Bestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI
Bestemmingsplan - gemeente Waalwijk
Vastgesteld op 30-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI met identificatienummer NL.IMRO.0867.bpWWbedhavenAfbouw-va01 van de gemeente Waalwijk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bedrijfsverzamelgebouw
een verzameling van onzelfstandige bedrijfsruimten binnen één gebouw op één 'bouwperceel bedrijf';
1.7 beperkt kwetsbare objecten
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen, woonschepen en woonwagens per hectare;
- b. bedrijfswoningen van derden;
- c. kantoorgebouwen, waaronder begrepen bedrijfskantoren, met een brutovloeroppevlak van maximaal 1.500 m2 per object;
- d. hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m2 per object; restaurants, waaronder begrepen bedrijfsrestaurants;
- e. winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- f. sporthallen, sporttereinen, zwembaden en speeltuinen,
- g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- h. bedrijfsgebouwen voor zover het niet betreft:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto-oppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
- 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal oppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- 3. andere objecten, zoals (delen van) gebouwen, waar 50 of meer personen aanwezig zijn èn waarbij de personendichtheid groter is dan 1 persoon per 100 m² èn waarbij deze personen 40 uur per week of meer aanwezig zijn;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, te weten een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit.
1.8 bestaand bouwwerk
- a. bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan is gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend;
- b. bouwwerk dat aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is.
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van het inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceel bedrijven
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten en waarbij minimaal één zijde van het bouwperceel aan de openbare weg is gelegen;
1.16 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.19 brutovloeroppervlak
langs de opgaande scheidingsconstructie, dus langs de buitenomtrek van een buitenwand of de hartlijn van een scheidende wand (bouwmuur);
1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, waaronder in ieder geval onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen;
1.21 duurzaam beëindigd
een activiteit wordt meer dan 12 maanden niet meer uitgevoerd;
1.22 extensief dagrecreatief medegebruik
extensieve vorm van dagrecreatie, inclusief de bijbehorende voorzieningen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, waaronder in ieder geval wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boerengolf;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 geluidzone
een op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);
1.25 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.26 geprojecteerd beperkt kwetsbaar object
nog niet aanwezig beperkt kwetsbaar object dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;
1.27 geprojecteerd kwetsbaar object
nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het desbetreffende gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;
1.28 GR
cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen een inrichting waar een gevaarlijk stof of een gevaarlijk afvalstof betrokken is.
1.29 kantoor:
gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;
1.30 kwetsbare objecten
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen, woonschepen en woonwagen per hectare of bedrijswoningen van derden;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. kantoorgebouwen waaronder begrepen bedrijfskantoren en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
- d. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeropperlvak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een brutovloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- e. andere objecten waar 50 of meer personen aanwezig zijn èn waarbij de personendichtheid groter is dan 1 persoon per 100 m2 èn waarbij deze personen 40 uur per week of meer aanwezig zijn;
- f. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit.
1.31 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.32 pand
de kleinste bij totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.33 peil
- a. Voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. Indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.34 PR
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
1.35 Value Added Logistics (VAL) bedrijven
logistieke bedrijven die zich - naast transport en opslag van goederen - richten op activiteiten die een toegevoegde waarde aan een product opleveren gedurende het logistieke proces zoals assemblage, om- en verpakking, montage, reparatie, marktspecifieke producttoevoegingen en bedrukking van producten;
1.36 verzameling van bedrijfsgebouwen
een verzameling van zelfstandig functionerende bedrijfsruimten binnen twee of meer aaneengebouwde gebouwen op meerdere 'bouwpercelen bedrijven'.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.2 de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 verticale diepte:
vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil;
Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en bij bedrijfsgebouwen behorende reclame-uitingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 5.3 van de in bijlage 1 opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - milieucategorie 3 tot en met 5';
- b. bedrijfsverzamelgebouwen en verzamelingen van bedrijfsgebouwen;
- c. Value Added Logistics bedrijven, met dien verstande dat de oppervlakte van het bouwperceel niet meer dan 5 ha mag bedragen;
met de daarbij behorende:
- d. ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen, met dien verstande dat niet meer dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel tot een maximum van 100 m2;
- e. ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in sub a, b en c, met dien verstande dat:
- 1. indien het brutovloeroppervlak niet meer bedraagt dan 4000 m2, dan mag niet meer dan 50% van het totale brutovloeroppervlak gebruikt worden ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren;
- 2. indien het brutovloeroppervlak meer bedraagt dan 4000 m2, dan mag niet meer dan 2000 m2, plus 20% van het meerdere van 4000 m2 worden gebruikt ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren tot een maximum brutovloeroppervlak van 10.000 m2;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. wegen en paden;
- i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- j. tuinen, erven en verhardingen;
- k. groenvoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
Niet tot de bestemming wordt gerekend:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- bevi-inrichtingen;
- bedrijfswoningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. sublid 3.2.1 sub a en c ten behoeve van entreepartijen, representatieve ruimten, zoals showrooms, of andere ondergeschikte bouwdelen onder de voorwaarde dat zulks gewenst is in verband met een bijzondere gevelindeling of presentatie van gebouwen waarbij:
- 1. de afwijking over niet meer dan 20% van de gevelbreedte wordt gerealiseerd;
- 2. de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemmingen Verkeer - Ontsluiting en Verkeer -Verblijf niet minder bedraagt dan 5 m;
- 3. de bebouwing geen onevenredige afbreuk doet aan de gewenste stedenbouwkundige structuur;
- 4. op het betreffende perceel wordt voorzien in de parkeer- en rangeerbehoefte
- b. sublid 3.2.1 sub a ten behoeve van de bouw van een portiersloge met een oppervlakte van maximaal 18 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van grootschalige transportbedrijven onder de voorwaarde dat de noodzaak van een portiersloge is aangetoond;
- c. sublid 3.2.1 sub b ten behoeve van het toestaan van een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van 30% van het maximum toegestaan bebouwd oppervlak niet meer mag bedragen dan 40 m;
- 2. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening;
- 3. de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
- d. sublid 3.2.2 sub a ten behoeve van het toestaan van een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m;
- 2. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening;
- 3. de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
- b. gronden voor open opslag, tenzij het betreft open opslag welke volgt uit de aard van de bedrijfsactiviteit.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Verkeer - Ontsluiting
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Ontsluiting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. groenvoorzieningen;
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
met de daarbij behorende:
- d. parkeervoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. tuinen;
- g. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder kunstwerken en geluidwerende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
- b. gronden voor open opslag.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en pleinen;
- b. voet- en rijwielpaden;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
met de daarbij behorende
- g. tuinen;
- h. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder kunstwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
- b. gronden voor open opslag.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;
- b. (onverharde) wegen en paden met daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers;
- c. extensief dagrecreatief medegebruik;
- d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.
- e. groenvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
- b. gronden voor open opslag;
- c. het gebruik van gronden ten behoeve van een ligplaats voor een woonboot.
Artikel 7 Leiding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:
- 1. gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
- 2. bovengrondse hoogspanningsleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning';
- 3. rioolpersleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de water-, afvalwater en/of energievoorziening dient te zijn gewaarborgd;
- b. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan;
- c. het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
- a. opslag van goederen, waaronder ook begrepen opslag van afvalstoffen of materiaal of stoffen die onder bepaalde omstandigheden brand of explosie kunnen opleveren.
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verleggen van de rioolpersleiding welke is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool', met dien verstande dat:
- a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
- b. het bevoegd gezag schriftelijk advies dient in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
- a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 geluidzone - industrie
In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' uitsluitend geluidsgevoelige objecten worden opgericht waarvoor een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet Geluidhinder is vastgesteld.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. van de bestemmingsregels en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak met ten hoogste 2 m wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Geluid
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het toestaan van geluidzoneringsplichtige inrichtingen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' en ten behoeve van het aanpassen dan wel verwijderen van de aanduiding 'geluidzone - industrie', mits:
- a. is aangetoond dat zulks niet zal leiden tot een geluidbelasting op de bestaande geluidzone die de grenswaarden bij of krachtens het bepaalde in de Wet geluidhinder overschrijdt;
- b. er voldoende geluidruimte is op basis van het facetbestemmingsplan Geluidtoedeling Bedrijventerrein Haven met het identificatienummer NL.IMRO.0867.BPWWGeluidbedHaven-vo01.
Artikel 13 Afstemmingsbepaling
De volgende bestemmingsplannen en de op dit bestemmingsplan betrekking hebbende herzieningen blijven, met inachtneming van het bepaalde in dit plan, van toepassing:
- NL.IMRO.0867.BPWWGeluidbedHaven-vo01, het facetbestemmingsplan Geluidtoedeling Bedrijventerrein Haven, gemeente Waalwijk, met uitzondering van de aanduiding 'geluidzone - industrie' en de daarbij behorende bepalingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De uitgifte van bedrijfsgrond op Haven Zeven loopt voorspoedig. Op dit moment is nog circa 3 hectare niet in gebruik genomen. In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling en verdeling van nieuwe bedrijventerreinen. Gelet op de positie van Waalwijk binnen de regio (Midpoint) als Logistic City samen met Tilburg en de aanwezigheid van de haven, ligt de nadruk voor Waalwijk daarbij op versterking van de multimodaliteit en logistiek. Dergelijke bedrijvigheid vraagt om grote kavels, die op Haven Zeven niet meer voorhanden zijn. Daarnaast is de uitgifte van nieuw bedrijventerrein nodig om gestalte te geven aan de in de "nota wensbeelden, uitgangspunten en bouwstenen bedrijventerreinen" verwoorde ambities ten aanzien van de transformatie van andere bedrijventerreinen, het verder uitvoeren van de doelstellingen van de revitalisering en het geluidsbeleid en de verbetering van de bereikbaarheid van het bedrijventerrein Haven en de kern van Waalwijk.
In de bovengenoemde Nota wensbeelden is verwoord dat Waalwijk een werkgelegenheidsgemeente is en wil blijven. Waalwijk heeft een expliciet herkenbare positie in de regio op het gebied van werkgelegenheid en economische groei, wil deze positie behouden en vergroten. De realisatie van nieuwe terreinen is noodzakelijk om aan de vraag van groeiende bestaande bedrijven, verplaatsing van bestaande bedrijven en vestiging van nieuwe bedrijven (van zowel binnen als buiten de gemeente) te voldoen.
Waalwijk wil ruimte bieden aan de groei van nieuwe markten/ondernemingen om daarmee in te spelen op de trends en ontwikkelingen op de bedrijfsruimtemarkt. Met name de belangstelling van bovenregionale logistieke bedrijvigheid is voor Waalwijk aantrekkelijk.
Bovendien is het wenselijk dat er voldoende schuifruimte is om (ongewenste) bestaande bedrijven te verplaatsen binnen de gemeente en de vrijkomende ruimte opnieuw in te vullen (binnen de kaders van de nota Wensbeelden).
Daarnaast is ook voor transformatieprocessen schuifruimte nodig. Op termijn zou de grotere bedrijvigheid (industrie en kavelgrootte > 5.000 m2) op de kleinere terreinen (landelijkere terreinen) moeten worden verplaatst naar de haventerreinen.
Schuifruimte kan gecreëerd worden door een gefaseerde ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen in combinatie met de afbouw van bestaande bedrijventerreinen.
In kwalitatieve zin is het belangrijk dat er voldoende up-to-date ruimte blijft voor reguliere bedrijventerrein sectoren. Naast kleinere lokale gebruikers gaat het ook om middelgrote tot grote logistieke en productiebedrijven. Differentiatie in kavelgrootte is derhalve van groot belang.
Bij dit alles kan niet voorbij worden gegaan aan de rol van de gemeente binnen de regio. Over deze rol en de daaruit voortvloeiende kwalitatieve en kwantitatieve taakstelling zijn in regionaal verband afspraken gemaakt en vastgelegd. Op grond van deze regionale afspraken in het RRO mag de gemeente Waalwijk tot en met 2022 in totaal 26 hectare netto uitgeefbaar nieuw bedrijventerrein ontwikkelen. Gebleken is dat bij een logische begrenzing van het plangebied en aansluiting op het bestaande wegennet, de netto uitgeefbare oppervlakte 27 ha. bedraagt. Zowel provincie als regiogemeenten hebben aangegeven hier mee in te kunnen stemmen.
Binnen het geldende bestemmingsplan zijn deze ontwikkelingen niet toegestaan. Om de bovengenoemde ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan geeft een regeling om de ontwikkeling juridisch en planologisch mogelijk te maken.
1.2 Plangebied
Het plangebied heeft betrekking op het gebied, zoals opgenomen in onderstaande afbeelding en wordt aan de west- en zuidzijde begrensd door het bedrijventerrein Haven I t/m VI en aan de noord- en oostzijde door agrarisch gebied.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
De hierna volgende bestemmingsplannen vallen gedeeltelijk in het plangebied Afbouw Haven I-VI.
