Verdeelstation Zundert
Bestemmingsplan - Gemeente Zundert
Vastgesteld op 08-11-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Verdeelstation Zundert" met identificatienummer NL.IMRO.0879.BPVerdstatZundert-BPVerdstatZundert van de gemeente Zundert;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bebouwingsgrens:
de als zodanig aangegeven lijn, welke door een gebouw of een complex van gebouwen niet mag worden overschreden;
1.8 bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.9 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 calamiteit:
een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de eigenaar en/of gebruiker van het bouwwerk veroorzaakt onheil; van calamiteit is in ieder geval geen sprake bij tenietgaan (mede) door slecht onderhoud;
1.19 detailhandel (bedrijf):
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.20 erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.21 geluidzoneringsplichtige inrichting:
bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet Milieubeheer (Staatsblad 1993, 50);
1.22 kantoor:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard;
1.23 landschapselementen:
ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha, onder een agrarische productiefunctie;
1.24 ondergronds:
beneden het peil;
1.25 overkapping:
een bouwwerk zonder eigen wanden, dat aan ten minste een deel van één zijde een gesloten wand kent;
1.26 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.27 perceelsgrens:
een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;
1.28 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten;
1.29 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.30 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestaande grenzen niet meer bedraagt dan 1 meter.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen, overkappingen en voorzieningen ten behoeve van een verdeelstation, niet zijnde een geluidzoneringsplichtige inrichting;
- b. terreinen;
- c. wegen, inritten en paden;
- d. waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
3.3 Nadere eisen
Ter uitvoering van de bestemmingsomschrijving in 3.1 is het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, met in achtneming van het bepaalde in 3.2, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- b. de kapvorm van gebouwen;
- c. de aanleg van parkeergelegenheid van voldoende omvang op eigen terrein;
mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
- d. de woonsituatie in de directe omgeving;
- e. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit;
- f. het straat- en bebouwingsbeeld;
- g. de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
- h. de milieusituatie;
- i. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 om erfafscheidingen toe te staan met een hoogte van maximaal 4 meter, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de hogere maatvoering is noodzakelijk met het oog op de beveiliging van goederen / stoffen die op het terrein aanwezig zijn;
- b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
- c. er bestaan geen bezwaren vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
- d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige architectonische waarden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen - Landschapselement
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding van natuurlijke en/ of cultuurhistorisch en/ of landschappelijk waardevolle landschapselementen;
- b. extensief recreatief gebruik.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en) tevens medebestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen, overeenkomstig de planregels die gelden voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, indien er sprake is van:
- a. bouwwerken ter vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot of veranderd;
- b. bouwwerken met grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 m, voor zover bouwwerken met een maximale oppervlakte van 10.000 m² worden opgericht of uitgebreid;
- c. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 10.000 m², voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd, dieper dan 0,40 m.
- d. in afwijking van het bepaalde onder b. is het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 ook toegestaan indien de daadwerkelijk aantoonbaar uit te voeren grondwerkzaamheden die dieper gaan dan 0,40 m, minder dan 10.000 m2 bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening te wijzigen in die zin dat de planverbeelding wordt gewijzigd door een of meerdere bestemmingsvlakken of gedeeltes daarvan met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' van de planverbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden;
- c. tevens advies aan een door burgemeester en wethouders aangewezen archeologisch deskundige is gevraagd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
De regels inzake situering van bouwwerken als bedoeld in hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gelden, voor zover van toepassing, ook in geval van ondergronds bouwen en met dien verstande, dat:
- a. alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengrondse bebouwing aanwezig is;
- b. de verticale diepte maximaal 5 meter mag bedragen.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Bij nadere eis
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. het bevoegd gezag maakt de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij het bevoegd gezag gedurende de in 8.1 onder a. genoemde termijn;
- d. het bevoegde gezag deelt aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2 Afwijking omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 9.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 9.1 met maximaal 10%.
9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Verdeelstation Zundert".
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Enexis heeft het voornemen om een verdeelstation te realiseren in de gemeente Zundert langs de Breedschotsestraat. De aanleiding voor het nieuwe verdeelstation is om de capaciteit binnen de regio te vergroten. Binnen deze regio staan veel ontwikkelingen gepland die vragen om extra energiecapaciteit, zoals bijvoorbeeld het Wind16 project. Daarnaast is er in Zundert op dit moment slechts sprake van een enkel elektriciteitscircuit waardoor bij kabelbreuk een deel van het gebied zonder stroom kan komen te zitten. In samenspraak met de omgeving is deze locatie bepaald.
De voorgenomen ontwikkeling, het verdeelstation, is voorzien op het terrein dat zich aan de Breedschotsestraat bevindt. Dit terrein betreft agrarische grond en heeft de bestemming ‘Agrarisch – Ahs plus’ in het vigerend bestemmingsplan ‘Buitengebied Zundert’, vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst herzien op 2 november 2018.
De realisatie van het verdeelstation is hier planologisch niet toegestaan. Om de realisatie van een nieuw te bouwen installatie mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden en is het voorliggende bestemmingsplan Verdeelstation Zundert opgesteld.
1.2 Planlocatie
Het plangebied is gelegen aan de Breedschotsestraat in Zundert (zie figuur hieronder) en omvat de voorgenomen locatie voor de realisatie van een verdeelstation. Het plangebied ligt aan de oostzijde van de gemeente Zundert op het perceel met de kadastrale aanduiding RBG01K289. Op dit perceel worden bloemen gekweekt die gebruikt worden voor het bloemencorso van Zundert.
Figuur 1: Ligging plangebied (wit omkaderd)
De percelen rondom de te ontwikkelen locatie kennen een agrarische bestemming. In de directe omgeving zijn de gronden hoofdzakelijk in gebruik als landbouw- of veeteeltgrond. Aan de oostzijde is het plangebied direct gelegen aan een veehouderijbedrijf. Op circa 250 meter afstand ten westen van het plangebied liggen gronden met een woonbestemming.
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert' is door de gemeenteraad vastgesteld op 24 september 2014. De locatie (zie rode markeerpunt in de figuur hieronder) heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch – Ahs plus'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Figuur 2: Huidige planologische situatie, uitsnede ruimtelijkeplannen.nl
Enkelbestemming Agrarisch - Ahs plus
De gronden die zijn aangewezen als "Agrarisch - Ahs plus" zijn bestemd voor agrarisch bodemexploitatie. Daarnaast zijn deze gronden tevens bestemd onder meer voor water en waterhuishoudkundige doeleinden, recreatief medegebruik en doeleinden van openbaar nut. Op de voor 'Agrarisch - Aha plus' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij de afstand tot de zijdelingse eigendomsgrenzen met derden en nieuw te bouwen bouwwerken niet minder dan 5 meter mag bedragen.
Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden. Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter, met dien verstande dat erf- en perceelsafscheidingen maximaal 1,5 meter hoog mogen zijn. Nadere eisen gesteld kunnen worden aan bebouwing ten behoeve van de verkeersveiligheid, gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing en ruimtelijke karakteristiek en landschappelijke inrichting.
Het plangebied bevindt zich in een gebied dat is aangeduid als 'Agrarisch - Ahs plus'. In de Agrarische hoofdstructuur plus bestaat een gemengde plattelandseconomie. Een gemengde plattelandseconomie leent zich eerder voor niet-agrarische functies zoals voorliggend initiatief. Door het verdeelstation nabij een bouwblok te situeren en te voorzien van een landschappelijke inpassing (zie Bijlage 1) wordt het verdeelstation zo goed als mogelijk in het bestaande landschap ingepast. Het aangepast plan voorziet in een groene landschappelijke inpassing door het toevoegen van inheemse boom- en plantsoorten rondom het plangebied. De landschappelijke inpassing wordt toegevoegd als bestemming 'Groen - landschapselement' aan de verbeelding.
Gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden bestemd voor verwerving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen is mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
De voorgenomen ontwikkeling omvat niet één van de bovengenoemde werkzaamheden deze gebiedsaanduiding geen gevolgen heeft voor de onderhavige ontwikkeling.
1.4 Planopzet En Leeswijzer
1.4.1 Planopzet
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:
- een verbeelding (NL.IMRO.0879.VerdeelstationZundert-VO01), waarop de bestemming ('Bedrijf -Nutsbedrijf') in het plangebied is weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de planregels.
- de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn conform de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.
