KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Werken En Werkzaamheden
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Planopzet
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Nieuwe Situatie
2.1 Rwzi Putte
2.2 Ruimtelijke Structuur
2.3 Vigerende Bestemmingsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Milieu
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Water
4.4 Ecologie
4.5 Landschappelijke Inpassing
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Radar
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemene Opzet
5.2 Opbouw Van De Bestemmingsregeling
5.3 Specifieke Bestemmingsregeling
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Vooroverleg
7.2 Inspraak
7.3 Zienswijzen
Bijlagen
Bijlage 1 Nota Vooroverleg
Bijlage 2 Bodemonderzoek

RWZI Putte

Bestemmingsplan - Gemeente Woensdrecht

Vastgesteld op 10-07-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan RWZI Putte met identificatienummer NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01 van de gemeente Woensdrecht;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 de verbeelding:

  1. a. analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan "RWZI Putte" bestaande uit 1 kaart met het nummer: NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01;
  2. b. pdf versie: de verbeelding van het bestemmingsplan "RWZI Putte" bestaande uit 1 pdf-bestand: NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01.pdf;
  3. c. digitale verbeelding: NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief

opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.10 bestaande situatie:

t.a.v. bebouwing

  • bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning;

t.a.v. gebruik

  • het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 normaal onderhoud en beheer:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.19 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.20 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of andere plaatselijk aan te houden water peil);

1.21 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 meerdere dakopbouwen:

bij de goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst ligt. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dat 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- en de bouwhoogte van de dakopbouw(en) als goothoogte respectievelijk bouwhoogte aangemerkt;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers, dakkapellen alsmede kelders en/of andere ondergrondse bouwwerken met dien verstande dat bij woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 afstand tot de perceelsgrens:

tussen de grens van het perceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf - Nutsvoorziening" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen van algemeen nut;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuiveringsinstallatie', voor een rioolwaterzuivering;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde', tevens voor de bescherming en instandhouding van archeologische verwachtingswaarde. De regeling opgenomen in artikel 10.1.1 dient in acht te worden genomen;

met daarbij behorende:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. verkeer- en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

n.v.t.

3.4 Afwijken van de bouwregels

n.v.t.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

n.v.t.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De regelingen zoals opgenomen in artikel 10 dienen in acht te worden genomen.

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

n.v.t.

3.9 Wijzigingsbevoegdheid

n.v.t.

Artikel 4 Leiding - Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Leiding - Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een waterleiding.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

n.v.t.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in 4.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

n.v.t.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

n.v.t.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemene regel m.b.t. ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

6.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en maten

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Vrijwaringszone - radar

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover niet reeds op grond van een ander artikel een omgevingsvergunning is verleend;
  2. b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  4. d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
  5. e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  6. f. de regels en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van communicatievoorzieningen, worden vergroot tot niet meer dan 35 m. Bij de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie gelden de volgende voorwaarden:
    1. 1. het plaatsen van gsm-apparatuur dient zoveel mogelijk gebundeld te worden ("site-sharing"). Indien "sitesharing" niet mogelijk is gebleken, dient plaatsing van een mast in landschap, stedenbouw en architectuur te worden ingepast;
    2. 2. een basisstation wordt geplaatst op een bestaand bouwwerk, geen gebouw zijnde, hoger dan 15 meter (bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, windmolens viaduct enz.), of op een bestaand "werkgebouw" (d.i. een gebouw zonder woonfunctie, waar geen mensen permanent verzorgd of verpleegd worden, en waar geen kinder- en kleuteropvang plaatsvindt hoger dan 15 meter;
    3. 3. plaatsing op een bestaand woongebouw is alleen mogelijk indien met een radiotechnisch rapport is aangetoond dat een andere locatie vanuit radiotechnisch oogpunt onmogelijk is;
    4. 4. bij plaatsing op een bestaand bouwwerk mag de hoogte van de antenne niet meer dan 6 meter bedragen en moet de afstand van de stralingsbron tot een voor personen toegankelijke ruimte in horizontale richting (recht voor de antenne) ten minste 3 meter bedragen en in verticale richting ten minste 2,5 meter;
    5. 5. indien het basisstation wordt verplaatst op een mast met voet, mag de hoogte van mast/voet en antenne tezamen niet meer dan 40 meter bedragen;
    6. 6. de inhoud van een apparatuurkast bij een basisstation mag niet meer bedragen van 2 m³;
    7. 7. plaatsing is niet toegestaan op of nabij een rijksmonument en op of nabij een beeldbepalend pand;
    8. 8. plaatsing is niet toegestaan binnen de GHS;
    9. 9. de waarden van natuur en landschap zoals beschreven in de desbetreffende bestemmingsbepalingen, daardoor niet onevenredig worden aangetast, in die zin dat de locatiekeuze ruimtelijk moet worden onderbouwd, waarbij rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van specifieke natuurwaarden, het bepaalde in de Flora- en faunawet en eventuele invliegfunnels;
    10. 10. het bepaalde in hoofdstuk 3 daarbij in acht wordt genomen.

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders verboden ter plaatse van de aangeduide waarden de volgende werken en/of werkzaamheden (zie bijlage 1) te verrichten:

10.2 Normaal onderhoud

Het verbod als bedoeld in 10.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. b. van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting van de aanwezige waarden plaatsvindt;
  3. c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

10.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. a. deze verband houden met de omschrijving, die aan de desbetreffende bestemming is toegekend;
  2. b. door de werken of werkzaamheden hetzij direct hetzij indirect de bestaande waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  3. c. door de werken of werkzaamheden hetzij direct hetzij indirect de gewenste waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in 6.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "RWZI Putte".

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van ................................................................................

De voorzitter, De griffier,

Bijlagen

Bijlage 1 Werken En Werkzaamheden

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de kern Putte is een rioolwaterzuivering (RWZI) gelegen welke in het beheer is van Waterschap Brabantse Delta. Deze RWZI is aan het einde van zijn technische levensduur en heeft een te geringe hydraulische capaciteit. Vanwege de te lage technische betrouwbaarheid kan niet worden gewaarborgd dat deze RWZI nu en in de toekomst aan de Water- en Omgevingsvergunningen blijft voldoen. Naast de RWZI in Putte is er een zelfde situatie in Ossendrecht en voor beide is door het Waterschap het project vernieuwing RWZI Putte en Ossendrecht opgestart. Dit bestemmingsplan betreft de RWZI in Putte.

