KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Natuur
Artikel 5 Wonen - Buitengebied
Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Procedureregels
Artikel 13 Overige Regels
14 Bouwen In Nabijheid Van Beschermwaardige Bomen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Plangebied En Beoogde Ontwikkeling
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur En Beoogde Ontwikkeling
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Obstakelvrije Zone Luchthaven
4.8 Lucht
4.9 Geur
4.10 Bodem
4.11 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand Watersysteem
5.2 Beleidskader
5.3 Duurzaam Watersysteem
5.4 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Bestemmingen En Aanduidingen
6.3 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Aankoopbewijs Ruimte Voor Ruimte Titel
Bijlage 3 Risico-inventarisatie En Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Dialoog Geanonimiseerd

Buitengebied De Voorste Stroom, 9e herziening (Zandstraat 13)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Ontwerp op 05-12-2023 - in voorbereiding

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom, 9e herziening (Zandstraat 13) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2021045-a001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 ambachtelijk bedrijf

Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van zorgwonen.

1.12 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.13 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart.

1.14 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.25 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.26 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door een gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied of door de wijze waarop daarin de ontwikkelingen tot uitdrukking komen van de esthetische opvattingen in de loop van de tijd.

1.27 dove gevel

  • een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB onderscheidenlijk 35dB, alsmede

  • een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.28 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.30 escortbedrijf

Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.

1.31 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.32 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.34 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.35 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.36 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.37 houtopstand

Houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken, heggen en bomen.

1.38 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.39 kortstondig

Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.

1.40 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.41 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.42 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.43 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.44 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.45 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.46 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.47 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.48 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.49 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.50 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.51 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.52 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.53 prostitutie-inrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.55 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.56 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  1. verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;

  2. verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;

  3. het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbestrijding, effectief omgaan met water e.d.);

voorbeelden zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, teeltondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.

1.57 teeltondersteunende voorzieningen, permanente

Teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt.

1.58 teeltondersteunende voorzieningen, tijdelijke

Teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, gedurende maximaal 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik.

1.59 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.60 verblijfsvoorzieningen

Besloten ruimten, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.61 voorgevelrooilijn

De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.

1.62 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.63 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.64 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.65 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Wonen - Buitengebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Hoofdtoegang woningen

8.2 Ruimte tussen bouwwerken

8.3 Ondergrondse bouwwerken

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen

In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' de volgende regels:

  1. binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' mogen geen (beperkt) kwetsbare en zeer kwetsbare objecten worden opgericht;

  2. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname van of gelijkblijvend groepsrisico;

  3. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen de 'veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen' indien:

  1. er geen sprake is van zeer kwetsbare objecten;

  2. er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename blijkt van het groepsrisico;

  3. de verantwoordingsplicht conform het Bevt is ingevuld.

10.2 luchtvaartverkeerzone - funnel

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak met zijkanten ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven in de Kaart luchtvaartverkeerzone, toegevoegd in de bijlage 4 van deze regels, overschrijdt.

10.3 Overige zone - attentiezone waterhuishouding

10.4 Overige zone - behoud en herstel van watersystemen

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

11.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

11.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

onder voorwaarde dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 20 m.

11.4 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

Artikel 12 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  2. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  3. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  4. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

13.2 Bevordering ruimtelijke kwaliteit buitengebied

Het bevoegd gezag kan, voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied betreft, slechts gebruik maken van de in dit plan opgenomen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden, indien voldaan wordt aan het vereiste van bevordering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant en de daarop gestoelde werkafspraken met de provincie.

13.3 Parkeerregeling

13.4 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14 Bouwen In Nabijheid Van Beschermwaardige Bomen

14.1 Bebouwingsafstand

De afstand van enig bouwwerk tot het hart van een op de bij deze planregels in bijlage 5 gevoegde Boomwaardekaart weergegeven boom bedraagt ten minste 15m.

14.2 Toegestane bebouwing

Het bepaalde in 14.1 is niet van toepassing indien:

  1. binnen de genoemde afstand van 15m reeds bebouwing voorkomt en na sloop van deze bestaande bebouwing nieuwe bebouwing wordt opgericht met een zelfde afstand tot de boom en een zelfde goot- en bouwhoogte, mits daarbij zodanige maatregelen te worden getroffen, dat de betrokken houtopstand / boom niet wordt geschaad;

  2. een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van de boom;

  3. de boom om andere, van overmacht getuigende redenen reeds eerder is geveld, dan wel door een calamiteit teniet is gegaan.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in 14.1, indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als voorwaarde voor deze omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een bomeneffectanalyse (BEA) van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen. Deze analyse wordt in elk geval vereist indien:

  1. er sprake is van een 'monumentale boom';

  2. er gegronde vermoedens bestaan dat het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden het voortbestaan van de betreffende boom of houtopstand / boom in gevaar kunnen brengen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Buitengebied De Voorste Stroom, 9e herziening (Zandstraat 13)

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek ontvangen voor een herziening van het bestemmingplan op de locatie Zandstraat 13 in Berkel-Enschot. Dit verzoek ziet op het omzetten van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning en het toevoegen van een ruimte voor ruimte woning ten oosten daarvan, op hetzelfde perceel.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden, welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan, in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Plangebied En Beoogde Ontwikkeling

Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zandstraat 13 in Berkel-Enchot, gemeente Tilburg, en omvat het kadastraal perceel bekend als sectie D, nr. 2130. Dit perceel wordt globaal begrensd door de Zandstraat in het noorden, agrarische gronden en een interieur- en glaswerkbedrijf in het oosten, agrarische gronden in het zuiden en de woning Zandstraat 15 in het westen.

[image]

Afbeelding 1: Ligging plangebied (rood omcirkeld) in de gemeente Tilburg.

[image]

Afbeelding 2: Ligging plangebied (rood omkaderd) aan de Zandstraat.

Beoogde ontwikkeling

De op de locatie aanwezige agrarische bedrijfswoning is in 2009 door brand verloren gegaan. Daarna is deze vervangen door een noodwoning. De locatie is echter al meerdere jaren niet meer voor agrarische doeleinden in gebruik. Via het voorliggend plan wordt de agrarische bestemming omgezet naar een reguliere woonbestemming. Het voormalig bouwvlak wordt daarbij verkleind.

Naast de omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning wordt een ruimte voor ruimte woning ten oosten van de voormalige bedrijfswoning toegevoegd. Een deel van de woonbestemming van de ruimte voor ruimte woning ligt ter hoogte van het voormalig agrarisch bouwvlak, een deel ligt daar aan oostelijke zijde net buiten. Beide woningen worden landschappelijk ingepast.

Ten zuiden van de woningen wordt een agrarisch perceel als natuur bestemd. Deze natuur is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan, dat te vinden is in bijlage 1. Voor een deel van deze natuur is op 4 augustus 2016 subsidie toegekend in het kader van het Groenblauw Stimuleringskader, welke zowel inrichting, beheer, als grondwaardedaling omvatte. Daarom is Natuur op deze plek een passende bestemming.

Ter versterking van deze eerder gesubsidieerde natuurlijke inrichting, wordt in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap voor de voorliggende ontwikkeling, een extra perceel met bloemrijk grasland ingericht en als natuur bestemd.

In onderstaande afbeeldingen is het huidig bestemmingsplan, de gronden waarvoor in 2016 subsidie in het kader van het Groenblauw Stimuleringskader is verleend, en een uitsnede van het het beoogde inrichtingsplan voor de voorliggende ontwikkeling te zien.

