KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding
Artikel 8 Waterstaat - Uiterwaarden
Artikel 9 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 15 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
Artikel 17 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Proces En Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.2 Functionele Structuur
2.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Beleid Hogere Overheden
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 M.e.r.-plicht
4.2 Bodem
4.3 Cultuurhistorie En Archeologie
4.4 Water
4.5 Natuur
4.6 Verkeer
4.7 Geluid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Licht
4.10 Milieuzoneringen
4.11 Externe Veiligheid
4.12 Technische Infrastructuur
4.13 Duurzaam Bouwen En Energie
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Inleiding
5.2 Algemene Toelichting Verbeelding
5.3 Algemene Toelichting Regels
5.4 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Concept Ontwerp Oostelijke Insteekhaven
Bijlage 2 Mer
Bijlage 3 Aanvulling Mer - Toetsingsadvies - Oplegnotitie
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Nader Bodemonderzoek
Bijlage 7 Watertoets
Bijlage 8 Waterhuishoudkundig Plan - Waterhuishouding En Riolering
Bijlage 9 Hydraulische Beoordeling
Bijlage 10 Uitgangspunten Buitenhaven Waalwijk - Kade
Bijlage 11 Ontwerp Regionale Kering En Waterkerend Kunstwerk
Bijlage 12 Natuurtoets - Actualisatie
Bijlage 13 Ecologisch Soortenonderzoek
Bijlage 14 Nader Ecologisch Onderzoek Steenuil, Ransuil En Bever
Bijlage 15 Compensatie Nnn
Bijlage 16 Externe Veiligheid - Explosievenonderzoek
Bijlage 17 Externe Veiligheid - Rapportage Vervoer Gevaarlijke Stoffen
Bijlage 18 Externe Veiligheid - Qra Hoge Druk Aardgasbuisleidingen
Bijlage 19 Externe Veiligheid - Risicobeschouwing Vervoer Gevaarlijke Stoffen
Bijlage 20 Externe Veiligheid - Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 21 Notitie Zonering Kade Buitenhaven

Oostelijke Insteekhaven

Bestemmingsplan - gemeente Waalwijk

Vastgesteld op 31-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Oostelijke insteekhaven met identificatienummer NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01 van de gemeente Waalwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten daaronder niet begrepen.

1.7 bedrijfsverzamelgebouw:

een verzameling van onzelfstandige bedrijfsruimten binnen één gebouw op één 'bouwperceel bedrijf';

1.8 bestaand bouwwerk:

  1. a. bouwwerk dat op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan is gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend;
  2. b. bouwwerk dat aantoonbaar vanaf 1955 aanwezig is.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 Bevi-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit geldt op het tijdstip van het inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.18 brutovloeroppervlak:

langs de opgaande scheidingsconstructie, dus langs de buitenomtrek van een buitenwand of de hartlijn van een scheidende wand (bouwmuur);

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending (anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit), daaronder mede begrepen ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat in verband staat met en essentieel onderdeel is van de verkoop van de goederen, waaronder in ieder geval onderhoud, reparatie en installatie, alsmede opslag van de te verkopen goederen;

1.20 extensief dagrecreatief medegebruik:

extensieve vorm van dagrecreatie, inclusief de bijbehorende voorzieningen, die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is, waaronder in ieder geval wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën of boerengolf;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidzone:

een op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);

1.23 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.24 insteekhaven

een doodlopende haven die een hoek met een vaarroute maakt;

1.25 kantoor:

gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in geringe mate rechtstreeks te woord wordt gestaan of geholpen;

1.26 ondergronds bouwen:

bouwen onder peil;

1.27 open opslag:

het opslaan of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen.

1.28 peil:

  1. a. voor een gebouw, gelegen op enig punt op een afstand van 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. c. Indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.29 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.30 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 verzameling van bedrijfsgebouwen:

een verzameling van zelfstandig functionerende bedrijfsruimten binnen twee of meer aaneengebouwde gebouwen op meerdere 'bouwpercelen bedrijven';

1.32 watergerelateerde logistieke bedrijvigheid:

logistieke bedrijven behorend tot categorie 3.1 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat vanbedrijfsactiviteiten die een binding hebben met water;

1.33 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit.

Hieronder worden in ieder geval verstaan: infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten;

1.34 weg:

voor het openbaar verkeer openstaande weg met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten;

1.35 werk:

een werkzaamheid of constructie, geen gebouw en geen bouwwerk zijnde.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.2 de afstand tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 verticale diepte:

vanaf onderkant vloer van het ondergronds bouwwerk tot aan het peil;

Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 2 ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en bij bedrijfsgebouwen behorende reclame-uitingen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt. Dakopbouwen en erkers worden als niet ondergeschikt aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - containerterminal' uitsluitend containeroverslag, alsmede overslagbedrijven voor containers behorend tot categorie 4.2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;
  2. b. watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid behorend tot categorie 3.1 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - watergebonden (logistieke) bedrijven', met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer dan9 ha mag bedragen;

met de daarbij behorende:

  1. c. ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in sub a, b en c, met dien verstande dat:
    1. 1. indien het brutovloeroppervlak niet meer bedraagt dan 4.000 m2, dan mag niet meer dan 50% van het totale brutovloeroppervlak gebruikt worden ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren;
    2. 2. indien het brutovloeroppervlak meer bedraagt dan 4.000 m2, dan mag niet meer dan 2.000 m2, plus 20% van het meerdere van 4.000 m2 worden gebruikt ten behoeve van ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren tot een maximum brutovloeroppervlak van 10.000 m2;
  2. d. laad- en losvoorzieningen;
  3. e. opslag en stalling ten behoeve van de containerterminal;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. parkeervoorzieningen;
  6. h. wegen en paden;
  7. i. waterkerende werken zoals kaden en dijken;
  8. j. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  9. k. tuinen, erven en verhardingen;
  10. l. groenvoorzieningen;
  11. m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

Niet tot de bestemming wordt gerekend:

  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • bevi-inrichtingen;
  • bedrijfswoningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  1. a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning, lichthinder en de privacy.
  3. c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. sublid 3.2.1 sub a en c ten behoeve van entreepartijen, representatieve ruimten, zoals showrooms, of andere ondergeschikte bouwdelen onder de voorwaarde dat zulks gewenst is in verband met een bijzondere gevelindeling of presentatie van gebouwen waarbij:
    1. 1. de afwijking over niet meer dan 20% van de gevelbreedte wordt gerealiseerd;
    2. 2. de afstand tot de bestemmingsgrens van de bestemming Verkeer niet minder bedraagt dan 5 m;
    3. 3. de bebouwing geen onevenredige afbreuk doet aan de gewenste stedenbouwkundige structuur;
    4. 4. op het betreffende perceel wordt voorzien in de parkeer- en rangeerbehoefte
  2. b. sublid 3.2.1 sub a ten behoeve van de bouw van een portiersloge met een oppervlakte van maximaal 18 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van grootschalige transportbedrijven onder de voorwaarde dat de noodzaak van een portiersloge is aangetoond;
  3. c. sublid 3.2.1 sub b ten behoeve van het toestaan van een hogere bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - watergebonden (logistieke) bedrijven', met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van 30% van het maximum toegestaan bebouwd oppervlak maximaal 30 m mag bedragen;
    2. 2. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening;
    3. 3. de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
  4. d. sublid 3.2.2 sub a en sub d onder 2 ten behoeve van het toestaan van een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 30 m;
    2. 2. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening;
    3. 3. de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de functie verkeer, met dien verstande dat:

  1. a. de wijziging niet leidt tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer, dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  2. b. de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
  3. c. er geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. geluidwerende voorzieningen;
  3. c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  5. e. extensief dagrecreatief medegebruik.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  1. a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  3. c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  2. b. gronden voor open opslag;
  3. c. gronden die niet zijn gelegen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterkering' of een beschermingszone op grond van de Brabant Keur, ten behoeve van de bestemmingsomschrijving als genoemd in lid 4.1, indien de bestaande bomenrij niet in stand wordt gehouden en bij herplant de minimale stamomtrek niet minimaal 30 cm bedraagt op 1 m hoogte, tenzij dit in verband met (water)veiligheid niet mogelijk is.

hoogte van het lint van opgaand groen niet minimaal 15 m bedraagt.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. f. waterinnamepunt en overslagpunt ten behoeve van ligplaats;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende

  1. i. tuinen;
  2. j. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  1. a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
  3. c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  2. b. gronden voor open opslag.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een insteekhaven;
  2. b. het laden en lossen vanaf de loswal en vanaf schepen, met daarbij behorende laad- en losvoorzieningen;
  1. a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;
  2. b. (onverharde) wegen en paden met daarbij behorende voorzieningen zoals bruggen en duikers;
  3. c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden.
  5. e. groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  1. a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
  3. c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van:

  1. a. gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf en/of straatprostitutie;
  2. b. gronden voor open opslag;
  3. c. het gebruik van gronden ten behoeve van een ligplaats voor een woonboot.

Artikel 7 Leiding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:

  1. a. gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
  2. b. rioolpersleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool',

met dien verstande dat voor zover de aanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, de instandhouding en/of bescherming van een gasleiding primair geldt ten opzichte van de instandhouding en/of bescherming van een rioolpersleiding.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  1. a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving.
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy.
  3. c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de water-, afvalwater en/of energievoorziening dient te zijn gewaarborgd;
  2. b. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan;
  3. c. het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van opslag van goederen, waaronder ook begrepen opslag van afvalstoffen of materiaal of stoffen die onder bepaalde omstandigheden brand of explosie kunnen opleveren.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden

7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verleggen van de rioolpersleiding welke is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool', met dien verstande dat:

  1. a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
  2. b. het bevoegd gezag schriftelijk advies dient in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 8 Waterstaat - Uiterwaarden

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Uiterwaarden' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater.

8.2 Bouwregels

  1. a. In of op de voor stroomvoerend rivierbed bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in lid 8.2 onder b genoemde riviergebonden en de in lid 8.2 onder c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten.
  2. b. De riviergebonden activiteiten zijn:
    1. 1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    2. 2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    3. 3. de bouw of wijziging van scheepswerven;
    4. 4. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
    5. 5. de aanleg of wijziging van scheepswerven;
    6. 6. de realisatie van natuur;
    7. 7. de uitbreiding van bestaande steenfabrieken;
    8. 8. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, of
    9. 9. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
  3. c. De niet-riviergebonden activiteiten betreffen:
    1. 1. een groot openbaar belang en de activiteit kunnen redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    2. 2. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet uiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    3. 3. een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
    4. 4. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.
  4. d. De activiteiten genoemd in lid 8.2 onder lid b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren va het waterstaatwerk gewaarborgd blijft.
    2. 2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit.
    3. 3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.
    4. 4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
    5. 5. en specifiek voor het bepaalde in lid 8.2 onder d onder punt 4 geldt dat de gevraagde rivierverruimingsmaatregelen genomen worden, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.
  5. e. In afwijking van het bepaalde in 8.2 onder a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
    1. 1. activiteiten als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningsplichtige bouwwerken;
    2. 2. activiteiten als bedoeld in artikel 4.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening;
    3. 3. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
    4. 4. overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
    5. 5. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;
    6. 6. tijdelijke activiteiten,
    7. 7. een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid 8.2 onder d onder punt 1 tot en met 3.
  6. f. Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.

8.3 Nadere eisen

Het college van Waalwijk kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  1. a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  3. c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;
  2. b. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering;
  3. c. verhardingen;
  4. d. groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

9.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. a. De bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering.
  2. b. Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.

9.4 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bebouwing (plaats en afmetingen) en parkeergelegenheid (aanleg en omvang), ten behoeve van:

  1. a. een verantwoorde stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige waarden van de omgeving;
  2. b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, onder andere met het oog op de bezonning en de privacy;
  3. c. het bevorderen van de verkeers-, sociale en brandveiligheid.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de verticale diepte van het ondergrondse bouwwerk mag maximaal 3,5 m bedragen.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 geluidzone - industrie

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' uitsluitend geluidsgevoelige objecten worden opgericht waarvoor een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet Geluidhinder is vastgesteld.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bestemmingsregels en toestaan dat een bouwvlak, aanduidingsvlak en/of bestemmingsvlak met ten hoogste 2 m wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de grenzen van het bestemmingsvlak van de bestemming 'Water' te wijzigen en dien ten gevolge ook de begrenzing van de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Uiterwaarden' en 'Waterstaat - Waterkering' te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. van de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt voor de verbreding of vormverandering van de haven, zonder vermindering van het totale wateroppervlak;
  2. b. rondom de haven dient ten allen tijde minimaal één primaire waterkering in gebruik te zijn genomen en in stand te worden gehouden die voldoet aan de geldende veiligheidsvereisten.
  3. c. het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering en indien de begrenzing van het rivierbed wijzigt, dient een verzoek tot wijziging van de kaart in de Waterregeling te worden ingediend bij Rijkswaterstaat;
  4. d. natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast of kunnen worden aangetast;
  5. e. er geen onaanvaardbare situatie ontstaat met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit, waterhuishouding en externe veiligheid.

Artikel 15 Overige Regels

15.1 Bevi

15.2 Parkeerregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Oostelijke insteekhaven.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het bedrijventerrein rondom de Waalwijkse Haven heeft zich de laatste tien jaar ontwikkeld tot een centrum voor logistieke dienstverlening. Gelet op de positie van Waalwijk binnen de regio (Midpoint) als Logistic City samen met Tilburg en de aanwezigheid van de haven, ligt de nadruk voor Waalwijk op versterking van de multimodaliteit en logistiek.

De huidige haven van Waalwijk biedt ondanks renovatie van de sluis in 2015, geen toekomstbestendige oplossing. Het transport over het water groeit en de binnenvaartschepen worden steeds groter. De regio Midden-Brabant heeft nog geen haven waar grotere containerschepen (klasse V) kunnen overslaan. Met de komst van de Oostelijke Insteekhaven moet dit veranderen. De haven van Waalwijk is bedoeld als centrale schakel in Midden-Brabant voor de handeling en doorstroom van goederen vanuit Rotterdam, Antwerpen en het Europese achterland. Hiermee wordt de positie van Waalwijk en Midden-Brabant als tweede logistieke hotspot van Nederland versterkt. Daarnaast is de start van een logistiek bedrijventerrein Haven 8, direct ten zuiden van de insteekhaven, een belangrijke ontwikkeling die de behoefte aan een efficiënte, op de toekomst voorbereide, containerhaven verder zal voeden. Dit is positief voor de economische ontwikkeling van de regio voor Waalwijk.

Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de aanleg van de 'Oostelijke insteekhaven Waalwijk'. Het project omvat de ontwikkeling van de nieuwe haven, de containerterminalgronden en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid.

Het doel is het garanderen van de toegankelijkheid van de industriehaven van Waalwijk voor de toekomst en het vergroten van de capaciteit van de Waalwijkse Haven. In de Structuurvisie Waalwijk 2025 is verwoord dat Waalwijk een toekomstbestendig regionaal werkgelegenheidscentrum wil zijn en een lokaal krachtige economische functie wil vervullen. Waalwijk heeft een expliciet herkenbare positie in de regio op het gebied van werkgelegenheid en economische groei en wil deze positie behouden en vergroten. De ontwikkeling van de Oostelijke insteekhaven Waalwijk is nodig om gestalte te geven aan de in de 'Structuurvisie Waalwijk 2025' verwoorde ambities.