- Voormalige gemeente Waalwijk, bestemmingsplan Haven 1991 + 1e wijziging vastgesteld 30-01-1992 en goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant io 13-05-1992;
- Bestemmingsplan buitengebied, vastgesteld 09-12-2010, in werking getreden 13 mei 2011, onherroepelijk d.d. 3 mei 2012.
1.4 Proces En Leeswijzer
Het bestemmingsplan Afbouw Haven I-VI wordt opgesteld zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de procedurele aspecten in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Het bestemmingsplan Afbouw Haven I-VI bestaat uit een geometrische plaatsbepaling en regels en wordt vergezeld van deze toelichting. De bestemmingen van de gronden zijn opgenomen in de geometrische plaatsbepaling. De plankaart geeft een verbeelding van deze geometrische plaatsbepaling. Door middel van kleuren, arceringen en coderingen zijn daarbij de bestemmingen aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In voorliggende toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de achtergronden van het plan. Er wordt een beschrijving van het plan gegeven en er wordt ingegaan op het verrichtte onderzoek.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. Er wordt eerst aandacht geschonken aan de ruimtelijke en functionele structuur, waarna vervolgens de toekomstige situatie wordt beschreven. Hoofdstuk 3 behandeld het relevante beleid van de hogere overheden en gemeente, inclusief de beleidsuitgangspunten die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten, zoals natuur, geluid, externe veiligheid, e.d. In hoofdstuk 5 wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. Tevens is verslag gedaan van inspraak en overleg en de zienswijzeprocedure in hoofdstuk 6. In dit hoofdstuk is ook de economische uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied is een agrarisch gebied dat wordt gekenmerkt door het noord-zuid gerichte slagenlandschap. De omgeving van het plangebied bestaat aan de west- en zuidkant uit het industrieterrein Haven. Dit industrieterrein is vanaf de haven in westelijke richting door de jaren heen uitgebreid. Ten zuiden van het plangebied ligt de A59 welke het industrieterrein en de kern Waalwijk van elkaar scheidt.
2.2 Functionele Structuur
Het plangebied is agrarisch in gebruik, waarbij de gronden zowel voor grasland als voor de akkerbouw gebruikt worden. Een klein gedeelte is in gebruik als volkstuin. Verder komen er een aantal ondergrondse leidingen en een hoogspanningsleiding voor. In het zuiden van het plangebied is de milieustraat van de gemeente gelegen.
Direct ten noorden van de A59 is vanaf de jaren 60 op de kleigrond tussen de Bergse Maas en de Langstraat het bedrijventerrein Haven ontstaan, door de nabijheid van insteekhavens vanaf de Bergse Maas en de ligging aan de A59. Het Haventerrein is goed ontsloten door de directe ligging aan de A59 en in de directe nabijheid van de N261. Mede door deze goede ligging en ontsluiting is dit bedrijventerrein uitgegroeid tot een werkgebied met een regionale functie. Functies die mogelijk worden gemaakt variëren van lichte tot zwaardere bedrijvigheid, met een nadruk op logistiek. Functiemenging met lichte bedrijvigheid en kwetsbare functies zoals woningen, op deze terreinen, is dan ook geen gewenste ontwikkeling en zal worden geweerd. Verschillende functies zouden elkaar op de Haventerreinen juist belemmeren in plaats van versterken. Menging van logistieke en niet-logistieke bedrijvigheid is goed mogelijk, mits het middelzware en zware bedrijven betreft in de milieucategorieën waarvoor het terrein bedoeld is. De Haventerreinen bieden namelijk, als enige locatie binnen de gemeente, de mogelijkheid tot vestiging van milieucategorieën 2 t/m 5. Bedrijven van milieucategorie 2 zijn alleen aan de zuidzijde van het reeds bestaande bedrijventerrein Haven mogelijk en gewenst. Afbouw Haven I-VI is een uitbreiding van Haven I t/m VI.
2.3 Toekomstige Situatie
In het plangebied wordt de ontwikkeling van een bedrijventerrein voorzien dat aansluit op het bestaande bedrijventerrein Haven. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Het terrein is bedoeld voor bedrijven uit de milieucategorieën 3 tot en met 5;
- Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn nog niet toegestaan. Indien gewenst kunnen deze op een later moment worden toegestaan wanneer hiervoor voldoende geluidsruimte beschikbaar is en het plangebied is aangewezen als industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder. Deze wijziging wordt mogelijk gemaakt via wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan en in het vastgestelde bestemmingsplan 'Geluidtoedeling bedrijventerrein Haven';
- De milieustraat en de fakkelinstallatie van Northern Petroleum blijven behouden. De fakkelinstallatie is opgenomen in het in juni 2013 vastgestelde bestemmingsplan Bedrijventerrein Haven. De volkstuinen worden verplaatst, omdat deze niet passend geacht worden op een terrein bedoeld voor (middel)zware bedrijven;
- De benodige watercompensatie is in het plan opgenomen door het toekennen van de bestemming Water;
- Bestaande leidingen zijn als zodanig bestemd;
- Voor de bouw- en gebruiksregels is aangesloten bij de regeling voor het nieuwe bestemmingsplan bedrijventerrein Haven, waarbij de nadruk ligt op logistieke bedrijvigheid.
Hoofdstuk 3 Beleid
Dit hoofdstuk omvat de beschrijving van relevante ruimtelijke beleidsdocumenten van hogere overheden, de regio en de gemeente. Per document zijn de hoofdlijnen opgenomen voor zover van belang voor dit bedrijventerrein. Tevens bevat dit hoofdstuk een beschrijving van de relevante gemeentelijke ruimtelijke beleidsdocumenten en de gemeentelijke beleidskeuzes ten aanzien van het bedrijventerrein. Het sectorale beleid is beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.
3.1 Beleid Hogere Overheden
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Een van de nationale belangen die in de SVIR zijn opgenomen betreft: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Vraaggericht programmeren en realiseren van ver-stedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden:
Behoefte:
Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
In regionaal verband zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerrein, dit wordt behandeld in paragraaf 3.2 Regionaal beleid.
Binnen- of buitenstedelijk:
Indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
In het RRO is geconstateerd dat onvoldoende binnenstedelijke locaties voorhanden zijn om te kunnen voorzien in de vraag naar nieuwe bedrijventerreinen. Dit geldt zeker voor Waalwijk.
Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten:
Indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
Het plangebied ligt vrijwel direct aan de A59. Aansluiting op deze snelweg zal verbeteren op het moment dat de Gebiedsontsluiting Oostelijke Langstraat gerealiseerd wordt. Voorts ligt het plangebied nabij de N261 en beschikt het Waalwijkse bedrijventerrein over een haven. De mogelijkheid om ten noorden van het plangebied een nieuw insteekhaven te ontwikkelen wordt onderzocht.
Structuurvisie Ruimtelijke ordening
De provincie Noord-Brabant heeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt dat het merendeel van de ruimtebehoefte van bedrijven wordt opgevangen in het stedelijk concentratiegebied. Het stedelijk concentratiegebied biedt ruimte voor de groei van de eigen bedrijvigheid, voor de vestiging van bedrijven van buiten Noord-Brabant en voor bedrijven die vanwege hun aard, schaal of functie niet (langer) passen in de kernen in het landelijk gebied. Regionale afstemming vindt plaats via de regionale agenda´s voor werken. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende aanbod is voor bedrijven die hinder kunnen veroorzaken naar hun omgeving in de vorm van geluid-, stof-, geur- of verkeershinder en voor bedrijven met een extern veiligheidsrisico. Er dienen voldoende terreinen geschikt te blijven of geschikt te worden gemaakt voor de vestiging van dit soort bedrijven. Hierbij wordt expliciet rekening gehouden met de (toekomstige) ruimtevraag van deze bedrijven. Per locatie wordt de hoeveelheid ruimte met de daarbij horende inrichtingseisen, het uitgifteprotocol en de manier waarop dit wordt veilig gesteld, vastgelegd om conflicterende situaties te voorkomen. Het is daarom belangrijk dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de beschikbare ruimte op de (middel)zware bedrijventerreinen. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 passen in beginsel in woon- en gemengde gebieden.
Verordening Ruimte
De Verordening ruimte 2012 is per 1 juni 2012 in werking getreden en betreft de geactualiseerde versie van de Verordening ruimte 2011. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de Structuurvisie en bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun bestemmingsplannen.
Het plangebied is gelegen in 'Zoekgebied verstedelijking', 'Stedelijk concentratie gebied'. Verstedelijking in deze gebieden is mogelijk mits de toelichting een verantwoording bevat, waaruit blijkt dat financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied van een van de kernen van de gemeente te situeren, in het bijzonder door middel van inbreiden, herstructureren, intensiveren, meervoudig ruimtegebruik of enige andere vorm van zorgvuldig ruimtegebruik. De stedelijke ontwikkeling dient aan te sluiten bij bestaand stedelijk gebied of plaats te vinden in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing.
In artikel 2.2 van de Verordening Ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, onder andere bij moet dragen aan de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
De toelichting van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie, etc.
Ingevolgde het vierde lid wordt indien een kwaliteitsverbetering niet is verzekerd, het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het RRO.
Ten behoeve van de praktische toepassing van artikel 2.2. van de Verordening Ruimte is door de provincie de handreiking Kwaliteitsverbetering Landschap opgesteld. De handreiking is een hulpmiddel en geen verplichte regel of beleidskader. Gemeenten kiezen hun eigen methode om uitvoering te geven aan de verordening.
In de handreiking zijn verschillende methodieken om de financiële grondslag te bepalen om uitvoering te kunnen geven aan artikel 2.2. Deze methodieken worden met elkaar vergeleken en de methodiek die het meest praktisch toepasbaar lijkt –het vaststellen van forfaitaire bedragen- is verder uitgewerkt.
De Afbouw van bedrijventerrein Haven I t/m VI is aan te merken als stedelijke uitbreiding. Daarmee ligt het voor de hand om een percentage van 1% van de uitgifteprijs te hanteren als grondslag voor de basisinspanning voor kwaliteitsverbetering van het landschap. Eenzelfde grondslag is in het verleden gehanteerd in het kader van de planvorming voor Landgoed Driessen.
In april 2010 heeft de gemeenteraad van Waalwijk ingestemd met een financiële bijdrage aan de koop van een glastuinbouwbedrijf in Drunen door de gemeente Heusden. De aankoop van deze gronden was noodzakelijk met het oog op de nieuwe ontsluiting ter plaatse van de Rijksweg A59 (GOL). Ook werd hiermee de inrichting van het gebied tussen Waalwijk en Drunen als robuuste landschappelijke zone, passend binnen het provinciaal beleid, vergemakkelijkt.
Middels een brief van 10 mei 2010 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant laten weten de financiële bijdrage van Waalwijk te erkennen als voorschot op noodzakelijke investeringen in de landschappelijke kwaliteit als compensatie voor toekomstige stedelijke uitbreidingen (rood voor groen cheque). Voorwaarde waren wel dat zodra de gelegenheid zich voor zou doen, deze middelen ingezet worden t.b.v. uitvoering van de regeling zoals opgenomen in de Verordening Ruimte. Ook moet voldoende worden verzekerd dat de sanering van het glastuinbouwbedrijf daadwerkelijk leidt tot een substantiële landschappelijke kwaliteitsverbetering.
De Afbouw van bedrijventerrein Haven I t/m VI is een redelijk grote stedelijke uitbreiding. Inzet van de reeds gedane investering om te voldoen aan de verplichtingen op basis van artikel 2.2. van de Verordening Ruimte is dan ook logisch. De aankoop van het glastuinbouwbedrijf is destijds voorgeschoten uit het fonds Bovenwijkse Voorzieningen. Vanuit de exploitatie van de Afbouw van Haven I t/m VI zal 1% van de uitgifteprijs worden gestort in dit fonds.
Medio januari 2013 is het bestemmingsplan Heusden Buitengebied vastgesteld. Het aangekochte glastuinbouwbedrijf is hier niet langer als zodanig bestemd. Daarmee is de beoogde landschappelijke kwaliteitsverbetering planologisch veiliggesteld.
In de Verordening Ruimte wordt onderscheid gemaakt in bedrijventerreinen in de landelijke regio en in de stedelijke regio. De uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen dient in het algemeen beschikbaar te zijn voor bedrijfsactiviteiten, die vanwege hun milieuhinder, hun omvang en/of hun verkeersaantrekkende werking niet in een (gemengde) woonomgeving passen. In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van zijn afspraken gemaakt over het programma voor bedrijventerreinen. De tijdens het RRO van december 2011 gemaakte afspraak is in het RRO van dec 2012 nog eens bevestigd. Meer informatie is te vinden onder het kopje 'Regionaal planningsoverleg'.