[image]

Afbeelding 3: agrarisch bouwvlak in het vigerend bestemmingsplan

[image]

Afbeelding 4: uitsnede kaart beschikking Stimuleringskader Groenblauwe Diensten 4 augustus 2016

[image]

Afbeelding 5: Inrichtingsplan beoogde ontwikkeling:

Westelijke zijde perceel: bestaande bedrijfswoning met bijgebouw

Oostelijke zijde perceel: ruimte voor ruimte woning met bijgebouw
Zuidelijke zijde perceel: nieuwe beplanting en bloemrijk grasland alsook natuur in het kader van

een beschikking op grond van het Stimuleringskader Groenblauwe Diensten

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van 'Buitengebied De Voorste Stroom' (vastgesteld op 14 december 2009) en het bestemmingsplan 'Parapluplan agrarische bedrijven' (vastgesteld op 3 juni 2019). In deze bestemmingsplannen is voor de planlocatie de enkelbestemming 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' opgenomen, waarbij de gronden zijn bestemd voor (het vestigen van) een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf. De bestemming staat hiermee het beoogde gebruik (twee woonbestemmingen) niet toe.

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur En Beoogde Ontwikkeling

Het perceel aan de Zandstraat is gelegen in landschapspark Moerenburg. Centraal in dit landschapspark is het beekdal van de Voorste Stroom (een onderdeel van de beek 'De Leij'). Het beekdallandschap heeft een kleinschalige verkaveling van weilanden, perceelrandbegroeiing, natuurgebieden, beeklopen en (broek)bossen. De laaggelegen graslanden in het beekdal vertonen kenmerken van de typische dwarsverkaveling (loodrecht op de beek). Bovendien komen er kleine moerasgebieden voor en is er veel opgaande beplanting aanwezig op de kavelgrenzen. De grens van hoog naar laag, op de overgang tussen dekzandrug en beekdal, wordt gemarkeerd door het oude bebouwingslint Oisterwijksebaan-Broekstraat-Zandstraat. Hier staan veelal typerende langgevelboerderijen. Sinds eind jaren '50 van de vorige eeuw was ook op de voorliggende locatie een boerderij aanwezig.

Met dit bestemmingsplan wordt ruimte geboden om de voormalige agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning en een tweede woning toe te voegen via de ruimte voor ruimte regeling.

Het bouwvlak voor beide woningen is rechthoekig en parallel aan de straat gelegen. Daarnaast wordt in de planregels een lage goothoogte voorgeschreven. In hoofdvorm zullen de woningen daardoor overeenkomen met langgevelboerderijen die van oudsher met de lange gevel aan de weg werden geplaatst. Daardoor sluiten de woningen aan op het bebouwingspatroon in dit gebied.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

De NOVI is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen,

maatschappelijke partijen en burgers.

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog

voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken

van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

  • Afwentelen wordt voorkomen.

Belangrijkste keuzes in de NOVI

  • Een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;

  • De verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;

  • De overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven‐ en industriegebied;

  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;

  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;

  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water‐ en bodemsystemen.

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de

samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor

de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke

afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht

met Omgevingsagenda’s en NOVI‐gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Met dit bestemmingsplan worden 2 woningen mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning op 1 januari 2023) echt klaar te zijn, is er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.

2.2.2 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  • De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  • Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  • Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  • Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  • Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning 1 januari 2023) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Dit betreft de regels van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. Sinds 2019 zijn regelmatig delen van de Interim omgevingsverordening herzien.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Zodra de Omgevingswet in werking treedt, treedt ook de definitieve omgevingsverordening in werking. In deze definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

Project in relatie tot Interim omgevingsverordening:

Op grond van de provinciale verordening geldt voor iedere ontwikkeling een zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Tevens dient er voor ontwikkelingen in het landelijk gebied sprake te zijn van kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor hanteert de gemeente Tilburg de regionale 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015'. Hierin is afgesproken dat er bij omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning sprake is van voldoende verbetering van landschappelijke kwaliteit als het agrarisch bouwvlak met 60% wordt verkleind en de nieuwe ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.

Het huidig agrarisch bouwvlak van ca. 2650m2 wijzigt naar een woonbestemming van ca. 1590m2, een verkleining tot 60%. Vanwege de beperkte omvang van de woonbestemming, de maximale maatvoering van het bijgebouw bij de bestaande woning (150m2) en de bijdrage aan de cultuurhistorische landschappelije kwaliteiten van het gbied die in het inpassingsplan zijn vastgelegd (zie bijlage 1 en de paragraaf 'cultuurhistorisch waardevol gebied') kan deze ontwikkeling toch worden beschouwd als een categorie 2 ontwikkeling volgens de indeling in de regionale werkafspraken kwaliteitsverbetering.

Naast de functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning wordt ook een ruimte voor ruimte woning toegevoegd, op basis van artikel 3.79 in de Interim omgevingsverordening. Vanwege de aankoop van een bouwtitel voor een ruimte voor ruimte woning is aanvullende kwaliteitsverbetering van het landschap hiervoor niet nodig. Het aankoopbewijs van de titel wordt toegevoegd als bijlage 2van deze toelichting. Om te voldoen aan de werkafspraken voor kwaliteitsverbetering en vanwege de algemene zorgplicht voor het landschap moeten de woningen wel landschappelijk worden ingepast. Uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan is geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de planregels. Er zijn geen overtollige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen meer aanwezig; Slechts 1 bedrijfsgebouw resteert en dat wordt een bijgebouw bij de burgerwoning (de voormalige bedrijfswoning, het bijgebouw is 150m2). Om die reden is een sloopverplichting in de planregels niet nodig.

Naast het bovenstaande zijn er voor het plangebied ook verschillende aanduidingen opgenomen in de Interim omgevingsverordening. Het plangebied is gelegen binnen de werkingsgebieden: 'attentiezone waterhuishouding', 'diep grondwaterlichaam', 'stalderingsgebied', 'bescherming Natura2000, 'cultuurhistorisch waardevol gebied', 'groenblauwe mantel', 'landelijk gebied' en 'norm wateroverlast buiten stedelijk gebied'. Hieronder wordt in beeld gebracht op welke aanduidingen de planregels en verbeelding van het voorliggend initiatief zijn toegesneden. Vervolgens wordt op de ruimte voor ruimte regeling ingegaan.

Attentiezone waterhuishouding

Een bestemmingsplan van toepassing op 'Attentiezone waterhuishouding' strekt tot bescherming van de waterhuishouding. Deze aanduiding sluit functies en activiteiten die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant uit.

In de planregels is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de hydrologische waarden die binnen deze attentiezone in stand gehouden moeten worden.

Cultuurhistorisch waardevol gebied

Het plangebied is gelegen binnen het cultuurhistorisch vlak Voorste Stroom en Oisterwijkse Hoeven. Dit gebied bestaat uit landbouwgronden en kleine bospercelen in het dal van de Voorste Stroom, naar het zuiden overgaand in heide die omstreeks 1900 is omgezet in bossen en landbouwgronden. De gronden langs de Voorste Stroom hebben een kleinschalige, strookvormige percelering, zoals veel beemdgronden langs de Brabantse beken. De gronden ten zuiden van de beek waren nog grotendeels ongeperceleerd in 1850. Het gebied wordt doorsneden door de A65 en de Burgemeester Bechtweg. De relatie van de ontginningen op de Gemeene Heide met de Abdij Koninghoeven is waardevol. De relatie tussen de beemdgronden in het beekdal met de akkercomplexen op de dekzandrug van Laag-Heukelom is waardevol.