Binnen het geldende bestemmingsplan zijn voorgenoemde ontwikkelingen niet toegestaan. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan geeft een regeling om de ontwikkeling van de Oostelijke insteekhaven Waalwijk juridisch en planologisch mogelijk te maken. Ter voorbereiding van dit bestemmingsplan is een MER opgesteld. Dit MER is als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

1.2 Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op het gebied, zoals opgenomen in onderstaande afbeelding. Het plangebied van de Oostelijke insteekhaven Waalwijk is gelegen ten noorden van de bestaande industriehaven en wordt begrensd door de (toekomstige) noordelijke randweg, het bedrijventerrein Haven en de Zomerdijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0001.png"

Uitsnede plangebied

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

De hierna volgende bestemmingsplannen vallen in het plangebied Oostelijke insteekhaven.

  • Bestemmingsplan Industriehaven 1991, vastgesteld 30 januari 1992.
  • Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 9 december 2012.
  • Bestemmingsplan Bedrijventerrein Haven, vastgesteld 20 juni 2013.

1.4 Proces En Leeswijzer

Het bestemmingsplan Oostelijke insteekhaven wordt opgesteld, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de procedurele aspecten in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling en regels en wordt vergezeld van voorliggende toelichting. De bestemmingen van de gronden zijn opgenomen in de geometrische plaatsbepaling. De verbeelding geeft een kaart van deze geometrische plaatsbepaling weer. Door middel van kleuren, arceringen en coderingen zijn daarbij de bestemmingen aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan. In voorliggende toelichting van het bestemmingsplan wordt ingegaan op de achtergronden van het plan. Er wordt een beschrijving van het plan gegeven en er wordt ingegaan op het verrichtte onderzoek.

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige en toekomstige situatie. Er wordt eerst aandacht geschonken aan de ruimtelijke en functionele structuur, waarna vervolgens de toekomstige situatie wordt beschreven. Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid van de hogere overheden en gemeente, inclusief de beleidsuitgangspunten die voortvloeien uit het gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de diverse omgevingsaspecten, zoals natuur, geluid, externe veiligheid, e.d. In Hoofdstuk 5 wordt een juridische toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. Tevens is verslag gedaan van inspraak en overleg en de zienswijzenprocedure in Hoofdstuk 6. In dit hoofdstuk is ook de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Toekomstige Situatie

2.1 Ruimtelijke Structuur

De omgeving van het plangebied bestaat grotendeels uit het havengebied en weilanden in agrarisch gebruik. het gebeid ligt buitendijks. Het agrarisch gebied wordt gekenmerkt door het noord-zuid gerichte slagenlandschap. Landschappelijk is met name de openheid van het gebied en omgeving van belang. Een kenmerkend landschappelijk element binnen het plangebied is de Zomerdijk die parallel aan de Bergsche Maas ligt. De beplanting in het gebied is beperkt tot een enkele bomenrij die de Zomerdijk begeleidt.

2.2 Functionele Structuur

Het plangebied is gelegen aan de Bergsche Maas. De Bergsche Maas heeft een belangrijke functie voor ‘doorgaand’ vaarverkeer maar ook als aan- en afvoerroute voor de Waalwijkse Haven, gelegen binnen het plangebied. Deze haven heeft zowel een belangrijke functie voor het goederenvervoer maar ook voor de recreatievaart. Er is sprake van multimodaal goederenvervoer (aanvoer en overslag), omdat het terrein een directe aantakking op het hoofdwegennet kent. Het haventerrein is gelegen in de nabijheid van de A59 en de N261. Mede door deze goede ligging en ontsluiting is bedrijventerrein Haven uitgegroeid tot een centrum voor logistieke dienstverlening met een regionale functie.

Ook kent het plangebied momenteel een agrarisch grondgebruik, waarbij de gronden voornamelijk in gebruik zijn als grasland. Aan Zomerdijk 6 en 8 zijn twee aaneengeschakelde woningen gelegen. Op het recreatieterrein aan Zomerdijk 8A is Watersportvereniging Waalwijk gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0002.jpg"

Waalwijkse Haven, bron: GoogleStreetview

2.3 Toekomstige Situatie

De huidige haven van Waalwijk dateert uit de zestiger jaren en wordt van de Bergsche Maas gescheiden door een schutsluis die ook deel uitmaakt van de primaire waterkering. De sluis was verouderd en technisch versleten, maar is recent gerenoveerd. Nadeel aan de sluis is dat deze uitsluitend kleine schepen tot vaarklasse 3 kan ontvangen. Om de logistieke positie van Waalwijk de komende jaren te handhaven dan wel te versterken is capaciteitsverhoging nodig. Mede door de huidige capaciteit van de sluis is groei van de Waalwijkse Haven beperkt mogelijk.

Door Ecorys Nederland BV is een businesscase opgesteld om keuzes voor de haven inzichtelijk te maken. In de businesscase zijn een aantal varianten uitgewerkt en met elkaar vergeleken. Variant 2: renovatie sluis en ontwikkeling oostelijke insteekhaven vaarklasse V komt het meest tegemoet aan de planologische en civieltechnische kader. Om ook in de toekomst een logistieke hotspot te blijven en de regionale economie te kunnen stimuleren wordt daarom in het plangebied voorzien in de realisatie van een nieuwe insteekhaven in combinatie met dijkverlegging en verplaatsing van de jachthaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0003.jpg"

Concept ontwerp Ontwikkeling insteekhaven (zie ook bijlage Bijlage 1)

De volgende ontwikkeling wordt in het plangebied voorzien:

  • uitbaggeren haven, aanleg laad- en loskade;
  • aanleg nieuw uit te geven haventerrein;
  • verleggen van primaire waterkering;
  • aanleg infrastructuur en oppervlaktewater;
  • verplaatsing jachthaven;
  • ontsluitingsweg nieuwe haven;
  • verwijderen windmolen en verplaatsing vloeivelden.

Ter plaatse van het haventerrein, met een totaal oppervlak van circa 12,4 hectare, zal de vestiging van een containerterminal en bijbehorende bebouwing (kranen e.d.) en watergebonden logistieke bedrijvigheid mogelijk worden gemaakt.

Binnen de 12,4 hectare zal circa 4,2 ha bestemd zijn voor de containerterminal (het gebied direct aan het water) en daarmee samenhangende activiteiten zoals containerreiniging. Het resterende oppervlak van de (watergerelateerde) logistiek is daarbij 8,2 ha (maximaal mag dit uitgebreid worden tot 9 hectare binnen het totale gebied van 12,4) Daarnaast worden de havenbak zelf en een zwaaikom gerealiseerd geschikt voor vaarwegcategorie-V-schepen.

Met de nieuwe insteekhaven en de uitbreiding van de terminalcapaciteit wordt optimaal geprofiteerd van de toename van containers per binnenvaart. De huidige Jachthaven Waalwijk ligt midden in de locatie voor de nieuwe insteekhaven en moet verhuizen. Waar de jachthaven komt, is nog niet definitief bekend.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk omvat de beschrijving van relevante ruimtelijke beleidsdocumenten van hogere overheden, de regio en de gemeente. Per document zijn de hoofdlijnen opgenomen voor zover van belang voor de insteekhaven. Tevens bevat dit hoofdstuk een beschrijving van de relevante gemeentelijke ruimtelijke beleidsdocumenten en de gemeentelijke beleidskeuzes ten aanzien van de insteekhaven Het sectorale beleid is beschreven in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

3.1 Beleid Hogere Overheden

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Een van de nationale belangen die in de SVIR zijn opgenomen betreft: zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een beschrijving op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het gaat hier met name om 'een goede ruimtelijke ordening' (zie ook 201608869/1/R3, 28 juni 2017). De elementen "actuele" en "regionale behoefte" zijn komen te vervallen sinds 1 juli 2017.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

In geval van een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Dat betekent dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken dient te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor de ontwikkeling. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd.


NIEUWE STEDELIJKE ONTWIKKELING

Onderhavige ontwikkeling betreft realisatie van de insteekhaven en bijbehorende containerterminalgronden en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid.

In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft hier onder meer om ontwikkeling van bedrijventerrein, namelijk containerterminalgronden en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.


BEHOEFTE

Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van Oostelijke insteekhaven Waalwijk waarbij tevens de ontwikkeling van containerterminalgronden en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid is voorzien.

In april 2015 is door de Stec Groep een kwalitatief verdiepingsonderzoek bedrijventerreinen Noord-Brabant uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat de grootschalige logistiek de belangrijkste ruimtevrager is in de Brabantse regio’s de komende jaren. De harde voorraad (bouwrijp/niet bouwrijp aanbod) biedt kwalitatief beperkte mogelijkheden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van de containerterminalgronden (4,2 ha) en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid (9 ha). Daarnaast bestaat het plangebied uit het havengebied, de watergangen en verlegde dijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld conform de systematiek van vraaggericht ontwikkelen.

In het RRO is geconstateerd dat onvoldoende binnenstedelijke locaties voorhanden zijn om te kunnen voorzien in de vraag naar nieuwe bedrijventerreinen. Dit geldt zeker voor Waalwijk en zeker voor de schaal en omvang van grootschalige logistieke bedrijven. Bovendien zijn binnen de gemeente slechts nog een beperkt aantal hectares harde plancapaciteit (3 ha) beschikbaar. Het betreft vrijwel uitsluitend kleinere kavels, ongeschikt voor grotere en/of zwaardere bedrijven, waaronder logistiek. Het bestaand stedelijk gebied kan niet in voorgenomen behoefte voorzien. Voor de insteekhaven zijn in 2013 aparte afspraken gemaakt in aanvulling op het regionale programma bedrijventerreinen, omdat de ontwikkeling van de insteekhaven als unieke kans wordt gezien. In de RRO afspraken Bedrijventerreinen Hart van Brabant 2016-2025 is hiervoor de ontwikkelingsmogelijkheid van 9 ha. bedrijventerrein opgenomen, zie paragraaf 3.3.1.

BESTAAND STEDELIJK GEBIED

Het planvoornemen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling, aansluitend op bestaand stedelijk gebied, gedeeltelijk gelegen in het 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling' uit de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant.

De huidige haven van Waalwijk biedt ondanks renovatie van de sluis in 2015, geen toekomstbestendige oplossing. Het transport over het water groeit en de binnenvaartschepen worden steeds groter. De regio Midden-Brabant heeft nog geen haven waar grotere containerschepen (klasse V) kunnen overslaan. Met de komst van de Oostelijke Insteekhaven moet dit veranderen. Onderhavige ontwikkeling grenst aan het bestaande bedrijventerrein Haven en sluit daarmee aan op het bestaande occupatiepatroon. Het is een logische plek voor een haven, tussen de rivier en het bestaande bedrijventerrein.

AFWEGING

Uit bovenstaande onderbouwing kan worden geconcludeerd dat er een regionale behoefte is aan de insteekhaven en bijbehorende containerterminalgronden en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid. zoals opgenomen in het planvoornemen. Het plan betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling aansluitend aan bestaand stedelijk gebied, namelijk het bedrijventerrein Haven. Zo kan gesteld worden dat er sprake is van een duurzame verstedelijking.

CONCLUSIE

De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij het provinciale beleid, het vindt deels plaats in het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, waar de verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen.

Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014

De Structuurvisie RO 2010 - partiële herziening 2014 is met ingang van 19 maart 2014 in werking getreden. De provincie Noord-Brabant heeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vastgelegd in de structuurvisie. Onderstaande afbeelding geeft binnen de zwarte lijnen globaal het plangebied op de Structurenkaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0004.jpg"

Uitsnede Structurenkaart, Structuurvisie RO 2010

Het plangebied is deels gelegen binnen het accentgebied agrarische ontwikkeling en aangeduid als zoekgebied voor verstedelijking. De keuze voor de zoekgebieden verstedelijking is tot stand gekomen na een integrale afweging vanuit de gebiedskwaliteiten (hanteren lagenbenadering) samen met gemeenten en waterschappen. Dit proces heeft plaatsgevonden in het kader van de opstelling van de uitwerkingsplannen van het streekplan van 2002. Daarnaast kan een gemeente vanwege gewijzigde inzichten verzoeken om tot wijziging van deze gebieden over te gaan. De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. In de zoekgebieden voor verstedelijking wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Regionale afstemming vindt plaats via de regionale agenda´s voor werken. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende aanbod is voor bedrijven die hinder kunnen veroorzaken naar hun omgeving in de vorm van geluid-, stof-, geur- of verkeershinder en voor bedrijven met een extern veiligheidsrisico. Er dienen voldoende terreinen geschikt te blijven of geschikt te worden gemaakt voor de vestiging van dit soort bedrijven. Hierbij wordt expliciet rekening gehouden met de (toekomstige) ruimtevraag van deze bedrijven. Per locatie wordt de hoeveelheid ruimte met de daarbij horende inrichtingseisen, het uitgifteprotocol en de manier waarop dit wordt veilig gesteld, vastgelegd om conflicterende situaties te voorkomen. Het is daarom belangrijk dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de beschikbare ruimte op de (middel)zware bedrijventerreinen. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 passen in beginsel in woon- en gemengde gebieden.

Het havengebied is aangeduid als waterbergingsgebied. De functie waterberging is onder voorwaarden te combineren met andere gebruiksfuncties zoals grondgebonden landbouw, extensieve recreatie en natuur.

Het gebied ten noorden van de haven is aangeduid als groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (beheer) en landschap is een belangrijke opgave.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

De Verordening ruimte Noord-Brabant is voor het eerst in april 2010 vastgesteld en voor het laatst in juli 2017 gewijzigd. In de Verordening ruimte Noord-Brabant staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Onderstaande afbeelding geeft binnen de rode lijnen globaal het plangebied op de Themakaart weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0006.png"

Uitsnede Integrale plankaart met structuren en aanduidingen, Verordening ruimte Noord-Brabant

Het plangebied is deels gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied en deels binnen gemengd landelijk gebied. Voor het plangebied is op de Integrale plankaart met structuren en aanduidingen de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied' opgenomen. Uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik is dat de ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk wordt benut. Als er toch nieuw ruimtebeslag nodig is dan kan dit in afwijking van het verbod op nieuw vestiging alleen in de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling. De zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling zijn gebieden waar, gelet op de ruimtelijke kwaliteiten, verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen.

Een bestemmingsplan kan binnen deze zoekgebieden voorzien in een stedelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

Het plangebied sluit aan op het bedrijventerrein Haven 8 West.

  1. b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

Conform de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' die in het RRO Midden-Brabant zijn vastgesteld, zal minimaal 1% van de uitgifteprijs worden gereserveerd voor kwaliteitsverbetering landschap. Daarnaast zal voldoende fysieke ruimte worden gereserveerd om landschappelijke inpassing te kunnen realiseren. De bomenrij aan de noordzijde wordt gehandhaafd als afscheiding van de haven. Verder zal het terrein worden omsloten door Haven 8.