Op de RWZI's Putte en Ossendrecht zal projectmatig een grootschalige renovatie en vernieuwing worden uitgevoerd. In 2004 is middels de studie "toekomstvisie rwzi's met lozing op eigen water" de aanzet gegeven voor dit project en in 2009 is een oplossing verder uitgewerkt (studie "OAS Putte en Ossendrecht, quick scan mogelijkheden en variantenstudie"). Uiteindelijk is in 2011 besloten om beide RWZI's te behouden en te vernieuwen naar de eisen van deze tijd en met technieken van deze tijd. Ook de gemalen (gelegen in Putte en Armendijk) zullen hierin meegenomen worden.

Daartoe heeft het Waterschap de markt gevraagd om voor beide RWZI's met de beste oplossing te komen voor de renovatie. De concrete invulling hiervan zal in de loop van 2013 / 2014 worden ontworpen en gerealiseerd. De functie van de gerenoveerde situatie zal ten opzichte van de huidige installatie niet wijzigen en daartoe binnen de thans geldende wet- en regelgeving en verleende vergunning kunnen functioneren. Wel behoort een eventuele benodigde uitbreiding tot de mogelijkheden. Deze eventuele uitbreiding is voorzien aan de westzijde van de bestaande RWZI, zo ver als mogelijk van bestaande woningen. De uitbreiding van de RWZI zal daarom niet leiden tot eventuele hinder in de omgeving. In de huidige situatie is hier immers geen sprake van.

Deze eventuele uitbreiding is in het huidige bestemmingsplan niet voorzien, daartoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld om dit juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

De renovatie van de RWZI in Putte zal plaatsvinden binnen het projectgebied dat op onderstaande afbeelding is aangeduid. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen de bestaande RWZI en de eventuele uitbreiding ervan. Enkel de uitbreiding maakt onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan.

Het plangebied is gelegen aan de Acacialaan in de kern Putte, in het zuidoosten van de gemeente Woensdrecht, nabij de Belgische grens. In de huidige situatie doet dit perceel dienst als parkeerplaats voor vrachtwagens. Het wordt omringd door het buitengebied, een begraafplaats, het resterende deel van de parkeerplaats met 2 loodsen (momenteel in gebruik voor de bouw van carnavalswagens) en de bestaande RWZI.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0001.jpg"

Plangebied

1.3 Planopzet

Het bestemmingsplan “RWZI Putte” is opgesteld conform de in de gemeente Woensdrecht gebruikelijke juridische regeling en is zodanig van opzet dat het duidelijke kaders biedt in het gebruik van het plan. Deze kaders worden bepaald door de in de artikelen 3.1.2 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) genoemde onderdelen waarin een bestemmingsplan tenminste dient te voorzien:

Toelichting:

De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen. De resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro krijgen een plaats in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven invulling aan het bepaalde in dit artikel.

Verbeelding:

Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID:NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01 zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

Planregels:

Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, bouwwerken en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven.

1.4 Leeswijzer

In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze beschreven. In Hoofdstuk 2 zijn de bestaande situatie en het voornemen beschreven. In Hoofdstuk 3 staat het beleidskader toegelicht, uitgesplitst in het rijksbeleid, het provinciale beleid en het regionale/gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de milieuplanologische aspecten. De juridische regeling wordt toegelicht in Hoofdstuk 5. Ten slotte komen in Hoofdstuk 6 en Hoofdstuk 7 achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Bestaande En Nieuwe Situatie

2.1 Rwzi Putte

In de kern Putte wordt het afvalwater in het vrijverval rioolstelsel verzameld bij rioolgemaal Putte, dat gelegen is in de kern Putte op een perceel dat is ingesloten in de bebouwing. Vanuit het gemaal wordt het afvalwater getransporteerd via een korte persleiding naar de zuivering Putte. Het gezuiverde afvalwater wordt geloosd in de sloot die naast de hoofdweg ligt. Het slib wordt afgevoerd via een transportleiding naar rioolgemaal Armendijk, vanwaar het verder verpompt wordt naar RWZI Bath en daar aansluit op de influentleiding.

Deze RWZI is aan het einde van zijn technische levensduur en heeft een te geringe hydraulische capaciteit. Daarom wordt een plan opgesteld om de RWZI te renoveren. De concrete invulling van de nieuwe situatie hiervan zal in de loop van 2013 / 2014 worden ontworpen en gerealiseerd. De functie van de gerenoveerde situatie zal ten opzichte van de huidige installatie niet wijzigen en daartoe binnen de thans geldende wet- en regelgeving en verleende vergunning kunnen functioneren. Wel behoort een eventuele benodigde uitbreiding tot de mogelijkheden. Deze eventuele uitbreiding is voorzien aan de westzijde van de bestaande RWZI, zo ver als mogelijk van bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0002.jpg"

De RWZI in Putte

2.2 Ruimtelijke Structuur

De RWZI is gelegen aan de Acacialaan, een zijstraat van de Antwerpsestraat in Putte. Deze Antwerpsestraat, tevens primaire hoofdontsluiting van de kern Putte vormt een verbinding met de Belgische grens. De Acacialaan, waaraan het plangebied is gelegen betreft een secundaire weg die vooral dienst doet als ontsluiting van de begraafplaats ten westen van het perceel.

Aan de overzijde van de Antwerpsestraat zijn woningen gelegen, welke onderdeel uitmaken van de kernrand van Putte. De RWZI ligt hiermee dan ook aan de rand van de kern en het buitengebied.

Gezien de ligging aan de kernrand, grenst het perceel aan een gebied met een overwegend groen karakter van bossen en weilanden. Op het perceel zelf staan aan de rand, enkele solitaire bomen die geen significante rol hebben in de bestaande groenstructuur. Zie hiervoor ook paragraaf 4.4 Ecologie van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0003.jpg"

Infrastructuur Putte

2.3 Vigerende Bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied" en is vastgesteld op 17 februari 2011 en onherroepelijk geworden op 31 oktober 2012. Hier heeft het plangebied (de eventuele uitbreiding) de bestemming "Verkeer". De bestaande situatie van de RWZI kent een bestemming "Bedrijf - nutsvoorziening" met functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuivering". Dit blijft gehandhaafd en maakt derhalve geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0004.jpg"

Vigerende bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied", in rood is het plangebied aangeduid

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het ruimtelijke ordeningsbeleid van de hogere overheden staat verwoord in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de structuurvisie van de Provincie Noord-Brabant. Het beleid van de hogere overheden dient veelal te worden uitgewerkt op gemeentelijk niveau.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) vervangt o.a. de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en is vastgesteld op 13 maart 2012.

Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

In de structuurvisie geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. In de structuurvisie maakt het rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de rijksoverheid worden ingezet:

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-econmische structuur.
  2. 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor deze 3 hoofddoelen zijn vervolgens de onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De structuurvisie biedt geen concrete fysieke uitgangspunten die relevant zijn voor het opstellen van het bestemmingsplan RWZI Putte. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hiermee geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn instrumenten als Planologische kernbeslissingen en concrete beleidsbeslissingen (respectievelijk pkb en cbb) namelijk niet meer beschikbaar. Met het Barro maakt het rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen.

Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.

Het onderhavige plangebied is gelegen in een obstakelbeheersgebied van de vliegbasis Woensdrecht. In artikel 2.6.4 van het Barro wordt gesteld dat de maximaal toelaatbare hoogte van objecten in, op of boven de grond in een obstakelbeheergebied in overeenstemming moet zijn met artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens. In dit betreffende artikel wordt verwezen naar het NATO Standardization Agreement nr. 3759.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een rioolwaterzuivering met een maximale bouwhoogte van 8 meter. Een dergelijke hoogte past binnen de gestelde maximale bouwhoogtes uit het bovengenoemde NATO besluit.

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er verder geen regels uit het Barro van toepassing.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie provincie Noord-Brabant

Op 1 januari 2011, door Provinciale Staten vastgesteld op 1 oktober 2010, is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant, in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de delen A en B van de Interimstructuurvisie Noord-Brabant (2008) en is daarmee één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak.

De leefomgevingskwaliteit en daarmee de gezondheid staat in delen van Noord-Brabant onder druk. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijk gebied.

In deel B is met betrekking tot plattelandskernen opgenomen dat er bij de ontwikkeling van deze kernen aandacht moet zijn voor het verweven van functies binnen de dorpse structuur. Met betrekking tot wonen geldt dat de kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van “migratiesaldo-nul”. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang.

Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda´s voor wonen. Wat betreft voorzieningen in de kernen in het landelijk gebied hanteert de provincie als uitgangspunt dat er alleen voorzieningen worden gevestigd die qua aard, schaal en functie passen. Dit zijn voorzieningen met een lokaal verzorgingsgebied.

Het bouwplan voor de RWZI Putte betreft een noodzakelijke kwalitatieve verbetering (en uitbreiding) binnen 'kerngebied groenblauwe mantel', grenzend aan 'gemengd landelijk gebied' (bestaande RWZI) zoals bedoeld in de provinciale structuurvisie. Omdat het terrein in de huidige situatie als parkeerterrein in gebruik is en gezien de ligging, grenzend aan bestaand stedelijk gebied en 'gemengd landelijk gebied' wordt de uitbreiding van de RWZI binnen het plangebied toelaatbaar geacht.

3.2.2 Verordening ruimte 2012

In de SVRO zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven. Daarin is voor de doelen en ambities die bereikt moeten worden per onderwerp aangegeven welke instrumenten de provincie wil inzetten. In een aantal gevallen is gekozen voor het instrument 'planologische verordening', bekend als Verordening ruimte. De door Provinciale Staten op 11 mei 2012 vastgestelde geïntegreerde Verordening ruimte 2012, verder te noemen Verordening ruimte, stelt regels aan onder meer de bundeling van stedelijke ontwikkeling, natuurontwikkeling, de ontwikkeling van intensieve veehouderijen (reconstructie van het buitengebied), waterberging, cultuurhistorie en het agrarisch gebied. De Verordening ruimte is in werking getreden op 1 juni 2012. Onderstaand worden de artikelen aangehaald die regels bevatten die relevant zijn voor de onderhavige ontwikkeling, waarbij wordt opgemerkt dat het plangebied gelegen is in 'agrarisch gebied'.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 StructuurvisiePlus Woensdrecht

De gemeente Woensdrecht heeft in 2001 een structuurvisie voor de gehele gemeente opgesteld. De structuurvisie is geactualiseerd, aangepast aan de Wet ruimtelijke ordening en op 14 mei 2009 door de gemeenteraad van Woensdrecht vastgesteld.

De structuurvisie is aangepast zodat deze voldoet aan de nieuwe Wro, alsmede een beperkte actualisatie van de drie onderdelen van de oude structuurvisie. Hieronder zijn de verschillen ten opzichte van de oude StructuurvisiePlus genoemd.

Er is een beperkte actualisatie meegenomen omdat de oude StructuurvisiePlus een looptijd heeft tot 2015 en nog volop in uitvoering is. De actualisatie heeft betrekking op beleid c.q. projecten waarover al eerder besluitvorming heeft plaatsgevonden door de Gemeenteraad.

De structuurvisie bestaat uit drie delen:

  • A. Structuurbeeld;
  • B. Het programma;
  • C. Het actieprogramma.

Groen-Blauw-Gele kanskaart

Onderdeel van het structuurbeeld (deel A) is de Groen-Blauw-Gele kanskaart. Op deze kaart wordt de gewenste hoofdstructuur voor de gemeente Woensdrecht geschetst vanuit de aspecten natuur, water, landbouw en recreatie. De bestaande ruimtelijke structuur in de gemeente wordt bepaald door de combinatie van drie verschillende landschappen: het polderlandschap, het gemengd landschap en het boslandschap.

Het polderlandschap bestaat uit de open kleipolders ten westen van de Brabantse Wal. Het belangrijkste uitgangspunt is hier het beschermen van de openheid.

In het gemengd landschap wil men een sterkere samenwerking natuur, water en recreatie bereiken. Het gemengd landschap is gevarieerder van aard dan het polderlandschap en het boslandschap. In het landschap komen kleinschalige open weilanden en akkers, boscomplexen, dorpskernen, bebouwingslinten en campings voor.

In het boslandschap is de bescherming en de versterking van natuurwaarden het belangrijkst. De natuurgebieden in het boslandschap onderscheiden zich door hun grote schaal en de biodiversiteit. Een belangrijk probleem is de verdroging. Daarom dienen vennen en natte heide worden teruggebracht in het landschap.

Actieprogramma

In het actieprogramma worden voor het buitengebied verschillende projecten genoemd om aan de doelstellingen van de StructuurvisiePlus te werken. In het prioriteitenschema 2001-2015 komt het buitengebied terug in een achttal acties om de (beleving van de) waarden ter plaatse te versterken. Een groot deel hiervan betreffen natuurdoelen. Ook zijn er acties voor recreatie en toerisme, vollegronds tuinbouw en verbrede landbouw.

Conclusie

De structuurvisie gaat niet specifiek in op de RWZI en vormt daarmee geen belemmering voor de uitbreiding hiervan.

