KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - Gestapeld
Artikel 4 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Rijk
2.2 Provincie
2.3 Gemeente
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand
3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg
3.4 Volkshuisvesting
3.5 Groen En Speelruimte
3.6 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Milieuhinder Bedrijven
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Vuurwerk
4.6 Geluid
4.7 Lucht
4.8 Geur
4.9 Bodem
4.10 Natuur En Ecologie
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Programma Water En Riolering 2020 - 2023
5.2 Bestaand Watersysteem
5.3 Beleidskader
5.4 Duurzaam Watersysteem
5.5 Watertoets
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
6.2 Plansystematiek
6.3 Bestemmingen En Aanduidingen
6.4 Bouw- En Gebruiksregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.3 Omgevingsdialoog
8.4 Zienswijzen

Oude Stad Zuidwest 2016, 7e herziening (Korvelseweg 199)

Bestemmingsplan - gemeente Tilburg

Vastgesteld op 18-11-2024 - vastgesteld

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

Bijlage Bij Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).

1.2 plan:

Het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016, 7e herziening (Korvelseweg 199) met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2022001-c001 van de gemeente Tilburg.

1.3 aan huis verbonden beroep

Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:

  1. degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;

  2. geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;

  3. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  4. de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80m² in beslag neemt;

  5. de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;

  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;

  7. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.

1.4 aanbouw

Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 bebouwingspercentage

Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.

1.9 bed & breakfast

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting, al dan niet met de mogelijkheid van ontbijt, kortstondig met een maximum van twee weken.

Hieronder wordt niet verstaan huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van zorgwonen.

1.10 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.

1.11 bedrijven

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, groothandel met eventueel bijbehorende ondergeschikte showroom, ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven al dan niet met bijbehorende en ondergeschikte showroom), e.d., alsmede brandweerkazerne. Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van autohandel in combinatie met een autoreparatiebedrijf.

Tevens worden hiertoe gerekend bijbehorende kantoorruimten en installaties.

1.12 beperkt kwetsbare functie

Een functie of activiteit zoals omschreven in bijlage VI van het besluit Kwaliteit Leefomgeving, Stb. 2018, 292 onder 'beperkt kwetsbaar gebouw' en 'beperkt kwetsbare locatie'.

1.13 beperkt kwetsbare locatie

Een locatie voor:

  1. recreatief nachtverblijf voor niet meer dan 50 personen;

  2. sport, spel of recreatief dagverblijf, met uitzondering van locaties waar doorgaans een groot aantal personen gedurende een groot deel van de dag aanwezig is; of

  3. evenementen in de open lucht voor minder dan 5.000 personen.

1.14 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.

1.15 beschermwaardige boom

Boom, die ingevolge het Tilburgse bomenbeleid is aangewezen als monumentale boom, boom met een ecowaarde of boom met een hoofdwaarde en die is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Boomwaardekaart.

1.16 bestaand

Bij bouwwerken:

Bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.

1.17 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwblok

Door openbare ruimte omsloten geheel van percelen (al dan niet -reeds- bebouwd), dat te beschouwen is als een stedenbouwkundige eenheid.

1.21 bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5m in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouwof zolder.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 bouwwerken van algemeen nut

Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

1.29 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)

De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4m² daaronder begrepen - voorzover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5m.

1.30 calamiteit

Gehele of gedeeltelijke vernieling van een bouwwerk door overmacht: brand, overstroming, terroristische en/of oorlogshandelingen, aardbeving e.d.

1.31 dakhelling

Hoek die gevormd wordt door een schuin dakvlak en een horizontaal vlak die elkaar snijden op de goothoogte.

1.32 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid.

1.33 dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.

1.34 erf

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.35 erker

Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.

1.36 evenement

Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.

1.37 functionele eenheid

Hieronder wordt verstaan:

  1. een samenstel van activiteiten dat, gelet op de aard en de organisatie van die activiteiten alsmede op de plaats waar die activiteiten worden verricht, als een eenheid moet worden beschouwd;

  2. het complex van bebouwde en onbebouwde gronden waarop de hiervoor bedoelde activiteiten worden verricht.

1.38 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 geluidgevoelige objecten

Gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.40 gestapelde woning

Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.41 groenvoorzieningen

Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.

1.42 grondgebonden woning

Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.

1.43 hogere grenswaarde

Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.44 hoofdgebouw of hoofdbebouwing

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.45 huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld: De huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur).

1.46 kantoor

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.47 langzaam verkeer

Voetgangers- en (snor/brom)fietsverkeer.

1.48 logies

Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.49 maatschappelijke voorzieningen

Hieronder worden verstaan:

  1. medische of paramedische voorzieningen;

  2. zorginstellingen;

  3. welzijnsvoorzieningen;

  4. educatieve en sociaal-culturele voorzieningen;

  5. voorzieningen t.b.v. kinderopvang;

  6. openbare (overheid) en bijzondere instellingen;

  7. overige maatschappelijke voorzieningen.

1.50 maatvoeringsvlak

Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoeringsaanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.

1.51 mantelzorg

Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.52 monumentale boom

Een boom die is opgenomen in de gemeentelijke lijst van monumentale bomen, zoals die geldt op het moment van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.53 netto vloeroppervlak (n.v.o.)

De som van de binnenwerks gemeten oppervlakten van de voor publiek toegankelijke verblijfsruimten binnen een horeca-inrichting van de categorie 1, 2 of 3, zoals café- en barruimte (inclusief bar), eetzaal, foyer, dansvloer / podium, entree e.d, met uitzondering van oppervlakten t.b.v. keuken, toiletgroepen, garderobe, opslag, dienstruimten e.d.

1.54 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing,

waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.55 onbebouwd erf

Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.

1.56 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20m boven peil.

1.57 ondergeschikte delen van een bouwwerk

Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatieinstallatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.

1.58 onzelfstandige wooneenheid/eenheden

Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.

1.59 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.60 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.

1.61 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.62 peil (straatpeil)

Hieronder wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

1.63 perceel

Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.

1.64 plangrens

Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.

1.65 ruimtelijke ontwikkelingen

Bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.66 speelvoorzieningen

Voorzieningen ten dienste van sport en spel.

1.67 straatpeil

Zie: peil (straatpeil).

1.68 studentenhuisvesting

Woningen bestemd voor personen die voltijd studeren aan universiteit, hogeschool of MBO opleiding.

1.69 uitbouw

Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht

ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.70 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.

1.71 weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.72 wonen

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. waarbij de nadruk ligt op (nagenoeg) zelfstandige bewoning. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;

  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.

1.73 woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Gestapeld

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de brandveiligheid;

  5. de milieusituatie;

  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  1. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;

  2. de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10m boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3m achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergrondse bouwwerken

6.2 Hoofdtoegang woningen

6.3 Onbebouwd terrein bij gebouwen

6.4 Ruimte tussen bouwwerken

6.5 Bouwen in nabijheid van beschermwaardige bomen

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 luchtvaartverkeerzone

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;

  2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.