Omdat een deel van het plangebied binnen gemengd landelijk gebied is gelegen, zal bij het ontwerpbestemmingsplan een voorstel voor wijziging van de begrenzing van de Verordening Ruimte opgenomen, conform artikel 38.5 van de Verordening Ruimte (procedure grenswijziging op verzoek).

Het plangebied valt tevens binnen de aanduiding 'Rivierbed'. Aangezien de primaire waterkering verplaatst wordt, zal bij het ontwerpbestemmingsplan een voorstel voor wijziging van de begrenzing van de Verordening Ruimte opgenomen, conform artikel 38.5 van de Verordening Ruimte (procedure grenswijziging op verzoek).

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0007.jpg"

Afbeelding aanduiding Rivierbed - bron: www.ruimtelijkeplannen.nl - provinciale Verordening Ruimte

Ook valt een zeer beperkt deel van het plangebied binnen het NNN. Ook dit dient gewijzigd te worden. In onderstaande afbeelding zijn de te herbegrenzen zoneringen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0009.jpg"

In het ontwerp bestemmingsplan waren de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen voor wijziging van de provinciale zonering:

  • 'overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling',
  • 'overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen Natuur Netwerk Brabant'
  • 'overige zone - in Verordening ruimte te verwijderen Rivierbed'
  • 'overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen Rivierbed'

Na afloop van de terinzagelegging is bij Gedeputeerde Staten is een verzoek tot wijziging van de begrenzing ingediend. Gedeputeerde Staten hebben hierover een besluit genomen. Het bestemmingsplan is vastgesteld nadat Gedeputeerde Staten hebben besloten tot wijziging van de begrenzing.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Regionaal planningsoverleg

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is in artikel 39 bepaald, dat er regionale ruimtelijk overleggen dienen plaats te vinden. Dit is een platform voor een gestructureerd overleg over de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijke beleid van de provincie en de regio. Het overleg heeft tot doel om afspraken te maken over de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Provinciale prognoses van de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen zijn daarbij richtinggevend.

In Noord-Brabant vindt het regionaal overleg plaats in vier regio's: West-, Midden-, Noordoost- en Zuidoost-Brabant. Waalwijk ligt in de regio Midden-Brabant. Het regionaal ruimtelijk overleg (RRO) voor deze regio sluit aan op de gebiedsindeling van samenwerkende gemeenten in de Regio Hart van Brabant. De 8 gemeenten van deze regio (Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk), de waterschappen De Dommel en Brabantse Delta, en de provincie nemen deel aan dit overleg. Het waterschap Aa en Maas is agendalid.

In het RRO Hart van Brabant is vastgesteld dat er een omslag moet worden gemaakt van aanbodgericht naar vraaggericht ontwikkelen van bedrijventerreinen. Op 22 september 2016 zijn hiertoe de RRO-afspraken bedrijventerreinen HvB 2016-2025 vastgesteld, waarin is vastgesteld dat er een forse uitbreidingsvraag is van de logistieke sector, in het bijzonder de vraag naar (zeer) grootschalige kavels (>5ha). Dit is vervolgens nader uitgewerkt in de pilot Vraaggericht ontwikkelen, waarmee in het RRO van 21 september 2017 is ingestemd. Over de ontwikkeling van de insteekhaven zijn eerder aparte RRO-afspraken gemaakt. In het RRO van 19 december 2013 heeft de regio de wenselijkheid van de ontwikkeling van de insteekhaven als unieke kans onderschreven en is besloten in te stemmen met een toevoeging op het regionale programma bedrijventerreinen. Daarnaast is in de RRO-afspraken Bedrijventerreinen Hart van Brabant 2016-2025 de ontwikkelingsmogelijkheid van 9 ha. bedrijventerrein opgenomen. Concreet is de afspraak dat deze hectaren alleen ontwikkeld mogen worden voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid, mits er tegelijkertijd een insteekhaven wordt gerealiseerd. Vanwege deze koppeling kennen de hectaren in de regionale afspraken een zogenoemde oranje status. Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische mogelijkheid om een insteekhaven te realiseren in samenhang met een bedrijfskavel voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid (max. 9 ha). Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde om de betreffende hectaren de status 'groen' te geven.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader dat de ontwikkeling van de Oostelijke insteekhaven mogelijk maakt. Voorgenoemde RRO- afspraken sluiten aan bij de vorenstaande uitbreidingsvraag.

3.3.2 Ruimtelijke visie Hart van Brabant 2025

Door de verschillende gemeenten uit de regio Hart van Brabant is in 2013 de Ruimtelijke visie Hart van Brabant 2025 opgesteld. De ruimtelijke visie Hart van Brabant heeft een planhorizon tot 2025. De afgelopen jaren zijn daarvoor verschillende bouwstenen ontwikkeld, zoals afspraken over woningbouw en werklocaties, een visie op de kansen voor leisure, een landschappelijk kader (‘ontwikkeld op karakter’) en uiteraard de economische agenda van Midpoint. Al deze bouwstenen zijn vertaald en zoveel mogelijk geïntegreerd in één ruimtelijk verhaal.

Hart van Brabant heeft een bewezen en erkende positie als logistieke hotspot in Nederland. De regio profiteert daarbij optimaal van haar ligging tussen de havens van Antwerpen en Rotterdam en het Europese achterland. De aanwezigheid van multimodale ontsluitingen (water, weg, spoor), grote transporteurs en een aantal onderscheidende Europese distributiecentra zijn structuurdragers van de logistieke kracht van de regio. In de ruimtelijke visie is opgenomen dat de regio onder andere wil werken aan het koesteren en ontwikkelen van de interne bereikbaarheid en infrastructuur. Als ambitie wordt de opwaardering van Haven Waalwijk, het verder uitwerken van de oostelijke insteekhaven, genoemd.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Waalwijk 2025

Op 4 februari 2016 heeft de raad van Waalwijk de Structuurvisie Waalwijk 2025 vastgesteld op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie Waalwijk 2025 is een samenhangend ruimtelijk beleid formuleren op hoofdlijnen dat de ambities weergeeft voor 2035 en een visie uitwerkt voor 2025.

Regionaal gezien heeft de logistieke sector de komende jaren de meeste groeipotentie. Gezien de gunstige ligging van Waalwijk aan de hoofdinfrastructuur kan Waalwijk de logistieke sector alle kansen bieden. De kansen worden versterkt door de gecombineerde aanpak van bedrijventerrein, havenfaciliteiten en wegennet.

Voor het plangebied is op de totaalkaart voor 2025 de aanduiding 'Havenontwikkeling' neergelegd. De Havenontwikkeling Waalwijk met het aanleggen van de nieuwe oostelijke insteekhaven is benoemd als belangrijk (sleutel)project. Sleutelprojecten zijn projecten die van regionaal belang zijn in het netwerk van Midden-Brabant en prioriteit krijgen bij het actief (mee) ontwikkelen door de gemeente. Kortom, in de structuurvisie wordt aan havenontwikkeling prioriteit gegeven en aangesloten bij Ambitiedocument Waalwijk-Noord Multimodaal (mei 2011) en de Nota wensbeelden, uitgangspunten en bouwstenen bedrijventerreinen (d.d. 11 oktober 2012).

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0010.jpg"

Uitsnede Totaalkaart Visie 2025, Structuurvisie Waalwijk 2025

In het Coalitieprogramma 'Krachten Bundelen' (2014-2018) wordt aangesloten bij de bevindingen uit de Structuurvisie Waalwijk 2025. Aan de Havenontwikkeling Waalwijk wordt prioriteit gegeven.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De wettelijke verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als water, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangezien tegelijkertijd met het opstellen van dit bestemmingsplan ook een milieueffectrapportage (MER) is opgesteld, wordt voor de omgevingsaspecten mede verwezen naar het MER (Bijlage 2).

4.1 M.e.r.-plicht

M.e.r. heeft als doel het milieu een volwaardige plaats te geven in de bestuurlijke besluitvorming, zodat de gemeente Waalwijk met de uitkomst van de m.e.r. een solide en toegespitste onderbouwing kan geven voor het bestemmingsplan Insteekhaven Waalwijk. In de Wet Milieubeheer (Wm) is in hoofdstuk 7 geregeld dat het bij bepaalde plannen en/of besluiten met mogelijke grote milieugevolgen verplicht is informatie te verzamelen over de als gevolg van de activiteit optredende milieugevolgen. In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald voor welke activiteiten een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. Dit is mede afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit en het soort besluit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen planm.e.r. en projectm.e.r.


M.e.r.-plicht

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een haven die geschikt is voor containerschepen CEMT Klasse Va. Deze hebben een laadvermogen van meer dan 1.350 ton. In bijlage C van het besluitm.e.r. (C4) is opgenomen dat voor dit type havens een projectMER plicht geldt, dit in combinatie met het feit dat het plan een rechtstreekse bouwtitel geeft (kolom 4).

Wat betreft de aanpassing van de primaire waterkering, er is sprake van: D3.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken inzake kanalisering of ter beperking van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken'. Het bestemmingsplan maakt deze activiteit mogelijk en is daarom m.e.r.-beoordelings-plichtig.

Voor de aanleg van een industrieterrein geldt in het besluitm.e.r. een minimum oppervlak van 75 hectare (D11.3). Het oppervlakte van het plan valt hier ruim onder. In dit geval geldt alleen een vormvrije m.e.r.-beoordelingsverplichting. De terminal en de distributiebedrijven bedrijven zijn niet m.e.r. beoordelingsplichtig.

Passende beoordeling

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse Natura 2000-gebieden. Het dichtbijgelegen Natura 2000-gebied betreft Langstraat op 2,6 km ten zuidwesten van het plangebied, gevolgd door het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 4,2 km ten zuiden van het plangebied. In deze gebieden bevinden zich ook stikstofgevoelige habitats. Gebiedsbescherming Natura 2000

Gelet op de afstand tot de Natura 2000-gebieden (> 2,6 km) zijn interne effecten niet aan de orde maar is alleen het externe effect als stikstofdepositie relevant. De toename van de depositie op de daarvoor gevoelige Natura 2000 gebieden in de omgeving is door middel van een Aerius-berekening in beeld gebracht. Uit de verschilberekening blijkt dat de maximale toename 0,12 mol/ha/jaar bedraagt op het Natura 2000-gebied de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Hiermee is in beginsel een (significant) negatief effect als gevolg van de ontwikkeling niet uit te sluiten. Het project is echter aangemeld als prioritair project in het PAS (programmatische aanpak stikstofdepositie). Het voornemen om het plangebied meer te gaan gebruiken voor havengerelateerde activiteiten is zodoende onderdeel geweest van een eerder uitgevoerde passende beoordeling (bij het PAS). Dat betekent dat er met betrekking tot verzuring en vermesting vanuit het plangebied destijds al is vastgesteld dat er geen significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 zullen zijn. Vanwege artikel 2.8 van de wet Natuurbescherming is het dus ook niet nodig dit aspect van de voorgenomen activiteit opnieuw passend te beoordelen. Een planm.e.r.-plicht vanuit dit spoor is daarom ook niet van toepassing.


Conclusie m.e.r.-plicht

De m.e.r. plicht komt rechtstreeks voort uit het mogelijk maken van een haven voor schepen met laadvermogen van 1.350 ton of meer (projectMER.). Daarnaast is het bestemmingsplan m.e.r. beoordelingsplichtig vanwege het aanpassen van de primaire kering. Gezien het kaderstellende karakter van het plan voor deze activiteit is besloten om ook een planMER op te stellen. Dit alles in één document en procedure waardoor sprake is van een gecombineerde plan-/ projectMER. Hierna worden steeds alleen de termen m.e.r. en MER gebruikt (bron: MER Oostelijke Insteekhaven Waalwijk, Tauw, 22 mei 2018).

Procedure MER

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Een MER wordt opgesteld om het milieubelang volwaardig te laten meewegen in de besluitvorming over het bestemmingsplan. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure'. De m.e.r.-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  1. 1. openbare kennisgeving opstellen MER en bestemmingsplan;
  2. 2. raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het MER;
  3. 3. opstellen MER en (voor)ontwerpbestemmingsplan;
  4. 4. terinzagelegging MER met ontwerpbestemmingsplan;
  5. 5. toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  6. 6. vaststelling bestemmingsplan. Het MER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan.

Ad 1 en ad 2:

Er is een Notitie Reikwijdte en detailniveau MER opgesteld. Deze heeft van 11 oktober t/m 21 november 2017 ter inzage gelegen en is toegezonden aan relevante instanties. Hierbij was er tevens de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Reacties op de Notitie Reikwijdte en detailniveau (NRD) zijn verwerkt in het MER.

Overall conclusies uit het MER

De beoordeling van het planalternatief op de criteria voor verkeer en gezondheid en de gerelateerde thema's geluid en lucht is geheel neutraal. Er treden nauwelijks tot geen effecten op. De criteria verstoring van soorten (natuur), externe veiligheid groepsrisico, zettingsgevoeligheid worden negatief gewaardeerd. De ontwikkeling zorgt mogelijk voor een negatief effect op verblijfplaatsen van bever en Ransuil.

Het planalternatief wordt voor de overige criteria licht negatief of licht positief beoordeeld. De beoordeling is overwegend licht negatief voor de thema's landschap en cultuurhistorie, omdat er een haven gerealiseerd wordt in een gebied waar nu nog weinig bebouwing is. De beoordeling is overwegend licht positief voor de thema's waterveiligheid en scheepvaart, omdat de te verleggen primaire kering berekend wordt op zijn functie conform de nieuwe eisen en richtlijnen en de scheepvaart onder ander profiteert van de vermindering van de recreatievaart. Op het aspect recreatie is de beoordeling per saldo negatief door het verdwijnen van de jachthaven.

Optimalisatiemogelijkheden vanuit de onderzochte milieuthema's

Om effecten te verzachten zijn in het MER verschillende maatregelen benoemd om het plan vanuit milieuperspectief bezien te optimaliseren. In die zin worden bouwstenen gegeven voor een geoptimaliseerd "planalternatief". Per milieuthema is onderzocht of dit leidt tot een andere (positievere) beoordeling. Optimalisaties kunnen vooral worden behaald bij water(veiligheid), natuur en recreatie. Daarnaast is in dit kader specifiek gekeken naar optimalisatiemogelijkheden vanuit het duurzaamheid en klimaat. De optimalisaties kunnen enerzijds worden meegenomen in het bestemmingsplan en anderzijds vormen ze aanbevelingen voor de realisatie/ uitvoeringsfasen.

In dit hoofdstuk Omgevingsaspecten komt een aantal milieuaspecten aan bod. In het MER worden deze aspecten uitgebreider behandeld, en worden ook andere, aanvullende omgevingsaspecten behandeld. Voor meer informatie wordt verwezen naar het MER (Bijlage 2), de aanvulling op het MER, het toetsingsadvies en de oplegnotitie, waarin wordt ingegaan op het definitieve toetsingsadvies (Bijlage 3 Aanvulling MER - Toetsingsadvies - Oplegnotitie).

