Piushavengebied 2009, 11e herziening (Galjoenstraat Noord 2023)
Bestemmingsplan - gemeente Tilburg
Vastgesteld op 01-07-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlage(n).
1.2 plan
Het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 11e herziening (Galjoenstraat Noord 2023)" met identificatienummer NL.IMRO.0855.BSP2023017-e001 van de gemeente Tilburg.
1.3 aanbouw
Een gebouw, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan huis verbonden beroep
Die beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw, die kunnen worden beschouwd als 'aan-huis-verbonden', waarbij:
-
degene die de activiteit uitvoert, tevens de bewoner is van de woning;
-
geen sprake is van een ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe nabijheid aanwezige beroepsvestigingen;
-
voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers conform artikel 10.3;
-
de beroepsuitoefening naar omvang ondergeschikt is aan het wonen, d.w.z. niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning (inclusief aan-, uit en/of bijgebouw) en totaal niet meer dan 80 m² in beslag neemt;
-
de beroepsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving;
-
geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen;
-
op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
1.7 afhankelijke woonruimte
Een aanbouw of bijgebouw, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een
gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 ambachtelijk bedrijf
Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
Het percentage dat per bouwperceel bepaalt hoeveel procent van dat bouwperceel - binnen het aangegeven bouwvlak - ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bedrijfsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op onder andere consumentverzorging, welke geheel of overwegend door middel van handwerk plaatsvinden.
1.12 beroepsmatige activiteiten in een woning of bijgebouw
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied.
1.13 bestaand
Bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften.
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen
Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.18 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
Een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkant van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitzondering van een onderbouw of zolder.
1.20 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.24 bouwwerken van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.
1.25 bruto vloeroppervlakte (b.v.o.)
De som van de buitenwerks en horizontaal gemeten oppervlakten van de inpandige vloeren - horizontale vlakken ter plaatse van trappen, hellingen en vides met een oppervlakte tot en met 4 m² daaronder begrepen - voor zover de ruimten waarbinnen de vloeren zich bevinden een grotere inwendige hoogte hebben dan 1,5 meter.
1.26 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder supermarkten voor zover deze supermarkten niet groter zijn dan 250 m² wvo (winkelvloeroppervlakte). Tevens dient onder detailhandel te worden verstaan additionele horeca als bijbehorende voorziening, evenals afhaalgelegenheden van direct voor consumptie geschikte etenswaren en/of maaltijden (zoals een afhaalrestaurant of broodjeszaak zonder zitgelegenheid.
1.27 dienstverlening
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
1.28 dove gevel
-
een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidelijk 35 dB, alsmede
-
een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.29 erf
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.30 erker
Transparante, ondiepe uitbouw van een gebouw vóór de voorgevel, niet zijnde een entree.
1.31 escortbedrijf
Het op bedrijfsmatige wijze bemiddelen in de totstandkoming van contacten tussen een prostituee en degene die van zijn/haar diensten gebruik wil maken.
1.32 evenement
Een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet (deels) tijdelijke onderkomens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, sportieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede kermissen, braderieën, snuffelmarkten, rommelmarkten, straatfeesten en festivals of daarmee te vergelijken activiteiten.
1.33 gebruiksoppervlakte (gbo)
De vloeroppervlakte van ruimte(n) tussen de opgaande scheidingsconstructies bepaald overeen- komstig NEN 2580 waarbij garage's, bergingen, inpandige loggia's/balkons en andere niet voor bewoning geschikte ruimten niet meegerekend worden.
1.34 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geluidshinderlijke inrichtingen
Inrichtingen genoemd in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
1.36 gestapelde woning
Een woning, onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.37 groenvoorzieningen
Het geheel van voorzieningen en activiteiten t.b.v. groenaanleg zoals buurt-, wijk- en stadsparken met bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen, waterpartijen, waterberging, watergangen en sloten, speelplaatsen, speel- en trapveldjes waaronder Cruijf-courts, bruggen en andere kunstwerken, straatmeubilair e.d., alsmede voorzieningen ter ondersteuning van de verkeersregulering en de verkeersveiligheid.
1.38 grondgebonden woning
Een met de grond verbonden woning bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, daaronder begrepen beroep aan huis, met een zelfstandige ontsluiting op de begane grond en niet zijnde een gestapelde woning.
1.39 hoofdgebouw of hoofdbebouwing
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.40 huishouden
Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren.
Met een huishouden wordt gelijk gesteld:
-
de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
-
tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 arbeidsmigranten;
-
de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.
1.41 kleinschalige dienstverlening, niet zijnde zakelijke dienstverlening
Dienstverlening, vallend onder ten hoogste categorie 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten en gericht op het aan personen of dieren verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze of lichaamsverzorgende sfeer en andere vormen van dienstverlening die min of meer een openbaar karakter hebben, zoals (niet limitatief) een huisartsen- of tandartsenpraktijk, een praktijk voor fysiotherapie, een dierenartsenpraktijk, een nagelstudio, een kapsalon en een kinderopvangcentrum, uitgezonderd:
-
seksuele en erotische dienstverlening;
-
zakelijke dienstverlening met een kantoorfunctie, zoals (niet limitatief) rechtskundige en administratieve dienstverlening, architecten- en technische adviesbureaus, makelaarsbureaus, reclamediensten en uitzendbureaus;
-
detailhandel, met uitzondering van een beperkte verkoop, ondergeschikt aan de dienstverlening;
-
horeca.
1.42 kortstondig
Aansluitende tijdsperiode van maximaal 12 uur.
1.43 logies
Het gedurende een relatief kort tijdsbestek verstrekken van verblijf aan personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.44 maatvoeringsvlak
Een deel van een bestemmingsvlak dat van een ander maatvoeringsvlak wordt gescheiden door een maatvoeringsvlakgrens. Maatvoeringsvlakken onderscheiden zich door een met de maatvoerings- aanduiding aangegeven afwijking in goot-, bouwhoogte, dakhelling en/of bebouwingspercentage.
1.45 mantelzorg
Mantelzorg is langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een zorgvrager door een of meer leden uit diens omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.46 Nota parkeernormen Tilburg 2017
De door het college van Burgemeester en wethouders vastgestelde nota parkeernormen Tilburg 2017, vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders op 14 november 2017 en zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels op dit bestemmingsplan.
1.47 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties t.b.v. gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.48 onbebouwd erf
Dat deel van het perceel, dat geen bouwvlak of erf betreft.
1.49 onderbouw
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant is gelegen tussen peil en maximaal 1,20 meter boven peil.
1.50 ondergeschikte delen van een bouwwerk
Bouwdelen die ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa van het desbetreffende bouwwerk, zoals overstekende daken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, trappen en trappenhuizen, liftkappen en lifthuizen, luchtbehandelings-/ventilatie-installatie, bordessen, funderingen, goten, hijsinrichtingen, gevelreclames, gevelisolatie (al dan niet met bijbehorende ommanteling), draagconstructies e.d. Hieronder worden in elk geval niet verstaan entrees, erkers en ondergrondse bouwwerken.
1.51 onderkomen
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen.
1.52 onzelfstandige wooneenheid/eenheden
Een (complex van) woonruimte(n) waarbij men wezenlijke voorzieningen, zijnde keuken, badkamer en toilet, gemeenschappelijk moet gebruiken en waarvan de deur van het privévertrek uitkomt op een gemeenschappelijke (verkeers)ruimte.
1.53 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.54 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak, ondersteund door palen of kolommen, eventueel maximaal aan twee zijden omsloten door wanden, die niet tot de constructie behoren.
1.55 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.56 peil (straatpeil)
Hieronder wordt verstaan:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de straat grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
1.57 perceel
Een aaneengesloten stuk grond met kadastrale aanduiding.
1.58 plangrens
Een weergegeven lijn die de grens van het plan: aanduidt.
1.59 prostitutie-inrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, al dan niet tegen betaling seksuele handelingen worden verricht. Onder een prostitutie-inrichting worden in elk geval verstaan: een parenclub en een escortbedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.60 risicovolle inrichting
-
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen;
-
bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.61 sociale huurwoning
Huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, zoals omschreven staat in artikel 1.1.1 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening.
1.62 straatpeil
Zie: peil (straatpeil).
1.63 speelvoorzieningen
Voorzieningen ten dienste van sport en spel.
1.64 uitbouw
Een gebouw, dat als vergroting van een bestaande ruimte is/wordt gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.65 voorgevelrooilijn
De naar het openbaar gebied toegekeerde lijn, die het bouwvlak begrenst en aansluit aan het onbebouwd erf c.q. openbaar gebied.
1.66 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn t.b.v. een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten e.d.
1.67 wonen
Hieronder wordt verstaan:
-
het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
-
huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan arbeidsmigranten, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
-
beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw.
1.68 woning
Een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen een aan huis verbonden beroep.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 Afstand tot zijdelingse perceelgrens
Tussen de zijdelingse grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
-
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
-
een goede landschappelijke inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
-
de sociale veiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van:
1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2. de verkeersveiligheid;
3. de sociale veiligheid;
4. de brandveiligheid;
5. de milieusituatie;
6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
-
de vorm, afmetingen en plaatsing van de bebouwing boven een hoogte van 10 meter boven het straatpeil in een strook ter diepte van 3 meter achter de voorgevelrooilijn in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld;
-
de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil indien de maximale hoogte niet meer bedraagt dan 10 m, zulks in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie (Dubbelbestemming)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemmingen), mede bestemd voor bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken en de inrichting en het gebruik van de gronden voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' (dubbelbestemming), indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergrondse bouwwerken
7.2 Hoofdtoegang woningen
7.3 Ruimte tussen bouwwerken
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van maten
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
-
voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat.
9.2 Binnenplans afwijken t.b.v. geringe afwijkingen van grenzen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de planregels ten behoeve van het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van een grens van een bouwvlak, bestemmingsvlak, functie aanduidingsvlak of maatvoeringsvlak, indien bij het definitief ontwerp, bij definitieve uitmeting e.d. blijkt dat enige geringe afwijking in het belang van een bebouwing of inrichting is. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
-
gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
-
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
9.3 Binnenplans afwijken t.b.v. aan-huis-verbonden beroep
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan voor wat betreft de voorwaarden, zoals beschreven in de begripsregels, waaronder overeenkomstig de desbetreffende bestemmingsomschrijving een aan huis verbonden beroep is toegelaten, indien door de aard van de werkzaamheden het beroep niet of bezwaarlijk anders dan aan huis of op de betreffende locatie kan worden uitgeoefend.
9.4 Binnenplans afwijken t.b.v. evenementen
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het plan ten behoeve van incidenteel en kortstondig afwijkend gebruik van particuliere percelen/bebouwing voor het plaatsen van tijdelijke onderkomens zoals (feest)tenten, kiosken e.d. ten behoeve van festiviteiten met een openbaar karakter (muziekfestival, zeskamp, sportwedstrijd, show/voorstelling, tentoon- stelling, beurs, markt, e.d.) voor de duur van een aantal (aaneengesloten) dagen (over het algemeen 3 á 4), met dien verstande dat aan deze omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ter beperking van onaanvaardbare overlast van de (woon)omgeving, onder meer voor wat betreft parkeren, geluidhinder, situering van tijdelijke onderkomens e.d.
9.5 Binnenplans afwijken t.b.v. bouwwerken van algemeen nut
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de bouwregels, opgenomen in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken van algemeen nut, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen, en;
-
de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Op het stellen van nadere eisen op grond van enige bepaling van de regels van dit bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Algemene regels inzake nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
-
de bereikbaarheid van gebouwen vanuit en de situering van de hoofdentree van gebouwen ten opzichte van de openbare ruimte;
-
de situering en afmetingen van groenvoorzieningen;
-
de situering en afmetingen van parkeergelegenheid, ook op eigen terrein;
-
de situering van toegangswegen en -paden tot gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open erven.
11.2 Parkeren
-
De gronden mogen enkel worden gebruikt onder voorwaarde dat ten behoeve van het parkeren of stallen van (motor)voertuigen in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort, in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig is, zoals neergelegd in de op 6 juli 2023 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde nota 'Parkeernormen Tilburg 2023';
-
het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, indien bij aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen en rekenmethode;
-
De onder a. bedoelde plaatsen voor het stallen van voertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare (motor)voertuigen, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
11.3 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen, zoals neergelegd in de CROW Kennisbank in ASVV 2012.
11.4 Afwijken van de regels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van artikel 11.2 en artikel 11.3 indien:
-
op andere wijze in de nodige parkeerbehoefte en/of de laad- of losruimte wordt voorzien;
-
wordt voldaan aan de voorwaarden en vrijstellingsregels zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
-
het bevoegd gezag kan eenmalig omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
-
het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
-
het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
-
indien het gebruik, bedoeld onder a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
-
het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Dit plan wordt aangehaald als bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 11e herziening (Galjoenstraat Noord 2023)".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Planontwikkeling
Er is een verzoek tot herziening van het bestemmingsplan ontvangen voor de ontwikkeling van het deelplan Galjoenstraat Noord in de gebiedsontwikkeling Piushaven. Dit deelplan is gesitueerd op de percelen Galjoenstraat 5, 5a, 5b, 29, 31, 33, 35 en 37. In dit deelplan zullen 30 grondgebonden woningen en 22 appartementen worden gerealiseerd.
De raad van de gemeente Tilburg heeft op 23 mei 2022 het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord)' vastgesteld. Hiertegen is beroep ingesteld. Op 5 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de bodemprocedure (ABRS 202204370/1/R2 zie bijlage 30). Er was beroep ingesteld door een bewoner aan de Hoogvensestraat en door een naastgelegen metaalbedrijf. Het beroep van de bewoner aan de Hoogvensestraat (onder meer over bouwhoogte van 3,3 m nabij achtertuin woning, bestemming Verkeer en Verblijf en structuurvisie Linten in de Oude Stad ) is ongegrond verklaard. Het beroep van het metaalbedrijf is op het aspect geluid op twee punten gegrond verklaard. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Het gevolg is dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit van de raad van de gemeente Tilburg tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord)' heeft vernietigd.
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd, wat rekening houdt met de uitspraak van de Raad van State. Voor het overige is het bestemmingsplan grotendeels hetzelfde gebleven.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Galjoenstraat aan de zuidkant, de perceelsgrens van het perceel Galjoenstraat 39A aan de westkant, de tuinen van de Hoogvensestraat 52 tot en met 84 aan de noordkant en de perceelsgrens van Galjoenstraat 3 t/m 3c aan de oostkant. Het perceel is in gebruik geweest voor bedrijvigheid en opslag. De bestaande opstallen zijn gesloopt. Op figuur 1 is de ligging van het plangebied in Tilburg te zien en figuur 2 geeft het plangebied in groter detail weer.