De voorgenomen ontwikkeling aan Zandstraat 13 ligt buiten deze laatstgenoemde gebieden. De omgeving van het plangebied is in de loop der jaren gewijzigd, waarbij geleidelijkerwijs een rechthoekig patroon van wegen en waterlopen is aangelegd met voor de landbouw meer efficient ingerichte wegen en waterlopen.

Het plangebied bevindt zich, naast het hierboven omschreven gebied, ook in het gebied dat door de gemeente is aangeduid als het stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven. Dit wordt gekenmerkt door een kleinschalig mozaieklandschap, waarbij in de omgeving naast ecologisch waardevolle beekdalen, graslanden, hakhoutwallen, struwelen, poelen en bloemrijke graslanden te vinden zijn. Daarbij wordt aangehaakt op de cultuurhistorische landschappelijke inrichting van voor de grootschalige ruilverkavelingen.

In het landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1) dat voor de voorliggende ontwikkeling aan Zandstraat 13 is opgesteld, komen de landschapselementen uit verschillende tijden terug. Om aan te sluiten bij de landschapselementen in de omgeving worden bestaande houtsingels verlengd, met struweel- en boomvormers die de perceelsgrenzen verder begeleiden. In deze verruigde vegetatie kunnen uilen zich verstoppen. Deze landschapsstructuren zorgen er ook voor dat de ruimtelijke vormgeving van de gebouwen verzacht wordt en dat de gebouwen gedeeltelijk aan het zicht worden onttrokken. Daarbij worden enkele knotbomen langs de perceelsgrenzen beoogd, waar de uilen ook kunnen rusten en uitkijken. Deze knotwilgen zorgen tevens voor meer beleving van het landschap en versterken het rechthoekige patroon van het landschap dat nu aanwezig is. De bomen, afgewisseld met bloemrijk grasland en de aanwezige poel, verzachten echter de grootschaligheid in het gebied.

Landelijk gebied

Artikel 3.69 van de Interim Omgevingsverordening benoemt dat een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning kan worden gebruikt, als is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en dat overtollige bebouwing wordt gesloopt. Aan beide voorwaarden wordt voldaan. De voormalige bedrijfswoning wordt burgerwoning. Er is geen sprake van splitsing in meerdere wooneenheden. Overtollige bebouwing is niet meer aanwezig. Bij de woonbestemmingen waar het voorliggend plan op ziet is 150m2 aan bijgebouwen toegestaan.

Ruimte voor ruimte

Artikel 3.79 van de Interim Omgevingsverordening benoemt dat een bestemmingsplan kan voorzien in de ontwikkeling van een nieuwe ruimte voor ruimte kavel in Landelijk gebied. Dat is mogelijk als de ontwikkeling plaatsvindt op basis van in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit, als de ontwikkeling plaatsvindt op een aanvaardbare locatie en past in de ontwikkelingsrichting van het gebied.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Voor de ruimte voor ruimte woning wordt een bouwtitel aangekocht bij de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte, waardoor aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit is verzekerd. Deze ruimte voor ruimte bouwtitels zijn tot stand gekomen door de sanering van een intensieve veehouderij binnen de provincie Noord-Brabant.

De locatie van de ruimte voor ruimte woning is gelegen in een bebouwingsconcentratie. De gemeente heeft in de Omgevingsvisie Tilburg 2040 aangegeven welke straten/linten geschikt worden geacht voor het toevoegen van ruimte voor ruimte woningen. Dit plan is nog gestoeld op deze visie. HIerin werd ook de Zandstraat aangewezen als lint waar ruimte voor ruimte ontwikkelingen mogelijk kunnen zijn.

De gronden binnen het plangebied maken onderdeel uit van het buurtschap ‘Zandstraat’, dat van oudsher een bebouwingsconcentratie vormt. Op de historische kaart op de volgende pagina is zichtbaar dat het buurtschap omstreeks 1870 reeds gevormd was. Goed zichtbaar is dat er verschillende boerenerven zijn gelegen op de overgang tussen dekzandrug en beekdal. Gedurende de jaren is de bebouwingsconcentratie uitgebreid. Het perceel is met de komst van de tangent (de N261, zie afbeelding 5) ruimtelijk ‘losgesneden’ van de kern van het buurtschap, dat is gelegen bij de bocht in de Zandstraat. Het maakt hier echter al van oudsher deel van uit.

[image]

Afbeelding 4: historische kaart met ligging plangebied aangeduid via rode pijl (bron: www.topotijdreis.nl)

[image]

Afbeelding 5: kaart huidige situatie met ligging plangebied aangeduid via rode pijl (bron: www.topotijdreis.nl)

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan dat de Zandstraat 13 is aangewezen als lint, waar nieuwe woningen in het kader van de regeling voor ruimte voor ruimte in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant kansrijk zijn.

Beleidsregels particuliere woningbouwinitiatieven en functiewijziging in het landelijk gebied

Op 24 oktober 2023 zijn de beleidsregels voor particuliere woningbouwinitiatieven aangepast. Voor de voorliggende ontwikkeling is sprake van maatwerk. Deze ontwikkeling loopt al geruime tijd, het formeel overleg heeft reeds plaatsgevonden en het plan is afgestemd op de voorgaande kaders. Daarnaast is maatwerk aanvaardbaar, omdat via dit plan ook natuurontwikkeling wordt versterkt en wordt vastgelegd. In het verleden met subsidie aangelegde natuurlijke elementen worden versterkt met een zone bloemrijk grasland en struwelen en het geheel wordt ook planologisch vastgelegd (zie ook paragraaf 1.2).

2.3.2 Beleidsregels particuliere woningbouwinitiatieven en functiewijziging in het landelijk gebied

Op 24 oktober 2023 zijn de beleidsregels 'particulieren woningbouwinitiatieven en functiewijziging in het landelijk gebied' vastgesteld. Het toevoegen van een ruimte voor ruimte woning in het bebouwingslint past niet binnen deze kaders, omdat hiertoe ook sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing nodig is. Voor de voorliggende ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de maatwerkregeling in dit beleid. Deze ontwikkeling loopt al geruimte tijd en versterkt de omgevingskwaliteit door natuurontwikkeling en het planlogisch vastleggen van eerder gerealiseerde natuur in een passende bestemming.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

Stedenbouwkundig aspecten

Op de planlocatie, gelegen in het buurtschap Zandstraat, is al van oudsher bebouwing aanwezig. In het verleden lagen er in het buurtschap verschillende boerenerven op de overgang tussen de dekzandrug en het beekdal. De bebouwingsconcentratie is in de loop van de 20ste eeuw verder uitgebreid. Door de komst van de tangent (de N261) begin 21ste eeuw is het cluster in ruimtelijk opzicht doorsneden. Het perceel is daardoor ‘losgesneden’ van de kern van het buurtschap, dat is gelegen bij de bocht in de Zandstraat. Het maakt hier echter al van oudsher deel van uit. Ook in paragraaf 1.4 (ruimtelijke en functionele structuur) en paragraaf 2.2.3 (Interim omgevingsverordening, thema 'ruimte voor ruimte') wordt aandacht aan de stedenbouwkundige aspecten van de planlocatie besteed.

Welstand

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

De grondslag voor de welstandsnota ligt in de Woningwet: Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´. Het welstandsbeleid is daarmee een instrument om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd.