4.2 Bodem

In een bestemmingsplan dient te worden beschreven wat de bodemkwaliteit van het betreffende gebied is. Is er sprake van een bestemmingswijziging dan wordt de bodemkwaliteit beschreven met behulp van een verkennend bodemonderzoek conform de NVN 5725 en NEN 5740.

Afweging

Er is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit. De onderzoeken zijn opgenomen in het Verkennend bodemonderzoek en Nader Bodemonderzoek. Of er reden is tot nader onderzoek hangt af van de gebiedsontwikkeling ter plaatse van de diverse deelgebieden. Op basis van de onderzoeksresultaten is voor de meeste deellocaties vervolgonderzoek niet noodzakelijk; er is geen reden om een geval van ernstige bodemverontreiniging te verwachten. Uitzondering hierop vormen de noordelijke oever van het afwateringskanaal, de opslag bij de jachthaven en de waterbodem. In het nader bodem- en asbestonderzoek (Nader Bodemonderzoek) zijn deze locaties nader onderzocht. Voor de jachthaven wordt aanbevolen om voorafgaand aan de herinrichtingswerkzaamheden een saneringsplan op te stellen, wat voorziet in het ontgraven van de spots aan asbest en PAK boven de interventiewaarde/ restconcentratienorm. Ter plaatse van de noordelijke en zuidelijke oever van het huidige kanaal moet rekening moet worden gehouden met een geval van ernstige bodemverontreiniging met chroom en zink, met een schatting van in totaal ruim 500m3 sterk verontreinigde grond. In de zuidelijke dijk is sprake van een lokaal geval van ernstige bodemverontreiniging met Chroom, met een geraamde hoeveelheid van 50 – 200m3. Op de plek van de toekomstige gilde locatie is er geen aanleiding voor vervolgonderzoek of sanerende maatregelen.

Gezien de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen ter plaatse van de onderzoekslocatie en de bijbehorende werkzaamheden aan infrastructuur, wordt het aanbevolen rekening te houden met sanerende maatregelen die hier voorafgaand genomen dienen te worden. Grondverzet is op de als sterk verontreinigd aangemerkte delen niet zonder meer mogelijk. Voor de definitieve kwaliteitsbepaling van grond die vrijkomt van de onderzoekslocatie kan afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond een partijkeuring noodzakelijk zijn.

Conclusie
Voor de meeste deellocaties is vervolgonderzoek niet nodig, en is er geen reden om ernstige bodemverontreiniging te verwachten. Voor wat betreft de noordelijke oever van het afwateringskanaal, de opslag bij de jachthaven en de waterbodem, zijn hier sterk verontreinigd aangemerkte delen (water)bodem aanwezig. Bij de inrichting van het gebied wordt nader bekeken hoe met de sterk verhoogde gehalten omgegaan moet worden. Indien nodig wordt grond met sterk verhoogde gehalten functiegericht gesaneerd.

4.3 Cultuurhistorie En Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.3.1 Archeologie

Ten aanzien van archeologie is er een Archeologisch onderzoek uitgevoerd. Er is binnen het plangebied geen oeverwal van de Maas aangetroffen en op basis van het veldonderzoek is te concluderen dat de stroomgordel van het Oud Maasje geheel ten noorden van het plangebied heeft gelegen. Eventuele vindplaatsen die geassocieerd kunnen worden met deze oeverwal worden binnen het plangebied daarom niet verwacht.

Tijdens het veldonderzoek zijn wel resten van het Hollandveen en de middeleeuwse ontginning aangetroffen. Eventuele sporen zullen enigszins zijn aangetast door de erosieve werking van het getijdengebied dat is ontstaan als gevolg van de St. Elisabethvloed. Naast eventuele sporen van de middeleeuwse ontginning worden in het plangebied geen archeologische sporen verwacht.

4.3.2 Cultuurhistorie

De regio is van cultuurhistorisch belang vanwege het unieke slagenlandschap. Het natuurgebied de Langstraat is aangewezen als Belvederegebied. De ontwikkelingsstrategie betreft behoud door ontwikkeling of versterking van de samenhang van de dragende structuren van de regio. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn ten aanzien van het plangebied zelf geen bijzonderheden ten aanzien van cultuurhistorie geïnventariseerd. Het historisch-geografische karakter van de polder is sinds de aanleg van de haven en het industriegebied vanaf de jaren 80 van de 20e eeuw al steeds verder aangetast en minder herkenbaar. Door de ontwikkeling van het industriegebied ten oosten van de insteekhaven zal het historische slotenpatroon verder aangetast worden. In de delen van het plangebied die als cultuurhistorisch landschap en cultuurhistorisch vlak van provinciaal belang zijn aangewezen vinden beperkt werkzaamheden plaats. Een beperkt deel van het buitendijks gebied zal uitgegraven worden, waaronder een deel van het slotenpatroon en de zomerdijk. Dit tast de cultuurhistorische waarde van dit gebied beperkt aan. Aangezien de historisch-geografische waarde van het grootste deel van het plangebied in de referentiesituatie al niet hoog is, zal de ontwikkeling slechts een licht negatief effect op de cultuurhistorische waarden opleveren.

4.3.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Water

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang in een ruimtelijk plan is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op even wichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt volledig binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta.

4.4.1 Beleid en wetgeving

Waterwet

In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater. Binnen het stroomvoerend rivierbed geldt een vergunningplicht op basis van de Waterwet en strikte bouwbepalingen op basis van de beleidsregels Grote Rivieren, die voor het ruimtelijk spoor zijn opgenomen in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening.

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding is het kader voor het waterbeheer voor Nederland. De hoofddoelstelling is “een veilig en goed bewoonbaar land en het instandhouden/versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en -buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water)problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en het Waterschap samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen (bijvoorbeeld wateroverlast of verdroging) in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in de ruimtelijke regelgeving zoals Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het bestaande nationale, provinciale en gemeentelijke beleid met betrekking tot de waterhuishouding dient altijd als uitgangspunt. Voorliggend bestemmingsplan mag geen slechtere waterhuishoudkundige situatie creëren dan in dat beleid is vastgelegd.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, geconsolideerde versie 1 jan 2017)

In het Barro zijn regels opgenomen voor het rivierbed en het stroomvoerend deel van het rivierbed. Het plangebied ligt deels hierbinnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0011.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0013.jpg"

Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:

a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

Resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd en in een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Beleidsregels grote rivieren

Bepaalde riviergebonden activiteiten in het stroomvoerend regime zijn onder voorwaarden mogelijk, bijvoorbeeld 'de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier' en activiteiten met 'een groot openbaar belang en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd'.

In de Handreiking Beleidslijn Grote Rivieren (geactualiseerd februari 2014) is aangegeven dat bij redenen van groot openbaar belang o.a. gedacht kan worden aan openbare gezondheid, veiligheid, milieuaspecten en ingrijpende maatschappelijke gevolgen. Hierbij valt te denken aan aspecten zoals bedrijfseconomische noodzaak en het ontbreken van een alternatieve locatie als onderdeel van de onderbouwing. Bijkomende omstandigheden – waaronder behoud van de werkgelegenheid in de regio kunnen van groot openbaar belang zijn.

De toestemming voor de activiteit wordt alleen gegeven indien:

a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;

b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en

c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

Dit sluit aan bij de voorwaarden die in het Barro worden gesteld.

Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en - kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het plan zijn waterkwaliteitsverbetering, vermindering van de kans op wateroverlast en verdrogingsbestrijding.

Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009'. Op grond hiervan moeten bestaande sloten die bij de planontwikkeling verloren gaan gecompenseerd worden. Ook de toename van het verhard oppervlak moet gecompenseerd worden. Daarbij wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:

  1. 1. Infiltreren.
  2. 2. Retentie aanleggen binnen het plangebied.
  3. 3. Retentie aanleggen buiten het plangebied.
  4. 4. Berging zoeken in bestaand watersysteem.

Een retentievoorziening maakt theoretisch geen deel uit van het watersysteem maar is daarvan gescheiden door een knijpvoorziening die de afvoer begrenst. Het water dat gebufferd wordt is niet afkomstig uit het watersysteem, maar van het aangesloten verhard oppervlak. In de hydraulische randvoorwaarden is verwoord dat het in de praktijk echter ook voorkomt dat de retentie niet als een 'echte' aparte voorziening wordt aangelegd, maar als een inhoudsreservering in een bestaande voorziening of waterpartij. Als voorbeeld wordt onder andere genoemd het combineren van retentie met een sierwater in het stedelijk gebied.

Waterplan Waalwijk

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) vraagt dat gemeentelijk plannen tegen de wateroverlastproblematiek worden opgesteld. Daarvoor dient de stedelijke wateropgave te worden bepaald. In de Kader Richtlijn Water (KRW) wordt een goede chemische en ecologische toestand van het oppervlaktewater en het beschermen en herstellen van grondwaterlichamen nagestreefd. Om deze ontwikkelingen te vertalen naar lokaal waterbeleid, is voor de gemeente Waalwijk een waterplan opgesteld (raad, 2010).

Een belangrijke doelstelling van het waterbeheer is dat het water in Waalwijk geen overlast veroorzaakt voor de bewoners en bedrijven. Daarom wordt in 2015 aan de wateropgave voldaan. Voor het landelijke gebied gaat het om de wateropgave voor het oppervlaktewater en voor het bebouwde gebied geldt dit zowel voor het oppervlaktewater, het grondwater als de hemelwaterafvoer. In het op te stellen verbrede GRP (gemeentelijk rioleringsplan raad dec. 2011) worden hiertoe beleid en maatregelen ten aanzien van het hemelwater en grondwater opgesteld.

4.4.2 Planontwikkeling

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader wordt door waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd. In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgezet naar de huidige en toekomstige situatie. Hiertoe is een watertoetsdocument opgesteld, zie Bijlage 7Watertoets. Deze watertoets is opgesteld op basis van het Waterhuishoudkundigplan, zoals opgenomen in Bijlage 8. Beide rapporten zijn aan het waterschap voorgelegd. In deze toelichting wordt in aansluiting op de beide rapporten aandacht besteed aan de aspecten van de waterkering en het rivierbed en verwerking daarvan in het bestemmingsplan.

Voor meer informatie wordt verwezen naar beide documenten.

Primaire waterkering

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0014.png"

Afbeelding toekomstige primaire waterkering

In het plangebied ligt de Zomerdijk die functioneert als primaire waterkering voor de Bergsche Maas. Op onderstaande afbeelding is de ligging van de dijk zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0015.jpg"

Afbeelding huidige primaire waterkering (bron: Nautisch onderzoek voorhaven Sluis Waalwijk, Movares Nederland B.V., 2013)

De primaire waterkering zal worden verlegd. Langs de haven zal een nieuwe primaire waterkering worden aangelegd in samenspraak met het waterschap. De bestaande groene dijk wordt vervangen door een kade-keringconstructie. De nieuwe kademuur met het direct daarachter gelegen grondlichaam wordt de nieuwe primaire kering. De kademuur bestaat uit een stalen combiwand (buispalen met daartussen damwanden), die verankerd is met groutankers. De nieuwe waterkering wordt aangelegd volgens de meest recente normering met een doorkijk van 100 jaar. De vereiste waterkerende hoogte is NAP +6,9 m. Het maaiveld achter de kademuur ligt op NAP +5,9 m. Op deze wijze wordt de vereiste kerende hoogte gewaarborgd en wordt het haventerrein op een praktische hoogte aangelegd. Combiwand en achtergelegen grondlichaam werken als één geheel voor sterkte en stabiliteit.

Ten gevolge van de aanleg van het grondlichaam wordt het Zuiderkanaal afgedamd en wordt het waterpeil bij de binnenteen van de huidige primaire waterkering lager.

Over het beheer en onderhoud van de nieuwe primaire waterkering moeten nog concrete afspraken worden gemaakt met het waterschap, maar bij de inrichting van het terminalterrein wordt in ieder geval een strook vrijgelaten om de kering te kunnen inspecteren. Als gevolg van de aanleg van de insteekhaven wordt het Zuiderkanaal afgedamd en wordt het waterpeil ten zuiden van de primaire kering ter hoogte van P51 tijdens hoogwatersituaties lager. Uit onderzoek van Arcadis blijkt dat de score voor piping onvoldoende is tijdens hoogwatersituaties. In samenwerking met het waterschap Brabantse Delta wordt op dit moment bekeken of aanvullend grondonderzoek kan leiden tot een nauwkeurigere inschatting van het piping risico. Hieruit zal blijken of en zo ja, welke passende verbeteringsmaatregelen moeten worden getroffen. Deze maatregelen, zoals een kwelscherm, zijn technisch uitvoerbaar, derhalve vormt het piping risico geen belemmering voor het plan.

De waterkering is bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. De zonering van deze beschermingszone is gebaseerd op de Notitie Zonering Kade Buitenhaven, Bijlage 21. In aansluiting daarop is in de provinciale verordening de aanduiding 'Rivierbed' aan een deel van het plangebied toegekend, als uitwerking van het Barro. Op de kaart van de Verordening ligt de aanduiding Rivierbed (art. 20.1 Verordening) op een deel van het plangebied. Deze aanduiding brengt met zich mee dat het bestemmingsplan ter plaatse van deze aanduiding duurzaam bijdraagt aan bescherming tegen overstroming en aan de gevolgen hiervan. In de nieuwe situatie rekening is rekening gehouden met een hoogte en sterkte die Deltaproof is (conform de nieuwe veiligheidsnormen en ontwerpcriteria). De Kadeconstructie wordt vormgegeven in samenspraak met Brabantse Delta conform OI2014v4. Zie bijlage rapport 'Uitgangspunten Buitenhaven Waalwijk' (Bijlage 10).

Er is een hydraulisch onderzoek gedaan en de haven heeft geen waterstandsverhogend effect (AHA, 2017, Bijlage 9).

Regionale waterkering

Als gevolg van het project Oostelijke insteekhaven komt de regionale kering, die in het plangebied langs het Zuiderkanaal loopt, te vervallen. Regionale keringen zijn aangewezen en genormeerd conform de Verordening Water Noord-Brabant. De kadeconstructie wordt vormgegeven in samenspraak met Brabantse Delta conform OI2014v4. Zie rapport 'Uitgangspunten Buitenhaven Waalwijk' in Bijlage 10.

Door ten westen van de sluis de regionale kering aan te sluiten op de primaire kering kan de regionale status van de ten oosten daarvan gelegen kering vervallen. De formele besluitvorming hierover ligt in handen van Provinciale Staten door middel van herziening van de Verordening water Noord-Brabant. Op verzoek van het waterschap Brabantse Delta en de gemeente Waalwijk hebben Gedeputeerde Staten bij brief van 22 februari 2016 aangegeven bereid te zijn om een nader uitgewerkt voorstel te betrekken bij een herziening van de provinciale verordening. Om de primaire en regionale kering te kunnen verbinden, moet er ofwel een klep worden geplaatst in een duiker ten westen van het plangebied ofwel moet deze duiker worden afgesloten middels een dijklichaam. Er is onderzocht welke van deze twee opties het meest geschikt is, zie rapport 'Ontwerp regionale kering en waterkerend kunstwerk' in Bijlage 11. Uitgangspunt hierbij is dat de waterveiligheid te allen tijde wordt gegarandeerd. Dit zal uiteindelijk in de watervergunning worden meegenomen, waarna het waterschap een verzoek tot wijziging van de verordening zal indienen bij de provincie.

