Bartelsluisbrug
Bestemmingsplan - Gemeente Wormerland
Vastgesteld op 31-01-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Bartelsluisbrug' met identificatienummer NL.IMRO.0880.BP2015005012-0401 van de gemeente Wormerland;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aanduidingsvlak
een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.10 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.11 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.12 gebruik(-en)
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.13 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.14 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.15 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.16 uitvoer(-en)
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
2.2 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, makelaars en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 oppervlakte van een bouwwerk
- a. tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
- b. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
- c. bij de toepassing van deze voorschriften wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de analoge kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen, met inachtneming van de keur van het waterschap, en onbebouwde gronden.
3.2 bouwregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;
- b. bruggen;
- c. parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
- e. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
met bijbehorende bouwwerken geen gebouw zijnde, en onbebouwde gronden.
4.2 bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterhuishoudkundige doeleinden;
- b. waterberging en waterlopen;
- c. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers.
5.2 bouwregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen voor deze gronden zijn aangegeven, is de voorrangsregeling zoals opgenomen in lid 6.5 van toepassing.
6.2 bouwregels
- a. Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden zijn geen bouwwerken toegestaan;
- b. Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m² waarbij de bodem niet dieper verstoord wordt dan 50 cm.
6.3 afwijken van de bouwregels
6.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 voorrangsregeling
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 7 (‘Waterstaat - Waterkering’);
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 6 (‘Waarde - Archeologie 1’).
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
7.2 bouwregels
7.3 afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
7.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5 voorrangsregeling
Voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de bepalingen van artikel 7 (‘Waterstaat - Waterkering’);
- b. in de tweede plaats de bepalingen van artikel 6 (‘Waarde - Archeologie 1’).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond welke eenmaal is betrokken bij het verlenen van een bouwvergunning en waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, kan geen deel uitmaken bij de beoordeling van latere bouwplannen.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- a. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
- b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 verbod
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).
10.2 strijdig gebruik
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 10.1 wordt in elk geval verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
10.3 afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het in artikel 10.1 gestelde verbod, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 algemeen
Het bevoegd gezag kan afwijken van:
- a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages, afstandseisen en rijbaanbreedtes, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages, afstandseisen en rijbaanbreedtes;
- b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
- c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- 2. het stedenbouwkundig straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.3 hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bartelsluisbrug'.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 31 januari 2017.
De voorzitter, De griffier,
………. ………
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In de Bartelsluisbuurt is sprake van een hoge (auto)verkeersintensiteit. Dit zorgt voor onveilige situaties en overlast. Om de verkeerssituatie te verbeteren heeft de gemeenteraad van Wormerland het college op 9 september 2014 gevraagd de haalbaarheid van onder andere een oeververbinding om de Bartelsluisbuurt heen te onderzoeken. De oeververbinding, in de vorm van een brug, is onderdeel van de herinrichting van de Bartelsluisbuurt en heeft als doel de leefbaarheid en verkeersveiligheid in de Bartelsluisbuurt te verbeteren.
Naar aanleiding van het onderzoek en de uitkomsten van drie bewonersavonden heeft de gemeenteraad in de raadsvergadering van 17 november 2015 ingestemd met het tracé voor een schuine oversteek, met meerdere overspanningen, zo dicht mogelijk langs de Zaanoever en een ophaalbrug.
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen is de realisatie van de ophaalbrug en het tracé niet mogelijk. Hiertoe is een herziening van de geldende bestemmingsplannen noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Plangebied
Het plangebied bevindt zich ten zuiden van het buurtschap Bartelsluis in Wormer. Het plangebied wordt begrensd door de oever aan de Veerdijk aan de westzijde; de Bartelsluis aan de noordzijde, de oever aan de Engewormer aan de oostzijde en de bemalen waterloop de Zaan aan de zuidzijde. Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied gelden twee juridisch-planologische regelingen. Voor het oostelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Dit bestemmingsplan is op 26 maart 1973 vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Wormer en op 4 juni 1974 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland.
Voor het westelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Zuid-West II'. Dit bestemmingsplan is op 28 maart 1994 vastgesteld door de raad van de gemeente Wormerland en op 12 juli 1994 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' met globale aanduiding plangebied (blauw kader)
Ter plaatse van het plangebied gelden op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' de bestemmingen 'Openbaar groen of berm' en 'Water'. De gronden met de bestemming 'Openbaar groen of berm' zijn bestemd voor plantsoenen, bermstroken, waterkeringen en andere groenvoorzieningen, met de daarbij behorende paden en sloten met de daarbij behorende andere bouwwerken. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor rivieren, kanalen en weteringen met de daarbij behorende andere bouwwerken. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.
Op de afbeelding op de volgende pagina is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Zuid-West II' weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Zuid-West II' met globale aanduiding plangebied (blauw kader)
Ter plaatse van het plangebied gelden op basis van het bestemmingsplan 'Zuid-West II'de bestemmingen 'Verkeersdoeleinden' en 'Water'. De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, pleinen, parkeergelegenheden en andere verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, met de daarbij behorende gebouwen, en andere bouwwerken, zoals lichtmasten, verkeersgeleiders en reclameborden en -zuilen.
De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor het verkeer te water, de waterberging en waterhuishouding, met de daarbij behorende andere bouwwerken, met een hoogte van ten hoogste 2.50 m. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen is de aanleg van de brug met bijbehorende ontsluiting niet in alle bestemmingen toegestaan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft twee oevers met de tussenliggende waterpartij. In de huidige situatie is ter plaatse van de oever aan de Veerdijk een los- en laadkade en parkeerterrein aanwezig. De los- en laadkade is niet meer in gebruik. Daarnaast is een deel van het plangebied in gebruik als weg (Eendrachtstraat/Bartelsluispad). De oever aan de Engewormer betreft een braakliggend perceel. De oevers van het plangebied bestaan uit een steile overgang van land naar water en bevatten een smalle rietkraag met struikgewas. De los- en laadkade bestaat uit betonelementen. De oever aan de Engewormer is grotendeels begroeid met struiken en bomen. Tevens staat hier een kleine houten schuur en opslag van bouwmateriaal.
Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de oostzijde van het plangebied in de richting van de oever aan de Veerdijk
Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de westzijde van het plangebied in de richting van de oever aan de Engewormer
2.2 Toekomstige Situatie
Om de verkeerssituatie in Bartelsluis te verbeteren, wordt een brug gerealiseerd tussen de Veerdijk te Wormer en de Engewormer.
Doordat een nieuwe brug wordt gerealiseerd hoeft het verkeer tussen de Engewormer en de Veerdijk niet langer door de Bartelsluisbuurt en het Bartelsluispad te gaan. De Bartelsluisbuurt wordt daarbij autoluw gemaakt. Het Bartelsluispad mag in de toekomst niet langer door autoverkeer worden gebruikt.
De afbeelding op de volgende pagina geeft de indicatieve locatie van de brug en het tracé weer.