3.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan (GVVP) Woensdrecht

In 2005 is gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) Woensdrecht vastgesteld. Het plan vormt een visie op de verkeersafwikkeling op lokale schaal en ten aanzien van de verschillende verkeersmodaliteiten. Aan de hand van de visie kunnen belangenafwegingen gemaakt en verkeersmaatregelen bepaald worden.

Conclusie

Het Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan Woensdrecht gaat niet specifiek in op de RWZI. Gezien de zeer beperkte verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van de RWZI, is dit plan in deze niet relevant.

3.3.3 Groenbeleidsplan

In 2006 is een groenbeleidsplan opgesteld om voor de lange termijn met betrekking tot inrichting, gebruik en beheer van het groen binnen de gemeente inzicht te verkrijgen en voor de komende jaren concrete acties uit te zetten, om een waardevolle, karakteristieke, veilige en duurzame groenstructuur te realiseren.

Er wordt ingegaan op de volgende elementen:

  • groenstructuur van de diverse kernen;
  • groenbeleid van de gemeente, waarin onder meer het bomenbeleid, cultuurhistorische betekenis van het groen, ecologisch raamwerk, recreatief netwerk en kleine landschapselementen aan de orde komen.

Conclusie

Het groen (met enkele bomen) binnen de grens van het plangebied is niet aangemerkt als beschermd groen- en landschapselement. Ook elders in het Groenbeleidsplan komt het groen in en rondom het plangebied niet expliciet aan de orde. Het uitbreiden van de RWZI tast geen waardevolle groenstructuur of landschapselement aan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar verweven zijn. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken geldt voor het bestemmingsplan dat toetsing dient plaats te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen, zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, luchtkwaliteit, bodem, hinder van bedrijven en externe veiligheid. Deze milieuaspecten komen in het vervolg van deze paragraaf aan bod.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de milieuvergunning die geldt voor de bestaande RWZI, als uitgangspunt is gehanteerd. Contouren van de huidige RWZI vallen allemaal binnen de grens van de ter plaatse geldende bestemming. Er is geen sprake van contouren buiten dit terrein. Ook wanneer er sprake is van uitbreiding van de RWZI, binnen voorliggend plangebied, zullen contouren binnen het terrein van de bestaande RWZI en het voorliggende plangebied (samen) liggen.

4.1.1 Bodem

In januari en februari 2013 is door het onderzoeksbureau HMB B.V. een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Aanleiding tot het uitvoeren van dit bodemonderzoek is de voorgenomen vernieuwing van de RWZI, daartoe is zowel een locatie ten oosten als de locatie ten westen (plangebied dit bestemmingsplan) van de bestaande RWZI onderzocht. Het deel ten oosten (de 2 loodsen) is onderzocht in verband met het bepalen van een geschikte locatie voor een eventuele uitbreiding. Dit deel is, vanwege de keuze voor het perceel ten westen van de RWZI, voor dit bestemmingsplan niet relevant.

Het onderzoek is opgedeeld in 3 deellocaties: A,B en C. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van een deel van deellocatie C.

Hieronder volgen de belangrijkste conclusies van het bodemonderzoek. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage Bijlage 2 Bodemonderzoek.

Deze is gebaseerd op het Verkennend en naderbodemonderzoek Antwerpsestraat 3a Putte (kenmerk: 13202201A).

Conclusie
Ter plaatse van het plangebied zijn de boringen 20, 22 tot en met 27 geplaatst (mengmonster M04). Dit blijkt uit bijlage 7 van het onderzoeksrapport. Uit tabel 11 in de rapportage blijkt dat hier in de ondergrond (0 tot 1,0 m - mv) sprake is van een standaardpakket bodem, lutum en organische stof.


Op blz. 19, onder deellocatie C wordt geconcludeerd dat geen van de geanalyseerde parameters een gehalte laten zien boven de achtergrondwaarden.

De puinlaag is onder certificaat aangebracht. Aan de hand hiervan wordt er van uit gegaan dat hier sprake is van een schone bovengrond.

Gezien het voorgaande is nader onderzoek niet noodzakelijk en zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor het toekennen van de nieuwe bestemming.

4.1.2 Geluid

Ingevolge artikel 74 Wgh (Wet geluidhinder) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Om te bepalen of er een ontheffing met betrekking tot wegverkeerslawaai nodig is moet er gekeken worden naar een tweetal mogelijke bronnen van verkeerslawaai;

1. de wegen rondom het plangebied;

2. de aan te leggen wegen binnen het plangebied.

Een rioolwaterzuiveringsinstallatie is geen geluidsgevoelige object in de zin van de Wet geluidshinder. Derhalve hoeft geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd te worden.

De RWZI wordt enkel gerenoveerd en eventueel uitgebreid waarbij de geluidhinder, voor zover al aanwezig niet zal toenemen buiten de grens van de gerenoveerde en eventueel uitgebreide RWZI. Daarnaast is het plangebied, gezien de aard van het voornemen, op geruime afstand gelegen van woningen en ligt tevens op de rand van het buitengebied. Gezien het voorgaande zullen omwonenden niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare geluidhinder.

Er worden naar aanleidng van het voornemen tot renovatie geen nieuwe parkeervoorzieningen gerealiseerd, daarbij komt een deel van een halfverhard terrein, welke in gebruik is als parkeervoorziening voor vrachtwagens te vervallen. Geluidhinder die hier mee gepaard gaat, zal in de nieuwe situatie afnemen.

Conclusie

Het onderhavige plan maakt de grootschalige renovatie, vernieuwing en uitbreiding van de rioolwaterzuivering mogelijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking. Ook zal er geen sprake zijn van geluidhinder richting omwonenden, omdat eventuele hindercontouren binnen het plangebied en / of het terrein van de bestaande RWZI zullen liggen. Concluderend kan worden gesteld dat akoestisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en het aspect geluid geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.1.3 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Dit bestemmingsplan maakt geen inrichting mogelijk die zich toelegt op het produceren, verwerken, opslaan of vervoeren van gevaarlijke stoffen en heeft in die zin geen effect richting de omgeving.

De risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Wetgeving

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) en het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb).

Risico inventarisatie

Aan de oostzijde, op ca. 100 meter afstand, van het plangebied ligt een LPG-tankstation. Dit tankstation betreft een BEVI inrichting en kent risicocontouren voor het plaatsgebonden- en groepsrisico die buiten het plangebied van dit bestemmingsplan vallen.