Figuur 1 - ligging plangebied in Tilburg (rode stip)
Figuur 2 - ligging plangebied
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit wijzigingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
2.2 Rijk
2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Denk aan periodes van droogte, afgewisseld met extreme regenval, de zeespiegelstijging, de overgang naar duurzame energie en de ruimte die nodig is voor windmolens en zonnepanelen. Of de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen om het woningtekort op te lossen, de groei en het bereikbaar houden van steden en plekken voor distributiecentra. Denk ook aan het versterken van onze natuur en biodiversiteit, het behoud van ons landschap en de vitaliteit van onze landbouw. Dit zijn voorbeelden van grote, ingewikkelde opgaven. Deze opgaven kunnen niet meer apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Hoe werkt de NOVI?
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
-
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
-
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
-
Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI
-
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aan kan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
-
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
-
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
-
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
-
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
-
het toekomstbes
Uitvoering van de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.”
2.2.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.2.3 (Ladder Voor) Duurzame Verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
De gemeente Tilburg maakt samen met tien andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In
regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve
woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en
woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt
voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt
plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse
netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.
De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we
invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg
wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van
de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige
manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden
en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.
Het plan tot de bouw van maximaal 52 woningen, waarvan 20 % sociaal, past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
2.3 Provincie
2.3.1 Brabantse Omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
-
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
-
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
-
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
-
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
-
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (1 janujari 2024) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld (zie hiernoder).
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
-
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
-
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
-
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
2.3.2 Interim Omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november
2019) waarin de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de
Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening,
Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de
Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de
genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen
nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder
vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze
definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden,
in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en
instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v.
bestemmingsplannen en besluiten).
Plangebied
Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening aangewezen als 'stedelijk gebied'. De provincie streeft hier naar zorgvuldig ruimtegebruik. In het plangebied is sprake van transformatie van bedrijventerrein naar woningbouw. De ontwikkeling kan gezien worden als een duurzame stedelijke ontwikkeling. De woningen
worden conform het geldende Bouwbesluit energieneutraal gebouwd. Daarnaast is er geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Geconcludeerd wordt dat voldaan is aan het beginsel van zuinig ruimtegebruik.
2.4 Gemeente
2.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg
2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een
uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken,
leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de
gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De
Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de
gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert en welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad
versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg
aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor
bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf
aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke
factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel
voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis &
creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie
stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
· Binnenstad van de 21e eeuw
· Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
· Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
· Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
· Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
· Stadsregionaal park Stadsbos013
· Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio
Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor
werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende
cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags)
recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet
zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale
ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
· Bedrijvenpark Zuid
· Zorgcluster Leijpark
· Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
· Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch
productiegebied.
· Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische
verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
· Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
· Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
· Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
· Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
· Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
· Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
· Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
· Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
· Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
· Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar
het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te
ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste
toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij
gelden.
Plangebied
Het Piushavengebied is onderdeel van het stedelijk weefsel. De Piushaven zelf is aangemerkt als groene inprikker. Groene ‘inprikkers’ (groene verbindingen) en aantrekkelijke fiets- en wandelroutes zorgen voor een goede verbinding van de stad met de omliggende stadsregionale parken en het buitengebied en omgekeerd. De bouw van 52 woningen aan de Galjoenstraat in Tilburg past in de Omgevingsvisie Tilburg 2040.
2.4.2 Stedenbouwkundige Visie Piushaven
De eerste stedenbouwkundige visie voor de Piushaven is in 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. De stedenbouwkundige visie houdt rekening met de lange ontwikkelingstijd van het Piushavengebied. De ruimtelijke kaders en het procesmatige karakter van het project zijn in dit document op elkaar afgestemd. Deze visie wordt elke twee tot drie jaar worden verfijnd of bijgesteld op basis van nieuwe feiten, ontwerpervaringen en inzicht in planningsrisico’s. De laatste visie dateert van 2018 (zie bijlage 1).
In de stedenbouwkundige visie wordt Galjoenstraat Noord genoemd als locatie welke onderdeel is van de ontwikkelingsvisie en de raamovereenkomst. De ontwikkeling Galjoenstraat-Noord is opgedeeld in een locatie Van der Wegen (in ontwikkeling, onderhavige locatie) en een locatie De Bonth.
Figuur 3: Galjoenstraat Noord in samenhang met omliggende ontwikkelingen
Locatie Van der Weegen:
Er komen 30 grondgebonden woningen en 22 appartementen. Parkeren vindt plaats op maaiveld in het midden gebied. Boven de parkeerplaatsen komen de terrassen van de woningen, op deze manier staan de auto's uit het zicht. Tegen de bestaande tuinen van de Hoogvensestraat zijn in het middengebied twee bungalows ontworpen. In het planteam is het verzoek gedaan om meer afstand te creëren tot de bestaande woningen onder andere vanwege de lichtinval en privacy. Er is daardoor een woning komen te vervallen, waardoor de westelijke bungalow groter is geworden. De architectonische uitwerking moet nog gaan plaatsvinden. Er is differentiatie per bouwblok gewenst in de materialisatie. Het moet een overgang zijn tussen de Havenmeester en de wevershuisjes in de omliggende straten. De koop-/realisatieovereenkomst zit in de afrondende fase.
Figuur 4: stedenbouwkundige schets Galjoenstraat Noord
2.4.3 Programma Water En Riolering 2024 - 2027
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
-
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
-
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
Het Programma Water en Riolering 2024 - 2027 is in de regels van dit bestemmingsplan doorvertaald door middel van een voorwaardelijke verplichting. Het bouwen van een (vergunningplichtig) bouwwerk met een oppervlakte groter dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan als er voorzien wordt in voldoende waterberging, overeenkomstig het gestelde in het Programma Water en Riolering 2024 - 2027. Er is een dynamische verwijzing opgenomen. Dat wil zeggen dat als de waterbergingseis in het Programma Water en Riolering 2024 - 2027 wijzigt, er voldaan dient te worden aan de gewijzigde waterbergingseis.
2.4.4 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze
stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar
blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder
uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een
Koel Tilburg.
De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen
uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier
een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen
aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de
Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.
Het klimaat verandert sneller dan gedacht. Daarom vinden we dat ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2024 - 2027. De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
2.5 Waterschap
Ook de waterschappen hebben regels voor het omgaan met regenwater. De waterschapsregels gelden naast dit bestemmingsplan; een ruimtelijke ontwikkeling moet ook voldoen aan de waterschapsregels. De waterschapsregels richten zich op het voorkomen van versnelde afvoer van regenwater naar het oppervlaktewatersysteem als gevolg van een toename van verhard oppervlak. Het kan dan gaan om nieuwe bebouwing, maar ook om nieuwe wegen, parkeerterreinen of andere verhardingen:
-
Bij een verhardingstoename tussen 500 m2 en 10.000 m2 gelden algemene regels voor het realiseren van regenwaterberging.
-
Voor ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename van meer dan 10.000 m2 geldt een watervergunningplicht. Daarbij is een waterhuishoudkundig plan nodig, waarin de initiatiefnemer uitwerkt hoe hij omgaat met regenwater en welk effect de ontwikkeling heeft op het watersysteem.
Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de Keur van zowel waterschap De Dommel als Brabantse Delta.
Hoofdstuk 3 Thematische Beleidskaders
3.1 Stedenbouwkundige Aspecten
Het onderhavige bestemmingsplan is gelegen in het deelgebied Galjoenstraat Noord en transformatiegebied Piushaven Noordwest. Het deelgebied wordt begrensd door de Galjoenstraat, de locatie Galjoenstraat-Gondelstraat en de achterpercelen van de woningen aan de Hoogvensestraat en de Lanciersstraat.
Al vanaf de jaren tachtig is de gemeente Tilburg bezig met de herontwikkeling van het Piushavengebied. De afgelopen jaren heeft deze herontwikkeling meer vorm gekregen. De gemeente heeft diverse stedenbouwkundige en ambitiedocumenten laten ontwikkelen en in 2010 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 vastgesteld. In de Stedenbouwkundige Visie Piushaven 2018 en bestemmingsplan Piushavengebied 2009 is het plangebied aangeduid als een ontwikkelingsgebied voor gemengde functies.
In het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 is ten aanzien van het plangebied gekozen voor een bedrijfsmatige bestemming met een wijzigingsbevoegdheid. Dit laat toe om deze locatie te transformeren naar een gemengd milieu, waarbij de woonfunctie centraal staat. Verder zijn er mogelijkheden voor de integratie van bestaande bedrijvigheid, vestiging van dienstverlening, werkruimten en ateliers.
Het beoogde proces van transformatie zal projectmatig plaatsvinden, maar voltrekt zich in kleine stappen via een meer perceelsgewijze ontwikkeling. De integratie van de bestaande bedrijvigheid is daarbij voortdurend een complicerend onderdeel van het ontwikkelproces.
In stedenbouwkundige zin is het uitgangspunt dat het bouwblok aan de Hoogvensestraat, Gondelstraat, Galjoenstraat en Lanciersstraat een gesloten bouwblok blijft. De nieuwe bebouwing staat direct aan de Galjoenstraat. Voorterreinen in de vorm van tuinen ontbreken. Er komen 30 grondgebonden woningen en 22 appartementen. Het ruimtelijke uitgangspunt hierbij is dat er 'slagen' in de vorm van straatjes of woonhoven ontstaan die vanaf de Galjoenstraat ontsloten worden. De straat in dit project biedt ook een doorkoppeling voor langzaam verkeer naar de Hoogvensestraat. Op die manier ontstaat een informele ruimtelijke verbinding via het binnengebied naar buiten en wordt voorkomen dat er een opgesloten en geïsoleerd woonmilieu ontstaat. Deze route zal lopen vanaf het parkje nabij de school aan de Hoogvensestraat, via het Pocketpark van de Havenmeester naar de Piushaven.
De hoogte van de nieuwbouw bestaat uit 4 bouwlagen aan de Galjoenstraat, twee stroken haaks daarop in 3 bouwlagen, minder formele, meer opgedeelde bebouwing aan de westzijde in 2 bouwlagen en patiowoningen in 1 bouwlaag achter de stroken. Nabij de achterpercelen van de Hoogvensestraat blijft de bebouwing dus beperkt tot 1 of 2 bouwlagen. Door dit regime van spelregels ten aanzien van bouwhoogten sluit de beoogde ontwikkeling goed aan bij de hoogtekarakteristieken van Hoogvenne. Om inzichtelijk te maken welke effecten de bebouwing heeft op de bestaande bebouwing is er een bezonningsstudie gemaakt. Hieruit blijkt dat de schaduweffecten op omliggende woningen beperkt zijn (zie bijlage 2).
De beoogde ontwikkeling moet voorzien in de eigen parkeerbehoefte volgens de normen van het gemeentelijke parkeerbeleid. In het openbare gebied van Galjoenstraat is geen of nauwelijks aanbod van parkeerplaatsen beschikbaar die meegeteld kunnen worden in het bereiken van een sluitende parkeerbalans. Vanwege het compacte hofachtige woonmilieu is het parkeren op straat niet gewenst. Dit betekent dat er binnen het projectgebied voorzien moet worden in de realisatie van parkeervoorzieningen. Er wordt geparkeerd in maaiveldparkeren onder verhoogde tuinen c.q. terrassen van de stroken bebouwing. Iedere woning beschikt over een eigen parkeerplaats.
Het ingediende (bouw)plan voldoet aan de stedenbouwkundige eisen. De architectonische uitwerking moet nog gaan plaatsvinden. Er is differentiatie per bouwblok gewenst in de materialisatie. Het moet een overgang zijn tussen de Havenmeester en de wevershuisjes in de omliggende straten.
3.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het
bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te
waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere
gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden
vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en
2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het
uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de
structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen.
De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten
samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier
beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het
motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar
om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft
het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De
geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Wonen
Woonagenda, Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek en update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal in de Woonagenda staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen. Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar Tilburg als stad voor staat zijn er een aantal kwaliteiten waar vanuit de Woonagenda en de opgave in de stad waarde aan wordt gehecht:
Woonadvies specifiek voor plangebied
De wijk Oud Zuid Oost kent een grote diversiteit aan woningen en bewoners. Het gebied is aantrekkelijk voor stedelijk georiënteerde gezinnen met een hogere koopkracht, maar ook aantrekkelijke voor andere doelgroepen. Het plan voorziet daarom zowel in behoefte vanuit de wijk als de stedelijke behoefte.
In paragraaf 2.2.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit. Het plan tot de bouw van in totaal 30 grondgebonden woningen en 22 appartementen, past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro).
3.4 Verkeer En Parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam
vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen.
Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid:
we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging
vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt:
wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de
gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad
behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en
opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met
onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme
mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 4-sporenbeleid parkeren 2021
Op 18 november 2021 heeft de raad met betrekking tot parkeren in de binnenstad het 4-Sporenbeleid
Parkeren en Deelmobiliteit vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat bij een nieuwe ontwikkeling de
ontwikkelaar in de basis nog steeds geacht wordt het parkeren op de eigen ontwikkelplot op te lossen, maar
dat er meer handvatten komen waarmee de gemeente een helpende hand kan bieden. De vier sporen zijn:
1. Het beter benutten van restcapaciteit in openbare parkeergarages
Hiervoor zijn nieuwe abonnementsvormen ingevoerd waarbij de garages op rustige momenten beter
worden gebruikt en op drukke momenten voornamelijk ruimte bieden voor bezoekersparkeren. Voor
bezoekers van bewoners wordt een bezoekersregeling in de garages ontwikkeld.
2. Met een hoogwaardig en betaalbaar aanbod deelmobiliteit een goed alternatief bieden voor de eigen
auto
Met behulp van een vergunningenstelsel voor deelscooters en deelfietsen wordt actief gestuurd op
een hoogwaardig aanbod. Ook voor deelauto’s is een dergelijk vergunningenstelsel volgens planning
eind 2023 beschikbaar.
In de nota parkeernormen zijn de voorwaarden voor deelmobiliteit opgenomen.
3. Gebiedsgericht aan de rand van de binnenstad openbare parkeercapaciteit toevoegen
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat er aan de oostkant van het centrum een aantal van 500
á 600 extra parkeerplaatsen in openbare gebouwde voorziening wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt
aan de westzijde van de binnenstad een tijdelijke garage van ca. 350 parkeerplaatsen gerealiseerd.
4. Transferia bij de toegangspoorten van de stad
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat een tweetal transferia, bij de Kempenbaan en in
Noord, worden uitgewerkt. Deze worden voorzien van hoogwaardig natransport, waaronder snelle en
frequente buslijnen.
3.4.3 Tilburg fietst! De Tilburgse fietsagenda 2020
Het Tilburgs beleid voor de fiets is vastgelegd in “Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020”, welke door
het college is vastgesteld op 8 december 2020.