1.4.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied van het verdeelstation en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader voor zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Nut En Noodzaak
Enexis wil de capaciteit van het netwerk vergroten. De aanleiding hiervoor is de energietransitie waarin we ons begeven. De energietransitie houdt in de overgang van stroom uit fossiele brandstoffen, zoals gas, naar volledig groene energie. Duurzame (groene) energie kennen we nu al vanuit zon, wind, biomassa en water. Het doel van de transitie is om een geheel duurzame energievoorziening te hebben in 2050 in Nederland, die dan voor 100% bestaat uit groene energie. Om de energietransitie mogelijk te maken, dient Enexis haar infrastructuur aan te passen en de capaciteit te vergroten.
De infrastructuur (bekabeling en station) van het huidige energienetwerk in deze regio is circa 50 jaar oud en nog gebaseerd op het principe van centrale opwekking. Door de toenemende behoefte aan energie is dit netwerk te klein. De capaciteitskaart invoeding elektriciteitsnet laat zien dat er in deze regio (bijna) geen transportcapacaiteit beschikaar is. Dit betekent dat het op dit moment niet mogelijk is om nieuwe aansluitingen op het netwerk te maken om energie af te nemen dan wel terug te leveren. De noodzaak tot vergroting van de capaciteit in dit gebied is dus hoog.
Daarnaast is er in Zundert op dit moment slechts sprake van een enkel elektriciteitscircuit waardoor bij kabelbreuk een deel van het gebied zonder stroom kan komen te zitten. Om de leveringszekerheid te kunnen garanderen, dient een nieuw verdeelstation te worden gerealiseerd om een verbinding te creeëren tussen het elektriciteitsnet van Rijsbergen/Hazeldonk en het elektriciteitsnet van (Klein-)Zundert/Wernhout/Achtmaal. Daarnaast dient dit verdeelstation ook zo te worden geplaatst, dat het centraal ligt tussen de verbindingen Rijsbergen en Zundert én het bedrijventerrein BCT en het WindA16 project, zodat BCT en WindA16 ook kunnen worden aangesloten.
2.2 Locatieafweging
Op basis van de locatievereisten was Enexis in eerste instantie voornemens om het verdeelstation te realiseren aan de Schriekenweg - Bigtelaar. De locatie aan de Schriekenweg - Bigtelaar was een geheel onverhard, onbebouwd stuk grasland met agrarische doeleinden.
Figuur 3: foto locatie Schriekenweg - Bigtelaar
Tijdens het participatieproces bleek er erg veel weerstand te zijn tegen de realisatie van het verdeelstation aan de Schriekenweg - Bigtelaar. Voor een eventuele nieuwe locatie zijn meerdere locaties bekeken. Al deze locaties zijn beoordeeld op basis van onderstaande aspecten:
- milieuaspecten
- bestemmingsplan
- bereikbaarheid
- technische mogelijkheid
- eigendom
- kosten
- planning
- draagvlak
De resultaten van deze beoordeling zijn tijdens een van de omgevingsbijeenkomsten gepresenteerd. Tijdens deze omgevingsbijeenkomst is in samenspraak de locatie van de Breedschotsestraat gekozen. De doorslaggevende reden voor de keuze was het feit dat de Breedschotsestraat een grotere afstand had tot de omliggende woningen en de grootste draagvlak had onder de aanwezigen. Het aspect kosten en planning was voor deze locatie een groter risico. Zo dient er een langere kabelverbinding aangelegd te worden. Gelet op het feit dat het materiaal schaars is en deze extra kabelverbinding bestemd moet worden, heeft uiteindelijk voor een langere doorlooptijd gezorgd. Daarnaast diende de grond nog verworven te worden. Ondanks deze nadelen ging ook het voorkeur van de initiatiefnemer uit naar de locatie Breedschotsestraat.
Het gehele participatieproces is in te zien in de participatieleidraad (zie Bijlage 5).
2.3 Huidige Situatie
Het plangebied is een geheel onverhard, onbebouwd stuk agrarisch grond dat wordt gebruikt voor het kweken van bloemen. Het plangebied is rechthoekig en maakt deels onderdeel uit van een groter agrarisch perceel. Aan de zuidzijde wordt het plangebied ontsloten door de Breedschotsestraat met een tussengelegen sloot. Aan de oostzijde ligt een van de onverharde toegangswegen van het agrarische perceel.
Tevens loopt de nieuwe kabelverbinding Zundert - Etten-Leur redelijk dichtbij de Breedschotsestraat, waardoor er sprake is van een goede aansluiting voor het verdeelstation. Op het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde een afrastering. De oostzijde is op dit moment niet afgerasterd en vormt nog onderdeel van het grotere agrarische perceel.
Figuur 4: Huidige situatie plangebied, bezien vanaf de Breedschotsestraat.
2.4 Toekomstige Situatie
Het verdeelstationgebouw zal een oppervlakte beslaan van circa 234 m2. In totaal zal voor het station circa 1.200 m2 grond worden aangekocht, om plaats te bieden aan zowel het verdeelstation als de inrit aan de toegangsweg. Daarnaast wordt er een grotere oppervlakte grond aangekocht om ruimte te reserveren voor toekomstige ondergrondse kabelstroken. De extra aangekochte grond ligt ten zuidoosten van het toekomstige verdeelstationgebouw en heeft een totale oppervlakte van circa 485 m2. Om ruimte te kunnen bieden aan de inrit van het verdeelstationgebouw zal een deel van de sloot, ter hoogte van de ingang, gedempt moeten worden.
Bij het ontwerp is ook rekening gehouden met de landschappelijke inpassing, door het open zicht op het landschap zo veel mogelijk te behouden en materialen te gebruiken die passen bij de omgeving. Voor de exacte invulling zie paragraaf 4.3.
Figuur 5: plan voor het verdeelstation te Zundert
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is omgevingskwaliteit het kernbegrip. Dit begrip omvat ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit waarbij ook maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen in acht worden genomen. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt in de NOVI gewerkt aan vier prioriteiten:
- 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie,
- 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel,
- 3. sterke en gezonde steden en regio’s en
- 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Vanuit de eerste twee prioriteiten wordt bij de aanleg en aanpassing van de energie-infrastructuur aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het elektriciteitsnetwerk ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land.
Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur
Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hierin is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur. Dit op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context, en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang.
Relatie met het voorliggend plan
De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De realisatie van het transportverdeelstation sluit bij deze doelstelling aan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden. Voor de energievoorziening is er onder andere ruimte gereserveerd voor bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen met een vermogen van 500 MW, globale trajecten van bestaande en nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 220 kV en locaties voor kernenergie. Het Barro bevat op het moment echter geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor deze dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van het Barro.
Relatie met het voorliggend plan
In hoofdstuk 2, titel 2.8 van het Barro zijn de nationale belangen voor de elektriciteitsvoorziening opgenomen. Deze titel belemmert de realisatie van het transportverdeelstation niet. De aanvraag voor het transportverdeelstation is dus in overeenstemming met het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
De Brabantse Omgevingsvisie (vastgesteld op 14 december 2018) is een samenhangende visie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
In de omgevingsvisie heeft de provincie een basisopgave en vier hoofdopgaven geformuleerd. Bij iedere opgave heeft de provincie ambities voor 2050 vastgesteld. De basisopgave voor Brabant is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:
- 1. Werken aan de Brabantse energietransitie: in 2050 moet de energie 100% duurzaam zijn, en grotendeels afkomstig uit Noord-Brabant.
- 2. Werken aan een klimaatproof Brabant: In 2050 is Brabant klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
- 3. Werken aan de slimme netwerkstad: In 2050 functioneert het stedelijk netwerk van Brabant als één samenhangend duurzaam en concurrerend netwerk van steden en dorpen als onderdeel van de Noordwest-Europese metropool. Brabant kenmerkt zich door een sterke sociale cohesie, een excellent en duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat met een comfortabel, betrouwbaar en multimodaal verkeers- en vervoersysteem en een uitstekende (digitale) infrastructuur.
- 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie: In 2050 is Brabant top kennis- en innovatieregio in Europa. Producten, materialen en grondstoffen worden op alle onderdelen van de Brabantse economie in verregaande mate hergebruikt. Niet hernieuwbare hulpbronnen worden behouden. Het streven naar waardecreatie voor mens, natuur en economie gaan hand in hand. De Brabantse economie is verregaand circulair.
