Wendelnesseweg-Oost 8, Sprang-Capelle
Bestemmingsplan - Gemeente Waalwijk
Vastgesteld op 15-10-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan ''Wendelnesseweg-Oost 8, Sprang-Capelle' met identificatienummer NL.IMRO.0867.BPSCWendelnwoost8-VA01 van de gemeente Waalwijk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aaneengebouwde hoofdmassa
hoofdmassa welke deel uitmaakt van meer dan twee aaneengebouwde, grondgebonden, hoofdmassa's;
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
bijbehorend bouwwerk dat met de hoofdmassa verbonden is;
1.7 aantoonbaar effectieve geluidwerende maatregelen
een geluidwerende maatregel bestaande uit geluidscherm ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerend scherm' of (op basis van een herziening) van het Bijlage 6 Akoestisch onderzoek industrielawaai in noodzakelijk is.
1.8 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.9 achterkant
gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorkant;
1.10 agrarisch bedrijf
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort en die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf;
1.11 ambachtelijke bedrijvigheid
het bedrijfsmatig vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen geheel of overwegend door middel van handwerk;
1.12 bebouwing
- a. één of meer gebouwen en/of;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.13 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
waarbij onderscheid wordt gemaakt in de volgende typen:
- a. bebouwingsgebied hoofdmassa: gedeelte van het bebouwingsgebied waar de hoofdmassa mag komen;
- b. overig bebouwingsgebied: gedeelte van het bebouwingsgebied waar geen hoofdmassa mag komen;
1.14 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte vorm van extensieve verblijfsrecreatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed & breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichtten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of permanente kamerverhuur. Degene die de bed & breakfast voorziening biedt, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning;
1.15 bedrijf
het bedrijfsmatig verrichten van werkzaamheden en/of diensten waaronder begrepen internetbedrijven en internetafhaalpunten;
1.16 bedrijfsmatige activiteiten (bij wonen)
uitoefening van een bedrijf en/of dienstverlening in of bij een woning waarbij de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Degene die de bedrijfsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning;
1.17 bedrijfswoning
een bij een bedrijf behorende woning waarbij de woonfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsactiviteit, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, die een functionele binding heeft met de bedrijfsactiviteiten die het desbetreffende bedrijf uitoefent en mag uitoefenen;
1.18 beroepsmatige activiteiten (bij wonen)
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Degene die de beroepsmatige activiteiten uitvoert, is tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning;
1.19 bestaand
bestaand zoals op moment van de inwerkingtreding van dit plan:
- a. legaal bestaat, in uitvoering is of in gebruik mag worden genomen krachtens een geldige omgevingsvergunning;
- b. aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is;
Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het bestaand aantal woningen, bestaand bouwwerk, bestaand gebruik, de bestaande situatie (gebruik en gebouwen) en de bestaande maatvoering van bouwwerken;
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 Bevi-bedrijven
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.23 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.25 bouwgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
1.26 bouwlaag
een horizontaal doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en plafonds is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van ruimtes onder peil en zolder;
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.28 bouwvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.30 categorie A-, B-, C-bedrijf
bedrijf met activiteiten welke voorkomen in de staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging welke voldoen aan de volgende kenmerken:
- kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en/of dienstverlening;
- productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
Onderscheid wordt gemaakt in de volgende categorieën:
- a. categorie A-bedrijf:
bedrijf met activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. - b. categorie B-bedrijf:
bedrijf met activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. - c. categorie C-bedrijf:
bedrijf met activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grotere verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op een verzamelweg is aangewezen;
1.31 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 dakkapel
opbouw op een schuin dak en/of op een deel van de gevel met een verticaal raamkozijn en voorzien van zijwanden en een dak;
1.33 daknok
hoogste punt van een schuin dak;
1.34 dakopbouw
een toevoeging aan het hoofdgebouw door het verhogen van de nok of bovenste dakrand van het dak die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;
1.35 dakvoet
laagste punt van een schuin dak;
1.36 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit). Daaronder mede begrepen internetwinkels en mede begrepen bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, zoals bijvoorbeeld onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen;
1.37 detailhandel volumineus
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen, of vanwege de gevoerde formule, een groot oppervlak nodig heeft, zoals de verkoop van meubels, woninginrichtingartikelen, bouwmarkten, tuincentra en handel in auto's en boten en die niet in winkelgebieden kunnen worden gevestigd;
1.38 dienstverlening
- het verlenen van economisch - maatschappelijke diensten aan derden, onder dienstverlenende bedrijven of dienstverlenende instellingen zijn in ieder geval begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van internethandel, een garagebedrijf en een seksinrichting;
- de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden zoals (internet)kantoren en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
Onderscheid wordt gemaakt in de volgende typen:
- a. publieksgerichte dienstverlening: dienstverlening met publieksaantrekkende werking, waaronder in ieder geval een kapperszaak, makelaarskantoor;
- b. niet-publieksgerichte dienstverlening: dienstverlening zonder publieksaantrekkende werking, waar onder in ieder geval een financieel administratiekantoor, internetkantoor;
1.39 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.40 EPC
coëfficiënt die de energieprestatie van een nieuwbouw woning of utiliteitsgebouw aangeeft. Dit coëfficiënt wordt berekend op basis van de gebouweigenschappen, de gebouwgebonden installaties en een gestandaardiseerd bewoners/gebruikersgedrag op basis van NEN 7120;
1.41 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit plan deze inrichting niet verbiedt;
1.42 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van (porno)-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.43 extensieve dagrecreatiepunten
Voorzieningen of bedrijfsmatige activiteiten als ondergeschikte activiteit bij een agrarisch bedrijf. Hieronder vallen in ieder geval het inrichten van een (voormalige) bedrijfsruimte voor natuureducatie, proeven van streekproducten op de boerderij, boerengolf en zorgboerderij;
1.44 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.45 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting waarbij als gevolg van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.46 gevellijn
de op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens de regels toegelaten afwijkingen;
1.47 glastuinbouw
agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in kassen plaatsvindt;
1.48 groepsrisico
cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen een inrichting waar een gevaarlijk stof of een gevaarlijk afvalstof betrokken is;
1.49 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.50 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.51 hoofdmassa
het hoofd(woon)gebouw exclusief architectonisch ondergeschikte delen die door de uiterlijke verschijningsvorm onderscheiden kunnen worden van dit hoofd(woon)gebouw;
1.52 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig logies verstrekken, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie. De volgende indeling in typen horeca wordt gehanteerd:
- a. lichte horeca:
- 1. aan de detailhandelsfunctie verwante horeca zoals: automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, snackbar, tearoom, traiteur, bezorg- en/of afhaalservice.