De fietsagenda is één van de vijf uitwerkingen van de Mobiliteitsaanpak Tilburg 2040 (MAT2040) en de
MobiliteitsAgenda 013. Hierin is de doelstelling opgenomen dat tweederde van de verplaatsingen binnen de
stad in 2040 op actieve wijze plaatsvindt (lopen en fietsen) en een groei van 20% van het aantal gereden
fietskilometers in 2027 ten opzichte van 2017. Fietsen is inclusief, draagt bij aan een duurzame stad en is
cruciaal in gezondheidspreventie. Daarom kiest de gemeente Tilburg voor de fiets en doet dit consequent.
Hierbij wordt ingezet op drie pijlers: fietsinfrastructuur, fietsparkeren en fietsstimulering. De fietsagenda
verbindt het Tilburgs fietsbeleid met het Regionaal Fietsbeleidsplan 2016-2020 (regio Hart van Brabant), met
de Samenwerkingsagenda BrabantStad Fiets 2019-2022 (de vijf Brabantse steden, de provincie NoordBrabant
en BUas) en met het landelijke Tour de Force 2e etappe Schaalsprong Fiets (samenwerking tussen het
Ministerie van I&W, IPO, VNG/F10, vervoerregio’s en diverse organisaties waaronder de ANWB en de RAI
Vereniging).
3.4.4 Agenda voor het stedelijk openbaar vervoer in Tilburg
De Tilburgse OV-agenda vormt een uitwerking van actuele kaders, waaronder de Mobiliteitsaanpak Tilburg
(2016), Verstedelijkingsstrategie (2022), Parkeerstrategie (2022) en de Netwerkanalyse (2020). In het
bestuursakkoord ‘Meer voor Elkaar’ (2022) is opgenomen dat voor het realiseren van de woningbouwopgave
en voor een prettig en gezond verblijfsklimaat een mobiliteitstransitie noodzakelijk is met inzet op
hoogwaardig openbaar vervoer voor de lange termijn.
Om Tilburg leefbaar en bereikbaar te houden, dient het aantal reizigers in 2040 met een factor 3-4 te zijn
gegroeid ten opzichte van 2019. Om dat te bereiken, zet Tilburg op hoofdcorridors in op Bus Rapid Transit
(BRT). Hier reizen inwoners en bezoekers snel en comfortabel over busbanen naar hun bestemming.
Aanvullend op BRT worden sterke ontsluitende stads- en streeklijnen gehandhaafd. Een hoogfrequente
stadslijn door de oude stad van noord naar zuid verbindt de Parkring, het Museumkwartier, Wagnerplein en
mogelijk het ziekenhuis en te ontwikkelen transferia in Noord en Zuid. Tenslotte gaan reizigers voor de kleine
vervoersbehoeften gebruik maken van flexibele, ondersteunende, toegankelijke diensten.
3.4.5 Netwerkanalyse, de auto-agenda Tilburg
De Omgevingsvisie uit 2015, de Mobiliteitsaanpak uit 2016 en TilburgNext uit 2017, sturen in combinatie met
een mobiliteitstransitie en een toename van een fors aantal inwoners aan op stedelijke ontwikkeling die
bijdraagt aan een vitale, economische sterke, inclusieve en mooie stad om in te wonen en werken. Dit geldt
ook voor de binnenstad, dat als nieuw centrum toe moet naar meer bezoekers, meer inwoners en meer
verblijfskwaliteit. Dit vergt echter ruimte en die is slechts beperkt beschikbaar.
Ten behoeve hiervan is de netwerkanlyse uitgevoerd en vastgesteld door de raad op 1 februari 2021.
In de netwerkanalyse is een betere benutting van de buitenring van de stad, voor vracht en doorgaand
verkeer, door een optimalisering van deze routes, opgenomen. Daarnaast is vastgesteld dat de gehele cityring
in een kwalitatieve en leefbare openbare ruimte geïntegreerd moet worden, met gegarandeerde
bereikbaarheid van de binnenstad voor bewoners, bezoekers en bevoorrading. Hiervoor is op 4 oktober 2021
door de raad een aantal concrete, aanvullende, maatregelen vastgesteld die de hoeveelheid verkeer op de
cityring in voldoende mate terugbrengt. Met deze aanpassingen wordt ook de naam “cityring” vervangen door
een naam die de lading beter dekt en verwijst naar de parkeerroute en het gewenste groene karakter van de
ring. De huidige werknaam hiervoor is “Parkring”.
3.4.6 Tilburg loopt!, de loopagenda Tilburg 2020-2023
Lopen draagt bij aan de doelen in het bestuursakkoord. Lopen maakt, zoals wetenschappelijk is bewezen,
gezond en gelukkig. Lopen is inclusief, duurzaam en draagt bij aan de vitaliteit van onze inwoners.
Met dit doel is op 12 mei 2020 de loopagenda vastgesteld. Deze agenda geeft invulling aan het handvest voor
lopen, het partnerschap van het platform ruimte voor lopen, de mobiliteitsaanpak 2040 en de
mobiliteitsagenda 013. Bij de mobiliteitsaanpak 2040 horen uitvoeringsagenda's. In de loopagenda is het
uitvoeringsprogramma voor de voetganger opgenomen.
De uitgangspunten die zijn vastgesteld gaan uit van volledige toegankelijkheid voor iedereen. Lopen maakt
deel uit van elke verplaatsing ook die waarbij andere vervoerswijzen betrokken zijn. Het kan ook alleen een
ommetje zijn. Er moet voor voetgangers een basiskwaliteit zijn, maar op plaatsen waar veel voetgangers
komen moet dat een extra kwaliteitsimpuls krijgen.
3.4.7 Nota Parkeernormen Tilburg 2023
Op 1 januari 2024 is de nota Parkeernormen Tilburg 2023 in werking getreden. In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023' zijn de geactualiseerde parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Het doel van nota parkeernormen is om ervoor te zorgen dat de mobiliteit voor (toekomstige) bewoners, gebruikers, en bezoekers bij bouwontwikkelingen gefaciliteerd wordt, zodat de locatie toegankelijk is en ook in de toekomst bereikbaar blijft, zonder dat de extra mobiliteitsbehoefte wordt afgewenteld op de omgeving. Tegelijkertijd voorkomen we met de nota parkeernormen dat er te veel parkeerplaatsen worden aangelegd en er meer auto’s in de stad komen dan nodig is.
Omdat we het aantal toe te voegen autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen willen begrenzen, maar individuele initiatiefnemers niet altijd de mogelijkheid hebben om alternatieven voor parkeren goed en efficiënt te regelen, introduceren we naast het Parkeerfonds een Mobiliteitsfonds. Met dit fonds kunnen we bijvoorbeeld bijdragen aan het organiseren van een stadsbreed hoogwaardig én betaalbaar aanbod aan alternatieve vormen van mobiliteit, zoals deelmobiliteit of het inrichten van een gebiedsgerichte mobiliteitshubs met deelvoertuigen (zoals auto’s, fietsen en scooters).
Om te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen tot overlast leiden in de omgeving, plaatsen we deze ontwikkelingen op de BROP-lijst (Beperkt Recht Op Parkeerproduct). Hierin staan de afspraken over parkeervergunningen en -abonnementen. Het uitgangspunt is dat gebruikers (en bezoekers) van de nieuwe ontwikkeling niet in aanmerking komen voor een gemeentelijk product.
Bij iedere ontwikkeling bepalen we de normatieve parkeerbehoefte. Per functie wordt het normatieve aantal parkeerplaatsen van de ontwikkeling berekend. Dit gebeurt op basis van de parkeernorm per functie. Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik en de regeling 'oud voor nieuw'. Het uitgangspunt is dat deze parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost. In sommige gevallen is het wenselijk om minder parkeerplaatsen te maken. Met name binnenstedelijk, waar voldoende vervoersalternatieven zijn, kunnen we de parkeerbehoefte beïnvloeden. Daar hebben we ook de mogelijkheid in de vorm van betaald parkeren om de omgeving te beschermen tegen mogelijke parkeeroverlast. Een andere vorm om de parkeerbehoefte te beïnvloeden is het inzetten van deelmobiliteit. Het inzetten van deelauto’s en andere vormen van deelvervoer bij woonfuncties heeft alleen invloed op de parkeerbehoefte van bewoners.
In sommige gevallen is parkeren op eigen terrein niet mogelijk of niet wenselijk. In de nota parkeernormen 2023 zijn hiervoor verschillende vrijstellingsregels opgenomen.
Tenslotte is de richtlijn laadpunten bij nieuwbouw opgenomen. Deze richtlijn heeft als doel om in de pas te blijven met de opgave die voor ons ligt, namelijk het realiseren van afdoende laadvoorzieningen in de stad om elektrisch vervoer mogelijk te maken en houden.
Fietsparkeren
In de basis geldt dat fietsparkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd. Normen hiervoor zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen 2023. Daarbij maken we onderscheid in de fietsparkeervoorziening voor vaste gebruikers en de fietsparkeervoorziening voor bezoekers. Vaste gebruikers parkeren hun fiets in een overdekte voorziening die afgesloten dan wel bewaakt is. Bezoekers parkeren hun fiets in een openbaar toegankelijke voorziening. De invulling van deze fietsparkeervoorzieningen is verschillend voor grondgebonden woningen en appartementen. Bij grondgebonden woningen is het uitgangspunt dat bezoekers hun fiets zonder hinder van het overige verkeer (voetgangers) nabij de woning kunnen stallen, bijvoorbeeld in de voor- of achtertuin of tegen de voorgevel. Bij appartementen stallen meerdere bezoekers op kleiner oppervlak, waardoor fietsparkeervoorzieningen als nietjes of rekken benodigd zijn.
3.4.8 Maatregelen in bestemmingsplan
Ligging/ontsluiting plangebied
Het plan Galjoenstraat Noord is gelegen aan de noordzijde van het Piushavengebied, vlakbij het centrum van Tilburg. Het plangebied is het meest direct bereikbaar vanaf de Ringbaan Zuid, wethouder Baggermanlaan en via de brug D'n Ophef langs de Havendijk en via de Gondelstraat richting de Galjoenstraat. De Galjoenstraat is tweerichtingsverkeer en er geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Autoverkeer dat het plangebied wil verlaten kan via de Lanciersstraat en Gondelstraat richting de hoofdwegenstructuur. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe woningen is beperkt en kan goed afgewikkeld worden via de betreffende woonstraten. Daarnaast worden een aantal bedrijfshallen verwijderd waardoor (vracht)verkeer verdwijnt.
Langzaam verkeer
Het Piushavengebied is een aantrekkelijk gebied is voor recreatief gebruik. Hiervoor zijn op diverse plaatsen voorzieningen voor fietsers en voetgangers aangebracht, met name rondom de Piushaven zijn brede en groene stroken beschikbaar voor voetgangers . Er liggen sternetfietsroutes op de Hoevenseweg/Prinsenhoeven en Piusstraat en een secondaire route over de Lanciersstraat.
Openbaar Vervoer
Binnen het Piushavengebied is beperkt openbaar vervoer mogelijk. Er rijdt busverkeer op de Fatimastraat, Ringbaan Oost en de Piusstraat. Voor het plangebied ligt in de Fatimastraat de dichtstbijzijnde halte op minder dan 500 meter, wat een acceptabele afstand is.
Parkeren
De ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg (zie bijlage 24). Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen. Voor het programma zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen voor zone B van toepassing. Voor de grondgebonden woningen gelden normen van 1,0 en 0,9 per woning (excl bezoek van 0,15 per woning). Sociale huurappartementen hebben een norm van 0,4 per woning (excl bezoek van 0,15 per woning). In de directe omgeving is sprake van gereguleerd gebied met lagere parkeernormen om autogebruik te ontmoedigen. Nieuwe bewoners kunnen derhalve geen parkeervergunning krijgen in het openbare gebied.
In het plan zijn 52 woningen voorzien, waarvan 22 in sociale categorie. De totale parkeerbehoefte bedraagt 46 parkeerplaatsen, waarvan 8 parkeerplaatsen voor bezoekers bestemd moeten zijn. Dit aantal geldt ook als maximum, zoals hiervoor aangegeven als beleidsuitgangspunt, om het autobezit en autogebruik te begrenzen. Op eigen terrein kunnen deze parkeerplaatsen, zowel voor bewoners als bezoek, worden aangelegd. Bij de vergunningverlening zal de definitieve parkeertoets plaatsvinden.
3.5 Archeologie En Cultuurhistorie
In opdracht van de Gemeente Tilburg heeft Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed in januari 2019 een verstoringsonderzoek uitgevoerd in het kader van de herontwikkeling van het plangebied Galjoenstraat in Tilburg (zie bijlage 3).
De eerste stap in het archeologische proces is het inzichtelijk krijgen van welke bouwwerken binnen het plangebied aanwezig zijn of zijn geweest, en welke invloed deze kunnen hebben gehad op het bodemarchief. Doel van het bureauonderzoek is om een verstoringskaart van het plangebied op te stellen, waarop niet alleen de horizontale, maar ook de verticale spreiding van verstoringen is opgenomen.
Het plangebied ligt zeer waarschijnlijk in een zone met enkeerdgronden. Geomorfologisch ligt het op een dekzandrug, mogelijk op een flank naar een wat lagergelegen deel van het landschap. Tot in de derde kwart van de 20ste eeuw is het plangebied uitsluitend gebruikt als akkerland, bebouwing is in deze tijd niet aantoonbaar. Aan de noordzijde (Hoogvensestraat) worden een rij woningen gebouwd tussen 1920 en 1930, maar het plangebied zelf wordt pas vanaf de jaren zestig van de 20ste eeuw ontwikkeld als bedrijventerrein. Binnen 10 jaar tijd worden vrijwel alle, nu nog aanwezige, gebouwen opgetrokken. Ze zijn allen op staal gefundeerd door middel van strokenfunderingen en/of poeren. De breedte van de strokenfundering is maximaal 0,9 meter en minimaal 0,3 meter, van de poeren 0,6 tot 1,25 in het vierkant, de diepte bedraagt minimaal 0,65 m -peil, in enkele gevallen is tot circa 1,0 m -peil gefundeerd. De vloeren zijn vrijwel allemaal uitgevoerd in beton of met betontegels, beiden direct op de bodem aangebracht. Één hal heeft een tot 0,5 m -peil verlaagd laadplatform, de bestrating en fundering zullen op 0,8 tot 1,0 m -peil liggen. Alleen bij deze hal is indirect aangegeven dat de bouwput geheel ontgraven moet worden. Onbekend is hoe het grondwerk bij de overige gebouwen is uitgevoerd. Aannemelijk is dat bij de hallen alleen de sleuven voor de funderingsstroken en de poeren zijn ontgraven, en voor de vloeren alleen de bovenste 0,4 m van de bodem. Op drie locaties binnen het plangebied zijn meerdere ondergrondse brandstoftanks aanwezig (geweest). Onbekend is of deze zijn verwijderd.