Nadien is de nota in 2010 en 2012 geactualiseerd. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de meest recente actualisatie van de Welstandsnota 2012. Deze nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Hierin zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad verwerkt en zijn kaarten geactualiseerd, samengevoegd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Daarmee beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

Ligging: het plangebied ligt ten oosten van de bebouwde kom van Tilburg, in het verlengde van de Broekstraat in het deel van het gebied Moerenburg dat voor 1996 bij de gemeente Berkel-Enschot hoorde.

Geomorfologie: het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door dekzandruggen, al dan niet met oud bouwlanddek. Het jonge dekzand is grover van textuur en het bevat minder leem dan het oude dekzand. Het oude dekzand wordt met name ten noorden van de Leij aangetroffen. Ten zuiden van de Leij bevindt zich voornamelijk jong dekzand in de bovengrond (Teunissen van Manen, 1985; Putten, 2000). De Broekstraat/Zandstraat is het verlengde van de Oisterwijksebaan: een doorgaande weg waarvan het ontstaan tenminste tot de Romeinse tijd teruggaat, maar vermoedelijk nog veel ouder is. De Zandstraat zelf is als weg aangegeven op historische kaarten zoals die van Diederik Zijnen uit 1760.

In een groot deel van het plangebied is hoge zwarte enkeerdgrond gekarteerd. Deze is het resultaat van een continue bewoning en een agrarisch gebruik van de grond. Het gebied is zeer dun bezaaid met bebouwing. De grootste concentratie daarvan bevindt zich langs de Oisterwijksebaan en de Broekstraat/Zandstraat.Het plangebied zelf ligt ten noorden van het beekdal van de Leij. Hier komen verschillende toponiemen voor met ’broek’ (Broeckstraet, die Broecksijde) en ‘moer’ (Moerenburg). Beide toponiemen verwijzen naar zompig, moerassig land. Deze zompige, moerassige gebieden waren minder geschikt voor akkerland en bewoning. Hier lagen de graslanden, hooilanden, bossen en woeste gronden.De gras- en hooilanden werden vaak op een typische manier verkaveld, waardoor kenmerkende beemden ontstonden: langgerekte kavels, loodrecht op de waterloop, met tussenliggende sloten om het gebied verder te ontwateren. Aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied wordt het landschap gedomineerd door het beekdal van de Leij waarin op verschillende plaatsen andere waterlopen, zoals de Zwarte Rijt, de Voorste stroom en de Korvelse Waterloop uitmonden.

3.3.2 Archeologie

Op de locatie Zandstraat 13 te Berkel-Enschot geldt het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom dat dateert uit 2010. Voor grote delen van het bestemmingsplangebied geldt een dubbelbestemming Archeologie.

Deze dubbelbestemming is destijds gebaseerd op de verwachting, voortkomend uit cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek, dat het gebied in het verleden gebruikt en bewoond werd door de mens. In het rapport wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachting in het plangebied middelhoog tot hoog is.

Het plangebied maakt deel uit van het dekzandlandschap van Midden-Brabant. Tussen Tilburg en Oisterwijk loopt een oost-west georiënteerde dekzandrug. De relatief hoge ligging in het landschap maakte het gebied interessant voor gebruik en bewoning door de mens, al vanaf de steentijd. Vanaf de late middeleeuwen werd door de boeren in het gebied plaggenbemesting toegepast. De hierdoor ontstane enkeerdgronden dekten de eronder gelegen bodems af waardoor deze bodems met de daarin aanwezig sporen, goed bewaard zijn gebleven. In de jaren '90 van de vorige eeuw werden tijdens archeologische karteringen op deze dekzandrug, tientallen vindplaatsen ontdekt, met vondsten uit de perioden laat-paleolithicum tot en met de late middeleeuwen, waarbij het zwaartepunt in de IJzertijd en Vroege Middeleeuwen lag.

Tijdens opgravingen in verband met de aanleg en verbreding van de Burgemeester Bechtweg zijn in de perioden 1994-1995 en 2010-2013 verschillende archeologische vindplaatsen opgegraven. Hierbij ging het om een vondst en een grafmonument uit de vroeg- en midden-bronstijd, een urnenveld uit de late bronstijd en nederzettingen uit de ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen. Aan de Zandstraat kwam een nederzetting tevoorschijn die stamde uit de ijzertijd t/m de Romeinse tijd.

Voor het plangebied geldt op basis van bovenstaande informatie een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten. Daarom wordt de in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.

In verband met de hoge archeologische verwachting is het mogelijk dat ook bij kleine ingrepen, waarvoor conform de planregels geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, sporen of vondsten worden gedaan waarvan de vinder kan vermoeden dat het gaat om archeologisch erfgoed. Hiervoor geldt dat de vinder op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk melding moet doen bij de Minister (via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) of bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Cultuurhistorie

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten gelegen. De van rijkswege beschermde boerderij Broekstraat 6; een nog zeer gave uit 1747 daterende boerderij die in 2010 werd aangewezen als rijksmonument (monumentnr. 526901), ligt in een bocht van de Broekstraat op 800 meter ten westen van het plangebied.

Objecten en structuren

Verder naar het zuidwesten (1 kilometer) bevindt zich het rijksmonumentale complex van de voormalige Afvalwaterzuivering Oost dat grotendeels in 1937 en de decennia daarna werd aangelegd. Langs de Broekstraat en de Zandstraat bevinden zich enkele in het Monumenten Inventarisatie Project als cultuurhistorisch waardevol aangeduide boerderijen. Dit zijn Broekstraat 4 en 8 en Zandstraat 11.

De historische wegenstructuur in het gebied Moerenburg gaat eeuwen terug en is op de oudst bekende topografische kaart van Tilburg, die van Diederik Zijnen uit 1760, nagenoeg in dezelfde vorm aanwezig als dat nu nog is.

Historisch groen

De beekdalen waren een belangrijke houtleverancier. Ongetwijfeld werd al in de prehistorie hout in de beekdalen gewonnen. Vanaf de middeleeuwen werden broekbossen beheerd als hakhoutbossen. Na het rooien van de bomen bleef de onderstam achter. Op de onderstam groeide nieuwe scheuten, zodat de onderstam na verloop van tijd een typische verdikking kreeg en er meerdere stammen ontwikkelden. In de buurt van het plangebied zijn nog steeds enkele hakhoutbosjes aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de functiewijziging en het bijbouwen van een woning naast de bestaande woning. De lintbebouwde structuur van de Zandstraat en de openheid van het landschap worden daardoor niet aangetast. Op basis van de uitkomsten van de uitgevoerde archeologische onderzoeken in de omgeving van het plangebied en in aansluiting op de aanpalende delen van het bestemmingsplan De Voorste Stroom wordt in het plangebied Zandstraat 13 de bestaande dubbelbestemming Archeologie gehandhaafd.

3.4 Volkshuisvesting

Voor de voorgenomen ontwikkeling Zandstraat 13 te Berkel-Enschot is vanwege het beperkte aantal van twee woningen, waaronder de voormalige agrarische bedrijfswoning, geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling nodig.

Alhoewel toetsing niet nodig is past het plan in de gemeentelijke woningbouwopgave. Het voldoet aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie en de Woonagenda 2020-2025, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave voor vrijstaande grondgebonden woningen in een dorps woonmilieu en de ontwikkeling van woningen in particulier opdrachtgeverschap.

