Haven 8, fase 1
Bestemmingsplan - gemeente Waalwijk
Vastgesteld op 01-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan Haven 8, fase 1 met identificatienummer NL.IMRO.0867.bpwwhaven8fase1-va01 van de gemeente Waalwijk;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bedrijfsverzamelgebouw
een verzameling van onzelfstandige bedrijfsruimten binnen één gebouw op één 'bouwperceel bedrijf';
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van het inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwperceel bedrijven
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten en waarbij minimaal één zijde van het bouwperceel aan de openbare weg is gelegen;
1.14 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.15 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.16 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.17 brutovloeroppervlak
langs de opgaande scheidingsconstructie, dus langs de buitenomtrek van een buitenwand of de hartlijn van een scheidende wand (bouwmuur);
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, waaronder in ieder geval onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen;
1.19 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 geluidzone
een op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);
1.21 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
1.22 Groepsrisico
cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen een inrichting waar een gevaarlijk stof of een gevaarlijk afvalstof betrokken is.
1.23 kantoor:
gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;
1.24 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 pand
de kleinste bij totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.26 peil
- a. Voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. Indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.27 plaatsgebonden risico
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
1.28 verzameling van bedrijfsgebouwen
een verzameling van zelfstandig functionerende bedrijfsruimten binnen twee of meer aaneengebouwde gebouwen op meerdere 'bouwpercelen bedrijven'.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.2 de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 verticale diepte:
vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil;
Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en bij bedrijfsgebouwen behorende reclame-uitingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven behorend tot categorie 3.1 tot en met 5.3 van de in bijlage 1 opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - milieucategorie 3 tot en met 5';
- b. bedrijfsverzamelgebouwen en verzamelingen van bedrijfsgebouwen;
met de daarbij behorende:
- c. ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel, met uitzondering van voedings- en genotmiddelen, met dien verstande dat niet meer dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak gebruikt mag worden ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel tot een maximum van 100 m2;
- d. ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in sub a en b, met dien verstande dat:
- 1. indien het brutovloeroppervlak niet meer bedraagt dan 4000 m2, dan mag niet meer dan 50% van het totale brutovloeroppervlak gebruikt worden ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren;
- 2. indien het brutovloeroppervlak meer bedraagt dan 4000 m2, dan mag niet meer dan 2000 m2, plus 20% van het meerdere van 4000 m2 worden gebruikt ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren tot een maximum brutovloeroppervlak van 10.000 m2;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat voldaan wordt aan Artikel 9;
- g. wegen en paden;
- h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- i. tuinen, erven en verhardingen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
Niet tot de bestemming wordt gerekend:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- bevi-inrichtingen;
- bedrijfswoningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:
- a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
- b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning, lichtuitstraling en de privacy.
- c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. sublid 3.2.1 sub a en c ten behoeve van entreepartijen, representatieve ruimten, zoals showrooms, of andere ondergeschikte bouwdelen onder de voorwaarde dat zulks gewenst is in verband met een bijzondere gevelindeling of presentatie van gebouwen waarbij:
- 1. de afwijking over niet meer dan 20% van de gevelbreedte wordt gerealiseerd;
- 2. de afstand tot de weg niet minder bedraagt dan 5 m;
- 3. de bebouwing geen onevenredige afbreuk doet aan de gewenste stedenbouwkundige structuur;
- 4. op het betreffende perceel wordt voorzien in de parkeer- en rangeerbehoefte;
- b. sublid 3.2.1 sub a ten behoeve van de bouw van een portiersloge met een oppervlakte van maximaal 18 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van grootschalige transportbedrijven onder de voorwaarde dat de noodzaak van een portiersloge is aangetoond;
- c. sublid 3.2.1 sub b ten behoeve van het toestaan van een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte van 30% van het maximum toegestaan bebouwd oppervlak niet meer mag bedragen dan 40 m;
- 2. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening;
- 3. de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
- d. sublid 3.2.2 sub a ten behoeve van het toestaan van een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 40 m;
- 2. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening;
- 3. de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:
- a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
- b. gronden voor open opslag, tenzij het betreft open opslag welke volgt uit de aard van de bedrijfsactiviteit;
- c. gronden voor bedrijven zoals opgenomen onder 3.1 die niet voldoen aan Artikel 9 Parkeren, behoudens bedrijven en voorzieningen waarbij sprake is van een bestaande functie, mits de categorie of het type functie niet wijzigt en omvang ervan niet wordt vergroot.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen geldt de volgende regel:
- a. de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 geluidzone - industrie
In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' uitsluitend geluidsgevoelige objecten worden opgericht waarvoor een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet Geluidhinder is vastgesteld.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:
- a. van de bestemmingsregels en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak met ten hoogste 2 m wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Artikel 8 Bevi
8.1 Bevi-inrichtingen
- a. Bevi-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi', waarbij uitsluitend activiteiten, zoals in de navolgende tabel zijn weergegeven, zijn toegestaan:
SBI-code 2008 | Omschrijving | |
4791 | Distributiecentrum |
8.2 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