9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie-aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  1. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;

  2. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;

  3. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogten

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van utiliteitsvoorzieningen;

  2. vrijstaande schoorstenen, torens en soortgelijke bouwwerken;

9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. parkeer- en stallingsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van parkeer- en stallingsvoorzieningen met bijbehorende bovengrondse bouwwerken zoals in- en uitritten, in- en uitgangen, trappenhuizen, liften, hellingbanen, bewakings- /portiersloges e.d., onder de volgende voorwaarden:

  1. de maximale oppervlakte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 30m2 bedragen;

  2. de maximale hoogte van de bijbehorende bovengrondse bouwwerken mag 4,5m bedragen.

9.5 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.

9.6 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen / bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoonstelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.

9.7 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5m mag bedragen en;

  2. de oppervlakte niet meer dan 50m² mag bedragen.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid reconstructie, herverkaveling of renovatie

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van:

  1. de reconstructie of herverkaveling van een (deel van een) bouwblok met in het ongerede geraakte, al dan niet complexgewijze bebouwing waarvan de functie wordt beëindigd;

  2. de reconstructie van een (deel van een) bouwblok waarbij de functie geheel of grotendeels wordt gehandhaafd, maar (infra-) structuur, ontsluiting, verkaveling e.d. worden aangepast;

  3. de reconstructie, herverkaveling of renovatie van een gebouw of een bouwblok waarbij nieuwe rooilijnen kunnen worden weergegeven;

  4. de ontsluiting of herverkaveling van het gebied ten einde nieuwe bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijf' projecteren;

  5. de herverkaveling van het gebied of om tot een optimale verkaveling te komen, door aangrenzende bestemmingen voor openbaar gebied ('Verkeer', 'Verkeer - Verblijf' e.d.) geheel of deels om te zetten in een nieuw te realiseren bestemming binnen die herverkaveling, of deze bestemmingen geheel of deels elders in de nieuwe verkaveling onder te brengen;

  1. er mag geen sprake zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid;

  2. na wijziging zijn de regels van het bestemmingsplan hierop van toepassing.

10.2 Wijzigingsbevoegdheid broedplaatsfunctie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging van de functies bedrijf, kantoor, maatschappelijk, recreatie, sport of dienstverlening binnen het bestemmingsvlak 'Wonen-Gestapeld', met dien verstande dat:

  1. uitsluitend sprake mag zijn van een activiteit die is vermeld in de categorieën 1 of 2 van de bijgevoegde Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  2. de omvang van de functie ten hoogste 200m2 bruto vloeroppervlak mag bedragen;

  3. geen sprake mag zijn van activiteiten die worden verricht in de nachtperiode (van 22:00uur tot 07:00uur);

  4. geen sprake mag zijn van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige andere functies dan wonen;

  5. in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;

  6. geen sprake mag zijn van buitenopslag;

  7. geen sprake mag zijn van functiewijzigingen welke in strijd zijn met rijks-, provinciaal dan wel gemeentelijk beleid.

10.3 Wijzigingsbevoegdheid bouwwerken van algemeen nut

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat bouwwerken van algemeen nut met een groter oppervlak dan 50m2 kunnen worden gebouwd.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Algemene regels inzake nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de afmetingen en situering van bebouwing op percelen die direct gelegen zijn naast percelen die in een beschermd dorpsgezicht, dan wel beschermd stadsgezicht vallen en percelen met de aanduiding gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument, in verband met de ruimtelijke afstemming van deze bebouwing op het naastgelegen monument, met dien verstande dat advies wordt ingewonnen bij de Omgevingscommissie;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;

  3. de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;

  4. de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;

  5. de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en open erven.

12.2 Algemene regels inzake omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.3 Parkeerregeling

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  3. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

  4. het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;

  5. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Oude Stad Zuidwest 2016, 7e herziening (Korvelseweg 199)".

Hoofdstuk 1 Plan En Plangebied

1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 27 woningen op het het achtergebied aan de Korvelseweg 199. Het betreft het perceel sectie Q, nummers 4599, 7642, 1405, 1682, 2814 en deels 1405, 1682, 2814 en 7643.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Korvelsweg en de Capucijnenstraat. Het plangebied wordt globaal begrensd door woningen en een parkeerhof in het noorden, een maatschappelijke instelling in het oosten, Lintbebouwing in het zuiden en garageboxen en het Minderbroederspad in het westen.

[image]

Locatieaanduiding plangebied in Tilburg

[image]

Plangebied bestemmingsplanherziening Korvelsweg 199

1.3 Voorgaande Plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van bestemmingsplan 'Oude stad Zuidwest 2016' onherroepelijk vastgesteld (2017 - 11 - 09).

1.4 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de oude stad van Tilburg. Het gaat om een gebied binnen de ringbanen.

De Linten

Relevant voor de ontwikkeling van het gebied rond Korvelseweg 199 is de structuurvisie Linten in de oude Stad. Met het opstellen van de structuurvisie linten (in de oude stad) uit 2015 heeft Tilburg ingezet op de door ontwikkeling van de Tilburgse linten. We ontwikkelen de linten door in de richting van een meer stedelijk milieu. Tilburg mist stedelijkheid omdat zij is ontstaan uit verschillende dorpen, de stad is nog jong. Er wordt hard aan gewerkt om in Tilburg meer stedelijkheid te creëren bijvoorbeeld in de Spoorzone, de Binnenstad en de Piushaven. De linten dragen op hun eigen wijze daar aan bij.

[image]

Plankaart Structuurvisie Linten in de Oude stad

Algemene wens was en is om te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar onder andere ook om meer samenwerking met bewoners, ondernemers. Daarnaast wordt meer aandacht besteed aan de inrichting openbare ruimte). Deze manier moet de linten sterker en aantrekkelijker maken en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten. Ook is het een manier van werken om de problemen waar de linten nu mee kampen (zoals veiligheid, leegstand enz.) samen oplossen.

De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het

aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid,

de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten. Uit onderzoek

van de gemeente Tilburg en de Kamer van Koophandel is gebleken dat met name de winkelfunctie (zeker in

het dagelijks segment) is afgenomen aan vrijwel alle bedrijvige linten, met uitzondering van de Korvelseweg,

Besterdring en de Piusstraat (nabij de Binnenstad).

Linten: definitie

Een lint is een verbindingsweg met gebouwen die naast elkaar of aaneengrenzend zijn gebouwd en die zich

uitstrekken aan weerszijden van een straat. Ze zijn organisch gegroeid en groeien en veranderen nog steeds.

Een lint is erg waardevol voor een stad. Vaak zijn het belangrijke verkeersaders. Ze herbergen een groot

deel van de winkelvoorzieningen en een aanzienlijk deel van de bedrijvigheid van Tilburg. Ze ‘vertellen’ de

ontstaansgeschiedenis van de stad. Kenmerkend is de diversiteit van de bebouwing en de functie die deze

bebouwing vervult. Linten zijn geen op zichzelf staande elementen, maar zijn met elkaar verbonden, fungeren

als geheel en vormen zo een belangrijke stedelijke structuur.

In deze Structuurvisie Linten in de Oude Stad wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige

linten:

- Bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel

bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de ‘bedrijvige linten’ het huidige

ontsluitingssysteem voor auto’s in de Oude Stad.

- Rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier

ondergeschikt.

Visie stedenbouw

De stedenbouwkundige visie uit de structuurvisie die voor dit plan relevant is laat zich als volgt samenvatten.

Zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:

  • de korrel, maat en schaal van de bebouwing;

  • aanwijzing van ensembles;

  • aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt;

  • benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en

  • rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of

  • meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten);

  • aandacht voor diversiteit in de linten.

Maatregelen stedenbouw

  1. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte (K1, ‘korrel overig’, zie ook bijlage G);

  2. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel;

  3. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen;

  4. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan.

De stedelijke dynamiek en vitaliteit op de linten behouden is een belangrijke opgave die zich enerzijds toespits op het behoud van de voorzieningen op de linten (en dus ook op de Korvelseweg) en anderzijds het meer intensief bouwen aan de linten. Dit betekend dat we niet alleen bouwen in de rooilijn van het lint maar ook de steeds meer onbruik geraakte achtergebieden willen herstructuren en beter benutten.

In de structuurvisie Linten zijn drie manieren van het ontwikkelen van bouwplannen aan de linten benoemt, gekoppeld aan de stedenbouwkundige korrel en morfologie van het plan. De drie typen zijn verbeeld in de onderstaande afbeelding. K1 is de herontwikkeling van een enkel pand, K2 de herontwikkeling van enkele percelen/panden in de rooilijn van het lint en K3 is een complex ontwikkeling over meerder percelen die ook de diepte van het lint aansnijdt. De Korvelseweg 199 behoort tot de 3e categorie.

[image]

Beeld van de 3 categorieën (bron: structuurvisie linten in de oude stad)

Programmatische invulling

Omdat de linten een urbaan en stedelijk, gemengd karakter hebben wat in Tilburg niet veel aanwezig is, is de wens voor de linten te bouwen voor urbanere doelgroepen. Met urbanere doelgroepen bedoelen we doelgroepen die houden van gemengde gebieden met wat meer reuring en dynamiek en die qua draagvlak (financieel) en eigenaarschap (betrokkenheid bij de buurt) kunnen bijdragen aan het lint van de Korvelseweg.

Het plan voor de Korvelseweg 199 voldoet daaraan omdat het een gemengd programma is van appartementen en grond gebonden woningen. Het plan is gelegen achter het lint, daarmee zijn de voorzieningen en de dynamiek van het lint dicht bij maar is op het achter terrein toch de rust, het groene karakter en de luwte aanwezig.

In het plan is veel collectief groen en collectieve ruimte aanwezig.

Door het afmaken van de bebouwingswand aan de Korvelseweg en het situeren van de bouwblokken op dezelfde wijze als het gerenoveerde fabriekje aan het Minderbroederpad (N-Z) ontstaat er een logische structuur. Een logische structuur die goed aansluit op de morfologie van het lint. En een structuur welke qua collectieve ruimte goed georiënteerd is op de zon en zo de verbinding legt op een informele wijze tussen de Korvelseweg en de Capucijnenstraat, als overgang van het lint naar de wijk. De variatie in hoogte en dakvormen brengt levendigheid en variatie in de wat strenge stedenbouwkundige opzet.

Ondanks dat het niet mogelijk was om het perceel wat diep het plan in steekt te verwerven, functioneert het plan goed en doet dit niks af aan de kwaliteiten en het functioneren van de collectieve ruimte.

Beschrijving van het plan

Voor de locatie Korvelseweg 199 e.o. in Tilburg is een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt voor 33 (starters)appartementen, waarvan 11 grondgebonden, en 1 grondgebonden woning. Het plan voorziet in een verdichting (meer stedelijkheid) van het gebied achter het bedrijvige lint dat gevormd wordt door de Korvelseweg. De bestaande garageboxen op het achtergebied worden opgeruimd en het vrijgekomen gebied herbestemd voor het realiseren van 27 appartementen. Tussen de bestaande bebouwing direct aan de Korvelseweg worden twee bouwvolumes met 6 appartementen en 1 grondgebonden woning toegevoegd die ruimte laten voor een, voor Tilburg kenmerkend, toegangspad tot het achtergebied. Op het achtergebied worden haaks op de bestaande parking aan het Minderbroederspad 3 bouwvolumes gepland waarin 27

appartementen zijn opgenomen. In de ruimte tussen de bouwvolumes bevinden zich gemeenschappelijke groene tuinen voor de bewoners van de appartementen (én voor de omwonenden) en een tweetal doorgangspaden richting de bestaande parking. Het stelsel van paden zorgt voor een betere dooradering van het achtergebied en een sterkere verbinding tussen achterliggende wijk en het lint.

De massa van de nieuw te bouwen bouwvolumes refereert aan de architectuur van zowel textiel- als religieuze gebouwen.

[image]

De positionering van de bouwvolumes haaks op de parking respecteert de privacy van de bestaande omwonenden en waarborgt tegelijkertijd, samen met de lage erfafscheiding van de gemeenschappelijke tuinen, doorzichten in het gebied.

De gemeenschappelijke tuinen tussen de bouwvolumes vormen een plek voor ontmoeting voor de nieuwe bewoners en de bestaande omwonenden. Tevens verbeteren de nieuw te bouwen appartementen de uitstraling naar de bestaande parking en vergroot het de sociale controle op het Minderbroederspad. Bovendien voegt het plan een woningtype toe aan het omliggende woningbestand dat in deze omgeving nog nauwelijks is vertegenwoordigd. Het plan verhoogd daarmee de diversiteit van woningtypen in het gebied en in haar kielzog verhoogt het daarmee eveneens de mix van bewoners in dit gebied. Als laatste voedt de verhoogde dichtheid de activiteiten aan het lint en draagt daarmee bij aan de levensvatbaarheid

van de diverse kleinschalige winkels, kappers, horecagelegenheden etc. die zorgen voor de kenmerkende levendigheid van de Korvelseweg. Zo draagt het plan zorg voor een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit én garandeert het de leefbaarheid van het, voor de Tilburgse binnenstad zo kenmerkende, lint en het erachter gelegen binnengebied.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader

2.1 Rijk

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

Voorliggend plan voorziet in de bouw van 27 woningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Derhalve voorziet het plan in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet de behoefte van het plan worden aangetoond.

Gemeentelijke bouwopgave in regionale context

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.

De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de Rijksoverheid. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.

Conclusie

Het plan tot de bouw van 27 appartementen past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie.

2.2 Provincie

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  • De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.

  • De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.

  • De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

Planspeciefiek

Blijkens de kaarten behorend bij de interim omgevingsverordening is het plangebied gelegen in: Concentratiegebied, Stedelijk gebied en Stalderingsgebied.

Gelet op dat het plan gelegen is in stedelijk concentratiegebied dient onderbouw te worden dat het plan voldoet aan de regionale afspraken en een duurzame stedelijke ontwikkeling betreft.

Regionale afspraken

Onder paragraaf 2.1.3 '(ladder voor( duurzame verstedelijking' is beschreven dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken.

Duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen

In paragraaf 1.4 staat beschreven hoe het plan past in de omgeving van het plangebied. Voorliggend plan betreft een duurzame stedelijke ontwikkeling gelet op dat het plan voorziet in inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Bij realisatie van het plan worden mogenlijkheden gecreeërd voor voor verduurzaming, zoals groene daken en zonnnepanelen. Bij het plan wordt rekening gehouden met klimaatverandering. In de planregels is geborgd dat voldoende wateropvang gerealiseerd moet worden.

Stalderingsgebied

het plan voorziet niet in de vestiging van een veehouderij, of toename aan oppervlakte voor een dierenverblijf.

2.3 Gemeente

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

  • de Brabantstrategie

  • de Regiostrategie

  • de Stadsstrategie.

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

  • Binnenstad van de 21e eeuw

  • Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing

  • Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven

  • Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant

De drie stadsregionale parken zijn:

  • Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven

  • Stadsregionaal park Stadsbos013

  • Stadsregionaal park Noord

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

  • Bedrijvenpark Zuid

  • Zorgcluster Leijpark

  • Duurzaam energielandschap Noord

De twee ecologische verbindingszones:

  • Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.

  • Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

  • Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten

  • Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig

  • Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk

  • Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.

  • Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners

  • Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal

  • Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar

  • Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen

  • Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers

  • Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan:

het karakter van de omgevingvisie brengt met zich mee dat de voorgenomen ontwikkeling niet als concreet project is opgenomen in de omgevingsvisie.

Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige Aspecten En Welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, Cultuurhistorie En Monumentenzorg

3.3.1 Historische geografie

Globale geografische situatie: het plangebied ligt in het zuiden van de Tilburgse binnenstad op een terrein tussen de Korvelseweg, de Capucijnenstraat, de Paterstraat en het Minderbroederspad. Dit gebied ligt aan de zuidwestkant van het Tilburgs plateau, ten zuiden van een voormalig open akkergebied, de Schijf. Historische objecten (lijnen en vlakken): het plangebied ligt op het achterterrein van de Korvelseweg; een historisch lint dat reeds in 1533 voor het eerst wordt vernoemd. Het toenmalige zandpad werd in 1828 bestraat op privé-initiatief van de fabriekseigenaars Diepen en Jellinghaus, die hun fabriek aan de Korvel wilden verbinden met de belangrijke Bredaseweg. Al sinds tenminste de late middeleeuwen vormde de Korvelseweg een belangrijke verbindingsweg tussen de herdgangen Korvel en Kerk. De Capucijnenstraat ontstaat in 1881. In de periode daarvoor staat het onverharde pad bekend als de Molenstraat en de Landstraat en diende het vooral als onverharde ontsluitingweg voor de zich iets ten noorden van het huidige klooster bevindende maar in het begin van de twintigste eeuw gesloopte Korvelse molen.

Historisch en huidig landgebruik; in het midden van de achttiende eeuw is het grondgebruik van de gebieden om het plein en de straten nog hoofdzakelijk agrarisch van aard. In de negentiende eeuw komt daarin geleidelijk verandering en is er steeds meer sprake van aaneengesloten lintbebouwing. Vanaf het midden van de negentiende eeuw neemt bedrijfsbebouwing; de fabrieken van de gebroeders Diepen en van Van Dooren en Dams, steeds meer ruimte in beslag. De eerste bedrijfsvestiging is aan de oostelijke zijde van het Korvelplein. Aan het eind van de jaren zeventig van de twintigste eeuw wordt de meeste bedrijfsbebouwing gesloopt en de vrijkomende terreinen ingevuld met woningbouw. De bebouwing in het plangebied maakt deel uit van een cluster dat in tijd aansluit op de stichting van het klooster van de Kapucijnen aan de Korvelseweg in 1882. Spoedig daarop volgen een Fraterhuis met weeshuis en een jongensschool ten noordwesten van het klooster en de eveneens door de Fraters gestichte jongensschool in het plangebied. De oudste fase hiervan gaat waarschijnlijk terug tot omstreeks 1890.

3.3.2 Archeologie

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016 en heeft een dubbelbestemming Waarde Archeologie. Dat houdt in dat bij ingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld of met een omvang groter dan 50 m2, er voorafgaand archeologisch onderzoek moet worden verricht teneinde de archeologische waarde van het terrein te bepalen.

De voorziene ontwikkeling zal deze grenzen overschrijden. Daarom heeft de ontwikkelaar als eerste stap in het proces van Archeologische Monumentenzorg een archeologisch bureauonderzoek laten verrichten, aangevuld met verkennende boringen L. Kruithof & D. Hagens, 2022: Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen Korvelseweg 199 te Tilburg (gemeente Tilburg.

Op basis van dit onderzoek blijkt dat het plangebied ligt op de overgang van de hoger gelegen dekzandrug/plateau naar een lagergelegen dekzandwelving/dalflank en dalvormige laagte. Dit is een ideale locatie voor jager-verzamelaars uit paleolithicum t/m mesolithicum/vroeg-neolithicum. In de omgeving zijn echter weinig vondsten aangetroffen voor deze periode. Voor deze periode geldt daarom een middelhoge verwachting.

Voor landbouwers uit de perioden daarna is de locatie ook aantrekkelijk geweest. Daarom geldt voor de periode neolithicum tot en met vroege middeleeuwen een hoge verwachting. Door de lage grondwaterstand zullen organische resten in het gebied minder goed bewaard zijn gebleven, tenzij in verkoolde toestand, of onder grondwaterniveau (zoals in zeer diepe kuilen).

Vanaf de late middeleeuwen worden akkers opgehoogd met bemeste plaggen. Dit plaggendek dat soms wel een meter of meer dik kan zijn, beschermt de archeologische resten in de ondergrond.

Vanaf de late middeleeuwen ligt het plangebied aan de verbindingsweg Korvelseweg, gelegen tussen het buurtschap Korvel en de binnenstad van Tilburg. Het is daarom mogelijk dat zich ook historische bebouwing in het gebied bevindt, al dan niet in de vorm van bijgebouwen (schuur, stal). Op basis van deze gegevens geldt voor het plangebied een middelhoge verwachting voor de periode volle middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd.

Het verkennend booronderzoek heeft de archeologische verwachtingen uit het bureauonderzoek bevestigd.

De bodemopbouw laat zien dat in het gebied sprake is van (deels) intacte hoge zwarte enkeerdgronden. Hierdoor is de kans groot dat archeologische resten in de ondergrond kunnen worden aangetroffen.

Bij graafwerkzaamheden dieper dan 55 centimeter onder maaiveld dient daarom voorafgaand verder archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd om de archeologische waarde van het plangebied vast te stellen. Dit onderzoek dient plaats te vinden in de vorm van archeologisch proefsleuvenonderzoek, conform de daarvoor vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

Indien uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een waardevolle vindplaats, dan kan het bevoegd gezag besluiten om de vindplaats te behouden. Dit kan in situ (door planaanpassing en voorschriften voor behoud) of ex situ (door opgraving, documentatie, specialistisch onderzoek, rapportage en zo nodig conservering van vondsten). In het laatste geval kan de dubbelbestemming Waarde Archeologie voor het plangebied omen te vervallen.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In het plangebied bevinden zich geen gebouwen of objecten die zijn beschermd op grond van de Erfgoedwet of de gemeentelijke monumentenverordening.