In het provinciaal beleid is geregeld dat op nieuwe bedrijventerreinen in (West- en) Midden-Brabant geen logistieke bedrijven groter dan 5 hectare mogen worden gevestigd. In het RRO van juni 2013 is afgesproken dat alleen Value Added Logistics (VAL) groter dan 5 ha niet is toegestaan. Andere logistieke bedrijven van deze omvang mogen wel rechtstreeks worden toegestaan. Indien gemeenten medewerking willen verlenen aan VAL groter dan 5 ha, dan kan hiervoor een buitenplanse afwijkingsprocedure worden gevolgd.
Uit oogpunt van zuinig ruimtegebruik moet oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen op basis van de provinciale verordening worden voorkomen. De bedrijventerreinen moeten passend zijn in de omgeving.
Bevordering van zuinig ruimtegebruik vindt plaats door:
- wijze van inrichting van het terrein, dat een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag bevordert;
- regels voor minimale omvang van bedrijfskavels;
- regels voor op de aard van het terrein aangepaste bebouwingspercentage en bebouwingshoogte;
- regels die het oneigenlijk gebruik van het terrein tegenhoudt.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- Flexibiliteit bieden door het mogelijk te maken kavels samen te voegen of te splitsen.
- Tegengaan oneigenlijk ruimtegebruik en bevorderen zuinig ruimtegebruik. Oneigenlijk ruimtegebruik is niet toegestaan. Zuinig ruimtegebruik wordt bevorderd door een maximale invulling van bouwpercelen toe te staan.
3.2 Regionaal Beleid
Regionaal planningsoverleg
In de verordening ruimte is bepaald, dat er regionale planningsoverleggen dienen plaats te vinden. Dit is een platform voor een gestructureerd overleg over de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijke beleid van de provincie en de regio. Het overleg heeft tot doel om afspraken te maken over de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Provinciale prognoses van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen zijn daarbij richtinggevend.
In Noord-Brabant vindt het regionaal overleg plaats in vier regio's: West-, Midden-, Noordoost- en Zuidoost-Brabant. Waalwijk ligt in de regio Midden-Brabant. Het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) voor deze regio sluit aan op de gebiedsindeling van samenwerkende gemeenten in de Regio Hart van Brabant. De 8 gemeenten van deze regio (Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk), de waterschappen De Dommel en Brabantse Delta, en de provincie nemen deel aan dit overleg. Het waterschap Aa en Maas is agendalid.
In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van december 2011 is afgesproken dat de gemeente Waalwijk tot en met 2022 in totaal 26 ha. aan netto uitgeefbaar bedrijventerrein kan ontwikkelen. Bij een logische begrenzing van het plangebied en aansluiten op de bestaande wegenstructuur, bedraagt het netto ruimtebeslag van dit bedrijventerrein 27 ha. Provincie en regio hebben aangegeven geen problemen te hebben met deze beperkte vergroting. Binnen de gemeente is slechts nog een beperkt aantal hectares harde plancapaciteit (3 ha) beschikbaar. Het betreft vrijwel uitsluitend kleinere kavels, ongeschikt voor grotere en/of zwaardere bedrijven, waaronder logistiek.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Algemene beleidsbeschrijving
Coalitieprogramma 2010 – 2014
Het coalitieprogramma geeft als missie aan dat Waalwijk in 2020 een stedelijk knooppunt is dat met zijn krachtige economische functie en karakteristieke kernen en omgeving een vitale schakel is in de regionale netwerken van Brabant. Ontwikkelingen hangen nauw samen met arbeidsmarktbeleid en regionale taakstelling. De regionale functie moet worden behouden en verder worden uitgebouwd.
Strategische visie (raad, 2010)
Het wensbeeld van Waalwijk vanuit de strategische visie is “De gemeente Waalwijk is een stedelijk knooppunt dat met zijn krachtige economische functie en karakteristieke kernen en omgeving een vitale schakel is in de regionale netwerken van Midden Brabant.”
Waalwijk ontwikkelt zich tot een aansprekende middelgrote regio tussen belangrijke stedelijke regio's als Den Bosch, Tilburg en Breda. Daarbij buit zij de gunstige geografische ligging (snijpunt van belangrijke verbindingswegen) en haar perspectiefvolle kwaliteiten (bedrijventerreinen, divers samengesteld bedrijfsleven, goed opgeleide beroepsbevolking, uitstekend woon- en leefklimaat) maximaal uit. Waalwijk streeft er actief naar de positie op sociaal en economisch gebied, als aantrekkelijke industriële topregio, op eigen kracht te handhaven en verder uit te bouwen.
Sociaal Economisch beleidsplan 2006-2010 (raad, 2005)
Waalwijk kiest in haar sociaal-economisch beleid voor de volgende doelstellingen:
- versterking van de economische structuur van de regio. Het oogmerk hierbij is het behoud, c.q. het verwerven van een zelfstandige positie in het gebied tussen Den Bosch en Tilburg;
- verdere ontwikkeling van de economische bedrijvigheid van de regio, en daarmee het zeker stellen op langere termijn van de (economische) continuïteit van de regio;
- het verbeteren van de aansluiting van vraag en aanbod op de (lokale en regionale) arbeidsmarkt;
- het verbeteren van de kwaliteit van werken, wonen en leven in deze regio (welzijn).
Masterplan Bedrijventerrein Haven 2007
Het masterplan vormt het kader voor de nog openstaande herstructureringsopgave van Bedrijventerrein Haven en geeft richting aan het gemeentelijk uitgangspunt 'groeien in kwaliteit'. Naast de al bereikte resultaten geeft het masterplan ook inzicht in de manier waarop partijen de kwaliteitsimpuls als resultaat van de herstructurering voor de lange termijn willen behouden en uitbouwen. De ontwikkeling van een visie op de gewenste ruimtelijke structuur van het gehele bedrijventerrein Haven is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van Haven VII. Door de ontwikkeling van dit nieuwe terrein ontstaan immers kansen voor verplaatsing van een aantal bedrijven van het bestaande bedrijventerrein Haven I t/m VI naar het nieuwe terrein van Haven VII op basis van een integrale visie. In verband hiermee worden, gekoppeld aan de ontwikkeling en uitgifte van het nieuwe terrein, fondsen gevormd die ter beschikking kunnen worden gesteld aan de herstructurering van het bestaande terrein Haven. Op deze wijze wordt het principe “nieuw voor oud” toepasbaar. Naast deze financiële koppeling zal Parkmanagement Waalwijk de organisatorische koppeling moeten gaan vormen tussen het nieuwe en het bestaande bedrijventerrein. Met dit masterplan brengen de partijen de problemen op het bestaande bedrijventerrein Haven in beeld en stellen op basis van de speerpunten uit de integrale visie hun ambities en beoogde resultaten vast. Aanleiding voor dit masterplan is de vaststelling door gemeente en bedrijfsleven dat bedrijventerrein Haven I t/m VI aan een verdere structurele verbetering toe is. Gemeente en bedrijfsleven vinden dat het gezamenlijk aanpakken van de problemen noodzakelijk is om te voorkomen dat een negatieve spiraal optreedt, waardoor bedrijventerrein Haven I t/m VI (verder) in verval raakt. De partijen streven er naar om van bedrijventerrein Haven weer een modern en dynamisch terrein te maken. Hierdoor zal het aantal arbeidsplaatsen toenemen en krijgen de lokale, regionale en landelijke economie een belangrijke impuls.
Masterplan Havens Midden Brabant 2007
Het Masterplan heeft tot doel: inzicht te geven in de inspanningen die voor de regio Midden Brabant nodig zijn om op het gebied van vervoer over water de concurrentiepositie van de regio te versterken. Deze doelstelling is gedurende het traject aangescherpt waardoor er niet uitsluitend aandacht zal zijn voor het versterken van de concurrentiepositie van Midden Brabant, maar ook voor de structurele samenwerking en versterking van de logistieke functie, gericht op meer toegevoegde waarde voor de regio en meer multimodaal vervoer (vervoer over weg, water én spoor).
Milieubeleidsplan (raad, 2011)
Dit milieubeleidsplan is opgesteld aan de hand van 9 verschillende milieuthema's die voor de gemeente Waalwijk van toepassing zijn: water, energie en klimaat, licht, natuur en stedelijk groen, afval, bodem, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit en geur. Ieder thema wordt in een apart hoofdstuk volgens dezelfde structuur besproken: als eerste paragraaf een beschrijving van de visie voor de lange termijn gevolgd door een beknopte beschrijving van de uitgangspositie voor het betreffende thema. De volgende paragraaf beschrijft welke kernwaarden of principes binnen dit thema voor Waalwijk belangrijk zijn. Omdat Waalwijk te maken heeft en krijgt met (autonome) lokale, regionale, en (inter)nationale ontwikkelingen en trends worden hiervan in de vierde paragraaf van ieder hoofdstuk de belangrijkste aangestipt. In de slotparagraaf van ieder themahoofdstuk wordt de inzet voor de komende jaren beschreven:”Waar ligt de focus van onze rol en ons inhoudelijk beleid?” Het handelen ten aanzien van milieu wordt bepaald door een aantal kernwaarden of principes, namelijk:
- Milieu heeft voor ons een eigen intrinsieke waarde;
- duurzaamheid is in Waalwijk een leidend principe;
- minder gemeentelijke uitgaven staan niet synoniem aan verschraling van de milieukwaliteit in onze gemeente;
- gekozen wordt voor tenminste behoud en waar mogelijk versterking van de milieukwaliteit;
- milieuproblemen aanpakken bij de bron.
Nota Wensbeelden, Uitgangspunten Bouwstenen Bedrijventerreinen (raad 2012)
De nota formuleert, mede op basis van het bestaande beleid van de hogere overheden en het eigen gemeentelijke beleid, de Waalwijkse wensbeelden, uitgangspunten en bouwstenen ten aanzien van bedrijventerreinen. Daarbij is ook rekening gehouden met de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van Waalwijk en de huidige situatie van de bedrijventerreinen. Deze wensbeelden, uitgangspunten en bouwstenen zijn de basis voor een gewenste doorontwikkeling van de huidige terreinen en voor een weloverwogen ontwikkeling van nieuwe terreinen. De gewenste eindsituatie en het in te zetten financiële en juridisch-planologische instrumentarium maken daar deel van uit. Daarnaast zal de nota een bouwsteen vormen voor de nieuwe structuurvisie en invulling geven aan de groeidoelstelling van Waalwijk. Ook is de nota de noodzakelijke input geweest voor de gemeentelijke standpuntbepaling op de provinciale beleidsplannen (structuurvisie) en regels (verordening ruimte) op het gebied van werken, die voor een groot gedeelte , de context bepalen waarbinnen tot een verdere ontwikkeling van de bedrijventerreinen gekomen kan worden. Bij de nota hoort een strategie met uitvoeringsprogramma, waarin concreet wordt beschreven hoe de ambities bereikt kunnen worden. Deze strategie wordt in een latere fase uitgewerkt waarin de herstructureringsopgave en de uitleglocaties aan bod komen.
Detailhandelsvisie (Raad 2012)
Het detailhandelsbeleid van de gemeente Waalwijk heeft als hoofddoel te komen tot een goede verzorgingsstructuur voor haar inwoners, een duurzame voorzieningenstructuur, voldoende werkgelegenheid en een sterk ondernemersklimaat voor haar ondernemers. Om de consument zo goed mogelijk te bedienen, wordt gestreefd naar sterke winkelconcentraties die elkaar aanvullen. Aan de ondernemers wordt bovendien zo veel mogelijk ruimte binnen de gestelde kaders geboden om in te kunnen blijven spelen op de dynamiek in de detailhandel (vernieuwing).
De visie op de detailhandelsstructuur spreekt zich ook uit over detailhandel op perifere locaties. Hierbij wordt met name uitgegaan van detailhandel op bedrijventerreinen.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- Verruiming van de bestemmingsplanmogelijkheden. Voor de vertaling hiervan zie hierna.
- Vertalen milieubeleidsplan voor de verschillende aspecten indien relevant voor het bestemmingsplan, zie hoofdstuk Omgevingsaspecten.
- Vertalen Nota Wensbeelden, Uitgangspunten en Bouwstenen Bedrijventerreinen en Detailhandelsvisie, zie hoofdstuk hierna.
3.3.2 Algemene uitgangspunten
Nota Wensbeelden Bedrijventerreinen
De uitgangspunten voor de (her)ontwikkelingsopgave zijn gekoppeld aan een aantal thema's:
Ruimte om te ondernemen
- Vanuit de ondernemers, werknemers en bewoners ontstaat een veranderende vraag naar de kwaliteit van de bedrijventerreinen. Hierop dient optimaal te worden ingespeeld.