- a. lid 8.1 sub a, ten behoeve van het veranderen van de in de tabel genoemde activiteiten van bestaande Bevi-inrichtingen, mits het bedrijf kan aantonen dat de PR 10-6 contour is gelegen binnen het bouwperceel van de betreffende Bevi-inrichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi';
8.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Bevi-inrichtingen zoals genoemd in lid 8.1 sub a zijn uitsluitend toegestaan voor zover de feitelijke PR 10-6 contour berekend volgens de rekenmethoude uit de Revi zoals deze geldt op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan zijn gelegen:
- 1. binnen het bouwperceel van de betreffende Bevi-inrichting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi';
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het verwijderen van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi' indien de betreffende Bevi-inrichting ter plaatse is opgeheven;
- b. het toestaan van nieuwe bevi-inrichtingen binnen de bestemming Bedrijventerrein met inachtneming van het volgende:
- 1. het bedrijf kan aantonen dat de PR 10-6 contour is/zijn gelegen binnen het bouwperceel van de bevi-inrichting;
- 2. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het GR in het invloedsgebied van de inrichting;
Artikel 9 Parkeren
- a. Bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
- 1. Voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen voor auto's betekent 'in voldoende mate' dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
- 2. De afmetingen van de parkeerplaatsen voor auto's dienen te voldoenn aan de afmetingen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
- 3. door de situering van de parkeerplaatsen geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid op aangrenzende gronden;
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing:
- 1. op reeds bestaande functies, in de bestaande omvang, bestaand type functie of bestaande categorie;
- 2. indien bij een wijziging in het gebruik het aantal parkeerplaatsen voor auto's op basis van sub b minder is dan het aantal parkeerplaatsen dat benodigd was voor het voorheen aanwezige gebruik op het perceel, mits de activiteiten ten behoeve van die functie minder dan een jaar gestaakt zijn;
- d. een gebruiksverandering, dan wel de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen is toegelaten , in afwijking van het bepaalde onder a of b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
Artikel 10 Afstemmingsbepaling
De volgende bestemmingsplannen en de op dit bestemmingsplan betrekking hebbende herzieningen blijven, met inachtneming van het bepaalde in dit plan, van toepassing:
- NL.IMRO.0867.BPWWGeluidbedHaven-va01, het facetbestemmingsplan Geluidtoedeling Bedrijventerrein Haven, gemeente Waalwijk, met uitzondering van de aanduiding 'geluidzone - industrie' en de daarbij behorende bepalingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Haven 8, fase 1.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
De gemeente heeft een concrete marktvraag ontvangen voor het realiseren van een grootschalig logistiek bedrijf op het bedrijventerrein Haven 8.
De gronden die hiervoor benodigd zijn hebben een grootte van 8,35 ha. en liggen in het agrarisch gebied direct ten oosten van het distributiecentrum van Bol.com. Voor deze ontwikkeling dient een planologische procedure doorlopen te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen direct ten oosten van Afbouw Haven, zoals opgenomen op onderstaande afbeelding. De overige zijden worden begrensd door agrarisch gebied.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het plangebied is gelegen binnen het Bestemmingsplan Buitengebied, zoals vastgesteld op 9 december 2010. Hierbinnen heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid'. Tevens is over het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie 2' van het bedrijventerrein Haven gelegen. Bovendien ligt het plangebied voor een klein gedeelte binnen het bestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI, vastgesteld op 30 januari 2014. Binnen dit bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer' en 'Water' van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied en Afbouw Haven I t/m VI
1.4 Proces En Leeswijzer
Het bestemmingsplan Haven 8, fase 1 wordt opgesteld zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de procedurele aspecten in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Het bestemmingsplan Haven 8, fase 1 bestaat uit een geometrische plaatsbepaling en regels en wordt vergezeld van deze toelichting. De bestemmingen van de gronden zijn opgenomen in de geometrische plaatsbepaling. De plankaart geeft een verbeelding van deze geometrische plaatsbepaling. Door middel van kleuren, arceringen en coderingen zijn daarbij de bestemmingen aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In voorliggende toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de achtergronden van het plan. Er wordt een beschrijving van het plan gegeven en er wordt ingegaan op het verrichtte onderzoek.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie.
Hoofdstuk 3 behandeld het relevante beleid van de hogere overheden en gemeente, inclusief de beleidsuitgangspunten die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten, zoals natuur, geluid, externe veiligheid, e.d.
Hoofdstuk 5 geeft een juridische toelichting op de regels van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Huidige Situatie
Direct ten westen van het plangebied ligt het logistieke bedrijf van Bol.com, waar een gebouw van 50.000 m2 is gerealiseerd met ten zuiden ervan een parkeerterrein dat ruimte biedt aan circa 800 auto's. In het plangebied zal een vergelijkbare ontwikkeling plaatsvinden.
Het plangebied bestaat momenteel uit weidegronden met noord-zuid georienteerde sloten.
2.2 Toekomstige Situatie
In het plangebied zal de bebouwing ruwweg gespiegeld worden aan het gebouw van het naastgelegen logistieke bedrijf van Bol.com. Hier wordt dus ook een gebouw van circa 50.000 m2 gerealiseerd. Het plangebied zal met een strook van ca. 30 meter binnen bestemmingsplan 'Afbouw Haven I t/m VI' vallen, voor de rest valt het binnen onderhavig nieuw bestemmingsplan. Aan de zuidzijde wordt parkeergelegenheid gerealiseerd ten behoeve van met name werknemers. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, wordt het bedrijventerrein uitgebreid in oostelijke richting, passend binnen de Structuurvisie.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Beleid Hogere Overheden
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Een van de nationale belangen die in de SVIR zijn opgenomen betreft: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden:
Behoefte:
Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
In april 2015 is door de Stec Groep een kwalitatief verdiepingsonderzoek bedrijventerreinen Noord-Brabant uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat de grootschalige logistiek de belangrijkste ruimtevrager is in de Brabantse regio’s de komende jaren. Een aanzienlijk deel van deze behoefte komt vanuit zeer grootschalige logistiek (5 ha en groter). De harde voorraad (bouwrijp/niet bouwrijp aanbod) biedt kwalitatief beperkte mogelijkheden.