Het betreft de volgende risicocontouren:

Vulpunt Risicocontour 10-6 van 45 meter

Afleverinstallatie Risicocontour 10-6 van15 meter

LPG-reservoir Risicocontour 10-6 van 25meter

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0005.png"

Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico

Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Er zijn geen groepsrisicoberekeningen gemaakt. Gelet hierop zijn onderstaand de verschillende stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico voor het onderhavige voornemen doorlopen.

Personendichtheid in invloedsgebied

Het bestemmingsplan maakt een eventuele uitbreiding van de RWZI mogelijk, de personendichtheid zal daarbij in het plangebied niet toenemen. Er is derhalve geen sprake van een significante toename van de personendichtheid in het invloedsgebied en aantoonbare verandering in het groepsrisico.

Mogelijkheden voor hulpverlening

Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening wordt een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron. De bereikbaarheid van het plangebied moet tweezijdig zijn; dat wil zeggen dat ten alle tijden van de risicobron af kan worden gevlucht door personen in het plangebied. De vluchtwegen dienen te voorzien in een andere route dan de aanrijdroute voor hulpdiensten (bijvoorbeeld brandweer). In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.

De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. De risicobron is middels een goede wegenstructuur bereikbaar voor de hulpdiensten.

De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen

Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

In het plangebied zijn voornamelijk zelfredzame personen aanwezig. Het gebied en de naaste omgeving zijn verder goed ontsloten (vluchtwegen).

De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.

Mogelijke risico-verlagende maatregelen

De nabijgelegen risicobron is buiten het plangebied gelegen en het treffen van bijvoorbeeld bronmaatregelen is in het kader van deze bestemmingsplanherziening dan ook niet mogelijk.

De risicocontouren van het LPG-tankstation zijn in een juridische regeling vastgelegd (geen onderdeel van dit bestemmingsplan). Zodat ook voor deze risicobron de veiligheid naar de omgeving is gewaarborgd.

Conclusie

Als gevolg van het onderhavige voornemen zal het aantal niet-zelfredzame personen niet toenemen. Er is derhalve geen sprake van een significante toename van de personendichtheid in het invloedsgebied en aantoonbare verandering in het groepsrisico. Het groepsrisico dat samenhangt met het onderhavige voornemen wordt op grond van bovenstaande overwegingen aanvaardbaar geacht.

Dit bestemmingsplan regelt niet een inrichting die leidt tot een onaanvaardbare toename van het plaatsgebonden en groepsrisico, ter plaatse en in de directe omgeving. Daarom wordt het initiatief ook vanuit het oogpunt van externe veiligheid toelaatbaar geacht.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In de NSL is de nibm (“niet in betekende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Het onderhavige plan maakt de grootschalige renovatie en vernieuwing van de rioolwaterzuivering mogelijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg en daarmee ook geen onaanvaardbare uitstraling, werking richting omgeving.

Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.1.5 Wet milieubeheer

Het onderhavige plan maakt de grootschalige renovatie en vernieuwing van de rioolwaterzuivering mogelijk. De oplossing voor de renovatie is neergelegd bij de markt en de concrete invulling hiervan zal in de loop van 2013 / 2014 worden ontworpen en gerealiseerd. De functie van de gerenoveerde situatie zal ten opzichte van de huidige installatie niet wijzigen en daartoe binnen de thans geldende wet- en regelgeving kunnen functioneren. Wel behoort een eventuele benodigde uitbreiding tot de mogelijkheden. Deze eventuele uitbreiding is voorzien aan de westzijde van de bestaande RWZI, zo ver als mogelijk van bestaande woningen. Ook de contouren van deze uitbreiding zullen niet buiten het plangebied (zoals opgenomen in dit bestemmingsplan) komen te liggen, maar net zoals bij de reeds bestaande inrichting (waarvoor vergunning is verleend in augustus 2000) binnen de grenzen van het terrein. De uitbreiding van de RWZI zal daarom niet leiden tot eventuele hinder in de omgeving. In de huidige situatie is hier immers ook geen sprake van.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieu geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is de implementatie van het Verdrag van Malta (1998) en heeft de Monumentenwet 1988 gewijzigd. De gewijzigde Monumentenwet 1988 regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Op grond van de (gewijzigde) Monumentenwet 1988 worden gemeenten verantwoordelijk geacht voor de bescherming van archeologische waarden.

De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten (artikel 38a).

Het archeologiebeleid van de gemeente Woensdrecht sluit aan op de beleidsvisie van de provincie Noord-Brabant. In de gemeente wordt de cultuurhistorische waardenkaart met daarop de indicatieve archeologische verwachtingswaarde als uitgangspunt genomen om te bepalen of ter plaatse sprake zou kunnen zijn van archeologische waarden.

In het plangebied is sprake van een verwachtingswaarde ten aanzien van archeologie. In de huidige juridische regeling in het vigerende bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied" is een dergelijke archeologische waarde geregeld in de aanduiding 'overige zone - archeologische verwachtingswaarde'. Deze juridische regeling geldt ook voor het plangebied van dit bestemingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0006.jpg"

Uitsnede indicatieve kaart archeologische waarden voor de provincie Noord-Brabant

Conclusie

De juridische regeling ten aanzien van archeologie is conform de huidige juridische regeling van de bestaande RWZI overgenomen binnen het plangebied.

4.2.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

In het plangebied zelf zijn geen rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten gelegen of andere cultuurhistorische objecten. In de directe nabijheid, ten oosten van het plangebied, ligt een monument: een graf op de algemene begraafplaats aan de Antwerpsestraat 269. Het heeft cultuurhistorische belang als voorbeeld van het werk van het atelier Jonckheere en is tevens van belang wegens het bijzondere materiaalgebruik (gietijzeren grafmonument). Het is gaaf bewaard gebleven en typologisch uiterst zeldzaam. Het voornemen van de renovatie van de RWZI heeft geen enkele invloed / aantasting op dit monument.

Wel is het plangebied gelegen in een gebied van de Brabantse Wal. De onderkende cultuurhistorische waarden en/of elementen worden door toedoen van het onderhavig plan echter niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0007.jpg"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.3 Water

Toetsingskader

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat in de toelichting op een bestemmingsplan wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In onderhavige waterparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van de locatie en wordt beoordeeld of de nieuwe bestemming en ontwikkeling van de locatie effect heeft op de waterhuishouding.