Indicatieve locatie van de brug en het tracé
Om de brug te realiseren wordt de beplanting in het plangebied verwijderd. De brug wordt gebouwd in de vorm van een ophaalbrug met meerdere overspanningen. Vanwege de beperkingen van de aansluitende wegen in het buitengebied moet worden voorkomen dat de nieuwe oeververbinding een verkeersaantrekkende werking krijgt. Vanwege de breedte, zal de brug in één richting tegelijkertijd bruikbaar zijn. Bij de brug zullen verkeerslichten worden geplaatst om het verkeer in beide richtingen te kunnen regelen. Deze vorm van verkeersdosering draagt er aan bij dat de nieuwe Bartelsluisbrug, ten opzichte van de huidige situatie, niet méér gemotoriseerd verkeer aantrekt. De brug krijgt een maximale bouwhoogte van 8 m ten opzichte van het maaiveld direct aan de oever.
Het ontwerp van de brug en de exacte ligging van het tracé wordt in een later stadium bepaald.
Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van een brug mogelijk gemaakt, die de Engewormer met de Wormer verbindt. Deze verbinding zorgt voor een verbetering van de leefbaarheid en verkeersveiligheid in de Bartelsluisbuurt.
2.3 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden
Bij de uitvoering worden de volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de brug gehanteerd:
- uitvoering in een traditionele vormgeving met een niet-zware uitstraling;
- goede inpassing en aansluiting op de kleinschaligheid van de Bartelsluisbuurt;
- een groene inpassing in de omgeving;
- een wegprofiel die passend is bij gebruik van de brug in één richting tegelijkertijd;
- een verkeerregelinstallatie (vri) voor de dosering van het verkeer over de brug;
- demping van oppervlaktewater is niet toegestaan.
Hoofdstuk 3 Haalbaarheid
3.1 Inleiding
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
3.2 Beleid
3.2.1 Algemeen
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
3.2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Op basis van de 'Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking' van het ministerie van I en M wordt onder 'andere stedelijke voorzieningen' accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure geschaard.
Het initiatief heeft geen betrekking op een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
3.2.3 Provinciaal beleid
Structuurvisie Noord-Holland 2040
In de 'Structuurvisie 2040: Kwaliteit door veelzijdigheid' (geactualiseerd op 28 september 2015), geeft de provincie aan welke belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Hierbij gaat het om ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Deze worden geborgd en uitgevoerd door instrumenten in te zetten vanuit de onderliggende provinciale ruimtelijke belangen. De provincie wil steden optimaal benutten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland streeft naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied (voorheen 'rode contour'). In haar structuurvisie geeft de Provincie Noord-Holland dat zij streeft naar een snel, betrouwbaar, robuust en veilig regionaal wegennetwerk. Dit is belangrijk vanuit economisch en maatschappelijk perspectief.
Toetsing
Het initiatief betreft de realisatie van een brug en de aansluiting van de brug op de ontsluitende wegen. Deze wegen maken geen deel uit van het regionale wegennetwerk die in het beheer is van de Provincie. Het initiatief ziet toe op een verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de Bartelsluisbuurt. Hiermee draagt het plan wel bij aan de provinciale doelen om ruimtelijke kwaliteit en een veilig wegennetwerk te creëren.
Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die de regels stelt waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en (tijdelijke) omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. Het is aan gemeenten om hun ruimtelijke plannen in overeenstemming te brengen met de PRV.
De verordening stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. Deze regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstellingen van de structuurvisie en gaan onder andere over stedelijke ontwikkeling in het buitengebied en de daaraan te stellen ruimtelijke kwaliteitseisen, de Ruimte voor Ruimte-regeling en de mogelijkheden voor verbrede landbouw.
De oostzijde van het plangebied (oever aan de Engewormer) is op de kaart 'Landelijk gebied' aangeduid als 'Landelijk gebied'. Daarnaast is dit deel van het plangebied op de kaart 'Bufferzones' aangeduid als 'Bufferzone'. De westzijde van het plangebied (oever aan de Veerdijk) is aangeduid als 'BBG' (Bestaand bebouwd gebied) op de Kaart 'BBG'. De waterkeringen aan weerszijden van het plangebied zijn op de kaart 'Blauwe ruimte' aangeduid als 'Regionale waterkering'.
De aanduiding 'BBG' is alleen illustratief. De tekst in de verordening is leidend voor de begrenzing van BBG. Onder bestaand bebouwd gebied wordt de bestaande of de bij een geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen verstaan. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern. Gezien deze definitie kan de westzijde als bestaand bebouwd gebied worden beschouwd.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'Landelijk gebied', 'De groene ruimte' en de 'Blauwe ruimte' relevant.
Landelijk Gebied
In de toelichting op de verordening wordt aangegeven dat bovengrondse en ondergrondse infrastructuur valt onder 'Overige vormen van verstedelijking'. Een dergelijke vorm van nieuwe verstedelijking is op basis van de verordening niet toegestaan in gebieden die zijn aangeduid als 'Landelijk gebied' (artikel 14). Van deze bepaling kan worden afgeweken indien de noodzaak van de verstedelijking is aangetoond, is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd. Daarnaast geldt bij verstedelijking in het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitseis (artikel 15). De provincie wil op ontwikkelingen kunnen sturen die de openheid van het landelijk gebied (negatief) kunnen beïnvloeden.
In artikel 15 wordt aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
- a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden;
- b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
- c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
- d. de historische structuurlijnen;
- e. cultuurhistorische objecten.
De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate rekening is gehouden met:
- a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
- b. de ordeningsprincipes van het landschap;
- c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
- d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
- e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
Daarbij geldt dat Gedeputeerde staten nadere regels kunnen stellen ten aanzien van de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.
De groene ruimte
In artikel 24 wordt aangegeven dat in bufferzones geen nieuwe bebouwing mag worden gerealiseerd ten behoeve van wonen, detailhandel, bedrijven, dienstverlening en kantoren, complexen van recreatiewoningen, grootschalige hotels, bezoekersintensieve overdekte dagrecreatie en bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie. Van dergelijke functies is in de toekomstige situatie in het plangebied geen sprake.
In artikel 24 lid 4 is opgenomen dat onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt in het bestemmingsplan en de toelichting daarop aangegeven op welke wijze:
- a. de open en groene ruimte wordt beschermd;
- b. de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd;
- c. de dagrecreatieve functie wordt versterkt, en;
- d. rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen;
waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht zijn genomen.
Verder is in artikel 24 lid 6 opgenomen dat in afwijking van het eerste en tweede lid een bestemmingsplan wel kan voorzien in de in die leden genoemde ontwikkelingen, indien:
- a. er sprake is van een groot openbaar belang;
- b. er geen reële andere mogelijkheden zijn en;
- c. de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd
De overige leden van artikel 24 zijn niet van toepassing op voorliggende ontwikkeling.
Blauwe ruimte
Aan weerszijden van het plangebied is sprake van een regionale waterkering. In artikel 30 wordt aangegeven dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op een regionale waterkering moeten voorzien in bescherming van de waterkerende functie van de regionale waterkering. Deze bescherming vindt plaats door middel van bestemmingen en regels die op de waterkerende functie zijn toegesneden. Daarnaast voorzien het bestemmingsplan in een vrijwaringzone aan weerszijden van de waterkeringen opdat reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. Deze lokaal benodigde vrijwaringzones worden overgenomen van de hoogheemraadschappen.
Afwijken van de vrijwaringzone is mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.