In het RRO Hart van Brabant is vastgesteld dat er een omslag moet worden gemaakt van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen van bedrijventerreinen. In het RRO van 22 september 2016 zijn hiertoe de RRO-afspraken bedrijventerreinen HvB 2016-2025 vastgesteld. Hierin is vastgesteld dat er een forse uitbreidingsvraag is van de logistieke sector, in het bijzonder de vraag naar (zeer) grootschalige kavels (>5ha). Voor de opvang van deze uitbreidingsvraag is onder meer bedrijventerrein Haven 8 aangewezen, dat in het programma bedrijventerreinen 2016-2025 als geprioriteerde locatie de codering oranje heeft gekregen. Dit betekent dat bedrijventerrein Haven 8 vraaggericht kan worden ontwikkeld op basis van een concrete marktvraag voor grootschalige logistiek. De onderhavige uitbreiding van bedrijventerrein Haven 8 met ca. 8,3 ha. heeft betrekking op een concrete vraag van het bedrijf Bol.com ten behoeve van een uitbreiding van het reeds in aanbouw zijnde distributiecentrum van dit bedrijf. In 2015 heeft hierover reeds overleg plaatsgevonden met de regiogemeenten, waarbij geen bezwaren zijn geuit tegen deze ontwikkeling. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben daarbij eveneens hun medewerking aan deze ontwikkeling toegezegd. De regionale afstemming omtrent deze ontwikkeling dateert derhalve van vóór de regionale afspraken zoals hiervoor beschreven.
Binnen- of buitenstedelijk:
Indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
In het RRO is geconstateerd dat onvoldoende binnenstedelijke locaties voorhanden zijn om te kunnen voorzien in de vraag naar nieuwe bedrijventerreinen. Dit geldt zeker voor Waalwijk en zeker voor de schaal en omvang van grootschalige logistieke bedrijven. Onderhavige locatie voorziet duidelijk in een behoefte.
Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten:
Indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
Het plangebied ligt vrijwel direct aan de A59 en is daarmee goed ontsloten. Aansluiting op deze snelweg zal verbeteren op het moment dat de Gebiedsontsluiting Oostelijke Langstraat gerealiseerd wordt. Voorts ligt het plangebied nabij de N261 en beschikt het Waalwijkse bedrijventerrein over een haven. De mogelijkheid om ten noorden van het plangebied een nieuw insteekhaven te ontwikkelen wordt onderzocht.
Verordening Ruimte 2014 provincie Noord-Brabant
In de Verordening ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.
Voor het plangebied is de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied' opgenomen. Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in afwijking van het verbod op nieuwvestiging alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.
Een bestemmingsplan kan binnen deze zoekgebieden voorzien in een stedelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden:
- de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;
Het plangebied sluit aan op het bedrijventerrein Afbouw Haven.
- bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.
Onderhavige locatie wordt als één geheel ontwikkeld met fase 1 van het logistieke bedrijf. Binnen het terrein is geleding niet mogelijk. Het perceel betreft overigens nog niet de afronding van het bedrijventerrein. Op basis van het programma bedrijventerreinen 2016-2025 van Hart van Brabant kan Haven 8 immers onder voorwaarden vraaggericht worden ontwikkeld. Er wordt op dit moment dan ook (nog) geen groene geleding aangelegd aan de randen. Zodra vaststaat dat de ontwikkeling van bedrijventerrein Haven 8 is afgerond, wordt aan de oostzijde van het bedrijventerrein een afronding van het terrein aangelegd. Conform de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' die in het RRO Midden-Brabant zijn vastgesteld, zal minimaal 1% van de uitgifteprijs worden gereserveerd voor kwaliteitsverbetering landschap. Daarnaast zal voldoende fysieke ruimte worden gereserveerd om landschappelijke inpassing te kunnen realiseren.
Uitsnede Themakaart stedelijke ontwikkeling, Verordening Ruimte 2014
3.2 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Waalwijk 2025
Doel van de structuurvisie is een samenhangend ruimtelijk beleid formuleren op hoofdlijnen dat de ambities weergeeft voor 2035 en een visie uitwerkt voor 2025.
Regionaal gezien heeft de logistieke sector de komende jaren de meeste groeipotentie. Gezien de gunstige ligging van Waalwijk aan de hoofdinfrastructuur kan Waalwijk de logistieke sector alle kansen bieden, vooral op Bedrijventerrein Haven. De kansen worden versterkt door de gecombineerde aanpak van bedrijventerrein, havenfaciliteiten en wegennet.
Indien de economische ontwikkeling aantrekt en er in regionaal verband behoefte is aan nieuwe bedrijventerreinen komen voor Waalwijk als eerst uitbreiding ten oosten van Haven (Haven Acht) en ten oosten en westen van Maasoever-Scharlo in beeld. Deze locaties zijn als mogelijke toekomstige uitbreidingslocaties op basis van de provinciale Verordening Ruimte aangewezen.
Voor het plangebied is op de totaalkaart voor 2025 de aanduiding 'Ruimtelijke reservering uitbreiding bedrijventerrein/ industriegebied/havengebied' neergelegd.
Uitsnede Totaalkaart Visie 2025, ontwerp Structuurvisie Waalwijk 2025
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
In een bestemmingsplan dient te worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Is er sprake van een bestemmingswijziging dan wordt de bodemkwaliteit beschreven met behulp van een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5725 en NEN 5740.
In het gebied zijn in het verleden al diverse bodemonderzoeken uitgevoerd voor een deel van de percelen.
Zo is een klein stukje meegenomen in het verkennend bodemonderzoek (Verhoeven milieutechniek b.v. projectnummer B11.4567, d.d. 24 juni 2011) naar de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem. Ook is een perceel in 2007 onderzocht (Bakker milieuadviezen, projectnummer BM/1322-07). In dit onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk matige verontreinigingen met chroom worden aangetoond.
Om een actueel beeld van de bodemkwaliteit te krijgen wordt momenteel een bodemonderzoek conform de NEN5740 uitgevoerd om de actuele kwaliteit van de grond en het grondwater vast te stellen. Als de resultaten bekend zijn wordt deze toelichting aangevuld.