Op basis van het bovenstaande moet geconcludeerd worden dat de kans groot is dat de bouwactiviteiten vanaf 1960 binnen het plangebied waarschijnlijk maar in beperkte mate geleid zullen hebben tot verstoring van de bodem. Indien er inderdaad een esdek aanwezig is, is bovendien de kans groot dat de verstoringen maar in beperkte mate tot in de C-horizont zullen hebben gereikt. De verwachting is dan ook dat eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen grotendeels intact zullen zijn. Daar waar grondroerende activiteiten gerelateerd aan de aanleg en het gebruik van het bedrijventerrein tot op de vaste bodem (dit is de C-horizont) hebben gereikt, de kans nog steeds aanwezig is dat archeologische sporen in de C-horizont (deels) intact zullen zijn.
Geadviseerd wordt om het gehele plangebied nader te onderzoeken, waarbij in eerste aanleg vastgesteld moet worden of het bodemprofiel nog deels of geheel intact is. Daar de verwachting is dat inderdaad het geval zal zijn, en dat er binnen het plangebied enkeerdgronden zullen zijn, wordt geadviseerd een karterend en waarderend onderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) te laten uitvoeren. Hiermee wordt niet alleen de bodemopbouw betrouwbaar inzichtelijk gemaakt, maar worden tevens eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen opgespoord. Voorafgaand aan dit onderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld. Het terrein is momenteel grotendeels verhuurd. Hierdoor is het lastig om een verstoringsonderzoek uit te voeren. In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming waarde archeologie opgenomen voor het gehele bestemmingsplangebied. Het onderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan de vergunningaanvraag.
3.6 Groen
3.6.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer
bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is
onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet
te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld
en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken
rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
-
Bomenverordening 2021
-
Bomenbeleid
-
Beoordelingscriteria houtopstanden
-
Nota 'overige houtopstanden'
-
Boomwaarde zoneringskaart 2021
-
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening 2021
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming
door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.
Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente
Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- ,
eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld
o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht
en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de
Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming
(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van
de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij
velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie
Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod
opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal
houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde
plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van
de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen
in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op
grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
3.6.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de
Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad
waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als
bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt
ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige
groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te
bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op
hoofdlijnen betekent dit:
1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en
natuurlijk groen);
3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. In dit programma
wordt aanvullend op de agenda groen o.a. aangegeven hoe de ambities op het gebied van groen en
biodiversiteit de komende jaren geprioriteerd zijn.
3.6.3 Nota Biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De
biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de
biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen. De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden. Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,
heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene
beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde
gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en
faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit
worden bijgehouden.
2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de
voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de
biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten
die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of
schuilgelegenheid.
Agenda groen in de stad
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college
19-07-2016). De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit. Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).
Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de
Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld. Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040
de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het
stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt. Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder
meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering
wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo
de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die
spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie
wenselijk.
Uitvoeringsagenda Klimaatadaptie Koel Tilburg
We krijgen in Nederland en dus ook in Tilburg te maken met steeds extremer weer. Het gaat vaker en harder
regenen, er komen meer en langere hittegolven en de bodem droogt steeds verder uit. De veranderingen gaan
gepaard met overlast en schade voor mens en natuur en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. Doel van
de uitvoeringsagenda (vastgesteld door het college op 30 juni 2020) is bewustwording, gedeeld eigenaarschap
en projecten. De gemeente heeft daarnaast een zelfstandige opgave op het gebied van klimaatadaptatie bij
eigen projecten, bij het meegeven van randvoorwaarden bij stedelijke ontwikkeling en een rol in het
verankeren van klimaatadaptatie in andere beleidsvelden en organisaties. Er zijn zes doelstellingen
geformuleerd om klimaatbestendiger te worden:
· Een gevarieerd, natuurlijk en vitaal buitengebied;
· Robuuste groen- blauwe structuren;
· Een koele woonomgeving;
· Onze nieuwbouw stelt het voorbeeld;
· Klimaatbestendige bedrijventerreinen;
· Klimaatbewustwording en Koel gedrag.
Onderstaande beleidsregels geven handvatten en richtlijnen voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp:
· Zorg voor voldoende groen in straten, pleinen en op gebouwen;
· Zorg voor ‘koelte-eilanden’ en koele looproutes;
· Zorg dat regenwater infiltreert op de plek waar het valt, dan droogt de bodem niet uit;
· Zorg voor waterbergingsruimte om extreme buien op te vangen;
· Gebruik groen als basis en verharding waar nodig.
Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten
aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld.
Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd.
Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft onder andere een analyse van de
formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid,
bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en
inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt
gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen
transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
1. per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;
2. de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar
aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel
formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan
aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van
gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het
aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota
Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak
voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de
speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor
gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het
ontwerpproces meegenomen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan.
4.2 Milieueffectrapportgage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is
m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of
meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk
genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na
het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op meer dan 3 kilometer ten oosten van het plangebied (Kampina & oisterwijkse Vennen). Stikstofdepositie zou tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied kunnen leiden. Dit wordt inparagraaf 4.11 onderzocht en beoordeeld.
Er heeft een vormvrije mer beoordeling plaatsgevonden (zie Bijlage 19). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder Bedrijven
Bij het beoordelen van de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de
VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-publicatie is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om
milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-publicatie staan richtafstanden voor geur,
stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf
de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een omgevingstype
´rustige woonwijk´ en een ‘gemengd gebied’. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen
et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het gebied ligt in een gemengde omgeving waar wonen en bedrijvigheid is toegestaan. Voor deze bedrijvigheid
is aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging zodat voor woningen in dit gebied sprake is van een
aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op het naastgelegen perceel (Galjoenstraat 39a) is echter een
functieaanduiding opgenomen voor een metaal bewerkend bedrijf. Hiervoor geldt dat de richtafstand voor
geluid (100 meter) en gevaar (30 meter) niet gehaald wordt voor de nieuwe woningen binnen dit initiatief.
Deze richtafstand gelden tot woningen in een rustige woonwijk.
In dit geval is er sprake van een gemengde omgeving. Het gebied maakt onderdeel van het gebied Piushaven waar diverse activiteiten en wooninitiatieven naast elkaar ontplooid worden. Daarnaast zijn er aan de Galjoenstraat nog enkele bedrijvenfuncties aanwezig. Hiermee is het verantwoord de richtafstand voor geluid met 1 stap te verkleinen naar 50 meter. De nieuwe woningen liggen binnen deze richtafstand.
Op basis van de VNG-publicatie is het mogelijk om af te wijken van de richtafstanden mits dit nader is
onderzocht. Daarom is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.6.3.
Ten aanzien van de aspecten geur en stof (10 meter op basis van gemengd gebied) bestaat op basis van de
bedrijfsactiviteiten (zoals het binnen uitvoeren van werkzaamheden) geen aanleiding te verwachten dat er
sprake zal zijn van noemenswaardige geur- en/of stofhinder. Deze aspecten zullen er niet toe leiden dat er
sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en daarom kan onderbouwd afgeweken worden van
de richtafstand ten aanzien van geur en stof.
Brandveiligheid
In de handreiking Bedrijven en milieuzonering van het VNG is aangegeven dat er bepaalde afstanden benodigd zijn tussen milieubelastende activiteiten zoals bedrijven en woonfuncties. In de handreiking staan richtafstanden genoemd waarvan onderbouwd kan worden afgeweken. Door het naastgelegen bedrijf De Kort Metaalbewerking wordt gebruik gemaakt van gasflessen. Er is door Bureau Veldweg (Bureau Veldweg, 8 maart 2019, zie bijlage 18) onderzocht of dit gevolgen heeft voor de brandveiligheid en of er eventueel maatregelen genomen dienen te worden. Bij een brand in de woning wordt voldaan aan de vereiste van het Bouwbesluit. De aanwezige afstand van de gevelopeningen naar de perceelgrens is hierbij toereikend om brandoverslag naar de omgeving tegen te gaan. Vanuit het bedrijf dient er aangetoond te worden dat er ter plaatse van de gasflessenopslag een veilige afstand aanwezig is waarbij er geen risico richting de naastgelegen percelen aanwezig is. De bestaande metselwerk muur op de erfgrens blijft tot een hoogte van circa 2 meter staan. Zoals aangegeven in de Praktijkgids Bouwbesluit kan aan een metselwerk wand met een dikte van 90 mm. een brandwerendheid van 60 minuten worden toegekend. Vanuit de Bouwregelgeving dient er brandoverslag te worden bepaald vanuit (gevel)openingen welke een brandwerendheid bezitten van minder dan 30 minuten. Indien de wand 60 minuten brandwerend is, zijn er geen (gevel)openingen waardoor er vanuit het bedrijfsterrein geen brandoverslag kan optreden.
Door de aanwezigheid van de scheidende metselwerk muur is er een veilige situatie vanuit de milieubelastende activiteit richting de woning aanwezig, waarbij kan worden afgeweken van de richtafstand zoals omschreven in de Handreiking van het VNG. In de regels van het bestemmingsplan wordt een muur voorgeschreven in het kader van brandveiligheid.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2).
Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
-
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
-
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
-
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
-
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
-
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
Het initiatief voldoet aan het eerste criterium.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
-
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
-
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
-
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage 23.
4.4.3 Beleidsvisie Externe Veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
-
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
-
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
-
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
-
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
-
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusies En Restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
-
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
-
Groepsrisicobeschouwing is niet aan de orde (afstand tot transportroute bedraagt > 200 meter);
-
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
-
Bewoners kunnen gealarmeerd worden via de WAS-palen of NL-Alert;
-
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
-
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij gebruik van mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
-
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
-
De brandweer voldoet wat de opkomsttijd betreft aan de normen van het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Beroep bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord)'
In het beroepschrift van het metaalbedrijf zijn over geluid tientallen punten aangehaald wat in het uitgevoerde akoestisch onderzoek niet goed zou zijn. Voor de volgende punten is de Afdeling van mening dat het betoog slaagt:
woon- en leefklimaat
Het metaalbedrijf vindt dat er geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de achtertuinen van de woningen in woonblok C als gevolg van de geluidemissie van zijn bedrijf en andere omliggende bedrijven. Het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege het metaalbedrijf in de dagperiode voor de achtertuinen van woningen C1 tot en met C3 bedraagt 58 dB(A). Dit niveau bedraagt voor de terrassen van de achtertuinen van deze woningen 52 dB(A) en voor de (voor)tuinen aan de oostzijde van deze woningen 48 dB(A). Dit betekent dat voor de achtertuinen van deze woningen de grenswaarde van stap 3 van de VNG-brochure van 55 dB(A) in de dagperiode wordt overschreden.
Het berekende maximale geluidsniveau vanwege het metaalbedrijf in de dagperiode voor de achtertuinen van woningen C1 tot en met C3 bedraagt 79 dB(A). Dit niveau bedraagt voor de terrassen van de achtertuinen van deze woningen 72 dB(A) en voor de tuinen aan de oostzijde van deze woningen 71 dB(A). Dit betekent dat de grenswaarde van stap 3 van de VNG-brochure van 70 dB(A) in de dagperiode voor zowel voor- als achtertuinen wordt overschreden.
De VNG-brochure bevat geen normen voor buitenruimten. De raad heeft voor de beoordeling of sprake is van goede ruimtelijke ordening ook ten aanzien van het buitenklimaat aansluiting gezocht bij het toetsingskader voor geluid in paragraaf B5.3 van de VNG-brochure. De grenswaarden van stap 3 van de VNG-brochure worden overschreden. Dat betekent dat onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd dient te worden waarom tot inpassing is overgegaan (stap 4 van de VNG-brochure). De Afdeling stelt vast dat in dit geval de in de VNG brochure bedoelde grondige motivering ontbreekt voor de tuinen van de woningen 1 tot en met 3 in woonblok C.
De Afdeling is van oordeel dat de raad, uitgaande van zijn keus om de VNG-brochure op de buitenruimten toe te passen, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de tuinen bij de voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat vanwege het aspect geluid.
ruimtelijk aanvaardbaar binnenklimaat
Volgens het metaalbedrijf kan er geen goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van de voorziene woningen worden gegarandeerd, ondanks de in het plan voorgestelde maatregelen en
de vastgestelde maatwerkvoorschriften. In dat verband wijst hij erop dat zijn bedrijf in milieucategorie 3.2 direct grenst aan het plangebied, waardoor niet wordt voldaan aan de richtafstand van de VNG-brochure. Ook wijst hij op de hoge piekbelasting die zijn bedrijf produceert. Door de realisatie van de voorziene woningen zal De Kort Metaalbewerking in zijn bedrijfsvoering worden belemmerd.
De Afdeling is van oordeel dat de raad met de in artikel 4.2.3 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichtingen voldoende heeft gewaarborgd dat binnen in de woningen het geluidniveau aanvaardbaar zal
zijn. De voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C zullen een geluidafschermende werking hebben ten opzichte van de voorziene woningen die ten oosten en zuidoosten van voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C zijn gelegen. Aangezien het besluit wordt vernietigd voor zover het betreft de voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C, staat niet vast dat deze woningen op de in het plan voorzien wijze kunnen worden gerealiseerd. Dit betekent dat ook niet vast staat dat deze woningen de voorziene geluidafschermende werking zullen hebben ten opzichte van de voorziene woningen ten oosten en zuidoosten van deze woningen in woonblok C. Dat betekent dat het oordeel over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woningen 1 tot en met 3 in woonblok C de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het hele plan raakt. Hierdoor is het hele plan
vernietigd.
Om aan bovenstaande punten te voldoen, is er een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd en zijn de planregels aangepast. zie hieronder onder paragraaf 4.6.3
4.6.1 Wegverkeerslawaai
In het akoestisch onderzoek industrielawaai d.d. 10 oktober 2023 (rapportnummer FBi20181215-11) (zie bijlage 4) is de geluidbelasting van de omliggende wegen waaronder de Galjoenstraat bepaald. Uit de rekenresultaten blijkt dat enkel de Galjoenstraat relevant is. Ondanks het gegeven dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op de Galjoenstraat is toch getoetst aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB om een beeld te krijgen wat de geluidbelasting t.g.v. het wegverkeer is op de nieuwbouw. Uit de rekenresultaten blijkt dat de 48 dB enkel op de zuid- en westgevel van bouwblok E wordt overschreden. Vanuit de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening/aanvaard woon- en leefklimaat is voor gebouw E ook de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer en industrielawaai) in het onderzoek bepaald. In paragraaf 4.6.3 Industrielawaai wordt verder ook op de aanvaardbaarheid van het wegverkeerslawaai ingegaan.
4.6.2 Railverkeerslawaai
In het akoestisch onderzoek industrielawaai d.d. 10 oktober 2023 (rapportnummer FBi20181215-11) (zie bijlage 4) is de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai bepaald. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten hoogste 47 dB bedraagt waarmee de voorkeurgrenswaarde van 55 dB ruimschoots wordt gerespecteerd. Omdat de voorkeurgrenswaarde ruimschoots gerespecteerd wordt is er geen aanleiding om de bijdrage van het railverkeerslawaai mee te nemen in de beoordeling van de cumulatieve geluidbelasting.