- 2. overige lichte horeca zoals hotel, restaurant al dan niet met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, fastfood restaurants);
- b. middelzware horeca: bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken zoals: bar, bierhuis, biljartcentrum, café, coffeeshop, proeflokaal, shoarma/grillroom, zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen);
- c. zware horeca:
bedrijven die voor een goed functioneren ook 's-nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen zoals: discotheek, nachtclub, partycentrum. Regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen;
1.53 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;
1.54 internethandel
handel via internet waarbij onderscheid wordt gemaakt in de volgende typen:
- a. internetkantoor:
internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid, zonder opslag- en verzendfunctie en waar alleen elektronische transacties tot stand komen. Dit type valt onder dienstverlening en is vergelijkbaar met een niet-publieksgerichte dienstverlening zoals een kantoor; - b. internetbedrijf:
internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid en met opslag- en verzendfunctie. Dit type valt onder bedrijf; - c. internetafhaalpunt:
internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en zonder uitstalling ten verkoop. Dit type valt onder bedrijf; - d. internetwinkel:
internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en met uitstalling ten verkoop. Dit type valt onder detailhandel;
1.55 kamerverhuur
de verhuur van een deel van al dan niet zelfstandige woonruimte ten behoeve van (langdurige) bewoning door personen voor welke inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) noodzakelijk is en die geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;
1.56 kas
agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 m;
1.57 maatschappelijke voorzieningen
sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van onderwijs. Onderscheid wordt gemaakt in de volgende typen:
- a. publieksgerichte maatschappelijke voorziening:
maatschappelijke voorziening met publieksaantrekkende werking, waaronder in ieder geval een school, gemeentehuis; - b. niet-publieksgerichte maatschappelijke voorziening:
maatschappelijke voorzieningen zonder publieksaantrekkende werking, waaronder in ieder geval een kleinschalig gezinsvervangend tehuis, niet zijnde kamerverhuur;
1.58 mansardekap
dakvorm waarbij het onderste deel van het zadeldak of schilddak steiler is dan het bovenste deel, waardoor een geknikte vorm ontstaat;
1.59 niet-publieksgerichte voorziening
voorziening zonder publieksaantrekkende werking waarbij onderscheid wordt gemaakt in de volgende typen:
- a. niet-publieksgerichte dienstverlening: zie onder dienstverlening, type b;
- b. niet-publieksgerichte maatschappelijke voorziening: zie onder maatschappelijke voorziening, type b;
1.60 nieuwvestiging
de vestiging van een al dan niet bestaand agrarisch bedrijf op een locatie waar nog geen agrarisch of niet-agrarisch bouwvlak aanwezig is;
1.61 omschakeling
binnen een bouwvlak overstappen naar een ander soort bedrijf of andere bedrijfsvorm met dezelfde bestemming;
1.62 ondergronds bouwen
bouwen onder peil;
1.63 open opslag
het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van (bedrijfs)percelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke;
1.64 openbaar toegankelijk gebied
Openbare weg, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.65 openbare weg
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.66 overig gebouw voor bedrijf of voorziening
gebouw in gebruik voor een bedrijf en/of voorziening (dienstverlening, maatschappelijk, horeca, detailhandel) niet zijnde de hoofdmassa in de gevellijn of een bijbehorend bouwwerk;
1.67 overkapping met een open constructie
Een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, met maximaal twee wanden die al dan niet tot de constructie zelf behoren. In de zin van dit bestemmingsplan is dit begrip gelijk aan een gebouw;
1.68 omschakeling
binnen een bouwvlak overstappen naar een ander soort bedrijf of andere bedrijfsvorm met dezelfde bestemming;
1.69 peil
- a. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voetvan het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
- b. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil;
1.70 perceelsgrens
grens van het bouwperceel;
1.71 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.72 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.73 (vollegronds)teeltbedrijf
agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
1.74 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.75 voorkant van de hoofdmassa
de zijde van het boven peil gelegen gedeelte van een gebouw (c.q. hoofdmassa) welke is gericht op het openbaar toegankelijk gebied en die bovendien het beloop van de gevellijn volgt of, indien daarvan geen of ten dele sprake is en/of sprake is van meerdere gevellijnen, wordt bepaald op basis van de ruimtelijke uitstraling, waaronder de uiterlijke verschijningsvorm en de situering;
1.76 voorste grens van het bouwvlak
de grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de hoofdmassa is georiënteerd;
1.77 voorziening
Een voorziening bestaat uit een of meer van de volgende functies:
- detailhandel;
- dienstverlening;
- horeca;
- maatschappelijke voorziening;
1.78 vrijstaand bijbehorend bouwwerk
bijbehorend bouwwerk dat vrijstaat van de hoofdmassa en aangebouwde aangebouwde bijbehorende bouwwerken en overige gebouwen;
1.79 vrijstaande hoofdmassa
hoofdmassa welke vrij van de zijdelingse perceelsgrenzen staat;
1.80 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting vanéén afzonderlijk huishouden;
1.81 zijerfgebied
gedeelte van een erf dat aan (het verlengde van) de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn en voor zover niet behorend tot het achtererfgebied;
1.82 zijkant (hoofdmassa)
gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw (c.q. hoofdmassa), niet zijnde voor- of achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de bestemmingsgrens
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bestemmingsgrens;
2.2 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens (perceelsscheiding van het bouwperceel);
2.3 afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen. In het geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken (en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren): de kortste tussen de denkbeeldige lijnen vanuit de neerwaartse projectie van het dak, 1 m boven peil;
2.4 breedte bouwperceel
tussen de zijdelingse perceelsscheidingen van het bouwperceel in de naar de zijde van het openbaar toegankelijke gebied gekeerde bestemmingsgrens;
2.5 breedte, diepte, oppervlakte van een bouwwerk
- a. tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het peil;
- b. in geval van een ondergronds bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) 0,5 m onder peil;
- c. in geval dat geen sprake is van buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidingsmuren: tussen de denkbeeldige lijnen vanuit de neerwaartse projectie van het dak, op het peil;
2.6 breedte hoofdmassa
evenwijdig aan de gevellijn die (mede) bepalend is voor het vaststellen van de voorkant van de hoofdmassa en is gelegen tussen de twee zijkanten van de hoofdmassa;
2.7 bruto-vloeroppervlak van een gebouw
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies of indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw: tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructies;
2.8 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.9 diepte hoofdmassa
- a. indien de voorkant hoofdmassa (gedeeltelijk) is gelegen in de gevellijn: loodrecht tussen de achterkant van de hoofdmassa en de gevellijn die bepalend is voor het vaststellen van de voorkant van de hoofdmassa;
- b. indien de voorkant hoofdmassa niet is gelegen in de gevellijn en ook niet gedeeltelijk: loodrecht tussen de achterkant van de hoofdmassa en het punt van de voorkant hoofdmassa welke het dichtst is gelegen bij de gevellijn die bepalend is voor het vaststellen van de voorkant van de hoofdmassa;
2.10 goothoogte van een bouwwerk
- a. vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil;