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied niet nader aangeduid.Het plangebied en de directe omgeving daarvan werd vanaf het einde van de negentiende eeuw steeds meer ingevuld met aan de kerk en het onderwijs gerelateerde bebouwing. Korvelseweg 165-167, Kapucijnenklooster net kerk en werkhuizen naar ontwerp van broeder Valerius van Deurne, gebouwd in twee fases, 1882 en 1937, Rijksmonument. Korvelseweg 195, 201-201, 205-207, winkelwoonhuizen periode 1870-1910, opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Direct en noordoosten van het plangebied bevindt zich een schoolgebouw (opgenomen in het MIP als Capucijnenstraat 80) dat in oorsprong waarschijnlijk uit het laatste decennium van de negentiende eeuw dateert. Van waarde is met name het oudste deel van de school aan de zijde van de Capucijnenstraat en de zich op enkele plaatsen bevindende sculptuur, onder meer twee Heilig-Hart-beelden ca. 1930.

Overige MIP-objecten in de directe nabijheid van het plangebied: Capucijnenstraat 82, woonhuis/bedrijf ca. 1900, Capucijnenstraat 98, woonhuis ca. 1850. Paterstraat 75A/B, woonhuis ca. 1920, Paterstraat 77, woonhuis 1898, Paterstraat 83, woonhuis 1897, Paterstraat 89, bedrijf ca. 1910, Paterstraat 91 woonhuis ca. 1925.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen beschermde monumenten of structuren aangetast.

Op basis van de uitkomsten van het archeologisch bureauonderzoek wordt geadviseerd voor het gehele plangebied een dubbelbestemming waarde archeologie op te nemen.

Voorafgaand aan de realisatie van een nieuwe inrichting van het gebied dient bij bodemverstoringen dieper dan 55 centimeter een archeologisch vooronderzoek in de vorm van proefsleuven te worden uitgevoerd. Wanneer blijkt dat behoudenswaardige archeologische vindplaatsen in het gebied aanwezig zijn, zal eerst gekeken dienen te worden naar mogelijkheid van behoud in de bodem. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn zullen de vindplaatsen definitief opgegraven moeten worden. Pas na afloop van het archeologisch onderzoek kan het gebied worden vrijgegeven voor verdere werkzaamheden.

3.4 Volkshuisvesting

Woonvisie, Woonagenda, Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek en update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

Woonadvies specifiek voor plangebied

Het woningmarktgebied Oud-Zuid West, wijk Korvel bestaat voor het grootste deel uit grondgebonden woningen. Hoewel nog onder het Tilburgs gemiddelde, heeft Korvel meer gezinnen dan andere wijken in Oud-Zuid west. Er is relatief veel particuliere huur.

Met de ontwikkeling van appartementen op deze locatie zien we kansen stedelijke 1 en 2 persoonshuishoudens aan het gebied te binden. Dit in aanvulling op de grondgebonden woningen die er in de omgeving zijn. We adviseren deze appartementen zo mogelijk levensloopgeschikt uit te werken waarbij goede doorgankelijkheid een aandachtspunt is in de plattegrond. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.

3.5 Groen En Speelruimte

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer

bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is

onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet

te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld

en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken

rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

  • Bomenverordening 2021

  • Bomenbeleid:

  • beoordelingscriteria houtopstanden

  • Nota 'overige houtopstanden'

  • Boomwaarde zoneringskaart 2021

  • Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente

Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en

straatbeeld.

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de

Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of

herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

Met een bomeninventarisatie zijn binnen het plangebied alle bomen in kaart gebracht en visueel onderzocht. Bij het visuele onderzoek zijn de verschillende delen (kroon, stam en wortelvoet) van de bomen vanaf de grond beoordeeld op conditie en boomstructuur om een indruk te krijgen van de boomkwaliteit en -veiligheid.

De conditie van de bomen is beoordeeld als 'goed'. Doordat er bij de herontwikkeling geen ontgravingen worden uitgevoerd is de te verwachte invloed op de bomen beperkt. Een negatieve invloed voor de bomen in het projectgebied zou kunnen ontstaan door schades aan bomen en door bodemverdichting. Daarnaast kan de bouw van woningen bij één boom leiden tot knelpunten met de boomkroon.

De bomeninventarisatie is onderdeel van de quickscan natuurbescherming en als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en

versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie

van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een

duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet

worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de

groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en

groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon

waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,

heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene

beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).

3.5.4 Agenda groen in de stad

De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.

Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).

3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.

Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.

Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

3.5.6 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg

Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze

stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar

blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder

uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een

Koel Tilburg.

De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen

uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier

een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen

aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de

Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.

Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023 (zie paragraaf 5.1). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.

3.6 Verkeer En Parkeren

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

  • Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;

  • In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;

  • Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;

  • Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;

  • Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.

3.6.3 Parkeren

Bij de voorgenomen ontwikkeling dient conform het gemeentelijk parkeerbeleid voorzien te worden in de parkeerbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van 27 appartementen en de sloop van garageboxen. De huidige garageboxen zijn particulier bezit en hoeven qua parkeren niet gecompenseerd te worden. Bij het plan wordt tevens een nieuwe inrit aangelegd welke ten koste gaat van 2 openbare parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen worden in het plan gecompenseerd.

Ten noorden van het plangebied is een openbare parkeerplaats en deze moet ook openbaar toegankelijk blijven. In het parkeerrayon St. Anna (W03) bestaat een wachtlijst voor parkeervergunningen, het is daarom niet mogelijk om de restcapaciteit van het openbaar gebied te gebruiken. Het parkeren moet bij dit plan worden opgelost in het plangebied. De toekomstige adressen in het plangebied komen op de zogenaamde POET- of BROP-lijst te staan waardoor toekomstige bewoners van deze adressen niet in aanmerking komen voor een parkeervergunning voor parkeren in de openbare ruimte.

Parkeernormen nota Parkeernormen 2017

De Korvelseweg is conform de ‘nota Parkeernormen 2017’ gelegen in Zone A. In deze zone is parkeerregulering ingevoerd. Voor de realisatie van dit type woning (ggb woning/appartement <70m2 BVO )geldt een parkeernorm van 0,9 parkeerplaats per woning (0,6 voor bewoners en 0,3 voor bezoekers). Op basis hiervan bestaat voor de bewoners een parkeerbehoefte van 16,2 parkeerplaatsen en voor bezoekers 8,1 parkeerplaatsen. Met dubbelgebruik van de bewonersparkeerplaatsen betreft de totale parkeerbehoefte voor bewoners en bezoekers 21 parkeerplaatsen. Door de inzet van deelmobiliteit kan ten behoeve van het plan een reductie van 4 parkeerplaatsen voor bewoners bereikt worden waardoor het totaal aan te leggen parkeerplaatsen op 17 uitkomt.

