KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Regels Besluitvlakken
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 5 Centrum
Artikel 6 Gemengd
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Maatschappelijk - Onderwijs
Artikel 11 Maatschappelijk - Zorginstelling
Artikel 12 Recreatie
Artikel 13 Sport
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Wonen - Garageboxen
Artikel 17 Leiding - Gas
Artikel 18 Leiding - Riool
Artikel 19 Leiding - Water
Artikel 20 Waarde - Archeologie
3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelregel
Artikel 22 Algemene Bouwregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Besluitgebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken En Structuur Van De Beheersverordening
1.5 Leeswijzer
2 Gebiedsbeschrijving
3 Beleid
3.1 Europees Beleid
3.2 Rijksbeleid En Relevante Wet- En Regelgeving
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieu
4.2 Waterhuishouding
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4 Kabels En Leidingen
5 Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Opzet Van De Regels
6 Financiële Uitvoerbaarheid
7 Handhavingsparagraaf
8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Inspraak Conform De Gemeentelijke Inspraakverordening
8.2 Ambtshalve Wijzigingen

Nieuwenhagen Lichtenberg

Beheersverordening - Gemeente Landgraaf

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

de beheersverordening 'Nieuwenhagen-Lichtenberg ’ van de Gemeente Landgraaf .

1.2 beheersverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0882.BVLICHTENBERG02001-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan horeca verwante bedrijvigheid:

het exploiteren van een gebouw als amusementshal, speelautomatenhal, bingozaal of discotheek.

1.4 aaneengebouwd:

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa, bestaande uit drie of meer aan elkaar gebouwde grondgebonden hoofdgebouwen.

1.5 aangebouwd bijgebouw:

een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.7 afhankelijke woonruimte:

een relatief zelfstandige (in de vorm van eigen toegang en eigen woonvoorzieningen) woonvorm in een (bij-)gebouw dat ten aanzien van de ligging een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw, maar daaraan in functioneel opzicht ondergeschikt is. Er woont één huishouden op het bouwperceel waarbij een gedeelte van dat huishouden in de afhankelijke woning is gehuisvest. Er is dus nooit en te nimmer sprake van een zelfstandige extra woning op het bouwperceel.

1.8 afrastering:

opdelingsobject ten behoeve van scheiding van percelen en/of gebieden.

1.9 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwvlak, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.13 bed en breakfast:

een overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed en breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt geëxploiteerd door de eigenaren van het betreffende huis.

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van activiteiten vallend onder geluidhinder veroorzakende inrichtingen als bedoeld in het Bor, bijlage I, onderdeel D.

1.15 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentverzorging, waarvan de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 2 bij de regels voor een overzicht met bedrijfsmatige activiteiten aan huis).

1.16 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte.

1.17 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.18 begane grond:

  1. de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging; ook dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is;
  2. hoogteverschillen in het terrein: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.19 begeleid wonen:

een begeleidingsvorm voor personen met een beperking of voor personen met een bijzondere zorgvraag die zelfstandig wonen of zelfstandig willen gaan wonen en daarbij extra ondersteuning krijgen.

1.20 beperkt kwetsbaar object:

(kwetsbaar) object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b. van het Bevi.

1.21 beroepsmatige activiteiten aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage van de regels voor een overzicht met beroepsmatige activiteiten aan huis).

1.22 Besluit omgevingsrecht:

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.23 besluitgebied:

het object besluitgebied, is het werkingsgebied van een beheersverordening.

1.24 besluitsubvlak:

het object besluitsubvlak is een gebied, geometrisch vastgelegd binnen een object besluitgebied, met een inhoudelijke relatie met een of meer bovenliggende geometrisch vastgelegde objecten besluitvlak of andere objecten besluitsubvlak en heeft geen directe inhoudelijke relatie met het hele werkingsgebied van het gebiedsbesluit (het object besluitgebied).

1.25 besluitsubvlakgrens:

de grens van een besluitsubvlak indien het een vlak betreft.

1.26 besluitvlak:

het object besluitvlak is een gebied, geometrisch vastgelegd binnen een object besluitgebied, dat zelfstandige eigenschappen heeft (bijvoorbeeld daaraan gekoppelde regels).

1.27 besluitvlakgrens:

de grens van een besluitvlak.

1.28 bestaand:

bestaand overeenkomstig het overgangsrecht van de beheersverordening, aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening.

1.29 Bevi:

het Besluit externe veiligheid inrichtingen dat op 27 mei 2004 in werking is getreden.

1.30 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.31 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.32 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.33 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen, die op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggen - onder nagenoeg gelijke hoogte wordt verstaan een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt) - zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van onderbouwen, zolders en kappen en met een maximale hoogte van 3,20 meter voor woningen en 4,50 meter voor andere gebouwen.

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.37 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.38 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.39 bungalow:

een woning, bestaande uit verblijfsruimten en niet-verblijfsruimten op de begane grond met al dan niet een kelder.

1.40 carport:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen, met ten minste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.41 consumentverzorging:

het bedrijfsmatig verrichten van op publiek gerichte dienstverlening, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus.

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.43 dienstverlening:

het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of adminstratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalon, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

1.44 dienst-/bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.

1.45 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover de beheersverordening de inrichting niet verbiedt.

1.46 extensief recreatief medegebruik:

vormen van recreatief medegebruik dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en met uitsluiting van recreatief nachtverblijf.

1.47 garage:

een gebouw, bedoeld als stallinggelegenheid voor motorvoertuigen, met ten minste een dak en minimaal voorzien van twee wanden, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.49 gelijke hoogte:

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 meter (gemeten op het laagste punt).

1.50 gestapeld gebouw:

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

1.51 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

1.52 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven of instellingen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden.

1.53 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.54 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.55 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt.

1.56 horeca van categorie 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die al dan niet ter plaatse genuttigd kunnen worden. Het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie is toegestaan. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfoodzaak, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant; met inbegrip van bijbehorende terrassen.

1.57 horeca van categorie 3:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, en/of het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, koffie en/of theeschenkerij, juice- en healthbar; met inbegrip van bijbehorende terrassen.

1.58 horeca van categorie 4:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning).

1.59 horeca van categorie 5:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers, niet zijnde bed & breakfast.

1.60 jongeren ontmoetingsplek (jop):

een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte voor jongeren bedoelde openbare locatie, al dan niet met voorzieningen en/of bouwwerken en gebouwen.

1.61 kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.62 kantine:

een drink- en eetgelegenheid ondergeschikt aan de hoofdfunctie behorende bij de bestemming (waaronder bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties). De prijzen van consumpties zijn veelal lager omdat de organisatie/vereniging geen winstoogmerk heeft.

1.63 kantoor/praktijkruimte:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard, (para) medische en/of ontwerptechnische arbeid.

1.64 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.65 kwetsbaar object:

(kwetsbaar) object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l. van het Bevi.

1.66 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.67 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.68 maatschappelijke doeleinden:

voorzieningen ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccommodaties, medisch-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies (waaronder knutselverenigingen).

1.69 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.70 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. Degene die mantelzorg ontvangt is (niet zelfstandig) woonachting in het hoofdgebouw dan wel in een vrijstaande doch afhankelijke woning.

1.71 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.72 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.73 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.74 onderbouw:

(een gedeelte van) een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven maaiveld is gelegen.

1.75 ondergeschikt:

in omvang gering en niet zelfstandig uitgeoefend.

1.76 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf.

1.77 openbaar gebied:

dat deel van het grondgebied dat voor een ieder nagenoeg vrij toegankelijk is.

1.78 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.79 opslag:

het tijdelijk of permanent opslaan van goederen en/of grondstoffen.

1.80 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met ten minste een dak en niet of slechts aan twee zijden voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.81 peil:

  1. bij gebouwen: hoogte van de afgewerkte vloer van de begane grond;
  2. bij bouwwerken geen gebouwen zijnde: de voet van het bouwwerk.

1.82 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.83 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, ondergeschikt ten opzichte van de hoofdfunctie behorende bij de bestemming, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.84 risicovolle inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Bevi.

1.85 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.86 schoolwoning:

een woning die, al dan niet tijdelijk, dienst doet als klaslokaal ten behoeve van het onderwijs van een nabijgelegen onderwijsinstelling en die geschikt is om, na het vervallen van de onderwijsfunctie, om te vormen tot reguliere woning.

1.87 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.88 speelvoorziening:

voorziening in de woonomgeving, die er op gericht is speel- en recreatiemogelijkheden buiten te bieden, gericht op de leeftijdscategorie tot 18 jaar.

1.89 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.90 straatmeubilair:

openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloem- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering en andere hiermee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.91 tuin:

niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en de bestemming deze inrichting niet verbiedt, met uitzondering van dat deel dat ingevolge artikel 1.43 als erf is aangewezen;

1.92 twee-aaneengebouwd:

een gebouw, deel uitmakend van een bouwmassa bestaande uit maximaal twee hoofdgebouwen, waarvan de hoofdbebouwing aan maximaal één zijde grenst / aansluit aan een ander hoofdgebouw.