- b. bij een mansardekap wordt de goothoogte gemeten vanaf de snijlijn, niet zijnde de noklijn, van dakvlakken tot aan het peil;
- c. bij een dakopbouw wordt de daarbij behorende goothoogte buiten beschouwing gelaten;
2.11 hoogte bouwlaag
bovenkant vloer tot bovenkant vloer of ingeval van een gebouw met een plat dak van bovenkant vloer tot bovenkant dak;
2.12 (bouw)hoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.13 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.14 nokhoogte van een bouwwerk
vanaf de horizontale snijlijn van twee hellende dakvlakken tot aan het peil;
2.15 verticale diepte
vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil;
2.16 uitzonderingen
bij de toepassing van het bepaalde in dit artikel ten aanzien van het bouwen geldt de volgende uitzondering:
ondergeschikte bouwdelen zoals als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken worden buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt. Dakopbouwen, dakkapellen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Wonen
- a. wonen in de hoofdmassa en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, waarbij per bestaand bouwperceel maximaal 1 (bedrijfs)woning is toegelaten, met dien verstande dat:
- 1. indien in de bestaande situatie sprake is van meer dan 1 woning op een bouwperceel, maximaal het bestaande aantal woningen is toegelaten;
- 2. de woning (deels) in de gevellijn is gelegen;
- b. beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten bij een (bedrijfs)woning, op een maximum van 50 m2 brutovloeroppervlak van de hoofdmassa of bijbehorend bouwwerk per (bedrijfs)woning, met in achtneming van lid 3.5.2;
Overige bijbehorende voorzieningen en bouwwerken
met de bij a en b behorende:
- c. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voldaan wordt aan Artikel 7 Parkeergelegenheid en laad- enlosmogelijkheden, waarbij het bestaande gebruik in de bestaande omvang en functietype is toegelaten;
- d. bijbehorende bouwwerken
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- f. tuinen, erven en verhardingen
- g. ontsluitingswegen en -paden ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
- h. nutsvoorzieningen
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het college van Waalwijk kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning, lichtuitstraling en de privacy;
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Gemengd - Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Wonen
- a. wonen in de hoofdmassa en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, waarbij maximaal 1 (bedrijfs)woning is toegelaten behorende bij het aangrenzende (achterliggende) glastuinbouwbedrijf, met dien verstande dat:
- 1. de woning (deels) in de gevellijn is gelegen;
- 2. waar onder 1 tot en met 2 woning staat dit tevens geldt voor een bedrijfswoning;
- b. beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten bij een (bedrijfs)woning, op een maximum van 50 m2 brutovloeroppervlak van de hoofdmassa of bijbehorend bouwwerk per (bedrijfs)woning met in achtneming van lid 4.5.2;
met dien verstande dat bestaande kamerbewoning, bed & breakfast en bedrijf en beroep-aan-huis zijn toegestaan in de toegelaten aard en omvang;
(Agrarische) bedrijven
- c. agrarische bodemexploitatie met bijbehorende voorzieningen;
- d. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een (vollegronds)teeltbedrijf. met dien verstande dat: er sprake is van één bedrijf op de gronden binnen dit plangebied tezamen met de aangrenzende (achterliggende) gronden buiten het plangebied.
Algemene regels bedrijven en voorzieningen
- e. bedrijven en voorzieningen zoals bedoeld in lid 4.1 oder d dat:
- 1. de activiteiten (deels) worden uitgeoefend in een gebouw dat (deels) is gelegen in de gevellijn, waarbij onder gebouw in de gevellijn tevens een bedrijfswoning wordt verstaan;
- 2. de activiteiten op de begane grondlaag uitgeoefend worden, waarbij bijbehorende kantoren ook zijn toegestaan op de verdiepingen;
- 3. een geluidzoneringsplichtige inrichting of een inrichting zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) is niet toegelaten;
- f. ondergeschikte en niet zelfstandige functies op niet meer dan 10% van het totale brutovloeroppervlak van het bedrijf en/of de voorziening, exclusief de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 100 m2 voor (een combinatie van) de volgende functies:
- 1. aan d ondergeschikte en niet-zelfstandige detailhandel voor zover het betreft een beperkte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met het bedrijf en/of de voorziening, waarbij verkoop van streekgebonden producten bij een agrarisch bedrijf tot maximaal 35 m2 altijd is toegestaan;
- 2. en aan d ondergeschikte en niet -zelfstandige internethandel;
met de bijbehorende:
- g. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voldaan wordt aan Artikel 7 Parkeergelegenheid en laad- enlosmogelijkheden, waarbij het bestaande gebruik in de bestaande omvang en functietype is toegelaten:
- h. bijbehorende bouwwerken;
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- j. tuinen, erven en verhardingen;
- k. ontsluitingswegen en -paden ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
- l. nutsvoorzieningen;
- m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het college van Waalwijk kan nadere eisen stellen aan:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
- b. bebouwing (plaats en afmetingen) ten behoeve van het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 Overige zone - landelijk lint
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landelijk lint':
- a. gelden de regels zoals opgenomen in lid 3.2.2 onder c sub 1 en 4.2.1 onder c sub 1;
- b. gelden de regels zoals opgenomen in lid 3.2.2 onder d sub 1, 4.2.1 onder d sub 1;
- c. gelden de regels zoals opgenomen in lid 3.4.1 onder f, 4.4.1 onder f, 3.7.1 onder f;
- d. gelden de regels zoals opgenomen in lid 4.4.1 onder f, 4.6.1 onder f, 4.7.1 onder f;
Artikel 7 Parkeergelegenheid En Laad- En Losmogelijkheden
- a. Bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
- b. Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen voor auto's betekent 'in voldoende mate' dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
- c. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.
- d. door de situaering van de parkeerplaatsen geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid op aangrenzende gronden;
- e. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- f. een gebruiksverandering, dan wel de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen is toegelaten , in afwijking van het bepaalde onder a of b, indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
7.1 Voorwaardelijke verplichting
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 8.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in lid 8.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde in lid 8.2 onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 2 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Wendelnesseweg-Oost 8, Sprang-Capelle.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Tussen de buurtschappen Capelle en Nieuwe Vaart (beide onderdeel van de bebouwde kom van Sprang-Capelle) ligt een doorgroeigebied (glas)tuinbouw. Het gebied wordt doorsneden door de Wendelnesseweg die een bouwlint vormt. Direct aan de weg staan de bedrijfswoningen en burgerwoningen, met daarachter de kassencomplexen. De woningen nemen het directe zicht op de kassen deels weg.
Het profiel van de Wendelnesseweg bestaat uit een hoofdrijbaan, die de verbindingsweg vormt tussen de buurtschappen en tevens de ontsluiting van de oostelijk gelegen percelen vormt (Wendelnesseweg-Oost), en een ventweg voor de ontsluiting van de westelijk gelegen percelen (Wendelnesseweg-West).
Op het perceel aan de Wendelnesseweg Oost 8 te 5161 ZA Sprang-Capelle staat een voormalig laboratorium/kantoor op een perceel van 1.600 m². Het voormalig laboratorium/kantoor is eigendom van Gommers Holding B.V. en staat momenteel leeg. Vanwege de bouwkundige staat van het gebouw wenst de eigenaar het pand te slopen en op het vrijgekomen perceel een tweetal bouwkavels voor vrijstaande woningen (van circa 800 m² per kavel ) realiseren.