Rivierbed

Aangezien de primaire waterkering verplaatst wordt, zal bij het ontwerpbestemmingsplan een voorstel voor wijziging van de begrenzing van de aanduiding Rivierbed van de Verordening Ruimte opgenomen, conform artikel 38.5 van de Verordening Ruimte (procedure grenswijziging op verzoek). De in de verordening gevraagde verzekering omtrent het hoogwatervrij plaatsvinden van aanwezigheid van mensen is daarmee geborgd.

Gedeputeerde Staten is verzocht de begrenzing van de aanduiding 'Rivierbed' te wijzigen. Dit heeft geen gevolgen voor het beoogde doel waarvoor deze gebieden zijn aangewezen. Het bestemmingsplan is vastgesteld nadat Gedeputeerde Staten hebben besloten tot wijziging van de begrenzing.

Er is tevens een verzoek tot herbegrenzing ingediend bij Rijkswaterstaat. In het ontwerp bestemmingsplan is, in overeenstemming met artikel 38.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant, de gebiedsaanduiding: 'overig – in Verordening ruimte te verwijderen Rivierbed' en de aanduiding 'overig – in Verordening ruimte toe te voegen Rivierbed' opgenomen. In onderstaande afbeelding is de provinciale aanduiding 'Rivierbed' opgenomen en de delen die verwijderd, dan wel toegevoegd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0017.jpg"

De begrenzing van het rivierbed, vastgelegd in het Barro en de Waterregeling, moet tevens worden aangepast en er zal bij Rijkswaterstaat een verzoek worden gedaan tot aanpassing de kaarten van de Waterregeling.

Binnen het plangebied wordt ontwikkeling van de nieuwe haven, de containerterminalgronden en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Dit valt onder de in het Barro genoemde categorieën 'de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier' en activiteiten met 'een groot openbaar belang en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd'.

In de Beleidsregels Grote Rivieren is opgenomen dat toestemming voor de activiteit alleen wordt gegeven indien:

a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;

b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en

c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

Ter plaatse van (de nieuwe begrenzing van) het stroomvoerend rivierbed worden geen nieuwe activiteiten mogelijk gemaakt, waardoor de beleidsregels behorende bij het stroomvoerend rivierbed niet in de regels hoeven te worden opgenomen.

De activiteiten voldoen aan deze voorwaarden. De primaire waterkering wordt verlegd, waardoor het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft. Er is geen sprake van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, de primaire waterkering wordt verlegd, en de bestaande uiterwaarden (liggend buiten het plangebied) blijven gehandhaafd.

Er is sprake van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is. Uit het rapport Hydraulische beoordeling nieuwe industriehaven (AHA, 2017, Bijlage 9), blijkt dat de waterstandseffecten van het ontwerp voldoen aan de met RWS gemaakte afspraken.

4.4.3 Conclusie

De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn uitvoerbaar. Er wordt voldoende ruimte gereserveerd voor watercompensatie en retentie. Tevens leiden de ontwikkelingen naar verwachting niet tot grondwaterproblemen. Voor meer informatie wordt verwezen naar de documenten Bijlage 7 Watertoets en Bijlage 8 Waterhuishoudkundig plan - Waterhuishouding enriolering.

De primaire waterkering wordt verlegd en is bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. De regionale kering langs het Zuiderkanaal komt te vervallen. Hiertoe dient de Verordening water Noord-Brabant herzien te worden.

Gedeputeerde Staten is verzocht de begrenzing van de aanduiding 'Rivierbed' in de provinciale verordening te wijzigen. Hiertoe zijn In het ontwerp bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'overig – in Verordening ruimte te verwijderen Rivierbed' en de aanduiding 'overig – in Verordening ruimte toe te voegen Rivierbed' opgenomen. Er wordt tevens een verzoek tot herbegrenzing ingediend bij Rijkswaterstaat.

4.5 Natuur

Er is onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied. In deze paragraaf zijn de conclusies van het onderzoek opgenomen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in beschermde soorten en beschermde gebieden.

4.5.1 Beschermde soorten

Er is een aanvullend natuuronderzoek uitgevoerd naar beschermde soorten ter plaatse van het plangebied. Zie ook Bijlage 12 Natuurtoets Haven Waalwijk, Actualisatie aan de Wet Natuurbescherming - soortenbescherming en Bijlage 13 Ecologisch soortenonderzoek. In het kader van het MER is ook een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de bever en de ransuil.

Flora

Uit verspreidingsgegevens (NDFF, Tauw natuurkaart) blijkt dat in het plangebied geen beschermde soorten voorkomen. Bij het oriënterende veldbezoek zijn ook geen geschikte groeiplaatsen voor vaatplanten aangetroffen. Negatieve effecten op beschermde als gevolg van de beoogde ontwikkeling zijn er daarom niet. Een ontheffing van de Wnb is niet nodig.

Fauna

De ontwikkeling zorgt mogelijk voor een negatief effect op verblijfplaatsen/ foerageergebied van bever en Ransuil. Hiervoor zijn compenserende maatregelen en een ontheffing nodig. Voor de ransuil en bever is nader onderzoek uitgevoerd, zieBijlage 12 en Bijlage 14.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Voor overige beschermde soorten zijn geen maatregelen of ontheffing noodzakelijk.

Aanvullend onderzoek ransuil en steenuil

Er heeft aanvullend onderzoek naar de steen- en ransuil plaatsgevonden (Bijlage 14 Naderecologisch onderzoek steenuil, ransuil en bever en daarop volgend de actualisatie van de Natuurtoets, zie Bijlage 12). In het plangebied is geen nest van de steenuil aangetroffen.
Het nest van de ransuil ligt buiten het plangebied en blijft onaangetast. Er vinden echter zodanig grote landschappelijke veranderingen plaats rond het nest, met zowel de aanleg van de haven als de inrichting van het industrieterrein, dat de functionaliteit van het leefgebied en daarmee ook die

van het nest in het geding komt. Voor het onherstelbaar beschadigen van het functionele leefgebied rond het nest is volgens het bevoegd gezag een ontheffing benodigd in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor het verkrijgen van de ontheffing is het noodzakelijk om maatregelen te treffen waardoor de vernietiging van het nest en of leefgebied wordt gemitigeerd en of gecompenseerd. De gemeente werkt momenteel aan de verdere uitwerking van het compensatieplan en ontheffingsaanvraag
(bron Bijlage 12 Natuurtoets - actualisatie).

Bever

Er is ter hoogte van de ingang van de jachthaven een burcht waargenomen. De burcht binnen het plangebied van de haven is inmiddels op last van het waterschap Brabantse Delta verwijderd. In de omgeving is een vrij grote hoeveelheid vraat aanwezig.

De oevers zijn van groot belang als foerageergebied voor de bever door de aanwezigheid van de houtige beplanting. De beplantingen aan de oevers dienen gespaard te worden. Indien dit niet mogelijk is dient een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd inclusief een compensatieplan voor het leefgebied van de bever.

Een belangrijke compenserende maatregel is het compenseren van leefgebied. In dit kader wordt door de gemeente in samenspraak met het waterschap gekeken naar de oevers van het nabij gelegen Oude Maasje ter hoogte van de waterzuivering. Momenteel wordt hiervoor door de gemeente een compensatieplan opgesteld op basis waarvan een ontheffing zal worden aangevraagd ,(bron Bijlage 12 Natuurtoets - actualisatie).

Maatregelen

Om effecten op beschermde soorten zoveel mogelijk te voorkomen worden in het MER in ieder geval de volgende maatregelen voorgesteld:

  • Om effecten op broedende vogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij bomen, struiken en nestkasten worden verwijderd, buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Voor het broedseizoen geldt geen vaste periode. Het verschilt per soort. Veel vogelsoorten broeden ongeveer tussen 15 maart en 15 juli
  • Tijdelijke werkzaamheden t.b.v. de realisatie van het plangebied dienen bij voorkeur buiten de NNN plaats te vinden. Indien werkzaamheden toch binnen de NNN plaatsvinden is hiervoor de plicht het in dezelfde staat weer achter te laten. Daarnaast dienen werkzaamheden zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaats te vinden en moet effecten van licht en geluid zoveel mogelijk voorkomen worden.
  • Mogelijk indirecte effecten als verstoring door licht kunnen voorkomen worden door in de periode april tot en met november tussen zonsopgang en zonsondergang te werken. Indien in deze periode toch gebruik moet worden gemaakt van kunstlicht, dient gebruik te worden gemaakt van gerichte verlichting. Dit geldt ook voor de eindsituatie.
  • Daarnaast worden door de ontwikkeling het leefgebied van één van de twee aanwezige beverfamilies en de Ransuil verstoord. Wat betreft één beverfamilie is er geen verstoring van het leefgebied wel is het noodzakelijk om de werkzaamheden overdag uit te voeren. De bever is dan in zijn verblijfplaats en wordt niet door de werkzaamheden verstoord. Voor de tweede beverfamilie en de ransuil zijn wettelijk compenserende maatregelen vereist. Met deze maatregelen worden nadelige effecten zoveel mogelijk voorkomen.

4.5.2 Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse Natura 2000-gebieden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000-gebied betreft Langstraat op 2,6 km ten zuidwesten van het plangebied, gevolgd door het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 4,2 km ten zuiden van het plangebied. Gezien de aard van het voorgenomen plan en de afstand tot Natura 2000-gebieden en het feit dat deze gebieden zijn aangewezen voor habitattypen gevoelig voor stikstofdepositie, kunnen negatieve effecten op de stikstofgevoelige habitats als gevolg van stikstofdepositie aan de orde zijn.

Gebiedsbescherming Natura 2000

Gelet op de afstand tot de Natura 2000-gebieden (> 2,6 km) zijn interne effecten niet aan de orde maar is alleen het externe effect als stikstofdepositie relevant. De toename van de depositie op de daarvoor gevoelige Natura 2000 gebieden in de omgeving is door middel van een Aerius-berekening in beeld gebracht. Uit de verschilberekening blijkt dat de maximale toename 0,12 mol/ha/jaar bedraagt op het Natura 2000-gebied de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Hiermee is in beginsel een (significant) negatief effect als gevolg van de ontwikkeling niet uit te sluiten. Het project is echter aangemeld als prioritair project in het PAS (programmatische aanpak stikstofdepositie). Het voornemen om het plangebied meer te gaan gebruiken voor havengerelateerde activiteiten is zodoende onderdeel geweest van een eerder uitgevoerde passende beoordeling (bij het PAS). Dat betekent dat er met betrekking tot verzuring en vermesting vanuit het plangebied destijds al is vastgesteld dat er geen significante effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 zullen zijn. Vanwege artikel 2.8 van de wet Natuurbescherming is het dus ook niet nodig dit aspect van de voorgenomen activiteit opnieuw passend te beoordelen.

Natuur Netwerk Brabant

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden waarmee de biodiversiteit behouden en versterkt wordt. Planten en dieren kunnen zich van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Soorten raken hierdoor niet geïsoleerd en hebben dus minder kans op uitsterven. Het NNN is planologisch beschermd via de Wro en is opgenomen in de provinciale structuurvisie en bestemmingsplannen van de gemeente.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. Verder moeten de ontwikkelingen een groot openbaar belang hebben. De schadelijke effecten van de activiteit op de natuur moeten bovendien worden gecompenseerd. Een klein deel van het plangebied ligt binnen het NNN. Het betreft bestaande natuur.

De bescherming van het Natuur Netwerk Brabant is vastgelegd in de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant.

In artikel 5.1 van de verordening is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat is gelegen in het Natuur Netwerk Brabant strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden. Tevens worden regels gesteld ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en wordt daarbij rekening gehouden met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken.

In de Natuurtoets Haven Waalwijk (Bijlage 12 Natuurtoets - actualisatie) is aangegeven dat het voorgenomen plan een effect heeft op de bestaande waarde van het NNN, omdat er een afname is van het oppervlak van het NNN. Op samenhang heeft de beoogde ingreep geen effect. De afname is namelijk relatief kleinschalig, de samenhang van het NNN wordt hierdoor niet aangetast. Er is geen effect op de aaneengeslotenheid van het NNN, omdat de afname plaatsvindt aan het eind van een dijk/graslanden. De afname vindt niet plaats op een locatie waar natuur met elkaar verbonden wordt. Er is daarom geen sprake van versnippering van het NNN. Het voorgenomen plan heeft geen effect op de bijzondere soorten, omdat deze niet ter plaatse van de beoogde ingreep aanwezig zijn.

Mogelijke externe werking op het NNN is beperkt door een toename van geluid, licht of optische verstoring binnen het NNN gebied. In de huidige situatie ondervindt het naast het plangebied gelegen deel van het NNN al verstoringsinvloeden (licht, geluid, optische verstoring) van het bestaande industriegebied, de haven en de weg over de dijk. Een effect door licht treedt niet op. De verlichting wordt namelijk van de bomenrij op de dijk afgericht om effecten op vleermuizen te voorkomen (zie vorig hoofdstuk). Hierdoor wordt ook een toename in lichtinvloed in de daar achterliggende graslanden voorkomen. Er is evenmin sprake van een toename in optische verstoring door menselijke activiteiten, zoals verkeer, buiten het NNN. Deze activiteiten vinden plaats op voor dieren voorspelbare locaties zoals wegen, de haven en het industriegebied. Ook een wezenlijke invloed vanuit het plangebied naar het NNN als gevolg van geluid is niet te verwachten, zo blijkt uit Bijlage 12 Natuurtoets - actualisatie.


Kortom, het effect op het NNN is dat er een afname op treedt in het oppervlak van het NNN. Een klein gebied langs de dijk wordt namelijk vergraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0018.jpg"

Afname NNN in het plangebied (bron: Tauw)

Voor de afname van NNN dient de procedure voor herbegrenzing van het NNN doorlopen te worden en dient het oppervlak gecompenseerd te worden . In artikel 5.6 van de Verordening ruimte Noord-Brabant is daarover opgenomen:

De op grond van de Verordening ruimte verplichte compensatie vindt, naar keuze, plaats door fysieke compensatie, of financiële compensatie. De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur

In de notitie 'Compensatie NNN Insteekhaven Waalwijk, (Tauw, mei 2018, zie Bijlage 15) is aangegeven wat het oppervlak is van het te compenseren NNN gebied en de bijbehorende kosten. Het NNN-gebied dat gecompenseerd dient te worden heeft een oppervlak van 839 m2, waarvan:

- 607 m2 aan bloemdijk

- 232 m2 aan zilt- en overstromingsgrasland

De ontwikkeltijd daarvan betreft 5 tot 25 jaar, wat op basis van de provinciale verordening een toeslag van 1/3 in oppervlak betekent Uitgaande van een grondprijs van 6 euro/m2 betekent dit de volgende investering:

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0019.png"

In de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant is aangegeven dat de financiële compensatie uiterlijk zes weken na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt gestort in de provinciale compensatievoorziening ter uitvoering van de geformuleerde compensatietaakstelling. Echter in verband met het project Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL) heeft de gemeente Waalwijk een voorinvestering 'rood-voor-groen' gedaan in de omgeving van het plangebied, die op grond van de Bestuursovereenkomst GOL van 26 september 2013 kan worden ingezet voor zowel landschappelijke als ecologische compensatie. De benodigde NNN-compensatie voor het project Oostelijke insteekhaven zal met deze voorinvestering worden verrekend. Er is in het ontwerpbestemmingsplan een voorstel voor wijziging van de begrenzing opgenomen, conform artikel 38.5 van de Verordening Ruimte (procedure grenswijziging op verzoek).