1.93 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het (hoofd-)gebouw vormt. De voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn wordt gelijkgesteld met de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in de Wabo. In hoeksituaties is sprake van maar één voorgevel.

1.94 verkoopvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.95 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het (hoofd-)gebouw vormt. De voorgevel van het hoofdgebouw of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn wordt gelijkgesteld met de voorgevelrooilijn zoals bedoeld in de Wabo. In hoeksituaties is sprake van maar één voorgevel.

1.96 vrijstaand:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw niet grenst of aansluit aan andere hoofdgebouwen.

1.97 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming en functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.98 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.99 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.100 woning/wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

1.101 zaalaccommodatie:

geheel van ruimten die beschikbaar worden gesteld ten behoeve van bijeenkomsten en waarbij de aanwezigen gebruik kunnen maken van horecafaciliteiten. Hieronder worden ook een bingozaal en feestzaal begrepen.

1.102 zorgvoorziening:

bebouwing bestaande uit woningen in combinatie met maatschappelijke voorzieningen en ondersteunende woonzorgfuncties in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze woningen zoals voorzieningen in functies in het kader van de gezondheidszorg en kleinschalige ondergeschikte detailhandel en horeca.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

horizontaal tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bedrijfsvloeroppervlak:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van een goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte en breedte van een bouwwerk:

horizontaal tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 het verkoopvloeroppervlak:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de detailhandelsactiviteiten.

2.10 het bruto vloeroppervlak van een woning:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor de woonfunctie.

2.11 Uitzondering:

De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, erkers, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen, balustrades en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen mits de besluitvlakgrens, de gevel (zijnde voor-, zij- of achtergevel) van het hoofdgebouw of de aangegeven gevellijn met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.

2 Regels Besluitvlakken

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 3 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
    1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
    2. risicovolle inrichtingen.
en tevens voor:
  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 3 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1, 2 en 3.1, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'bedrijf van categorie 3.1' (b≤3.1);
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (vml);
  3. een tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'tuincentrum' (tc);
  4. een nutsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'nutsbedrijf' (nb);
en daarbij behorende:
  1. erven;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  4. groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4.1 sub a ten behoeve van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen als ondergeschikt niet zelfstandig onderdeel van het bedrijf, tot een maximum van 10% van het bedrijfsvloeroppervlak en nooit meer dan 500 m² bedrijfsvloeroppervlak, mits de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. nutsvoorzieningen;
en daarbij behorende:
  1. ondergrondse leidingen;
  2. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Centrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'detailhandel' (dh);
  2. (publiekaantrekkende) dienstverlening;
  3. consumentverzorging;
  4. horeca van categorie 1, 2 en 3, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'horeca van categorie 1, 2 en 3' (h=1-2-3);
  5. kantoor;
  6. maatschappelijke doeleinden;
  7. wonen in de vorm van vrijstaande en gestapelde woningen;
en daarbij behorende
  1. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, toegelaten overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 4.3;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen
  2. kantoor;
  3. horeca van categorie 2;
  4. consumentverzorging;
en tevens voor:
  1. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'detailhandel' (dh);
  2. een discotheek, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'horeca van categorie 4' (h=4);
  3. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, toegelaten overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 4.3;
met daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en verhardingen;
  2. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

6.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen en groenvoorzieningen;
  2. verkeer in de vorm van parkeerplaatsen en fiets- en voetpaden;
en tevens voor:
  1. een jongeren ontmoetingsplek, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'jongeren ontmoetingsplek' (jop);
  2. een archeologisch monument, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van waarde - archeologisch monument' (swr-am);
en daarbij behorende:
  1. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. straatmeubilair;
  5. kunstobjecten;
  6. geluidwerende voorzieningen;
  7. hondenuitlaatplaatsen.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horeca van categorie 2;
en tevens voor:
  1. horeca van categorie 3 alsmede een zaalaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van horeca - zaalaccommodatie' (sh-za);
en daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als horeca, met uitzondering van horeca van categorie 2 en horeca van categorie 3 alsmede een zaalaccommodatie ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van horeca - zaalaccommodatie' (sh-za).

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke doeleinden;
en tevens voor:
  1. een pastorie, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van maatschappelijk - pastorie' (sm-p);
  2. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'begraafplaats' (bp);
  3. een scouting, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting' (sm-sc);
en de daarbij behorende:
  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. toegangswegen, tuinen, erven en verhardingen;
  3. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  4. parkeervoorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 9 lid 2.3 bepaalde voor de bouw van een erfafscheiding met een bouwhoogte tot maximaal 3,00 meter, mits:
  1. dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  3. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk wordt gedaan.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Maatschappelijk - Onderwijs

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Onderwijs' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. educatieve doeleinden;
en tevens voor:
  1. sociaal culturele doeleinden, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van maatschappelijk - sociaal culturele doeleinden' (sm-scd);
  2. kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang' (sm-ko);
en de daarbij behorende:
  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. toegangswegen, tuinen, erven en verhardingen;
  4. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  5. parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2.3 sub b onder 1 voor de bouw van een erfafscheiding achter de voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken lijn en binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk gebied mits:
  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan

Artikel 11 Maatschappelijk - Zorginstelling

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Zorginstelling' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een zorgvoorziening met bijbehorende wooneenheden gerelateerd aan deze zorgvoorziening;
  2. ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horecavoorzieningen ten dienste van de bestemming;
en tevens voor:
  1. een kinderboerderij, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'kinderboerderij' (kb);
en de daarbij behorende:
  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. toegangswegen, tuinen, erven en verhardingen;
  4. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  5. parkeervoorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2.3 sub b onder 1 voor de bouw van een erfafscheiding achter de voorgevel of de in het verlengde daarvan getrokken lijn en binnen een afstand van 1,00 meter tot het openbaar toegankelijk gebied mits:
  1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse geen afbreuk worden gedaan

11.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Recreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'volkstuin' (vt);
en daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. verhardingen, uitsluitend ten behoeve van toegangswegen, toegangspaden, verblijfsgebied en parkeren;
  3. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Artikel 13 Sport

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. sportactiviteiten;
en tevens voor:
  1. een kantine, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van sport - kantine' (ss-k);
en daarbij behorende:
  1. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen.

13.2 Bouwregels

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen gebruikt worden voor:
  1. voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals (on-, half- en verharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
en daarbij behorende:
  1. geluidsbeperkende voorzieningen;
  2. groen- en speelvoorzieningen, bermen en waterlopen;
  3. voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  4. wildpassages.

14.2 Bouwregels

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen waarbij:
  1. ter plaatse van het besluitsubvlak 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan;
  2. ter plaatse van het besluitsubvlak 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
  3. ter plaatse van het besluitsubvlak 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  4. ter plaatse van het besluitsubvlak 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan;
  5. ter plaatse van het besluitsubvlak 'specifieke bouwaanduiding - bungalow' uitsluitend bungalows zijn toegestaan;
en tevens voor:
  1. een bedrijf tot en met categorie 2 van bijlage 3 (Staat van Bedrijfsactiviteiten), uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'bedrijf' (b);
  2. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'detailhandel' (dh);
  3. dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'dienstverlening' (dv);
  4. horeca van categorie 2, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'horeca van categorie 2' (h=2);
  5. horeca van categorie 3, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'horeca van categorie 3' (h=3);
  6. een kap- en schoonheidssalon, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van dienstverlening - kap- en schoonheidssalon' (sdv-ks);
  7. twee schoolwoningen op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'onderwijs' (on);
  8. begeleid wonen, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'specifieke vorm van maatschappelijk - begeleid wonen' (sm-bw);
  9. een onderdoorgang, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak 'onderdoorgang' [ond];
en daarbij behorende:
  1. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, toegelaten overeenkomstig artikel 15 lid 4.2;
  2. mantelzorg, toegelaten overeenkomstig artikel 15 lid 4.4;
  3. tuinen en erven;
  4. doeleinden van openbaar nut;
  5. voorzieningen voor het opvangen, vasthouden (infiltreren), bergen en afvoeren van hemelwater;
  6. verkeersdoeleinden in de vorm van toegangswegen tot woningen, in-/opritten bij woningen, toegangswegen tot garageboxen, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- en voetpaden;
  7. parkeervoorzieningen ter plaatse van in-/opritten gelegen voor garages/garageboxen en daar waar aangebouwde vrijstaande bijgebouwen alsmede carports en overkappingen opgericht kunnen worden.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Wonen - Garageboxen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Garageboxen' aangewezen gronden zijn bestemd voor garageboxen ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen.

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor het (de) andere daar voorkomende besluitvlak(ken) , mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van gas waarbij ter plaatse van het besluitsubvlak 'hartlijn leiding - gas' het hart van de gasleiding is gelegen.

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 17 lid 2.1 bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

17.4 Specifieke gebruiksregels

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor het d(e) andere daar voorkomendende besluitvlak(ken), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van rioolwater, waarbij ter plaatse van het besluitsubvlak 'hartlijn leiding - riool' het hart van de rioolleiding is gelegen.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 18 lid 2.1 bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

18.4 Specifieke gebruiksregels

18.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 19 Leiding - Water

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor het d(e) andere daar voorkomendende besluitvlak(ken), mede bestemd voor ondergrondse leidingen voor het transporteren van water, waarbij ter plaatse van het besluitsubvlak 'hartlijn leiding - water' het hart van de waterleiding is gelegen.