Door een bestemmingswijziging ontstaat een eenduidig stedenbouwkundig beeld, waarbij de lijn van de bestaande lintbebouwing van woonhuizen wordt doorgetrokken en de achterliggende glastuinbouwbedrijven aan het zicht worden onttrokken. Voorts wordt hiermee in de toekomst verpaupering in verband met leegstand of onjuist gebruik voorkomen.
Het bouwen van de woningen is thans planologisch-juridisch nog niet mogelijk.
De gemeente Waalwijk heeft aangegeven onder voorwaarden in te kunnen stemmen met de bouw van de woningen, omdat deze een stedenbouwkundige afscherming kunnen vormen voor het nieuwe glastuinbouwbedrijf.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling voor de bouw van twee woningen aan de Wendelnesseweg-Oost te Sprang-Capelle.
Eén woning wordt gerealiseerd als bedrijfswoning bij Gommers Hortensia B.V.. Hierdoor vervalt voor deze woning de toetsingsplicht aan de geluidnormen en wordt het bedrijf niet in zijn geluidrechten geschaad.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordrand van Sprang-Capelle. De locaties is plaatselijk bekend als Wendelnesseweg Oost 8 en staat kadastraal bekend als gemeente Sprang-Capelle, sectie O, nummer 896. Ten zuiden, westen en noorden van het plangebied liggen lintbebouwingen met burgerwoningen. Aan de oostzijde van het plangebied is een doorgroeigebied voor glastuinbouw.
1.3 Vigerend(e) Bestemmingsplan(nen)
De betreffende locatie is gelegen binnen de geldende 'beheersverordening Natte natuurparel, Eerste Zeine (incl. kamerbewoning)' in combinatie gelezen met het bestemmingsplan 'Glas-Nat' en heeft hierbinnen de bestemming 'Glastuinbouwgebied' met een extra aanduiding 'bebouwingsvlak II' .
In de bijbehorende regels is bepaald wat ter plaatse mag worden gebouwd en hoe de locatie en de bebouwing mag worden gebruikt. Het plan is op de volgende punten in strijd met deze regels:
- Artikel 6 lid A; De op de plankaart als ‘glastuinbouwgebied’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:
1. (agrarische) bedrijfsuitoefening uitsluitend ten behoeve van een tuinbouwbedrijf met bedekte teelt, in kassen en/of hoge tunnels, en onbedekte teelt, op containervelden of in de volle grond;
2. bijbehorende voorzieningen zoals kassen, bedrijfsgebouwen parkeervoorzieningen, installaties i.v.m. warmtekrachtkoppeling, watervoorziening en gietwaterbassins;
3. de instandhouding en bescherming van de op de plankaart als ‘cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ nader aangeduide bouwwerken;
4. de instandhouding en bescherming van de open ruimtelijke structuur van de bebouwing aan de Wendelnesseweg.
Het realiseren van een 2-tal vrijstaande woningen binnen deze bestemming is niet mogelijk en is derhalve in strijd met deze planregels.
1.4 Leeswijzer Toelichting
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Daarbij komen zowel de ruimtelijke als functionele opbouw aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het aanwezige beleidskader behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de sectorale aspecten en volgen de randvoorwaarden die voortkomen uit planologische- en milieuaspecten. In hoofdstuk 5 wordt ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Huidige Situatie Plangebied
Tussen de buurtschappen Capelle en Nieuwe Vaart ligt een doorgroeigebied voor (glas)tuinbouw. Onderstaande afbeelding geeft het gebied en zijn omgeving weer.
Het (glas)tuinbouwgebied heeft een oppervlakte van circa 57 hectare. Sinds omstreeks het jaar 2000 is ter plaatse ingespeeld op de ontwikkeling c.q. concentratie van (glas)tuinbouw op een locatie waar van oudsher al meer glastuinbouwbedrijven aanwezig waren. Door verplaatsing van glastuinbouwbedrijven vanuit het omliggende Natura 2000-gebied Langstraat naar het doorgroeigebied is er tevens sprake van versterking van de natuur.
Het (glas)tuinbouwgebied wordt in noord-zuidelijke richting doorsneden door de Wendelnesseweg. Zoals eerder vermeld betreft het een 'dubbele' weg met een hoofdrijbaan en een ventweg. De twee wegdelen worden gescheiden door een brede berm (circa 7 meter) met opgaand groen.
De Wendelnesseweg heeft het karakter van een bebouwingslint. Direct aan de weg staan de (bedrijfs)woningen, zowel vrijstaande als halfvrijstaande woningen in uiteenlopende bouwstijlen. Dat geeft een gemêleerd beeld. De individuele perceelbreedten variëren van 7 tot 50 meter.
De woningen aan de Wendelnesseweg zijn zowel vrijstaand als twee-aaneen gebouwd, wisselend van kaprichting en bestaan veelal uit één bouwlaag met schuine kap of mansardekap. De afstand tot de weg is veelal gelijk.
Direct achter de (bedrijfs)woningen liggen de glastuinbouwcomplexen met oppervlakten tot circa 6 hectare per bedrijf.
Het plangebied is onderdeel van een onbebouwd perceel met een verkaveling van repen die middels houtsingels gescheiden zijn. Het oorspronkelijke slagenlandschap is hier nog herkenbaar. Het onbebouwde perceel is wigvormig met een breedte van circa 90 meter aan de zijde van de Wendelnesseweg en circa 170 meter aan de oostzijde. De diepte van het perceel bedraagt circa 400 meter. Het plangebied heeft een diepte van circa 70 meter.
Het perceel gelegen achter de nieuwe woonpercelen is ingericht ten behoeve van een tuinbouwbedrijf.
Het glastuinbouwbedrijf is (en blijft) bereikbaar via de bestaande oprit aan de zuidkant van de nieuwe woonpercelen.
2.2 Toekomstige Situatie Plangebied
Voor de betreffende locatie vindt de gemeente het voorstelbaar om onder bepaalde voorwaarden 2 woningen toe te voegen, als deze bestaande bedrijven aan het zicht onttrekken. Hierdoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeterd. De woningen mogen geen belemmering vormen voor de mogelijkheden van de omliggende bedrijvigheid. Ook moet het bedrijf aan de achterzijde van de te realiseren woningen goed bereikbaar blijven.
Stedenbouwkundig is het realiseren van 2 woningen op de betreffende locatie akkoord, mits voldaan wordt aan de volgende randvoorwaarden:
- De woningen dienen parallel aan de zijdelingse perceelsgrenzen te worden gesitueerd, waardoor een verspringende rooilijn tussen de beide woningen ontstaat;
- De rooilijn ligt minimaal 14 meter uit de kant van de weg;
- De goothoogte mag maximaal 4,0 meter bedragen;
- De nokhoogte mag maximaal 9,0 meter bedragen;
- De woning is voorzien van een kap;
- De dakhelling bedraagt minimaal 35 graden en maximaal 60 graden;
- Er dient voldoende ruimte vrij te blijven t.b.v. de ontsluiting van de achterliggende bedrijfsfunctie.