- Er moet in kwantitatieve zin voldoende up-to-date ruimte blijven voor reguliere bedrijventerrein sectoren. Het gaat daarbij vooral om middelgrote tot grote logistieke en productiebedrijven. Differentiatie in kavelgrootte is dus van belang.
- Om te kunnen reageren op de marktontwikkelingen dient bij de ontwikkeling van het beleid voor de bedrijventerreinen voldoende flexibiliteit nagestreefd te worden. Hiervoor worden in het bestemmingsplan flexibiliteitsregels opgesteld.
Inspelen op nieuwe markten
- Waalwijk wil ruimte bieden aan de groei van bedrijven en aan nieuwe markten/ondernemingen om daarmee in te spelen op de trends en ontwikkelingen op de bedrijfsruimtemarkt. Met name de belangstelling van bovenregionale logistieke bedrijvigheid is voor Waalwijk aantrekkelijk.
Investeren in infrastructuur
- Een goede bereikbaarheid en doorstroming verbeteren het vestigingsklimaat voor de bedrijven.
Milieu en duurzaamheid
- Waalwijk wil toekomstbestendige en duurzame terreinen ontwikkelen, waarbij zuinig ruimtegebruik en klimaatneutraliteit voorop staan.
- Clustering en zonering op milieucategorieën, als leidend uitgangspunt, zijn noodzakelijk voor effectief ruimtegebruik en flexibiliteit.
- Er dient aandacht te blijven voor de vestigingsvoorwaarden van bedrijven op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen.
- Aandacht moet worden geschonken aan bestaande knelpunten welke veroorzaakt worden door milieuzoneringen (geluid & lucht).
Detailhandelsvisie
Uit de detailhandelsvisie komen de volgende uitgangspunten naar voren:
- Het uitgangspunt van de Detailhandelsvisie is de keuze voor de bestaande structuur en de gevestigde ondernemers. Dit betekent dus een terughoudend beleid ten aanzien van allerlei vormen van detailhandel, die de bestaande structuren bedreigen.
- Het detailhandelsaanbod op perifere locaties kan bijdragen aan de versterking van de lokale verzorgingspositie en van de regionale aantrekkingskracht van Waalwijk. Het kan echter ook negatieve effecten met zich meebrengen voor de gewenste doorontwikkeling van Waalwijk-centrum. In de Detailhandelsvisie staat een evenwichtige versterking van zowel het centrum als de perifere detailhandel centraal. Hierbij mogen de ontwikkelingen in de periferie de ontwikkeling van Waalwijk-centrum niet frustreren. Voor detailhandel op perifere locaties wordt daarom uitgegaan van zo veel mogelijk concentratie van het aanbod op (delen van) het bedrijventerrein Zanddonk en niet op het nieuwe Afbouw Haven.
- Internetafhaalpunten worden in principe niet op bedrijventerreinen en bij voorkeur in of nabij winkelgebieden geconcentreerd. Op deze manier kan mogelijk combinatiebezoek optreden. In uitzonderingsgevallen zijn internetafhaalpunten buiten de traditionele winkelgebieden mogelijk. Dergelijke verzoeken zullen afzonderlijk worden beoordeeld en getoetst worden aan nader in beleid te bepalen voorwaarden. Internetafhaalpunten worden daarom niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt maar zullen worden afgewogen via een buitenplanse afwijkingsprocedure.
Zie de verdere uitwerking in onderstaande paragraaf 3.3.3 Specifieke onderwerpen.
3.3.3 Specifieke onderwerpen
Milieucategorieën
Voor het toekennen van milieucategorieën vormt de Nota wensbeelden bedrijventerreinen het vertrekpunt. Ook is rekening gehouden met de milieuzonering uit de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.
Bedrijfswoningen
Met de Afbouw van bedrijventerrein Haven I t/m VI wordt vooral beoogd om nieuwe vestigingsmogelijkheden te bieden voor bedrijven in de milieucategorieën 3 t/m 5. Het realiseren van bedrijfswoningen bij dergelijke bedrijven is niet gebruikelijk, noch noodzakelijk, en gelet op het optimaliseren van gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden niet wenselijk. De bedrijven worden door de woningen in hun bedrijfsvoering beperkt.
Zuinig ruimtegebruik
Uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik is het wenselijk om de bedrijfsbebouwing op de bedrijventerreinen te intensiveren. Tegelijk is er de wens om de bestemmingsplanmogelijkheden te verruimen. Hierna zijn voor diverse aspecten met betrekking tot de bouwmogelijkheden beleidskeuzes geformuleerd waarbij deze wensen gecombineerd worden. De geboden mogelijkheden zijn wel zodanig gekozen dat deze in balans zijn met de aard, schaal en omvang van het bedrijventerrein en de omgeving.
Bouwhoogte
Voor de bouwhoogtes van gebouwen binnen het bouwvlak ter plaatse van het bouwperceel gelden de volgende uitgangspunten:
- Standaard is een bouwhoogte van 16 meter mogelijk op bedrijventerrein Afbouw Haven I t-m VI, onderhavig bestemmingsplan sluit hierop aan.
- Daarnaast geldt dat rechtstreeks over 30% nog een grotere hoogte is toegestaan, namelijk 20 meter.
- Via een flexibiliteitsbepaling is over 30% nog een grotere hoogte dan de standaardhoogte toegestaan, namelijk 40 m, mits nodig voor doelmatige bedrijfsuitoefening en de belangen van andere bedrijven en de omgeving niet geschaad worden.
Bouwvlakken/Rooilijnen
Binnen een bouwvlak mogen bedrijfsgebouwen worden opgericht. In dit plan worden ruime bouwvlakken opgenomen vooral bepaald door de grenzen met het openbaar gebied.
Voor de rooilijnen, oftewel bouwvlakgrenzen, op de diverse terreinen gelden de volgende uitgangspunten:
- Standaard op 7 meter van de grens met het openbaar gebied voor de bedrijventerreinen met grootschalige bouwpercelen. Uitzondering hierop is:
- Bedrijven zijn niet verplicht om in de rooilijn te bouwen. Er kunnen tal van redenen zijn om bebouwing verder naar achteren te situeren, waaronder ruimte voor parkeren of laden en lossen. Uit stedenbouwkundig oogpunt wordt dit niet bezwaarlijk geacht. In tegenstelling tot een woonwijk mag een bedrijventerrein best een wat rafelige rooilijn hebben.
Bebouwingsoppervlakte
Voor het bebouwingsoppervlak geldt dat binnen het bouwvlak een bebouwingspercentage van 100% mogelijk is (was voorheen veelal 60-70%). Dit betekent niet automatisch dat het bouwvlak ook volledig bebouwd zal kunnen worden. Op basis van de Bouwverordening dient namelijk op eigen terrein voorzien te worden in voldoende ruimte om te parkeren en rangeren.
Bouwperceel
Binnen een bouwvlak zijn ruime mogelijkheden opgenomen voor bedrijfsbebouwing. Dat betekent dat het is toegestaan bouwpercelen te splitsen en samen te voegen.
Er is geen afstand geregeld tussen de bebouwing op bouwpercelen onderling. Dit betekent de mogelijkheid tot het oprichten van twee-onder-een kap bedrijfsgebouwen of aaneengesloten bedrijfsgebouwen. Hierbij dient uiteraard ook voldaan te worden aan de regels voor brandveiligheid, parkeren en rangeren op basis van Bouwverordening en Bouwbesluit. Deze regels kunnen dus de mogelijkheden in het bestemmingsplan beperken.
Om verrommeling bij bedrijfspercelen tegen te gaan is het nodig dat bij bedrijfspercelen minimaal één zijde van het bouwperceel grenst aan de openbare weg. Het is namelijk ongewenst dat er bij bedrijven achterpercelen ontstaan zonder directe (zicht)relatie met de openbare weg.
Dit bestemmingsplan zal geen vestigingsmogelijkheden bieden aan VAL bedrijven groter dan 5 hectare. Dit is in lijn met het provinciaal beleid dat in bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen in (West- en) Midden-Brabant geen vestigingsmogelijkheden biedt aan logistieke VAL bedrijven groter dan 5 hectare. Tevens is dit in lijn met de afspraken in het RRO van december 2012.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- De standaard bouwmogelijkheden zijn:
- 1. Bouwhoogte: 16 meter.
- 2. Rooilijn (tot openbaar gebied ): 7 m.
- Bebouwingspercentage bouwvlak 100%;
- Geen afstandseisen tussen bebouwing en bouwperceelsgrenzen;
- Samenvoegen en splitsen bouwpercelen toegestaan;
- Verzameling bedrijfsgebouwen en bedrijfsverzamelgebouwen toegestaan;
- Bouwperceel dient met minimaal één zijde aan de openbare weg te grenzen;
- Geen vestigingsmogelijkheden bieden aan Value Added Logisctics bedrijven groter dan 5 hectare.
Signalering
- Op basis van Bouwbesluit en Bouwverordening dient wel voorzien te worden in parkeren en rangeren op eigen terrein en voldaan te worden aan brandveiligheidseisen.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
In een bestemmingsplan dient te worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Is er sprake van een bestemmingswijziging dan wordt de bodemkwaliteit beschreven met behulp van een verkennend bodemonderzoek conform de NVN 5725 en NEN 5740.
Een verkennend bodemonderzoek (Verhoeven milieutechniek b.v. projectnummer B11.4567, d.d. 24 juni 2011) en (Verhoeven milieutechniek b.v. projectnummer B11.4738 d.d. 10 november 2011) is uitgevoerd naar de milieuhygiënische kwaliteiten van de bodem. Deze onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 1 Bijlagenboek.
Uit de onderzoeken blijkt dat in de boven- en ondergrond plaatselijk matig tot sterke verontreinigingen met chroom worden aangetoond. Op basis van de beschikbare resultaten zijn de grondverontreinigingen met chroom niet duidelijk te relateren aan de aanwezigheid van gedempte sloten of andere zintuiglijke waarnemingen. Mogelijk is in het verleden havenslib gebruikt om de grond te verbeteren of op te hogen.
Verder zijn in zowel de grond als het grondwater maximaal lichte verontreinigingen met de onderzochte parameters aangetoond.
Conclusie
Het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek heeft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De aangetroffen matig tot ernstig verhoogde gehalten met chroom in de grond leveren geen actuele verspreidingsrisico's of actuele humane risico's op. Bij de inrichting van het gebied wordt nader bekeken hoe met de sterk verhoogde gehalten omgegaan moet worden. Indien nodig wordt grond met sterk verhoogde gehalten functiegericht gesaneerd.
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld (conform het Verdrag van Malta en het Verdrag van Valletta). Deze wet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
De op 3 februari 2011 vastgestelde erfgoedkaart van de gemeente geeft middels de beleidskaart aan waar en op welke manier onderzoek noodzakelijk is in het ruimtelijk proces. De archeologische beleidskaart – bestaande uit de archeologische verwachtingenkaart en de archeologische maatregelenkaart – moet primair een helder en hanteerbaar beleidsinstrument vormen, en is het resultaat van de inventarisatie en analyse van de op dit moment beschikbare gegevens over het bodemarchief van de gemeente Waalwijk en een gemeentelijke belangenafweging waarbij archeologische kennisvermeerdering en conservering van erfgoed plaats krijgen in een bredere maatschappelijke context.
De planlocatie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt: geen onderzoek mits het geen MER-plichtig project betreft.
De cultuurhistorische themakaart geeft aan dat er geen bijzonderheden ten aanzien van cultuurhistorie zijn geïnventariseerd.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Op basis van de vastgestelde erfgoedkaart kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
4.3 Water
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang in een ruimtelijk plan is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op even wichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta.
4.3.1 Beleid en wetgeving
Waterwet
In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding
De Vierde Nota Waterhuishouding is het kader voor het waterbeheer voor Nederland. De hoofddoelstelling is “een veilig en goed bewoonbaar land en het instandhouden/versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en -buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water)problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het Waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de ruimtelijke regelgeving zoals Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het bestaande nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot de waterhuishouding dient altijd als uitgangspunt. Het bestemmingsplan mag geen slechtere waterhuishoudkundige situatie creëren dan in dat beleid is vastgelegd.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.
Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'. Op grond hiervan moeten bestaande sloten die bij de planontwikkeling verloren gaan gecompenseerd worden. Ook de toename van het verhard oppervlak moet gecompenseerd worden. Daarbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:
- 1. Infiltreren.
- 2. Retentie aanleggen binnen het plangebied.
- 3. Retentie aanleggen buiten het plangebied.