19.2 Bouwregels

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 19 lid 2.1 bepaalde ten behoeve van het oprichten van bouwwerken welke ter plaatse conform de aangegeven bestemming mogen worden opgericht, mits deze geen gevaar opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding geen afbreuk doen en/of door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden een en ander kan worden voorkomen.

19.4 Specifieke gebruiksregels

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 20 Waarde - Archeologie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor het (de) voorkomende besluitvlak(ken), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen uitsluitend gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, mits:
  1. niet dieper dan 0,40 meter onder peil wordt gebouwd;
  2. de oppervlakte maximaal 2.500 m² bedraagt;
  3. niet gelegen binnen een straal van 50,00 meter tot een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein.

20.3 Afwijken van de bouwregels

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beheersverordening te wijzigen door voor een of meer besluitvlakken het besluitvlak 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat de beheersverordening ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

3 Algemene Regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene Bouwregels

22.1 Verbod op bouwen in strijd met de bestemming

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden:
  1. enig bouwwerk te bouwen waarbij de aangegeven bebouwingsgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen die volgens deze regels zijn toegestaan;
  2. te bouwen een bouwwerk of een complex van bouwwerken, indien daardoor een bouwwerk, geen gebouw zijnde of een complex van bouwwerken, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in een grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

22.2 Algemene bouwregels

Indien bij het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wijzigingsbevoegdheden in de afzonderlijke bestemmingen niets staat vermeld over bebouwingspercentage respectievelijk goothoogte, kan bij hantering van het afwijken van de bouw- of gebruiksregel of wijzigingsbevoegdheid met maximaal 10% van het ter plaatse van het besluitsubvlak 'maximum bebouwingspercentage', 'maximum aantal bouwlagen' respectievelijk 'maximale bouwhoogte' aangegeven bebouwingspercentage, bouwlagen respectievelijk bouwhoogte worden afgeweken.

22.3 Nutsvoorzieningen

Binnen de besluitvakken 'Bedrijf', 'Recreatie', 'Verkeer' en 'Wonen' is het toegestaan gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen te realiseren mits:
  1. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter;
  2. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen niet meer bedraagt dan 15 m² per gebouw.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

23.1 Verbod op gebruik in strijd met de bestemming

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. opstallen te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming aangegeven bebouwings- en gebruiksmogelijkheden.

23.2 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik en/of laten gebruiken van gronden en opstallen voor en/of als:
  1. het gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning(en);
  2. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan krachtens deze regels;
  4. het gebruik van bebouwing voor seksinrichting;
  5. het gebruik van bijgebouwen behorende bij een (dienst-)woning en bedrijfswoning ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels

24.1 veiligheidszone - lpg

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

25.1 Afwijken met 10%

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten, oppervlakten, lengtes, breedtes en dieptes en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10%, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en in de afzonderlijke bestemmingen niet reeds wordt voorzien in een soortgelijke afwijkingsbevoegdheid.

25.2 Afwijken gebruik bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van een vrijstaand bijgebouw in het achtererfgebied als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. het een bestaand vrijstaand bijgebouw betreft;
  2. het vrijstaande bijgebouw ten dienste van een woning welke als (bedrijfs)woning is bestemd staat;
  3. de oppervlakte welke gebruikt mag worden als afhankelijke woonruimte maximaal 80 m² bedraagt;
  4. het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woning nodig is vanuit het oogpunt van een aantoonbare noodzaak tot mantelzorg;
  5. door het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woning geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen van omwonenden;
  6. na beëindiging noodzaak tot mantelzorg de voorzieningen ten behoeve van mantelzorg worden verwijderd;
  7. burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

26.1 Wijzigingsbevoegdheid plaats bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beheersverordening te wijzigen ten aanzien van de plaats van de grenzen van de besluitvakken, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

26.2 Wijzigingsbevoegdheid parkeernota Landgraaf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de beheersverordening te wijzigen door de parkeernota behorende bij deze beheersverordening (zie bijlage 1 bij de regels: Parkeernota Landgraaf 2008, d.d. 4 december 2007) te wijzigen in de meest actuele versie van de parkeernota.

Artikel 27 Overige Regels

27.1 Wettelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het plan.

27.2 Gemeentelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het plan.

27.3 Voorrangsregels

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels (met bijlagen) worden aangehaald als:
Regels van de beheersverordening 'Nieuwenhagen-Lichtenberg' van de gemeente Landgraaf.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Landgraaf heeft besloten het juridisch-planologisch regime voor het gebied Nieuwenhagen - Lichtenberg te actualiseren. Het doel van deze actualisatie is om enerzijds te kunnen voldoen aan de wettelijke verplichtingen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in dezen stelt en anderzijds het bieden van een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het besluitgebied. In het besluitgebied worden middels onderhavig plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en ligt de nadruk op het beheer van de bestaande situatie. Er is derhalve gekozen voor het opstellen van een beheersverordening. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het besluitgebied is in deze beheersverordening vastgelegd. Ontwikkelingen waarvoor reeds een planologische procedure is doorlopen en/of waarvoor een vergunning is verleend, zijn hierin als ‘bestaande situatie’ opgenomen.
Binnen afzienbare tijd worden, als uitvloeisel van het Wijkontwikkelingsplan Nieuwenhagen-Lichtenberg, wel ontwikkelingen voorzien. Deze ontwikkelingen worden ten tijde van het opstellen van deze beheersverordening voorbereid en zullen via aparte bestemmingsplannen in procedure worden gebracht zodra de uitwerking van de plannen dit toelaat. Onderhavige beheersverordening bevat dan ook geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en de nadruk ligt op het beheer van de bestaande situatie. Hierdoor zal gebiedsdekkend kunnen worden voorzien in een actueel juridisch-planologisch kader.

1.2 Begrenzing Besluitgebied

Het besluitgebied van de beheersverordening bestaat uit een enkel aaneengesloten gebied dat op navolgende topografische kaart is weergegeven:
afbeelding
Het gebied heeft betrekking op een langgerekt veelhoekig gebied dat op hoofdlijnen als volgt wordt begrensd:
  • in het zuiden: door de Op de Heugden, de gronden behorende tot het Charlemagnecollege locatie Eijkenhagen, zorginstelling 'Op de Bies' gelegen aan de Hereweg, de tuinen behorende tot de woningen gelegen aan de Burgemeester Custerslaan, Burgemeester Vrouenraetslaan, de 1940-45-laan en de Schanserweg;
  • door de Pasweg, Kampstraat en Kleikoeleweg in het westen;
  • door de provinciale weg N299 in het noorden en het oosten.
Binnen het besluitgebied zijn twee locaties gelegen die geen onderdeel vormen van onderhavig besluitgebied. Dit zijn locaties waarvoor in het recente verleden een bestemmingsplan is opgesteld of waarvoor een ruimtelijke procedure lopende is. Dit betreft de uitbreidingslocatie voor zorginstelling 'Op de Bies' en de locatie van de Hema bij winkelcentrum Op de Kamp.
Het gebied omvat daarmee de buurten Lichtenberg, Op de Kamp, Oud Nieuwenhagen, Nieuwenhagerheide, Hoefveld en een klein gedeelte van Dormigveld. Het besluitgebied heeft een oppervlakte van 240 hectare.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Met de vaststelling van de beheersverordening ‘Nieuwenhagen-Lichtenberg’ kom(t)(en) (delen van) een aantal bestemmingsplannen te vervallen. Op de onderstaande kaart is aangegeven welke (delen van) vigerende bestemmingsplannen komen te vervallen bij het van kracht worden van deze beheersverordening. In het onderstaande schema zijn deze plannen aangegeven met de data van vaststelling en goedkeuring. De nummers op de onderstaande kaart corresponderen met de nummering in de lijst.
afbeelding
Nr.
Naam bestemmingsplan
Vastgesteld raad
Goedgekeurd GS
1 Op de Kamp 2 12.01.1999
2 Nieuwenhagen-Zuid 18.06.1998
3 Op de Kamp II 31.03.1988 13.09.1988
4 Kom Nieuwenhagen 1 2e wijziging 19.03.1987 21.07.1987
4 Kom Nieuwenhagen 1 1e wijziging 15.02.1979 13.11.1979
4 Kom Nieuwenhagen 1 20.03.1975 13.09.1976
5 Op de Kamp I 27.02.1986
6 Lichtenberg 14.10.1975 12.04.1976
7 Kom Nieuwenhagen 2 13.09.1976
8 Hoefveld 11.03.1971 06.12.1971
9 Buitengebied Zuid 20.08.1981 02.11.1982
10 Dormigveld 1975 02.09.1975 19.07.1976

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken En Structuur Van De Beheersverordening