4.2 Cultuurhistorie En Archeologie
In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld (conform het Verdrag van Malta en het Verdrag van Valletta). Deze wet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
De op 3 februari 2011 vastgestelde erfgoedkaart van de gemeente geeft middels de beleidskaart aan waar en op welke manier onderzoek noodzakelijk is in het ruimtelijk proces. De archeologische beleidskaart – bestaande uit de archeologische verwachtingenkaart en de archeologische maatregelenkaart – moet primair een helder en hanteerbaar beleidsinstrument vormen, en is het resultaat van de inventarisatie en analyse van de op dit moment beschikbare gegevens over het bodemarchief van de gemeente Waalwijk en een gemeentelijke belangenafweging waarbij archeologische kennisvermeerdering en conservering van erfgoed plaats krijgen in een bredere maatschappelijke context.
De planlocatie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt: geen onderzoek mits het geen MER-plichtig project betreft.
De cultuurhistorische themakaart geeft aan dat er geen bijzonderheden ten aanzien van cultuurhistorie zijn geïnventariseerd.
Conclusie
Op basis van de vastgestelde erfgoedkaart kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
4.3 Water
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang in een ruimtelijk plan is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op even wichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie.
Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'. Op grond hiervan moeten bestaande sloten die bij de planontwikkeling verloren gaan gecompenseerd worden. Ook de toename van het verhard oppervlak moet gecompenseerd worden. Daarbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:
- 1. Infiltreren.
- 2. Retentie aanleggen binnen het plangebied.
- 3. Retentie aanleggen buiten het plangebied.
- 4. Berging zoeken in bestaand watersysteem.
Een retentievoorziening maakt theoretisch geen deel uit van het watersysteem maar is daarvan geschieden door een knijpvoorziening die de afvoer begrenst. Het water dat gebufferd wordt is niet afkomstig uit het watersysteem, maar van het aangesloten verhard oppervlak. In de hydraulische randvoorwaarden is verwoord dat het in de praktijk echter ook voorkomt dat de retentie niet als een 'echte' aparte voorziening wordt aangelegd, maar als een inhoudsreservering in een bestaande voorziening of waterpartij. Als voorbeeld wordt onder andere genoemd het combineren van retentie met een sierwater in het stedelijk gebied.
Waterplan Waalwijk
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) vraagt dat gemeentelijk plannen tegen de wateroverlastproblematiek worden opgesteld. Daarvoor dient de stedelijke wateropgave te worden bepaald. In de Kader Richtlijn Water (KRW) wordt een goede chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewater en het beschermen en herstellen van grondwaterlichamen nagestreefd. Om deze ontwikkelingen te vertalen naar lokaal waterbeleid, is voor de gemeente Waalwijk een waterplan opgesteld (raad, 2010).
Een belangrijke doelstelling van het waterbeheer is dat het water in Waalwijk geen overlast veroorzaakt voor de bewoners en bedrijven. Daarom wordt in 2015 aan de wateropgave voldaan. Voor het landelijke gebied gaat het om de wateropgave voor het oppervlaktewater en voor het bebouwde gebied geldt dit zowel voor het oppervlaktewater, het grondwater als de hemelwaterafvoer. In het op te stellen verbrede GRP (gemeentelijk rioleringsplan raad dec.2011) worden hiertoe beleid en maatregelen ten aanzien van het hemelwater en grondwater opgesteld.
Plangebied
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd.
Grondwater
De verwachte GHG bevindt zich op NAP +0,50 m, deze wordt vooral beïnvloed door de waterstanden in de Bergsche Maas. Bij de nieuwe maaiveldhoogte van NAP +1,50 m betekent dit een ontwateringsdiepte van 1,00 m (Bijlage 1 Memo waterparagraaf). Dit leidt naar verwachting niet tot grondwaterproblemen. Wel wordt door Arcadis geadviseerd om drainage aan te leggen ter plaatse van de nieuwe wegen, zodat eventuele hoge grondwaterpieken kunnen worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. De drainage kan aangesloten worden op het RWA-stelsel.
Met bovenstaand drainagesysteem wordt tevens voorkomen dat door het dempen van de bestaande watergangen de drainageweerstand toeneemt. Zonder dit drainagesysteem kan het dempen van de watergangen leiden tot een verhoging van de gemiddelde ondiepe grondwaterstand.
Compensatie waterhuishouding
In de huidige situatie liggen er diverse noord-zuid georiënteerde watergangen. Deze watergangen voeren via oost-west georiënteerde watergangen naar het hoofdafvoerstelsel. In het plangebied is een deel van de retentie van het naastgelegen terrein van Bol.com gerealiseerd, deze zal ook gecompenseerd moeten worden (terugbrengen bergingsoppervlak). Daarnaast moeten de te dempen waterlopen ook worden gecompenseerd, zodat het totaal aan oppervlaktewater in het gebied niet afneemt. In onderstaande tabel zijn de te compenseren wateroppervlakken weergegeven.
De totale oppervlakte van het te compenseren wateroppervlak bedraagt 6.041m². Deze watergangen worden gedempt ten behoeve van deze ontwikkeling. Op het perceel van bol.com is geen ruimte beschikbaar om dit oppervlak aan te brengen. Het te compenseren oppervlak moet gezocht worden buiten het plangebied van dit bestemmingsplan, maar binnen het plangebied van Haven 8. Langs de huidige ontsluitingsweg aan de oostzijde van de Kloosterheulweg is ruimte beschikbaar om het te compenseren oppervlak van 6.041 m² aan te brengen en te gebruiken als retentie. Het toekomstige waterpeil blijft hetzelfde als het huidige waterpeil. Dit betekent dat de drooglegging bij het zomerpeil 1,45 m is.