De parkeerbehoefte voor bewoners dient volgens het parkeerbeleid volledig met losse parkeerplaatsen op het bouwperceel opgelost te worden. Echter is dit niet verenigbaar met de wens het gebied ook zo groen mogelijk in te richten en doorlaatbaar te maken voor voetgangers. Derhalve beoogd de initiatiefnemer deelauto’s in te zetten ten behoeve van een reductie van het totaal aantal parkeerplaatsen.

In het voorlopig stedenbouwkundig plan is gelet op de beschikbare ruimte en het aantal ingetekende parkeerplaatsen, rekening houdend met deelmobiliteit en dubbelgebruik voldoende ruimte beschikbaar om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Noodhulpdiensten

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

Omliggende wegenstructuur

Het plan ligt op de hoek Korvelseweg/Minderbroederspad. De Korvelseweg is een Gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h, het Minderbroederspad is een doodlopende erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/h.

Het plan ontsluit via bestaande inritten op de Korvelseweg (naast nr. 199) en op het Minderbroederspad (naast nr. 30).

Verkeersgeneratie

De planontwikkeling geeft een bepaalde verkeersgeneratie. In onderstaande tabel is van de verschillende functies bepaald wat de verkeersgeneratie is. Hiervoor zijn kencijfers van het CROW “ASVV 2021” gehanteerd. Tilburg is aangemerkt als “sterk stedelijk”. De locatie ligt in de zone Schil Centrum.

Type (aanname)

Verkeersgeneratie

Aantal

Totaal

Grond gebonden woning

6,4

11

70,4

Appartement

4,7

16

75,2

Totaal

145,6

Deze ontwikkeling zorgt voor een verkeersgeneratie van 146 ritten per gemiddelde weekdag. Dit is niet de toename van de hoeveelheid verkeer. De bestaande functies genereren ook een bepaalde hoeveelheid verkeer. De verkeersgeneratie van 146 ritten is in dit geval de meest negatieve situatie.

De verkeersgeneratie van 146 ritten kunnen zonder problemen afgewikkeld worden op de omliggende wegen. Hier ontstaan geen problemen op het gebied van doorstroming of verkeersveiligheid.

De Korvelseweg is nu nog een Gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h, in de toekomst wordt het een Gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. De weg is en blijft voorzien van talrijke aansluitingen in de vorm van particuliere uitritten en zijstraten. Zoals hierboven al aangegeven is de maximale verkeersgeneratie van dit plan 146 voertuigen op een dag. Deze ontsluiting verspreid zich op 2 locaties aan de Korvelseweg. De vuistregel is dat in het drukste uur 10% van de etmaalintensiteit rijdt. Dit betekent in de drukste uren een toename van 15 auto’s (elke 4 minuten een auto). Deze aantallen gaan simpelweg op in het reguliere verkeersbeeld. De huidige bestemming van het plan (garageboxen) heeft ook een verkeersgeneratie die hierin nog niet gecompenseerd is, de toename is dus nog een stuk kleiner dan de 146 voertuigen.

Fietsroutes en -stalling

De Korvelseweg is onderdeel van het gemeentelijke fietsnetwerk. De Korvelseweg is aangewezen als Sternetfietsroute. Dit is een hoofdfietsroute binnen de gemeente Tilburg. Achter het plan ligt de Capucijnenstraat, dit betreft een secundaire route in het fietsnetwerk en is vormgegeven als fietsstraat.

Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.

Openbaar vervoer

Op loopafstand van het plangebied liggen bushaltes.

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Echter, op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Een van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e,r,-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.


Omdat de voorgenomen activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft Regte Heide & Riels Laag op 3,9 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Er heeft een vormvrije mer beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure of m.e.r.-procedure.

4.3 Milieuhinder Bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die niet kunnen voldoen aan de richtafstand conform VNG ten opzichte van het plangebied. In het plangebied worden enkel woningen mogelijk gemaakt. Daarmee vormt Bedrijven en Milieuzonering geen belemmering voor de planontwikkeling.

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

Het plangebied ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Daarmee vormt het geitenmoratorium geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bij dit plan gevoegde Verantwoording Hoogte Groepsrisico, uitgevoerd door Kragten met datum 18 juli 2022 en rapportnummer 20220718-AERO53-NOT-VGR 2.0, zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Breda-Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;

  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;

  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;

  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;

  • Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Breda-Tilburg. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Verantwoording Hoogte Groepsrisico).

De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 6 en 11 juli 2022 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;

  • De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;

  • De bereikbaarheid van het plangebied is goed;

  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;

  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit (en daarnaast NL-Alert) biedt de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;

  • De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;

  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;

  • De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen (27 in totaal) liggen binnen de zone van een weg (Korvelseweg) zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betekent dat formeel gezien getoetst moet worden aan de normen van de Wgh. Echter naar verwachting zal de rijsnelheid op de Korvelseweg in 2024 worden afgeschaald van 50 km/uur naar 30 km/uur/ Hiermee komt de wettelijke geluidzone voor de Korvelseweg te vervallen.


Omdat de nieuwe woningen grotendeels worden afgeschermd door de aanwezige eerste lijnsbebouwing (zie onderstaande afbeelding), is het vrij aannemelijk dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor nieuwbouw niet overschreden wordt.

Dit betekent dat er ook geen aanleiding is om hogere grenswaarden voor wegverkeerslawaai vast te stellen en aanvullende voorwaarden te stellen op basis van het gemeentelijk geluidbeleid. Uit de EU geluidkaart voor wegverkeerslawaai blijkt dat de geluidbelasting t.g.v. de Korvelseweg (ten zuiden van de nieuwbouw) en de Capucijnenstraat (ten noorden van de nieuwbouw) lager is dan 55 dB. Op basis van de te verwachten geluidbelasting kan gesteld worden dat voor de nieuwbouw sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Hoewel de nieuwe woningen buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg-

’s-Hertogenbosch liggen (dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh) is gelet op de aanwezige bestaande bebouwing tussen het spoor en de nieuwbouw een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde van 55 dB op voorhand niet te verwachten.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Daarnaast zijn de nieuwe woningen niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Stiltegebied attentiezone

Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.

4.6.6 Trillingen

Het plangebied ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 27 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Bovendien is geen sprake luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en blijkt uit de Nsl-monitoringstool dat voldaan wordt aan de wettelijk eisen voor de luchtkwaliteit. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

In het plangebied worden geen bedrijven met een significante geuremissie mogelijk gemaakt. Er bevinden zich geen bedrijven uit bedrijfscategorieën zoals vastgesteld in de NeR in de omgeving van het plangebied. Daarmee vormt industriële geur geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven met een significante geuremissie. Daarmee is agrarische geur geen belemmering voor deze planontwikkeling.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

  • Binnen het bestemmingsplangebied zijn meerdere historische bodembedreigende activiteiten bekend. Ook in de directe omgeving is sprake van (historische) bodembedreigende activiteiten. Ter plaatse van Capucijnenstraat 114 en 116 was in het verleden een sigarenfabriek gesitueerd. Deze fabriek is omstreeks 1940 gestopt. Daarna is de locatie in gebruik geweest als benzineservicestation en garage. Op het achterterrein hebben meerdere ondergrondse tanks gelegen: 2 8000 liter tanks met benzine en gasolie, 1 12.000 liter tank met super, en een lpg tank.