- Het oppervlak van de hoofdmassa mag niet meer bedragen dan maximaal 150m2 voor een vrijstaande hoofdmassa;
- De afstand van de hoofdmassa tot de beide zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel dient minimaal 3 m. te zijn;
- Voor de eventuele aan- en bijgebouwen bij de woningen dienen de plannen aan te sluiten bij de bepalingen van de bestemming 'wonen' van het onderliggend bestemmingsplan Glas-Nat.
Bovenstaande uitgangspunten zijn uitgewerkt in onderstaande figuur.welke als uitgangspunt voor de verbeelding en planregels is gehanteerd.
Met het voldoen aan deze randvoorwaarden wordt aangesloten bij de stedenbouwkundig kenmerken in de omgeving.
Om te voorkomen dat de geluidnorm van het maximaal geluidniveau wordt overschreden vanwege de bedrijfsactiviteiten van Gommers Hortensia B.V. wordt een geluidscherm opgericht, welke wordt uitgevoerd als Kokowall, begroeid met groenblijvende klimplanten.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
In dit hoofdstuk komen alle relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten aan de orde. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- Duurzaam economisch groeipotentieel;
- Sterke en gezonde steden en regio's;
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Bij kleinschalige ontwikkelingen op lokaal niveau dient rekening gehouden te worden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan is een kleinschalig initiatief passend binnen de nationale omgevingsvisie NOVI.
Betekenis voor het project
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. Uit hoofdstuk 4 blijkt dat de genoemde milieuaspecten geen belemmering vormen voor het planvoornemen. Verder is het plan niet in strijd met de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), geactualiseerd in juni 2017. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.
De ladder duurzame verstedelijking is van toepassing bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt op basis van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro verstaan: "Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Ten aanzien van het vorenstaande wordt opgemerkt dat de Raad van State in diverse uitspraken richting heeft gegeven aan wat onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden verstaan. In een uitspraak van 24 december 2014 (201405237/1/R2) heeft de Raad van State geoordeeld dat een woningbouwontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Om die reden werd de ontwikkeling van 8 woningen buiten de bebouwde kom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Ook in het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is aangegeven dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.2.1 De kwaliteit van Brabant - Visie op de Brabantse leefomgeving
In 2018 heeft de provincie Noord-Brabant een omgevingsvisie opgesteld. Deze visie stelt doelen die in 2050 behaald dienen te zijn, evenals tussendoelen voor het jaar 2030. In het document wordt een basisopgave genoemd en vier hoofdopgaven. De basisopgave die wordt gesteld, is het 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'.
Hierbij is het doel voor 2050 als volgt:
Brabant heeft een goede leefomgevingskwaliteit doordat op alle aspecten beter gepresteerd wordt dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. Brabant staat met zijn TOP-landschap van oude en nieuwe landschappen in de top 5 van Europa. De biodiversiteit binnen en buiten de natuurgebieden is op orde, de lucht- en waterkwaliteit voldoet en de bodem is vitaal.
Het doel voor 2030 luidt:
Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat voor alle aspecten voldaan wordt aan de wettelijke normen. Natuurgebieden zijn ingericht, de afname van biodiversiteit is naar een positieve trend omgebogen, waardevolle cultuurhistorische landschappen zijn behouden en er is breed draagvlak voor de nieuwe energie- en klimaatadaptieve landschappen door de ontwerpende aanpak.
De vier hoofdopgaven zijn achtereenvolgens 'werken aan de Brabantse energietransitie', 'werken aan een klimaatproof Brabant', 'werken aan de slimme netwerkstad' en 'werken aan een concurrerende, duurzame economie'.
In de komende decennia is de kernopgave het toekomstbestendig maken van de dorpen en steden. Transformatie van het stedelijk gebied wordt een belangrijke opgave. Het ‘up to date’ houden van het bestaand stedelijk gebied is essentieel voor een duurzame, sociale en economische ontwikkeling van de steden en dorpen van Brabant.
3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de ‘Interim omgevingsverordening Noord-Brabant’ vastgesteld.In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de huidige regels zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd.
De ruimtelijke verordening bevat instructieregels die gemeenten moeten toepassen bij de uitoefening van ruimtelijke bevoegdheden, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan, beheerverordening, wijzigings- en uitwerkingsplan of de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Het werken met instructieregels borgt enerzijds de provinciale belangen en biedt anderzijds meer afwegingsruimte aan gemeenten om eigen beleid te voeren dan onder de systematiek van de oude WRO mogelijk was.
Een relevant uitgangspunt van de verordening is dat getracht moet worden zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen, dan wel in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Met bestaand stedelijk gebied wordt reeds bestaande bebouwing bedoeld, maar ook bijvoorbeeld inbreidingslocaties. Zoekgebieden zijn die gebieden waar, indien er toch uitbreiding noodzakelijk is, uitbreiding als verantwoord wordt beschouwd.
Het plangebied valt binnen de landelijke kern (stedelijk gebied).
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling bepaalt dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen Stedelijk gebied ligt en dat een onderbouwing bevat dat:
- de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
- het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Gedeputeerde Staten stellen in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses op, zoals in ieder geval een bevolkings- en woningbehoefteprognose, een prognose voor de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen en een trendanalyse van de mobiliteitsontwikkeling, die richting gevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken.
Naast stedelijk gebied zijn de aanduidingen aardkundig waardevol gebied en cultuurhistorisch waardevol gebied van toepassing.
Artikel 3.28 Aardkundig waardevol gebied geeft aan dat een bestemmingsplan mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart Noord-Brabant.
Met artikel Cultuurhistorisch waardevol gebied wordt aangegeven dat een bestemmingsplan van toepassing op Cultuurhistorisch waardevol gebied mede is gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart.
Daarnaast zijn de volgende artikelen van toepassing op voorliggend initiatief:
Artikel 3.5 - Zorgplicht voor goede omgevingskwaliteit
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in 'hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten' invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing.
3.3 Gemeentelijk En Regionaal Beleid
3.3.1 Strategische visie Waalwijk 2025 – Samen werken aan de toekomst
De gemeente Waalwijk heeft, met een bijdrage van de provincie Noord-Brabant, de strategische visie
Waalwijk 2025 opgesteld. Het bevat de strategische hoofdlijnen voor besluitvorming, beleid en
projecten tot 2025 en is het handelingskader voor de gemeente Waalwijk.
In de visie staat de volgende missie centraal: “De gemeente Waalwijk is een stedelijk knooppunt dat
met zijn krachtige economische functie en karakteristieke kernen en omgeving een vitale schakel is in
de regionale netwerken van de Langstraat en Midden-Brabant”.
De gemeente zet in op een bescheiden groei van de woningvoorraad gericht op de opvang van de eigen behoefte en vergroting van de verscheidenheid in het woningaanbod. Kwaliteit gaat boven kwantiteit. De consolidatie van een bestaande situatie leidt tot een actueel bestemmingsplan en duidelijkheid voor de inwoners.
Een kwaliteitsimpuls van het gebied is voorzien door de realisatie van Natuurgebied Westelijke Langstraat.