4.6.3 Industrielawaai
In paragraaf 4.3 Milieuhinder bedrijven is aangegeven dat niet voldaan wordt aan de richtafstanden en dat daarom door F. Bouwmans Ingenieursburo een akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar industrielawaai.
Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai wordt verwezen naar het rapport d.d. 10 oktober 2023 met rapportnummer FBi20181215-11 (zie bijlage 4).
In dit onderzoek is uitgegaan dat de volgende maatregelen in de overdracht worden getroffen:
-
het behoud van de bestaande muur van minimaal 3,5 meter hoog ter hoogte van de westzijde van de woningen B01 en B02;
-
het behoud van de bestaande muur van minimaal 2,0 meter hoog, dan wel de realisatie van een nieuwe tuinmuur van minimaal 2 meter hoog, ter hoogte van de westzijde van woning B05;
-
de realisatie van een tuinmuur van 4,75 meter ter hoogte van de woning C01. De tuinmuur loopt van het bedrijfsverzamelgebouw tot aan het hoge gedeelte van de woning.
In onderstaande afbeelding worden de maatregelen in de overdracht weergegeven:
In het
In het onderzoek is tevens uitgegaan dat ter plaatse van Bouwblok B en C dove gevels worden toegepast en ter plaatse van de rekenpunten 33 en 34 de ramen waaraan de geluidgevoelige ruimten gesitueerd zijn ter hoogte van de westgevel van de vierde bouwlaag (3e verdieping) van Blok E, worden voorzien van geluidschermen. In onderstaande afbeelding worden de toepassing van dove gevels en de geluidschermen weergegeven.
In het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening wordt op basis van Stap 2 van de VNG-publicatie, uitgaande van gebiedstype gemengd gebied, geadviseerd om te toetsen aan:
-
50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode;
-
70/65/60 dB(A) voor het maximale geluidniveau voor de dag-, avond- en nachtperiode.
Indien niet aan de richtwaarden van stap 2 wordt voldaan kan de gemeente hogere geluidniveaus toestaan tot de waarden zoals in onderstaande tabel. Hiervoor is dan wel een zwaardere overweging noodzakelijk.
Bouwblok A01-A09 (9 woningen, rekenpunten 20-25)
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Ter plaatse van bouwblok A01-A09 wordt, met uitzondering van rekenpunt 25, voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Bij rekenpunt 25 bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode 53 dB(A) en in de avondperiode 46 dB(A). De richtwaarde van stap 2 wordt hiermee overschreden maar niet die van stap 3. De beperkte overschrijding in de dag- en avondperiode wordt aanvaardbaar geacht omdat het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde geborgd is uitgaande van een standaard geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit. Om een hogere geluidbelasting op rekenpunt 25 toe te staan ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld.
Maximale geluidniveau (LA,max)
Ter plaatse van bouwblok A01-A09 wordt voldaan aan de maximale geluidniveaus van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode met uitzondering van rekenpunt 25. Bij rekenpunt 25 is in de dagperiode een maximaal geluidniveau van 74 dB(A) bepaald. De richtwaarde van stap 2 en van stap 3 wordt hiermee overschreden. De beperkte overschrijding in de dagperiode wordt aanvaardbaar geacht omdat het toelaatbaar binnenniveau van 55 dB(A) geborgd is uitgaande van een standaard geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit. Om een hogere geluidbelasting op rekenpunt 25 toe te staan ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld.
Bouwblok A10-A17 (8 woningen, rekenpunten 26-30)
Ter plaatse van bouwblok A10-A17 wordt voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en aan het maximale geluidniveau van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De richtwaarden van stap 2 worden gerespecteerd.
Bouwblok B01-B05 (5 woningen, rekenpunten 01-07, 56-67, 74-92)
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
-
enkel ter plaatse van de oostgevel van bouwblok B01-B05 wordt voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde. In de berekeningen is rekening gehouden met een tuinmuur van minimaal 2,0 meter hoog aan de westzijde ter hoogte van woning B05, en een te behouden afscheidingsmuur van minimaal 3,5 meter hoog ter hoogte van de westgevel van woning B01 en B02 en de toepassing van dove gevels. Voor de toepassing van de dove gevels voor bouwblok B wordt verwezen naar bijlage 14 van het akoestisch onderzoek d.d. 10 oktober 2023;
-
het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de eerste bouwlaag van de woningen B01-B04 bedraagt ten hoogste 60 dB(A) in de dagperiode. De richtwaarde van stap 2 en stap 3 wordt hiermee overschreden. De overschrijding in de dagperiode wordt aanvaardbaar geacht omdat de westgevel zodanig wordt geïsoleerd dat voldaan wordt aan het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde. Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 01677-52336-13v2. Om een hogere geluidbelasting toe te staan ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld (zie bijlage 25);
-
het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de noordgevel van woning B05 bedraagt ten hoogste 61 dB(A) in de dagperiode op de eerste bouwlaag. De richtwaarde van stap 2 en stap 3 wordt overschreden. De overschrijding in de dagperiode op deze gevel wordt aanvaardbaar geacht omdat de noordgevel zodanig wordt geïsoleerd dat voldaan wordt aan het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde. Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 06177-52336-13v2. Om een hogere geluidbelasting in de dagperiode toe te staan ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld (zie bijlage 25).
Maximale geluidniveau (LA,max)
-
enkel ter plaatse van de oostgevel van bouwblok B01-B05 wordt voldaan aan de maximale geluidniveaus van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In de berekeningen is rekening gehouden met een tuinmuur van minimaal 2,0 meter hoog aan de westzijde ter hoogte van woning B05, een scheidingsmuur van minimaal 3,5 meter hoog ter hoogte van de westgevel van woning B01 en B02 en de toepassing van dove gevels. Voor de toepassing van de dove gevels voor bouwblok B wordt verwezen naar bijlage 14 van het akoestisch onderzoek d.d. 10 oktober 2023;
-
het maximale geluidniveau op de eerste bouwlaag van de westgevel (rekenpunten 02-05) bedraagt ten hoogste 80 dB(A) in de dagperiode. De richtwaarde van stap 2 en stap 3 wordt hiermee overschreden. De overschrijding in de dagperiode op deze rekenpunten wordt aanvaardbaar geacht omdat de westgevel zodanig wordt geïsoleerd dat voldaan wordt aan het toelaatbaar binnenniveau van 55/50/45 dB(A). Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 06177-52336-13v2 (zie bijlage 25). Om een hogere geluidbelasting op de rekenpunten 02-05 op een rekenhoogte van 1.5 meter toe te staan in de dagperiode ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld (zie bijlage 25);
-
het maximale geluidniveau op de eerste bouwlaag van de noordgevel (rekenpunt 07) bedraagt 84 dB(A) in de dagperiode. De richtwaarde van stap 2 en stap 3 wordt hiermee overschreden. De
overschrijding in de dagperiode op dit rekenpunt wordt aanvaardbaar geacht omdat de noordgevel zodanig wordt geïsoleerd dat voldaan wordt het toelaatbaar binnenniveau van 55/50/45 dB(A). Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 06177-52336-13v2 (zie bijlage 25). Om een hogere geluidbelasting op rekenpunt 07 op een rekenhoogte van 1.5 meter toe te staan ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld (zie bijlage 25);
-
vanwege de hoge geluidbelasting op de west-, de noord- en de zuidgevel is naast de toepassing van dove gevels, de toepassing van een tuinmuur en een afscheidingsmuur en extra aanvullende gevelisolatie, in het ontwerp van de woningen rekening gehouden met de situering van de buitenruimten en de geluidgevoelige ruimten zoals de hoofdslaapkamer en de woonkamer aan de oostgevel. Met andere woorden de woningindeling van de woningen B01-B05 is geheel afgestemd op de akoestisch impact op bouwblok B.
Bouwblok C01-C03 (3 woningen, rekenpunten 08-09 (zuidgevel woning C01), 10-12 (westgevel woningen), 13 (noordgevel woning C03), 47-49 (tuin oostzijde woningen), 68-70 (oostgevel woningen), 41-43 (tuin westzijde woningen), 44-46 (terrassen westzijde woningen), 93-101 (aanbouw woningen)
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
Ter plaatse van bouwblok C01-C03 (waaronder de tuinen en de terrassen) wordt, met uitzondering van rekenpunt 10 (westgevel) op de 1e verdieping van woning C01 in de avondperiode , voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde (Stap 2). Ook ter plaatse van de rekenpunten 08, 09 en 101 (zuidgevel woning C01) wordt niet voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat ter plaatse van de rekenpunten 08, 09 en 101 sprake is van dove gevels. De zuidgevels van woning C01 worden zodanig geïsoleerd dat voldaan wordt aan het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde. Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 01677-52336-13v2. De beperkte overschrijding in de avondperiode ter hoogte van rekenpunt 10 wordt aanvaardbaar geacht omdat het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde geborgd is uitgaande van een standaard geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit. Om een hogere geluidbelasting op rekenpunt 10 toe te staan in de avondperiode ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld. De toepassing van dove gevels (zuidgevel aanbouw en zuidgevel woning C01) is in de planverbeelding en in de planregels geborgd;
Maximale geluidniveau (LA,max)
Ter plaatse van bouwblok C01-C03 wordt voldaan aan de maximale geluidniveaus van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, met uitzondering van de rekenpunten 47 (tuin oostzijde woning C01), 08 en 09 (zuidgevel woning C01) en 101 (zuidgevel aanbouw woning C01) in de dag- en avondperiode. Hierbij wordt opgemerkt dat ter plaatse van de rekenpunten 08, 09 en 101 sprake is van dove gevels. De toepassing van dove gevels (zuidgevel aanbouw en zuidgevel woning C01) is in de planverbeelding en in de planregels geborgd. De beperkte overschrijding in de dagperiode ter hoogte van rekenpunt 47 (tuin oostzijde woning C01) wordt aanvaardbaar geacht omdat in de dagperiode ter hoogte van de tuin aan de westzijde van woning C01 en ter hoogte van het terras van woning C01 wel wordt voldaan. De tuin aan de westzijde en het terras aan de westzijde van woning C01 zullen hoofdzakelijk en frequenter gebruikt gaan worden dan de tuin aan de oostzijde van de woning. De zuidgevels van woning C01 worden zodanig geïsoleerd dat voldaan wordt aan het toelaatbaar binnenniveau van 55/50/45 dB(A). Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 01677-52336-13v2 (zie bijlage 25).
Bouwblok C04-C06 (3 woningen, rekenpunt 14-17, 50-55, 71-73)
Ter plaatse van bouwblok C04-C06 wordt voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en aan de maximale geluidniveaus van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De richtwaarden van stap 2 worden gerespecteerd.
Bouwblok D01 (1 woning, rekenpunt 18)
Ter plaatse van bouwblok D01 wordt voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en aan de maximale geluidniveaus van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De richtwaarden van stap 2 worden gerespecteerd.
Bouwblok D02 (1 woning, rekenpunt 19)
Ter plaatse van bouwblok D02 wordt voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en aan de maximale geluidniveaus van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De richtwaarden van stap 2 worden gerespecteerd.
Bouwblok E (appartementen, rekenpunten 31-40)
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)
-
ter plaatse van bouwblok E wordt, met uitzondering van de rekenpunten 31-34, voldaan aan de 50 dB(A) etmaalwaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau met uitzondering van de rekenpunten 31-34. Ter plaatse van de beoordelingspunten 31 en 32 zijn echter geen geluidgevoelige ruimten voorzien;
-
het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de rekenpunten 33 en 34 bedraagt ten hoogste 51 dB(A) in de dagperiode op de derde bouwlaag. De richtwaarde van stap 2 wordt hiermee overschreden maar niet van stap 3. De beperkte overschrijding in de dagperiode wordt aanvaardbaar geacht omdat het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde geborgd is, uitgaande van een standaard geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit. Om een hogere geluidbelasting op rekenpunt 33 en 34 toe te staan in de dagperiode ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld (zie bijlage 26);
-
het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op rekenpunt 33 bedraagt maximaal 58 dB(A) in de
dagperiode en 47 dB(A) in de avondperiode op de vierde bouwlaag (3e verdieping). Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op beoordelingspunt 34 bedraagt maximaal 57 dB(A) in de dagperiode en 47 dB(A) in de avondperiode op de vierde bouwlaag. De richtwaarde van stap 2 wordt hiermee overschreden in de dag- en de avondperiode. Dit geldt ook voor de richtwaarde van stap 3 in de dagperiode. Ter plaatse van de rekenpunten 33 en 34 worden de ramen (waaraan de geluidgevoelige ruimten gesitueerd zijn op de vierde bouwlaag (3e verdieping)) voorzien van geluidschermen waarmee de geluidbelasting achter de schermen wordt teruggebracht tot maximaal 50 dB(A) etmaalwaarde. De gevel ter hoogte van de rekenpunten 33 en 34 op de vierde bouwlaag wordt zodanig geïsoleerd dat voldaan wordt het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde. Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 06177-52336-14v2 (zie bijlage 26). Om een hogere geluidbelasting op de beoordelingspunten 33 en 34 toe te staan in de dag- respectievelijk avondperiode ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld (zie bijlage 26).
Maximale geluidniveau (LA,max)
-
ter plaatse van bouwblok E wordt, met uitzondering van de rekenpunten 31-34, voldaan aan de 70/65/60 dB(A) voor de maximale geluidniveaus in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ter plaatse van de beoordelingspunten 31 en 32 worden echter geen geluidgevoelige ruimten gerealiseerd;
-
het maximale geluidniveau op de vierde bouwlaag op de rekenpunt 33 bedraagt 74 dB(A) en op beoordelingspunt 34 73 dB(A) in de dagperiode. De richtwaarde van stap 2 en van stap 3 wordt hiermee overschreden. Ter plaatse van de rekenpunten 33 en 34 worden de ramen (waaraan de geluidgevoelige ruimten gesitueerd zijn op de vierde bouwlaag (3e verdieping)) voorzien van geluidschermen waarmee de geluidbelasting achter de schermen wordt teruggebracht tot maximaal 70/65/60 dB(A). De gevel ter hoogte van de rekenpunten 33 en 34 op een rekenhoogte van 10,5 meter wordt zodanig geïsoleerd dat voldaan wordt het toelaatbaar binnenniveau van 55/50/45 dB(A). Hiervoor wordt verwezen naar het onderzoek Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 06177-52336-14v2 (zie bijlage 26). Om een hogere geluidbelasting op de rekenpunten 33 en 34 op een rekenhoogte van 10,5 meter toe te staan in de dagperiode ten opzichte van de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit is een maatwerkvoorschrift gesteld (zie bijlage 26). In de avondperiode wordt bij deze rekenpunten voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A).