[image]

  • Ter plaatse van de garage was een hefbrug aanwezig. De bebouwing van numer 114 is in 1983 gesloopt, waarna dit huisnummer is vervallen. Ter plaatse van de Korvelseweg 195 en 205 hebben in het verleden op het achterterrein ondergrondse tanks gelegen. Aleen van de tank op nummer 205 is bekend dat deze in 1996 KIWA gecertificeerd is gesaneerd. Van de tank op nummer 195 is verder niets bekend.

  • Ter plaatse van de Capucijnenstraat 96-98, het terrein dat het bestemmingsplangebied aan de oostgrens raakt, zijn in het verleden meerder onderzoeken uitgevoerd. Als laatste conclusie wordt nader bodemonderzoek geadviseerd.

  • Ter plaatse van de Korvelseweg 185-187 zijn in 2008 en 2009 onderzoeken uitgevoerd, waarbij een koperverontreiniging is geconstateerd. Deze verontreiniging is in 2010 middels een plan van aanpak gesaneerd.

Er zijn geen bodemonderzoeken aangeleverd door de aanvrager van de bestemmingsplanwijziging. In het bodeminformatiesysteem zijn voor een deel van het gebied bodemonderzoeken bekend:

  • Verkennend bodemonderzoek wooncomplexen Capucijnenstraat 116-120, UDM, september 2005. Tijdens het bodemonderzoek zijn maximaal licht verhoogde gehalten gemeten;

  • Historisch bodemonderzoek Capucijnenstraat 114-116, CSO, april 2008;

  • Verkennend bodemonderzoek 29 september 2008. Tijdens het onderzoek zijn ter plaatse van de garage en de ondergrondse tanks maximaal licht verhoogde gehalten aan minerale olie, xylenen, en metalen in de grond. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan naftaleen en vinylchloride gemeten.

Conclusie

Voor het bestemmingsplangebied zijn enkele bodemonderzoeken beschikbaar. In deze onderzoeken zijn geen sterk verhoogde gehalten gemeten ter plaatse van de historische bronnen binnen de onderzoeklocatie. Er zijn echter niet voor het gehele gebied bodemonderzoeken bekend. Tevens zijn de onderzoeken die wel bekend zijn sterk verouderd. Aangezien er binnen het bestemmingsplangebied ook openbaar groen/tuinen worden voorzien, en dit een gevoeliger gebruik is ten opzichte van het huidige gebruik, is een actueel bodemonderzoek nodig. Aangezien er sprake is van geplande sloop van opstallen ter plaatse, en sloop als bodembedreigende activiteit wordt beschouwd, mag het onderzoek na sloop worden uitgevoerd voor het gehele terrein, dus niet alleen de bouwblokken.

4.10 Natuur En Ecologie

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

  • Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)

  • Overige inheemse broedvogels

  • Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn

  • Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)

  • Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.

4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten

Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.

4.10.4 Analyse plangebied

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op ongeveer 3,9 kilometer afstand. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ruim 2 kilometer afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

Soortenbescherming

Op 14 april 2022 heeft er een quick scan plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat de panden waar tegen gebouwd gaat worden in potentie geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Om ook in de toekomstige situatie voldoende geschikte verblijfplaatsen te garanderen worden in de nieuwbouw maatregelen getroffen.

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen.

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere (strenger) beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen om het project uit te voeren, mits wordt voldaan aan de voorwaarden uit de gebiedsontheffing. Hiervoor is reeds een plan opgesteld wat bij de vergunningverlening getoetst zal worden.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Programma Water En Riolering 2020 - 2023

Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de

gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil

bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk

afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te

stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,

hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens

de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.

Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.

Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,

langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen

aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen

behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd

voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard

oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de

wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het

verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te

beperken.

  1. <50 m2: geen regenwateropgave

  2. 50 m2 - 150 m2:

  • indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave

  • indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1

  1. >150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1

[image]

Tabel 1 - regenwateropgave

De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette

waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de

kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.

5.2 Bestaand Watersysteem

Locatie plangebied

De Korvelseweg 199 e.o. ligt in Tilburg centrum-zuid, in de wijk Sint Anna (zie Figuur 1). Aan de noordkant van de Korvelseweg. De locatie is bestaande bebouwing met op het achtererf garageboxen. Het plangebied ligt in stedelijke omgeving en is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Locatie is gevoelig voor wateroverlast op straat. Het huidige gebied is veel stedelijke bebouwing en verhard waardoor hittestress ervaren wordt.

Oppervlaktewater

In het plangebied en de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3 Beleidskader

Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

Het waterschap De Dommel heeft het ‘Waterbeheerprogramma 2022-2027 "Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving' vastgesteld. Met dit waterbeheerprogramma bepaalt het waterschap haar de doelstellingen en strategie voor de middellange en lange termijn.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het PWR (Programma Water en Riolering) dat in 2020 is ingegaan. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.4 Duurzaam Watersysteem

Hemelwater

Het plangebied blijft veel verhard. De opgave vanuit de gemeente Tilburg voor de waterberging dient een goede invulling te krijgen op eigen plangebied.

De Korvelseweg t.h.v. huisnummer 199 komt voor als een locatie met water op straat bij een hevige bui. Hierdoor is er kans op wateroverlast op deze locatie.(zie afbeelding 3). Door op eigen terrein 60mm berging te voorzien voor elke verharde vierkante meter levert een bijdrage op aan het verminderen van water op straat.

Het regenwater dat op de openbare weg valt wordt verzameld met riolering. Hierop mag geen hemelwater ondergronds op aan gesloten worden vanuit het plan/project.

Afvalwater

De planontwikkeling leidt tot een toename van het afvalwater door toename van de woningbouw op deze locatie. Op deze locatie wordt hier geen hinder door verwacht. Wel zal er naar gekeken moeten worden dat de huisaansluitingen correct worden aangesloten op het gemeentelijk systeem.

Grondwater

Laag gelegen bouwdelen onder het huidige maaiveld. Dan zijn deze bouwdelen onder de invloed van grondwaterstanden en/of bodemvocht. Dat tast de wettelijke plicht mogelijk aan t.a.v. grondwateroverlast.
Afvoer van grondwater t.b.v. voldoende drooglegging is uitgesloten.
Bouwdelen / terreindelen onder maaiveld water- en vochtdicht gebouwd / aangelegd worden.

Drainage onder maatgevende grondwaterstanden (gemiddelde hoogste grondwaterstand = 12,2m +NAP) is niet toegestaan.

Hittestress
Het plan houdt weinig rekening met de groenopgave. De kwaliteit van de leefomgeving is minder dan gewenst en bij zeer warm weer, kunnen bewoners / gebruikers overlast hebben van overmatige hitte. (zie afbeelding 2 voor huidige hittestress, de nieuwe situatie is niet veel beter met weinig groen.)