Aandachtspunten
Doordat de huidige retentie op het perceel wordt gedempt, is er ook geen directe verbinding meer tussen retentie aan de noord- en zuidzijde van het totale plangebied. Hierdoor kan het systeem niet meer zo functioneren zoals bedoeld, waardoor om het perceel v een nieuwe verbinding moet worden gezocht door middel van een watergang. Door een aantal verbindingen van de huidige waterlopen dicht te zetten kan dit worden gerealiseerd.
Retentieopgave
Er ligt een retentieopgave voor Bol.com en onderhavig plangebied 'Haven 8, fase 1' van 20.150 m3, vanwege de aan te leggen verharding en bebouwing. Deze retentieopgave moet worden opgevangen in het totale watersysteem van Bol.com en 'Haven 8, fase 1'. Er moet 2.144 m² extra wateroppervlak op zomerpeil worden gerealiseerd om de te dempen waterlopen te compenseren (de te dempen retentie zit al in de berekening van Bol.com). Hiermee komt het totale wateroppervlak voor Bol.com en 'Haven 8, fase 1' op 23.594 m². Met taluds van 1:1,5 blijkt dat er een peilstijging van 0,80 m plaats vindt bovenop het zomerpeil bij deze retentieopgave. Hiermee komt de maximale waterstand op NAP +0,85 m, waarmee het peil nog onder de toekomstige maaiveldhoogte blijft.
De waterberging wordt als volgt gerealiseerd:
Voor meer informatie wordt verwezen naar het memo in Bijlage 1 Memo waterparagraaf, waaraan ook bovenstaande kaart en teksten met betrekking tot grondwater, compensatie en retentie zijn ontleend.
Watertoets
In het kader van de watertoets is verder vanuit het waterschap aangegeven dat nadere afspraken moeten worden gemaakt tussen gemeente en waterschap over het beheer en onderhoud van watergangen en de retentie. Daarnaast is opgemerkt dat er langs waterlopen een onderhoudszone van 5 m moet worden vrijgehouden. Hierover wordt overleg gevoerd tussen gemeente en waterschap.
Milieuvriendelijke bouwmaterialen
Volgens uitgangspunt, zullen bij de bouw/aanleg van voorzieningen milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt worden en zal het gebruik van uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege blijven.
Riolering
In het nieuwe aan te leggen gebied zal een DroogWeerAfvoer (DWA) stelsel en een Hemelwaterafvoer (HWA) stelsel worden aangelegd.
DWA zal worden getransporteerd naar de zuivering van Waalwijk.
HWA afkomstig van parkeerterreinen zal via lamellenfilter worden geloosd in oppervlaktewater. HWA afkomstig van daken zal daar waar mogelijk rechtstreeks geloosd worden op oppervlaktewater.
Drainage (aangesloten op het HWA-riool) zal worden aangelegd onder de nieuwe weginfrastructuur, zodat eventuele exceptioneel hoge grondwaterpieken kunnen worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Conclusie
Het totale te compenseren wateroppervlak voor het plangebied en het naastgelegen perceel van Bol.com komt op 23.594 m². Langs de huidige ontsluitingsweg aan de oostzijde van de Kloosterheulweg is ruimte beschikbaar om het te compenseren oppervlak van 6.041 m² aan te brengen en te gebruiken als retentie. Dit is aangegeven op voorgaande afbeelding. Tevens wordt een watergang omgelegd en worden een stuw met doorlaat en een duiker aangelegd.
4.4 Natuur
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Habitat- en Vogelrichtlijn, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
4.4.1 Beschermde soorten
In juli 2015 is door Movares een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd betreffende een windmolenpark ter plaatse van onder andere onderhavig plangebied, zie Bijlage 2.
Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende waarnemingen genoteerd:
Vogels
In nabijheid van het plangebied is de Wulp gesignaleerd.
Om effecten op broedende vogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij bomen/struiken/vegetatie worden verwijderd en oppervlaktewater wordt gedempt, buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Voor het broedseizoen geldt geen vaste periode. Het verschilt per soort. Veel vogelsoorten broeden ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, moet door een ter zake kundige worden gecontroleerd of er in te verwijderen bomen/struiken/vegetatie/oppervlaktewater broedende vogels aanwezig zijn. Indien effecten op broedende vogels niet kunnen worden uitgesloten mag er niet gewerkt worden.
Amfibieen
Ter hoogte van de plangrens is de kleine watersalamander en gewone pad waargenomen.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden dien rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Dit kan bijvoorbeeld door vanuit één kant te werken tijdens de aanlegwerkzaamheden.
Vissen
In het plangebied is de kleine modderkruiper in een aantal sloten waargenomen. Bij werkzaamheden aan deze sloten dient te worden gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Indien dit niet mogelijk is dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden.
Vleermuizen
In de directe omgeving van het plangebied zijn gewone dwergvleermuizen waargenomen, iets verder weg zijn ook laatvlieger en rosse vleermuis gezien. Echter, er zijn geen vliegbewegingen binnen het plangebied aaneggeven op de overzichtskaart vleermuizen (bron: Windmolenpark Waalwijk Nader ecologisch onderzoek, Movares, juli 2015).
Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis zijn in algemene zin voldoende flexibel om gebruik te maken van alternatieve foerageerplaatsen en verbindingsroutes gelegen in de nabijheid van het plangebied. De gunstige staat van instandhouding van genoemde vleermuissoorten komt in geen geval in het geding. Door de voorgenomen ontwikkeling worden de algemene verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12) in geen geval overtreden. Een ontheffingsaanvraag voor vleermuizen is niet noodzakelijk.
4.4.2 Beschermde gebieden
Door Peutz is getoetst aan de Natuurbeschermingswet en onderzocht in hoeverre de stikstofdepositie toeneemt en welke gevolgen dit heeft voor de realisatie van dit project, zie Bijlage 3 Stikstofdepositie.