Toetsing
In artikel 15 wordt aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:
a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden;
Bartelsluis is een sluis en gelijktijdig een buurtschap. In 1638 werd er een schutsluis aangelegd om de Westerveer- en de Enge Wormerringsloot met de Zaan te verbinden. Deze sluis maakte deel uit van de droogmaking van de Engewormer. Na de drooglegging is het landschap van de droogmakerij Enge Wormer ontstaan. In de jaren '60 is de sluis gedempt en heeft het haar functie verloren. Sinds 2009 is de sluis door de gemeente aangeduid als een gemeentelijk monument.
Huidige situatie Bartelsluis
Rondom de sluis is door de jaren heen een buurtschap ontstaan. Het buurtschap is op de grens gelegen van de kern Wormer en de droogmakerij Enge Wormer. Bartelsluis is daarmee ook gelegen op de grens van twee landschapstypen, conform Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie. Enge Wormer is een droogmakerij, die grenst aan het veenpolderlandschap met daarbinnen de kern Wormer. Het buurtschap ligt voor het overgrote deel in de droogmakerij Enge Wormer. Een open landschap met een kenmerkende verkaveling en omsloten met een ringdijk. Het buurtschap Bartelsluis is gelegen op en aan de ringdijk en heeft een opvallend groen karakter. Dit vormt een groene massa en ruimtelijke eenheid in de meest westelijke punt van de verder open droogmakerij.
De beoogde ontwikkeling koppelt de droogmakerij en het buurtschap aan de kern Wormer en veenpolderlandschap. De nieuwe brug vormt het nieuwe gezicht van Bartelsluis aan de Zaan. Zo wordt de monding van de ringvaart (weer) herkenbaar. Daarnaast geeft de brug tegelijk een prachtig zicht in zuidelijke richting over de Zaan. Het industriële erfgoed van de Adelaar in Wormerveer neemt daarbij een prominente rol in. De beleefbaarheid van het industriële karakter wordt met de aanleg van de brug vergroot. De burg slaat een verbinding tussen het groene karakter van Bartelsuis en het industrieel karakter van Wormer langs de Zaan. Het groene karakter van Bartelsluis moet bij realisatie van de brug behouden blijven. Aanplant van nieuwe bomen is wellicht noodzakelijk.
Industrieel erfgoed De Adelaar Ruimtelijke eenheid Bartelsluis
In dit waterrijke gebied komen veel (ophaal)bruggen voor met een kenmerkende uitstraling. De nieuwe brug zal aansluiten bij deze uitstraling. Water, droogmakerijen en bruggen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De nieuwe brug zal vanwege de uitstraling opgenomen worden in de omgeving.
b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
De ligging op de ringdijk en in een duidelijk herkenbare droogmakerij vormt een belangrijke kernkwaliteit. Samen met het groene karakter en de typerende bouwstijl vormt het buurtschap een bijzonder waardevolle ruimtelijke eenheid. De woningen zijn opgetrokken (deels) in hout met groene gevels, kenmerkend voor de Zaanstreek. De bebouwing Engewormer 6 en 13 zijn aangemerkt als beschermde gemeentelijke monumenten. Bartelsluis is een heel kleinschalig buurtschap op de kruising van het Bartelsluispad en de Enge Wormer. Twee wegen met een kleine brug over de ringvaart.
Kenmerkende (Zaanse) bebouwing Bartelsuis
Door de toenemende mobiliteit is de verkeersdruk door het buurtschap enorm toegenomen. De brug is eigenlijk te klein voor gemotoriseerd verkeer en het aantal vervoersbewegingen die de brug passeren. Hierdoor is veel overlast en ontstaan onveilige situaties. De nieuwe brug, buiten het buurtschap om, zorgt voor een sterke afname van de verkeersdruk midden door het buurtschap. Een verdere aantasting van de kernkwaliteiten wordt op deze manier voorkomen.
c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
Vanwege de hogere ligging boven het water geeft de brug vele vergezichten. Niet alleen de Zaan en het industriële erfgoed, maar ook de openheid van de droogmakerij wordt beleefbaar voor de gebruikers van de brug. Vanwege de ligging tussen twee landschappen vormt de nieuwe brug geen aantasting van de openheid van de droogmakerij.
d. de historische structuurlijnen;
Op basis van de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland zijn in de directe omgeving van de nieuwe brug geen historische structuurlijnen aanwezig. De Enge Wormer ringdijk, ten oosten van het plangebied kan echter wel gezien worden als een zogenaamde historische structuurlijn. Ringdijken en ringvaarten vormen een belangrijke bijdrage bij de inpoldering van de binnenmeren in de omgeving en daarmee het ontstaan van droogmakerijen. De nieuwe brug vormt geen aantasting van deze historische structuurlijn. De brug ligt op afstand van deze lijn. De nieuwe verbindingsweg over de brug vormt de verbinding met de ringdijk van de Enge Wormer. Deze sluit aan op de bestaande weg over de dijk. De weg over de ringdijk, richting Bartelsluis, blijft gehandhaafd waardoor deze structuurlijn niet verder wordt aangetast. Alleen het doorgaande karakter van de weg wordt verlegd naar de nieuwe verbindingsweg over de nieuw te realiseren brug.
e. cultuurhistorische objecten;
Te midden van het buurtschap staat een cultuurhistorisch object in de vorm van een stolpboerderij. De nieuwe brug, buitenom, zorgt voor een sterke afname van de verkeerdruk in het buurtschap. Deze druk vormt dan niet langer een bedreiging voor de stolpboerderij, maar ook niet meer voor de kenmerkende groene en houten woningen in het buurtschap. De leefbaarheid van het buurtschap zal vergroot worden.
De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate rekening is gehouden met:
a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
De Enge Wormer is een van de kleinere en gave droogmakerijen en dateert al uit de 17e eeuw. De droogmakerij is, zoals eerder beschreven, door een ringdijk omsloten. Het land binnen de dijk wordt ontwaterd door sloten dwars op een watergang. Vanuit deze watergang wordt het water uit de polder in de boezem overgeheveld. De polder heeft een sterk overheersend agrarisch en open karakter. Door de polder zelf lopen geen wegen. Over de ringdijk loopt de ontsluitingsweg met verspreid een aantal erven. Aan de dijk langs de Zaan is geen bebouwing aanwezig. De openheid van de Zaan en de Enge Wormer hebben hier een directe relatie.
b. de ordeningsprincipes van het landschap;
Droogmakerijen zijn een door mensen handen gemaakt landschap en kennen een duidelijk ordeningsprincipe. Deze is nog altijd herkenbaar. De droogmakerij is gemeten op bunders en roeden en telt 22 kavels. Aan de ringdijk liggen verspreid een aantal erven, die de droogmakerij beheren. In de westelijke hoek is rond de molens en een sluis het buurtschap Bartelsluis ontstaan.