Tegen overmatige hitte: zoveel mogelijk behoud van bestaande bomen en streef naar minimaal 30% schaduw in terrein, waar geen bebouwing is. En dit te doen bij voorkeur door schaduw-gevend groen (bomen) te realiseren. Positionering en oriëntatie van bomen graag afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes.

5.5 Watertoets

De invloed van deze ontwikkeling op het watersysteem is niet erg groot. Wel een toename van vuilwaterafvoer ten opzichte van huidige situatie. De hemelwaterafvoer zal afnemen in de huidige situatie door de infiltratieplicht. Het Waterschap De Dommel zal hier geen voorlopig advies voor hoeven te geven, er kan een verkort traject doorlopen worden.

Illustraties behorende bij de waterparagraaf

[image][image]

Locatie plangebied, ligging in Tilburg centrum - Zuid

[image]

[image]

Locatie plangebied, hittestresskaart - water op straat kaart

Matrix advies water en klimaat ihkv IDO

Aspect

Analyse

Advies

Plan(locatie)

Erg compact plan, waarbij vooral rode en grijze delen weinig ruimte overlaten voor andere functies. Het plan lijkt onvoldoende rekening te houden met deze (wettelijke) opgaven.

De invulling van het plan moet heroverwogen worden, zodat ruimte is voor ontbrekende opgaven, zoals waterberging, (voldoende) groen, e.d.

Grondwater

Uit de tekening is niet op te maken of er een kelder wordt gerealiseerd. Indien deze tocht komt dan geldt het onderstaande:

Laag gelegen bouwdelen / (een deel van) het terrein is voorgesteld onder het huidige maaiveld. Daardoor zijn die ruimtes onder de invloed van grondwaterstanden en/of bodemvocht. Dat tast de wettelijke plicht mogelijk aan t.a.v. grondwateroverlast.

Afvoer van grondwater t.b.v. voldoende drooglegging is uitgesloten.

Opgave Bouwdelen / terreindelen onder maaiveld water- en vochtdicht gebouwd / aangelegd worden.

Drainage onder maatgevende grondwaterstanden (gemiddelde hoogste grondwaterstand) is niet toegestaan

Regenwater

Het huidige beleid is gericht op positief hydrologisch ontwikkelen. Daaruit vloeit de bergingsopgave van minimaal 60 mm (oftewel l/m2 aangesloten afwaterende oppervlakte: dak en verharde terreinen)

De waterberging moet in eigen terrein aangelegd worden, voor de aansluiting op het gemeentelijke afwateringssysteem.

Opgave van 60 mm (l/m2) stellen.

Bij de uitwerking van het plan t.b.v. omgevingsplanwijziging / -vergunning moet een haalbare waterberging opgenomen worden. Bij voorkeur een waterberging bovengronds, zoals bv. wadi’s.

Afvalwater

In deze fase van de ontwikkeling is alleen van belang te weten dat er geen onhaalbare aansluiting op de bestaande riolering wordt verwacht.

De aansluitmogelijkheden moeten in overleg met de beheerder bekeken worden bij de uitwerking.

Risico

wateroverlast

De locatie heeft een verhoogd risico voor overlast door water op straat bij extreme neerslag.

De keuze van terrein- en vloerpeilen moet rekening houden met voldoende bescherming tegen waterdieptes in de omgeving

Klimaatadaptatie

Het plan houdt weinig rekening met de groenopgave. De kwaliteit van de leefomgeving is minder dan gewenst en bij zeer warm weer, kunnen bewoners / gebruikers overlast hebben van overmatige hitte. (zie afbeelding 2 voor huidige hittestress, de nieuwe situatie is niet veel beter met weinig groen.)

De gemeente heeft de ‘Uitvoeringsagenda klimaatadaptatie Koel Tilburg’ vastgesteld. Daarin is te vinden hoe het beter kan.

G:\TBRUI\Beleid_Wetten\Water\Klimaatadaptatie (vastgesteld in juni 2020)

Hittestress

Het plan houdt weinig rekening met de groenopgave. De kwaliteit van de leefomgeving is minder dan gewenst en bij zeer warm weer, kunnen bewoners / gebruikers overlast hebben van overmatige hitte. (zie afbeelding 2 voor huidige hittestress, de nieuwe situatie is niet veel beter met weinig groen.)

Tegen overmatige hitte: zoveel mogelijk behoud van bestaande bomen en streef naar minimaal 30% schaduw in terrein, waar geen bebouwing is. En dit te doen bij voorkeur door schaduw-gevend groen (bomen) te realiseren. Positionering en oriëntatie van bomen graag afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes.

Overige

-

-

Hoofdstuk 6 Opzet Planregels

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.3 Bestemmingen En Aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemming aanwezig:

Wonen - Gestapeld;

Waarde - Archeologie;

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

Luchtvaartverkeerzone;

Erf;

Bouwvlak;

Maatvoeringsvlak;

Maximum bouwhoogte.

6.4 Bouw- En Gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

Wijzigingsbevoegdheid

Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid


Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog En Vooroverleg

8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 15 april 2022 gepubliceerd.

8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Bij het plan worden geen provinciale belangen aangetast. Daarom heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met de provincie. Het watertoetsproces heeft een verkort traject doorlopen. Bij dit verkorte trajact geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij terinzagelegging van het bestemmingsplan.

8.3 Omgevingsdialoog

Conform de 'Richtlijn omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen' van de gemeente Tilburg is invulling gegeven aan de Omgevingsdialoog in het kader van het bestemmingsplan door een informatiebijeenkomst te organiseren en omwonenden de gelegenheid te bieden om vooraf, tijdens en na afloop vragen te stellen.

Informatiebijeenkomst 19 september 2023

Op dinsdag 19 september 2023 heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd in de vorm van een inloopavond. Voorafgaand hieraan zijn circa 140 uitnodigingen verspreid bij de omwonenden van de planlocatie. Ook is de hierbij de mogelijkheid gegeven om vragen of opmerkingen per mail toe te sturen aan de initiatiefnemer. Uiteindelijk zijn ca. 30 buurtbewoners naar de bijeenkomst gekomen.

Tijdens de bijeenkomst was de initiatiefnemer aanwezig met de architecten van het Ontwerplab en de omgevingsmanagers van gemeente Tilburg. De bezoekers van de bijeenkomst worden geïnformeerd door middel van posters, een manquette en een mondelinge toelichting. De posters gaven informatie over het plan, de planlocatie en bezonningssituatie middels tekeningen, referentiebeelden en visualisaties van de nieuwe situatie. De manquette leit een beeld zien van de nieuwe situatie met inplanting van de nieuwbouw in de omgeving.

Tijdens de bijeenkomst was een goede actie en interactie waarbij de vragen en opmerkingen voor zover als mogleijk werden beantwoord. Het plan werd door het merendeel van de bezoekers als postief ontvangen.

De vragen en zorgen van bezoekers gingen hoofdzakelijk over parkeren, de sociale veiligheid en de schaduwwerking van de bebouwing.

Vervolg op de informatiebijeenkomst

De initiatiefnemer heeft aangegeven nader in gesprek te gaan met het drietal aanwezigen dat zorgen heeft over het plan om te zoeken naar oplossingen.

8.4 Zienswijzen

P.M