Ligging Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied, Bron: notitie Stikstofdepositie na realisatie van het distributiecentrum van Bol.com te Waalwijk - Peutz
Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is gelegen op circa 2 kilometer (Langstraat). Op basis van de uitgevoerde berekening blijkt dat de maximale bijdrage aan de stikstofdepositie optreed in het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Deze bijdrage is 0,25 mol N/ha/jaar. In het gebied Langstraat is de bijdrage maximaal 0,24 mol N/ha/jaar. In de overige in bovenstaande figuur weergegeven gebieden ligt de bijdrage dusdanig laag dat deze niet wordt gepresenteerd door AERIUS. De grenswaarde conform het PAS wordt niet overschreden. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht. Wel is sprake van een bijdrage van meer dan 0,05 mol N/ha/jaar. Dit betekent dat er tenminste 4 weken maar ten hoogste 2 jaar voor aanvang van het project wel een melding (via AERIUS) ingediend moet worden (bron: Notitie stikstofdepositie na realisatie van het logistiek bedrijf Bol.com te Waalwijk, Peutz, 21 augustus 2015). De melding is inmiddels ingediend, zie Bijlage 4 Aerius-melding.
4.5 Verkeer
Verkeersbewegingen
De verkeersbewegingen in het plangebied zullen vergelijkbaar zijn met die van het naastgelegen logistieke bedrijf van Bol.com. Door Goudappel Coffeng is onderzoek gedaan naar de wijziging van verkeersstromen ten gevolge van Bol.com (Bijlage 6 Verkeersonderzoek). De verkeersproductie van is afgeleid uit de door BOL.com verstrekte informatie, namelijk in het drukste uur (tussen 17.00h en 18.00h) 960 autobewegingen (480 ingaand en 480 uitgaand), 4 bestelautobewegingen (2 ingaand en 2 uitgaand) en 98 vrachtbewegingen (49 ingaand en 49 uitgaand).
De conclusie is dat een goede verkeersafwikkeling binnen de bestaande verkeersstructuur mogelijk is, mits het verkeer uit het plangebied in de avondspits via de Altenaweg wordt gestuurd (rechtsaf vanaf Bol.com in plaats van rechtdoor via de tunnel Hertog Janstraat). Hiernaast is er nog verkeersruimte beschikbaar om meer ruimtelijke ontwikkelingen in Haven 8 te realiseren tot 2021. Voorwaarde hierbij is dat dit verkeer niet via de tunnel Hertog Janstraat wordt afgewikkeld, maar via de Altenaweg.
Parkeren
De onderhavige ontwikkeling zal in footprint en BVO ruwweg vergelijkbaar zijn met het naastgelegen logistieke bedrijf van Bol.com. Er dient derhalve rekening te worden gehouden met een vergelijkbaar aantal parkeerplaatsen (zie parkeerberekening in Bijlage 5). Hiervoor is voldoende ruimte beschikbaar in het plangebied. In de planregels is geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen perceel dient te worden gerealiseerd conform de beleidsregels die hieromtrent zijn opgenomen in de gemeentelijke parkeernormennota.
4.6 Geluid
Beleidskader
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg, is hieraan geen aandacht besteed.
Het plangebied ligt evenwel in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein en de snelweg A59.
Wegverkeerslawaai
In het plangebied worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd. Bovendien is de snelweg A59 op een grotere afstand dan 800 m gelegen. Wegverkeerslawaai wordt om die reden buiten beschouwing gelaten. Aan- en afvoer van goederen en verkeersbewegingen van werknemers hebben invloed op de verkeersintensiteit ter plaatse, maar ook hiervoor geldt dat de locatie ver van woningen is gelegen, waardoor dit geen invloed heeft op het geluidniveau op woningen.
Industrielawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Haven I t/m VI. Over het plangebied ligt op basis van het bestemmingsplan Geluidtoedeling de aanduiding 'geluidzone - industrie'. Hierbinnen mogen alleen geluidsgevoelige objecten worden opgericht waarvoor een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet Geluidhinder is vastgesteld. Het onderhavige bedrijventerrein maakt geen onderdeel uit van het industrieterrein Haven. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen worden dan ook niet toegestaan. De bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied dienen te voldoen aan de vastgestelde geluidnormen ter plaatse van geluidgevoelige objecten. Hieraan kan worden voldaan. Geluidgevoelige objecten worden overigens binnen het plangebied niet toegestaan.
Conclusie
Op basis van de toe te laten niet geluidgevoelige functies, de ligging van de weg, en de zone van het industrieterrein Haven, kan akoestisch onderzoek achterwege blijven. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen evenals geluidsgevoelige objecten worden niet toegestaan in het bestemmingsplan.
4.7 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij bepaalde overheidsbesluiten de gevolgen van dit besluit op de luchtkwaliteit beoordeeld dienen te worden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het vaststellen van een bestemmingsplan, het verlenen van een milieuvergunning en het nemen van een wegaanpassingsbesluit. Concreet kan een project doorgang vinden wanneer:
- voldaan wordt aan de grenswaarden voor vervuilende stoffen, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer, of
- de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het besluit 'niet in betekenende mate' is; er is sprake van een 'niet in betekenende mate' wanneer er een toename van een stof genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer is van minder dan 3% ten opzichte van de grenswaarde, of
- als het plan is opgenomen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Het NSL is bij Kabinetsbesluit vastgesteld op 1 augustus 2009 en sindsdien van kracht. De ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is opgenomen in het NSL (IBnr. 538). Daarom hoeft er geen afzonderlijke toets meer plaats te vinden met betrekking tot normen voor luchtkwaliteit en kan een beroep gedaan worden op artikel 5.16 eerste lid, onder d van de Wet milieubeheer. Concreet betekent dit dat als een ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in het NSL, de ruimtelijke ontwikkeling voor het aspect luchtkwaliteit doorgang kan vinden.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is voor het bestemmingsplan 'Afbouw Haven I t/m VI' onderzoek gedaan naar de invloed van ontwikkeling van het bedrijventerrein Afbouw Haven I t/m VI op de luchtkwaliteit. Daarbij is zowel gekeken naar de invloed van industriële bronnen (puntbronnen) als van het wegverkeer (lijnbronnen). Met betrekking tot industriële bronnen is gebleken dat de invloed van de nog te vestigen bedrijvigheid op het industrieterrein op de lokale luchtkwaliteit gering is. Voor onderhavig bestemmingsplan zal dit niet anders zijn.
