostelijke en zuidwestelijke richting van het perceel.

Keur beschermde gebieden

Binnen de grenzen van attentiegebied

Tabel 1 : gebiedskenmerken

[image]

Figuur 9 : locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode cirkel is het perceel aangegeven.

[image]

Figuur 10 : locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur.

Aan de noordoostzijde van het perceel is een vuilwateraansluiting aanwezig van de drukriolering.

5.2 Beleidskader

Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

Toekomstige situatie

De ontwikkeling betreft de bouw van twee woningen - zijnde een langgevelboerderij - ter vervanging van een schuur en de sloop van enkele bijgebouwtjes. Voor de nieuwe situatie van het perceel wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

Oppervlakken

Oppervlakte (m²)

Verhardingspercentage (%)

Verhard (m2)

Bouwvlak 1+2

2.244

50

1.122

Tabel 2; te wijzigen/aan te leggen afvoerende verharde oppervlakte

5.3 Duurzaam Watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreem neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Omdat de omliggende openbare verhardingen gevoelig zijn voor water op straat bij extreme neerslag moet worden voorkomen dat water uit openbaar gebied tot overlast kan leiden in het plangebied en wordt geadviseerd de vloerpeilen van nieuwbouw in het plangebied minimaal 0,2m boven de T-hoogte aan te brengen.

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

  • Minder terrein verharden;

  • Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;

  • Groene daken;

  • Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;

  • Waterdoorlatende verharding;

  • Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt hier 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe of gewijzigde situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

Op basis van de gewijzigde afvoerende oppervlakte van de toekomstige situatie (1.122m²) geldt voor het plangebied een bergingsopgave van ca. 80 m³. De opgave dient bij verdere uitwerking mogelijk te worden bijgesteld op basis van de werkelijke gewijzigde afvoerende verharde oppervlakken.

De invulling van deze waterberging vindt bij voorkeur plaats in een centrale, robuuste voorziening. Zowel de toepassing van waterbergende en infiltrerende voorzieningen (zoals een verlaagde groenstrook) als van groene/waterbergende daken worden als kansrijk gezien.

De voorziening(en) dient/dienen te worden voorzien van een overloop. De overloop kan worden aangesloten op oppervlaktewater of op de resterende onverharde delen.

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woningen kan worden afgevoerd via de bestaande aansluiting op de drukriolering aan de noordzijde van het perceel.

Dempen deel B-watergang

Indien het voor de bouw van het oostelijk deel noodzakelijk is dat de kopse kant van de B-watergang wordt gedempt, dan mag dit niet zonder vergunning.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

6.2 Bestemmingen En Aanduidingen

Het bestemmingsplan kent de volgende hoofdbestemmingen:

Wonen‐Buitengebied

De regeling voor Wonen is gelegen op de plekken waar de woningen en de bijbehorende erven zijn gesitueerd.

Binnen deze bestemmingen kunnen de hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken worden opgericht. Daaromheen ligt de tuin die bij de woonbestemming hoort.

Agrarisch met waarden

Deze bestemming is bedoeld voor agrarisch grondgebruik. Landschapselementen die in het kader van

landschappelijke inpassing worden aangelegd zijn binnen deze bestemming toegestaan. Deze bestemming is

niet bedoeld voor gebruik als tuin bij de woning.

Natuur

Gronden met de bestemming natuur zijn strikt bedoeld voor het behoud, herstel, beheer en/of ontwikkeling van de natuur, de landschappelijke waarden en/of natuurwaarden. Bouwmogelijkheden zijn nagenoeg uitgesloten. Ook deze gronden zijn niet bedoeld voor gebruik (als tuin) bij de woning. Binnen deze bestemming zal worden geïnvesteerd in een natuurontwikkeling t.b.v. de versterking van de omgevingskwaliteit.

Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemmingen:

Waarde ‐ Archeologie

Er wordt een dubbelbestemming archeologie toegevoegd aan het plangebied, omdat onderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied een hoge archeologische verwachting bezit. Met het toevoegen van de dubbelbestemming worden de naar verwachting aanwezig archeologische waarden beschermd. Om op deze gronden te mogen bouwen of andere werken en werkzaamheden uit te voeren, zal later bij de aanvraag van een vergunning een rapport moeten worden overlegd waarin de informatie over mogelijke verstoringen van de ondergrond kan worden vastgesteld.