3.3.2 Structuurvisie Waalwijk 2025 – onderscheidend meer verleiden
Op 4 februari 2016 is de Structuurvisie Waalwijk 2025 vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is een samenhangend beleid formuleren op hoofdlijnen dat de ambities weergeeft voor 2035 en een visie uitgewerkt voor 2025.
Om de juiste keuzes voor 2025 te maken zijn in de structuurvisie een aantal leidende principes geformuleerd:
- Waarden ondergrond behouden en versterken. Bij behoud is het zaak bedreigingen te voorkomen door bescherming van waarden en het reserveren van ruimte. Voor versterking kiest de gemeente ervoor deze alleen bij belangrijke projecten actief (mee) te ontwikkelen en in andere gevallen kansen vanuit de samenleving te benutten.
- Bereikbaarheid netwerk optimaliseren. In veel gevallen gaat de gemeente projecten op dit vlak actief (mee) ontwikkelen. Bij overige projecten om het netwerk te verbeteren heeft de gemeente een voorkeur voor het benutten van kansen.
- Vraaggericht functies versterken met kwaliteit. Bij bestaande ontwikkelingen maakt de gemeente Waalwijk het gekozen proces af maar wel (markt)vraaggericht. Als het gaat om nieuwe ontwikkelingen kiest de gemeente belangrijke (sleutel)projecten die ze actief (mee) ontwikkelt.
Als thema loopt duurzaamheid als een ‘ladder’ door alle ambities heen en is daarom apart uitgewerkt in de structuurvisie. Aan deze ‘duurzaamheidsladder’ zijn ook een aantal specifieke onderwerpen gekoppeld: milieu, energie, erfgoed en sociaal. Duurzaamheid is voor de gemeente een algemeen
leidend principe.
De gemeente beschouwt het als haar plicht om de ontwikkeling van de huidige generatie te bevorderen, maar daarbij de ontwikkeling van de generaties hierna niet te belemmeren door de impact van onze huidige activiteiten en keuzes.
De gemeenteraad van Waalwijk heeft in het uitvoeringsprogramma van de "Structuurvisie 2025" van de gemeente Waalwijk opgenomen dat voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied een bijdrage moet worden betaald aan kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving. Deze bijdrage kan worden gedaan aan de verbetering van de kwaliteit van natuur, landschap en/of cultuurhistorie alsmede aan andere kwaliteitsverbeteringen in de fysieke leefomgeving.
Beoordeling
Op de totaalkaart van de visie 2025 is de planlocatie weergeven in het bebouwingslint, zoals weergeven op onderstaande afbeelding.
Het bestemmingsplan beoogt binnen het bebouwingslint twee woonbestemmingen mogelijk te maken. Het ruimtelijk karakter blijft behouden. Hierdoor kan gesteld worden dat het voornemen niet in strijd is met de Structuurvisie.
Dit initiatief is gelegen in het bestaand stedelijk gebied op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en aan te merken als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De hoogte van de bijdrage wordt berekend aan de hand van de bestemmingswinst en hangt af van de oppervlakte van het perceel waarvoor de bestemming uiteindelijk wordt gewijzigd. Een percentage van 20% van het verschil tussen de nieuwe en de oude bestemmingswaarde moet worden geïnvesteerd in een kwaliteitsverbetering in de fysieke leefomgeving. De gemeente hanteert bij de berekening de volgende uitgangspunten in bestemmingswaarden:
- Agrarisch bouwblok/bouwvlak: € 20,- per m2 bouwvlak
- Glastuinbouw (grond) € 25,- per m2 kavel
- Agrarische bedrijfswoning: € 70,- per m2 bouwvlak
- Wonen grondgebonden (incl. tuin tot 500 m²): € 275,- per m²
- Tuin 500 – 1000 m2: € 137,50 per m2.
In dit geval komt de berekening uit op een totale bijdrage voor het plan met twee woningen van € 39.195,92,=. Het besteden van de bijdrage voor ruimtelijke kwaliteit kan op de volgende manieren:
- Fondsbijdrage
- In de omgeving
- In het plan zelf
De bijdrage wordt als volgt, per woning in het plangebied, geinvesteerd:
1x | Offerte GEP Retentie Tank Water | € 10.463 | incl. BTW |
1x | Groen dak Sedum | € 4.152 | incl. BTW |
1x | Thuisbatterij | € 5.990 | incl. BTW |
totaal | € 20.605 | incl. BTW |
Aan de gemeente zijn bijbehorende offertes verstrekt.
In de planregels is de bijdrage met een voorwaardelijke verplichting geborgd.
3.3.3 Woonvisie 2020
Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Waalwijk de Woonvisie 2020 vastgesteld. De Woonvisie 2020 bevat drie hoofdthema’s met elk eigen doelstellingen. Eén en ander is hieronder samengevat.
a. Betaalbaarheid Van belang is dat iedereen kan wonen in een woning die qua woningtype en prijsklasse past bij zijn/haar huishouden en inkomen.
b. Wonen en zorg Voor alle inwoners is er een geschikte woning en woonomgeving, waar zorg geleverd kan worden en waar een sterke sociale structuur is.
c. Leefbaarheid en duurzaamheid Alle inwoners wonen in aantrekkelijke en toekomstbestendige
woonmilieus
Er is nog steeds sprake van een woningtekort, ook binnen de gemeente Waalwijk. Bij de invulling van het woonprogramma streeft de gemeente naar voldoende kwalitatief goede en betaalbare woningen
voor alle bevolkingsgroepen. Er is vooral behoefte aan woningen voor starters. Om die reden wordt doorstroming gestimuleerd. Dat laatste kan door middeldure en dure woningen te bouwen.
De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen binnen de bebouwde kom. Als gevolg van de bouw van deze woningen ontstaat doorstroming in de markt waardoor mogelijk woonruimte vrijkomt voor starters op de koopmarkt, alsmede voor (jonge) gezinnen met een meer stedelijke woonwens.
Als het gaat om nieuwe woningbouwontwikkelingen heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding. De planlocatie is gelegen in een omgeving met woningen leent zich ertoe om te worden bebouwd (‘verdicht’) met een nieuwe woning. De voorliggende ontwikkeling sluit daarom aan op de uitgangspunten van de woonvisie.
De geplande ontwikkeling sluit in voldoende mate aan op de uitgangspunten van de woonvisie.
3.3.4 Integraal Waterplan Waalwijk
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Integraal Waterplan Waalwijk
(IWW) 2021-2024, dat de opvolger is van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Het IWW omvat
de beleidsvoornemens en maatregelen voor het Waalwijkse rioolstelsel. Omdat de interactie met het
oppervlaktewater sterk is toegenomen, is het oppervlaktewater toegevoegd aan de scope van het
beleidsplan.
Conform de wetgeving stelt het IWW dat iedere perceeleigenaar in beginsel verantwoordelijk is voor
de verwerking van het regenwater dat op zijn/haar perceel valt. Bij nieuwbouw en aanbouw vraagt de
gemeente om 60 mm (6 liter/m²) berging te maken over de (toekomstige) verharding in het
plangebied. Anders dan het waterschap hanteert de gemeente derhalve geen ondergrens voor de toename van afwaterend oppervlak Bij alle nieuwbouw wordt alleen het huishoudelijk afvalwater
aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar de RWZI.