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning(en) levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.5 Groen

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2017

  • Beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2017

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het bijhouden van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (toegevoegd als bijlage bij de planregels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  • De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied. In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  • Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  • In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

  • Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Algemeen

Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

4-sporen beleid parkeren 2021

Op 18 november 2021 heeft de raad met betrekking tot parkeren in de binnenstad het 4-Sporenbeleid Parkeren en Deelmobiliteit vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat bij een nieuwe ontwikkeling de ontwikkelaar in de basis nog steeds geacht wordt het parkeren op de eigen ontwikkelplot op te lossen, maar dat er meer handvatten komen waarmee de gemeente een helpende hand kan bieden. De vier sporen zijn:

1 Het beter benutten van restcapaciteit in openbare parkeergarages

Hiervoor zijn nieuwe abonnementsvormen ingevoerd waarbij de garages op rustige momenten beter worden gebruikt en op drukke momenten voornamelijk ruimte bieden voor bezoekersparkeren. Voor bezoekers van bewoners wordt een bezoekersregeling in de garages ontwikkeld.

2 Met een hoogwaardig en betaalbaar aanbod deelmobiliteit een goed alternatief bieden voor de eigen auto
Met behulp van een vergunningenstelsel voor deelscooters en deelfietsen wordt actief gestuurd op een hoogwaardig aanbod. Ook voor deelauto’s is een dergelijk vergunningenstelsel volgens planning eind 2023 beschikbaar.

In de nota parkeernormen zijn de voorwaarden voor deelmobiliteit opgenomen.

3 Gebiedsgericht aan de rand van de binnenstad openbare parkeercapaciteit toevoegen
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat er aan de oostkant van het centrum een aantal van 500 á 600 extra parkeerplaatsen in openbare gebouwde voorziening wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de westzijde van de binnenstad een tijdelijke garage van ca. 350 parkeerplaatsen gerealiseerd.

4 Transferia bij de toegangspoorten van de stad
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat een tweetal transferia, bij de Kempenbaan en in Noord, worden uitgewerkt. Deze worden voorzien van hoogwaardig natransport, waaronder snelle en frequente buslijnen.

Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020

Het Tilburgs beleid voor de fiets is vastgelegd in “Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020”, welke door het college is vastgesteld op 8 december 2020.

De fietsagenda is één van de vijf uitwerkingen van de Mobiliteitsaanpak Tilburg 2040 (MAT2040) en de MobiliteitsAgenda 013. Hierin is de doelstelling opgenomen dat tweederde van de verplaatsingen binnen de stad in 2040 op actieve wijze plaatsvindt (lopen en fietsen) en een groei van 20% van het aantal gereden fietskilometers in 2027 ten opzichte van 2017. Fietsen is inclusief, draagt bij aan een duurzame stad en is cruciaal in gezondheidspreventie. Daarom kiest de gemeente Tilburg voor de fiets en doet dit consequent. Hierbij wordt ingezet op drie pijlers: fietsinfrastructuur, fietsparkeren en fietsstimulering. De fietsagenda verbindt het Tilburgs fietsbeleid met het Regionaal Fietsbeleidsplan 2016-2020 (regio Hart van Brabant), met de Samenwerkingsagenda BrabantStad Fiets 2019-2022 (de vijf Brabantse steden, de provincie NoordBrabant en BUas) en met het landelijke Tour de Force 2e etappe Schaalsprong Fiets (samenwerking tussen het Ministerie van I&W, IPO, VNG/F10, vervoerregio’s en diverse organisaties waaronder de ANWB en de RAI Vereniging).

Agenda voor het stedelijk openbaar vervoer in Tilburg
De Tilburgse OV-agenda vormt een uitwerking van actuele kaders, waaronder de Mobiliteitsaanpak Tilburg (2016), Verstedelijkingsstrategie (2022), Parkeerstrategie (2022) en de Netwerkanalyse (2020). In het bestuursakkoord ‘Meer voor Elkaar’ (2022) is opgenomen dat voor het realiseren van de woningbouwopgave en voor een prettig en gezond verblijfsklimaat een mobiliteitstransitie noodzakelijk is met inzet op hoogwaardig openbaar vervoer voor de lange termijn.
Om Tilburg leefbaar en bereikbaar te houden, dient het aantal reizigers in 2040 met een factor 3-4 te zijn gegroeid ten opzichte van 2019. Om dat te bereiken, zet Tilburg op hoofdcorridors in op Bus Rapid Transit (BRT). Hier reizen inwoners en bezoekers snel en comfortabel over busbanen naar hun bestemming. Aanvullend op BRT worden sterke ontsluitende stads- en streeklijnen gehandhaafd. Een hoogfrequente stadslijn door de oude stad van noord naar zuid verbindt de Parkring, het Museumkwartier, Wagnerplein en mogelijk het ziekenhuis en te ontwikkelen transferia in Noord en Zuid. Tenslotte gaan reizigers voor de kleine vervoersbehoeften gebruik maken van flexibele, ondersteunende, toegankelijke diensten.

Netwerkanalyse, de auto-agenda Tilburg

De Omgevingsvisie uit 2015, de Mobiliteitsaanpak uit 2016 en TilburgNext uit 2017, sturen in combinatie met een mobiliteitstransitie en een toename van een fors aantal inwoners aan op stedelijke ontwikkeling die bijdraagt aan een vitale, economische sterke, inclusieve en mooie stad om in te wonen en werken. Dit geldt ook voor de binnenstad, dat als nieuw centrum toe moet naar meer bezoekers, meer inwoners en meer verblijfskwaliteit. Dit vergt echter ruimte en die is slechts beperkt beschikbaar.

Ten behoeve hiervan is de netwerkanlyse uitgevoerd en vastgesteld door de raad op 1 februari 2021.

In de netwerkanalyse is een betere benutting van de buitenring van de stad, voor vracht en doorgaand verkeer, door een optimalisering van deze routes, opgenomen. Daarnaast is vastgesteld dat de gehele cityring in een kwalitatieve en leefbare openbare ruimte geïntegreerd moet worden, met gegarandeerde bereikbaarheid van de binnenstad voor bewoners, bezoekers en bevoorrading. Hiervoor is op 4 oktober 2021 door de raad een aantal concrete, aanvullende, maatregelen vastgesteld die de hoeveelheid verkeer op de cityring in voldoende mate terugbrengt. Met deze aanpassingen wordt ook de naam “cityring” vervangen door een naam die de lading beter dekt en verwijst naar de parkeerroute en het gewenste groene karakter van de ring. De huidige werknaam hiervoor is “Parkring”.

Tilburg loopt!, de loopagenda Tilburg 2020 – 2023

Lopen draagt bij aan de doelen in het bestuursakkoord. Lopen maakt, zoals wetenschappelijk is bewezen, gezond en gelukkig. Lopen is inclusief, duurzaam en draagt bij aan de vitaliteit van onze inwoners.
Met dit doel is op 12 mei 2020 de loopagenda vastgesteld. Deze agenda geeft invulling aan het handvest voor lopen, het partnerschap van het platform ruimte voor lopen, de mobiliteitsaanpak 2040 en de mobiliteitsagenda 013. Bij de mobiliteitsaanpak 2040 horen uitvoeringsagenda's. In de loopagenda is het uitvoeringsprogramma voor de voetganger opgenomen.
De uitgangspunten die zijn vastgesteld gaan uit van volledige toegankelijkheid voor iedereen. Lopen maakt deel uit van elke verplaatsing ook die waarbij andere vervoerswijzen betrokken zijn. Het kan ook alleen een ommetje zijn. Er moet voor voetgangers een basiskwaliteit zijn, maar op plaatsen waar veel voetgangers komen moet dat een extra kwaliteitsimpuls krijgen.