Binnen de planregels zijn voor onderstaande functieaanduidingen specifieke regels benoemd:

  • erf

  • bouwvlak

  • landschapswaarden

Binnen de planregels zijn voor onderstaande maatvoeringsaanduidingen specifieke regels benoemd:

  • maximum goothoogte (m)

  • maximum aantal wooneenheden

  • maximum bebouwd oppervlak (m2)

6.3 Bouw- En Gebruiksregels

De verschillende bestemmingen kennen bouwregels, gebruiksregelsen soms ook mogelijkheden om van deze regels af te wijken (afwijkingsmogelijkheden) of deze regels te wijzigen (wijzigingsbevoegdheden).

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan‐ en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen is specifiek geregeld in het bestemmingsplan dat deze binnen het bouwvlak en in het erf mogen worden gebouwen met dien verstande dat deze worden gebouwd achter de doorgetrokken achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw. Op die manier blijven de aan- en uitbouwen en bijgebouwen (ver) achter de nieuw te realiseren langgevelboerderij.

Voor de bedrijfswoning dat zal worden omgezet naar een burgerwoning is een maximaal bebouwingsoppervlakte opgenomen voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen, zodat deze bestaande situatie niet verder kan worden uitgebreid.

Er is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het slopen van voormalige agrarische bebouwing. Dit betekent dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen (van de woningen) zal worden verleend als alle bouwwerken die als te slopen zijn aangeduid op tekening (bijlage 3 van de planregels) volledig zijn gesloopt.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Voor het gebruik van de gronden en bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' - dat over het gehele plangebied gelegen is - is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik uitsluitend is toegestaan wanneer het landschappelijk inrichtingsplan binnen genoemde periode is gerealiseerd, wordt beheerd en duurzaam in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid


Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, 22e herziening (Groenstraat 98) op 16 december 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de Provincie Noord-Brabant. Op het ontwerpbestemmingsplan is een vooroverlegreactie van de provincie binnengekomen op dinsdag 14 november 2023. Voor de inhoud van deze brief wordt verwezen naar de Bijlage 11 Vooroverlegreactie Groenstraat.

Enerzijds is de reactie gericht op de uitwerking van maatwerk voor omgevingskwaliteit en de berekening voor de verantwoording hiervan. Er dient voldoende onderbouwd te worden dat de fysieke tegenprestatie gericht is op het versterken van omgevingskwaliteit en qua omvang vergelijkbaar moet zijn aan de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel. Daarnaast is verzocht nader te duiden welke waarden en kenmerken van dit gebied die samenhangen met de structuur Groenblauwe mantel worden versterkt. Hierbij mogen de kosten van de landschappelijke inpassing van nieuwe woningen niet worden meegenomen als opvoering. De initiatiefnemer heeft naar aanleiding van deze reactie een nader uitgewerkte toelichting voor de fysieke tegenprestatie voor maatwerk omgevingskwaliteit aangeleverd met een beter uitgewerkte berekening, waarin berekeningen van de natuurontwikkeling en het beheer zijn verwerkt. Anderzijds richtte een opmerking zich tot het landschappelijk inpassingsplan en de borging hiervan in de planregels. Naar aanleiding van deze opmerking zijn de regels en de verbeelding aangepast. Het ontwerpbestemmingsplan wordt nu geacht in overeenstemming te zijn met de Interim Omgevingsverordening.

8.3 Omgevingsdialoog

In het kader van het bestemmingsplan voor de locatie Groenstraat 98 is een omgevingsdialoog gevoerd.

In het kader van de Richtlijn Omgevingsdialoog heeft initiatiefnemer omwonenden op de hoogte gesteld omtrent het initiatief. In september 2023 is initiatiefnemer bij de omwonenden langs geweest en heeft initiatiefnemer de omwonenden op de hoogte gesteld van het plan. Daarnaast heeft initiatiefnemer omwonenden in de gelegenheid gebracht een reactie te kunnen geven op de gewenste situatie. Initiatiefnemer heeft in september een brief afgegeven bij de betrokken adressen. Initiatiefnemer heeft omwonenden langer dan twee weken de tijd gegeven om een reactie te geven. Omwonenden hoeven niet akkoord te gaan met het plan, maar moeten wel zijn gehoord.