De provincie pakt deze opgaven integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners aan. De provincie richt zich op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie en meerwaarde. Daarbij wordt er vanuit verschillende richtingen naar een ontwikkeling gekeken. Zo kijkt de provincie op een 'diepe' manier, waarmee niet alleen de effecten van het hier en nu, maar ook de effecten op andere schaal- en tijdsniveaus worden meegenomen. Daarnaast kijkt de provincie op een 'ronde' manier: opgaven worden niet sectoraal maar vanuit een gebiedsgerichte insteek bekeken. Tot slot kijkt de provincie op een 'brede' manier: verschillende partijen worden bij deze opgaves betrokken.
Relatie met het voorliggend plan
Het plan zorgt voor een uitbreiding van de energiecapaciteit, waarmee het bijdraagt aan de visie van de provincie om te werken aan de energietransitie. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee niet in strijd met de omgevingsvisie.
3.2.2 Interim omgevingsverordening
In het kader van de Omgevingswet heeft de provincie Noord-Brabant een interim omgevingsverordening opgesteld, waarin alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving bij elkaar staan. Deze interim omgevingsverordening, geconsolideerd in maart 2023, vervangt de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening Ontgrondingen, de Verordening ruimte, de Verordening water en de Verordening wegen. De definitieve omgevingsverordening wordt vastgesteld voordat de Omgevingswet in werking treedt.
De Verordening stelt dat de provincie bij de ontwikkeling van een plan vraagt om in de toelichting van een bestemmingsplan de ontwikkeling te verantwoorden. Het verdeelstation in Zundert ligt in een aantal aangewezen gebieden waar vanuit de omgevingsverordening instructieregels voor gelden.
Figuur 6: Uitsnede kaart ontwerp omgevingsverordening met aanduiding Landelijk Gebied (geel), Gemengd Landelijk Gebied (donkergele arcering) en de locatie van het plangebied (rode icoon)
Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
- a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
- b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
- c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
- d. het wegnemen van verharding;
- e. het slopen van bebouwing;
- f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
- g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
Artikel 3.4 Vestiging van maatschappelijke functies voor communicatie en energie
Een bestemmingsplan van toepassing op nieuwvestiging (artikel 3.4, lid 3) kan nieuwvestiging van bebouwing mogelijk maken als dit vanuit het algemeen belang nodig is voor het transporteren en leveren van energie, communicatiedoeleinden of bouw van waterstaatswerken. Daarbij dient de nieuwvestiging binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied te passen, waarbij ruimtelijke en economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn.
Relatie met het voorliggend plan
Het verdeelstation bevindt zich in een gebied waar gemeentelijke instructieregels voor nieuwvestiging van maatschappelijke functies gelden. Een bestemmingsplan van toepassing op nieuwvestiging kan voorzien in de vestiging op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de nieuwvestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied.
- de nieuwvestiging is noodzakelijk voor het algemeen belang op het gebied van transporteren/leveren van energie, communicatiedoeleinden of bouw van waterstaatswerken.
De omgeving van het plangebied betreft een agrarisch gebied met enkele boederijen, woonhuizen en kassen, en is onderdeel van een gebied dat bestemd is voor de ontwikkeling van duurzame energiebronnen. De aanleg van een verdeelstation past dus binnen de activiteiten in de omgeving. Er zijn geen beschermde waarden in en rondom het plangebied aanwezig, en de ontwikkeling zal ook geen negatieve effecten hebben op de leefbaarheid, mobiliteit (zie paragraaf 4.6) of leegstand elders. Ook belemmert het plan de agrarische ontwikkeling niet, vanwege de geringe omvang. Er is daarnaast geen sprake van overtollige bebouwing die gesloopt dient te worden. Tevens doet de aanleg van het verdeelstation geen inbreuk op de omgevingskwaliteiten van het gebied, omdat bij het definitieve ontwerp rekening zal worden gehouden met de landschappelijke inpassing van het verdeelstation.
De aanleg van het verdeelstation past binnen de energievisie A16 (zie paragraaf 3.3.1), waartoe op provinciaal niveau opdracht is gegeven en die regionaal in afstemming is opgesteld. Deze ontwikkeling draagt bij aan het creeëren van een goede infrastructuur voor (duurzame) energie.
De beoogde locatie voor het verdeelstation betreft geen bestaand bouwperceel. Artikel 3.4 lid 3 stelt echter dat een bestemmingsplan nieuwvestiging mogelijk kan maken van bebouwing als dit vanuit het algemeen belang nodig is voor het transporteren en leveren van energie, gas of water. Daarnaast is het ontwerp landschappelijk ingepast (zie paragraaf 3.2.3). Het voornemen voldoet daarmee aan de interim omgevingsverordening.
3.2.3 Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Hiertoe dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied een bijdrage te leveren aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De afspraken die de regio West-Brabant en de provincie Noord-Brabant gezamenlijk hebben gemaakt met betrekking tot de toepassing van het principe Kwaliteitsverbetering van het landschap zijn vastgelegd in het afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant. Ruimtelijke kwaliteit wordt hierin gedefinieerd als ”kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde”.
In het afsprakenkader 'Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant' is een onderverdeling gemaakt in drie categorieën ruimtelijke ontwikkelingen. Binnen de categorie 1 en 2 zijn specifieke ruimtelijke ontwikkelingen benoemd, die onder die categorie vallen. Categorie 3 ontwikkelingen hebben over het algemeen een beduidende invloed op de omgeving door vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of substantiële bestemmingswijziging. Ook niet aan het buitengebied gebonden ontwikkelingen vallen in principe onder categorie 3.
Relatie met het voorliggend plan
Gelet op de aard van het initiatief en de verwaarloosbare impact van de verandering, kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet te typeren is als een categorie 3 ontwikkeling, ondanks dat deze niet expliciet is benoemd onder categorie 1 of 2. Verder is er ook geen sprake van waardevermeerdering van de gronden, wat onder categorie 3 basis biedt voor de minimale inpassing die geleverd moet worden in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap. De ontwikkeling is dan ook vergelijkbaar met een categorie 2 ontwikkeling.
In Bijlage 1 van dit bestemmingsplan is het landschapsinpassingsplan met daarin de landschappelijke inpassing opgenomen. Hierin is een motivatie gegeven over de toegepaste elementen voor de landschappelijke inpassing. Met de inpassing is aansluiting gezocht bij reeds aanwezige landschapselementen in de omgeving. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling voldoet hiermee aan de voorwaarde kwaliteitsverbetering van het landschap. Het plan is hierdoor niet in strijd met de interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Energievisie A16
Op 1 december 2015 hebben de provincie Noord-Brabant en de gemeenten Moerdijk, Drimmelen, Breda en Zundert een convenant getekend om langs de A16 een windpark te realiseren met een totaal vermogen van minimaal 100 MW. De ideeën reiken echter verder dan de aanleg van een windpark. Het realiseren van een windmolenpark biedt een unieke kans om te onderzoeken of en in welke mate de A16 zone ontwikkeld kan worden tot een energielandschap waarin ook andere vormen van duurzame energie worden opgewekt.
Het is de ambitie langs de A16 en HSL een ‘etalage van duurzaamheid’ te ontwikkelen. De ontwikkeling van de zone langs de A16 – HSL tot energielandschap biedt de kans deze zone uit te doen groeien tot een vernieuwend landschap met een sterk eigen identiteit: een beeldmerk van innovatie. Het gaat hierbij nadrukkelijk om ‘meer dan wind’, om een integrale ontwikkeling van verschillende hernieuwbare energiesystemen, die tezamen tot een verrassend ander, essentieel vernieuwend landschap kunnen leiden.
Bij de ontwikkeling van een energielandschap is het van belang dat de nieuwe vormen van duurzaamheid en energie ook bij het bestaande landschap passen en recht doen aan de landschappelijke karakteristieken en kwaliteiten.Om inzicht te geven in dit vraagstuk is de energiematrix opgesteld, waarbij per energiesoort (wind, zon, water, etc.) en per landschapstype (zeeklei, coulissen, veenontginnging, etc.) is uitgewerkt hoe deze energiesoorten in het landschapstype passen en waar rekening mee gehouden dient te worden.
Relatie met het voorliggend plan
Om de transitie van de zone langs de A16 - HSL naar energielandschap te faciliteren is een goede energieinfrastructuur noodzakelijk. Om in de nieuwe (duurzame) energieproductie te kunnen voorzien, dient de huidige capaciteit van de verdeelstations te worden uitgebreid.