Nota 'Parkeernormen Tilburg 2023', parkeernormen voor de auto en voor de fiets

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023' zijn de geactualiseerde parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Deze zijn voor zowel autoparkeren als fiets- en scooterparkeren opgenomen.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een te realiseren aantal parkeerplaatsen. Voor de auto betreft dit een minimum en meteen ook maximum norm. Voor fietsparkeren betreft dit een minimumnorm. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, te worden gerealiseerd. Een ontwikkeling kan uit verschillende functies bestaan. De parkeereis wordt per functie bepaald. De Tilburgse parkeernorm is gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW. Dit zijn normen van de belangrijkste functies die in de gemeente voorkomen.

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

De mogelijkheid van inzet van deelmobiliteit is uitgebreid en er zijn rekenregels voor opgenomen. Tenslotte is de richtlijn laadpunten opgenomen.

3.6.2 Verkeersparagraaf Zandstraat 13

Ligging plangebied

Het plangebied in het buitengebied van Berkel-Enschot aan de Zandstraat.

Functies

De Zandstraat is een erftoegangsweg. In het fietsnetwerk van de gemeente Tilburg is de Zandstraat aangewezen als recreatieve fietsroute.

Ontsluiting

De ontsluiting van het plan loopt via de Zandstraat. Het betreft een erftoegangsweg type II buiten de bebouwde kom. Hier geldt een maximum toegestane snelheid van 60 km/uur. De weg is ook als zodanig ingericht.

In zowel oostelijke als westelijke (via de Broekstraat) richting sluit de Zandstraat aan op de Oisterwijksebaan. Vanuit beide richtingen geldt een gesloten verklaring voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer.

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg. Dit is in de planregels geborgd.

Calamiteitenvervoer

Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten.

Afvalinzameling

Het terrein moet goed bereikbaar zijn voor afvalinzameling. Een vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij arriveren en bij het wegrijden.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet

hierop wordt het planologisch mogelijk maken van 2 woningen niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel, maar het ruimtebeslag van de

voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als

bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op 1,4 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor de ontwikkeling waar dit plan op ziet.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven die invloed kunnen hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het plan betreft een woonbestemming voor twee woningen. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Nabij het plangebied is aan de Zandstraat 11 een bedrijfsbestemming aanwezig. Op basis van de VNG publicatie wordt deze machinale werkplaats met een productie oppervlakte van <200 m2 aangemerkt als een milieucategorie 3.1 activiteit. Als uitgangspunt voor milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Agrarische bedrijvigheid wordt onder het aspect geur benoemd.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een 'geitenmoratorium' (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek bleek dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM in het onderzoek Veehouderij en Gezondheid Omwonenden 3.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de 'omgekeerde werking': kunnen woningen worden opgericht in de nabijheid van een geitenhouderij? Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Bij vaststelling van dit beleid werd verwacht dat de VGO3 onderzoeken op korte termijn afgerond zouden zijn en er meer duidelijkheid zou komen over de relatie tussen geitenhouderijen en gezondheid, waarop aanpassing van de beleidslijn kon worden gebaseerd. De onderzoeken zijn echter fors vertraagd door Covid-19 en de resultaten worden pas eind 2024 verwacht.

Zandstraat 13 is gelegen op circa 1km afstand van een geitenhouderij. Toch kan aan het voorliggend initiatief medewerking worden verleend:

In het kader van de beleidsregels in het kader van het geitenmoratorium de voorliggende ontwikkeling maatwerk toegepast. De motivering hiervoor is als volgt:

  • Via de aankoop van een ruimte voor ruimte titel is deze kwaliteitswinst ook verzekerd: in ruil voor de titel is 3500kg fosfaat per jaar in Noord-Brabant uit de markt genomen en is er 1000m2 stalruimte gesaneerd.

  • Het deel van de beleidsregels gericht op aankoop van deze fosfaatrechten in Tilburg, bij een stoppende veehouder, is niet meer uitvoerbaar. De provinciale regels in de Interim omgevingsverordening zijn gewijzigd sinds de vaststelling van deze beleidsregels. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (op dit moment beoogd op 1-1-2024) zullen stoppende veehouders al hun milieurechten in moeten trekken, ten gunste van de ontwikkeling op hun eigen locatie. Hierdoor is het niet realistisch meer dat fosfaatrechten binnen Tilburg aangekocht kunnen worden van een stoppende veehouder.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald. In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (bijlage 3) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Vught, Tilburg-Boxtel, Tilburg-Breda, de lokale transportroute en de Rijkswegen A65/N65 en A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportas gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk.

  • Combinatie met gemengd of intensief gebied is mogelijk.

  • Niet geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten.

  • Beheersbaarheid spoor en gemeentelijke wegen op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-Vught, Tilburg-Boxtel,

Tilburg-Breda, de lokale transportroute en de Rijkswegen A65/N65 en A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie bijlage 3 Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft d.d. 11 november 2021 advies uitgebracht. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • Het plan ligt op 160 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen, gezien de geringe wijzigingen neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt niet in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), wel biedt NL-Alert de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijngeen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

Het voorliggend plan ziet niet op handel in vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het eind van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plangebied betreft:

  • de omzetting van een reeds aanwezige, tijdelijke noodwoning naar burgerwoning;

  • de splitsing van perceel BLK, sectie D, nummer 2130, waarbij een nieuwe woning wordt toegevoegd via de Ruimte voor Ruimte regeling.

Daarom is getoetst aan de normen van de Wgh en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar het rapport d.d. 24 januari 2022 van Gbs Milieuadvies (rapportnummer R2021.038, versie 2, te vinden in bijlage 4).

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Dit betreft de:

  • Zandstraat (60 km/uur weg);

  • Baksevenweg (60 km/uur weg);

  • Burgemeester Bechtweg (80 km/uur weg, N261);

  • Rijksweg A65 (>80 km/uur weg).

Voor nieuwe woningen geldt als wettelijke voorkeurgrenswaarde 48 dB. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat:

  • de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor beide woningen wordt overschreden voor de Zandstraat. De maximale geluidbelasting bedraagt 50 dB op woning 2. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB (nieuwbouw) wordt niet overschreden;

  • de wettelijke voorkeurgrenswaarde niet wordt overschreden voor de Baksevenweg;

  • de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor beide woningen wordt overschreden voor de Burgemeester Bechtweg. De maximale geluidbelasting bedraagt 54 dB op de oostgevel van woning 2 waarmee de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt overschreden. Om te kunnen voldoen aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt de oostgevel van woning 2 (deels) doof uitgevoerd;

  • de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor beide woningen wordt overschreden voor de Rijksweg A65. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB op woning 2. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt niet overschreden;

  • de gecumuleerde geluidbelasting exclusief toepassing van de wettelijke aftrek maximaal 57 dB bedraagt voor woning 1 en 59 dB voor woning 2;

  • de gecumuleerde geluidbelasting voor beide woningen acceptabel is omdat beide woningen kunnen beschikken over minimaal 1 geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte conform het gemeentelijk geluidbeleid;

  • voor beide woningen hogere waarden verleend moeten worden voor wegverkeerslawaai;

  • voor woning 2, conform het gemeentelijk geluidbeleid d.d. april 2015, aanvullende voorwaarden van toepassing zijn.