- 4. Berging zoeken in bestaand watersysteem.
Een retentievoorziening maakt theoretisch geen deel uit van het watersysteem maar is daarvan geschieden door een knijpvoorziening die de afvoer begrenst. Het water dat gebufferd wordt is niet afkomstig uit het watersysteem, maar van het aangesloten verhard oppervlak. In de hydraulische randvoorwaarden is verwoord dat het in de praktijk echter ook voorkomt dat de retentie niet als een 'echte' aparte voorziening wordt aangelegd, maar als een inhoudsreservering in een bestaande voorziening of waterpartij. Als voorbeeld wordt onder andere genoemd het combineren van retentie met een sierwater in het stedelijk gebied.
Waterplan Waalwijk
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) vraagt dat gemeentelijk plannen tegen de wateroverlastproblematiek worden opgesteld. Daarvoor dient de stedelijke wateropgave te worden bepaald. In de Kader Richtlijn Water (KRW) wordt een goede chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewater en het beschermen en herstellen van grondwaterlichamen nagestreefd. Om deze ontwikkelingen te vertalen naar lokaal waterbeleid, is voor de gemeente Waalwijk een waterplan opgesteld (raad, 2010).
Een belangrijke doelstelling van het waterbeheer is dat het water in Waalwijk geen overlast veroorzaakt voor de bewoners en bedrijven. Daarom wordt in 2015 aan de wateropgave voldaan. Voor het landelijke gebied gaat het om de wateropgave voor het oppervlaktewater en voor het bebouwde gebied geldt dit zowel voor het oppervlaktewater, het grondwater als de hemelwaterafvoer. In het op te stellen verbrede GRP (gemeentelijk rioleringsplan raad dec.2011) worden hiertoe beleid en maatregelen ten aanzien van het hemelwater en grondwater opgesteld.
4.3.2 Planontwikkeling
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd.
Dit overleg maakte al snel duidelijk dat het gebied vanwege de bodemgesteldheid (kleigrond) en de toekomstige bestemming niet geschikt is voor infiltratie. Ook werd geconstateerd dat waterschap en gemeente een gezamenlijk belang hebben bij het behouden/realiseren van een duurzaam en controleerbaar watersysteem en het voorkomen van wateroverlast. Partijen zijn het er echter ook over eens dat de gemeente daarnaast ook andere belangen te dienen heeft, zoals een goede ruimtelijke ordening en zuinig omgaan met schaarse ruimte.
Met het oog op dit spanningsveld is in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009' een doelmatigheidsbeginsel opgenomen: in paragraaf 2.4. is verwoord dat met name voor gemeenten ruimte wordt gelaten om onder voorwaarden af te wijken van de omschreven "hoofdregel" dat retentie plaats dient te vinden in een aparte retentievoorziening die geen onderdeel is van het watersysteem. Achterliggende gedachte daarbij is dat die afwijking nodig moet zijn om tot een betere en vergelijkbare oplossing te komen ten behoeve van het watersysteem en de andere betrokken publieke belangen, dan mogelijk is bij het strikt vasthouden aan de specifieke regels uit deze beleidsregel. Verder moet de afwijking goed gemotiveerd worden.
In oktober 2012 is het Besluit Ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van ruimte in stedelijke gebieden. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. De wens om stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken dient daartoe gemotiveerd en afgewogen te worden met oog voor
- 1. de ruimtevraag (behoefte)
- 2. de beschikbare ruimte (binnen- of buitenstedelijk)
- 3. de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt (bereikbaarheid voor meerdere modaliteiten).
Voor de Afbouw als geheel is een dergelijke afweging opgenomen in hoofdstuk 3 van deze toelichting op het bestemmingsplan. Een dergelijke benaderingswijze kan echter ook gevolgd worden voor de wateropgave. Daarbij wordt gebruik gemaakt van door RPS advies- en ingenieursbureau B.V. gemaakte berekeningen van de gevolgen van de uitbreiding van het industrieterrein voor het grond- en oppervlaktewatersysteem in het plangebied en de omliggende gebieden. Dit hydrologisch onderzoek is als bijlage opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Ruimtevraag
De inhoud van bestaande watergangen in het plangebied bedraagt 12.881 m3. Uitgaande van de geboden bouw- en gebruiksmogelijkheden en eisen van het waterschap dient bovendien 15.939 m3 ruimte beschikbaar te zijn voor het bergen en vertraagd afvoeren van regenwater. De totale ruimtebehoefte bedraagt met andere woorden 28.810 m3.
Beschikbare ruimte
Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een waterpartij langs de oostelijke ontsluitingsweg, met een 'uitloper' onder de hoogspaningsleidingen. Bij een maximale diepte van 1,45 m (zomerpeil tot maaiveld) heeft deze waterpartij een volume van 28.832 m3. Geconstateerd wordt derhalve dat de voorziene waterpartij voldoende groot is om de totale ruimtevraag te accommoderen.
Omgeving
Het gebied ten oosten van de Afbouw is momenteel in gebruik als agrarisch gebied, maar in de provinciale verordening Ruimte is het aangeduid als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Nu claimen van een deel van dit zoekgebied voor een voorziening ten behoeve van dit plan terwijl deze voorziening ook binnen het plangebied zelf gerealiseerd kan worden is niet ruimte-efficiënt. Deze grond kan immers niet meer aangewend worden voor andere functies, waardoor op termijn het totale stedelijk ruimtebeslag toeneemt. Dit is niet duurzaam en getuige de onder 1 en 2 genoemde berekeningen onnodig.
Het door RPS verrichte onderzoek toont aan dat een duurzame oplossing in de vorm van één waterpartij voor compensatie en retentie tot de mogelijkheden behoort en uitbreiding van het bedrijventerrein daarmee niet leidt tot een verstoring van het grond- en oppervlaktewatersysteem. Bovenop de reeds voor compensatie voorziene watergangen is voldoende volume beschikbaar om te kunnen voldoen aan de bergingseis bij een T=100 neerslagsituatie.
Voorgaande is besproken met het waterschap. Daarbij is tevens afgesproken dat:
- het ledigen van de retentievoorziening zal geschieden middels een knijpvoorziening ter grootte van de landboudkundige afvoer;
- aan weerszijden van de waterpartijen een strook met een breedte van tenminste een meter wordt vrijgehouden van opstakels en bebouwing;
- nadere detaillering van watergangen met het oog op beheer en onderhoud door het waterschap zal geschieden in overleg met het waterschap.
Milieuvriendelijke bouwmaterialen
Volgens uitgangspunt, zullen bij de bouw/aanleg van voorzieningen milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt worden en zal het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege blijven.
Riolering
In het nieuwe aan te leggen gebied zal een DroogWeerAfvoer (DWA) stelsel en een Hemelwaterafvoer (HWA) stelsel worden aangelegd.
DWA zal worden getransporteerd naar de zuivering van Waalwijk.
HWA afkomstig van parkeerterreinen zal via lamellenfilter worden geloosd in oppervlaktewater. HWA afkomstig van daken zal daar waar mogelijk rechtstreeks geloosd worden op oppervlaktewater.
Drainage (aangesloten op het HWA-riool) zal worden aangelegd onder de nieuwe weginfrastructuur, zodat eventuele exceptioneel hoge grondwaterpieken kunnen worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
4.4 Natuur
In diverse onderzoeken is gekeken naar de effecten van de ontwikkeling van bedrijventerrein Afbouw Haven I t/m VI op natuurwaarden. In deze paragraaf zijn de conclusies van deze onderzoeken opgenomen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in beschermde soorten en beschermde gebieden.
4.4.1 Beschermde soorten
Door Brouwers Groenaannemers is onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna en de mogelijke effecten hierop. Dit onderzoek is opgenomen in het Bijlagenboek. Hieruit komt het volgende naar voren:
- Het gebied doet dienst als standplaats, biotoop of leefgebied voor diverse algemene (Tabel 1) soorten. Het voorkomen van deze soorten levert geen problemen op zolang de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Zelfs op lokaale niveau biedt de directe omgeving voldoende ontwikkelmogelijkheden als standplaats, biotoop of leefgebied. De nabije omgeving biedt dus voldoende uitvluchtmogelijkheden om elders foerageer- en of leefgebied te vinden;
- Tabel 2 en 3 soorten zijn niet aangetroffen met uitzondering van vleermuizen;
- Uit veldonderzoek blijkt het plangebied voor diverse vogelsoorten dienst te doen als broedgebied. Het betreft soorten waarvan de nesten en het functionele leefgebied enkel beschermd zijn indien sprake is van broedactiviteit. Om overtreding van de Flora– en faunawet te voorkomen, dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd op het moment dat geen sprake is van broedactiviteit van vogels in het plangebied;
- In het plangebied zijn ook vogelsoorten waargenomen waarvan de nesten en het functionele leefgebied jaarrond beschermd zijn, namelijk Buizerd en Ransuil. Op basis van deskundigheid duidt de aanwezigheid van zowel Buizerd als Ransuil op foerageeractiviteiten en tijdelijke rustplaatsen. Nesten of nestactiviteit van deze soorten zijn niet waargenomen. De directe omgeving biedt voldoende alternatieven als foerageergebied of tijdelijke rustplaats voor Buizerd en Ransuil. Het voorkomen van deze soorten en de daarmee gepaard gaande bescherming middels de Flora– en faunawet, beperken de geplande ontwikkelingen niet;
- Uit vleermuisonderzoek valt te concluderen dat het functionele leefgebied beïnvloed wordt door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. Deze invloed is echter niet van dien aard dat sprake is van overtreding van de Flora– en faunawet. In het plangebied is een verbindingsroute van Gewone dwergvleermuis vastgesteld. Tevens zijn Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis foeragerend in het plangebied waargenomen. Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis zijn in algemene zin voldoende flexibel om gebruik te maken van alternatieve foerageerplaatsen en verbindingsroutes gelegen in de nabijheid van het plangebied. Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger verplaatsen zich doorgaans over een afstand tot 5 km om van verblijfplaats tot foerageergebied te komen, terwijl Rosse vleermuizen afstanden tot circa 20 km overbruggen. Gewone dwergvleermuizen en Laatvliegers zijn afhankelijk van lijnvormige landschapselementen om zich langs te verplaatsen. Rosse vleermuizen daarentegen vliegen rechtstreeks en maken geen gebruik van landschapselementen om van verblijfplaats tot foerageergebied te komen. Mogelijke alternatieven zijn gelegen langs de Industrieweg, het havengebied en het Zuider-afwateringskanaal. De gunstige staat van instandhouding van genoemde vleermuissoorten komt in geen geval in het geding. Door de voorgenomen ontwikkeling worden de algemene verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12) in geen geval overtreden. Een ontheffingsaanvraag voor vleermuizen is niet noodzakelijk.
4.4.2 Beschermde gebieden
Naast de invloed op de flora en fauna in het gebied zelf, is van belang of er invloed is op beschermde natuurgebieden.
Wet- en regelgeving
Natuurbeschermingswet, 1998, Artikel 19j
Een bestuursorgaan houdt bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening
- a. met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied, en
- b. met het op grond van artikel 19a of artikel 19b voor dat gebied vastgestelde beheerplan.
Ontwikkelingen die de kwaliteit van Natura 2000-gebieden in significante mate kunnen aantasten zijn niet toegestaan.
Ecologische Hoofdstructuur
De bescherming van de ecologische hoofdstructuur is vastgelegd in de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant. In artikel 4.2 van de verordening is vastgelegd dat een bestemmingsplan buiten de ecologische hoofdstructuur dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS ertoe strekt dat de negatieve effecten worden beperkt en indien dit niet mogelijk is worden gecompenseerd.Er is daarom onderzocht of sprake kan zijn van negatieve effecten van de nabijgelegen EHS.
Huidige situatie
Natura 2000-gebieden
In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000 gebieden Langstraat (ca 2 km), Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen (ca 2,5 km) en op grotere afstand Loevestein, Pompveld en Kornsche Boezem.
Ecologische Hoofdstructuur
Daarnaast ligt het plangebied op circa 250 meter van de Ecologische hoofdstructuur. Het gaat om de kerngebieden Bergsche Maas en Gansoyense uiterwaard.
Beschermd Natuurmonument
Het dichtstbijzijnde Beschermde natuurmonument het Eendennest bevindt zich op circa 6 km afstand van het plangebied. De Biesbosch Zuidwaard, aangewezen als Wetland, ligt ruim 12,5 km van het plangebied vandaan.