Kavelkaart droogmakerij Enge Wormer
c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
Het buurtschap Bartelsluis is een verzameling van bebouwing gelegen op twee dijken rondom de voormalige sluis. Hier is de combinatie tussen het agrarische karakter van de droogmakerij en de industriële bedrijvigheid langs de Zaan herkenbaar gebleven. Over de ringdijk van de Enge Wormer loopt een weg met aan weerszijden bebouwing. Tussen de ringvaart en de dijk staan een aantal huizen die de begeleiding van de ringvaart vormen. Bij de monding in de Zaan verbreedt deze buitendijkse strook met opgaand groen zich. Aan de ringdijk liggen een aantal kleine Zaanse huizen. Hierachter liggen een aantal (stolp)boerderijen die de overgang met het agrarische gebied vormen. Het groene karakter in combinatie met deze bebouwing zorgt ervoor dat Bartelsluis vanuit de omgeving als zelfstandige ruimtelijke eenheid wordt ervaren.
d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
De nieuwe brug geeft het buurtschap een gezicht vanaf de Zaan. De brug sluit aan bij de kenmerkende (ophaal)bruggen in deze streek. De brug slaat een verbinding tussen het industriële en het agrarische karakter, zoals hierboven omschreven. De groene uitstraling, waardoor Bartelsluis als ruimtelijke eenheid herkenbaar is, zal moeten worden behouden en/of hersteld bij de realisatie van de nieuwe brug. Dit geldt vooral bij de aanlanding aan het verbrede buitendijkse deel bij de monding aan de Zaan. Aanplant van bomen is hierbij van belang, dit zorgt voor de verankering met het landschap.
e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.
De nieuwe brug zal voor een duidelijke afname van de verkeersdruk op het buurtschap zorgen. De onveilige verkeerssituatie zullen hierdoor afnemen en de leefbaarheid van Bartelsluis zal vergroot worden. De kernkwaliteiten blijven voor de toekomst gewaarborgd.
Impressie toekomstige burg Bartelsluis
De groene ruimte
In artikel 24 lid 4 is opgenomen dat onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt in het bestemmingsplan en de toelichting daarop aangegeven op welke wijze:
- a. de open en groene ruimte wordt beschermd;
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een kleinschalige ophaalbrug mogelijk. Deze ontwikkeling zorgt niet voor een aantasting van van de open en groene ruimte.
- b. de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd;
De nieuwe brug zal voor een duidelijke afname van de verkeersdruk op het buurtschap zorgen. De onveilige verkeerssituatie zal hierdoor afnemen en de leefbaarheid van Bartelsluis zal vergroot worden. De kernkwaliteiten blijven voor de toekomst gewaarborgd. Daarnaast geeft de nieuwe brug het buurtschap een gezicht vanaf de Zaan. De brug sluit aan bij de kenmerkende (ophaal)bruggen in deze streek. De brug slaat een verbinding tussen het industriële en het agrarische karakter, zoals hierboven omschreven.
- c. de dagrecreatieve functie wordt versterkt, en;
Door de aanleg van de brug, kan het Bartelsluispad veiliger worden gebruikt door fietsers. De afwikkeling van gemotoriseerd verkeer verloopt via de nieuwe brug. Het recreatieve (langzame) verkeer dient gebruik te maken van het Bartelsluispad. Met name ook de kwaliteit van de kern Bartelsluis verbeterd, waardoor het voor recreanten aantrekkelijker wordt het buurtschap aan te doen.
- d. rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen;
waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht zijn genomen.
In voorgaande paragraaf is een uitvoerige toets aan artikel 15 van de verordening opgenomen.
Verder is in artikel 24 lid 6 opgenomen dat in afwijking van het eerste en tweede lid een bestemmingsplan wel kan voorzien in de in die leden genoemde ontwikkelingen, indien:
- a. er sprake is van een groot openbaar belang;
Het Bartelsluispad met huidige brug is nu de enige verbinding tussen de kern Wormer en de Engewormer. Deze verbinding komt midden in het buurtschap uit en wordt gebruikt door langzaam (recreatief)- en gemotoriseerd verkeer. Met een nieuwe oeververbinding kunnen verkeersstromen gescheiden worden. Gemotoriseerd verkeer wordt via de nieuwe brug geleid. Het Bartelsluispad is dan alleen toegankelijk voor langzaam (recreatief)-verkeer. Hierdoor verbetert niet alleen de verkeersveiligheid en leefbaarheid van het buurtschap, maar wordt ook de verkeersveiligheid en recreatieve beleving van fietsers (en overig langzaam verkeer) vergroot. De komst van de nieuwe brug wordt daarom van groot openbaar belang geacht.
- b. er geen reële andere mogelijkheden zijn en;
Het Bartelsluispad met de bestaande brug (sluis) kan niet worden verbreed in verband met cultuurhistorische waarden en gezien de fysieke ruimte die aanwezig is. Daarbij geldt dat maatregelen aan het Bartelsluispad niet zouden bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid en verkeersveiligheid van het buurtschap. Derhalve zijn er geen alternatieven.
- c. de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd
De nieuwe brug is zo ver mogelijk van bestaande woningen gelegen. Daarbij toont akoestisch onderzoek aan dat er geen negatieve milieu effecten optreden. Daarbij wordt de verkeersstroom in het buurtschap (en daarmee milieu effecten) tot een minimum beperkt.
Blauwe ruimte
Over het gehele plangebied is een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. In deze bestemming zijn beschermende regels ten behoeve van de regionale waterkering opgenomen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.1.
3.2.4 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Wormerland 2025
In de gemeentelijke structuurvisie (vastgesteld 21 oktober 2014) wordt het ruimtelijke beleid op de schaal van de gemeente beschreven. De visie biedt een ruimtelijke vertaling van geldend beleid en huidige ambities voor drie verschillende landschappelijke eenheden binnen de gemeente, namelijk het veenweidegebied, de kernen en linten en de droogmakerijen. De ambitie voor de toekomst van deze drie ruimtelijke entiteiten binnen de gemeente laat zich als volgt vertalen:
- 1. Het veenweidegebied vormt een uniek open landschap met hoge natuurwaarden, waarbinnen recreatie als vanzelfsprekend een belangrijke nevenfunctie betreft. Het veenweidegebied is toegankelijk voor verschillende kleinschalige vormen van extensieve recreatie, passend bij het karakter van het landschap.
- 2. De kernen en de linten liggen op het snijvlak van de droogmakerijen en het veenweidegebied. Wormer vormt de hoofdkern met een uitgebalanceerd voorzieningenniveau in het centrum, een duurzame woon- en werkomgeving en een nieuw dynamisch stedelijk gebied langs de Zaan.
- 3. De droogmakerijen vormen het agrarisch productiegebied voor de gemeente. Agrariërs hebben hier alle ruimte om een duurzame en klimaatbestendige bedrijfsvoering voort te zetten.
Voor het veenweidegebied wordt een driesporenbeleid gevoerd. In een deel van dit gebied ligt het accent op het behoud van het natuurlijk karakter van het veenweidegebied, in een ander deel staat de natuur centraal, waar extensieve vormen van recreatie mogelijk zijn, zonder afbreuk te doen aan de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Ten slotte is er een deel met een overwegend agrarisch karakter, waar natuurbeheer in combinatie met recreatieve functies wordt toegestaan.
Behoud en (door)ontwikkeling van deze structuur van hoofdkern met nevenkernen staat voorop in het ruimtelijke beleid voor de kernen. Wormerland is een aantrekkelijke woongemeente met een diversiteit aan woonmilieus. Zowel het stedelijke en industriële karakter, alsmede het kleinschalig dorpse woonmilieu is vertegenwoordigd. Dit komt door de verscheidenheid aan kernen binnen de gemeente. Het merendeel van de voorzieningen bevindt zich in (het centrum van) de kern Wormer, ze vormt de hoofdkern van de gemeente.
In de droogmakerijen ten slotte staat de agrarische sector centraal, waarbij verbreding en transformatie wordt toegestaan. Er is ruimte voor nieuwe vormen van duurzame energiewinning, zoals zonne-energie en kleinschalige windenergie.