De beoordeling van het plan aan het Integraal Waterplan staat in paragraaf 4.3.
3.3.5 Welstandsnota
De locatie maakt onderdeel uit van de typologie Stedelijke en dorpse linten.
De stedelijke en dorpse linten hebben overwegend een groen karakter met onderbroken straatwanden met individuele panden en korte rijen woningen. Er is sprake van enige functiemenging. Voortuinen komen vaak voor, met uitzondering van de meer stenige straten in de centra van de dorpen. In vergelijking met de landelijke linten is in deze linten meer sprake van herhaalde woningen zoals twee-onder-een-kapwoningen en korte rijen (arbeiders)woningen. Ook komen er diverse met groen omringde vrijstaande woningen, villa’s en boerderijen voor. Kenmerkend is de nokrichting die op meerdere plekken evenwijdig aan de verkaveling is en daarmee onder een hoek met de straat staat. De rooilijn verspringt in deze gevallen meer dan elders in de linten. Er is een grote diversiteit aan architectuurstijlen en een zorgvuldige detaillering, variërend van sober tot rijk. Oude gevels hebben veel accenten, terwijl bij nieuwere panden de detaillering vaak sober is. Het materiaal- en kleurgebruik zijn divers en terughoudend. Gevels zijn van baksteen, geverfd of gepleisterd in een lichte tint en de kap is veelal gedekt met keramische pannen. Kozijnen zijn gewoonlijk uitgevoerd in geschilderd hout. Bijgebouwen zijn van steen of hout. De begane grondlaag van bedrijven is vaak voorzien van panelen, afwijkende kleuren of reclame.
De dorpse linten liggen verspreid over de gemeente en hebben zeer gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter.
Criteria
Algemeen
• De voorgaande gebiedsbeschrijving en beleidsintentie maken deel uit van deze beoordelingscriteria;
• De criteria gelden alleen indien het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet anders bepaalt;
• De bestaande en beoogde omgeving zijn het referentiepunt voor alle bouwwerken. Een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de stedenbouwkundige structuur en aansluiten bij de typologie van gebouwen, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik ervan;
Ligging
• Gebouwen zijn met de voor- of representatieve gevel gericht op de weg;
• Voorgevelrooilijnen liggen parallel aan de weg of liggen parallel aan het verkavelingspatroon;
• Voorgevelrooilijnen verspringen enigszins ten opzichte van elkaar;
• Aanbouwen en bijgebouwen liggen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
Massa
• De gebouwen zijn individueel en afwisselend;
• Bebouwing voegt zich in maat en schaal naar omliggende bebouwing;
• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume;
• Panden hebben een opbouw van één tot twee lagen en zijn voorzien van een kap;
• De noklijn staat dwars op of loopt parallel aan de weg;
• Bij aanpassingen aan vrijstaande gebouwen moet de hoofdvorm van het gebouw duidelijk herkenbaar blijven;
Architectonische uitwerking
• De architectonische uitwerking is gevarieerd en zorgvuldig;
• Zorgvuldige detaillering die het ontwerp ondersteunen;
• Gevelindelingen zijn evenwichtig en samenhangend;
• Wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl, maatvoering en afwerking afgestemd op het hoofdvolume;
Materiaal en Kleur
• Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel (gedekte kleuren) en terughoudend;
• Gevels zijn van baksteen, geverfd of gepleisterd in een lichte tint;
• Daken zijn veelal gedekt met keramische pannen;
• Kozijnen uitgevoerd in geschilderd hout vormen het uitgangspunt;
• Aan- en bijgebouwen zijn in materiaal- en kleurgebruik afgestemd op het hoofdgebouwen;
• Bij verbouwing of renovatie dient men het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik tot uitgangspunt te nemen.
• Voor nieuwbouw sluit deze aan bij het voorkomende materiaal- en kleurgebruik in de omgeving.
• Een afwijkende architectuur van een pand en daarmee ander materiaal- en kleurgebruik is in principe mogelijk mits dit een positieve toevoeging is aan de kwaliteit van het gebied.
Het bouwplan zal getotetst worden aan bovenstaande criteria.
3.3.6 Groenbeleidsvisie 'groen leeft'
De groenbeleidsvisie ‘Groen Leeft!’ is op 14 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad.
In de groenbeleidsvisie wordt ingegaan op de thema’s biodiversiteit, toekomstbestendigheid, beleving en participatie. Het beleidsstuk bevat een langetermijnvisie voor het groen. Het vormt de basis voor al het andere beleid en regels over het groen in de gemeente Waalwijk. In het beleid is een groennorm opgenomen. Deze schrijft voor dat in nieuwe woonwijken, dorpen en bedrijventerreinen de openbare ruimte tenminste voor 10% uit groen moet bestaan. En daarbovenop moet in de woonwijken minimaal 5% groen worden gerealiseerd dat wordt gecombineerd met andere functies zoals parkeren, spelen en het opvangen van water. Bij bestaande woongebieden en bedrijventerreinen dient bij reconstructies of herontwikkeling 10% méér openbaar groen dan dat er voor de ontwikkeling aanwezig was te worden aangelegd.
Naast de hoeveelheid aan groen, wordt er ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van het openbare groen.De groennorm vormt een vertrekpunt voor het ontwerpen van de openbare ruimte. Met als doel te zorgen voor een gezonde, klimaat- en toekomstbestendige leefomgeving.
Het plangebied is gelegen binnen het gebiedstype landelijk gebied.
Speerpunten hiervoor zijn:
1) Biodiversiteit
Het doel is om het aantal soorten en individuen in het landelijk gebied te vergroten, waarbij dit lokaal gericht kan zijn op zeldzame soorten. De aanwezigheid van stevige, groene verbindingen draagt bij aan de uitwisseling van dieren en biedt groeiplaatsen aan planten. De inrichting en het onderhoud kan daarbij worden afgestemd op de gidssoorten. Hieraan wordt invulling gegeven door:
- Bomen toe te passen die passen bij de grondsoort en het type landschap.
- Materiaal dat vrijkomt bij onderhoud aan watergangen en bermen tijdig af te voeren.
- Terughoudend te zijn met het uitzaaien van soorten.
2) Toekomst
Het groen in het landelijk gebied is toekomstbestendig door:
- Bij ruimteclaims op het landschap (wind- en zonneparken, snelfietsroutes, hondenlosloopgebieden) een zorgvuldige afweging te laten plaatsvinden met betrekking tot de effecten op groen en natuur.
- Het beheer in het landelijk gebied te richten op het tegengaan of beperken van (overlast door) ongewenste soorten, waaronder Eikenprocessierups en Aziatische duizendknoopsoorten.
3) Beleving
De beleving van het landelijk gebied wordt vergroot door:
- Belevingsroutes met bloemrijke bermen te ontwikkelen.
4) Participatie
In het landelijk gebied zijn goede mogelijkheden voor participatie.
- Burgers worden betrokken bij de inrichting en het onderhoud van de belevingsroutes. Door middels van acties (belevingswandeling of -fietstocht) wordt aandacht gegenereerd voor de aanwezigheid van deze belevingsroutes.