Waterwet

De Waterwet is een nieuwe wet die de organisatie van het waterbeheer regelt. De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als de beheerder van de rijkswateren, en de waterschappen als de beheerders van de overige wateren en het grondwater. Waterschappen zijn daarnaast ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar ze vervullen wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, bodemenergiesystemen en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m³ per jaar. Gemeenten hebben een zorgplicht voor hemel- en grondwater. Deze zorgplicht is in 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken opgenomen in de Wet op de waterhuishouding.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben het rijk, de provincies en de waterschappen landelijke afspraken gemaakt over het omgaan met wateroverlast, droogte en peilbeheer, chemische kwaliteit en ecologische kwaliteit. Waterbeheerders en gemeenten zorgen ervoor dat in 2015 de urgente knelpunten voor wateroverlast zijn opgelost, rekening houdend met klimaatverandering. Ook moet het watersysteem minder kwetsbaar worden voor lange perioden van droogte.

Beleid Waterschap Brabantse Delta

In december 2009 is door het waterschap het “Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010-2015” vastgesteld. Het waterbeheerplan is onderdeel van een drieluik. Voor dezelfde periode 2010-2015 brengt het rijk het Nationale Waterplan uit en de provincie het Provinciale Waterhuishoudingsplan. De drie waterplannen zijn gelijktijdig opgesteld en sluiten inhoudelijk op elkaar aan. De doelen en ingrepen die in het waterbeheerplan van het waterschap staan, dragen bij aan de doelen van het nationale en provinciale plan. Het provinciale waterplan geeft de meest concrete kaders. Hierin staat bijvoorbeeld welke waterhuishoudkundige functies de verschillende waterlopen vervullen en welke ecologische doelen voor de oppervlaktewateren gelden.

Naast het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010-2015 is ook de Keur waterschap Brabantse Delta van het waterschap van toepassing. Hiervoor geldt dat voor elke vorm van wateraanvoer, waterafvoer, lozing of onttrekking een keurvergunning noodzakelijk is. Voor het opstellen van een waterparagraaf heeft het waterschap Brabantse Delta een ‘checklist Watertoets’ opgesteld. Deze is opgenomen in het door het waterschap opgestelde document ‘Op weg met het waterschap’ (januari 2010). In het geval van Bestemmingsplannen geldt daarnaast de bijlage ‘Aandachtspunten voor de toetsing van plankaart en voorschriften’. Alle in de checklist en bijlage genoemde aspecten zijn beoordeeld en afgewogen en indien relevant beschreven.

Beleid gemeente Woensdrecht

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010-2013 van de gemeente Woensdrecht is in hoofdstuk 3 te lezen wat de gemeente wenselijk acht ten aanzien van hemelwater. Daarin is opgenomen dat men het niet uitsluit dat bedrijven eerst na moeten gaan of zij zich niet op een andere wijze van het hemelwater kunnen ontdoen. Gezien de oppervlakte en inrichting van het plangebied lijkt dit in deze situatie niet realistisch en wordt het afvoeren van het hemelwater via het HWA– of hemelwaterafvoerstelsel als meest doelmatig gezien.

Beoordeling

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer.

Onderhavig plan betreft de realisatie van een rioolwaterzuivering. In paragraaf 1.1 en 2.1 is reeds aangegeven dat de oplossing voor de renovatie is neergelegd bij de markt en de concrete invulling hiervan in de loop van 2013 / 2014 zal worden ontworpen en gerealiseerd. De functie van de gerenoveerde situatie zal ten opzichte van de huidige installatie niet wijzigen en daartoe binnen de thans geldende wet- en regelgeving en verleende vergunning (d.d. 22 augustus 2000) kunnen functioneren. Wel behoort een eventuele benodigde uitbreiding tot de mogelijkheden. Deze eventuele uitbreiding is voorzien aan de westzijde van de bestaande RWZI, als gevolg waarvan de maximale oppervlakte aan verharding met 1.850 m² (totale oppervlakte uitbreiding) zal toenemen.

Toetsing afvoer hemelwater

De waterbeheerder Waterschap Brabantse Delta heeft diverse uitgangspunten opgesteld voor het omgaan met de afvoer van hemelwater bij ruimtelijke ontwikkelingen. De algemene voorkeur van de waterbeheerder om met water om te gaan, is de voorkeursvolgorde ‘vasthouden’, ‘bergen’ en ‘afvoeren’. Vasthouden wil zeggen, zoveel mogelijk water binnen het gebied houden door zoveel mogelijk onverhard oppervlak te hebben of door bijvoorbeeld platte daken te gebruiken. Bergen wil zeggen, water tijdelijk op het terrein houden, bijvoorbeeld door infiltratie in de bodem of oppervlakte water. Afvoeren is de laatste optie. Afvoeren kan naar oppervlaktewater of (hemelwater)riolering.

Het waterschap heeft als beleid dat nieuwe ontwikkelingen waterneutraal moeten worden uitgevoerd, waarbij zoveel mogelijk moet worden gestreefd naar het behoud of herstel van de natuurlijke waterhuishoudkundige situatie. Het toekomstige watersysteem moet hierbij voldoen aan beleidsregels Hydraulische randvoorwaarden van het waterschap (vastgesteld 1 mei 2009).

Zoals opgemerkt is het nieuwe oppervlak aan (half)verharding van het plangebied nog niet bekend. Ook momenteel is er echter al een halfverharding aanwezig ter plaatse. Daarnaast kan worden opgemerkt dat in de kern Putte het afvalwater in het vrijverval rioolstelsel wordt verzameld bij het rioolgemaal Putte. Vanuit het gemaal wordt het afvalwater getransporteerd via een korte persleiding naar de zuivering Putte. Het gezuiverde afvalwater wordt geloosd in de sloot die naast de hoofdweg ligt. Het slib wordt afgevoerd via een transportleiding naar rioolgemaal Armendijk, vanwaar het verder verpompt wordt naar RWZI Bath en daar aansluit op de influentleiding.

Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat ook in de nieuwe situatie op dezelfde wijze met het afvalwater zal worden omgegaan. De maximale toename inzake oppervlakte- verharding betreft 1.850 m² (totale oppervlakte uitbreiding).Omdat de ontwikkeling een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m² beoogd, houdt dit in dat geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het heeft de voorkeur om hemelwater te infiltreren of indien dit aantoonbaar onmogelijk is, af te voeren naar het nabijgelegen oppervlaktewater, of indien die aantoonbaar onmogelijk is, ten laatste, aan te sluiten op de (hemelwater)riolering. Het lozen van hemelwater van een totaal verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m² op oppervlaktewater is niet vergunningplichtig, het aanleggen van een uitstroomvoorziening van hemelwater in een oppervlaktewaterlichaam is meldplichtig op basis van de Keur.

Dit betekent dat het geoorloofd is om het eventueel af te voeren hemelwater van de (half)verharding af te koppelen op het bestaande rioolstelsel.