Uitsnede visiekaart Structuurvisie Wormerland 2025
Op de visiekaart van de Structuurvisie Wormerland 2025 is ter plaatse van het plangebied een aanduiding 'aandacht voor verkeersproblematiek Bartelsluis' opgenomen. In de structuurvisie wordt aangegeven dat de smalle brug in Bartelsluis en de eveneens smalle weg Engewormer veel sluipverkeer aan trekken. De gemeenteraad heeft op 17 december 2013 besloten onderzoek te doen naar de haalbaarheid van het vervangen van de Bartelsluisbrug en het maken van een aparte brug. Dit is opgenomen in de uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie. Inmiddels zijn rondom de buurtschap wel verkeerslichten geplaatst, die erin resulteren dat men telkens maar vanuit één richting tegelijkertijd de brug over kan, wat de opstoppingen en gevaarlijke situaties ter plaatse vermindert. Gezien de complexiteit houdt de gemeente aandacht voor deze problematiek.
Toetsing
De verkeersproblematiek in Bartelsluis heeft de aandacht van de gemeente. Inmiddels heeft onderzoek plaatsgevonden naar oplossingsrichtingen voor de verkeersproblematiek in Bartelsluis. Dit heeft er toe geleid dat de gemeenteraad op 17 november heeft ingestemd met de aanleg van een nieuwe brug met bijbehorend tracé ten zuiden van de bestaande brug. Het initiatief leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de Bartelsluisbuurt. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de Structuurvisie Wormerland 2025.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP)
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) wordt het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Wormerland omschreven. Het beleid is er op gericht om de (toekomstige) problemen met betrekking tot het verkeer en vervoer in de gemeente zoveel mogelijk te beperken en waar mogelijk op te lossen. Mogelijk oplossingsrichtingen voor bestaande of te verwachten knelpunten worden in het GVVP nader besproken. Het GVVP schept op hoofdlijnen kaders voor verdere uitwerking en richting geeft voor te nemen maatregelen. Dit betekent dus dat er geen specifieke ruimtelijke en verkeerskundige uitwerkingen in het GVVP worden gemaakt. Pas wanneer sprake is van een concrete unieke situatie worden de geschetste mogelijke oplossingsrichtingen en/of mogelijke detailoplossingen voor wegen en locaties uitgewerkt. Op dat moment zal de gemeente met betrokkenen maatwerk op straat ontwerpen en uitvoeren.
In het GVVP wordt het knelpunt ter plaatse van de Bartelsluisbuurt specifiek benoemd. In het GVVP wordt aangegeven dat veel verkeer van de A7 de snelweg verlaat om via de polders naar Wormer te rijden en omgekeerd. De wegen door de polders zijn er echter niet op gebouwd om veel verkeer af te wikkelen, dit geldt in het bijzonder voor de Bartelsluisbuurt. Deze buurt kenmerkt zich door een hoog cultuurhistorische waarde en omvat circa 11 woningen. De weg door deze buurt is erg smal en doordat bebouwing en beplanting dicht op de weg staan, is de situatie onoverzichtelijk. De weg is bovendien een belangrijke schakel in het fietsnetwerk, met name voor scholieren. Verder maken in de buurt ook voetgangers gebruik van de weg, omdat trottoirs ontbreken.
Al met al wordt de verkeerssituatie in de Bartelsluisbuurt als onveilig ervaren en hoewel de hoeveelheid geregistreerde ongevallen erg klein is, sluiten vorm, functie en gebruik duidelijk niet op elkaar. Daarnaast ondervinden de bewoners overlast van het sluipverkeer. Uit recente tellingen blijkt dat dagelijks circa 3.000 mvt/etm gebruikmaken van de weg. Een dergelijke verkeersintensiteit staat niet in verhouding tot het aantal woningen in deze buurt en de polders De Engewormer en Kalverpolder. Op deze sluiproute bevindt soms zelfs zwaar vrachtverkeer, terwijl dit nadrukkelijk verboden is. De weg door de Engewormer is ook een locatie die uit de ongevalsanalyse naar boven komt. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van verkeerssituaties die zich voordoen in de Bartelsluisbuurt.
Impressies verkeerssituatie in de Bartelsluisbuurt
In het GVVP wordt een onderzoek aangehaald met oplossingen voor het knelpunt. Deze oplossingen hebben betrekking op verkeerskundige ingrepen (o.a. selectieve toegang, inrijverboden en éénrichtingsverkeer). Oplossingen in de vorm van verkeerskundige ingrepen in combinatie met infrastructurele ingrepen worden niet genoemd.
Toetsing
Met voorliggend bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan een oplossing voor het verkeersknelpunt in de Bartelsluisbuurt. Het plan draagt daarmee bij aan de doelstellingen van het GVVP.
3.3 Milieu
3.3.1 Bodem
Algemeen
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.
Toetsing
Het initiatief betreft de realisatie van een brug en de aansluiting van de brug op de ontsluitende wegen ter plaatse van bestaande infrastructuur en groenstroken. De toekomstige functie is daarmee niet milieuhindergevoeliger dan de bestaande functies.
In het kader van het toekomstig gebruik is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Ter bescherming van werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de bodem bij de aanleg van het initiatief, is echter een bodemonderzoek uitgevoerd.
In november 2014 is door Kwinfra Milieu een actualiserend bodem- en asbest in puinonderzoek uitgevoerd1. Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat:
- in de puinhoudende zandige bovengrond tot 0,5 m -mv sterk verhoogde gehalten koper, nikkel en PAK, een matig verhoogd gehalte zink en licht verhoogde gehalten barium, kobalt, kwik, lood, molybdeen, minerale olie en PCB's zijn aangetroffen;
- in de puinhoudende kleiige ondergrond van 0,55 tot 1,05 m -mv een sterk verhoogd gehalte koper en licht verhoogde gehalten kwik, lood, zink, minerale olie, PAK en PCB's zijn aangetroffen;
- in de venige ondergrond van 0,6 tot 2,4 m -mv een sterk verhoogd gehalte koper, een matig verhoogd gehalte lood en licht verhoogde gehalten barium, kwik, zink en PAK zijn aangetroffen;
- zes verzamelmengmonsters van puinhoudende grond zijn geanalyseerd op asbest en in vier verzamelmengmonsters asbest aangetroffen is, maar ruim onder de interventiewaarde;
- vier stukjes asbestverdacht plaatmateriaal zijn geanalyseerd op asbest en deze asbesthoudend zijn;
- in het grondwater licht verhoogde gehalten molybdeen, zink, naftaleen en/of minerale olie zijn aangetroffen.
Op basis van het onderzoek is er op de locatie sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met koper (meer dan 25 m3 grond met gehalten boven de interventiewaarde) waardoor provincie Noord-Holland het bevoegd gezag is. Door de Milieudienst Waterland wordt geconcludeerd dat er milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn voor de geplande graaf- op herinrichtingswerkzaamheden op de locatie.
Geadviseerd wordt om voor de werkzaamheden in de ernstig verontreinigde bodem een BUS-melding in te dienen bij het bevoegd gezag.
Na het verwijderen van vegetatie op de locatie wordt voorgesteld om de locatie te laten inspecteren voor het voorkomen van asbestverdacht plaatmateriaal op het maaiveld en dit na aantreffen te laten verwijderen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal wel een BUS-melding worden ingediend in verband met de aanwezige bodemverontreiniging.