- Contacten worden gelegd met agrariërs om hen bewust te maken van de waarde van groene verbindingen (bermen) grenzend aan hun gronden en de kansen te verkennen om hen te betrekken bij het onderhoud van de bermen.
Dit initiatief is gelegen in het bestaand stedelijk gebied op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en aan te merken als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Een percentage van 20% van het verschil tussen de nieuwe en de oude bestemmingswaarde moet worden geïnvesteerd in een kwaliteitsverbetering in de fysieke leefomgeving.
In dit geval komt de berekening uit op een totale bijdrage voor het plan met twee woningen van € 39.195,92,=. Het besteden van de bijdrage voor ruimtelijke kwaliteit is geborgd in de planregels (artikel 7.1.2.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Geurhinder
4.1.2 Geluid wegverkeer
4.1.3 Bodem
4.1.4 Externe veiligheid
4.1.5 Bedrijven en milieuzonering
4.1.6 Luchtkwaliteit
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.2.1 Archeologie
4.2.2 Cultuurhistorie
4.3 Water
4.3.1 Wettelijk kader
Nationaal Water Programma 2022-2027
Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
- klimaatadaptatie
- waterveiligheid
- zoetwater en waterverdeling
- waterkwaliteit en natuur
- scheepvaart en
- de functies van de rijkswateren.
Behalve het veranderende klimaat bepalen ook het ruimtegebruik en andere sociaaleconomische ontwikkelingen de opgave voor klimaatadaptatie. Het bodem en watersysteem staat onder druk. Problemen zoals verdroging, verzilting, bodemdaling en wateroverlast vertalen zich niet alleen in problemen in het watersysteem, maar ook de landbouw, verstedelijking, landschap, cultureel erfgoed en natuur. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet voldoende rekening worden gehouden met de ruimte die op de lange termijn nodig is om Nederland veilig en leefbaar te houden.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Integraal Waterplan Waalwijk (IWW) 2021-2024
Het gemeentelijke beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Integraal Waterplan Waalwijk (IWW) 2021-2024, dat de opvolger is van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020. Het IWW omvat de beleidsvoornemens en maatregelen voor het Waalwijkse rioolstelsel. Omdat de interactie met het oppervlaktewater sterk is toegenomen, is het oppervlaktewater toegevoegd aan de scope van het beleidsplan.
Conform de wetgeving stelt het IWW dat iedere perceeleigenaar in beginsel verantwoordelijk is voor de verwerking van het regenwater dat op zijn/haar perceel valt. Bij nieuwbouw en aanbouw vraagt de gemeente om 60 mm (6 liter/m²) berging te maken over de (toekomstige) verharding in het plangebied. Anders dan het waterschap hanteert de gemeente derhalve geen ondergrens voor de toename van afwaterend oppervlak Bij alle nieuwbouw wordt alleen het huishoudelijk afvalwater aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar de RWZI
Waterbeheerprogramma Brabantse Delta 2022 – 2027
Met dit programma werkt het waterschap aan een klimaatbestendig en veerkrachtig waterbeheer. Water is een belangrijke medebepalende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen. De kerntaken zijn hun uitgangspunt: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is. Een belangrijke opgave in de planperiode is het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering, maar ook het beperken van die gevolgen. Zoals door een andere en slimme
inrichting van de openbare ruimte. Ook stimuleert het waterschap burgers en bedrijven maatregelen te
nemen in de eigen woon- en werkomgeving. Denk aan aanleg van groene daken, gebruik van een regenton of tegels vervangen door meer groen in de tuin. Water vasthouden en infiltreren van water staan bovenaan als doelstelling bij de zorg voor voldoende water.
Keur waterschap Brabantse Delta 2015
Keur en Legger (na invoering van de Waterwet: Waterverordening) met bijbehorende regels bevatten de ge- en verbodsbepalingen en voorwaarden voor vergunningverlening van het waterschap. Hierin is bijvoorbeeld opgenomen dat langs a-wateren een obstakelvrije beschermingszone wordt vrijgehouden voor inspectie en onderhoud. De Legger geeft aan waar waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Ook de toename van verhard oppervlak is aan voorwaarden verbonden. Waterneutraal bouwen is het principe. Voor de omgang met hemelwater is de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen en afvoer. Bij een toename van verharding met
meer dan 500 m² is een compenserende maatregel nodig ter grootte van tenminste 60 mm over die toename. Een toename van meer dan een hectare vraagt om een waterhuishoudkundig plan (maatwerk).
4.3.2 Onderzoek
4.4 Flora En Fauna
4.4.1 Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet.
De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten. Hierover wordt ten aanzien van het plangebied ´Wendelnesseweg-Oost 8, Sprang-Capelle' het volgende gemeld.
4.4.2 Onderzoek
4.4.3 Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.5 Verkeer En Parkeren
In deze paragraaf wordt nog ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een 'Agrarisch' naar 'Wonen' met twee bouwvlakkan mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
4.5.1 Onderzoek
Dit bestemmingsplan maakt twee extra woningen mogelijk. Dit levert een andere parkeer- en verkeerssituatie op.
4.6 Besluit Milieueffectrapportage (M.e.r.)
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.
Onderzoek en conclusie
Op dit moment worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die mer-plichtig zijn. Een woningbouwontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat:
- Het plangebied al grotendeels bebouwd is en de mogelijkheid biedt om nieuwe bedrijfsgebouwen op te richten;
- Het (potentieel) bebouwd of verhard oppervlak niet toeneemt.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Ook de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd, valt daaronder. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
5.1.1 Beoordeling
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen. Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Er is reden voor de gemeenteraad om een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Initiatiefnemer voert voor eigen rekening en risico de bouwwerkzaamheden geheel op eigen terrein uit. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan. Voor dit bestemmingsplan is afgezien van een exploitatieplan aangezien het kostenverhaal anderszins is verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, waarin de verantwoordelijkheid voor eventuele planschadekosten is vastgelegd.
5.1.2 Conclusie
De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het College van Burgemeester en Wethouders overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg wordt kennisgeving gedaan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden inzake de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Voor het plan is de digitale watertoets doorlopen. Hierover is verslag gelegd in 4.3.2. Op het voorontwerp bestemmingsplan is een positief wateradvies afgegeven.
Ook heeft er overleg met de provincie plaatsgevonden.
Omgevingsdialoog
Met omwonenden is het plan besproken. Het verslag is bijgevoegd in Bijlage 11.
Zienswijzen
Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 21 december 2023 zes weken ter inzage gelegen.
Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Toegelaten Bedrijven
Bijlage 1 Toegelaten bedrijven
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Cumulatie Geluid
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Standaard Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 4 Standaard verantwoording groepsrisico
Bijlage 5 Standaard Advies Veiligheidsregio 2019
Bijlage 5 Standaard advies Veiligheidsregio 2019
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Quickscan flora en fauna
Bijlage 9 Stikstofberekening
Bijlage 10 Stikstofberekening Memo
Bijlage 10 Stikstofberekening memo