Mogelijke effecten op omliggende natuurgebieden
Van belang is de vraag of ontwikkelingen die het bestemmingsplan Afbouw Haven I-VI mogelijk maakt - gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor de Natura 2000-gebieden in het plangebied en de directe omgeving - de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in die gebieden kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen. Voor de EHS dient in beeld gebracht te worden of de ontwikkeling leidt tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken. De beschermde gebieden liggen- met uitzondering van de uiterwaarden ten noorden van het plangebied- op grotere afstand van het bedrijventerrein waardoor directe effecten van verstoring niet aan de orde zijn. In dit kader is wel van belang te onderzoeken of een toename van de stikstofemissie schade kan toebrengen aan de in de buurt liggende Natura 2000 en EHS gebieden.
Voor de uiterwaarden aan de Noordzijde is daarnaast in beeld gebracht of effecten zijn te verwachten ten gevolge van verstoring door geluid en licht.
Stikstofproblematiek
De hoeveelheid depositie die een ecosysteem maximaal kan verdragen zonder schade te ondervinden, wordt de kritische depositiewaarde of kritische belasting genoemd. Bij de meeste Natura 2000 -gebieden in Nederland overschrijdt de huidige belasting met Stikstof in ruime mate de kritische depositiewaarde, zowel voor het habitattype dat het gevoeligst is voor de invloed van stikstof, als voor diverse (iets) minder gevoelige habitattypen. De grootste belasting van stikstof is afkomstig uit de landbouw. Overmatige depositie van stikstof leidt tot verstoring van de voedingstoffenbalans in de bodem en verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater, wat kan leiden tot de achteruitgang of zelfs het verdwijnen van karakteristieke soorten in bossen en natuurterreinen.
Voor het plangebied zijn berekeningen gemaakt van de huidige en de toekomstige situatie, zie Bijlagenboek. Hieruit blijkt dat ter hoogte van de natura-2000 gebieden Langstraat en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen sprake is van een toename van circa 0,02 µg/m3. De kritische depositiewaarden worden uitgedrukt in mol/ha/jaar. 1 µg/m3 NOx komt overeen met minder dan 0,002 mol/ha /jaar. De toename van de stikstofemissie is met 0,00004 mol/ha/jaar dan ook verwaarloosbaar. In de beleidsregel Stikstof en beschermde natuurmonumenten Noord-Brabant is in artikel 4.1 opgenomen dat voor de effectbepaling rekening moet worden gehouden met minder dan 0,051 mol N/ha/jr. Zoals bovenstaand is aangegeven, is de toename minder.
Ter plaatse van de Ecologische Hoofdstructuur aan de noordzijde bedraagt de toename circa 0,15 µg/m3 (0,0003 mol/ha/jaar).Ter plaatse van de de Ecologische verbindingszones aan de west en aan de oostzijde bedraagt de toename circa 0,11 µg/m3 (0,0002 mol/ha/jaar).
Daarbij moet bovendien worden bedacht dat nog geen rekening is gehouden met de verwachte afname van het achtergrondniveau ten gevolge van het verdwijnen van het agrarisch gebruik ter plaatse. Het plangebied omvat ongeveer 26 ha. Uitgaande van grasland met een maximale veebezetting van 2,5 runderen per hectare, levert het plangebied als bedrijventerrein per hectare per jaar 2.160 kg minder ammoniak op. Dat komt overeen met elk jaar 1.400 mol op elk van de hectares in het plangebied. Waar de vier kilometerhokken waar het plangebied in ligt, nu tussen de en 1.570 en 2.290 mol N/ha.j kennen, zou dat dus tot een halvering (en bijna nihillering) leiden. In werkelijkheid wordt de afname tot de positie van de stal (type A1.100.1) gerekend en zal deze in de omgeving verspreiden en daardoor niet voor plangebied zelf in die mate merkbaar zijn. Bij andere veebezetting, diersoort en ander grondgebruik zoals akkerbouw is de afname minder.
Conclusie Stikstofemissie
Voor de huidige en de toekomstige situatie is een berekening gemaakt wat betreft de emissie van NOx. Hieruit blijkt dat de toename van stikstofoxiden op de omliggende natura 2000 gebieden nihil is. Siginificant negatieve effecten ten gevolge van de aanleg van het bedrijventerrein kunnen dan ook worden uitgesloten.
Invloed van licht op de EHS
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft onderzoek plaatsgevonden naar de lichtuitstraling. Dit onderzoek is opgenomen in het Bijlagenboek. In dit onderzoek zijn de effecten op hemelhelderheid en horizonvervuiling van de planontwikkelingen Afbouw Haven I-VI op natuurgebieden gelegen in de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) kwantitatief bepaald. Uit het onderzoek blijkt dat in de EHS nauwelijks een toename is van de al aanwezige horizonvervuiling ten gevolge van wegen, jachthaven en bestaand industrieterrein.
Invloed van geluid op de EHS
Een aantal vogelsoorten maakt in de wintermaanden gebruik van de Gansooiensche en Capelsche Uiterwaard als slaap- en foerageergebied, deze zijn benoemd in onderstaande tabel [bron: natuurgebiedsplan 'Westelijke Maasvallei', 25 september 2007]. In het concept-gebiedendocument worden voor de kolgans, de wintertaling, de pijlstaart en de slobeend instandhoudingsdoelstellingen omschreven (geel gearceerd). De andere voorkomende soorten zijn daarmee voor de toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 niet relevant. Het is nauwelijks na te gaan of deze vogels uit de Biesbosch komen en gebruik maken van gebiedsdelen binnen de toekomstige geluidscontour. Mocht dat echter het geval zijn, dan zullen deze individuen naar verwachting niet of nauwelijks worden verstoord door geluid omdat ze daarvoor niet gevoelig zijn (bron: effectenindicator van site Ministerie van LNV, zie ook tabel 2.1. Bovendien is het gebied waar de geluidsbelasting toeneemt dermate klein ten opzichte van de foerageermogelijkheden in de omgeving, dat er ook daarom geen sprake zal zijn van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurwaarden van de Biesbosch.
Vogelsoort met instandhoudingsdoelstelling | gevoeligheid geluid |
kolgans | niet gevoelig |
slobeend | niet gevoelig |
wintertaling | niet gevoelig |
pijlstaart | niet gevoelig |
Overige vogelsoorten | gevoeligheid geluid |
kleine rietgans | niet gevoelig |
tureluur | gevoelig |
knobbelzwaan | niet vermeld in effectenindicator |
Wintervogels kunnen ook, naast de bescherming door de Natuurbeschermingswet 1998, worden beschermd door de aanwijzing van foerageergebieden van ganzen (en soms ook smienten) door provincies. Deze zijn in de directe omgeving niet aanwezig. Uit onderzoek blijkt het volgende ten aanzien van broedende vogels:
In het 'Akoestisch onderzoek effect aanpassing geluidszone Haven op verstoring vogels', opgenomen in het Bijlagenboek, wordt het volgende geconcludeerd: De 47 dB(A)-contour van het 24 uursgemiddelde ligt voor een waarneemhoogte van 0,5 meter boven plaatselijk maaiveld volledig binnen de nieuwe 50 dB(A)-zonegrens van industrieterrein Haven. Dit betekent dat geen verstoring van vogels optreedt. Voor de volledigheid zijn aan de rand van het Natura 2000-gebied ten zuidwesten van het industrieterrein aanvullende geluidberekeningen uitgevoerd. Ter plaatse wordt een geluidbelasting veroorzaakt van ten hoogste 48 dB(A). Gezien de ligging van deze punten ten opzichte van de Rijksweg A59 mag worden gesteld dat voor de betreffende (weide)vogels het industrielawaai ter plaatsen ondergeschikt is aan het wegverkeerslawaai. Het 24 uurs gemiddelde bedraagt ter plaatse ten hoogste 45 dB(A).
Verdroging
Buiten de chemische bodemkwaliteit heeft men bij industrieterrein Haven (totaal) te maken met een afdekkende kleilaag. Deze kleilaag begint bij het maaiveld en heeft een wisselende dikte in het industrieterrein.
Ten zuidwesten van het industrieterrein Haven ligt een Natura 2000 gebied. Het Natura 2000 gebied bestaat uit een aantal natuurterreinen ( het Labbegat, de Dullaert, de Dulver en de Hoven) en is gelegen op de grens van de zandgronden, het rivierengebied en zeekleigronden. Vanuit het Kempisch plateau komt een diepe kwelstroom naar boven onder het Natura 2000 gebied en schept daarmee voorwaarden voor de ontwikkeling van een bijzondere vegetatie, zoals kranswiersoorten, krabbescheer en fonteinkruiden.
Als de afdekkende kleilaag op het industrieterrein wordt doorbroken wordt de waterhuishouding aangetast. Aantasting vindt plaats als de grondwaterstand onder bedrijventerrein Haven verlaagd wordt, want dan gaat het terrein een deel van een kwelstroom naar zich toe trekken. Als dat gebeurt heeft dat effect op de waterhuishouding van het Natura 2000 gebied (de natte natuurparel westelijke Langstraat).
Bij Haven Zeven is, bij het bouwrijp maken, bewust gekozen voor het niet permanent doorbreken van de kleilaag. Iwaco heeft dit in 2000 onderzocht en gerapporteerd (rapport 37674). In het bestemmingsplan Haven Zeven zijn aanvullende voorschriften opgenomen om het doorbreken van de kleilaag in de toekomst te voorkomen.
Voor het overige deel van het industrieterrein zijn deze aanvullende voorschriften niet noodzakelijk. De motivatie hiervoor is dat de kleilaag hier steeds dunner wordt. Dit deel van het industrieterrein ligt bovendien steeds verder van het Natura 2000-gebied af.
Bij de ontwikkeling van het industrieterrein is bij de ontwikkeling van deel 1 tot en met 5 geen rekening gehouden met de aanwezige kleilaag en het doorbreken van deze laag. Bij de aanleg van Haven 6 is wel naar de kleilaag en grondwater gekeken, maar niet in relatie tot het Natura 2000 gebied. Er is toen zelfs voor gekozen om de kleilaag op een aantal plaatsen bewust te doorbreken. Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat deze doorbrekingen voor problemen in het Natura 2000-gebied hebben gezorgd.
De dikte van de kleilaag neemt van het noordwesten naar het zuidoosten af. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat verdrogingseffecten zijn uit te sluiten.
4.5 Verkeer
Als gevolg van het nieuwe programma en de nieuwe infrastructuur wijzigen de verkeersstromen in het oostelijke deel van het bedrijventerrein. Hiertoe is een analyse van de verkeersontwikkeling opgesteld, zie Bijlagenboek.
De omvang van de gewijzigde verkeerstromen is afhankelijk van het type bedrijf dat straks in het gebied wordt gerealiseerd. Daarom zijn twee scenario’s opgesteld:
- 1. Een arbeidsintensieve bedrijfsvoering met 80 arbeidsplaatsen per hectare. Dit leidt tot 1.620 arbeidsplaatsen in het plangebied.
- 2. Een arbeidsextensieve bedrijfsvoering met 50 arbeidsplaatsen per hectare. Dit leidt tot 1.010 arbeidsplaatsen in het plangebied.
Het extra programma alsmede de nieuwe infrastructuur leiden tot de volgende intensiteiten in 2020 bij een hogere dichtheid van het aantal arbeidsplaatsen:
wegvak | autonoom | plan | toe- of afname | |
1 | verlengde Kloosterheulweg | - | 3.800 | - |
2 | Industrieweg | 3.000 | 2.600 | -13% |
3 | Weteringweg-oost | 3.800 | 3.900 | +3% |
4 | Weteringweg-west | 2.600 | 1.900 | -27% |
5 | Kloosterheulweg | 5.200 | 7.800 | +50% |
6 | Altenaweg | 7.100 | 7.400 | +4% |
7 | afrit 38 Waalwijk-centrum | 6.200 | 6.700 | +8% |
Intensiteiten bij hogere dichtheid van arbeidsplaatsen
Het nieuwe arbeidsintensieve programma leidt op de nieuwe infrastructuur – de verlengde Kloosterheulweg – tot circa 3.800 voertuigen per dag. Op de nieuwe wegen die toegang bieden aan de nieuwe bedrijven blijft de intensiteit onder de 1.200 voertuigen per dag. Om het plangebied van de afbouw te bereiken wordt onder andere de bestaande Kloosterheulweg gebruikt. Op dit deel leidt het nieuwe programma tot een toename van het verkeer met 50% en stijgt de intensiteit in 2020 naar bijna 8.000 voertuigen per dag. De verwachte intensiteit op de Kloosterheulweg is acceptabel voor de functie en inrichting van de weg.