- 1. Kwinfra Milieu, 6 november 2014, Actualiserend bodem- en asbest in puinonderzoek, rapportnr. 14124rap
3.3.2 Geluid
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Door de Milieuadviseur is in maart 2016 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd2. In het onderzoek wordt onderzocht wat de gevolgen van de realisatie van de brug op de omliggende geluidsgevoelige objecten (woningen) zijn.
Zowel de Engewormer als de nieuwe brug krijgen een 30 km-regime. Formeel gelden de normen uit de Wgh niet voor 30 km-wegen. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen gebruik gemaakt voor de normen uit de Wgh voor een wegreconstructie. Deze normen gelden voor een aanpassing van een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.
Door de aanleg van de nieuwe brug is de toename van de geluidsbelastingen minder dan 2 dB (onafgerond 1,50 dB). Wanneer een wegaanpassing zorgt voor een toename van de geluidsbelastingen van minder dan 2 dB (onafgerond 1,50 dB), is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh.
Door deze beperkte toename van de geluidsbelastingen wijzigt het akoestische klimaat niet bij de woningen en is de toename acceptabel.
Bij de woningen bij de huidige brug (Engewormer 6, 7 en 8 en Zaandammerpad 1) nemen de hoogste geluidsbelastingen sterk af door de realisatie van de nieuwe brug. Bij deze woningen is sprake van een sterke verbetering van het akoestische klimaat.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
- 2. De Milieuadviseur, 24 maart 2016, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bartelsluisbrug, projectnr. 16004
3.3.3 Luchtkwaliteit
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Het initiatief betreft de realisatie van een brug en de aansluiting van de brug op de ontsluitende wegen. Het initiatief ziet toe op een verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de Bartelsluisbuurt. Het initiatief heeft niet tot doel om de capaciteit van de verbinding tussen de Veerdijk en de Engewormer te vergroten. Om die reden kan de brug, net als de bestaande brug, toekomstig ook maar in één richting tegelijkertijd worden gebruikt. Het aantal verkeersbewegingen zal in de toekomst niet significant toenemen. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Er is geen sprake van een significante blootstellingsduur ter plaatse van het plangebied. Daarnaast worden er geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
3.3.4 Externe veiligheid
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven.
Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)
Het initiatief betreft de realisatie van een brug en de aansluiting van de brug op de ontsluitende wegen. Binnen het plangebied worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Hierdoor neemt het groepsrisico ter plaatse van het plangebied niet toe. Nadere toetsing van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Over de brug en het nieuwe tracé zal geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Er wordt daarmee met de uitvoering van dit plan geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
3.4 Water
3.4.1 Beleid
Rijksbeleid
Op het gebied van water is er beleid en regelgeving op Europees en rijksniveau, zoals de Kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan. De doelstellingen en uitgangspunten van dit beleid zijn niet rechtstreeks van toepassing op dit bestemmingsplan, maar krijgen hun doorwerking in het beleid van de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterprogramma 2016-2021
Het waterprogramma betreft één plan met een reeks aan maatregelen, activiteiten, prioriteiten en samenwerkingsplannen van het Hoogheemraadschap voor de periode 2016-2021.
In het Waterprogramma 2016 – 2021 wordt antwoord gegeven op de vragen:
- Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier?
- Welke benadering wordt daarvoor gekozen?
- En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) presenteert in het Waterprogramma het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die ze in de periode 2016 – 2021 gaan uitvoeren. Het Hoogheemraadschap bouwt voort op de regionale Deltavisie en verankert de landelijke Deltabeslissingen. Met dit Waterprogramma wordt richting gegeven aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Dat is nodig, want de klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2009
De keur bevat regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en watergangen. De regels hebben tot doel watersystemen in stand te houden en waterstaatswerken goed te laten functioneren. Daarvoor zijn in de keur verplichtingen en verbodsbepalingen opgenomen. Op grond van de keur zijn binnen de begrenzingen van het waterstaatswerk en de beschermingszone bepaalde handelingen verboden. Voor geplande werkzaamheden die plaats vinden binnen deze zones moet vooraf contact gezocht worden met het hoogheemraadschap. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden moet een watervergunning worden aangevraagd.
Momenteel bereidt het Hoogheemraadschap de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016 voor. De nu geldende keur uit 2009 wordt geheel vervangen. Aanpassing is nodig vanwege wetswijzigingen die in de tussenliggende tijd hebben plaatsgevonden, maar ook om overbodige regels te schrappen. Verder wordt de keur meer in overstemming gebracht met de keuren van andere waterschappen. Naar verwachting zal de nieuwe keur in het najaar van 2016 worden vastgesteld.
3.4.2 Situatie plangebied
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit twee oevers met tussenliggend oppervlaktewater (de Zaan). Aan beide zijden van het oppervlaktewater loopt een regionale waterkering. Op de navolgende afbeelding wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de waterkering weergegeven (leggerkaart). Op de afbeelding zijn de verschillende zones opgenomen die voortkomen uit de keur van het Hoogheemraadschap (kernzone, waterstaatswerk, beschermingszone en profiel van vrije ruimte).
Uitsnede leggerkaart regionale waterkering
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels onverhard. De oever aan de westzijde van het plangebied is deels verhard in de vorm van wegen (Veerdijk) en een los- en laadkade. In de huidige situatie is circa 400 m2 van het plangebied verhard.
Toekomstige situatie
Verharding en compenserende maatregelen
Het initiatief betreft de realisatie van een brug en de aansluiting van de brug op de ontsluitende wegen. In de toekomst wordt maximaal circa 1.500 m2 van het plangebied verhard. De toename van het verhard oppervlak bedraagt daarmee maximaal circa 1.100 m2.
Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat compensatie van de toename van verhard oppervlak niet noodzakelijk is bij voorliggend initiatief, zolang er geen sprake is van demping van oppervlaktewater. Het plan voorziet niet in demping van oppervlaktewater. Dit zal ook als eis worden gesteld bij de verdere uitwerking van het plan.
Beheer en onderhoud waterlopen
Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen zijn vergunningplichtig, omdat deze invloed kunnen hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij aanleg of aanpassing van waterlopen is het belangrijk om rekening te houden met de bereikbaarheid voor onderhoud van zowel de nieuwe als bestaande waterlopen.
Voor de realisatie van de brug en de aansluiting van de brug op de ontsluitende wegen moet een watervergunning worden aangevraagd. Dit zal in overleg met het Hoogheemraadschap gebeuren.
De weg Engewormer is in beheer van het Hoogheemraadschap. Het initiatief heeft niet tot doel om de capaciteit van de verbinding tussen de Veerdijk en de Engewormer te vergroten. Om die reden kan de brug, net als de bestaande brug, toekomstig ook maar in één richting tegelijkertijd worden gebruikt. Het aantal verkeersbewegingen op de Veerdijk en de Engewormer zal in de toekomst niet significant toenemen.
3.4.3 Watertoets
Algemeen
De watertoets is in feite geen 'toets', maar een proces waarbij de waterbeheerder samenwerkt met de overheid die verantwoordelijk is voor een ruimtelijk plan. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerder actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening.