Maatregelen

Voor de Rijksweg A65 kan als bronmaatregel geluidarm asfalt als wegdekverharding worden aangebracht. De Rijksweg A65 is echter reeds voorzien van geluidreducerend enkellaags ZOAB. Door het toepassen van een stiller wegdek (tweelaags ZOAB fijn) op de Rijksweg A65 kan een reductie worden bereikt van 2 dB waardoor de voorkeursgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. De huidige asfaltlaag van de Zandstraat alsmede van de Burgemeester Bechtweg kunnen worden vervangen door bijvoorbeeld een dunnere deklaag waarmee een reductie van maximaal 3 dB kan worden bereikt.

Bij een reductie van 3 dB wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vanwege de Burgemeester Bechtweg nog steeds overschreden. De kosten van deze maatregel (vervangen wegdektype) staan niet in verhouding met het aantal woningen dat gebouwd gaat worden. Overige maatregelen aan de bron om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB (bijvoorbeeld het beperken verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Om de geluidbelasting te reduceren kunnen ook geluidschermen worden toegepast. Om een optimaal effect van geluidschermen te creëren, moeten deze bij voorkeur dicht bij de bron of dicht bij de ontvanger worden geplaatst. De kosten hiervan worden als niet doelmatig beschouwd mede gelet op het gegeven dat hier slechts sprake is van herbestemming en oprichten van twee woningen. Daarnaast is ter hoogte van de Burgemeester Bechtweg al een geluidscherm aanwezig. Het oprichten van een geluidscherm ter hoogte van woning 2 is vanuit stedenbouwkundige argumenten niet gewenst.

Gemeentelijk geluidbeleid april 2015

Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluid belaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op woning 2 meer bedraagt dan 53 dB. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening te borgen zijn voor woning 2 aanvullende voorwaarden gesteld. Dit betekent dat woning 2 moet beschikken over een geluidluwe gevel (met daaraan bij voorkeur gelegen de hoofdslaapkamer) en moet voldoen aan het wettelijk binnenniveau conform het Bouwbesluit. Definitie geluidluw: gecumuleerde geluidbelasting (Lcum), bepaald volgens bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, van maximaal 55 dB.

Om de woningen akoestisch mogelijk te maken en te kunnen voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder,

heeft het college van burgemeester en wethouders voor dit bestemmingsplan een hogere waarden besluit genomen. In dit besluit, dat te vinden is in de bijlagen bij de planregels, zijn aanvullende voorwaarden opgenomen waaraan woning 2 moet voldoen conform het gemeentelijk geluidbeleid. Om de geluidbelasting voor de Burgemeester Bechtweg terug te brengen tot de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt de oostgevel van woning 2 (deels) doof uitgevoerd. De toepassing van de dove gevel is in de planregels vastgelegd.

4.6.2 Railverkeerlawaai

In het Besluit Geluidhinder van 1 juli 2012 is het wettelijk kader van geluidhinder vanwege spoorwegen opgenomen. Op grond van artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder is de zonebreedte van de trajecten in Nederland vastgesteld. Deze zonebreedte is afhankelijk van het vastgesteld GPP. De spoorlijn van Tilburg naar Eindhoven heeft voor het traject ter plaatse van het plangebied een GPP (33723) van 69,7 dB. Dit betekent dat het spoor conform artikel 1.4a een zonebreedte heeft van 600 meter. Omdat het plangebied ruimschoots binnen deze zone valt is akoestisch onderzoek gedaan. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar het rapport d.d. 24 januari 2022 (rapportnummer R2021.038, versie 2) opgesteld door Gbs Milieuadvies, zie bijlage 4. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 55 dB voor spoorweglawaai niet wordt overschreden.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.


De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een wettelijk gezoneerde industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Stiltegebied

De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.

4.6.6 Trillingen

Het plangebied ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet is te verwachten en onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.

4.7 Obstakelvrije Zone Luchthaven

Het vliegveld Gilze-Rijen is in 1960 via een aanwijzingsbesluit in het kader van de Luchtvaartwet aangeduid als militair vliegveld. Dit aanwijzingsbesluit geldt nog steeds. Wel loopt er al enkele jaren een (nog niet afgeronde) procedure om de regelgeving rondom het vliegveld op te nemen in een luchthavenbesluit.

Voor het vliegveld gelden op dit moment regels voor geluidsbelasting en bouwhoogten op basis van het aanwijzingsbesluit, het besluit van de toenmalige Staatssecretaris van Defensie van 9 november 1993 tot vaststelling van een geluidzone rondom de luchthaven en het Besluit militaire luchthavens (AMvB) uit 2009.

Op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) moeten gemeenten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de aanwezigheid van een militaire luchthaven, de daarbij behorende geluidszone en het obstakelbeheergebied. In het voorliggend plan is in de algemene planregels een regeling opgenomen, die borgt dat er niet te hoog in de obstakelvrije zone voor het vliegveld gebouwd kan worden. In paragraaf 4.6.4 is kort op het thema geluid ingegaan.

4.8 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de herbestemming van 1 woning en de realisatie van 1 aanvullende woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.9 Geur

4.9.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.9.2 Agrarische geurhinder

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan en dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven (omgekeerde werking).

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende agrarische bedrijven aanwezig:

Locatie Diersoorten Afstand

Broekstraat 2 Melkrundvee >200m

Broekstraat 5 Melkrundvee >200m

Broekstraat 9 Paardenhouderij >300m

Woon- en leefklimaat

De afstand van de nieuwe woningen tot actieve veehouderijen met dieren zonder geuremissiefactor is in alle gevallen groter dan de vaste richtafstand conform de Wet geurhinder en veehouderij.

Voor veehouderijen met dieren met geuremissiefactor geldt dat de dichtstbijzijnde veehouderij op een afstand van meer dan 500 meter ligt. Dit is een dermate grote afstand dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van onderhavig plangebied.

4.10 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

Er is een bodemonderzoek opgesteld in het kader van de beoogde ontwikkeling ( Lankelma, kenmerk 2101517, d.d. 01-10-2021; ziebijlage 5). In dit bodemonderzoek is het noordelijke deel van de locatie onderzocht. De resultaten uit dit onderzoek zijn derhalve representatief voor het bestemmingsplangebied. In het bodemonderzoek zijn maximaal licht verhoogde gehalten in grond- en grondwater aangetroffen.

Conclusie

Op basis van deze resultaten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en toekomstige bouwplannen. Het bodemonderzoek kan tot 5 jaar na publicatiedatum worden gebruikt bij de aanvraag om een bouwvergunning.

4.11 Natuur En Ecologie

4.11.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (Benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);

  • Overige inheemse broedvogels ;

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (De algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.11.2 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op 1,4 km afstand tot het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 274 meter afstand van het plangebied en betreft een ecologische verbindingszone gelegen bij de Voorste Stroom. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

In de directe omgeving van het plangebied is een nestlocatie van de steenuil aanwezig, waardoor het plangebied in het territorium van de steenuil ligt. Bij de bouw van een woning zal hier rekening mee gehouden moeten worden door voor het erf een landschappelijk inrichtingsplan ten behoeve van de steenuil op te stellen en uit te voeren.

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Wanneer het noodzakelijk is deze beplanting te verwijderen dienen negatieve effecten op broedende vogels te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van (strenger) beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied is een nestlocatie van de steenuil aanwezig, waardoor het plangebied in het territorium van de steenuil ligt. Voorafgaand aan de bouw van een woning dient een landschappelijk inrichtingsplan ten behoeve van de steenuil ter goedkeuring aangeleverd te worden. Dit plan dient gelijktijdig met de bouw van de woning uitgevoerd te worden en voor ingebruikname van de woning gereed te zijn. Hiervoor is in de regels van het voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Ten aanzien van Natura 2000—gebieden en het Natuurnetwerk Brabant zijn er geen belemmeringen om het project uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand Watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is op het perceel een woning met bijgebouwen en erfverharding aanwezig.