Cumulatieve geluidbelasting
Voor de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening/aanvaardbaar woon- en leefklimaat is naast industrielawaai de geluidbelasting van de omliggende wegen onderzocht. Dit betreft de Galjoenstraat, de Gondelstraat, de Hoogvensestraat en de Lanciersstraat. Voor deze wegen geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. De Wet geluidhinder is op deze wegen niet van toepassing. Uit de rekenresultaten blijkt dat enkel de Galjoenstraat akoestisch relevant is. Met uitzondering van bouwblok E is de geluidbelasting t.g.v. de Galjoenstraat op alle overige bouwblokken lager dan de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Strikt genomen is er géén sprake van cumulatie omdat er voor geen enkele wettelijke geluidbron (wegverkeer/railverkeer/wettelijke gezoneerd industrieterrein) de wettelijke voorkeurgrenswaarde (48 dB voor wegverkeer, 55 dB voor railverkeer, 50 dB(A) etmaalwaarde voor industrielawaai) wordt overschreven.
Vanuit de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening/aanvaardbaar woon- en leefklimaat is enkel voor gebouw E de cumulatieve geluidbelasting (weg en industrielawaai) berekent omdat voor dit bouwblok sprake is van blootstelling aan 2 geluidbronnen. Tevens is de karakteristieke geluidwering van de gevels getoetst aan beide spectra (worst case). De gecumuleerde geluidbelasting op de westgevel van bouwblok E bedraagt ten hoogste 60 dB in de dagperiode en 51 dB in de avondperiode.
De gecumuleerde geluidbelasting op de zuidgevel van bouwblok E bedraagt ten hoogste 57 dB in de dagperiode en 54 dB in de avondperiode. Met de in Hoofstuk 3 genoemde voorzieningen zoals gesteld in de notitie van Cauberg Huygen (d.d. 16 november 2023 met referentie 06177-52336-14v2, zie bijlage 26) wordt een karakteristieke gevelgeluidwering van minimaal 28 dB (spectrum VL) en minimaal 30 dB (spectrum IL) behaald en wordt hiermee voldaan aan de gestelde eisen t.b.v. het binnenniveau (35 dB(A) etmaalwaarde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 55/50/45 dB(A) voor het maximale geluidniveau in de dag- avond en nachtperiode en 33 dB voor wegverkeer.
De geluidsituatie ter hoogte van de balkons van bouwblok E is inzichtelijk gemaakt. Ter hoogte van de zuidgevel van bouwblok E is sprake van een geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer van 56 dB in de dagperiode en 54 dB in de avondperiode. Gecumuleerd met industrielawaai is dit maximaal 57 dB in de dagperiode en 54 dB in de avondperiode. Om een geluidluw balkon te realiseren (met daarachter gelegen de geluidluwe gevel) is een reductie van minimaal 4 dB noodzakelijk. De avondperiode is hierbij maatgevend. Dit kan gerealiseerd worden door:
-
het balkon te voorzien van gesloten balustrade met een hoogte van 1,2 meter (massa 10 kg/m²);
-
het balkon te voorzien van een absorberend plafond > 0,9.
Met deze maatregelen wordt een correctie van 4 dB berekend, waarmee gesteld kan worden dat
het balkon en de achterliggende gevel geluidluw is. Onder geluidluw wordt verstaan een gecumuleerde geluidbelasting berekent conform het Reken- en meetvoorschrift 2012 van maximaal 55 dB conform het gestelde in het gemeentelijk geluidbeleid van april 2015. In combinatie met de vereiste gevelwering op basis van de gecumuleerde geluidbelasting en de toepassing van geluidschermen zorgt dit ervoor dat voor alle appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toepassing dove gevels
Met betrekking tot de toepassing van dove gevels wordt opgemerkt dat een dove gevel geen gevel is in de zin
van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat de optredende geluidbelasting op dove gevels niet getoetst hoeven
te worden. Wel geldt de eis dat een dove gevel dient te voldoen aan de voorwaarden uit artikel 1b vierde lid
van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat in de dove gevel geen te openen delen aanwezig mogen zijn (zoals
ramen en deuren) en dat de dove gevel een karakteristieke geluidwering heeft dat het toelaatbaar
binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau). Voor het toelaatbaar
binnenniveau voor de maximale geluidniveaus is aansluiting gezocht tot de normstelling van het
Activiteitenbesluit, zijnde 55/50/45 dB(A). Uit de onderzoeken van Cauberg Huygen d.d. 16 november 2023 met referentie 06177-52336-13v2 (Blok B en C) respectievelijk 06177-52336-14v2 (Blok E) blijkt
dat aan de voornoemde toelaatbare binnenniveaus wordt voldaan.
Indirecte hinder
De verkeersaantrekkende werking van de inrichting De Kort en de overige bedrijven betreft een zeer beperkt
aantal motorvoertuigbewegingen. Dit verkeer is direct opgenomen in het heersend verkeersbeeld. Ter plaatse
van het nieuwbouwplan is er dan ook geen sprake van indirecte hinder.
Geluidreducerende maatregelen De Kort Metaalbewerking
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van een aantal woningen (zeer) hoge geluidbelastingen
optreden. Onderzocht is of er maatregelen bij De Kort mogelijk zijn om de hoge geluidbelastingen te
reduceren. Uit het onderzoek blijkt dat er diverse doelmatige maatregelen bij De Kort mogelijk zijn om de
geluidbelasting te reduceren. Dit betreft:
-
het plaatsen van geluidgedempte roosters in de raamopeningen van de noordgevel van de werkplaats;
-
het plaatsen van een luchtbehandelingsinstallatie op het dak van de werkplaats t.b.v. de benodigde
ventilatie bij het volledig gesloten houden van de ramen in de noordgevel van de werkplaats;
-
het toepassen van een geluiddemper op de lasdampafzuigingen;
-
de noordgevel van de werkplaats, die nagenoeg volledig uit glas bestaat, te voorzien van een nieuwe
glasgevel die beter isoleert.
Om deze geluidreducerende maatregelen (of een deel ervan) te kunnen toepassen, is medewerking nodig van
de inrichtinghouder. Inrichtinghouder heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen. Daarom heeft
ontwikkelaar gekozen voor maatregelen in de overdacht en bij de ontvanger zoals opgenomen in het
akoestisch onderzoek.
Conclusie:
Op basis van de akoestisch onderzoeken mag gesteld worden dat voor alle woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat realiseerbaar is. Voor een beperkt aantal woningen wordt een hogere geluidbelasting
toegestaan onder voorwaarde dat voldaan wordt aan het toelaatbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, het toelaatbaar binnenniveau van 55/50/45
dB(A) voor de maximale geluidniveaus en 33 dB wegverkeerslawaai voor bouwblok E. Voor de woningen waar een hogere geluidbelasting is toegestaan dan de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit zijn maatwerkvoorschriften gesteld.
In het ontwerp van de woningen is rekening gehouden met de hoge optredende geluidbelastingen en worden er voorzieningen getroffen in de overdracht als bij de woningen. Dit betreft:
-
het behoud van de bestaande muur van minimaal 3,5 meter hoog ter hoogte van de westzijde van de woningen B01 en B02;
-
het behoud van de bestaande muur van minimaal 2,0 meter hoog, danwel de realisatie van een nieuwe tuinmuur van minimaal 2 meter hoog, ter hoogte van de westzijde van woning B05;
-
de realisatie van een tuinmuur van 4,75 meter hoog ter hoogte van de woning C01. De tuinmuur loopt van het bedrijfsverzamelgebouw tot aan het hoge gedeelte van de woning;
-
de situering van de geluidgevoelige ruimten en de buitenruimten van de woningen B01-B05 aan de
oostgevel;
-
het plaatsen van geluidschermen voor de ramen ter hoogte van de westgevel van de vierde bouwlaag (3e verdieping) van gebouw E ter plaatse van de rekenpunten 33 en 34;
de toepassing van dove gevels voor de woningen B01-05 en woning C01;
-
het treffen van extra aanvullende gevelisolatie voor de bouwblokken B, C en E, met andere woorden een geluidwering die hoger is dan de standaard geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit voor nieuwbouw.
De te treffen geluidwerende voorzieningen (dove gevels, geluidschermen, (tuin)muren) zijn geborgd in de planregels en op de planverbeelding. Tevens is in de planregels vastgelegd dat de woningen pas in gebruik
mogen worden genomen als de woningen B01-05 en C01-03, dit in verband met de afschermende werking van deze woningen op de achterliggende woningen, zijn opgericht.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Het plan voorziet in de realisatie van ca. 52 woningen/appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Bovendien worden er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële
geurhinder.
Agrarische geurhinder
In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van
agrarische geurhinder.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform het de onderzoeksprotocol NEN 5740. Het rapport mag niet ouder zijn dan 5 jaar.
Algemeen
Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol is voor de paragraaf en de herontwikkeling verder van belang:
Nota 'In goede aarde'(specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg):
in deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.
Bodembeheerplan/Bodemkwaliteitskaart (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg):
op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren dat wil zeggen, er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Bekend is dat op deze locatie en haar omgeving de kwaliteit van de bovengrond, de eerste 50 cm, iets slechter is en wel kwaliteit 'Industrie' heeft. Beiden kwaliteiten zijn geen belemmering voor de huidige en beoogde bestemming/gebruik.
Bodemkwaliteit Plangebied
Op de locatie zijn door de jaren heen diverse bodemonderzoeken uitgevoerd (zie bijlagen 5 , 6 , 7 , 8 , 9 , 10, 11 , 12 , 13 en 14) en een heeft een deelsanering plaatsgevonden van een relatief kleine olieverontreiniging. Deze deelsanering dient na sloop van een gebouw te worden afgemaakt. De verontreiniging bleek iets onder het gebouw door te lopen. Deze kon toentertijd om constructieve redenen niet kosteneffectief worden verwijderd. Voorts bevinden zich verspreid over de locatie nog een drietal kleine doch saneringswaardige grondverontreinigingen. Deze worden eveneens na sloop, tijdens het bouwrijp maken (BRM) verwijderd. Voor het overige is de algemene kwaliteit zoals beschreven onder 'Algemeen'. Na sloop van de diverse gebouwen dient de grond onder de gebouwen nog aanvullend te worden onderzocht. Deze zijn tot heden, vanwege de aanwezigheid van dikke betonvloeren marginaal onderzocht.
Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de ontwikkeling belemmeren. Een viertal sterke (grond-)verontreinigingen, 'spots', zullen tijdens het bouwrijp maken worden verwijderd. Ook mogelijke toeval vondsten die, gelet op de beoogde bestemming/gebruik en vanuit wetswege, als te hoog worden aangemerkt, zullen zodanig worden gesaneerd dat er geen (onoverkomelijke) gebruiksbeperkingen zullen zijn. De bovengrond is wel van een slechtere kwaliteit dan het ambitieniveau zoals beschreven in het 'Bodembeheerplan'. De vrijkomende bovengrond is echter nog van zodanige kwaliteit dat deze binnen het plangebied mag worden hergebruikt, maar bij toepassing buiten het plangebied dienen de regels van Besluit bodemkwaliteit (Bbk) te worden gevolgd. Ook in het kader van de maatschappelijk-financiële afweging worden er vanuit dit oogpunt geen of geen noemenswaardige belemmeringen verwacht, ondanks dat na sloop onder gebouwen de grond nog aanvullend moet worden onderzocht.
4.10 Natuur En Ecologie
Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is, doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
-
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
-
Overige inheemse broedvogels
-
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
-
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
-
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.
Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Oisterwijkse Vennen & Kampina op 3,0 km. In paragraaf 4.11 wordt ingegaan op de mogelijke invloed van de geplande ontwikkeling op dit Natura 2000-gebied.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,2 km van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men de maatregelen uit de Natuurtoets (BTL Advies, 20 februari 2019, zie bijlage 15) in acht nemen.
De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, algemene broedvogels, jaarrond beschermde broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde diersoorten. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om het voorkomen van bovengenoemde soorten en soortgroepen en/of hun verblijfplaatsen nader vast te stellen.
Het optreden van negatieve effecten door de werkzaamheden op broedvogels met jaarrond beschermde nesten en beschermde vaatplanten, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelde diersoorten is uitgesloten. Hierdoor hoeven geen mitigerende maatregelen genomen te worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb voor deze soortgroepen niet aan de orde.
Voor algemene broedvogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren zondermeer worden uitgesloten dat negatieve effecten optreden en moeten aanvullende maatregelen worden genomen.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
-
De sloop van de aanwezige bebouwing wordt uitgevoerd conform de eisen uit het ecologisch advies, gebaseerd aan het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg. Tevens worden verblijfplaatsen voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen gerealiseerd in de nieuwbouw.
-
Begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
4.11 Stikstofdepositie
In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor
stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze
gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van
stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen: gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere
toename van de stikstofdepositie kan leiden tot ‘significante effecten’ op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming (Wnb) vergunning. Daarom dient voor nieuwe plannen en projecten onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een significante depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden.
Op basis van de berekende NOx en ammoniak emissies die een project, andere handeling of planologische mogelijkheden van een plan uitstoot wordt met een verspreidingsmodel de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden berekend. Er wordt gebruik gemaakt van Aerius voor wat betreft informatie over de actuele stikstofdepositie en kritische depositiewaarde (kdw) van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden.
Depositieberekeningen worden uitgevoerd met AERIUS Calculator. Door Econsultancy is een Aeriusberekening uitgevoerd (zie Bijlage Rapport stikstofdepositieonderzoek Rapport stikstofdepositieonderzoek, berekening aanlegfase (Bijlage Stikstofdepositie aanlegfase) en berekening gebruiksfase (Bijlage Stikstofdepositie gebruiksfase). Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling zowel in de tijdelijke fase (de bouw van de woningen) als in de permanente fase (bewoning) niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden op nabij gelegen Natura-gebieden. Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename. Een passende beoordeling is niet noodzakelijk.
Recent is er een update gekomen van het rekenprogramma Aerius wat gebruikt wordt om de depositieberekening te maken. Voor vaststelling van het bestemmingsplan is met de meest recente rekentool een depositieberekening bijgevoegd.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende wijzigingsplan.
5.1 Bestaand Watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk | In plangebied |
Waterbeheerders | Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte | Ca. 6.167 m² |
Terreinhoogte | Ca. 13,8 m+NAP |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) | Ca. 11,6 m+NAP |
Ontwateringdiepte | 2,2 m |
Bodem | Sterk lemig, matig fijn zand |
Riolering | Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied | Nee |
Oppervlaktewater | Op ongeveer 150 meter ten zuiden van de locatie ligt de Piushaven |
Keur beschermde gebieden | Niet relevant |
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater. De referentiesituatie voor wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande oppervlakten weergegeven.
Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de bestaande situatie
Oppervlakten * | Niet-afvoerende oppervlakte (m²) | Afvoerende oppervlakte (m²) | Totaal (m²) |
Dak en terreinverharding | 0 | 5.237 | 5.237 |
Tuin | 930 | 0 | 930 |
Totaal (m²) | 930 | 5.237 | 6.167 |
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam Waterbeheer
Het plangebied is in de bestaande situatie deels verhard. Het afvalwater wordt samen met het regenwater afgevoerd naar de gemengde riolering. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding en bijhorende regels en aannames voor oppervlakten waarvan een variabele oppervlakte afgewaterd kan worden. In tabel 3 zijn deze oppervlakten weergegeven. De afvoerende oppervlakte neemt toe ten opzichte van de bestaande situatie met ongeveer 441 m².
Tabel 3. Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
Oppervlakten | Niet-afvoerende oppervlakte (m²) | Afvoerende oppervlakte (m²) | Totaal (m²) |
Dak en terreinverharding | 0 | 5.867 | 5.867 |
Tuinen | 300 | 0 | 300 |
Totaal (m²) | 300 | 5.867 | 6.167 |
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is niet significant: de toename van afvoerende oppervlakte is minder dan 500 m². Daarom wordt er geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen vastgesteld voor deze ontwikkeling. De vuil- en regenwaterafvoer kunnen direct gescheiden aangesloten worden op de bestaande riolering.
Het is belangrijk dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst eventueel wordt gescheiden dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en door de gemengde riolering afgevoerd.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. Daarom adviseert de gemeente de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 10 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
-
voldoende ontwateringdiepte;
-
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
-
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
-
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
-
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
-
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet Planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Standaard Plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak En Erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding. In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Goot- En Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
-
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
-
bedrijvige linten;
-
rustige linten;
-
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
-
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling. Voor het onderhavige plan wordt voor de aaneengebouwde woningen in de binnenring een maximale bouwhoogte van 7 m opgenomen en in de buitenring een maximale goothoogte van 4 m en maximale bouwhoogte van 7 m opgenomen. Voor de vrijstaande woning geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter.
6.2.3 Aan- En Uitbouwen En Bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
-
oppervlakte:
-
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
-
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
-
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
-
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
-
bouwhoogte:
-
maximaal 3m bij plat dak;
-
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
-
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:
-
75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;
-
150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;
-
200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m²;
terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen.
6.3 Bestemmingen En Aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
-
Wonen
Binnen deze bestemming zijn verschillende aanduidingen gebruikt, die met name te maken hebben met geluidwerende voorzieningen.
-
Verkeer-verblijf
6.4 Bouw- En Gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar. Onderhavige ontwikkeling is een combinatie tussen uitgifte waarbij de kosten in de grondprijs worden verdisconteerd en een particuliere grondexploitatie waarbij het kostenverhaal plaats vindt via een exploitatieovereenkomst.
Op basis van de programmatische invulling en de stedenbouwkundige randvoorwaarden is de financiële haalbaarheid van het plan door de gemeente getoetst. Uit deze toets is gebleken dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is. De verantwoordelijkheid en het risico van de grond- en vastgoedexploitatie van de verdere ontwikkeling van het deelgebied ligt bij de ontwikkelaar.
Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, voor 49% zal worden vergoed door ontwikkelaar. De overige 51% van de vergoeding wordt voldaan uit de opbrengsten uit de gronduitgifte. In de exploitatieovereenkomst zijn de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan opgenomen, de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen en beeldende kunst alsmede de kosten voor de benodigde aanpassingen in het openbaar gebied.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog
8.1 Kennisgeving Ex Artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord) op 4 juni 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Aangezien er geen Rijks- en provinciale belangen gemoeid zijn met dit wijzigingsplan is toezending niet nodig aan de betreffende instanties.
8.3 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het de handreiking burgerparticipatie en de nadere uitwerking burgerparticipatie Piushaven is voor de ontwikkeling van dit deelplan een planteam (Planteam Muziekwonen) in het leven geroepen. Het planteam bestaat uit omwonenden van het plangebied.
Het planteam heeft 4 keer vergaderd en heeft op 12 april 2017 een gekwalificeerd advies uitgebracht. Het Kwaliteitsteam Piushavengebied heeft gereageerd op dit advies. Voor dit advies en de reactie van het kwaliteitsteam wordt verwezen naar bijlage 16 en bijlage 17 .
Door het planteam zijn 9 punten naar voren gebracht. Dit betrof:
-
het parkeren, zowel het bestaande parkeerprobleem als opmerkingen met betrekking tot de regeling van het parkeren voor de te bouwen woningen.
-
de privacy, de hoogte van de woningen, men pleit er voor om variant 2 van de plannen uit te voeren, men pleit voor het aanbrengen van afscheiding op de balkons van de eerste woningen die grenzen aan bestaande woningen,
-
Men verzoekt om een vriendelijke, onderhoudsarme perceelsafscheiding.
-
Zorgen met betrekking tot de bouwhal
-
Zorgen met betrekking tot geluidsoverlast vanuit de muziek woningen.
-
Men vindt dat de woningen erg dicht op elkaar staan, met weinig open ruimte
-
Men wil betrokken worden bij de architectuur
-
men vindt de rol van het planteam beperkt
-
Omwonenden betrekken bij invulling van de hal.
Reactie Kwaliteitsteam.
Op 24 mei 2017 is het advies van het planteam besproken in het kwaliteitsteam (zie bijlage 17). Samengevat is de reactie dat het parkeren goed wordt geregeld, dat er een regeling komt om inkijk vanuit balkons te beperken, dat gekozen wordt voor variant 2 als uitgangspunt voor het plan, dat er overleg over de erfafscheiding zal plaatsvinden tussen ontwikkelaar en omwonenden, dat het idee van Muziekwonen is verlaten en de plannen voor de hal anders zijn, dat door realisatie van autovrije straten er een hoogwaardige openbare ruimte ontstaat, dat men het rol van het planteam niet te beperkt vond en dat met betrekking tot de hal altijd geldt dat er geen geluidoveralst voor de omgeving mag plaatsvinden.
Omgevingsdialoog november 2023
In het kader van de omgevingsdialoog zijn omwonenden door de ontwikkelaar via een brief op de hoogte gesteld van het gewijzigde plan, waarbij een hoge tuinmuur wordt aangebracht om er voor te zorgen dat er qua geluid een goed woon- en leefklimaat ontstaat in de achtertuinen van de woningen in blok C. Tevens zijn omwonenden geïnformeerd dat het aangepaste bestemmingsplan aan het einde van 2023 als ontwerp ter inzage wordt gelegd (zie bijlage 29).
8.4 Zienswijzen Ontwerp Wijzigingsplan
Het ontwerp wijzigingsplan "Piushavengebied 2009, 10e wijziging" heeft ter inzage gelegen van maandag 13 juli 2020 tot en met maandag 24 augustus 2020. Tijdens deze periode zijn er in totaal 4 schriftelijke zienswijzen ingekomen. Hierna volgt een samenvatting van de zienswijzen en een reactie hierop. Het wijzigingsplan is niet verder in procedure gebracht. We vinden het toch van belang om op hoofdlijnen in te gaan op de zienswijzen. In het onderhavige bestemmingsplan is zoveel als mogelijk rekening gehouden met deze zienswijzen.
Metaalbedrijf
De eigenaar van een metaalbedrijf dat grenst aan de te ontwikkelen locatie heeft zienswijzen ingediend.Een akoestisch (tegen)rapport, opgesteld door Tecmap (d.d. 30 juli 2020, referentie 20200141-3) maakt onderdeel uit van de schriftelijke zienswijze.
De zienswijze richt zich hoofdzakelijk op het geluidonderzoek (hierna onderzoek) dat als onderlegger voor het bestemmingsplan is gebruikt en kan op hoofdlijnen als volgt worden samengevat:
-
In het onderzoek is geen rekening gehouden met de maximale invulling van het perceel van het metaalbedrijf;
-
Het onderzoek is gebaseerd op een akoestische rapportage uit 2006. Gezien de afstand tot de nieuwbouw en het metaalbedrijf is een meer gedetailleerd onderzoek gebaseerd op recente geluidmetingen wenselijker waarbij rekening wordt gehouden met de gewenste toekomstige bedrijfsactiviteiten van het metaalbedrijf;
-
Zonder de akoestische rapportage uit 2006 ontbreken er enkele essentiële uitgangspunten waarmee het onderzoek niet volledig is en hiermee niet voldoet aan de rapportage-eisen zoals beschreven in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999;
-
De geluidemissie van de heftruck is niet middels geluidmetingen vastgesteld. In het onderzoek is uitgegaan van een niet onderbouwde lagere bronsterkte waarbij geen rekening is gehouden met de ongelijkheid in het terrein en de drempel bij de deuropeningen waardoor de geluidemissie wordt onderschat;
-
In het onderzoek is geen rekening gehouden met de heater en de ventilator die automatisch aanschakelen afhankelijk van de buitentemperatuur in de avond- en de nachtperiode;
-
In het onderzoek is voor de geluiduitstraling door de glazen wanden en dak uitgegaan van literatuurwaarden. Gezien de korte afstand tot de woningen is het aan te bevelen de werkelijke geluidisolatie middels geluidsmetingen te bepalen. Gezien de ouderdom van het pand zal de werkelijke geluidsuitstraling door de zuid- en noordgevel hoger zijn dan waarmee gerekend is;
-
De geluidbijdrage in oostelijke richting voor de lasdampafzuigingen wordt te laag ingeschat;
-
Niet duidelijk is waarop de beperking van de bedrijfsactiviteiten in de avondperiode is gebaseerd. Uitgegaan moet worden van metaalwerkzaamheden in de werkplaats gedurende 3 uur in de avondperiode;
-
Er is geen rekening gehouden met de geluiduitstraling in noordelijke richting bij geopende ramen in de noordgevel. Bij warme zomerdagen en -avonden worden de kantelramen en deur in de noordgevel opengezet om binnen nog aangenaam te kunnen werken;
-
Er is geen rekening gehouden met het rijden van personenauto’s van en naar de werkplaats door klanten en het eigen personeel in de dag- en de avondperiode;
-
Er is niet uitgegaan van piekgeluiden die daadwerkelijk binnen het terrein kunnen optreden maar van fictieve maximale bronsterkten;
-
Voor de avondperiode is geen rekening gehouden met piekniveaus die ontstaan bij werkzaamheden binnen en een geopend raam aan de achterzijde van het pand;
-
In de berekeningen is geen rekening gehouden met een gedeeltelijke derde bouwlaag voor blok B zoals aangegeven in de Toelichting van het ontwerpbestemmingsplan;
-
De geluidbelasting in de buitenruimten bij blok B zijn niet bepaald. De geluidbelasting op het dak ter hoogte van de buitenruimten bedraagt in de orde van 58 dB(A) waardoor er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de buitenruimten;
-
De berekende geluidbelasting op de begane grond en het terras aan de achterzijde van de woningen in Blok C wordt te gunstig voorgesteld omdat voor de aanbouw van de woningen een objecthoogte van 3.2 meter wordt aangehouden terwijl de aanbouw slechts 2.3 meter hoog is;
-
De berekeningen die zijn uitgevoerd om het effect van de toegepaste geluidschermen te bepalen zijn onjuist, onbetrouwbaar, niet controleerbaar of reproduceerbaar.
De eigenaar van het metaalbedrijf is van mening:
-
dat de werkelijke geluidemissie van zijn bedrijf onjuist en te laag is ingeschat;
-
dat ter hoogte van de nieuwbouw een te lage geluidbijdrage is berekend;
-
dat hij in de huidige en vergunde bedrijfsvoering, gelet op het voornemen om de berekende bijdragen van het onderzoek vast te leggen in een nieuw maatwerkvoorschrift, wordt ingeperkt;
-
dat nu de geluidbelasting hoger is, ook in de woonvertrekken van de nieuwe woningen sprake zal zijn van hogere geluidniveaus en daarmee geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De zienswijze richt zich ook op de gekozen procedure. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 26.2 van het bestemmingsplan Piushavengebied 2009. Het maximaal aantal woningen dat op basis van de wijzigingsbevoegdheid mag worden gebouwd is 81. Een deel van de wijzigingsbevoegdheid is al gebruikt in de vorm van het op 14 februari 2012 vastgestelde wijzigingsplan 'Piushavengebied 2009, 1e wijziging, Galjoenstraat noord deel 1', waarin 26 woningen mogelijk zijn gemaakt. Inmiddels is een bouwvergunning verleend voor 35 woningen. Met het 10e wijzigingsplan kunnen 52 woningen worden gerealiseerd. Omdat hiermee het maximale aantal van 81 woningen wordt overschreden is het college niet bevoegd om dit met genoemde wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken.
Behalve het woningaantal, mag in ieder geval niet hoger gebouwd worden dan 3 bouwlagen en voor een deel zelfs lagen. De meeste woningen bestaan uit 3 bouwlagen (maximale bouwhoogte 10 meter). De woningen grenzend aan de tuinen van de woningen aan de Hoogvensestraat zijn lager (maximale bouwhoogte 4 en 7 meter). Nabij de Galjoenstraat komen appartementen met een bouwhoogte van 16 meter (5 bouwlagen). Er wordt deels in 5 bouwlagen gebouwd, waarmee buiten de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid wordt gegaan en daardoor is het college niet bevoegd om het wijzigingsplan vast te stellen.
Reactie
De ingekomen schriftelijke zienswijze is voor de ontwikkelaar aanleiding geweest om een nieuw akoestisch rapport (F. Bouwmans d.d. 28 mei 2021 met nummer FBi20181215-09) op te laten stellen. Voor de uitgangspunten van De Kort is in het nieuwe rapport gebruik gemaakt van de gegevens uit het geluidonderzoek dat het metaalbedrijf door Tecmap (d.d. 30 juli 2020 met referentie 20200141-3) heeft laten verrichten.
Uit het akoestisch onderzoek d.d. 28 mei 2021 blijkt dat voor alle woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat realiseerbaar is. Voor een beperkt aantal woningen wordt een hogere geluidbelasting toegestaan onder voorwaarde dat voldaan wordt aan het binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde (voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) en het binnenniveau van 55/50/45 dB(A) voor de maximale geluidniveaus. Voor de woningen waar een hogere geluidbelasting wordt toegestaan dan de standaard geluidnorm van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn maatwerkvoorschriften gesteld. In het ontwerp van de nieuwe woningen is rekening gehouden met de hogere geluidbelastingen en worden aanvullende voorzieningen getroffen. Dit betreft:
-
de bestaande muur van 3,5 meter hoog ter hoogte van de westzijde van de woningen B01 en B02 blijft behouden;
-
de realisatie van een tuinmuur van 2 meter hoog ter hoogte van de westzijde van woning B05;
-
de realisatie van een tuinmuur van 2,6 meter hoog ter hoogte van de aanbouw van woning C01;
-
de situering van de geluidgevoelige ruimten en de buitenruimten van de woningen B01-B05 aan de oostgevel;
-
de realisatie van geluidschermen (geluidreducerend effect ca. 10 dB) aan de westgevel van de bovenverdieping van de woningen C01-C03;
-
de realisatie van geluidschermen aan de westgevel van de vierde verdieping van gebouw E;
-
de toepassing van dove gevels voor de aanbouwen en de woningen B01-05 en C01-03;
-
het treffen van aanvullende gevelisolatie voor de woningen B01-05, C01-03 en appartementengebouw E, met andere woorden een geluidwering die hoger is dan de standaard geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit.