Meestal is het waterschap de waterbeheerder, maar soms moeten ook andere waterbeheerders worden betrokken bij de planvorming (bijvoorbeeld Rijkswaterstaat). De watertoets heeft betrekking op alle ruimtelijke plannen en besluiten (onder andere bestemmingsplannen, structuurvisies en omgevingsvergunningen voor bouwen of gebruik waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan).
Toets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit hoogheemraadschap de website www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het hoogheemraadschap geconcludeerd dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd3. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in overleg met de initiatiefnemer wil bespreken hoe in het plan rekening kan worden gehouden met de waterhuishoudkundige belangen. De ingevulde watertoets is als bijlage 4 bijgevoegd.
Het bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt aan het Hoogheemraadschap toegezonden om het Hoogheemraadschap in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.
Overleg
Het Hoogheemraadschap heeft in een vooroverlegreactie laten weten positief tegenover het plan te staan. Zie hiervoor tevens paragraaf 5.1.
- 3. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, 15 maart 2016, watertoets, dossiercode 20160315-12-12623
3.4.4 Wateraspecten in regels en verbeelding
Het plangebied is gelegen nabij de regionale waterkering voor de Zaan. In de bestemmingsplanregels heeft de beschermingszone van deze kering op de verbeelding de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gekregen. In de regels zijn aan deze dubbelbestemming beschermende regels verbonden.
3.4.5 Conclusie
De uitvoering van het plan leidt niet tot negatieve gevolgen op de waterhuishouding ter plaatse. Het initiatief zal in overleg met het Hoogheemraadschap verder worden uitgewerkt. Voor de uitvoering van het bestemmingsplan zal een Watervergunning worden aangevraagd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.5 Cultuurhistorie En Archeologie
3.5.1 Archeologie
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet (2016) is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
In de Archeologienota Wormerland 2010 wordt het beleid van de gemeente ten aanzien van archeologie beschreven. Volgens de navolgende uitsnede van de archeologische waardenkaart moeten bij het oostelijk deel van het plangebied bij ingrepen groter dan 100 m2 archeologische maatregelen worden getroffen.
Archeologische waardenkaart
Omdat het ontwerp van de brug en de exacte ligging van het tracé in een later stadium bepaald, is het nog niet precies duidelijk wat de omvang en de locatie van de bodemingrepen zullen zijn.
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is het gemeentelijk archeologiebeleid in dit bestemmingsplan verwerkt. Op de verbeelding en in de regels is een, bij de verwachtingswaarde passende, dubbelbestemming voor archeologie opgenomen (Waarde - Archeologie 1). Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen de toekomstige bodemingrepen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
3.5.2 Cultuurhistorie
Algemeen
Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.
Toetsing
Voor wat betreft de toetsing voor wat betreft het aspect cultuurhistorie wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
3.6 Flora En Fauna
3.6.1 Algemeen
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
3.6.2 Toetsing
In september 2015 is door een flora- en fauna onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied4. Dit onderzoeksrapport is als bijlage 3 bij het bestemmingsplan opgenomen. De conclusies uit het onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in, maar wel nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied 'Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder'. Dit beschermde gebied is op de navolgende afbeelding in het geel weergegeven en ligt hemelsbreed op ongeveer 450 m ten zuidoosten van het plangebied.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Het initiatief betreft de realisatie van een brug en de aansluiting van de brug op de ontsluitende wegen. Het initiatief ziet toe op een verbetering van de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de Bartelsluisbuurt. Het initiatief heeft niet tot doel om de capaciteit van de verbinding tussen de Veerdijk en de Engewormer te vergroten. Om die reden kan de brug, net als de bestaande brug, toekomstig ook maar in één richting tegelijkertijd worden gebruikt. Het aantal verkeersbewegingen zal in de toekomst niet significant toenemen. De functie van het gebied wordt daarmee niet wezenlijk aangetast. Zowel directe als indirecte negatieve effecten van het initiatief op het beschermde gebied zijn, gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot het plangebied, niet te verwachten. Nader onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Het plangebied ligt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde gebied dat als EHS is aangewezen, ligt op circa 100 m ten oosten van het plangebied. De EHS kent geen externe werking. Nadere toetsing in het kader van de EHS is dan ook niet noodzakelijk. Op de navolgende afbeelding is in het groen de gebieden die zijn aangewezen als EHS weergegeven.
EHS-gebieden in de omgeving van het plangebied
Soortenbescherming
Flora
Met betrekking tot de aanwezige flora zijn geen (strikt) beschermde plantensoorten aangetroffen binnen het plangebied. Gezien de aanwezige begroeiing en terreintypen, wordt niet verwacht dat (strikt) beschermde plantensoorten aanwezig zijn binnen het plangebied.
Een ontheffingsaanvraag of nader onderzoek naar beschermde plantensoorten in het kader van de Flora- en faunawet is dan ook niet aan de orde.
Vogels
Op en langs het plangebied zijn een aantal algemene broedvogels aangetroffen en te verwachten. Voor alle beschermde inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen5 uitgevoerd mogen worden. Handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn eveneens niet toegestaan. Nestlocaties van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw worden gezien als een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats. Voor de verstoring van deze verblijfplaatsen en belangrijk leef- of foerageergebied is ook buiten het broedseizoen een ontheffing noodzakelijk. Aan of direct rondom de planlocatie zijn echter geen vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats of sporen die wijzen op hun aanwezigheid waargenomen. Met de voorgenomen sanering van het projectgebied wordt dan ook niet verwacht dat nesten of het leefgebied van vogelsoorten met een jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaats worden verstoord.
Nader onderzoek of de aanvraag tot ontheffing voor (één van) deze soorten is dan ook niet aan de orde.
Vleermuizen
In het onderzoeksgebied zijn geen (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen in de te kappen bomen. Voor de sanering van het terrein aan de oostzijde van het plangebied is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor het verstoren of verwijderen van een vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen dan ook niet aan de orde.
Met betrekking tot het onderzoeksgebied kan aan de hand van de waarnemingen tevens worden geconcludeerd dat het onderzoeksgebied beperkt van belang is als foerageergebied voor vleermuizen. Tevens blijkt zowel de Zaan als ook de aansluiting op de ringvaart geen functie te hebben als vliegroute of belangrijk foerageergebied voor (meer)vleermuizen. Voor de realisatie van de brug tussen de Veerdijk en de Engewormer, is dan ook geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
Overige zoogdieren
Met betrekking tot de overige zoogdiersoorten worden uitsluitend algemeen voorkomende beschermde soorten zoogdieren verwacht binnen de onderoekslocatie. De polder Westzaan en het Womer- en Jisperveld & Kalverpolder, zijn bekend als belangrijk leefgebied is voor de noordse woelmuis en waterspitsmuis. Voor deze strikt beschermde soorten geldt echter dat geschikt leefgebied binnen het onderzoeksgebied ontbreekt.
Een nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag voor deze soorten is hiermee niet aan de orde.
Voor algemeen voorkomende beschermde soorten geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht bij een ruimtelijke ontwikkeling. Echter is wel de algehele zorgplicht, zoals bedoeld in de Flora- en faunawet, van toepassing. Het verwijderen van bosschages kan bijvoorbeeld een negatief effect hebben op aanwezige zoogdieren. Geadviseerd wordt deze buiten het voortplantingsseizoen (april/mei t/m augustus) te verwijderen en voordat soorten zoals egel in winterslaap (november – maart/april) gaan.