De beheersverordening is geregeld in hoofdstuk 3A van de Wro. In artikel 3.38, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 (het bestemmingsplan) voor die delen van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening kan vaststellen, waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. Van een ruimtelijke ontwikkeling is sprake als het gaat om ruimtelijk relevante veranderingen in het planologische toegestane gebruik van gronden en opstallen.
De beheersverordening moet voldoen aan het Rsro en dus aan het IMRO 2008 en de STRI 2008. De SVBP 2008 is niet van toepassing op de beheersverordening. De beheersverordening bestaat formeel uit twee delen, te weten een set regels (de juridische regeling) en een illustratie (verbeelding). Het plan wordt daarnaast voorzien van een toelichting, waarin de gemaakte beleidskeuzen en de vertaling daarvan in de regels worden toegelicht.
Regels (juridische regeling)
Er wordt een juridische regeling opgesteld die qua opzet aansluit bij de standaardregeling van de gemeente Landgraaf, voor zover deze niet door de landelijke richtlijnen wordt overruled. De regels hebben betrekking op het bouwen van bouwwerken en het gebruik van de bouwwerken en de onbebouwde gronden. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van gebruiksregels, bouwregels, afwijkingsregels, de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden en de omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
De gebruiksregels zien op het gebruik van gronden en bouwwerken. De bouwregels hebben betrekking op het bouwen van bouwwerken en geven aan hoe en waar er gebouwd mag worden. De afwijkingsregels vinden hun grondslag in artikel 3.38, lid 4 Wro, waarin is bepaald dat een beheersverordening een regeling kan bevatten voor het afwijken van de beheersverordening. Artikel 3.38, lid 3 Wro vormt de grondslag voor het opnemen van een omgevingsvergunning voor werken en slopen.
Illustratie: besluitvlak en besluitsubvlakken
De kaart behorende bij een beheersverordening heet een illustratie. Deze illustratie bestaat uit een besluitgebied, besluitvlakken en besluitsubvlakken. De illustratie ten behoeve van deze beheersverordening wordt in digitale vorm vervaardigd, waarbij mede gebruik wordt gemaakt van de aanbevelingen en richtlijnen zoals deze zijn opgenomen in de ‘Praktijkrichtlijn Gebiedsgerichte Besluiten’ (PRGB) en in de VNG-handreiking ‘Beheersverordening Wro’ worden gegeven. De digitale kaart wordt objectgericht samengesteld, mede conform de bovenstaande aanbevelingen en richtlijnen, en leidt tot een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0882.BVLICHTENBERG02001 (met hierachter de code van de fase waarin het plan verkeert). De illustratie zal worden getekend op schaal 1:1.000 en bestaat, vanwege de omvang van het besluitgebied, uit vijf kaarten (deelgebieden).
Toelichting
De toelichting geeft het resultaat van de keuzen weer die door de gemeente zijn gemaakt in het kader van de beheersverordening. Hierin dienen de afwegingen aangaande de keuze van de besluit(sub)vlakken ten behoeve van dit plan te worden verantwoord.

1.5 Leeswijzer

De toelichting bij deze beheersverordening bestaat uit acht hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Landgraaf, aangevuld met een handhavingsparagraaf. Na dit inleidende eerste hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het besluitgebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn. In hoofdstuk 3 wordt de voor dit plan relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 4 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde. Hoofdstuk 5 handelt over de opbouw van de regels in deze beheersverordening en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de regels. In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 7 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 8. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van de inspraak en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.