Verzoek om herbegrenzing NNN

Ter herbegrenzing van het NNN wordt na afloop van de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan een verzoek bij Gedeputeerde Staten ingediend.

Bij een verzoek om herbegrenzing dient te worden vermeld:

  1. a. dat er sprake is van een groot openbaar belang;
    Op basis van diverse uitspraken van de Raad van State is 'groot openbaar belang' onder meer: verkeersveiligheid, doorstroming, het regionaal werkgelegenheidsbelang, duurzame energie en het belang van de Nederlandse economie. Door ontwikkeling van het plangebied wordt het regionaal werkgelegenheidsbelang en de regionale economie gediend. De haven van Waalwijk is bedoeld als centrale schakel in Midden-Brabant voor de handeling en doorstroom van goederen vanuit Rotterdam, Antwerpen en het Europese achterland.
  2. b. dat er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten het Natuur Netwerk Brabant;
    1. 1. gezocht wordt naar alternatieve locaties binnen de gemeente en in omliggende gemeenten;
    2. 2. een alternatieve locatie moet overwegend dezelfde functie kunnen vervullen;
    3. 3. tijdverlies en meerkosten ten gevolge van de ontwikkeling van een alternatieve locatie zijn op zichzelf geen reden om dat alternatief af te wijzen.
      Er is geen alternatieve locatie voorhanden. De huidige haven van Waalwijk biedt ondanks renovatie van de sluis in 2015, geen toekomstbestendige oplossing. Het transport over het water groeit en de binnenvaartschepen worden steeds groter. De regio Midden-Brabant heeft nog geen haven waar grotere containerschepen (klasse V) kunnen overslaan. Met de komst van de Oostelijke Insteekhaven moet dit veranderen.
  3. c. dat er geen andere oplossingen voorhanden zijn waardoor de aantasting van het Natuur Netwerk Brabant wordt voorkomen;
    De herbegrenzing is nodig om de randen van de toegang van de haven te kunnen verbreden en verbeteren. Het is niet mogelijk dat op een andere locatie aan te leggen, aangezien de gehele rand van de toegang tot de haven binnen het NNN ligt.
  4. d. dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren.
    Onder het kopje NatuurNetwerkBrabant is aangegeven hoe omgegaan wordt met de compensatie.

In het ontwerp bestemmingsplan is, in overeenstemming met artikel 38.5 van de Verordening ruimte Noord-Brabant, de gebiedsaanduiding: 'overig – in Verordening ruimte te verwijderen Natuur Netwerk Brabant' opgenomen, zoals ook is aangegegeven in paragraaf 3.2.2 Verordeningruimte Noord-Brabant.

4.5.3 Conclusie

De ontwikkeling zorgt mogelijk voor een negatief effect op:
- foerageergebied van de bever

- de verblijfplaats en foerageergebied van de Ransuil

Daarnaast dient rekening gehouden te worden met broedende vogels. Voor overige beschermde soorten is geen sprake van een negatief effect en daarmee geen overtreding van de Wnb.


Voor de bever en de ransuil dient een ontheffing dient te worden aangevraagd. Als onderdeel van deze aanvraag moeten mitigerende en compenserende maatregelen worden opgenomen. Een belangrijke compenserende maatregel is het compenseren van leefgebied.

In het ontwerpbestemmingsplan is een voorstel voor wijziging van de begrenzing van het NNB opgenomen, conform artikel 38.5 van de Verordening Ruimte (procedure grenswijziging op verzoek), zie ook paragraaf 3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant.

4.6 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de nieuwe noordelijke randweg, die aansluit op de Gansoyensesteeg aan de zuidoostzijde van het plangebied. Deze weg functioneert tevens als nieuwe ontsluiting van het bestaande bedrijventerrein haven.

Verkeersaantrekkende werking

De Oostelijke Insteekhaven ontsluit via de nieuwe Noordelijke Randweg van het haventerrein in Waalwijk. Er is enkel sprake van significante toenames op wegvakken die zijn aangemerkt als bedrijfsverzamelwegen. Op de overige wegen in Waalwijk is de stijging van het aantal verkeersbewegingen op wegvakniveau, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van de Oostelijke Insteekhaven, niet significant.


Bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer

Op het gebied van verkeersafwikkeling op wegvakniveau is sprake van een goede doorstroming op het onderliggend wegennet van het Haventerrein. Enkel op de A59 en N261 is sprake van een I/C-verhouding hoger dan 0,8. Het voorgenomen plan heeft geen significante negatieve invloed op de verkeersafwikkeling op wegvakken. Wel zijn mogelijk knelpunten op kruispuntniveau. Vanwege de beperkte groei van het verkeer als gevolg van de Oostelijke Insteekhaven, is de verwachting dat de voorgenomen ontwikkeling geen significante negatieve invloed heeft op de doorstroming op kruispunten.


Bereikbaarheid openbaar vervoer

Het haventerrein van Waalwijk wordt enkel bediend door lijn 223 Almkerk - Waalwijk. Dit is een buurtbus die één keer per uur (tussen 7 uur 's ochtends en 18 uur 's avonds) via het veer bij Drongelen, Babaloniënbroek en Almkerk rijdt. Omdat de intensiteiten op de Sluisweg niet significant toenemen zal de buurtbus hier geen hinder, in de vorm van extra reistijd of vertraging, van ondervinden. De planvoornemen heeft geen significante invloed op de bereikbaarheid van het openbaar vervoerl.


Bereikbaarheid langzaam verkeer

De toenames van verkeer, als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, zijn te beperkt om tot een significante verslechtering te leiden op het gebied van oversteekbaarheid van langzaam verkeer.


Verkeersveiligheid

De verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling Oostelijke Insteekhaven verspreiden zich over de diverse gebiedsontsluitingswegen en stroomwegen in het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen significant effect op het gebied van de verkeersveiligheid. Er zijn geen wegvakken waar als gevolg van de Oostelijke Insteekhaven sprake is van een onbalans tussen functie en gebruik.


Parkeren

In de planregels is geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen perceel dient te worden gerealiseerd conform de beleidsregels die hieromtrent zijn opgenomen in de gemeentelijke parkeernormennota.

Verkeer over water

Uit het MER blijkt dat het in de autonome situatie, dus zonder aanleg van de insteekhaven , de verwachting is dat de (beroepsscheepsvaart) intensiteit voor de huidige industriehaven licht zal toenemen.

Door aanleg van de insteekhaven, zal er op termijn een toename plaatsvinden van beroepsvaart. Echter, dit blijft een zeer beperkt aantal aan scheepsbeweging per dag. Het komt neer op circa 6 scheepsbewegingen per dag voor de plansituatie voor de insteekhaven in het peiljaar 2030.

Het plan voorziet in twee wachtplaatsen. De wachtplaats aan de oostzijde is geschikt voor klasse V schepen; de wachtplaats aan de westzijde voor schepen die binnen de sluis moeten zijn. Deze laatste is voorzien van een autoafzetplaats. Gelet op het aantal schepen dat gelijktijdig in insteekhaven kan aanleggen in relatie tot het verwachte aantal scheepvaartbewegingen volstaat de geprojecteerde wachtplaats voor klasse V schepen. Aangezien dit een wachtplaats betreft en geen ligplaats, is het ontbreken van een autoafzetplaats aan deze kant geen probleem.

Conclusie

De realisatie van de insteekhaven zorgt voor nieuwe verkeerstromen. Vanwege de beperkte groei van het verkeer als gevolg van de Oostelijke Insteekhaven, is de verwachting dat de voorgenomen ontwikkeling geen significante negatieve invloed heeft op de doorstroming op kruispunten. Voor meer informatie wordt verwezen naar het MER en bijbehorende onderzoeken.

Parkeergelegenheid dient op eigen perceel te worden gerealiseerd. Dit wordt geborgd in de planregels.

4.7 Geluid

Beleidskader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg, is hieraan geen aandacht besteed.

Het plangebied ligt evenwel in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein en de snelweg A59.

Wegverkeerslawaai

Wegverkeerslawaai in het plangebied

In het plangebied worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd. Bovendien is de snelweg A59 op een grotere afstand dan 200 m gelegen vanaf de meest zuidelijke punt van het plangebied. Wegverkeerslawaai wordt om die reden buiten beschouwing gelaten.

Wegverkeerslawaai ten gevolge van ontwikkeling van het plangebied

Aan- en afvoer van goederen en verkeersbewegingen van werknemers hebben invloed op de verkeersintensiteit ter plaatse. Het plan alternatief veroorzaakt een beperkte verschuiving/toename van het wegverkeer, maar ook hiervoor geldt dat de locatie ver van woningen is gelegen. Het plan leidt nergens tot een toename van meer dan 1 dB. Een dergelijk geringe toename van het achtergrondlawaai is voor het menselijk oor niet waarneembaar.

De meest dichtstbijzijnde woning aan de Zomerdijk 2 ligt op een afstand van ca 225 m van de nieuwe bedrijfsbestemming. Hiervoor geldt dat in de autonome situatie ten gevolge van het wegverkeer (cumulatief) een geluidsniveau berekend is van 58,7 dB. Als de ontwikkeling van het plan daarbij wordt gerekend, betekent dat een geluidniveau van 59,4 dB. Dit betreft een toename van minder dan 1 dB. Voor meer informatie wordt verwezen naar het MER.

Industrielawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Haven I t/m VI. Over het plangebied ligt op basis van het bestemmingsplan Geluidtoedeling de aanduiding 'geluidzone - industrie'. Hierbinnen mogen alleen geluidsgevoelige objecten worden opgericht waarvoor een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet Geluidhinder is vastgesteld. Het onderhavige bedrijventerrein maakt geen onderdeel uit van het industrieterrein Haven. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen worden dan ook niet toegestaan. Geluidgevoelige objecten worden overigens binnen het plangebied eveneens niet toegestaan.

De bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied dienen te voldoen aan de vastgestelde geluidnormen ter plaatse van geluidgevoelige objecten. Hieraan kan worden voldaan, zie ook bijlage 1 van het MER. Het industrielawaai neemt enigszins toe vanuit het plangebied. Uit bijlage 1 van het MER (tabel Industrielawaai plan) blijkt dat op de gevel van de dichtstbijzijnde woning het geluid vanuit het plangebied 49 dB(A) bedraagt, waardoor voldaan wordt aan de wettelijke richt- en grenswaarden voor industrielawaai. In de autonome situatie is ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning sprake van een matige leefkwaliteit. Door toevoeging van bedrijvigheid ter plaatse van de insteekhaven, blijft sprake van een matige leefkwaliteit, zoals blijkt uit bijlage 1 van het MER, tabel 'Cumulatie geluid insteekhaven Waalwijk Autonoom (referentie) versus plansituatie'. Uit deze tabel is ook af te leiden dat het plan cumulatief nergens leidt tot een toename van meer dan 1 dB. Een dergelijk geringe toename van het achtergrondlawaai is voor het menselijk oor niet waarneembaar. Voor meer informatie wordt verwezen naar het MER.

Overige geluidbronnen

Voor overige geluidbronnen wordt verwezen naar het MER.

Richtafstanden

Binnen het plangebied wordt een containerterminal mogelijk gemaakt en worden logistieke bedrijven toegestaan. Hiervoor geldt op bas van de uitgave 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' een milieucategorie 4.2 respectievelijk 3.1, met een bijbehorende richtafstand voor geluid van 300 m respectievelijk 50 m. Aan deze afstanden wordt voldaan, met uitzondering van de woning aan de Zomerdijk 2. Evenwel is sprake van een goede ruimtelijke ordening, want het plan leidt nergens tot een toename van meer dan 1 dB. Een dergelijk geringe toename van het achtergrondlawaai is voor het menselijk oor niet waarneembaar. Voor meer informatie wordt verwezen naar het MER.

Conclusie

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen evenals geluidsgevoelige objecten worden niet toegestaan in het bestemmingsplan. In het kader van het MER is onderzoek gedaan naar toename van geluid. Berekend is een toename van minder dan 1 dB op de dichtst bijzijnde woningen. Op de dichtstbijzijnde woning aan Zomerdijk 2 en verderweggelegen 'boven de Maas' (Drongelen) en verspreid in het buitengebied is sprake van een zeer beperkte toename (0,5 - 1 dB) van het gecumuleerde achtergrond geluid. In de rest van het studiegebied is bijna nergens een toename te berekenen. Een dergelijk geringe toename van het achtergrondlawaai is voor het menselijk oor niet waarneembaar. Voor het overige wordt verwezen naar het MER. In geen van de deelgebieden is daarom een effect vastgesteld op de milieugezondheidskwaliteit. Om deze reden is wat betreft het aspect geluid sprake van een aanvaardbare ruimtelijke kwaliteit.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer is opgenomen dat bij bepaalde overheidsbesluiten de gevolgen van dit besluit op de luchtkwaliteit beoordeeld dienen te worden. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het vaststellen van een bestemmingsplan, het verlenen van een milieuvergunning en het nemen van een wegaanpassingsbesluit. Concreet kan een project doorgang vinden wanneer:

  • voldaan wordt aan de grenswaarden voor vervuilende stoffen, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer, of
  • de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van het besluit 'niet in betekenende mate' is; er is sprake van een 'niet in betekenende mate' wanneer er een toename van een stof genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer is van minder dan 3% ten opzichte van de grenswaarde, of
  • als het plan is opgenomen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Het NSL is bij Kabinetsbesluit vastgesteld op 1 augustus 2009 en sindsdien van kracht. De ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is opgenomen in het NSL (IB-nr. 538). Daarom hoeft er geen afzonderlijke toets meer plaats te vinden met betrekking tot normen voor luchtkwaliteit en kan een beroep gedaan worden op artikel 5.16 eerste lid, onder d van de Wet milieubeheer. Concreet betekent dit dat als een ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in het NSL, de ruimtelijke ontwikkeling voor het aspect luchtkwaliteit doorgang kan vinden.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de invloed van de uitbreiding van de insteekhaven op de luchtkwaliteit. Dit is uitgevoerd in het kader van het MER, voor meer informatie wordt verwezen naar Bijlage 2. De extra emissies naar aanleiding van het plan-alternatief zullen een kleine verhoging van de lokale concentraties NO2, PM10 en PM2,5 tot gevolg hebben. Deze verhoging is zeer beperkt, ook liggen de concentraties van relevante stoffen zowel in 2016 als in zichtjaar 2030 zeer ruim beneden de wettelijke grenswaarden. Daarom worden er naar aanleiding van dit plan-alternatief geen belangrijke negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit verwacht.