Op de toeleidende wegen naar het plangebied (Altenaweg, afrit 38 en de Weteringwegoost) neemt de verkeersdruk relatief beperkt toe. De nieuwe infrastructuur zorgt voor enige verlichting op de Industrieweg, waar de intensiteit met circa 400 voertuigen per dag (ruim 10%) afneemt. Ook op het westelijke deel van de Weteringweg neemt de verkeersdruk af. De verkeersdruk bij een lagere dichtheid van arbeidsplaatsen in het plangebied is in 2020 als volgt:
wegvak | autonoom | plan | toe- of afname | |
1 | verlengde Kloosterheulweg | 2.400 | ||
2 | Industrieweg | 3.000 | 2.700 | -10% |
3 | Weteringweg-oost | 3.800 | 3.900 | +3% |
4 | Weteringweg-west | 2.600 | 1.900 | -27% |
5 | Kloosterheulweg | 5.200 | 6.900 | +33% |
6 | Altenaweg 7 | 7.100 | 7.300 | +3% |
7 | afrit 38 Waalwijk-centrum | 6.200 | 6.500 | +5% |
Intensiteiten bij lagere dichtheid van arbeidsplaatsen
De intensiteit op de nieuwe infrastructuur, waarvan de verlengde Kloosterheulweg de belangrijkste is, komt bij een lagere dichtheid van arbeidsplaatsen op circa 2.400 voertuigen per dag uit. De toename op de bestaande Kloosterheulweg bedraagt in dat scenario 33%. Bijna 7.000 voertuigen maken per dag gebruik van dat wegvak. Evenals bij de hogere dichtheid neemt de intensiteit op de Industrieweg met 10% af. Ook in dit scenario geldt dat de huidige inrichting van de bestaande wegen volstaat om het verkeer vlot en veilig af te wikkelen. Voor het kruispunt Kloosterheulweg – Weteringweg is een voorrangskruispunt logisch. Een rotonde is een alternatief.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling is qua verkeersontwikkeling acceptabel.
4.6 Geluid
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Haven I t/m VI. Onderzocht is of het mogelijk is het plangebied deel uit te laten maken van dit industrieterrein, zonder dat de zone verder wordt vergroot. Momenteel is voor het industrieterrein Haven I t/m VI sprake van een overschrijding van de zonegrens aan de zuidzijde en is dit derhalve niet mogelijk.
De gemeente werkt momenteel echter aan een betere verdeling van de beschikbare geluidruimte door middel van het vaststellen van een geluidreductieplan +, een zonebeheerplan en een bestemmingsplan geluidtoedeling. In deze plannen is rekening gehouden met de wens van de gemeente om Afbouw Haven I-VI onderdeel uit te laten maken van het industrieterrein.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- het bedrijventerrein Afbouw Haven I-VI maakt vooralsnog geen onderdeel uit van het industrieterrein Haven; geluidzoneringsplichtige inrichtingen worden dan ook niet toegestaan.
- wanneer geluidruimte is ontstaan ten gevolge van de in het Geluidreductieplan+ en zonebeheerplan voorgestelde maatregelen, kunnen geluidzoneringsplichtige inrichtingen middels een wijzigingsbevoegdheid worden toegestaan. Aangezien het bedrijventerrein hiermee onderdeel uit gaat maken van het geluidgezoneerde industrieterrein, is in dezelfde wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om de geluidzone aan te passen in die zin dat het bedrijventerrein Afbouw Haven I t/m VI niet langer deel uitmaakt van de geluidzone.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij bepaalde overheidsbesluiten de gevolgen van dit besluit op de luchtkwaliteit beoordeeld dienen te worden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het vaststellen van een bestemmingsplan, het verlenen van een milieuvergunning en het nemen van een wegaanpassingsbesluit. Concreet kan een project doorgang vinden wanneer:
- voldaan wordt aan de grenswaarden voor vervuilende stoffen, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer, of
- de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het besluit 'niet in betekenende mate' is; er is sprake van een 'niet in betekenende mate' wanneer er een toename van een stof genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer is van minder dan 3% ten opzichte van de grenswaarde, of
- als het plan is opgenomen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Het NSL is bij Kabinetsbesluit vastgesteld op 1 augustus 2009 en sindsdien van kracht. De ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is opgenomen in het NSL (IBnr. 538). Daarom hoeft er geen afzonderlijke toets meer plaats te vinden met betrekking tot normen voor luchtkwaliteit en kan een beroep gedaan worden op artikel 5.16 eerste lid, onder d van de Wet milieubeheer. Concreet betekent dit dat als een ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in het NSL, de ruimtelijke ontwikkeling voor het aspect luchtkwaliteit doorgang kan vinden.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de invloed van ontwikkeling van het bedrijventerrein Afbouw Haven I t/m VI op de luchtkwaliteit. Daarbij is zowel gekeken naar de invloed van industriële bronnen (puntbronnen) als van het wegverkeer (lijnbronnen). Met betrekking tot industriële bronnen is gebleken dat de invloed van de nog te vestigen bedrijvigheid op het industrieterrein op de lokale luchtkwaliteit gering is.
Met betrekking tot het wegverkeer blijkt uit de scenarioberekeningen dat:
- voor stikstofdioxide in 2011 en 2020 (zowel in- als exclusief de voorgenomen uitbreiding) de grenswaarden of plan- en alarmdrempels voor de jaargemiddelde concentratie en de uurgemiddelde concentratie niet worden overschreden.
- voor fijn stof in 2011 en 2020 (zowel in- als exclusief de voorgenomen uitbreiding) de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en de 24 uursgemiddelde concentratie niet worden overschreden.
De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden dus niet overschreden. De volledige onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het Bijlagenboek bij deze toelichting.
4.8 Milieuzoneringen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden en functies, zoals woonbebouwing. Milieuzonering dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Om het begrip milieuzonering voor de praktijk te concretiseren wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven 'Bedrijven en milieuzonering' met daarin opgenomen de Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven wat de uitstraling is in milieuhygiënisch opzicht. Deze uitstraling wordt bepaald aan de hand van een aantal aspecten. Het gaat hierbij om de aspecten geur, stof, geluid en gevaar, met daarnaast aandacht voor de indices verkeer, visueel, bodem en lucht.
De mate van uitstraling wordt vastgelegd in een zestal milieucategorieën, oplopende van bedrijvigheid met een lichte (categorie 1) naar bedrijvigheid met een zware milieuhygiënische uitstraling (categorie 6). Iedere categorie correspondeert met een bepaalde wenselijke afstand tot milieugevoelige functies.
Andersom geldt ook dat binnen een milieucirkel nieuwbouw van milieugevoelige objecten, zoals woningen, niet zonder meer is toegestaan. Dit enerzijds om de mogelijkheden van het bedrijf niet (verder) te beperken en anderzijds om de milieugevoelige functie te beschermen. Gevoelige functies nabij het plangebied betreffen de woningen langs de Zomerdijk en de bedrijfswoningen/woonwagens op het bedrijventerrein Haven. Aangezien deze functies op meer dan 200 meter afstand liggen en het bestaande bedrijventerrein Haven op een kortere afstand ligt van deze functies, is geen sprake van nieuwe belemmeringen en resulteert de Afbouw niet in een (onevenredige) aantasting van het woon- en leefklimaat van de betreffende functies.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- Bij het toekennen van de bestemmingen is rekening gehouden met de VNG-systematiek van SBI-codering.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. In het Bijlagenboek worden onder andere de externe veiligheidsaspecten behandeld. Hierin is ook het advies van de regionale brandweer opgenomen.
Bevi-inrichtingen worden op Afbouwhaven middels een wijzigingsbevoegdheid toegestaan, onder voorwaarde dat:
- het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op eigen terrein van de inrichting en/of over openbaar groen, verkeersdoeleinden of water ligt.
Een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen voor Bevi-inrichtingen met een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar buiten de grens van de inrichting onder voorwaarden dat het groepsrisico wordt verantwoord.
Daarnaast zijn enkele Bevi-inrichtingen in de directe omgeving gelegen, waarvan het invloedsgebied over het nieuwe deel van het bedrijventerrein is gelegen. Het betreft inrichtingen gelegen op het al gerealiseerde deel van het industrieterrein Haven I t/m VI. Binnen het plangebied zijn geen PR 10-6 contouren gelegen van bestaande Bevi-inrichtingen. Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van diverse Bevi-inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico op grond van art. 13 van het Bevi opgenomen in het Bijlagenboek.
Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.
Omdat het groepsrisico van alle in de omgeving van het plangebied gelegen wegen en vaarwegen ruim onder de oriënterende waarde is gelegen en er geen sprake is van een relevante toename van het groepsrisico is op grond van de Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" een (nadere) verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Als gevolg van buisleidingen is er binnen het plangebied geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.
De buisleidingen zijn weergegeven op de verbeelding. Voor alle opgenomen buisleidingen geldt een belemmerende strook van 5 meter, waarin geen bebouwing mag worden gerealiseerd (kwetsbaar of niet kwetsbaar) met uitzondering van bouwwerken die noodzakelijk zijn voor gebruik, onderhoud en beheer van de leiding.
Het groepsrisico als gevolg van buisleidingen binnen het plangebied ligt ruim onder de oriënterende waarde. Op grond van het Bevb dient het groepsrisico te worden verantwoord. De verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in het Bijlagenboek.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van diverse Bevi-inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico op grond van art. 13 van het Bevi opgenomen;
- Bevi-inrichtingen worden in het bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid toegestaan, onder voorwaarde dat het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar niet buiten de grens van de inrichting ligt. Een wijzigingsbevoegdheid wordt opgenomen voor Bevi-inrichtingen met een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar buiten de grens van de inrichting onder voorwaarden dat het groepsrisico wordt verantwoord.
- De buisleidingen zijn weergegeven op de plankaart. Voor de buisleidingen geldt een belemmerende strook van 5 meter, waarin geen bebouwing mag worden gerealiseerd (kwetsbaar of niet kwetsbaar) met uitzondering van bouwwerken die noodzakelijk zijn voor gebruik, onderhoud en beheer van de leiding.
- Het groepsrisico als gevolg van buisleidingen binnen het plangebied ligt ruim onder de oriënterende waarde. Op grond van het Bevb dient het groepsrisico te worden verantwoord.
- Een verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in het Bijlagenboek.
4.10 Technische Infrastructuur
Dit aspect betreft de boven- en ondergrondse technische infrastructuur. Binnen het plangebied loopt een bovengrondse hoogspanningsleiding. De hoogspanningsleidingen zijn belast met een zakelijk recht. Ter bescherming van de veiligheid rondom bovengrondse hoogspanningsleidingen wordt ter weerszijde van de lijn een vrije strookbreedte gehanteerd. In deze strook wordt een aantal belemmeringen opgelegd ten aanzien van onder andere bebouwingen en opstallen, hoogopgroeiende beplanting en werkzaamheden. De benodigde belemmeringenstrook is afhankelijk van het spanningsniveau van de verbinding en de uitvoering van de hoogspanningsleiding. Voor de Hoogspanningslijn Geertruidenberg-'s-Hertogenbosch (150 kV) die door het plangebied loopt, geldt een belemmeringenstrook van 25 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding.
Noordzijde plangebied
Zuidzijde plangebied
Naast deze hoogspanningsleiding liggen in het plangebied de volgende leidingen welke planologisch beschermd moeten worden:
- Aardgastransportleidingen van de Gasunie;
- (Nat) gas-leidingen van Clyde petroleum;
- Een rioolpersleiding.
Meer over deze gasleidingen in de paragraaf Externe Veiligheid. Voor rioolpersleidingen geldt in beginsel een belemmeringenstrook van 6 meter. Dat wil zeggen 3 meter ter weerszijde van het midden van de leiding.
Daarnaast liggen in de berm van de Hazardweg enkele middenspanningskabels en een lage druk gasleiding. Deze hoeven planologisch niet beschermd te worden en zullen tijdens het bouw- en woonrijpmaken verlegd worden. De milieustraat blijft gehandhaafd. Het riool aldaar blijft derhalve ongemoeid. Hetzelfde geldt voor kabels en leidingen onder de Weteringweg. Deze ligt ook buiten het plangebied.
Tot slot geldt er een hoogtebeperking ten gevolge van de aanwezigheid van laagvliegroutes (30 m hoog). Dit is echter geen harde norm.
Uitgangspunten/randvoorwaarden voor het bestemmingsplan:
- Aardgasleidingen: zie paragraaf 4.9 Externe veiligheid.
- Hoogspanningsleiding Geertruidenberg - 's-Hertogenbosch met de daarbij behorende beschermingszone krijgt een passende bestemming.
- Hoofdleidingen en Clyde petroleumleidingen, met een daarbij behorende beschermende zone krijgen een passende bestemming.
- Rioolpersleidingen krijgen een passende bestemming.