2 Gebiedsbeschrijving

Ligging besluitgebied
De gemeente Landgraaf bestaat uit de kernen Schaesberg, Nieuwenhagen en Ubacht over Worms. De gemeente Landgraaf grenst in het westen aan het stedelijk gebied van Heerlen, in het zuiden en oosten aan het stedelijk gebied van Kerkrade en aan de noordoostkant aan Duitsland. Tevens grenst Landgraaf aan twee groengebieden: in het noordwesten aan de Brunssummerheide en in het zuidoosten aan het Park Gravenrode. Daar waar op de Brunssummerheide de natuur centraal staat, staat het Park Gravenrode voornamelijk in het teken van de recreatie, met onder andere de aanwezigheid van het Gaiapark, Snowworld, Megaland en Mondo Verde. Door deze groenen omzoming profileert Landgraaf zich als groene woongemeente. Ook onderhavig besluitgebied profiteert van deze unieke ligging.
De kern Nieuwenhagen is centraal in Landgraaf gelegen. Nieuwenhagen ligt ingebed tussen de kernen Schaesberg (ten zuidwesten) en Ubach over Worms (ten noordoosten). De kern Nieuwenhagen wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de provinciale weg N299 (de beoogde toekomstige Parkstad Buitenring) en aan de zuidzijde door de Schaesbergse buurten Kakert, Lichtenberg en De Dormig. De centrale ligging van Nieuwenhagen vertaalt zich ook in het voorzieningenaanbod. Daar waar Schaesberg en Ubach over Worms over een wijkcentrum beschikken, beschikt Nieuwenhagen met het winkelcentrum Op de Kamp over een winkelcentrum voor de gehele gemeente.
Onderhavig besluitgebied richt zich niet op de gehele kern Nieuwenhagen maar omvat de buurten Lichtenberg, Op de Kamp, Oud Nieuwenhagen, Nieuwenhagerheide, Hoefveld en een zeer beperkt gedeelte van de buurt Dormigveld.
Beknopte geschiedenis besluitgebied
Rond het begin van de jaartelling vestigden zich de eerste Romeinen in de regio. In de eerste eeuw na Christus legden zij een belangrijke heerbaan aan van Keulen naar het Noord-Franse Boulogne-Sur-Mer, via onder andere Heerlen-Maastricht-Tongeren. Deze weg, de Via Belgica, is in Rimburg getraceerd met een brug over de Worm en een aanliggend Romeins straatdorp. Men vermoedt dat deze weg over de Hereweg in Nieuwenhagen heeft gelopen. Verspreid in Landgraaf komt een groot aantal archeologische monumenten en relicten voor. De belangrijkste hiervan zijn de Landgraaf, restanten van de Via Belgica te Rimburg, de Pottenbakkersovens in Nieuwenhagen/Waubach en het Romeinse vrouwengraf in 't Valder. Een groot deel van de het grondgebied van de gemeente Landgraaf heeft dan ook een hoge of middelhoge archeologische verwachting. Tussen 1100 en 1900 was Nieuwenhagen een agrarisch dorp. Vanuit de beekdalen werd het gebied ontgonnen. De grootste boerderijen lagen in de buurt van het water en sommige groeiden uit tot kastelen, zoals Schaesberg en Strijthagen. Geleidelijk aan kwamen ook de hoger gelegen gebieden in gebruik. Omstreeks 1100 was Nieuwenhagen een belangrijk centrum voor de productie van aardewerk.
De naam Landgraaf is ontleend aan 'De Landgraaf'. De landgraaf is een Landweer, een verdedigingswerk uit de 14e / 15e eeuw, bestaande uit een droge gracht met een weerszijden twee wallichamen. De landgraaf liep vanuit het noordelijk gelegen Schinveld, via Brunssum en de Brunssummerheide naar Schaesberg-Nieuwenhagen. In Nieuwenhagen is in de naamgeving van de straat 'Oude Landgraaf' de oorspronkelijke ligging van de Landgraaf te herkennen. Om de Landgraaf liggen grafheuvels en urnenvelden die herinneren aan de bewoners in prehistorische tijden. De Landgraaf is steeds minder beleefbaar geworden.
Na de Tachtigjarige oorlog werden zelfs intermationale grenzen door het gebied getrokken: Schaesberg en Ubach over Worms werden vanuit Brussel (Spaans) bestuurd en Nieuwenhagen vanuit Den Haag. Rond 1800 kwamen er vier gemeenten: Schaesberg, Nieuwenhagen, Rimburg en Ubach over Worms. In 1886 werd Rimburg bij Ubach over Worms gevoegd. Nieuwenhagen bestaat rond 1900 uit de gehuchten Heide (Bovenst Nieuwenhagen met de Hoogstraat en de Emmastraat) en Onderst Nieuwenhagen met het Sjpaans Kentje en Rötscherweg. In deze tijd waren de woningen voornamelijk gelegen aan de Hoogstraat, Heereweg, Dorpsstraat en de Veldstraat. In 1889 telt de gemeente Nieuwenhagen 1154 inwoners. Mensen leefden van de landbouw en van verzorgende beroepen en van de brikkenbakker. Aan het eind van de 19e eeuw trokken veel mensen naar Duitsland voor werk, aangezien daar de industrialisatie reeds op gang was gekomen. De mijnbouw, die na 1890 opkwam, bracht ingrijpende veranderingen met zich mee, zoals grootschalige industrie, een enorme groei van de bevolking en nieuwe woonwijken in en rond de oude plaatsen. In 1897 kwam de spoorwegverbinding van Heerlen, via Schaesberg, naar Herzogenrath tot stand. Twee grote mijnen werden in Schaesberg gevestig. Nieuwenhagen kende een piek van instromende arbeiders in de jaren 1921 tot 1925. Van een toereikend aanbod van woningen en voorzieningen was nog geen sprake. De mobiliteit was enorm groot, omdat grote aantallen nieuwkomers ook weer vertrokken. Na 1935 werd de situatie veel stabieler. Door de enorme expansie en vernieuwing van de nederzetting bij de opkomst van de mijnbouw zijn de plattegronden en de historische nederzettingsstructuren van Schaesberg, Nieuwenhagen en Ubach over Worms ingrijpend veranderd. De gebieden tussen de lintbebouwing werden opgevuld met woonwijken, te beginnen met Oud Nieuwenhagen, gevolgd door het zuidelijk deel van Nieuwenhagerheide en Lichtenberg. Omstreeks 1965 was de bloei van de mijnen voorbij en werden ze gesloten. Na de sluiting van de mijnen volgde een moeizame herstructurering. Er kwamen nieuwe industriegebieden zoals Strijthagen en Abdissenbosch. De oude mijngebouwen met de omliggende terreinen werden grotendeels afgebroken en geruimd, om plaats te kunnen maken voor woonwijken en recreatiegebieden. In de jaren 70 ontstonden de wijken Nieuwenhagerheide en Hoefveld en in de jaren 80 Exdel en later Op de Kamp. In 1982 werden de gemeenten Nieuwenhagen, Schaesberg en Ubach over Worms samengevoegd tot één nieuwe gemeente: Landgraaf. Centraal in de nieuwe gemeente, op de plaats van de vroegere hoeve De kamp, ontstond een nieuw centrum, het bestuurlijk hart van de nieuwe gemeente en tevens winkel- en woongebied.
Op de navolgende afbeeldingen is de ontwikkeling van het besluitgebied door de afgelopen decennia te zien:
afbeelding
Wonen algemeen
Nieuwenhagen (excl. Lichtenberg) telde eind 2009 4.245 woningen. Van deze woningen bevinden zich 58% in de koopsector en 39% in de huursector. Heem Wonen is de enige sociale verhuurder in Nieuwenhagen. Daarnaast zijn nog een aantal particuliere verhuurders actief. In Nieuwenhagen bevinden zich relatief veel vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen en weinig appartementen. Zo bestaat 22% van de woningvoorraad in Nieuwenhagen uit appartementen (ter vergelijking: in Parkstad Limburg is dit 29%). Aan de andere kant telt Nieuwenhagen 18% vrijstaande woningen tegen 13% in Parkstad Limburg. Van de vrijstaande, geschakelde en twee-onder-een-kap woningen is het merendeel koopwoningen. Voor rijwoningen is de verdeling koop/huur 50/50. Appartementen en duplex-, beneden- en bovenwoningen zijn voornamelijk in de huursector gelegen. De gemiddelde WOZ-waarde van de woningen in Nieuwenhagen bedraagt € 175.000,-. Dit is hoger dan het gemiddelde in Parkstad en ook hoger dan die van de andere Landgraafse wijken Schaesberg en Ubacht over Worms. Door de terugloop van het aantal huishoudens is een overschot aan (goedkope) woningen ontstaan, terwijl door vergrijzing juist een tekort aan seniorenwoningen is ontstaan. De leegstand in Nieuwenhagen bedraagt 2,6%. Dit is in vergelijking met Parkstad (4,4%) relatief laag. Leegstand komt in Nieuwenhagen voornamelijk in appartementen in de goedkope sector voor. Verspreid over Nieuwenhagen zijn ongeveer 500 seniorenwoningen gelegen (een woning die toegankelijk is met een rolstoel en doorgankelijk is, zonder dat er sprake is van het leveren van zorg). Het dichtstbijzijnde verpleeghuis is het net buiten de begrenzing van het besluitgebied gelegen verpleeghuis 'De Dormig'.
De buurten
Nieuwenhagerheide: deze buurt is ontstaan in de zestiger jaren van de vorige eeuw en wordt rondom begrensd door de oude verbindingswegen, de Hoogstraat, de Kleikoeleweg en Brunssummerweg. De buurt is vrij ruim van opzet en telt 1.494 woningen. Het voorzieningenniveau is goed te noemen (naastgelegen centrumvoorziening Op de Kamp en een scala aan maatschappelijke voorzieningen als scholen, clubs, verenigingen en cultuur). Aan de westzijde grenst de buurt aan het natuurgebied Brunssummerheide. De verbinding van de buurt met het natuurgebied is minimaal. De openbare ruimte vertoont weinig groen en er is geen interactie met de groengebieden buiten de wijk. In Nieuwenhagerheide ligt de verdeling huur-koop rond het gemiddelde van Nieuwenhagen-Lichtenberg. Alle woningtypologieën komen gemiddeld voor. De gemiddelde WOZ-waarde voor Nieuwenhagerheide bedraagt € 161.000,- wat net onder het gemiddelde van Nieuwenhagen ligt. In Nieuwenhagerheide komen in de huursector alle typologieën voor met een relatief hoog aantal 1-op-1 woningen. Ook telt de huursector relatief veel appartementen zonder lift. De koopsector kenmerkt zich door veel tweekappers en weinig appartementen.
Op de Kamp: deze buurt is in de jaren 80 van de vorige eeuw gebouwd, gelijktijdig met het winkelcentrum van Nieuwenhagen, en telt 431 woningen. Er zijn volop voorzieningen zoals een grote diversiteit aan winkels, een weekmarkt en het gemeentehuis. De inrichting van de openbare ruimte is vrij eentonig en kenmerkt zich door een stenige en grijze inrichting van pleinen, straten en bebouwing. In Op de Kamp zijn relatief veel huurwoningen gelegen. De huursector telt veel appartementen (ruim 65%) en relatief weinig vrijstaande woningen en tweekappers. Ook de koopsector telt veel appartementen (30%) en relatief weinig vrijstaande woningen en tweekappers.
Oud Nieuwenhagen: Oud Nieuwenhagen telt 1.656 woningen en is gelegen tussen de huidige 'ruggengraat' van Landgraaf, die over de Hoogstraat en de Hereweg loopt. De oude kern heeft het Sun-plein (de oude markt) als historisch middelpunt. Tijdens de opkomst van de mijn zijn tussen de oorspronkelijke hoofdwegen typische dertiger en vijftiger jaren compacte buurten aangelegd. Het zijn vooral deze woningen die de buurt een stenig karakter verlenen. In de huursector komen alle typologieën voor met een hoog aantal duplexwoningen en beneden/bovenwoningen. Op verschillende plaatsen in de buurt komen appartementen zonder lift voor. In de koopsector komen eveneens alle typologieën voor met iets meer rijwoningen en iets minder vrijstaande woningen en tweekappers dan het gemiddelde.
Lichtenberg: Lichtenberg is ontstaan in de zestiger/zeventiger jaren van de vorige eeuw en telt 843 woningen. De buurt wordt begrensd door de oude verbindingswegen, de Pasweg, Op de Heugden en de Beethovensingel. Het noordelijk deel van de buurt is eerst ontstaan en daarna pas het zuidelijk deel. In de buurt is weinig groen te vinden. In de buurt zijn meer huurwoningen dan het gemiddelde gelegen en er zijn relatief veel appartementen, 1-op1- woningen en 2-op-1 woningen en in mindere mate rijwoningen gelegen. In de koopsector komen alle typologieën gemiddeld voor met iets minder vrijstaande woningen en iets minder duplexwoningen en beneden/bovenwoningen.
Hoefveld: Hoefveld is halverwege de zeventiger jaren van de vorige eeuw ontstaan in het natuurgebied Eikerbos. De buurt heeft een speelse indeling, telt 650 woningen en is voorzien van relatief veel (openbaar) groen. Het oostelijk deel van de buurt dateert uit de periode 1985-1990. In Hoefveld zijn relatief veel vrijstaande eengezins koopwoningen gelegen en relatief weinig appartementen en rijwoningen. Hoefveld is door de ligging nabij de N299 goed ontsloten en goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Er zijn in Hoefveld geen winkels gelegen.
Bedrijven en voorzieningen
Bedrijven: in het besluitgebied liggen geen grote bedrijventerreinen. Het dichstbijzijnde grote bedrijventerrein betreft het ten noorden van het besluitgebied gelegen bedrijventerrein Abdissenbosch. Binnen het besluitgebied, tussen de Pleistraat, Hoogstraat en N299 ligt wel het bedrijventerrein Rukkenerweg. Dit bedrijventerrein, dat wordt ontsloten via een woonstraat, heeft een zeer beperkte omvang. Verspreid over het besluitgebied, vooral in Oud Nieuwenhagen, zijn meerdere bedrijven gelegen. In totaal herbergt Nieuwenhagen plusminus 25% van de in Landgraaf gevestigde bedrijven. Hiervan wordt 2/3 tot de commerciële dienstverlening gerekend.
Winkelvoorzieningen: het in het besluitgebied gelegen Winkelcentrum Op de Kamp vervult een functie voor de hele gemeente met name als het gaat om het niet-dagelijks aanbod. Op de Kamp vormt dan ook het hoofdwinkelcentrum van de gemeente. Aanvullend op deze concentratie zijn er in de gemeente Landgraaf nog twee wijkwinkelcentra aanwezig (Schaesberg en Waubach) die ook een behoorlijk aanbod in de niet-dagelijkse goederen aanbieden. Voor wat betreft de dagelijkse goederen vervullen alle drie de centra een eigen functie. Een groot deel van het totale detailhandelsaanbod in Landgraaf is evenwel buiten de winkelcentra gevestigd. Zo zijn in Nieuwenhagen van oudersher ook winkels gevestigd in de linten, Hoogstraat en Heigank en geconcentreerd aan het Sun-plein. Het winkelcentrum Op de Kamp telt 7.675 m² winkelvloeroppervlakte en in het overige gedeelte van het besluitgebied zijn ruim 3.200 m² winkels aanwezig.
Onderwijsvoorzieningen en kinderopvang: het besluitgebied telt diverse onderwijsvoorzieningen. Hiertoe worden gerekend de basisscholen De Carrousel, 't Valder en Op gen Hei. Een specialistische basisschool is aanwezig in de vorm van speciale basisschool De Wissel aan de Hereweg. In het besluitgebied zijn tevens twee middelbare scholen gelegen: het Charlemagne College Brandenberg en het Charlemagne College Eijkenhagen. Ook op het gebied van kinderopvang zijn diverse voorzieningen aanwezig: kinderopvang de Tovertuin, het 'Knoevelhöfke' en kinderopvang Humanitas.
Kerken: het besluitgebied telt vier kerken: kerk Nieuwenhagen, kerk Sjpaans Kentje (met begraafplaats Sjpaans Kentje, kerk is thans niet meer in gebruik), de kerk Hoogstraat (met begraafplaats Oude Landgraaf), de kerk Heilige Familie en de protestantse kerk De Ark.
Multifunctionele centra: als multifunctionele centra kunnen het multifunctioneel centrum An de Voeëgelsjtang, de harmoniezaal aan het sunplein en Brandpoort aan de Hoogstraat worden gerekend.
Speelvoorzieningen: voor de jeugd zijn speel- en scoutingvoorzieningen aanwezig in de vorm van de speeltuin Sint Tarcisius en speelvoorziening Surinameplein alsmede het jeugdhome Heigank, de scouting aan de Marijkestraat en scouting St. Tarcisius.
Sportvoorzieningen: tot de sportvoorzieningen worden voetbalvereniging S.V.N. met hun trainingscomplex inclusief tribune gerekend alsmede zwembad in de Bende, sporthal in de Bende, de tennishal nabij bedrijventerrein De Rukkener, het sportveld tussen SBO De Wissel en het Charlemagne College Eijkenhagen, gymzaal Hoefveld en gymzaal Lichtenberg.
Zorgvoorzieningen: op het gebied van zorg zijn diverse voorzieningen aanwezig. Hierbij moet gedacht worden aan het zorgcentrum aan de Beuteweg, wijkzorgcentrum/verpleeghuis De Dormig, diverse huisartsen, tandartsen en fysiotherapiepraktijken en twee apotheken. In het besluitgebied zijn tevens meerdere speciale (begeleide) woonvormen gelegen voor mensen met beperkingen. Dit betreft enkele kleinschalige voorzieningen aan de Hereweg alsmede de twee grote voorzieningen 'Heugderlicht' en 'Op de Bies' (beiden eveneens aan de Hereweg gelegen.
Ten behoeve van het plan heeft een gebiedsinventarisatie plaatsgevonden. Deze inventarisatie (zie bijlage 1) heeft zich niet enkel beperkt tot de in het besluitgebied gelegen functies maar omvatte tevens een inventarisatie van de bouwhoogtes en de verschillende in het gebied gelegen woningtypologieën
Verkeer en OV
De belangrijkste ontsluitingsweg van het besluitgebied vindt plaats via de N299 welke de status heeft van stroomweg. Het besluitgebied heeft drie aansluitingen op de N299: ter plaatse van de Reeweg, de Hoogstraat en de Gravenweg. Thans lopen de voorbereidingen tot omvorming van de N299 tot onderdeel van de Parkstad Buitenring. Na realisatie van de Parkstad Buitenring zal de bereikbaarheid van Landgraaf via de N299/Buitenring verbeteren omdat de huidige knelpunten van de N299 ter plaatse van Kerkrade en Brunssum dan zijn opgelost. Het huidige aantal aansluitingen zal daarbij behouden blijven. Tevens zal door de aanleg van een randweg langs Abdissenbosch de ontsluiting richting Duitsland verbeteren. De Kleikoeleweg, Pasweg / Kampstraat / Hoogstraat, Op de Heugden / Hereweg, Moltweg en Beethovensingel zijn aangeduid als gebiedsontsluitingsweg. De Brunssummerweg / Heigank is aangeduid als voorlopige gebiedsontsluitingsweg. Alle overige wegen zijn erftoegangswegen en ingericht als 30 km weg, met uitzondering van de Dorpstraat.
Landgraaf maakt onderdeel uit van het stedelijk buslijnennet van Parkstad. Daarnaast beschikt Landgraaf over een treinstation (Schaesberg), van waaruit directe stoptreinverbindingen richting Kerkrade, Heerlen en Maastricht voorhanden zijn.
Groenstructuur en openbare ruimte
In de directe nabijheid van het besluitgebied bevindt zich het waardevolle natuurterrein de Brunssummerheide alsmede het meer op recreatie gerichte groengebied Park Gravenrode. De nabijheid van deze relatief grote groengebieden compenseren voor een deel het gebrek aan groen binnen de bebouwde omgeving van het besluitgebied. Het besluitgebied doet overwegend stenig aan. Een uitzondering hierop vormt Hoefveld waar meerdere kleine structurerende openbare groenvoorzieningen alsmede privégroen aanwezig zijn. Grotere structurerende openbare groenvoorzieningen zijn te vinden in Oud Nieuwenhagen rondom de Irenestraat en Beatrixstraat en in Lichtenberg aan het Koninginneplein. Op de overgang tussen Lichtenberg en Op de Kamp kunnen de groenvoorzieningen rondom de Beethovensingel en de Bartokring in dit verband worden genoemd.