Materiaalgebruik

Bij de realisatie van de RWZI zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen zullen uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC niet worden toegepast. Op deze manier wordt de nadelige invloed van dergelijke materialen op de water(bodem)kwaliteit en natuur voorkomen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

4.4 Ecologie

De Nederlandse natuurwetgeving valt uiteen in gebiedsbescherming en soortbescherming. De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en omvat de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied. De soortbescherming is opgenomen in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedsspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

Het plangebied bevindt zich nabij gebiedsbeschermingszones, namelijk de "Groenblauwe mantel" en de "Ecologische Hoofdstructuur" (EHS).

afbeelding "i_NL.IMRO.0873.PUTTxBP093xHERZx07-VG01_0008.png"

Groenblauwe mantel

Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

EHS

Voor de ecologische hoofdstructuur geldt op basis van het Rijksbeleid (Nota Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kernmerken en waarden van het gebied. Hiertoe geldt het zogenaamde "nee, tenzij"-regime. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Zolang een dergelijke aantasting niet plaatsheeft, is er vanwege de ecologische hoofdstructuur geen grond om de activiteit geen doorgang te laten vinden.

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen in de groenblauwe mantel en kent geen externe werking hierop.

Gezien de schaal en aard van het voornemen wordt op dit moment geconcludeerd dat een aantasting van de EHS niet plaatsvindt.

Flora- en faunawet

Op 1 april 2002 is daarnaast de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze bescherming geldt overal in Nederland, ook in de beschermde gebieden. De soortbescherming kent geen externe werking. Projecten worden getoetst aan de directe invloed op beschermde waarden binnen de grenzen van het plangebied. De wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantsoorten. Ook omvat de wet de bescherming van Habitatrichtlijnsoorten buiten de aangewezen Natura 2000 gebieden welke zijn beschermd in bijlage IV. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen.

Conform de Flora- en faunawet is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het plangebied. Vanuit de kennis dienen plannen en projecten getoetst te worden aan eventuele strijdigheid van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.

De omvang van onderhavig plangebied is beperkt van schaal en bestaat enkel uit een semiverhard terrein dat momenteel in gebruik is als parkeervoorziening voor vrachtwagens. Er staan enkele solitaire naaldbomen aan de rand van het plangebied. Gezien de omvang van de bomen en ligging aan de rand van een parkeerterrein kan er vanuit worden gegaan dat zich hier geen beschermde dier- of plantensoorten bevinden.

Conclusie

Het realiseren van de renovatie, uitbreiding van de RWZI wordt ook vanuit de Flora- en faunawet toelaatbaar geacht.

4.5 Landschappelijke Inpassing

Rondom de uitbreiding van de RWZI zal een haag worden aangeplant om de uitbreiding op deze manier landschappelijk in te passen. Vanuit de omgeving zal het zicht op de uitbreiding ontnomen worden. De haag zal ca. 2,5 meter hoog zijn.

Qua soort haag, wordt gekozen voor een inheemse soort, in aansluiting op beplanting in de omgeving.

Om deze landschappelijke inpassing te borgen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit sluit aan bij het provinciale beleid. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2 van dit bestemmingsplan.

Conclusie

De uitbreiding van de RWZI wordt landschappelijk ingepast, in lijn met provinciaal beleid. Ook vanuit landschappelijk oogpunt wordt de uitbreiding toelaatbaar geacht.

4.6 Kabels En Leidingen

In het plangebied is een waterleiding gelegen die in dit bestemmingsplan is opgenomen als een dubbelbestemming Leiding - Water. Hierin is de leiding voorzien van een passende juridische regeling.

4.7 Radar

Defensie heeft in de gemeente Woensdrecht een aantal gebieden in militair gebruik. Dit zijn de vliegbasis Woensdrecht en drie oefenterreinen van de Landmacht. De vliegbasis is in gebruik als vliegveld met één start- en landingsbaan, die oost-west is gelegen. Ook zijn rolbanen en een verkeerstoren aanwezig.

Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied behorende bij de radar die staat op deze vliegbasis. Deze dient voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige behandeling van militaire en civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 68 m +NAP binnen 15 nautische mijl (circa 28 km) van onderhavig radiostation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen derhalve niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Om bovenstaande te borgen in het bestemmingsplan is (voor hoge objecten) een maximale bouwhoogte van 68 m (+NAP) opgenomen in het bestemmingsplan (in planregels en toelichting). Hieraan is een door B&W te verstrekken afwijking gekoppeld ten behoeve van een hogere bouwhoogte onder voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate wordt verstoord.

Het radarverstoringsgebied leidt niet tot een belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Dit radarverstoringsgebied is in het bestemmingsplan opgenomen als Vrijwaringszone - radar waarin dit van een juridsche regeling is voorzien.

Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten

5.1 Algemene Opzet

Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de concrete vertaling van het beleidsgedeelte (voorafgaande hoofdstukken) in het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan (de verbeelding en regels). Het bestemmingsplan RWZI Putte bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting

De inventarisatie en visie op het buitengebied, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De bestemmingsregels

De bouw- en gebruiksregels binnen de verschillende bestemmingen. Daarnaast zijn afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen, om het plan de benodigde flexibiliteit te geven.

De verbeelding

Op de verbeelding zijn bestemmingen en waarden (natuur- en landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en abiotische waarden), waarvoor het omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden stelsel van toepassing is, opgenomen.

De opzet van het plan

Het bestemmingsplan is een juridisch plan, dat bindend is voor de burgers en voor de overheid. Bij de overwegingen over de gewenste opzet van het bestemmingsplan staat men voor het dilemma dat er enerzijds een duidelijke behoefte is aan minder regelgeving. Gelet op de ligging van het plangebied wordt voor wat betreft de plansystematiek aangesloten bij het bestemmingsplan "Actualisering bestemmingsplan Buitengebied", waarin altijd sprake is van enerzijds een groot spanningsveld tussen de ontwikkelingsdrang van bepaalde functies in het buitengebied en anderzijds het beschermen of tot ontwikkeling brengen van natuur- en landschapswaarden.

Uit oogpunt van een zo breed mogelijke belangenbehartiging en rechtszekerheid voor burgers is voor het actualiseren van het bestemmingsplan voor het buitengebied gekozen voor een gedetailleerd planopzet, die in het onderhavige bestemmingsplan voor de RWZI Putte wordt doorgezet. De bestemmingen zijn aangegeven op de verbeelding. Daarnaast moet ook dit plan, gelet op het feit dat er nog geen uitgewerkt bouwplan voor handen is, flexibel zijn om op toekomstige ontwikkelingen in te spelen. Daarvoor zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Deze regelingen bieden weliswaar ruimte voor bepaalde ontwikkelingen. Er kunnen echter geen directe rechten en/of plichten aan worden ontleend. Een belangenafweging zal altijd plaats vinden. Als echter wordt voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden is die afweging marginaal.