In de opgestelde energiematrix zijn verdeelstations niet opgenomen, maar zolang rekening wordt gehouden met het aanwezige landschap, in dit geval het Coulissenlandschap, past de aanleg van een nieuw verdeelstation in dit gebied binnen de Energievisie A16. Bij het bepalen van het ontwerp in samenspraak met de omgeving zal hiermee rekening worden gehouden.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie Buitengebied 2025
De gemeente Zundert heeft op 11 november 2015 de structuurvisies gemeente Zundert vastgesteld. De gemeente Zundert heeft ervoor gekozen om per kern en het buitengebied afzonderlijke structuurvisies op te stellen. De structuurvisie Buitengebied 2025 geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied tot 2025 en beantwoord daarmee de vraag: 'Hoe ziet het buitengebied er in 2025 uit?'
In het buitengebied spelen verschillende opgaven rondom de thema's lanenstructuur, recreatie, water, Business Centre Treeport, Cultuurhistorie en het dynamische platteland. Die opgaven verschillen per gebied. De visie is daarom uitgewerkt in zeven opgavegebieden. Te weten:
- Boomteeltontwikkelingsgebied
- Agrarische hoofdstructuur plus
- Agrarisch
- Groenblauwe mantel
- Natuur & Ecologische verbindingszones
- Recreatiegebieden
Agrarische hoofdstructuur plus
Het plangebied is onderdeel van het opgavegebied 'Agrarische hoofdstructuur plus'. Als visie voor 2025 geldt dat binnen het opgavegebied Agrarische hoofdstructuur plus meer dan in het BOG (Boomteeltontwikkelingsgebied) een gemengde plattelandseconomie is ontstaan. Maar ook hier heeft de boomteelt, echter in mindere mate, een dominantere positie ingenomen. Afhankelijk van de ontwikkeling van het BOG zal na 2025 een verdere intensivering van de boomteelt in de agrarische hoofdstructuur plus worden overwogen. Veehouderijen, vollegrondsteelt en bijvoorbeeld de aardbeiensector hebben zich duurzaam versterkt. Andere aan het buitengebied gebonden functies hebben zich verder ontwikkeld of gevestigd op een voormalig (agrarisch) bouwperceel. Ditzelfde geldt voor start-ups die op een voormalig (agrarisch) bouwblok de kans hebben gegrepen een kleinschalige onderneming op te richten.
Net als in het BOG vormt de wegenstructuur met begeleidende bomen de structuur van het gebied. Langs de wegen staan boerderijen, burgerwoningen en kwekerijen in een gematigd gesloten patroon. Op veel van de erven van de boomkwekerijen staat één kas elk van 1 tot 1,5 hectare. Geregeld is tussen de bebouwing en de kassen door zicht mogelijk op het achterliggende, meer open landschap. Hier domineren velden met aardbeien, teeltondersteunende voorzieningen en boomkwekerijen in volle grond, afgewisseld met grasland. Bomen langs wegen, perceelsranden, nieuwe hagen en houtwallen, maar ook kwekerijpercelen met laanbomen geven het gebied een besloten en groen karakter.
Business Centre Treeport
De aanleg van een nieuw verdeelstation is verbonden aan de ontwikkeling van het Business Centre Treeport (BCT).
Om de ontwikkelingen in de boomteeltsector in goede banen te leiden is de coöperatie Treeport opgericht. Treeport heeft de ambitie om van West-Europa het meest aantrekkelijke boomteeltgebied van Europa te maken. Door het realiseren van het BCT wordt het ook fysiek gemaakt. Het BCT wordt een thematisch bedrijvenpark. Er komen alleen bedrijven die passen in de synergie van de boomteeltsector.
Het BCT is in 2025 het kloppend hart van Treeport geworden. Alles behalve de productie vindt er plaats, van logistiek tot onderwijs, van verkoop tot expositie. Treeport heeft zich door de ontwikkeling van het BCT bij de bestaande logistieke knoop Hazeldonk - Meer ontwikkeld tot het logistieke centrum van de Benelux. Kruisbestuivingen, synergie en efficiency zijn de kernwoorden voor het BCT. Diverse actoren in de hele boomteeltketen werken samen om het boomteeltcluster in Nederland te worden en te blijven. De ligging op de grens met België en de nabijheid van grote steden als Antwerpen en Rotterdam werken hierbij aanzuigend en geven deze logistieke 'hotspot' de internationale allure die hoort bij het BCT.
Relatie met het voorliggend plan
De ontwikkeling van het BCT waarbij nieuwe bedrijven komen, vraagt ook om een uitbreiding van de energieinfrastructuur. De aanleg van een verdeelstation voorziet in deze vraag en past daarmee bij de visie voor het BCT. Daarnaast is het plan niet in strijd met de visie voor het Agrarische hoofdstructuur plus gebied.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Wanneer nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden voorzien, moet gemotiveerd worden waarom er behoefte is aan die nieuwe ontwikkeling. Wanneer deze ontwikkeling buiten het stedelijk gebied gepland is, moet aanvullend worden onderbouwd waarom het plan niet binnen het bestaande stedelijke gebied kan worden gerealiseerd.
Omdat de aanleg van het verdeelstation naar verwachting meer dan 500 m2 bedraagt, is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 2.1 is aangegeven waarom de komst van een nieuw verdeelstation noodzakelijk is, en waarom het verdeelstation op deze locatie dient te worden geplaatst. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Bij de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden worden verstoord. Daarom is het belangrijk om te onderzoeken of er archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied te verwachten zijn en of er mitigerende maatregelen getroffen dienen te worden.
Archeologie
Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Zundert uit de Nota Archeologie (2011) (figuur 7) blijkt dat de beoogde locatie voor het verdeelstation gelegen is in een archeologisch waardevol gebied 6, met een verwachtingswaarde archeologie middelhoog voor Paleolithische tot Neolithische vuursteenvindplaatsen (gebied met een specifieke middelhoge archeologische verwachting). Voor dit gebied geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor ontwikkelingen met een oppervlakte tot 10.000 m2 en met een bodemingreep tot 40 cm onder maaiveld. Omdat de diepte en het oppervlakte van de ingreep onder deze grenswaarden blijven, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de planregels en op de verbeelding is de archeologische waarde-bestemming opgenomen.
Figuur 7: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Zundert met archeologisch waardevol gebied 6 (rode arcering op gele ondergrond) en de indicatie van het plangebied (blauwe punt).
Cultuurhistorie
Het plangebied is niet gelegen in een beschermd stad- of dorpsgezicht. Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (herziening 2016) is gebleken dat er geen belangrijke cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig zijn. In het plangebied zijn ook geen rijks- en of gemeentelijke monumenten aanwezig welke een (planologische) bescherming hebben. Geconcludeerd kan worden dat er geen cultuurhistorische waarden zijn die de voorgenomen ontwikkeling hinderen.
4.3 Landschap
Voor het in te passen hoogspanningsstation is een locatie aangewezen aan de Breedschotsestraat in Zundert. Het perceel is in eigendom van de gemeente Zundert en wordt verhuurd aan het Buurtschap de Berk. Dit buurtschap gebruikt de grond voor het telen van dahlia’s. Dit ten behoeven van het jaarlijkse bloemencorso in Zundert.
De projectlocatie ligt aan de Breedschotsestraat, een halfverharde weg met een eiken laanbeplanting en beukenhagen ter begeleiding. Vanuit de Breedschotsestraat is zicht op het open landschap van Zundert. Dit landschap heeft een horizontale geleding vanwege de grootschalige akker- en weidegronden.
Om het verdeelstation landschappelijk in te passen in de omgeving is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1).
Inrichtingsplan
Het perceel voor het hoogspanningsstation wordt gepositioneerd tot op de helft van het betreffende perceel. Hierdoor is de massa van het gebouw en hekwerken ruimtelijk meer gekoppeld aan de noordwestzijde van het perceel met de bestaande houtsingel. Aan de rechterzijde van de ontwikkeling loopt de bestaande kavel nog door tot aan de Breedschotsestraat. Het terrein wordt afgeschermt met een transparant spijlen hekwerk welke de zichtrelatie op de dahliavelden beperkt beïnvloed.
Over de gehele kavelbreedte wordt een haag van maximaal 1,00 meter hoog voorgesteld. De begeleidende haag is geinspireerd op de haagstrucuur aan de overzijde van de Breedschotsestraat. De haag gaat behoren bij de kavel en niet zo zeer bij het hoogspanningsstation zelf. Hierdoor komt het hoogspanningsstation meer in het dahliaveld te liggen in plaats van op een eigen afgebakend terrein. Door de hoogte van de haag is er voldoende zichtbaarheid op het veld met dahlia's. Aan de noordwestzijde van het projectgebied wordt de haag doorgetrokken met een hoogte van ca.1,80 meter hoog. Vanaf deze zijde zal het gebouw meer aan het zicht worden onttrokken. Binnenin de kavelgrens, maar buiten het hekwerk en haag wordt langs de weg een laanboom voorgesteld. Deze draagt bij aan het herstel van de laanstructuur langs de Breedschotsestraat. Door het toepassen van wortelschermen kunnen de hagen en hekwerk worden geplaatst naast de ondergronds gelegen kabels. Andere beeldbepalende groenelementen met invloed op de inpassing van het hoogspanningsstation zijn het aanvullen van extra laanbomen en het doorzetten van de haakse singelstructuur tot aan de weg. Deze ingrepen dienen met de betreffende grondeigenaren te worden afgestemd.