3 Beleid

3.1 Europees Beleid

Vogel- en habitatrichtlijn
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • gebieden door de Minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.
Het Natura 2000-netwerk bevat derhalve de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Nederland heeft 162 Natura 2000-gebieden (en 4 ‘mariene’ gebieden buiten de kust).
Het Natura 2000-gebied 'Brunssummerheid' bevindt zich overwegend op ruim 500 meter van onderhavig besluitgebied. Enkel in het uiterste noordwesten bedraagt deze afstand circa 200 meter. Het Natura 2000-gebied 'Geleenbeekdal' bevindt zich op ruim 3 kilometer van het besluitgebied. Gezien deze afstand en het feit dat de voorliggende beheersverordening te beschouwen is als een actualiseringsplan waarbinnen de bestaande situatie planologisch wordt verankerd en waarin en waarmee geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zal er derhalve geen sprake zijn van negatieve effecten op de kwalificerende soorten of habitats in de genoemde gebieden als gevolg van deze beheersverordening.
Europese Kaderrichtlijn Water
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Uitgangspunten hierbij zijn:
  • een gebiedsgerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van een indeling in stroomgebieddistricten;
  • het uitwerken van maatregelen, onder meer uitgaande van een gecombineerde aanpak door beperking van verontreiniging aan de bron door middel van emissiegrenswaarden en door het vastleggen van milieukwaliteitnormen;
  • het bereiken van de milieukwaliteitdoelstellingen, namelijk de goede ecologische toestand voor het oppervlaktewater en de goede chemische toestand voor het grondwater;
  • het behoeden van aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestische ecosystemen voor verdere achteruitgang;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • het leveren van een bijdrage aan de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
De Europese Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan en verankerd in de Waterwet (2009). Voor het onderhavige besluitgebied zijn daardoor vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere wet- en regelgeving voortkomen.
Verdrag van Valletta (Malta)
Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid. De wijze waarop met het aspect archeologie rekening is gehouden in relatie tot dit plan is verwoord in paragraaf 4.3.