Met betrekking tot het wegverkeer blijkt uit de scenarioberekeningen dat:
- voor stikstofdioxide in 2011 en 2020 (zowel in- als exclusief de voorgenomen uitbreiding) de grenswaarden of plan- en alarmdrempels voor de jaargemiddelde concentratie en de uurgemiddelde concentratie niet worden overschreden.
- voor fijn stof in 2011 en 2020 (zowel in- als exclusief de voorgenomen uitbreiding) de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en de 24 uursgemiddelde concentratie niet worden overschreden.
Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd voor Afbouw Haven I t/m VI blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarden blijven.
Onderhavig bestemmingsplan is slechts een zeer kleine ontwikkeling vergeleken met het bestemmingsplan Afbouw Haven. Zodoende zal ook deze ontwikkeling onder de grenswaarden blijven. De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden dus niet overschreden.
4.8 Milieuzoneringen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden en functies, zoals woonbebouwing. Milieuzonering dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Om het begrip milieuzonering voor de praktijk te concretiseren wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven 'Bedrijven en milieuzonering' met daarin opgenomen de Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven wat de uitstraling is in milieuhygiënisch opzicht. Deze uitstraling wordt bepaald aan de hand van een aantal aspecten. Het gaat hierbij om de aspecten geur, stof, geluid en gevaar, met daarnaast aandacht voor de indices verkeer, visueel, bodem en lucht.
De mate van uitstraling wordt vastgelegd in een zestal milieucategorieën, oplopende van bedrijvigheid met een lichte (categorie 1) naar bedrijvigheid met een zware milieuhygiënische uitstraling (categorie 6). Iedere categorie correspondeert met een bepaalde wenselijke afstand tot milieugevoelige functies.
Andersom geldt ook dat binnen een milieucirkel nieuwbouw van milieugevoelige objecten, zoals woningen, niet zonder meer is toegestaan. Dit enerzijds om de mogelijkheden van het bedrijf niet (verder) te beperken en anderzijds om de milieugevoelige functie te beschermen.
Binnen het plangebied worden bedrijven van milieucategorie 3.1 tot en met 5.3 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 tot 1000 m en voor een gemengd gebied 30 m tot 700 m.
Gevoelige functies nabij het plangebied betreffen de woningen langs de Zomerdijk en de bedrijfswoningen/woonwagens op het bedrijventerrein Haven. Deze functies liggen in een gemengd gebied, namelijk het bestaande bedrijventerrein Haven. Aangezien deze functies op ruim meer dan 500 meter afstand liggen en het bestaande bedrijventerrein Haven en Afbouw Haven op een kortere afstand ligt van deze functies, is geen sprake van nieuwe belemmeringen en resulteert onderhavig bestemmingsplan niet in een (onevenredige) aantasting van het woon- en leefklimaat van de betreffende functies, zoals blijkt uit dit Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden.
Inrichtingen
Het te vestigen bedrijf zal consumentenartikelen opslaan en verzenden die een risico kunnen vormen in het kader van externe veiligheid. Om die reden is een QRA opgesteld (Bijlage 8 QRA).
Binnen het bestemmingsplan wordt een Bevi-inrichting toegelaten, namelijk het logistiek bedrijf. Middels een afwijkingsbevoegdheid kunnen de Bevi-activiteiten worden gewijzgd.
Daarnaast zijn enkele Bevi-inrichtingen in de directe omgeving gelegen, waarvan het invloedsgebied over het nieuwe deel van het bedrijventerrein is gelegen. Het betreft inrichtingen gelegen op het al gerealiseerde deel van het industrieterrein Haven I t/m VI. Binnen het plangebied zijn geen PR 10-6 contouren gelegen van bestaande Bevi-inrichtingen. Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van diverse Bevi-inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico op grond van art. 13 van het Bevi opgenomen in Bijlage 7.
Transport
Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.
Omdat het groepsrisico van alle in de omgeving van het plangebied gelegen wegen en vaarwegen ruim onder de oriënterende waarde is gelegen en er geen sprake is van een relevante toename van het groepsrisico is op grond van het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes een (nadere) verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.
In deomgeving van het plangebied liggen drie Hogedrukgasleidingen van de Gasunie en Vermilion. Als gevolg van buisleidingen is er binnen het plangebied geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar, er liggen geen buisleidingen in het plangebied. Het invloedsgebied ligt wel over het plangebied. Voor de hogedruk aardgas buisleidingen is door de Regionale Milieudienst Midden- en West Brabant in 2011 een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat voor alle aardgasleidingen het groepsrisico is gelegen (ruim) onder de oriëntatiewaarde. Tegelijkertijd is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor de gehele gemeente. Bij deze berekeningen is binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen gevarieerd met personendichtheden. Uit deze gevoeligheidsanalyse blijkt dat het groepsrisico zelfs bij een personendichtheid van 250 p/ha niet boven de 0.1 maal de oriënterende komt te liggen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat ruimtelijke ontwikkelingen in geen enkele geval tot een relevante toename van het groepsrisico (door hogedrukaardgasleidingen) zal leiden.
Conclusie
Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico op grond van art. 13 van het Bevi opgenomen in Bijlage 7.
Het terrrein zelf is aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bevi'.