De omwonenden zijn positief over het plan. Een enkeling geeft aan positief te zijn, zolang dit geen belemmering voor de algehele bedrijfsvoering teweegbrengt. Hierop is gereageerd dat uit de toetsing aan de milieuaspecten blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot beperkingen in de bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden.

Voor het volledige verslag wordt verwezen naar Bijlage 12 Verslag Omgevingsdialoog.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van woensdag 27 december 2023 tot en met dinsdag 7 februari 2024. Tijdens deze periode zijn er een tweetal zienswijzen ingediend. De ingebrachte zienswijzen hebben enerzijds betrekking op diverse waterbelangen die een rol spelen vanuit het Waterschap, zoals het doorvertalen van verschillende gebiedsaanduidingen die op grond van de IOV van toepassing zijn (NNB, Attentiezone waterhuishouding en regionale waterberging), een aanpassing van de waterparagraaf t.a.v. de waterbergingsopgave, het in overeenstemming brengen van de voorwaardelijke verplichting waterberging met het Programma water en riolering 2024-2027, inachtneming van de algemene regels uit de Wsv in relatie tot de locatie van de aan te leggen retentiepoel en het toevoegen van een dubbelbestemming t.a.v. het riool. Anderzijds hebben de zienswijzen betrekking op de provinciale belangen die op basis van provinciaal ruimtelijk beleid spelen, zoals het borgen van de maatvoering van bijgebouwen bij de bestaande woning, het uitsluiten van niet-vergunningsvrije aanbouwen bij de nieuw te bouwen woningen, het verwerken van de beleidsregels Maatwerk omgevingskwaliteit in het plan t.a.v. de bouwmassa voor de langgevelboerderij, het omzetten van een perceel naar ‘Natuur’ daar waar reeds een ecologische verbindingszone is ontwikkeld en het verzoek om nadere onderbouwing voor de opgevoerde kosten voor de toepassing van Maatwerk omgevingskwaliteit. Voor een volledig overzicht van de zienswijzen en de beoordeling daarvan wordt verwezen naar bijlage 13 - Nota van zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009)

Voor een overzicht van wijzigingen in de toelichting wordt verwezen naar bijlage 14 - Staat van wijzigingen. De belangrijkste wijzigingen houden o.a. verband met het van toepassing verklaren van specifieke gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen die op (een deel van) het plangebied gelden om zo de waterschapsbelangen te borgen. Daarnaast zijn er wijzigingen in de planregels en de verbeelding die zich specifiek richten op bouwregels voor uitsluitend vrijstaande bijgebouwen en bijbehorende maximum

Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan

Bijlage 2 Toelichting Fysieke Tegenprestatie Maatwerk Omgevingskwaliteit

Bijlage 2 Toelichting fysieke tegenprestatie maatwerk omgevingskwaliteit

Bijlage 3 Berekening Maatwerk Omgevingskwaliteit

Bijlage 3 Berekening maatwerk omgevingskwaliteit

Bijlage 4 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 5 Onderbouwing Externe Veiligheid En Standaard Advies Brandweer

Bijlage 5 Onderbouwing externe veiligheid en standaard advies brandweer

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek

Bijlage 7 Onderzoek Milieueffecten Veehouderij (Geur)

Bijlage 7 Onderzoek milieueffecten veehouderij (geur)

Bijlage 8 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 9 Aerius-berekeningen

Bijlage 9 AERIUS-berekeningen

Bijlage 10 Ecologische Quickscan

Bijlage 10 Ecologische quickscan

Bijlage 11 Voorverlegreactie Provincie

Bijlage 11 Voorverlegreactie Provincie

Bijlage 12 Verslag Omgevingsdialoog Groenstraat 98

Bijlage 12 Verslag omgevingsdialoog Groenstraat 98

Bijlage Nota Van Zienswijzen

Bijlage Nota van zienswijzen

Bijlage Staat Van Wijzigingen

Bijlage Staat van wijzigingen