3.2 Rijksbeleid En Relevante Wet- En Regelgeving

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen waaraan 13 nationale belangen zijn gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van de deze 13 nationale belangen.
Doel
Nationaal belang
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland
  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie vanruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande Mobiliteitssysteem;
  • het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden behouden zijn
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:
  • het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin vooralsnog opgenomen de volgende nationale belangen:
    • Rijksvaarwegen;
    • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
    • Kustfundament;
    • Grote rivieren;
    • Waddenzee en waddengebied;
    • Defensie;
    • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
    • Elektriciteitsvoorzieningen;
    • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
    • Ecologische hoofdstructuur;
    • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
    • Ijsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
    • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Bro opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Onderhavig plan bevat geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een motivering van het plan op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zullen worden opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie), door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen of een beheersverordening. Het SVIR/Barro bevatten geen concrete uitgangspunten waarmee in onderhavige beheersverordening rekening dient te worden gehouden.
Waterwet en waterbesluit
Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De nieuwe Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta’s), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De Waterwet voegt acht bestaande waterbeheerwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.
Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en een lijst van waterkeringen, eveneens in beheer bij het Rijk. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr). Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen:
  • het Rijk beheert zijwateren van hoofdwateren, behoudens de uitzonderingen die in de Waterregeling zijn geregeld;
  • als het Rijk beheerder is van een oppervlaktewaterlichaam, beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.
In onderhavig besluitgebied zijn geen oppervlaktewaterlichamen gelegen in beheer bij het Rijk.
Nota Belvédère
In de Nota Belvédère (1999) is een visie op de samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting opgenomen. In de nota worden vanuit de cultuurhistorie de meest waardevolle gebieden van Nederland geselecteerd: de zogenaamde Belvedèregebieden. Voor elk van deze gebieden wordt aangegeven wat de cultuurhistorische identiteit is, worden beleidskansen geïnventariseerd en wordt een beleidsstrategie voorgesteld. De nota is een aanwijzing en voorzet hoe gemeenten met de inrichting van hun grondgebied moeten omgaan.
Het gebied tussen de gemeenten Sittard-Geleen, Maastricht en Heerlen is aangemerkt als het Belvédèregebied ‘Heuvelland’. De cultuurhistorische waarden van dit gebied dienen vroegtijdig te worden meegenomen in nieuwe planvorming. Er geldt daarom extra beleidsmatige aandacht voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren. Voor deze beheersverordening bevat de Nota Belvédère geen specifieke uitgangspunten, anders dan dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk dient te worden beschermd. Gezien het sterk conserverende karakter van het plan wordt hieraan tegemoet gekomen.

3.3 Provinciaal Beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2011
Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige ge­neraties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009, 2010 en voor het laatst in 2011 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, met POL-aanvullingen.
Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het besluitgebied vrijwel geheel aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ (P9). Daarnaast is een zeer beperkt deel van het noordwestelijk deel van het besluitgebied aangeduid als ‘Stedelijke ontwikkelingszone’ (P8). De zuidzijde van het besluitgebied bevat daarnaast gronden behorende tot de 'Ecologische Hoofdstructuur' (P1) en de 'Provinciale Ontwikkelingszone Groen' (POG, P2). Het besluitgebied is tevens gelegen binnen de ‘Grens dynamisch stedelijk gebied’.
De navolgende afbeelding toont de begrenzing van het besluitgebied weergegeven op de POL-kaart:
afbeelding
De stedelijke bebouwing is gelegen binnen de ‘Grens dynamisch stedelijk gebied’, die gekoppeld is aan de stadsregio’s. De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie kaartbeeld op deze pagina). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
De '
Stedelijke bebouwing' (Perspectief 9)
omvat de aanwezige of als zodanig al bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is het uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
De 'Stedelijke ontwikkelingszone' (Perspectief 8) omvat landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgericht natuur zoals stadsparken, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op. Deze gebieden kunnen ook ruimte bieden aan stadsuitbreiding in de vorm van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Als er nieuwe rode ontwikkelingen in Stedelijke ontwikkelingszones nodig zijn, dan dienen deze bij voorkeur aansluitend aan de bestaande stedelijke bebouwing gerealiseerd te worden. Ontwikkeling van nieuwe woongebieden, werklocaties of andere rode ontwikkelingen dienen bij te dragen aan de revitalisering of herstructurering van bestaande stedelijke gebieden.
In het besluitgebied is een strook grond in de zuidelijke begrenzing alsmede nabij zorginstelling Op de Bies aangeduid als P1 en vormt daarmee een bos- en natuurgebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Ecologische Hoofdstructuur omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch water en beken met een specifieke ecologische functie (SEF-beken). De EHS maakt onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Het provinciaal beleid voor de EHS is gericht op het beschermen en realiseren van deze samenhangende robuuste structuur van grotere natuur- en bosgebieden en verbindingen daartussen. Voor ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken van deze gebieden aantasten of de nagestreefde natuurontwikkeling belemmeren geldt het 'nee, tenzij'-regime. Onder strikte condities kunnen voor knelpuntsituaties oplossingen worden gecreëerd mits dit tevens leidt tot een versterking van de ecologische structuur. Bij het niet kunnen voldoen aan de voorwaarden voor het 'nee, tenzij'-regime kan een herbegrenzing van de EHS dan wel de EHS-saldo-benadering eveneens aan de orde zijn. Door het ontbreken van ruimtelijke ontwikkelingen in onderhavige beheersverordening heeft de beheersverordening geen gevolgen voor de EHS.
De Provinciale Ontwikkelingszone Groen (P2) vormt samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. Anders dan de EHS omvat de POG vooral landbouwgebieden. In onderhavige beheersverordening zijn enkele gronden nabij zorginstelling Op de Bies als zodanig aangeduid. Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgericht basisbescherming. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschapswaarden zijn richtinggevend voor ontwikkelingen in de POG. Ook van belang zijn het in stand houden van een goede toeristisch-recreatieve structuur en een op het landschap georiënteerde landbouw. Het POG omvat vooral landbouwgebieden als buffer rond de EHS, ecologische verbindingszones en gronden die een natuurkarakter krijgen. Het beleid in de POG is gericht op het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden. Binnen de POG wordt tevens zorg gedragen voor het vasthouden en bergen van water in de beekdalen, in combinatie met ecologisch herstel van de SEF-beken, waterconservering ten behoeve van de grondwaterafhankelijke natuurgebieden en het voorkomen van erosie op de steilere hellingen.
De beleidskaarten ’Kristallen waarden’, ‘Groene waarden’ en ‘Blauwe waarden’ kennen geen overige relevante beleidsuitgangspunten voor het besluitgebied.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavige beheersverordening geen ontwikkelingen en situaties bevat welke niet zouden passen binnen de uitgangspunten van het POL. De beheersverordening bevat een planologisch-juridische-regeling voor een gebied dat in zijn verschijningsvorm, functionele en bebouwde situatie, voorzieningenniveau en ruimtelijke uitstraling past binnen de kaders zoals in het POL 2006 (actualisatie 2011) voor dit gebied zijn verwoord.
POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering
De POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering vormt onder andere het kader voor een nieuwe beleidsregel: het Limburgs Kwaliteitsmenu. Deze beleidsregel regelt de ‘extra’ condities en voorwaarden waaronder bepaalde ontwikkelingen in het landelijk gebied buiten de contouren mogelijk zijn. Essentie is dat de beoogde ontwikkelingen gepaard moeten gaan met landschappelijke kwaliteitsverbetering, natuurontwikkeling en ontstening. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit.
Onderhavige beheersverordening wordt gekenmerkt door de afwezigheid van ruimtelijke ontwikkelingen. In zoverre behoeft er geen rekening te worden gehouden met het Limburgs Kwaliteitsmenu. Zouden zich in het besluitgebied ruimtelijke ontwikkelingen gaan voordoen dan dienen deze hun eigen afwegingskader en ruimtelijke procedure te doorlopen. Eén van de onderdelen die alsdan beschouwd dienen te worden is het kunnen voldoen aan het Limburgs Kwaliteitsmenu of de gemeentelijke uitwerking daarvan in het Gemeentelijk Kwaliteitsmenu.