Het perceel wordt bestraat met grasbetontegels ten behoeve van een groene uitstraling en waterbeheersing. De grasbetontegels (type GVB-79) kenmerken zich door 64 kleine nokken per m². Hierdoor is er veel ruimte voor groen in een fijnmazig raster. Door het vierzijdige verband en de dikte van 15 cm zijn de tegels bovendien uitermate geschikt voor zwaardere belasting inclusief draaibewegingen.
Het zwart stalen hekwerk is verzinkt (tegen roest) en daar overheen gepoedercoat. Met een hoogte van 200cm en spijlen van 25mm doorsnede is het een robuust en strak hekwerk.
De horizontale geleding van het landschap wordt doorgetrokken in het gebouw door een verspringing in het metselwerk op te nemen. In combinatie met een gevarieerd wild verband van natuurlijke kleuren steen. Denk aan pastel kleuren met combinaties van rood/oranje met donkere tinten als grijs/donkerrood en lichte tinten als lichtrood/lichtoranje. Dit refereert aan de patronen van de creaties op de praalwagens en verschillende kleuren bloemen die worden gebruikt.
Kozijnen, deuren en roosters worden met een antraciete grijze kleur afgewerkt (RAL 7016). Dit zorgt voor een uniform aangezicht en past in combinatie met de rode tinten steen.
Figuur 8: Inpassing HS-station in vogelvlucht
Figuur 9: Inpassing HS-station vanaf de Breedschotsestraat
4.4 Ecologie
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met natuurwetgeving. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) of effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland.
In de in februari 2022 uitgevoerde quickscan natuurwetgeving zijn de eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld gebracht (zie Bijlage 1 Quickscan natuurwetgeving).
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in of grenzend aan een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Ulvenhoutse Bos, gelegen op circa 9,7 kilometer van het plangebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied in België is het Heesbossen en ligt op circa 4,8 kilometer van het plangebied (zie figuur 10) .
Figuur 10: Ligging plangebied (rode stip) ten opzichte van Natura 2000-gebieden in Nederland (groen) en België (geel).
Op 1 juli 2021 is de “Wet van 10 maart 2021 tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering)” in werking getreden, waardoor de Wet natuurbescherming op het gebied van stikstofdepositie is aangepast. Conform deze aanpassing worden gevolgen van de depositie van stikstof door bouwactiviteiten, zoals de voorgenomen ontwikkeling, buiten beschouwing gelaten. Negatieve effecten in de gebruiksfase zijn ook op voorhand uitgesloten, omdat het initiatief geen uitstoot van stikstof tot gevolg heeft en niet zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. Naast stikstofuitstoot dient ook gekeken te worden naar mogelijke negatieve effecten van ruimtebeslag, licht, geluid en trillingen als gevolg van de ontwikkeling. Omdat het plangebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt, zijn direct negatieve effecten, door ruimtebeslag, op voorhand uitgesloten. Gezien de ruime afstand tot Natura 2000-gebied zijn effecten als gevolg van verstoring door geluid, trillingen en licht eveneens op voorhand uitgesloten.
Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Op circa 780 meter afstand van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde NNB-gebied (figuur 11). Het plangebied wordt omgeven door erven en agrarische gronden en staat niet in verbinding met dit NNB-gebied door bijvoorbeeld oppervlaktewater of groenstructuren.
Figuur 11: ligging plangebied ten opzichte van NNN/NNB-gebieden.
Het plangebied vormt geen onderdeel van NNB-gebied. Negatieve effecten als gevolg van ruimtebeslag zijn daarom uitgesloten. Gelet op de afstand van circa 780 meter en de voorgenomen ontwikkeling, zijn externe werkingen door licht, geluid en trillingen ook uitgesloten. Het verdeelstation zal niet leiden tot het emitteren van stoffen. Externe werkingen door verspreiding van afvalstoffen via oppervlaktewater zijn daarom ook uitgesloten. Gelet op deze bevindingen zijn ook externe werkingen op NNB-gebieden uitgesloten. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zijn negatieve effecten op NNB-gebieden uitgesloten.
Soortenbescherming
In het kader van soortbescherming zijn een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat negatieve effecten op broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode), vleermuizen, amfibieën en vissen niet uitgesloten zijn. Om mogelijke effecten op beschermde soorten te voorkomen, dienen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) mitigerende maatregelen genomen te worden. Voor de broedvogels (kievit en scholekster) betreffen dit de volgende maatregelen:
- Voer werkzaamheden uit buiten de broedperiode (de broedperiode loopt van maart t/m augustus, dit kan door weersveranderingen en andere factoren verschuiven).
- Indien binnen de broedperiode gewerkt wordt:
- 1. Verwijder potentiële nestplaatsen voor aanvang van de broedperiode door opgaand groen te verwijderen.
- 2. Laat voor aanvang van de werkzaamheden door een deskundig ecoloog controleren of nestplaatsen aanwezig en in gebruik zijn. Indien aanwezig kunnen werkzaamheden ter hoogte van de nestplaats pas starten na de broedperiode.
Voor de vleermuizen dient gedurende de realisatie- en gebruiksfase uitstraling van licht richting boomkronen voorkomen te worden door het gebruik en de duur van verlichting te beperken en/of verlichting van de bomen af te richten.
De Wnb kent ook een algemene zorgplicht (Artikel 1.11 Wnb). Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige beschermde en niet-beschermde soorten planten en dieren moet worden omgegaan. In het plangebied komen mogelijk algemeenvoorkomende grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vissen voor. Mogelijk te treffen maatregelen zijn:
- Maai en/of snoei voorafgaand aan de werkzaamheden de nog aanwezige vegetatie in het werkgebied kort. Hierdoor wordt het voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens de werkzaamheden.
- Voer de werkzaamheden rustig uit en in één richting van de openbare weg af. Op deze manier zijn dieren in de gelegenheid om te vluchten naar andere leefgebieden en worden ze niet de weg op gejaagd, waardoor aanrijding met verkeer wordt voorkomen.
- Indien een soort wordt aangetroffen en niet op eigen kracht het werkterrein kan verlaten, wordt contact opgenomen met een deskundig ecoloog die de noodzakelijk vervolgstappen bepaald.
Daarnaast zijn er ook mitigerende maatregelen die getroffen dienen te worden om eventuele negatieve effecten op andere dier- en plantensoorten te voorkomen:
- Werkzaamheden aan waterlichamen dienen in beginsel te worden uitgevoerd in de periode van half augustus tot 1 november, met een voorkeur voor de maand oktober. Dit is namelijk de periode tussen de voortplanting en de winterrust van vissen en amfibieën. Bovendien hebben water- en oeverplanten in deze periode zaad gezet. In de maanden november en december kunnen deze werkzaamheden eveneens plaatsvinden mits de winterrust van vissen en amfibieën nog niet is ingetreden (afhankelijk van weersomstandigheden), een en ander ter beoordeling van een deskundige. De werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het gedeeltelijk dempen van een dijksloot, moeten op zo’n manier worden uitgevoerd dat water en de daarin voorkomende zaden en dieren kunnen terugstromen naar het betreffende waterlichaam. Op plaatsen waar bijvoorbeeld de voortplanting van de kamsalamander, poelkikker en rugstreeppad wordt vermoed, dienen werkzaamheden pas na 1 oktober te worden uitgevoerd.
- Voor algemeen voorkomende broedvogels (waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is) dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden:
- 1. Voer de snoeiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
- 2. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden te worden totdat de werkzaamheden zijn afgerond.
- 3. Indien werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, dient door een deskundig ecoloog onderzocht te worden of broedende vogels ter plaatse aanwezig zijn.
- Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat holen van algemene soorten als konijn, egel en diverse muizensoorten worden vergraven. De volgende maatregelen zijn nodig om rekening te houden met deze soorten:
- 1. Indien er verstoring plaatsvindt, dient er een passende vluchtroute beschikbaar te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor grondgebonden zoogdieren (zoals muizen en egels), maar ook voor vogels, om verkeersslachtoffers te voorkomen. Werk vanaf één zijde en bij voorkeur van een drukke naar een rustige locatie toe, zoals een open veld of ruigte. Werk ook op een aangepast tempo, zodat dieren kunnen vluchten.
- 2. Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.
- 3. Voorkom of beperk daarnaast de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie. Voorkom ook het direct schijnen op wateroppervlakken of groenelementen, zoals bosschages en ruigtes (met name voor vleermuizen).
- Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten.
- 1. Ook voor mogelijke aanwezigheid van egel en vestiging van de rugstreeppad dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Het ontstaan van poeltjes en plassen op het terrein dient gedurende het zomerhalfjaar (vanaf april) te worden voorkomen. Als deze soorten worden waargenomen, dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
- Indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.
Indien deze mitigerende maatregelen getroffen worden zijn verdere vervolgstappen, in het kader van de Wnb, niet aan de orde. Indien wordt afgeweken van deze mitigerende maatregelen vindt mogelijk conflict met de verbodsbepalingen van de Wnb plaats.
Conclusie
Bij de herontwikkeling van het plangebied zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en NNB-gebieden uitgesloten. Verdere vervolgstappen voor gebiedsbescherming zijn daarom niet aan de orde.
Bij de ontwikkeling van het plangebied vinden mogelijk negatieve effecten plaats op beschermde soortgroepen broedvogels (nest beschermd gedurende broedperiode) en vleermuizen. Negatieve effecten op deze beschermde soortgroepen leiden mogelijk tot conflict met de Wnb. Mitigerende maatregelen zijn nodig om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden te voorkomen. Indien de mitigerende maatregelen getroffen worden, zijn verdere vervolgstappen in het kader van de Wnb niet aan de orde en hoeft er geen ontheffing Wnb aangevraagd te worden. Ook komen in het plangebied algemeenvoorkomende grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vissen voor. In het kader van de algemene zorgplicht dienen ook voor deze soorten mitigerende maatregelen te worden getroffen.
4.5 Water
In het kader van voorliggend bestemmingsplan, dat de realisatie van het verdeelstation langs de Breedschotsestraat planologisch mogelijk maakt, is een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 2). Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en beschreven wordt welke maatregelen er worden getroffen.
Toename verharding
De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.696 m2, waar momenteel geen verharding aanwezig is. Het plangebied bestaat uit grasland en wordt aan twee zijden begrensd door een B-watergang. In de nieuwe situatie zal het bouwvlak 200 m² beslaan. De exacte invulling van het bouwvlak voor het verdeelstation is nog niet bekend. Daarom is er vanuit gegaan dat deze 100% verhard zal worden. Het terrein zal een waterdoorlatende grindbedekking zijn en is daarom vanuit de waterbergingseis gezien onverhard. De precieze ligging van de oprit is nog niet vastgesteld.
Tabel 1 Verharding huidige situatie en toekomstige situatie
Figuur 12: Toekomstige situatie van het plangebied (inclusief gereserveerde strook voor kabels)
Bergingsopgave
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Hierom dient de toename in verharding gecompenseerd te worden. Het waterschap legt de grens voor verplichte compensatie bij een toename verhard oppervlak van 500m2. Aangezien dit plan een toename van 200 m2 betreft, is de bergingseis van het waterschap niet van toepassing. De eis van de gemeente Zundert is wel van toepassing: nieuwe ontwikkelingen dienen een waterberging van 40 mm regenwater op het eigen terrein beschikbaar hebben. Daar waar technisch mogelijk is, moet het overige regenwater oppervlakkig afgevoerd worden.
Er zal een (bovengrondse) berging gerealiseerd worden die minimaal voldoet aan de eis van de gemeente. Bij grotere neerslagvolumes zal dit leiden tot kortstondig water op het maaiveld. Echter gezien de gebruiksfuncties van het plangebied en de omgeving zal dit waarschijnlijk niet tot overlast leiden.
Hierbij wordt enkel het gebouw gecompenseerd. De inrit zal gemaakt worden van uiterst waterdoorlatend materiaal. Na verloop van tijd kan de waterdoorlatendheid verminderen door (rijbaan)verdichting, maar de neerslag die hierop terecht komt kan ook infiltreren in het aanliggende grindoppervlak. Op basis van de eis van de gemeente, volgt uit de toename van het verharde oppervlak van het bouwvlak een bergingsopgave van 200 x 40 mm = 8 m3 (Tabel 2).
Tabel 2 bergingsopgave verdeelstation (exlusief inrit)
Inpassing bergingsopgave
Er dient 8 m3 aan hemelwaterberging gerealiseerd te worden. Een bovengrondse voorziening heeft de voorkeur, dit is namelijk beter te inspecteren, onderhouden en goedkoper in de aanleg. Hiervoor lijkt voldoende ruimte te zijn in de bovengrond. Er wordt daarom geadviseerd om de bergingsopgave in te passen met een verlaging in het maaiveld. In de civieltechnische of waterhuishoudkundige uitwerking dient de dimensionering en locatie van de hemelwatervoorziening exact vastgelegd te worden. Ter indicatie: bij een gemiddelde diepte van 0,5 meter is hiervoor een ruimtebeslag van 16 m² nodig. De verharding kan over maaiveld afwateren naar de voorziening. Om het terrein rondom toegankelijk te houden wordt hiervoor een flauw talud geadviseerd, waardoor er mogelijk iets meer ruimte nodig is dan 16 m². Op basis van de bergingsberekening kan geconcludeerd worden dat er ruim voldoende ruimte beschikbaar is om met een bovengrondse voorziening aan de bergingseis te voldoen.
Waterkwaliteit
Er wordt geadviseerd om gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Conclusie
Voor het realiseren van het verdeelstation dient dient maximaal 8 m³ waterberging te worden gerealiseerd. In het uit te werken ontwerp voor de ontwikkeling wordt er rekening gehouden met deze bergingsopgave. Binnen de grenzen van het plangebied is voldoende ruimte beschikbaar om deze (bovengrondse) berging te realiseren. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse zolang gebruik wordt gemaakt van milieuvriendelijke bouwmaterialen.
4.6 Verkeer
De aanleg van het verdeelstation heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie, omdat het niet zal leiden tot een toename in verkeersdruk. Gedurende de gebruiksfase van het verdeelstation zal er normaliter niemand ter plekke aanwezig zijn, tenzij er sprake is van onderhoud of calamiteiten. Het verdeelstation in de gebruiksfase heeft daarom ook geen verkeersaantrekkende werking. Het aspect verkeer vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
4.7 Bodemkwaliteit
De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en
leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de
haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit,
maakt onderdeel uit van deze afweging.
In het kader van de voorgenomen uitbreiding is in opdracht van Enexis Netbeheer B.V. in
december 2021 een vooronderzoek Bodemkwaliteit conform NEN 5725 (zie Bijlage 3) uitgevoerd. De
doelstelling van het vooronderzoek is het vaststellen wat de bodemkwaliteit ter plaatse van de
onderzoekslocatie is, op basis van de reeds beschikbare (digitale) bodeminformatie.
Bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de onderzoekslocatie binnen zone 1 valt. Binnen deze zone wordt voor de bovengrond (tot 0,5 m-mv) en de ondergrond (vanaf 0,5 m-mv) schone, vrij toepasbare grond (bodemklasse AW2000) verwacht. De verwachte ontgravingsklasse is landbouw/natuur. Dit gegeven is alleen geldig voor locaties die vanuit historie of terreingebruik nIet verdacht zijn voor het voorkomen van bodemverontreinigende stoffen. De onderzoekslocatie voldoet aan dit criterium.
Historische activiteiten
Door de jaren is de functie van het terrein steeds hetzelfde gebleven: agrarische grond. Door de jaren is er rondom het terrein beperkte bebouwing tot stand gekomen. De veehouderij ten oosten van de onderzoekslocatie is rond 2005 gebouwd. Er zijn geen slootdempingen of ophogingen zichtbaar op het te onderzoeken terrein. De onderzoekslocatie is in het verleden in gebruik geweest als fruitkwekerij/boomgaard. Deze fruitkwekerij/boomgaard is niet voor 1981 zichtbaar op de locatie. Echter kan er niet met zekerheid geconcludeerd worden dat op de locatie geen bestrijdingsmiddelen zijn toegepast en de bodem hiermee onverdacht is. Endosulfan, een organochloorbestrijdingsmiddel, is bijvoorbeeld pas sinds 1990 verboden. Gezien het beoogde gebruik vormt dit geen belemmering voor de bestemmingswijziging, omdat geen sprake is van verblijf van mensen van meer dan 2 uur per dag in het gebouw.