In de planregels en op de planverbeelding zijn de te treffen geluidwerende voorzieningen (dove gevels, geluidschermen, tuinmuren) vastgelegd. Tevens is in de planregels vastgelegd dat de woningen pas in gebruik mogen worden genomen als de woningen B01-05 en C01-03 zijn opgericht, dit in verband met de afschermende werking van deze woningen op de achterliggende woningen.
In het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 is vastgelegd dat het college de bestemming 'Bedrijventerrein' gelegen binnen de 'Wro-zone-wijzigingsbevoegdheid 2' kan wijzigen in de bestemming Gemengd, Verkeer-Verblijf en/of Groen onder de voorwaarde dat onder meer het aantal te bouwen woningen niet meer dan 81 bedraagt. Het onderhavige wijzigingsplan biedt ruimte voor 52 woningen. Het wijzigingsplan 'Piushavengebied 2009, 1e wijziging' biedt ruimte voor 26 woningen. Dat is in totaal 78 woningen waarmee wordt voldaan aan de norm van 81 woningen. De vergunning waar naar verwezen wordt heeft betrekking op de realisatie van 12 appartementen en 23 grondgebonden woningen. Deze locatie wordt nu ingevuld met 35 woningen in plaats van de 26 woningen van het wijzigingsplan Piushavengebied 2009, 1e wijziging. In totaal kunnen er nu dus nog (81-35) 46 woningen gebouwd worden. Het bouwplan bevat 52 woningen. De procedure van het wijzigingsplan is stopgezet en er wordt nu een procedure voor een bestemmingsplanherziening gevolgd.
Eigenaar Galjoenstraat 41, 41a, 43a, 43b, 43c, 43d en 43e
-
Reclamant is eigenaar van de panden gelegen aan Galjoenstraat 41, 41a, 43a, 43b, 43c, 43d en 43e en is niet geïnformeerd over de ontwikkeling die in dit gebied aan de orde is. Hij wil in de toekomst graag geïnformeerd worden.
-
Reclamant verwijst naar een brief van de gemeente waarin aangegeven is dat het verhuren van bedrijfswoningen aan Galjoenstraat 41 en 41a voor 31 december beëindigd moet zijn, terwijl er in 1996 vergunning is verleend voor deze dienstwoningen. In de brief schrijft het college dat verkleuring van het bedrijfsperceel naar wonen vanuit de bescherming van de reeds aanwezige bedrijven niet reëel is. Twee woningen kunnen niet worden toegestaan omdat de bestaande bedrijven beschermd moeten worden en op het terrein pal ernaast wordt grootschalige woningbouw ontwikkeld. Reclamant vraagt hier een verklaring voor.
-
Reclamant vraagt om afspraken te maken over de schutting die vóór de gevel van zijn bedrijfspanden staat en hij wil betrokken worden bij de bouwwerkzaamheden ter plaatse van de bedrijfshallen.
In een bestemmingsplanprocedure wordt eenieder geïnformeerd via een publicatie in de Staatscourant en Gemeenteblad. Als extra service verspreiden we brieven naar omwonenden en zorgen we voor bekendmakingen via gemeentelijke website. Nu reclamant een zienswijze heeft ingediend, wordt hij hierover geïnformeerd.
In de betreffende brief wordt gewezen op het strijdig gebruik van de twee bedrijfswoningen omdat deze worden verhuurd aan derden als burgerwoning. Deze overtreding moet voor 31 december 2020 zijn beëindigd. Dit staat los van deze bestemmingsplanprocedure en afhandeling hiervan verloopt via de afdeling Veiligheid & Wijken, Toezicht en Handhaving.
De bedrijfspanden vallen buiten het plangebied. Ook een eventuele schutting valt buiten het plangebied. In het kader van de bestemmingsplanprocedure hoeven hier geen afspraken over gemaakt te worden. Eventuele afspraken over toekomstige erfafscheidingen kunnen rechtstreeks met ontwikkelaar worden gemaakt.
Bewoner Ankeveenstraat
In het Advies Planteam (bijlage bij toelichting) wordt gesproken over de invulling van Galjoenstraat 37, de bestaande loods/bedrijfshal, die in het plan behouden blijft. 'Advies deel 2' gaat specifiek over de invulling als gemeenschappelijke hal voor de muziekbewoners. In Advies deel 1 wordt al aangegeven dat deze invulling niet meer actueel is. Verzocht wordt om 'Advies deel 2' als niet meer relevant c.q. van toepassing te beschouwen.
De bijlage vormt het advies van het planteam van destijds. Het is juist dat deze invulling niet meer actueel is. In paragraaf 8.3 van de toelichting van het bestemmingsplan is dat al aangegeven.
Bewoners Hoogvensestraat
-
Reclamanten geven aan dat het advies van het planteam van april 2017 niet meer actueel is en dat ze in juni 2020 een aanvullend advies hebben uitgebracht waarbij rekening is gehouden met klimaatverandering. Dit advies is niet meegenomen in het laatste plan.
-
In het wijzigingsplan 'Piushaven 2009, 1e wijziging (Galjoenstraat Noord deel 1) heeft het gedeelte grenzend aan de achtertuinen van de woningen aan de Hoogvensestraat geen mogelijkheid tot bebouwing. Er zou een schutting van maximaal 1,80 meter mogen worden geplaatst. In het ontwerp wijzigingsplan wat nu voorligt kan een bungalow gebouwd worden direct grenzend aan het perceel van de woningen. De bungalow mag een maximale bouwhoogte hebben van 4 meter. Omdat het maaiveld nog moet worden uitgezet kan die hoogte ten opzichte van het aangrenzende perceel zelfs nog groter worden. In het oorspronkelijke plan was er een binnentuin voorzien op de plek waar nu een bungalow gebouwd kan worden. Het groene uitzicht en de verkoelende werking gaat daarmee verloren. Het woongenot wordt hiermee beperkt en de waarde van de woningen zal naar verwachting dalen.
-
Behalve de bungalow komt er een 11 meter hoge bebouwing op 6 meter vanaf de perceelgrens. In het wijzigingsplan 1e wijziging zou dat op 21 meter afstand zijn. Men vreest voor privacyverlies, wanneer er ramen in de zijgevels komen.
-
Het plan past volgens reclamant niet in het beleid van de gemeente. Op het plangebied is de “Structuurvisie Linten in de Oude Stad” van toepassing. In bijlage 7 van die structuurvisie worden stedenbouwkundige criteria voor bouwplannen uitgewerkt. Gezien de karakteristiek van het gebied doet reclamant de aanname dat uitgegaan is van een “Bouwtype K3”. Aan een aantal stedenbouwkundige criteria wordt volgens reclamant niet voldaan.
-
Het plan zou in strijd zijn met de stedenbouwkundige visie Piushaven. In die visie is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met klimaatverandering en dat het noodzakelijk is om gebiedsontwikkeling ook te benaderen vanuit klimaatbeheersing en groen in plaats van primair vanuit vastgoed. Reclamant vraagt zich af hoe dit beleidsuitgangspunt zich verhoudt tot dit plan. Genoemd wordt het vervangen van groenstrook door een 4 meter hoge bungalow. In de hele onderbouwing van het bestemmingsplan komen de woorden “Groen” en “Klimaat” niet voor. Duurzame ontwikkeling in de Piushaven zou volgens reclamant een zaak moeten zijn van alle deelplannen, en niet slechts van enkel bijvoorbeeld het fabriekskwartier.
-
In het bestuursakkoord is volgens reclamant vastgelegd dat rekening gehouden wordt met de toenemende weersextremen door tuinen, straten, buurten en de binnenstad meer te vergroenen en wordt bij bouwplannen standaard klimaatadaptatie en water als randvoorwaarde meegenomen. Dit punt is onlangs uitgewerkt in de door het college vastgestelde “Uitvoeringsagenda klimaatadaptatie Koel Tilburg”. Volgens reclamant is op het gebied van klimaatadaptatie het plan een verslechtering ten opzichte van de huidige bestemmingsplannen.
-
In oktober 2018 heeft de gemeente Tilburg de grond aan de Galjoenstraat verkocht aan de firma Van der Weegen. Destijds is verzocht om daarvan af te zien. Het plan heeft geen draagkracht in de buurt. Er is in dit plan weinig oog voor kwaliteit. De samenwerking met de ontwikkelaar wordt als niet prettig ervaren door gebrekkige informatievoorziening, geen open dialoog, uitgaan van eigen belangen, geen koppeling met de gemeentelijke belangen, geen gevoel bij bewonersbelangen.
-
Reclamant stelt dat de omgevingsdialoog als onvoldoende is ervaren en dat de belangen onvoldoende en niet zorgvuldig zijn meegewogen bij de totstandkoming van het ontwerp bestemmingsplan.
-
Reclamant geeft aan niet tegen woningbouw te zijn op dit terrein, maar vindt het plan te weinig kwaliteit hebben. Men ziet graag een groen plan dat rekening houdt met klimaatadaptie en zorgt voor een open ruimte in de dicht bebouwde buurt.
Op 30 juni 2020 is een nieuw advies ontvangen van het planteam. In het collegeadvies voor de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan is aangegeven dat er een gesprek is geweest met deelnemers van het planteam en de ontwikkelaar en dat daarbij is aangegeven dat men moeite heeft met de bouw van een bungalow direct tegen de achtertuinen, onder andere in verband met hittestress. Het gesprek heeft niet geleid tot een acceptabele oplossing voor beide partijen. Daarnaast zijn er tussentijds diverse gesprekken geweest tussen de bewoners en de stedenbouwkundige van de gemeente waarbij is toegelicht waarom dit plan stedenbouwkundig passend is en welke alternatieven stedenbouwkundig denkbaar zijn, zoals een tweelaags woning met tuin aan de zijde van reclamanten. Dit heeft niet geleid tot aanpassing van het plan, behalve dat de maximale bebouwingshoogte is teruggebracht van 4 meter naar 3,30 meter. Ook is gewezen op de mogelijkheid om afspraken te maken tussen ontwikkelaar en bewoners om bijvoorbeeld een groene wand te realiseren en hiermee de overgang tussen achtertuin en bebouwing te verzachten.
Volgens het wijzigingsplan 'Piushaven 2009, 1e wijziging (Galjoenstraat Noord deel 1) mogen buiten het bouwvlak onder meer bouwwerken van algemeen nut worden gebouwd met een hoogte van maximaal 3,5 meter. Dat kan tot op de perceelgrens. Verder mogen erf- en terreinafscheidingen worden opgericht met een hoogte van maximaal 2 meter. In het wijzigingsplan is op circa 1 meter afstand een bouwvlak gelegen waar tot een hoogte van 3,30 meter gebouwd kan worden. Qua bebouwing is er dus weinig verschil met het vorige wijzigingsplan. De patiowoningen grenzen deels aan het gezamenlijke parkeerterrein achter de woningen Hoogvensestraat 52 t/m 56a, deels direct aan de tuin van nummer 58 en deels aan het achterpad ter hoogte van nummers 68 t/m 72. De hoogte van de patiowoningen woningen bedraagt ca 3.3 m. De hoogte van de erfscheiding van de patiowoningen kan lager worden uitgevoerd.
Het is niet juist dat er met het wijzigingsplan een 11 meter hoge bebouwing op 6 meter vanaf de perceelgrens zou kunnen komen. In het ontwerp wijzigingsplan was zou op een afstand van 7 meter bebouwing mogelijk worden met een hoogte van maximaal 10 meter. De afstand tussen het bouwvlak en het bouwvlak van de woningen van reclamanten bedraagt circa 20 meter. Bovendien wordt er een bungalow gerealiseerd met een hoogte van maximaal 4 meter tussen de bebouwing in 3 bouwlagen en de woningen van reclamanten. Hierdoor zal er geen sprake zijn van overmatig verlies aan privacy.
De "Structuurvisie Linten in de Oude Stad" heeft betrekking op tal van straten, waaronder de Hoogvensestraat, Lanciersstraat, Piushaven en Havendijk. De structuurvisie heeft echter geen betrekking op de Galjoenstraat en niet op het onderhavige plangebied. Wel is Piushaven aangeduid als ontwikkelingsgebied. De Galjoenstraat noch de Hoogvensestraat zijn lint. Het lintenbeleid is dus niet op deze locatie van toepassing. Het plan voldoet desalniettemin aan de genoemde stedenbouwkundige kwaliteiten/ criteria.
Ten opzichte van de huidige situatie en bebouwingsmogelijkheden verbetert de situatie. De oude bedrijfshallen inclusief omliggende verharding worden gesaneerd en daarvoor in de plaats komt een appartementencomplex met groene binnentuinen en grondgebonden woningen met groen in de openbare ruimte. Het is hiermee passend in de stedenbouwkundige visie en in lijn met hoe je binnenstedelijk woningen ontwikkeld.
De genoemde doelstellingen moeten niet op perceelsniveau worden gezien, maar in een groter gebied. Niet elke ontwikkeling leent zich namelijk om hier optimaal rekening mee te houden. Zoals eerder vermeld zijn we van mening dat het onderliggende plan een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie als het gaat om de genoemde doelstellingen.
Er is de afgelopen periode veel geïnvesteerd in de belangen van bewoners en informatievoorziening, met name door de gemeente. Meerdere keren is met elkaar inhoudelijk gesproken over de opzet van het plan en welke keuzes hierin zijn gemaakt. Dit heeft echter helaas niet geleid tot overeenstemming over het plan.
8.5 Zienswijzen Ontwerp Bestemmingsplan Piushavengebied 2009, 7e Herziening
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van maandag 2 augustus 2021 tot en met maandag 13 september 2021 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Er zijn zes schriftelijke zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn binnen de termijn ingekomen en daarmee ontvankelijk. De zienswijzen zijn gedeeltelijk gegrond en leiden tot enkele aanpassingen in het bestemmingsplan. Daarnaast zijn ambtelijk enkele wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. Verwezen wordt naar de Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan ‘Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord) en de Staat van wijzigingen (bijlage 27en 28 bij deze toelichting).
8.6 Zienswijzen Ontwerp Bestemmingsplan Piushavengebied 2009, 11e Herziening
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 27 december 2023 tot en met 6 februari 2024 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Er zijn twee schriftelijke zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn binnen de termijn ingekomen en daarmee ontvankelijk. De zienswijzen zijn ongegrond. Voor de reactie op de ingediende zienswijzen wordt verwezen naar het raadsbesluit.