Vissen en amfibieën
Met het visonderzoek aan de oevers van de projectlocatie zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. Op de stenige oevers is uitsluitend de exotische zwartbekgrondel aangetroffen. Verder langs de Zaan en de ringvaart zijn in de rietoevers enkele algemene soorten gevangen. De constatering van vele brakwater aasgarnalen aan de oeverzones geeft al aan dat het water vrij zilt is en mogelijk ook hierdoor beperkt geschikt als leefgebied voor beschermde soorten als bittervoorn en kleine modderkruiper.
Voor de beoogde werkzaamheden in en aan het water is een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet dan ook niet aan de orde.
Met betrekking tot algemeen voorkomende beschermde amfibieën is in het kader van de zorgplicht aan te bevelen om het terrein vrij te maken en af te graven voordat volwassen exemplaren in winterslaap gaan (november). Hierbij zijn amfibieën veelal inactief en kunnen zij niet tijdig wegkomen. Aan de hand van recente verspreidingsgegevens is verder bekend dat de strikt beschermde rugstreeppad voorkomt in de omgeving van het plangebied. Echter kan aan de hand van de aanwezige habitattypen het voorkomen van rugstreeppad in het plangebied worden uitgesloten. Een ontheffingsaanvraag met betrekking tot rugstreeppad is dan ook niet aan de orde. Echter is de rugstreeppad een zogeheten pionierssoort. Als zodanig is de soort dan ook in staat om in korte tijd nieuw ontstane voortplantingswateren te koloniseren. Geschikte voortplantingswateren bestaan uit ondiepe, tijdelijke wateren, waarin predatie van eieren en larven veel lager is. Door het ontgraven van het terrein in verband met de sanering, kan een dergelijk situatie ontstaan. Indien met de werkzaamheden rugstreeppad wordt aangetroffen is een ontheffingsaanvraag alsnog noodzakelijk. Geadviseerd wordt om de saneringswerkzaamheden uit te voeren buiten de voortplantingsperiode van deze soort. Bij realisatie van de nieuwe oeververbinding is eveneens aan te raden rekening te houden met het voorkomen van rugstreeppad in de omgeving van het plangebied. Met betrekking tot rugstreeppad kunnen dan maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de soort zich vestigt binnen het plangebied. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van een amfibieraster rondom het plangebied of te voorkomen dat geschikte voortplantingswateren (tijdelijke, ondiepe wateren /plassen) ontstaan binnen het werkterrein.
Overige beschermde soorten
Met uitzondering van ringslang, kunnen aan de hand van de huidige verspreidingsgegevens andere strikt beschermde soorten worden uitgesloten in het plangebied. Echter ontbreekt in het plangebied geschikt leefgebied voor de ringslang. Nader onderzoek naar het voorkomen van andere soorten is dan ook niet noodzakelijk.
- 4. Bureau Aandacht Natuur, 4 september 2015, Flora- en faunaonderzoek Realisatie Oeververbinding Bartelsluis te Wormer
- 5. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Doorgaans gaat het hierbij om de periode van 15 maart t/m 15 juli.
3.6.3 Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
3.7 Verkeer En Parkeren
3.7.1 Verkeer
In de Bartelsluisbuurt is sprake van een hoge (auto)verkeersintensiteit ten opzichte van de capaciteit van de aanwezige infrastructuur. Dit zorgt voor onveilige situaties en overlast.
Om de verkeersveiligheid en de leefbaarheid van de Bartelsluisbuurt te verbeteren wordt een nieuwe brug gerealiseerd tussen de Engewormer en de Veerdijk. Hierdoor hoeft het verkeer tussen de Engewormer en de Veerdijk niet langer door de Bartelsluisbuurt en over de bestaande brug te gaan. De Bartelsluisbuurt wordt daarbij autoluw gemaakt. Het Bartelsluispad mag in de toekomst niet langer door autoverkeer worden gebruikt.
Het initiatief heeft niet tot doel om de capaciteit van de verbinding tussen de Veerdijk en de Engewormer te vergroten. Om die reden kan de brug, net als de bestaande brug, toekomstig ook maar in één richting tegelijkertijd worden gebruikt. Dit wordt bereikt door het verkeer door middel van een dosering met verkeerslichten te leiden en een wegprofiel toe te passen dat passend is bij gebruik van maar één richting tegelijk.
Daarnaast blijven ook de juridische beperkingen voor vrachtverkeer gestand. De maatregelen hebben als doel om te voorkomen dat de Bartelsluisbrug meer verkeer te verwerken krijgt dan in de huidige situatie het geval is. Door de instelling van een 30 km zone is het aantal voertuigen met 400 mvt per etmaal gedaald.
Het aantal verkeersbewegingen zal in de toekomst niet significant toenemen.
3.7.2 Parkeren
In dit plan is geen sprake van ontwikkelingen met een parkeerbehoefte.
3.7.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied. Door de uitvoering van het bestemmingsplan verbetert de verkeerssituatie ter plaatse van het plangebied.
3.8 Economische Haalbaarheid
De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een initiatief van de gemeente. De kosten verband houdend met deze herziening, alsmede met de uitvoering ervan, komen voor rekening van de gemeente. Hiervoor is door de gemeenteraad in de raadsvergadering van 17 november 2015 krediet beschikbaar gesteld.
De economische uitvoerbaarheid wordt daarom geacht te zijn aangetoond.
Hoofdstuk 4 Juridische Planaspecten
4.1 Algemeen
4.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- Via een dubbelbestemming
Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen. - Via een aanduiding
Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
- 4. Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
4.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen en dubbelbestemmingen voor:
Artikel 3 Groen
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
Verder zijn bijbehorende bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan, zijnde wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen, met inachtneming van de keur van het waterschap, en onbebouwde gronden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
Artikel 4 Verkeer
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer, bruggen, parkeer- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
Ten behoeve van de bestemming mogen gebouwen geen gebouw zijnde worden gebouwd. Gebouwen mogen niet gerealiseerd worden.
Artikel 5 Water
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers.
Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan met een maximale bouwhoogte van 8 m. Voor het overige mogen geen gebouwen worden gerealiseerd.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
De bestemming is opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Waterstaat - Waterkering
De bestemming is opgenomen voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
4.2.2 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Hoofdstuk 5 Procedure
5.1 Vooroverleg
Het conceptbestemmingsplan Bartelsluisbrug is in het kader van vooroverleg aan de gemeentelijke overlegpartners voorgelegd. De overlegpartners konden van 13 mei 2016 tot en met 10 mei 2016 een reactie op het conceptbestemmingsplan indienen.
De ontvangen reacties zijn in vooroverlegnota samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. In de nota is weergegeven of en op welke manier het plan is gewijzigd naar aanleiding van de binnengekomen reacties. De vooroverlegnota is als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
5.2 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Bartelsluisbrug' heeft vanaf 7 juli 2016 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn acht zienswijzen naar voren gebracht.
De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (bijlage 6). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is verklaard en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. Daarnaast enkele ondergeschikte ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De ambtshalve wijzigingen zijn eveneens in de nota van zienswijzen opgenomen.
Bijlage 1 Actualiserend Bodem- En Asbest In Puinonderzoek
Bijlage 1 Actualiserend bodem- en asbest in puinonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 3 Flora- en faunaonderzoek