4.10 Technische Infrastructuur
Dit aspect betreft de boven- en ondergrondse planologisch relevante technische infrastructuur.
Direct ten noorden van het plangebied is een bovengrondse hoogspanningsleiding gelegen. Hoogspanningsleidingen zijn belast met een zakelijk recht. Ter bescherming van de veiligheid rondom bovengrondse hoogspanningsleidingen wordt ter weerszijde van de lijn een vrije strookbreedte gehanteerd. In deze strook wordt een aantal belemmeringen opgelegd ten aanzien van onder andere bebouwingen en opstallen, hoogopgroeiende beplanting en werkzaamheden. De benodigde belemmeringenstrook is afhankelijk van het spanningsniveau van de verbinding en de uitvoering van de hoogspanningsleiding. Voor de Hoogspanningslijn Geertruidenberg-'s-Hertogenbosch (150 kV) die door het plangebied loopt, geldt een belemmeringenstrook van 25 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding. Het plangebied is gelegen buiten deze belemmeringenstrook.
Ten noorden van het plangebied is ook een gasleiding gelegen. Langs deze leiding wordt een belemmerende strook van 5 m aan weerszijde van de leiding gehanteerd. Het plangebied is ook buiten deze belemmerende strook gelegen.
4.11 Vorm Vrije M.e.r.-beoordeling
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het besluit MER en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig. In het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitge-voerd bij besluiten en een m.e.r. bij plannen. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
In onderstaand schema is de vormvrije m.e.r.-beoordeling in de context geplaatst:
Het Besluit milieueffectrapportage gaat uit van een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (D 11.3), in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer. Tevens is een aantal inrichtingen in de D-lijst opgenomen.
Dit betreft een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein wat niet geluidgezoneerd wordt en daarmee geen industrieterrein betreft. Bovendien omvat het plangebied geen 75 ha of meer.Het bestemmingsplan betreft een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. De regelingen zijn gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan voor het aangrenzende bedrijventerrein. Binnen de bedrijvenbestemmingen is er, net als in de vigerende bestemmingsplannen, ruimte om om te schakelen naar andere bedrijven dan de nu te realiseren inrichting.
De voorgenomen activiteit is beoordeeld op zijn milieueffecten:
Aspect | Invloed bestemmingsplan |
Bodem | De ontwikkeling als bedrijventerrein veroorzaakt geen verslechtering van de bodemkwaliteit. Er wordt voldaan aan wet- en regelgeving. |
Cultuurhistorie en archeologie | Er zijn geen cultuurhistorische en archeologische waarden in het geding. |
Water | Er zijn na compensatiemaatregelen, zoals watercompensatie en verlegging van een watergang, geen effecten op de waterhuishouding ten gevolge van de ontwikkeling. |
Natuur | Indien rekening wordt gehouden met de zorgplicht en gewerkt wordt volgens gedragscode (kleine modderkruiper), zijn er geen effecten op flora- en fauna. In het kader van stikstofdepositie op Natura 2000 is een melding ingediend. |
Verkeer | Er zijn geen negatieve effecten te verwachten ten gevolge van verkeer, het wegennet is hierop ingericht. |
Geluid | Er zijn geen negatieve effecten te verwachten ten gevolge van geluid. De woningen zijn op geruime afstand gelegen en binnen het plangebied worden geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen of geluidgevoelige objecten toegelaten. |
Luchtkwaliteit | Ten gevolge van de ontwikkeling worden geen grenswaarden overschreden. |
Milieuzonering | Het bestemmingsplan leidt niet tot een (onevenredige) aantasting van het woon- en leefklimaat van (de op afstand gelegen) gevoelige bestemmingen. |
Externe veiligheid | Het bestemmingsplan leidt niet tot een onaanvaardbaar veiligheidsrisico. |
Voor meer informatie en achtergrond wordt verwezen naar de voorgaande paragrafen in Hoofdstuk 4Omgevingsaspecten.
Er is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn mili-eueffectbeoordeling (85/337/EEG). Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Conclusie
De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.(-beoordeling) dan ook niet nodig.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
De planmethodiek is afgestemd op de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd. Binnen deze systematiek is omwille van uniformiteit en overzichtelijkheid gezocht naar een wijze van bestemmen die aansluit op de regeling voor het bestemmingsplan Afbouw Haven I t/m VI van de gemeente.
5.2 Algemene Toelichting Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
5.3 Algemene Toelichting Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2 en 3. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemming geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Bestemming Bedrijventerrein
Het gehele plangebied valt binnen deze bestemming. Hierbinnen zijn ook paden en wegen toegestaan, waarmee de interne ontsluitingswegen flexibel zijn geregeld. De toegestane milieucategorie betreft 3 t/m 5. De bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
De maatvoering van de bebouwing is vastgelegd op de verbeelding en in regels. De bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen is vastgelegd op de verbeelding, dit betreft maximaal 16 meter. De overige maatvoeringen zijn vastgelegd in de regels, zoals de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemming van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene aanduidingsregels
In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' zijn de bepalingen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen opgenomen. In dit artikel is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Deze aanduiding regelt de geluidzone van het bedrijventerrein Haven.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan Haven 8, fase 1 heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen met ingang van 9 februari 2017. Gedurende deze periode konden door een ieder zienswijzen worden ingediend. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Daarnaast is in het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening vooroverleg met de gebruikelijke overlegpartners gevoerd.
Ambtshalve is paragraaf 3.1 Beleid hogere overheden aangevuld.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Memo Waterparagraaf
Bijlage 2 Nader Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Nader ecologisch onderzoek
Bijlage 3 Stikstofdepositie
Bijlage 4 Aerius-melding
Bijlage 5 Parkeren
Bijlage 6 Verkeersonderzoek
Bijlage 7 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 7 Verantwoording groepsrisico