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Ca. 12.000 m²

Terreinhoogte

Ca 11,9 m+NAP

Riolering

Drukriool (alleen vuilwater)

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Aan de oost- en westzijde van het perceel liggen watergangen zonder leggerstatus.

Tabel 1 Gebiedskenmerken

In de huidige situatie is de noordzijde van het perceel, het gedeelte dat aan de Zandstraat ligt, deels bebouwd en verhard. Het zuidelijke gedeelte is onverhard. Regenwater dat valt op verharde oppervlakken wordt op het perceel verwerkt. Regenwater dat valt op onverharde oppervlakken infiltreert naar het grondwater. Het perceel is aangesloten op drukriolering. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel.

5.2 Beleidskader

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering dient als kwaliteitskader voor ruimtelijke plannen en helpt in het keuze- en afwegingsproces. Deze lagenbenadering, gehanteerd in het waterbeheerprogramma 2022-2027, beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. De derde laag omvat de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de ‘watertransitie’: op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet, en die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

Het waterschap hanteert hiervoor drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.

  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan.

  • Wat schoon is moet schoon blijven.

Waterschap De Dommel richt zich bij de watertransitie ook op een integrale, gebiedsgerichte aanpak, samen met alle partijen: juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur biedt een kans om samen de wateropgaven slim in te passen. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

Toekomstige situatie

Met het bestemmingsplan wordt naast de bestaande voormalige bedrijfswoing een nieuwe woning toegevoegd. Het ontwerp en de oppervlakte daarvan is in dit stadium nog niet bekend.

5.3 Duurzaam Watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

  • voldoende ontwateringdiepte;

  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;

  • aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

  • geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

  • afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringsdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringsdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

Regenwater

Het regenwater dat op het perceel valt mag niet worden afgevoerd naar de drukriolering onder de Zandstraat en ook niet versneld worden afgevoerd naar de Voorste Stroom. Er moet daarom een berging aangelegd worden voor de berging van 60 mm regenwater. Het water kan vanuit deze voorziening infiltreren in de bodem of vertraagd afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. De berging kan bijvoorbeeld worden aangelegd door het verlagen van een deel van het maaiveld. Via een voorwaardelijke verplichting in de planregels is waterberging geborgd.

Huishoudelijk afvalwater

De ontwikkeling maakt de bouw van een woning mogelijk. Daarmee zal ook de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater toenemen. Dit zal vroegtijdig moeten worden kortgesloten met de gemeente.

Oppervlaktewater

Aan de oost- en westzijde van het perceel liggen watergangen zonder leggerstatus. Deze watergangen voeren het overtollige water af naar de Voorste Stroom die ongeveer 200 meter ten zuiden van het perceel ligt.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplan- systematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .

6.2 Bestemmingen En Aanduidingen

Het bestemmingsplan kent de volgende hoofdbestemmingen:

Wonen-Buitengebied

De regeling voor Wonen is gelegen op de plekken waar de woningen en de bijbehorende erven zijn gesitueerd.

Binnen deze bestemmingen kunnen de hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken worden opgericht.

Daaromheen ligt de tuin die bij de woonbestemming hoort.

Agrarisch met waarden

Deze bestemming is bedoeld voor agrarisch grondgebruik. Landschapselementen die in het kader van landschappelijke inpassing worden aangelegd zijn binnen deze bestemming toegestaan. Deze bestemming is niet bedoeld voor gebruik als tuin bij de woning.

Het bestemmingsplan kent de volgende dubbelbestemmingen:

Waarde - Archeologie

Voor gronden met deze dubbelbestemming geldt dat er archeologische verwachtingswaarden zijn, waardoor bodemingrepen slechts onder voorwaarden (benoemd in de planregels) mogelijk zijn.

Waterstaat - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant

Deze dubbelbestemming ziet op het beschermen van waterhuishoudkundige aspecten van de gronden.

Binnen de planregels zijn voor onderstaande aanduidingen specifieke regels benoemd:

luchtvaartverkeerzone

veiligheidszone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen

erf

landschapswaarden

bouwvlak

dove gevel

6.3 Bouw- En Gebruiksregels

De verschillende bestemmingen kennen bouwregels, gebruiksregelsen soms ook mogelijkheden om van deze

regels af te wijken (afwijkingsmogelijkheden) of deze regels te wijzigen (wijzigingsbevoegdheden).

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan‐ en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan

niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheden

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid


Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. Van het voorliggend plan is op 5 ovember 2021 kennis gegeven.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In september 2022 is de provincie Noord-Brabant in het kader van het wettelijk vooroverleg, om advies gevraagd.

De provincie Noord-Brabant stelde geen bezwaren hebben tegen de ontwikkeling. Wel werd verzocht om in het kader van de landschappelijke inpassing beter te onderbouwen, vanuit een analyse van het landschap en de locatie, op welke wijze de cultuurhistorische waarden in het gebied hier versterkt worden. Het plan is naar aanleiding van deze reactie flink aangepast, in die zin dat op de verbeelding en in het landschappelijk inrichtingsplan aanvullend bloemrijk grasland is toegevoegd. Daarbij is aansluiting gezocht op natuur die eerder in het kader van het Stimuleringskader Groenblauwe Diensten is aangelegd. Ook die natuur is nu opgenomen in het voorliggend bestemmingsplan, zodat recht wordt gedaan aan de gemaakte afspraken en de duurzame instandhouding van deze natuur beter geborgd is. In deze bestemmingsplantoelichting is dit in paragraaf 2.2.3 toegelicht.

In de vooroverlegreactie wijst de provincie er ook op dat voor vaststelling van het plan een ruimte voor ruimte titel aangekocht moet zijn. Tevens wijst de provincie erop dat het artikel in de planregels over agrarisch gebied ontbreekt. De titel wordt aangekocht voor vaststelling van het plan, en het bewijs daarvan zal in bijlage 2 worden toegevoegd. Inmiddels is het artikel 'Agrarisch' toegevoegd aan de planregels. Via een voorwaardelijke verplichting in het artikel Wonen, is realisatie van de landschappelijke inpassing, alsook de in het kader van het stimuleringskader groenblauwe diensten al gerealiseerde en te behouden natuur, geborgd.

Waterschap De Dommel is niet om advies in het kader van het wettelijk vooroverleg gevraagd, omdat de ontwikkeling valt binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

8.3 Omgevingsdialoog

In september 2022 heeft de initiatiefnemer via gesprekken de omwonenden geinformeerd over zijn plan. De omwonenden zijn de buren op Zandstraat 15, Zandstraat 11 en Zandstraat 11a. Uit de gesprekken kwamen geen bijzonderheden naar voren die geleid hebben tot aanpassing van het plan. Een geanonimiseerd verslag van de dialoog is bijgevoegd in bijlage 6van deze plantoelichting.

8.4 Zienswijzen

PM

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Aankoopbewijs Ruimte Voor Ruimte Titel

Aankoopbewijs ruimte voor ruimte titel

Deze titel wordt na de inzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan en voor vaststelling van het bestemmingsplan aangekocht.

Bijlage 3 Risico-inventarisatie En Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 3 Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Dialoog Geanonimiseerd

Bijlage 6 Dialoog geanonimiseerd