Conclusie

De extra emissies naar aanleiding van het plan-alternatief zullen een kleine verhoging van de lokale concentraties NO2, PM10 en PM2,5 tot gevolg hebben. Dit ligt zeer ruim beneden de wettelijke grenswaarden.

4.9 Licht

Qua lichtniveaus is de verwachting dat gemiddelde waardes tot 30lux behaald moeten voor het uitvoeren van werkzaamheden als laden en lossen. Deze waarden liggen hoger dan in de huidige situatie.
Daarbij worden er hoogstwaarschijnlijk hogere gebouwen gerealiseerd en laad- en loskranen met een hoogte tot 40 meter. Hierbij zal er hoogstwaarschijnlijk gebruik gemaakt worden van LED schijnwerpers op een hoogte van minimaal 10 meter en zal er aan de kraan waarschijnlijk ook verlichting worden geplaatst. De containers mogen maximaal tot 15 respectievelijk 20 meter hoog gestapeld worden. Door de grote hoogte van de containers ten opzichte van de gebouwen in de omgeving zal lichtval hiertegen van een grote afstand waarneembaar zijn. Bijvoorbeeld vanaf de overzijde van de insteekhaven (Drongelen) waar nu nagenoeg geen lichtval waargenomen kan worden op de wegen en kades rond de insteekhaven. Ook zicht op de lichtvensters van armaturen is in toekomst mogelijk als de armaturen hoog geplaatst worden, dit kan zonder maatregelen als hinderlijk/negatief worden ervaren, ook als er ter plaatse geen (te) hoge intensiteit is op de gevel van een woning. De bomen rondt het water zullen wel hier en daar direct zicht ontnemen, maar zeker niet overal en gedurende het gehele jaar.
Om deze reden worden in het bestemmingsplan nadere eisen gesteld aan licht.

Voor meer informatie wordt verwezen naar het MER.

Conclusie

Het lichtniveau zal hoger zijn dan in de huidige situatie. In het bestemmingsplan worden nadere eisen gesteld aan licht.

4.10 Milieuzoneringen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden en functies, zoals woonbebouwing. Milieuzonering dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Om het begrip milieuzonering voor de praktijk te concretiseren wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven 'Bedrijven en milieuzonering' met daarin opgenomen de Richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven wat de uitstraling is in milieuhygiënisch opzicht. Deze uitstraling wordt bepaald aan de hand van een aantal aspecten. Het gaat hierbij om de aspecten geur, stof, geluid en gevaar, met daarnaast aandacht voor de indices verkeer, visueel, bodem en lucht.

De mate van uitstraling wordt vastgelegd in een zestal milieucategorieën, oplopende van bedrijvigheid met een lichte (categorie 1) naar bedrijvigheid met een zware milieuhygiënische uitstraling (categorie 6). Iedere categorie correspondeert met een bepaalde wenselijke afstand tot milieugevoelige functies.

Andersom geldt ook dat binnen een milieucirkel nieuwbouw van milieugevoelige objecten, zoals woningen, niet zonder meer is toegestaan. Dit enerzijds om de mogelijkheden van het bedrijf niet (verder) te beperken en anderzijds om de milieugevoelige functie te beschermen.

Binnen het plangebied wordt een containerterminal mogelijk gemaakt en worden logistieke bedrijven toegestaan. Hiervoor geldt op basis van de uitgave 'Handreiking Bedrijven en milieuzonering' een milieucategorie 4.2 respectievelijk 3.1, met een bijbehorende richtafstand van 300 m respectievelijk 50 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0020.jpg"

Nabije gevoelige functies

Gevoelige functies nabij het plangebied betreffen de woning aan de Zomerdijk 2 te Waalwijk en woningen aan de overzijde van de Bergsche Maas in Drongelen. De functies aan de overzijde van de Bergsche Maas liggen op een afstand van circa 500 m. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' ligt Drongelen buiten de richtafstanden.

De woning aan de Zomerdijk 2 ligt op een afstand van ca 225 m (het bestemmingsvlak 'Wonen' ligt op 200 m van de bedrijfsbestemming). Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' ligt de Zomerdijk 2 binnen de richtafstand van 300 m. Deze richtafstand is geen verplichte afstand, maar er moet wel aangetoond worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De afstand van 300 m komt voort uit containeroverslag op basis van geluid. Voor wat betreft stof en gevaar ligt Zomerdijk 2 buiten de gestelde richtafstanden.

Het aspect geluid is onderzocht in het MER. Hieruit blijkt dat er ter hoogte van Zomerdijk 2 geen sprake van een toename van meer dan 1 dB, de toename ligt tussen de 0,5 - 1 dB. Een dergelijk geringe toename van het achtergrondlawaai is voor het menselijk oor niet waarneembaar. Het woon- en leefklimaat wordt niet onaanvaardbaar aangetast.

Om deze reden kan worden aangenomen dat de insteekhaven geen negatieve gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse en is ander onderzoek niet nodig.

4.11 Externe Veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Voor het plangebied is het thema 'Externe veiligheid' nader beoordeeld.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels over externe veiligheid moet wordt onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en wordt het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, bepaald.

Plaatsgebonden risico

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting of langs transportassen of buisleidingen. De normstelling kent grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. De grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten en bedraagt 10-6 per jaar. De richtwaarde geldt voor beperkt kwetsbare objecten en bedraagt eveneens 10-6 per jaar.

Groepsrisico

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instelling een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriëntatiewaarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.

Gemeentelijk beleid externe veiligheid en milieubeleidsplan

De gemeente Waalwijk heeft een beleidsvisie externe veiligheid opgesteld waarin is aangegeven welke risico's de gemeente acceptabel vindt en op welke manier deze risico's worden beheerst. In 2012 is dit beleid aangevuld met uitgangspunten ten aanzien van nieuwe objecten voor verminderd zelfredzamen. In 2017 is de beleidsvisie geactualiseerd waarbij het bestaande beleid is voortgezet.

Opgemerkt wordt dat voor de definiëring van kwetsbare objecten waar verminderd zelfredzame mensen aanwezig zijn (ook wel aangeduid als bijzonder kwetsbare objecten) in principe de definitie uit het besluit externe veiligheid inrichtingen wordt aangehouden voor kwetsbare objecten bedoeld voor verblijf van beperkt zelfredzame personen.

Het externe veiligheidsbeleid wordt gekenmerkt door een aantal kernwaarden of principes die wij in Waalwijk belangrijk vinden:

  • Voor onze inwoners wordt een veilige woonomgeving gecreëerd;
  • Nieuwe kwetsbare objecten met beperkt zelfredzame personen, zogenaamde bijzonder kwetsbare objecten (zoals verzorgingstehuizen en basisscholen) zijn binnen invloedsgebieden van Bevi-inrichtingen en transportassen toegestaan voor zover gelegen binnen toxische effectafstanden, dus altijd gelegen buiten de effectafstanden voor brand en explosie;
  • Voor nieuwe kwetsbare objecten met beperkt zelfredzame personen binnen invloedsgebieden van buisleidingen (effectafstand brand en explosie) wordt de 100% letaliteitsgrens als een minimale afstand tot aan de buisleiding gehanteerd;
  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen zoals het vestigen van nieuwe bedrijven zal worden gestreefd om woonwijken niet binnen de invloedsgebieden te laten vallen;
  • Nieuwe Bevi-bedrijven (risicovolle inrichtingen) staan wij slechts toe op bedrijventerreinen Haven (Waalwijk) en Maasoever (Waspik). Plaatsgebonden risicocontouren van nieuwe en waar mogelijk ook bestaande Bevi bedrijven mogen niet reiken over percelen van andere bedrijven. De plaatsgebonden risicocontouren mogen wel liggen op gronden waar geen mensen verblijven of werken. Indien niet aan deze eisen wordt voldaan staan wij de vestiging van nieuwe Bevi bedrijven alleen toe als er zwaarwegende belangen zijn;
  • Een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde willen we vermijden.

In onderstaande tabel is een (totaal) overzicht gegeven van de aanvullende eisen die de gemeente Waalwijk stelt, aanvullend op de landelijke regelgeving, per onderdeel en per gebiedstype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0021.jpg"
Voor wijzigingen die voortvloeien uit wetswijzigingen of nieuwe rekenmethodieken blijft gemotiveerd afwijken van de gemaakte beleidskeuzes mogelijk.

Plangebied

Het plangebied van bestemmingsplan Oostelijke insteekhaven betreft de ontwikkeling van de nieuwe Oostelijke insteekhaven Waalwijk, de containerterminalgronden en bedrijfspercelen voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0867.bpwwoostinstkhaven-VA01_0022.jpg"

Uitsnede risicokaart, bron: www.risicokaart.nl

Inrichtingen

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet onder andere in de realisatie van bedrijfspercelen voor (watergerelateerde) distributiecentra. Een distributiecentrum kan een Bevi-inrichting zijn (afhankelijk van de goederen) en wordt in dat geval op de verbeelding aangeduid. Vooralsnog is dat niet het geval. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om Bevi-activiteiten mogelijk te maken.

Uit de Risicokaart en het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied is gelegen van enkele Bevi bedrijven. Het plangebied voor de insteekhaven ligt binnen het (maximale) invloedsgebied van een drietal Bevi-inrichtingen, te weten:

  • Stahl Europe BV aan de Sluisweg te Waalwijk. Uit de QRA van deze inrichting (d.d. 15 december 2015) blijkt dat het groepsrisico 0,8 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.
  • Regionaal overslag centrum Waalwijk aan de Emminkhovensestraat te Waalwijk. Uit de QRA van deze inrichting (d.d. november 2012) blijkt dat het groepsrisico 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.
  • DSM Neo Resins BV aan de Sluisweg te Waalwijk. Uit de QRA van deze inrichting (d.d. 29 maart 2013) blijkt dat het GR slechts 0,002 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.

Omdat het plangebied zich binnen het invloedsgebied van deze Bevi-inrichtingen bevindt, is verantwoording van het groepsrisico in relatie tot Bevi-inrichtingen van toepassing. Hiervoor kan worden volstaan de standaard verantwoording groepsrisico en het standaard advies van de Veiligheidsregio, zie Bijlage 20 Externe veiligheid - verantwoording groepsrisico.

Tevens is sprake van één zogenaamde overige risicovolle inrichting. Het betreft een gasproductielocatie van Vermilion, waarop het Bevi niet van toepassing is, maar desondanks is mogelijk wel sprake van risico’s buiten de grens van de inrichting.

Naast de bovenstaande risicobronnen is er ook op circa 30 meter van het plangebied een windturbine gelegen. Windturbines die op land geplaatst worden vallen onder het Activiteitenbesluit. In dit besluit zijn afstanden en eisen aan de PR contour van de windturbine gesteld. Hieraan wordt voldaan.

Binnen het plangebied zijn geen PR 10-6 contouren gelegen van bestaande Bevi-inrichtingen. In het oosten van het plangebied is de afvalwaterinzameling en -behandeling van Waterschap Brabantse Delta gevestigd. De inrichting maakt gebruik van biogasopslag van 400 m3 met een PR 10-6 contour van 30 meter. Binnen het invloedsgebied zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gelegen. De vloeivelden die in het plangebied zijn gelegen, worden verplaatst naar een locatie ten zuiden van het plangebied. De biogasopslag vindt plaats buiten het plangebied. Het veiligheidsrisico van deze inrichting is aanvaardbaar en verantwoord.

Conclusie

Omdat plaatsgebonden risicocontouren (10-6) van Bevi-inrichtingen niet reiken tot over het plangebied is ook geen sprake van geprojecteerde kwetsbare objecten. Daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het Bevi.

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van risicovolle (Bevi-) inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico op grond van art. 13 van het Bevi noodzakelijk. Hiervoor kan worden volstaan de standaard verantwoording groepsrisico en het standaard advies van de Veiligheidsregio, zie ook Bijlage 20 Externe veiligheid - verantwoording groepsrisico.

In de regels van het bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Nieuwe Bevi-bedrijven en overige risicovolle bedrijven worden toegestaan op basis van een wijzigingsbevoegdheid, mits de PR 10-6 is gelegen binnen de terreingrens of buiten de terrein grens over groenstroken en wegen e.d. (waar planologisch geen objecten toegelaten zijn)

Transport

Het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn sinds 1 januari 2010 opgenomen in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Hierin zijn vaste afstanden opgenomen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Dat wil zeggen dat bij omgevingsbesluiten langs wegen en vaarwegen die deel uitmaken van Basisnet Weg of Basisnet Water een berekening van het plaatsgebonden risico achterwege kan blijven. Binnen het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar is bebouwing (beperkt en beperkt kwetsbare objecten) in beginsel niet toegestaan. Bij omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen en vaarwegen die deel uitmaken van Basisnet Weg of Basisnet Water dient wel een berekening van het groepsrisico plaats te vinden. Voor vaarwegen die niet in bijlage 6 van de circulaire zijn opgenomen, zoals de Bergsche Maas, die door de binnenvaart worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, gelden geen afstanden. Op die vaarwegen mag er van uit worden gegaan dat het plaatsgebonden risico op het water kleiner is dan 10-6 per jaar (bron Bijlage 19 Externeveiligheid - Risicobeschouwing vervoer gevaarlijke stoffen).

Vanuit de gemeente Waalwijk is middels een actualisatie in kaart gebrarcht welke frequentie transportstromen van gevaarlijke stoffen over de gemeentelijke wegen wordt vervoerd en hoe deze transportroutes lopen. Op basis van deze informatie zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico beoordeeld (bron Bijlage 17 Externe veiligheid - rapportage vervoer gevaarlijkestoffen). In de gemeente is op geen van de gemeentelijke transportroutes sprake van de overschrijding van de normen voor het plaatsgebonden risico. Gelet op de lage dichtheid van het aantal personen langs de wegen in en rondom het plangebied kan zonder nader onderzoek worden gesteld dat sprake is van een waarde van het groepsrisico, dat lager is dan 0,1 x OW.

In het plangebied is een buisleidingen gelegen die relevant is voor het aspect externe veiligheid. Dit betreft een NEN 3650 aardgasleiding welke onderdeel is van de hoofdtransportroute A-618. Op deze buisleiding is het Bevb van toepassing. Hiervoor dient het groepsrisico verantwoord te worden en dient advies gevraagd te worden aan de Veiligheidsregio, deels volstaat het standaardadvies van de Veiligheidsregio. Voor alle hogedruk aardgasleidingen binnen de gemeente Waalwijk is een Quantitatieve risicoanalyse opgesteld (Bijlage 18 Externe veiligheid -QRA hoge druk aardgasbuisleidingen) uitgevoerd. In de analyse is de hoogte van het groepsrisico en de ligging van het plaatsgebonden risico van de aanwezige hogedruk aardgasleiding bepaald. Voor het overige is Bijlage 20 Externe veiligheid - verantwoording groepsrisico van toepassing.

Uiteraard wordt er voldaan aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen.