4.11 Duurzaam Bouwen En Energie
Beleid gemeente
In het voorjaar van 2009 heeft de Raad van de gemeente Waalwijk uitgesproken dat Waalwijk op de lange termijn (2043) klimaatneutraal moet zijn. Dit is een zeer ambitieuze doelstelling, die vraagt om acties op ieder denkbaar terrein. Het gaat daarbij om adaptatie en mitigatie.
Adaptatiemaatregelen zijn er op gericht de samenleving zodanig in te richten dat de gevolgen van klimaatverandering die gaat optreden, kunnen worden opgevangen. Een voorbeeld van een adaptatiemaatregel is de aanpassing van het rioolstelsel, zodat hevige regenbuien kunnen worden verwerkt.
Met mitigatiemaatregelen wordt geprobeerd de klimaatverandering beperkt te houden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan beperking van de CO2- uitstoot. Bij mitigatie moet vooral worden gedacht aan verduurzaming van de energiehuishouding. Het belangrijkste daarbij is energiebesparing. Daarna komt de productie van zoveel mogelijk duurzame energie. De gebouwde omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Adaptatie- en mitigatiemaatregelen vormen samen het klimaatbeleid.
De gemeente Waalwijk heeft in 2005 beleid met betrekking tot duurzaam bouwen (Dubo) vastgesteld. Bij DuBo zet de gemeente de Gemeentelijke Praktijkrichtlijn (GPR) als instrument in. De GPR kent vijf modules of aandachtsvelden, te weten 'energie', 'milieu', 'gezondheid', 'gebruikskwaliteit' en 'toekomstwaarde'.
In aansluiting op de klimaatambitie kiest de gemeente bij DuBo voor 'energie' als speerpunt. Waar mogelijk moet energie worden bespaard (bijvoorbeeld door goede isolatie), en moet duurzame energie worden geproduceerd (bijvoorbeeld met zonnepanelen op daken). In principe wordt bij alle ontwerpactiviteiten geprobeerd om Dubo te stimuleren. Dit betekent zowel bij woningbouw als bij utiliteitsbouw en zowel bij nieuwbouw als bij renovatie. Zelfs stedenbouwkundige ontwerpactiviteiten kunnen worden meegenomen.
In het Bouwbesluit worden wettelijke eisen gesteld aan de kwaliteit van gebouwen. Daarmee zijn ook eisen opgenomen met betrekking tot Dubo. De gemeente mag geen extra maatregelen bovenop deze eisen uit het Bouwbesluit voorschrijven. Wel mag de gemeente met de bouwpartijen op vrijwillige basis afspraken maken over een hoger ambitieniveau. De enige weg waarlangs dit kan gebeuren is via overleg. Dat is precies wat het Dubobeleid van de gemeente inhoudt. In goed overleg met de bouwpartijen en met toepassing van de GPR om objectieve kwaliteitsafspraken te maken, wordt geprobeerd om verder te komen dan de eisen die in het Bouwbesluit zijn vastgelegd. Waar het Bouwbesluit op rijksniveau steeds wordt aangescherpt, denk bijvoorbeeld aan de EPC voorschriften, probeert de gemeente deze aanscherpingen steeds voor te blijven. Steeds wordt geprobeerd iets extra's te doen. De ambities van de gemeente blijven hierbij wel realistisch.
Samengevat zet de gemeente in de gebouwde omgeving in het kader van het klimaat- en DuBobeleid met name in op energiebesparing en op de productie van Duurzame Energie.
Uitgangspunten bestemmingsplan Afbouw bedrijventerrein Haven I t/m VI
- Intensief ruimtegebruik als algemeen uitgangspunt.
- Rekening houden met de gevolgen van duurzaam bouwen.
- Mogelijk maken van voorzieningen voor het verduurzamen van de energievoorziening, bijvoorbeeld zonnepanelen op platte daken van bedrijfspanden.
Signalering
- Duurzaam bouwen en inrichten is van invloed bij het aanvragen van een omgevingsvergunning via regels omtrent EPC (energieprestatiecoëfficiënt) op grond van het Bouwbesluit. Voor een aantal voorzieningen met hoog en/of duurzaam rendement is ook op basis van milieuregelgeving toestemming nodig.
- het interactieve proces met bedrijven en bewoners op basis van de Nota Wensbeelden Bedrijventerreinen en Detailhandelsvisie is positief voor een duurzame invulling van het plangebied.
Zuinig ruimtegebruik:
Uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik is het wenselijk dat nieuw uit te geven bedrijventerrein optimaal benut kan worden. Evenals bij het bestemmingsplan Bedrijventerreinen is in dit plan derhalve gekozen voor ruime bestemmingsplanmogelijkheden. De geboden mogelijkheden zijn wel zodanig gekozen dat deze in balans zijn met de aard, schaal en omvang van het bedrijventerrein en de omgeving.
Interactie met omgeving en leefbaarheid
Bij de planvorming is uitgebreid aandacht besteed aan dit thema. Het plan is zodanig va opzet dat geen sprake is van onevenredige verstoring van de leefomgeving. Als voorbeeld wordt genoemd dat bij de situering en keuze van lichtmasten niet alleen de verkeers- en sociale veiligheid in ogenschouw genomen wordt, maar tevens getracht wordt de uitstraling naar het aangrenzende (agrarisch) gebied zoveel mogelijk te beperken.
Vervoer van personen en goederen
Dit thema overstijgt het bestemmingsplan. Niettemin kan met vrij eenvoudige middelen toch iets gedaan worden. Zo wordt een (veilig) vrijliggend fietspad langs de verlengde Kloosterheulweg gerealiseerd. Bovendien kan bij de uitgifte gestuurd worden op de vestiging van multimodale transportcentra en aan transport en logistiek gelieerde bedrijven, iets waarmee bovendien aangesloten wordt bij de ambities van Waalwijk en de regio Hart van Brabant.
4.12 M.e.r.-plicht
M.e.r.-plicht
De vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht omvat twee subvragen:
- 1. Is het plan kaderstellend voor toekomstige m.e.r.(beoordelings)plichtige-activiteiten? De ontwikkeling van Afbouw Haven I-VI betreft een activiteit uit de D-lijst van het Besluit mer (D 11.3 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar blijft met 36 hectare bruto onder de drempelwaarde: gevallen waarin de ontwikkeling betrekking heeft op een oppervlakte van meer dan 75 hectare. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden;
- 2. Kan het plan leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van een nabijgelegen Natura 2000-gebied? Wanneer dit niet op voorhand kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en geldt daarmee ook een m.e.r.-plicht. Deze vraag staat los van de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Uit de paragraaf natuur is gebleken dat siginificant negatieve effecten op nabijgelegen natura-2000 gebieden kunnen worden uitgesloten.
In onderstaand schema is het bovenstaande nogmaals schematisch weergegeven.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Uit het voorgaande blijkt dat voor het bestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden doorlopen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
In onderstaande tabel is per milieuaspect aangegeven welke invloed de functieverandering heeft. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar voorgaande paragrafen.
Aspect | Invloed functieverandering |
Water | Compensatie en retentie vinden plaats in een waterpartij. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het waterschap. |
Bodem | Vanwege de lichte mate van verontreiniging zijn de risico's voor de volksgezondheid en het milieu verwaarloosbaar. Daarnaast is er geen sprake van noemenswaardige verspreidingsrisico's. |
Archeologie | Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde, er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten op de archeologische waarden. |
Geluid | Het plan maakt middels een wijzigingsbevoegdheid de vestiging van grote lawaaimakers mogelijk. De bestaande geluidzone zal hiervoor echter niet worden uitgebreid. Er is dan ook geen sprake van een toename van de geluidbelasting ten gevolge van de ontwikkeling, maar uitsluitend van een andere verdeling over het bedrijventerrein. |
Verkeer | De ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op de Kloosterheulweg, deze toename is echter acceptabel. |
Luchtkwaliteit | Uit de berekening luchtkwaliteit blijkt dat de berekende waarden ruim onder de grenswaarden voor luchtkwaliteit liggen. |
Externe veiligheid | Realisatie van het plan leidt tot een toename van het groepsrisico, maar er is geen significante toename van het groepsrisico. |
Natuur - Flora en fauna | De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van aanwezige flora en fauna. Voorwaarde is wel dat werkzaamheden worden gestart buiten het broedseizoen van vogels. |
Natuur- beschermde gebieden | Realisatie van het plan leidt niet tot siginificant negatieve effecten op de omliggende EHS- en Natura 2000 gebieden. |
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat ruimschoots wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.
Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Voor zover sprake kan zijn van negatieve effecten op het milieu, worden voldoende waarborgen opgenomen in het bestemmingsplan om dit te voorkomen.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
De planmethodiek is afgestemd op de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd. Binnen deze systematiek is omwille van uniformiteit en overzichtelijkheid gezocht naar een wijze van bestemmen die aansluit op de regeling voor de bestemmingsplannen Bedrijventerreinen van de gemeente.
5.2 Algemene Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
5.3 Algemene Toelichting Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2 en 3. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene aanduidingsregels
In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' zijn de bepalingen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen opgenomen. In dit artikel is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Deze aanduiding regelt de geluidzone van het bedrijventerrein Haven.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Het toestaan van geluidzoneringsplichtige inrichtingen is enkel mogelijk als er voldoende geluidruimte aanwezig is. De geluidruimte wordt geregeld in het het facetbestemmingsplan Geluidtoedeling Bedrijventerrein Haven met het identificatienummer NL.IMRO.0867.BPWWGeluidbedHaven-vo01.
Afstemmingsbepaling
Met deze regel is bepaald dat naast dit bestemmingsplan ook de regels uit het bestemmingsplan Geluidtoedeling Bedrijventerrein Haven van kracht blijft. Op deze manier is het mogelijk om, wanneer voldoende geluidruimte is ontstaan binnen de geluidzone, geluidruimte toe te kennen aan de bedrijven op Afbouw Haven I t/m VI.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
5.4 Bestemmingen
5.4.1 Bestemming Bedrijventerrein
Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hierbinnen zijn ook paden en wegen toegestaan, waarmee de interne ontsluitingswegen flexibel zijn geregeld.
De verschillende milieucategorieën van de bedrijven zijn op de verbeelding aangegeven door middel van een aanduiding. Het betreft bedrijven in milieucategorie 3 t/m 5.
In het bestemmingsplan zijn zowel bestemmingsvlakken als bouwvlakken opgenomen. De bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
De maatvoering van de bebouwing is vastgelegd op de verbeelding en in regels. De bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen is vastgelegd op de verbeelding, dit betreft overal maximaal 16 meter. De overige maatvoeringen zijn vastgelegd in de regels, zoals de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.4.2 Overige enkelbestemmingen
Door het opnemen van de bestemming 'Bedrijventerrein' is een groot gedeelte van het plangebied voorzien van een bestemming. Naast deze bestemmingen zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
- Verkeer - Ontsluiting;
- Verkeer - Verblijf;
- Water;
5.4.3 Dubbelbestemmingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De regelingen omtrent buisleidingen zijn afgestemd op dit nieuwe besluit.
Daarnaast is een bovengrondse hoogspanningsleiding aanwezig in het gebied. Ook deze verbinding wordt voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding'. Ten behoeve van deze hoogspanningsleiding worden hoogspanningsmasten mogelijk gemaakt in de bouwregels.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening van 22 maart 2013 tot en met 2 mei 2013 ter inzage gelegen. Een ieder is gedurende deze termijn in de gelegenheid gesteld een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan in te dienen. Van deze gelegenheid hebben 3 personen gebruik gemaakt. Tevens is op 9 april 2013 een inloopbijeenkomst gehouden.
Daarnaast is in het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening vooroverleg met de gebruikelijke overlegpartners gevoerd. In Bijlage 2Nota van inspraak en wettelijk vooroverleg is een samenvatting inclusief beantwoording van de inspraakreacties, de inloopbijeenkomst en het vooroverleg opgenomen. Dit heeft geleid tot enkele wijzingen van het ontwerp bestemmingsplan. De conclusies uit deze bijlage zijn in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI heeft met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, met ingang van 27 september tot en met 7 november 2013 ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzageligging is er één zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht. In de Nota van zienswijzen is de zienswijze samengevat. De conclusies uit deze bijlage zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de Afbouw van Haven I t/m VI is een exploitatieberekening gemaakt, zie de bijlage in het Bijlagenboek. Hierbij is onder andere uitgegaan van:
- bouw- en woonrijp maken in 2014 en 2015;
- fasering in uitgifte van 2014 t/m 2021;
- diverse fondsstortingen (bovenwijkse voorzieningen, kunst- en cultuurfonds);
- een storting in het fonds bovenwijkse voorzieningen t.b.v. landschappelijke inpassing ex. artikel 2.2. van de Verordening Ruimte (zie par. 3.1.)
De berekening toont aan dat de plannen financieel haalbaar zijn.