Systematiek regels/bestemmingen

Zoals gezegd komen de belangenbehartiging en rechtszekerheid tot uitdrukking op verbeelding met bijbehorende regels. Wat betreft de verbeelding is in het onderhavige geval slechts sprake van een bestemming, die gelet op de specifieke functie van een aanduiding is voorzien.

Op deze wijze kunnen alle voorkomende belangen zorgvuldig tegen elkaar afgewogen worden. Op deze wijze wordt een duurzaam landelijk gebied in de gemeente Woensdrecht gewaarborgd.

5.2 Opbouw Van De Bestemmingsregeling

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012.

Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op de vigerende plannen. Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.

Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruiktebegrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat 1 bestemming en 1 dubbelbestemming.

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functie van bedrijf. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies (rioolwaterzuivering).

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Nadere eisen

Ten aanzien van enkele in de regels genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen; onder meer ten aanzien van de situering en/of maatvoering op eigen terrein. De objectivering wordt verkregen door middel van kwalitatieve criteria. Hiervan wordt echter in het onderhavige bestemmingsplan geen gebruik gemaakt.

Afwijking van de bouwregels

In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan burgemeester en wethouders afwijking kunnen verlenen. Een afwijkingsbevoegdheid wordt alleen opgenomen als dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenst ruimtelijk beleid. Dat wil zeggen dat een afwijkingsbevoegdheid alleen in het bestemmingsplan wordt opgenomen als de gemeente vanuit beleidsmatige overwegingen een zekere flexibiliteit in het plan wil houden. De bevoegdheid tot het verlenen van de afwijking wordt objectief begrensd en bevat duidelijke criteria.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.

Afwijking van de gebruiksregels

Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen ‘nieuwe‘ functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpen de, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Er is een omgevingsvergunningsregeling opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig gesteld.

Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Ook bestaat de mogelijkheid om een regeling voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk op te nemen ten behoeve van door de gemeente aangewezen beeldbepalende panden met cultuurhistorische waarden. Bij de beoordeling van de vraag of een omgevingsvergunning wordt verleend, gelden de volgende maatstaven. De ruimtelijke en visuele karakteristiek van de gronden mag niet in onevenredige mate worden aangetast. Hiervan wordt echter in het onderhavige bestemmingsplan geen gebruik gemaakt.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders hebben in sommige gevallen de bevoegdheid de bestemming te wijzigen. Hiervan wordt echter in het onderhavige bestemmingsplan geen gebruik gemaakt.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel wordt de beschermingszone van de in het bestemmingsplan voorkomende radar geregeld middels de aanduiding "Vrijwaringszone - radar".

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afwijking kan worden verleend. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om afwijking te verlenen van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij het verlenen van een omgevingsvergunning.

Overige regels

In deze bepaling is een omgevingsvergunningregeling opgenomen: hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig gesteld Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden de volgende maatstaven. Werken en werkzaamheden die geen verband houden met de beoogde doeleinden, of die onevenredig afbreuk doen aan de beoogde waarden en kwaliteiten zijn ontoelaatbaar. De aanvaardbaarheid van werken of werkzaamheden, die wel verband houden met (één van) de beoogde doeleinden, is afhankelijk van de mate waarin deze werken en/of werkzaamheden afbreuk doen aan de overige doeleinden binnen de desbetreffende bestemming.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid;

Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. In het bestemmingsplan wordt op een aantal plaatsen aangegeven dat het moment van ter visie legging leidend is. Het betreft hier legale bebouwing die reeds aanwezig is en waarvoor de bestaande maatvoering op het moment van ter visie legging leidend is.

Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Specifieke Bestemmingsregeling

In deze paragraaf gaan wij specifiek in op de verschillende bestemmingen.

Bedrijf – Nutsvoorziening

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor voorzieningen van openbaar nut. In het onderhavige geval meer specifiek een rioolwaterzuivering.

Dubbelbestemming

In het plan is een dubbelbestemming opgenomen, te weten "Leiding - Water". Naast de betreffende dubbelbestemming hebben de betrokken gronden altijd nog de hoofdbestemming, zoals "Bedrijf - Nutsvoorziening". De bepalingen van de hoofdbestemming en de dubbelbestemming zijn dan beide van toepassing. Bij strijd tussen deze bepalingen prevaleren de bepalingen van de dubbelbestemming. De reden hiervoor is dat de belangen van de dubbelbestemming zwaarder wegen dan die van de hoofdbestemming. Bebouwing (anders dan ten dienste van de dubbelbestemming zelf) is op deze gronden alleen toegestaan na afwijking.

Voor bouwwerken die al aanwezig zijn ten tijde van tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan wordt de afwijking geacht te zijn verleend. Ten slotte is in het artikel een omgevingsvergunningstesel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen voor het verrichten van de werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op het te beschermen belang van de dubbelbestemming.

Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Toetsingskader

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

Van het laatste is hier sprake. Het opstellen van een exploitatieplan in het kader van de Grondexploitatiewet is derhalve niet nodig.

Beoordeling en conclusie

De rioolwaterzuivering (RWZI) is in beheer van het Waterschap Brabantse Delta. Een exploitatieplan zal voor de grootschalige renovatie en vernieuwing van de RWZI niet worden opgesteld. Het Waterschap zal als initiatiefnemer alle kosten voor haar rekening nemen. Tussen het Waterschap en de gemeente Woensdrecht is een overeenkomst afgesloten met betrekking tot het verhaal van planschade.

Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak

7.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de volgende instanties:

  • Dienst Vastgoed Defensie,
  • provincie Noord-Brabant en
  • waterschap Brabantse Delta.

De resultaten van het vooroverleg zijn vermeld in bijgevoegde nota, in bijlage 1.

7.2 Inspraak

De gemeenteraad van Woensdrecht heeft, gezien de omvang en het karakter van het initiatief waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld, besloten geen inspraak op basis van de gemeentelijke inspraakverordening toe te passen.

7.3 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, zodat eenieder schriftelijk zijn zienswijze kenbaar kan maken. Het plan heeft daarom zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen en het plan is derhalve niet gewijzigd.

Bijlagen

Bijlage 1 Nota Vooroverleg

Bijlage 2 Bodemonderzoek