Explosieven

Er is een vooronderzoek naar explosieven uitgevoerd ter plaatse van de jachthaven Waalwijk. Hierin wordt geconcludeerd dat er voldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van explosieven. Als gevolg van oorlogshandelingen kunnen in het onderzoeksgebied kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie, munitie voor granaatwerpers, mijnen, valstrikken, explosieve stoffen, vernielingsmiddelen, ontstekingsinrichtingen en toebehoren van munitie aanwezig zijn. Geadviseerd wordt om voorafgaand bij werkzaamheden in het verdachte gebied van het onderzoeksgebied opsporing van explosieven te laten uitvoeren (Bron: Vooronderzoek Conventionele Explosieven insteekhaven Waalwijk, Saricon, 2014, Bijlage 16 Externe Veiligheid - explosievenonderzoek).

Verantwoording groepsrisico

Omdat het plangebied zich binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen bevindt, is verantwoording van het groepsrisico in relatie tot Bevi-inrichtingen van toepassing. Er is een verantwoording groepsrisico uitgevoerd (Bijlage 20 Externe veiligheid - verantwoordinggroepsrisico). Conform de gebiedskaart van de gemeente Waalwijk dient het groepsrisico verantwoord te worden voor het gebied nabij de buisleiding A-168. Voor de nabije Bevi-inrichtingen kan voldaan worden met de standaardverantwoording GR van de gemeente Waalwijk. Zowel voor de aardgasleiding als de Bevi-inrichtingen geldt dat het bestemmingsplan niet zal leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Wel gelden er bepaalde eisen voor de beperking van de omvang van een eventuele ramp. Voor het ontstaan van een fakkelbrand vanuit de aardgasleiding dient het terrein goed bereikbaar te zijn voor hulpdiensten en dienen de aanwezige personen geëvacueerd te kunnen worden. In het geval van een toxische wolk dienen de aanwezige personen te kunnen schuilen en dienen de BHV organisatie(s) in het plangebied bekend te zijn met het handelen bij een toxische wolk. Op het gebied van externe veiligheid hoeven verder geen belemmeringen voor het uitvoeren van de ontwikkeling te zijn, zie ook Bijlage20.

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Een verantwoording van het groepsrisico in relatie tot transportroutes is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van deze beoordelingen en analyses is het voornemen op het thema externe veiligheid uitvoerbaar. Voor meer informatie wordt verwezen naar het MER.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Indien de logistieke bedrijvigheid valt onder de BEVI-regelgeving, dan is een wijzigingsbevoedheid opgenomen om deze te kunnen aanduiden.
  • De aanwezige aardgasleidingen en rioolpersleidingen worden bestemd. Ook wordt een belemmeringenstrook opgenomen, afhankelijk van de werkdruk.

4.12 Technische Infrastructuur

Dit aspect betreft de boven- en ondergrondse technische infrastructuur.

Binnen het plangebied is een gasleiding gelegen. Langs deze leiding wordt een belemmerende strook van 5 m aan weerszijde van de leiding gehanteerd.

Tevens loopt een rioolpersleiding door het plangebied. Ook hiervoor is een belemmerende strook van 5 m opgenomen.

Conclusie

Op de verbeelding van het bestemmingsplan wordt een belemmerende strook van 5 m aan weerszijde van de gasleiding en de rioolpersleiding gehanteerd.

4.13 Duurzaam Bouwen En Energie

Beleid gemeente
In het voorjaar van 2009 heeft de Raad van de gemeente Waalwijk uitgesproken dat Waalwijk op de lange termijn (2043) klimaatneutraal moet zijn. Dit is een zeer ambitieuze doelstelling, die vraagt om acties op ieder denkbaar terrein. Het gaat daarbij om adaptatie en mitigatie.

Adaptatiemaatregelen zijn er op gericht de samenleving zodanig in te richten dat de gevolgen van klimaatverandering die gaat optreden, kunnen worden opgevangen. Een voorbeeld van een adaptatiemaatregel is de aanpassing van het rioolstelsel, zodat hevige regenbuien kunnen worden verwerkt.

Met mitigatiemaatregelen wordt geprobeerd de klimaatverandering beperkt te houden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan beperking van de CO2- uitstoot. Bij mitigatie moet vooral worden gedacht aan verduurzaming van de energiehuishouding. Het belangrijkste daarbij is energiebesparing. Daarna komt de productie van zoveel mogelijk duurzame energie. De gebouwde omgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Adaptatie- en mitigatiemaatregelen vormen samen het klimaatbeleid.

De gemeente Waalwijk heeft in 2005 beleid met betrekking tot duurzaam bouwen (Dubo) vastgesteld. Bij DuBo zet de gemeente de Gemeentelijke Praktijkrichtlijn (GPR) als instrument in. De GPR kent vijf modules of aandachtsvelden, te weten 'energie', 'milieu', 'gezondheid', 'gebruikskwaliteit' en 'toekomstwaarde'.

In aansluiting op de klimaatambitie kiest de gemeente bij DuBo voor 'energie' als speerpunt. Waar mogelijk moet energie worden bespaard (bijvoorbeeld door goede isolatie), en moet duurzame energie worden geproduceerd (bijvoorbeeld met zonnepanelen op daken). In principe wordt bij alle ontwerpactiviteiten geprobeerd om Dubo te stimuleren. Dit betekent zowel bij woningbouw als bij utiliteitsbouw en zowel bij nieuwbouw als bij renovatie. Zelfs stedenbouwkundige ontwerpactiviteiten kunnen worden meegenomen.

In het Bouwbesluit worden wettelijke eisen gesteld aan de kwaliteit van gebouwen. Daarmee zijn ook eisen opgenomen met betrekking tot Dubo. De gemeente mag geen extra maatregelen bovenop deze eisen uit het Bouwbesluit voorschrijven. Wel mag de gemeente met de bouwpartijen op vrijwillige basis afspraken maken over een hoger ambitieniveau. De enige weg waarlangs dit kan gebeuren is via overleg. Dat is precies wat het Dubobeleid van de gemeente inhoudt. In goed overleg met de bouwpartijen en met toepassing van de GPR om objectieve kwaliteitsafspraken te maken, wordt geprobeerd om verder te komen dan de eisen die in het Bouwbesluit zijn vastgelegd. Waar het Bouwbesluit op rijksniveau steeds wordt aangescherpt, denk bijvoorbeeld aan de EPC voorschriften, probeert de gemeente deze aanscherpingen steeds voor te blijven. Steeds wordt geprobeerd iets extra's te doen. De ambities van de gemeente blijven hierbij wel realistisch.

Samengevat zet de gemeente in de gebouwde omgeving in het kader van het klimaat- en DuBobeleid met name in op energiebesparing en op de productie van Duurzame Energie.

Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting

5.1 Inleiding

De planmethodiek is afgestemd op de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd. Binnen deze systematiek is omwille van uniformiteit en overzichtelijkheid gezocht naar een wijze van bestemmen die aansluit op de regeling voor de bestemmingsplannen Bedrijventerreinen van de gemeente.

5.2 Algemene Toelichting Verbeelding

Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.

5.3 Algemene Toelichting Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2 en 3. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

ANTI-DUBBELTELREGEL

In dit artikel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

ALGEMENE BOUWREGELS

In dit artikel zijn algemene bouwregels voor ondergronds bouwen vastgelegd.

ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS

In het artikel 'Algemene aanduidingsregels' zijn de regels met betrekking tot de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. De aandudiding 'geluidzone - industrie' regelt de geluidzone van het bedrijventerrein Haven.
ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

Dit artikel bevat de wijzigingsbevoegdheid om voor het verleggen van de primaire waterkering de grenzen van de bijbehorende dubbelbestemming 'Waterstaat - Uiterwaarden' en 'Waterstaat -Waterkering' te wijzigen.

OVERIGE REGELS

Dit artikel bevat algemene regels ten aanzien van parkeren die van toepassing zijn bij een gebruiksverandering of de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen. Ook zijn algemene regels ten aanzien van Bevi-inrichtingen opgenomen.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

5.4 Bestemmingen

5.4.1 Bestemming Bedrijventerrein

Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Containeroverslag en overslagbedrijven voor containers in milieucategorie 4.2 en daarmee samenhangende activiteiten zoals containerreiniging, zijn op de verbeelding aangegeven door middel van een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - containerterminal'. De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - watergebonden (logistieke) bedrijvigheid' zijn bedoeld voor watergerelateerde (logistieke) bedrijvigheid van categorie 3.1 met een maximum totale oppervlakte van 9 hectare.

In het bestemmingsplan zijn zowel bestemmingsvlakken als bouwvlakken opgenomen. De bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. De maatvoering van de bebouwing is vastgelegd op de verbeelding en in regels. De bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen is vastgelegd op de verbeelding, dit betreft 15 respectievelijk 16 meter. De overige maatvoeringen zijn vastgelegd in de regels, zoals de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat verlichting van bedrijfsbebouwing niet op de bomenrij op de dijk ter plaatse van de bestemming 'Groen' gericht mag worden, om negatieve effecten op vleermuizen en verstoring van Natuurnetwerk Nederland te voorkomen.

Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat door middel van lichtonderzoek dient te worden aangetoond dat de verlichting van bedrijfsbebouwing geen onevenredige lichthinder veroorzaakt op (bedrijfs)woningen.

Tot slot is een voorwaardelijk verplichting opgenomen waarin is bepaald dat de bestaande bomenrij binnen de bestemming 'Groen', voor zover niet ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' of een beschermingszone op basis van de Brabant Keur, in stand dient te blijven.

Daarnaast is als strijdig gebruik opgenomen: het gebruik van gronden voor bedrijven zoals opgenomen in lid 3.1, waarbij de verlichting van bedrijfsbebouwing en van bedrijfsactiviteiten op het omliggende perceel wordt gericht op de bomenrij op de dijk ter plaatse van de bestemming 'Groen' waardoor negatieve effecten op vleermuizen en verstoring van Natuurnetwerk Nederland kunnen optreden. Ook is in de specifieke gebruiksregels opgenomen dat de gronden en bouwwerken voor bedrijven op genoemde tijdstippen niet mogen worden gebruikt.

5.4.2 Overige enkelbestemmingen

GROEN

De dubbele bomenrij met tussen gelegen weg op de Zomerdijk aan de noordrand van de insteekhaven is bestemd als 'Groen'. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Om de landschappelijke inpassing te garanderen is geregeld de gronden die niet zijn gelegen ter plaatse van de primaire waterkering, uitsluitend mogen worden gebruikt ten behoeve van de bestemmingsomschrijving indien de hoogte van het lint van opgaand groen minimaal 15 m bedraagt.

VERKEER

De wegen en straten in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

WATER

De Oostelijke Insteekhaven Waalwijk zelf is bestemd als 'Water'. Activiteiten ten behoeve van de insteekhaven zijn toegestaan. Daarnaast is het voor schepen mogelijk om ter plaatse te laden en te lossen.

5.4.3 Dubbelbestemmingen

LEIDING

In het plangebied is een bovengrondse rioolpersleiding en een gasleiding aanwezig. Deze leidingen worden voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding'. De leidingen zijn aangeduid op de verbeelding.

WATERSTAAT - UITERWAARDEN

De gronden zijn mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen riviergebonden en niet-riviergebonden activiteiten. De begrenzing sluit aan op de (te verleggen) waterkering.

WATERSTAAT - WATERKERING

De gronden zijn mede bestemd voor voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water, de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering, verhardingen en groenvoorzieningen. Bouwen is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan Oostelijke insteekhaven heeft met ingang van 30 november 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen, gedurende welke periode door een ieder een inspraakreactie kon worden ingediend. Daarnaast is in het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening vooroverleg met de gebruikelijke overlegpartners gevoerd.

In de separate 'Nota vooroverleg en inspraak' is een samenvatting inclusief beantwoording van de inspraak- en vooroverlegreacties opgenomen. Dit heeft geleid tot enkele wijzigingen van het ontwerp bestemmingsplan die tevens in de 'Nota vooroverleg en inspraak' zijn opgenomen. Zo is onder meer de bestemming 'Groen' op de dubbele bomenrij langs de dijk gelegd, is de bouwhoogte van gebouwen op gronden met de aanduiding containerterminal 'specifieke vorm van bedrijventerrein - containerterminal' gemaximeerd op 15 meter en is licht (in de vorm van lichthinder) als nadere eis aan de regels toegevoegd. Het hoofdstuk Omgevingsaspecten is aangevuld met de resultaten uit het MER. Ook is in de paragraaf Milieuzoneringen de tekst over de afstand van 300m tot de woning aan Zomerdijk 2 aangepast.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Voor de ontwikkeling van de insteekhaven is een exploitatieberekening gemaakt. De berekening toont aan dat de plannen financieel haalbaar zijn.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Concept Ontwerp Oostelijke Insteekhaven

Bijlage 1 Concept ontwerp oostelijke insteekhaven

Bijlage 2 Mer

Bijlage 2 MER

Bijlage 3 Aanvulling Mer - Toetsingsadvies - Oplegnotitie

Bijlage 3 Aanvulling MER - Toetsingsadvies - Oplegnotitie

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Archeologisch onderzoek

Bijlage 6 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 6 Nader Bodemonderzoek

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 7 Watertoets

Bijlage 8 Waterhuishoudkundig Plan - Waterhuishouding En Riolering

Bijlage 8 Waterhuishoudkundig plan - Waterhuishouding en riolering

Bijlage 9 Hydraulische Beoordeling

Bijlage 9 Hydraulische beoordeling

Bijlage 10 Uitgangspunten Buitenhaven Waalwijk - Kade

Bijlage 10 Uitgangspunten Buitenhaven Waalwijk - kade

Bijlage 11 Ontwerp Regionale Kering En Waterkerend Kunstwerk

Bijlage 11 Ontwerp regionale kering en waterkerend kunstwerk

Bijlage 12 Natuurtoets - Actualisatie

Bijlage 12 Natuurtoets - actualisatie

Bijlage 13 Ecologisch Soortenonderzoek

Bijlage 13 Ecologisch soortenonderzoek

Bijlage 14 Nader Ecologisch Onderzoek Steenuil, Ransuil En Bever

Bijlage 14 Nader ecologisch onderzoek steenuil, ransuil en bever

Bijlage 15 Compensatie Nnn

Bijlage 15 Compensatie NNN

Bijlage 16 Externe Veiligheid - Explosievenonderzoek

Bijlage 16 Externe Veiligheid - explosievenonderzoek

Bijlage 17 Externe Veiligheid - Rapportage Vervoer Gevaarlijke Stoffen

Bijlage 17 Externe veiligheid - rapportage vervoer gevaarlijke stoffen

Bijlage 18 Externe Veiligheid - Qra Hoge Druk Aardgasbuisleidingen

Bijlage 18 Externe veiligheid - QRA hoge druk aardgasbuisleidingen

Bijlage 19 Externe Veiligheid - Risicobeschouwing Vervoer Gevaarlijke Stoffen

Bijlage 19 Externe veiligheid - Risicobeschouwing vervoer gevaarlijke stoffen

Bijlage 20 Externe Veiligheid - Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 20 Externe veiligheid - verantwoording groepsrisico

Bijlage 21 Notitie Zonering Kade Buitenhaven

Bijlage 21 Notitie Zonering Kade Buitenhaven