Bodemonderzoek
Uit de bestudering van het omgevingsrapportage blijkt dat voor het onderzoeksgebied binnen 25 meter geen bodemonderzoeken zijn uitgevoerd. Omdat er binnen 25 meter van het onderzoeksgebied geen informatie bekend is over de kwaliteit van de bodem en de onderzoekslocatie vanuit het (historisch) gebruik van de locatie niet verdacht is op het voorkomen van verontreinigingen in de bodem, kan de bodemkwaliteitskaart voor de actuele bodemkwaliteit op gebruikt worden.
Conclusie
Het terrein, vanuit het aspect Bodemkwaliteit, is geschikt voor het voorgenomen terreingebruik. Op basis van de beschikbare informatie is er geen aanleiding om een andere bodemkwaliteit te verwachten dan vanuit de bodemkwaliteitskaart is aangegeven.
4.8 Geluidhinder
Wegverkeerlawaai
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, waarbinnen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De Wet geluidhinder maakt voor de normering en de te volgen procedure onderscheid in nieuwe en bestaande situaties. In principe hebben alle voor het openbaar rijverkeer toegankelijke wegen een onderzoekszone. Deze zone is een gebied aan weerzijden van de weg waar onderzoek naar eventuele geluidshinder moet plaatsvinden. De ontwikkeling van het nieuw te bouwen verdeelstation is op zichzelf geen geluidgevoelige ontwikkeling en geeft geen toename van het aantal verkeersbewegingen. Een onderzoek naar wegverkeerlawaai wordt daarom niet nodig geacht en is niet uitgevoerd.
Industrielawaai
Het toekomstige verdeelstation is geen geluidzoneplichtige bedrijf. Nabij en in de kern Oekel zijn geen geluidzoneringsplichtige bedrijven overeenkomstig het bepaalde in de Wet geluidshinder gelokaliseerd. Derhalve zijn er geen beperkingen waarmee in het kader van voorliggend bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
Inrichting
Het nieuwe verdeelstation geeft geluidsuitstraling naar de omgeving. Voor het aspect omgevingslawaai dient een afstand van 50 meter in acht te worden genomen tussen de inrichting en woningen/geluidgevoelige functies. Binnen 50 meter liggen geen gevoelige bestemmingen.
4.9 Luchtkwaliteit
Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (grenswaarde zoals vastgelegd in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer);
- een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit);
- een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 1% verslechtert;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
De ontwikkeling van het verdeelstation draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen substantiële toename is van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor de aanleg van het verdeelstation.
4.10 Externe Veiligheid
Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:
- Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
- Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.
Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:
- rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.
Risico's inrichtingen en transport
Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het verdeelstation zich geen kwetsbare objecten bevinden. De voorgenomen ontwikkeling is bovendien geen categoriale inrichting vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In de nabije omgeving van het plangebied vinden geen risicovolle bedrijfsactiviteiten plaats. Ook zijn er geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen waar rekening mee dient te worden gehouden.
Bereikbaarheid hulpdiensten
Voor een goede bereikbaarheid dienen de aanrijdroutes naar een plangebied en de opstelplaatsen voor brandweervoertuigen te voldoen aan de minimaal benodigde afmetingen en de te dragen gewichten, aslasten en stempeldruk, zoals in de tabel hieronder is aangegeven.
Tabel 3: minimaal benodigde afmetingen en de te dragen gewichten, aslasten en stempeldruk
De bereikbaarheid van het plangebied is voldoende door de aanwezigheid van twee onafhankelijke aanrijdroutes, één via de Breedschotsestraat en één via de Schriekenweg. Een deel van deze twee aanrijdroutes is echter een onverharde weg. Op dit aspect is de bereikbaarheid van het plangebied onvoldoende. Om de bereikbaarheid voor de hulpdiensten te verbeteren, adviseert de brandweer het volgende:
- 1. De erftoegangswegen in het plangebied dienen te worden uitgevoerd met een minimale wegbreedte van 4,5 meter.
- 2. De bochten in wegen dienen te voldoen aan de eisen voor bochtstralen voor brandweervoertuigen.
- 3. De wegen in het plangebied dienen te zijn voorzien van een verharding, die geschikt is voor genoemde aslasten, totaalgewichten en stempeldruk. Deze verharding dient ook te worden voorzien bij opstelplaatsen voor brandweervoertuigen.
De aanrijdroutes maken geen onderdeel uit van het plangebied.
Bluswatervoorziening
Wat onder een toereikende bluswatervoorziening wordt verstaan, zoals is voorgeschreven in het Bouwbesluit 2012, is per gebiedstype en gebruiksfunctie van het bouwwerk uitgewerkt in de bluswatermatrix in de Beleidsregels. Op basis van de uitgangspunten geldt volgens de bluswatermatrix een maatwerkadvies voor de bluswatervoorzieningen.
Aangezien er in het verdeelstation wordt gewerkt met een hoge elektrische spanning, is de kans op een blussing met water vrijwel uitgesloten in verband met de veiligheid van het brandweerpersoneel. Daarom is er geen specifieke behoefte aan bluswater.
Ondanks dat zijn er op korte afstand van het plangebied een tweetal bluswatervoorzieningen beschikbaar.
- 1. In de Breedschotsestraat ligt in het openbaar gebied ter hoogte van huisnummer 33 een ondergrondse brandkraan met een capaciteit van 60 m3/uur. De afstand tussen de ondergrondse brandkraan en het plangebied is ca. 70 meter, gemeten over de openbare weg.
- 2. Op het perceel van het agrarisch bedrijf aan de Breedschotsestraat 33 ligt een open geboorde put met een capaciteit van 60 m3/uur. De afstand tussen de bovengrondse brandkraan en het plangebied is ca. 40 meter, gemeten over de openbare weg.
Op basis van deze gegevens kan worden gesteld dat het aspect bluswatervoorzieningen als voldoende kan worden beschouwd.
Opkomsttijd brandweer
Globaal is de opkomsttijd de tijd tussen het moment dat een incident wordt gemeld bij de meldkamer en het moment dat de brandweer ter plaatse is. De opkomsttijd is geregeld in het Besluit Veiligheidsregio's en het vastgesteld beleidsdocument Dekkingsplan Brandweer Midden- en West-Brabant. In dit besluit en beleidsdocument is voor alle gebouwtypen bepaald wat de maximale opkomsttijd is.
De gebruiksfunctie van het bouwwerk is een overige gebruiksfunctie. Hiervoor geldt een opkomsttijd van maximaal 12 minuten.
Op basis van een theoretische berekening is bepaald dat de brandweer vanuit de dichtstbijzijnde brandweerkazernes in Rijsbergen en Zundert binnen de geldende opkomsttijd ter plaatse kan zijn.
Conclusie
Met de aanleg van het verdeelstation zal geen sprake zijn van gevaarlijke inrichting in de zin van het Bevi. Daarnaast is er geen risico voor de externe veiligheid, omdat er op of rondom het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Daarnaast zijn er voldoende bluswatervoorzieningen rondom het projectgebied aanwezig, al is de verwachting dat bluswater niet gebruikt zal worden. Ook is berekend dat de brandweer binnen de maximale opkomsttijd de locatie kan bereiken.
4.11 Niet Gesprongen Explosieven
Volgens de NGE bodembelastingkaart van de gemeente Zundert ligt het plangebied in een NGE-Risicogebied naar aanleiding van artilleriebeschietingen (zie Bijlage 4). De locatie is nog niet onderzocht op de daadwerkelijke aanwezigheid van deze NGE's. Om risico's op het raken van eventueel aanwezige ontplofbare resten te voorkomen, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een Projectgebonden Risicoanalyse-Niet Gesprongen Explosieven (PRA-NGE) te worden opgesteld. Bij de aanvraag van de bouwvergunning zal in het kader van de uitvoering nader onderzoek plaatsvinden.
4.12 Elektromagnetische Straling
Hoogspanningsleidingen moeten zo zijn geplaatst dat ze niet bereikbaar zijn vanwege het risico op elektrocutie. Voor de diverse bovengrondse hoogspanningsleidingen heeft het RIVM afstanden bepaald in relatie tot gezondheidsrisico's. Bij een transportverdeelstation moet het gebouw dan ook deugdelijk zijn afgesloten. Ook moet de installatie goed worden onderhouden waardoor kans op kortsluiting minimaal is.
Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM in 2015 (nader verduidelijkt in 2008) een voorzorgbeleid geformuleerd met als norm een magnetische veldsterkte van 0,4 µT (microTesla) voor gevoelige bestemmingen (kinderdagverblijven, woningen). Dit beleid wordt door TenneT tevens toegepast op ondergrondse kabelverbindingen en hoogspanningsstations. Voor publiekstoegankelijke locaties geldt een norm van 100 µT en voor werknemers binnen locaties geldt een norm van 500 µT.
Analyse
Voor het nieuwe 10 kV station zijn geen berekeningen uitgevoerd. Op basis van expert judgement wordt verwacht dat de 0,4 µT contour zich rondom het nieuwe station zal bevinden gezien het feit dat het om de ontwikkeling van een 10 kV station gaat. De magnetische veldsterkte ligt tussen de 0 tot 8 µT voor een distributiekabel en tussen 1,5 - 40 voor een transformatorhuisje. De veldsterkte neemt af naarmate de afstand groter wordt. Bovendien geldt hier dat het elektriciteitsnet vrijwel volledig wordt afgeschermd door de toegepaste behuizing of omkasting, zodat de blootstelling aan de buitenzijde nihil is. Deze gegevens worden ondersteund door onderzoek van het RIVM (Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen, 2009).
Binnen de contour rondom het nieuwe station liggen geen gevoelige bestemmingen. De verwachting is dat de norm voor publiekstoegankelijke locaties van 100 µT niet wordt overschreden evenals de norm voor werknemers.
Conclusie
De magneetveldcontour van 0,4 µT voor het nieuwe verdeelstation ligt binnen het plangebied. Binnen deze contour liggen geen gevoelige bestemmingen. De Rijksnorm voor de toegestane elektromagnetische velden wordt daarmee niet overschreden.
4.13 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden hebben betrekking op een rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet mogelijk.
Analyse
Het station valt binnen de bedrijfsactiviteit 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 10 - 100 MVA'. Volgens de VNG-lijst behoort deze bedrijfsactiviteit tot de milieucategorie 3.1. Voor deze categorie dient een afstand van 50 meter in acht te worden genomen voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect veiligheid.
Op meer dan 250 meter ten oosten van het beoogde verdeelstation bevinden zich een aantal woningen aan de Breedschotsestraat. Ten zuiden van het beoogde station ligt op circa 350 meter een woning.
Conclusie
Omdat de dichtsbijzijnde woningen niet binnen de milieucategorie 3.1 contour van het HS-station liggen, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen uitbreiding voor wat betreft de milieuzonering. De aanwezige afstanden maken dat ook eventuele toekomstige ontwikkelingen van het HS-station op deze locatie tot de mogelijkheden behoren.
Hoofdstuk 5 Planopzet
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
- In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
- In hoofdstuk 3 Algemene regels worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.
- In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Onderstaand is een korte toelichting een korte artikelsgewijze toelichting op de artikelen opgenomen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een verdeelstation met de bijbehorende voorzieningen. Onder voorzieningen worden onder meer begrepen ondergrondse leidingen.
Artikel 4 Groen - Landschapselement
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden waarop landschappelijke inpassing zal plaatsvinden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
Deze dubbelbestemming ziet toe op de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel is een regeling voor ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 8 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure voor het stellen van een nadere eis dan wel voor het besluit tot wijziging van het plan vastgelegd.
Artikel 9 Overgangsrecht
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 10 Slotregel
In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.
Enexis Netbeheer B.V. zal voor de bovengrondse assets de benodigde grond kopen.
Er is bij dit plan sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeenteraad moet hiervoor op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening in principe een exploitatieplan vaststellen. Er hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Er zal een anterieure overeenkomst worden gesloten tussen de gemeente en Enexis. Tevens komen de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken en planschade voor rekening van de initiatiefnemer. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
6.2.1 Participatieproces
Voorafgaand aan het vooroverleg van het voorontwerp-bestemmingsplan is de directe omgeving geïnformeerd middels een informatieve brief en verschillende informatiebijeenkomsten waar de omgeving in de gelegenheid is gesteld vragen te stellen. Het participatieproces kan ingedeeld worden aan de hand van twee locatiekeuzes. In eerste instantie was Enexis voornemend om het verdeelstation op de Schriekenweg - Bigtelaar te realiseren. Voor deze locatie zijn een viertal participatiemomenten geweest. De eerste informatiebijeenkomst heeft digitaal plaatsgevonden (in verband met de Covid-19 maatregelen) op 7 juli 2021 van 20:00 tot 21:30 uur. Tijdens deze informatiebijeenkomst heeft Enexis een presentatie (zie Bijlage 5) gegeven over de plannen van Enexis, de uitgevoerde onderzoeken en de planologische procedure. Tijdens en na afloop van de presentatie was er de gelegenheid voor het stellen van vragen. Er zijn verschillende vragen gesteld, de meest voorkomende vragen hadden betrekking op de thema's water, externe veiligheid, de locatiekeuze en planschade. Achteraf bleken er echter nog veel onbeantwoorde vragen bij de omgeving te leven, waarna er besloten is om een aanvullend fysieke bijeenkomst op 13 september 2021 van 15:00 tot 17:00 uur te organiseren met afgevaardigden van het Buurschap Oekel. Op deze manier werd er naar gestreefd om alle wensen uit de omgeving op te halen. Omwonenden waren niet tevreden met de gekozen locatie Schriekenweg - Bigtelaar. Het buurtschap droeg tijdens deze bijeenkomst verschillende nieuwe locatie-alternatieven aan. Op een fysieke informatiebijeenkomst op 4 oktober 2021 van 19:00 tot 21:00 uur zijn met de omgeving deze alternatieven besproken. Uit deze bijeenkomst kwam naar voren dat een aantal locaties afvielen en dat de overige locaties door Enexis verder zouden worden onderzocht. De uitkomsten van dit onderzoek werden tijdens een volgende fysieke informatiebijeenkomst gepresenteerd op 27 oktober 2021 van 19:00 tot 21:00 uur. Tijdens deze informatiebijeenkomst heeft Enexis bekend gemaakt het verdeelstation op de Breedschotsestraat te willen realiseren. In samenspraak met de omgeving is er tot overeenstemming gekomen voor de realisatie van het verdeelstation op de Breedschotsestraat. De oude locatie (Schriekenweg - Bigtelaar) is hiermee komen te vervallen (zie Bijlage 5).
Voor de nieuwe locatie, de Breedschotsestraat, heeft er op 6 december 2021 een digitale informatiebijeenkomst plaatsgevonden van 20:00 - 21:30 met de nieuwe directe omgeving van het verdeelstation. Tijdens deze informatiebijeenkomst gaf Enexis een presentatie over de plannen en werd de omgeving in staat gesteld om vragen te stellen. Er zijn verschillende vragen gesteld, de meest voorkomende vragen hadden betrekking op thema's als milieu en de landschappelijke inpassing. Bij deze informatiebijeenkomst heeft de omgeving aangegeven akkoord te gaan met de nieuwe voorgestelde locatie.
Na iedere informatiebijeenkomst hebben de aanwezigen het verslag toegezonden gekregen. De verslagen van de informatiebijeenkomsten zijn opgenomen in Bijlage 5. Na afloop zijn de contactgegevens van de omgevingsmanager gedeeld en is aangegeven dat betrokkenen met aanvullende vragen contact op kunnen nemen met het projectteam.
6.2.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Bro geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht zijn overleg te plegen met het waterschap en daar waar nodig met de besturen van andere gemeenten, met de provincie en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het voorontwerp bestemmingsplan is aan de betreffende instanties toegezonden.
Gemeente Zundert, Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, Provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een antwoord. Voor zover noodzakelijk bevonden zijn de inspraak- en overlegreacties verwerkt in deze herziening.
6.2.3 Inspraak
Het gemeentebestuur kan op grond van de inspraakverordening de ingezetenen van de gemeente en belang hebbende natuurlijke personen en rechtspersonen bij de voorbereiding van (herziening van) bestemmingsplannen betrekken. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerp bestemmingsplan, met ingang van 9 maart 2023 tot en met 23 april 2023, voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn twee inspraakreacties ontvangen, die als Bijlage 6 is bijgevoegd.
6.2.4 Vaststellingsprocedure
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 9 maart 2023 tot en met 19 april 2023 ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn opgenomen in Bijlage 6.
Het plan is vervolgens op 31 oktober 2023 ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad en vastgesteld.