3.4 Regionaal Beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad “Ruimte voor park & stad”
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de regio Parkstad is in 2005 vastgelegd in de Structuurvisie Parkstad Limburg 2030. De Structuurvisie schetst die ambities en kansen en nodigt uit om mee te denken, mee te doen en te ontwikkelen. De in de visie verwoorde structuur vormt géén strak keurslijf, maar biedt een aanzet om met alle partijen - markt, overheden en bewoners - samen te werken, ideeën te genereren en kansrijke initiatieven met veel draagvlak te starten.
De structuurvisie kent zes pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes en zullen steeds als toetssteen gebruikt worden bij ontwikkelingen en initiatieven van de vier grote opgaven: Ruimte, Mobiliteit, Economie en Wonen. De zes pijlers zijn:
  1. landschap leidt;
  2. één hoofdcentrum;
  3. energie als fundament;
  4. netwerk van Park en Stad;
  5. buitenring = Parkstadring;
  6. economische slagader N281.
Toetsing aan deze pijlers levert per opgave een ontwikkelingsbeeld op. Het ontwikkelingsbeeld voor ruimte is een duurzame versterking van de identiteit en vitaliteit. De ambitie bij mobiliteit is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. Hoofdambitie bij economie is structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitalisering van locaties die niet meer aan de moderne eisen voldoen. Bij wonen is lef nodig om zoveel mogelijk te realiseren via integrale gebiedsontwikkeling om daarbij plaats te bieden aan bestaande en nieuwe kansrijke bewonersgroepen en te zorgen dat inbedding en uitstraling van de woongebieden bijdragen aan het nieuwe ‘Parkstad imago’. Dit alles is vertaald naar zeven ontwikkelingszones:
Noordflank, Oostflank, Zuidflank, Westflank, Gravenrode, Via Belgica en Herstructurering stedelijk gebied. Onderhavig besluitgebied maakt geen deel uit van deze ontwikkelingszones.
In de Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad is als missie van Parkstad Limburg geformuleerd “duurzame economische structuurversterking van de regio door het bundelen van de krachten van de zeven gemeenten Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Onderbanken, Nuth, Simpelveld en Voerendaal.” De bevolkingsafname die de regio meemaakt wordt gezien als een kans om de kwaliteit van de woon-, werk en leefomgeving duurzaam te versterken. Dat gaat gebeuren door in te zetten op de herkenbare, unieke pluspunten:
  • het vele groen in de directe nabijheid van woongebieden, de landschappelijke rijkdom en de dynamische afwisseling tussen park en stad;
  • sterke natuurlijke beekdalen;
  • een rijke culturele en sociale historie;
  • fijnmazige sociale structuren met sterke dorps- en stadskernen die een grote variëteit aan woonmilieus bieden;
  • een goede bereikbaarheid;
  • een hoge dichtheid aan kennisinstellingen, hoogkwalitatieve bedrijventerreinen met bovenregionale bedrijven en winkelgebieden;
  • een sterk toeristisch/recreatief netwerk.
De Intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze twee dragers zijn uitgewerkt op vier hoofdthema’s, te weten ruimtelijke identiteit, economie, wonen en mobiliteit. Het zijn de belangrijkste thema’s voor de komende decennia:
  • Ruimtelijke identiteit – regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur;
  • Economie – meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht;
  • Wonen – meer kwaliteit voor een veranderende bevolking;
  • Mobiliteit – meer samenhang, betere bereikbaarheid.
Deze thema’s zijn omgezet in de volgende pijlers:
  1. Landschap leidt: nieuwe ontwikkelingen versterken kwaliteit, gebruik en beleving van natuur en landschap. Beekdalen zijn heilig.
  2. Eén hoofdcentrum: heldere beeldkwaliteit en dito ruimtelijke inrichting ondersteunen stedelijke dynamiek;
  3. Energie als fundament: cradle-to-cradle-technieken, alternatieve opwekking, energielandschappen en CO2-compensatie;
  4. Netwerk van Park en Stad: meer contrast stad en land, versterken verbindingen tussen stedelijk en landelijk gebied;
  5. Economisch slagader N281/A76 en Parkstadring: inrichting en beeldkwaliteit versterken verbindingen en contrasten.
Voor onderhavige beheersverordening zijn deze pijlers niet van belang. De Structuurvisie bevat geen specifieke uitgangspunten voor het beheersgebied.
Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg
De gemeenten in Parkstad en de woningcorporaties, hebben een gemeenschappelijke visie opgesteld over de herstructurering van de woningmarkt voor de periode 2010-2020 (vastgesteld d.d. 16 december 2009). Het doel van de visie is om in Parkstad te bouwen aan een sterke regio. Een evenwichtige woningmarkt voor de huidige en toekomstige bewoners is daarbij van groot belang.
De herstructureringsvisie is opgesteld vanuit het thema ‘wonen’. Dat betekent dus dat de consequenties van sloop en transformatie voor bijvoorbeeld de voorzieningenstructuur, maatschappelijke structuur en economische structuur niet zichtbaar zijn. De Herstructureringsvisie is opgebouwd uit een aantal onderdelen: een totaalkaart (Synthesekaart) voor de Parkstad regio, informatie op gemeentelijk niveau en informatie op stadsdeelniveau (dit laatste geldt alleen voor de stedelijke gemeenten). Op de Synthesekaart zijn beheergebieden, verdunningsgebieden, ontwikkelingsgebieden en wijkenaanpak te onderscheiden. In onderhavig besluit komen alle zojuist genoemde gebieden voor. Tevens is in het besluitgebied een bijzondere ontwikkeling ter plaatse van Lichteberg voorzien en is een zoekgebied voor een groene verbinding aangeduid. De hiermee samenhangende ontwikkelingen en herstructureringen van de woningvoorraad krijgen hun beslag, gebaseerd op het Wijkontwikkelingsplan Nieuwenhagen-Lichtenberg, via apart vorm te geven ruimtelijke plandocumenten met bijbehorende procedures en vormen geen onderdeel van onderhavige beheersverordening.
Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen Parkstad Limburg 2006 t/m 2010
De regio Parkstad Limburg dient, net als overige regio’s in Limburg een regionale woonvisie en woningbouwprogrammering vast te stellen. Vanuit praktische overwegingen heeft de regio ervoor gekozen om allereerst een Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen vast te stellen (d.d. 11 december 2006), deze vervolgens uit te werken en op basis daarvan een regionale woningbouwprogrammering op te stellen. De Regionale Woonvisie op hoofdlijnen vormt onder meer het kader voor de bovenlokale afstemming van de lokale woningbouwprogramma’s, borgt samenwerking met corporaties en marktpartijen, stuurt op kwaliteit en geeft de bandbreedte voor het indicatief programma van de regio aan.
De bevolking van Parkstad krimpt. Dit betekent echter niet dat de vraag naar woningen afneemt. Ten gevolge van vergrijzing, extramuralisering en individualisering blijft er een vraag bestaan naar nieuwe woningen. Daarnaast is er een toenemende vraag naar andere woonmilieus en comfortabele woningen. In kwantitatief opzicht is er op termijn wellicht sprake van krimp, maar in kwalitatief opzicht gaat de woningmarkt van Parkstad groeien. Gegeven deze context, streeft de Regio Parkstad met de Regionale Woonvisie op hoofdlijnen drie doelen na op het gebied van wonen:
  1. Krimp als kans zien: door demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de woningvraag zal de regio de regie nemen om de woningmarkt in evenwicht te brengen en te houden door vraag en aanbod, kwaliteit en kwantiteit naar elkaar toe te brengen;
  2. Het geven van een kwaliteitsimpuls aan het wonen in Parkstad door het stimuleren van innovatie en vernieuwing om de woonconsument te verleiden, imagoversterking en de regio als een activerende kracht die goede initiatieven stimuleert;
  3. Bewoners meer kansen bieden om hun woonwensen te realiseren door een aanbod te genereren dat beter aansluit bij de woonwensen van (toekomstige) bewoners.
Met deze Regionale Woonvisie op Hoofdlijnen wordt duidelijk de keuze uitgesproken dat Parkstad niet op ‘slot’ gaat, maar is gekozen voor een strategie van kwalitatieve groei. Hierdoor is een belangrijke stap gezet in de richting die de regio in wil slaan om de toekomst in een fundamenteel veranderende woningmarkt het hoofd te bieden. Krimp wordt daarbij als kans gezien. Via gezamenlijk gedragen projecten wordt gewerkt aan sterke woonmilieus, waarmee Parkstad Limburg op de kaart komt als aantrekkelijke, interessante en goed betaalbare locatie om te wonen voor mensen binnen en buiten Parkstad.

3.5 Gemeentelijk Beleid

Strategienota 2005 – 2015
De Strategienota 2005 – 2015 van de gemeente Landgraaf is opgesteld met als centrale doelstelling: ‘Werken aan het behouden en versterken van de levendigheid, de leefbaarheid en de eigen identiteit’. De strategienota is ontstaan om een antwoord te kunnen geven op de vele vragen die de komende jaren op de gemeente Landgraaf afkomen op het gebied van vergrijzing, ontgroening, werkgelegenheid enz.. De Strategienota 2005 – 2015 onderscheidt drie speerpunten:
  • Vakantiegevoel: Landgraaf ontwikkelt zich tot een hoogwaardige, groene woongemeente. Samen met Parkstad Limburg groeit Landgraaf uit tot recreatief hoogtepunt van Nederland;
  • Mensenwerk: Landgraaf zet in op de versterking van de dynamiek in de eigen samenleving;
  • Samenwerken: Landgraaf werkt doelmatig en slagvaardig samen met bestuurlijke en andere partners.
De strategienota bevat geen specifieke uitgangspunten voor het besluitgebied van onderhavige beheersverordening. De beheersverordening handhaaft de functie van het besluitgebied als woonkern met inbegrip van winkel-, recreatieve-, maatschappelijke en culturele voorzieningen en mag daarmee als passend worden beschouwd binnen de uitgangspunten van de strategienota. De doelstellingen van de strategienota worden als gevolg van deze beheersverordening ook niet aangetast.
Coalitieconvenant 2010–2014 ‘…Uitdagingen aangaan en verbindingen leggen …’
Het coalitieprogramma heeft betrekking op meerdere opgaven. Voor wat betreft de ruimtelijke opgave geldt dat meer dan in het verleden het positief verleiden en het creëren van een gemeenschapsgevoel op de voorgrond moet staan. Dit betekent, naast het simpelweg bouwen van woningen, het versterken van de identiteit van een gebied, maar ook van gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de omgeving, van een veilige omgeving, een mooie, aantrekkelijke, levendige of juist rustige omgeving.
Het coalitieconvenant bevat geen specifieke uitgangspunten voor onderhavige beheersverordening. Het plan past evenwel binnen de hierboven beschreven ruimtelijke opgaven aangezien het plan een bijdrage levert aan het bversterken van de identiteit van het woongebied.
Parkeernota Landgraaf 2008 d.d. 4 december 2007
Centraal uitgangspunt van de Parkeernota Landgraaf 2008 is het zoveel als mogelijk voorkomen van parkeeroverlast. Om te kunnen bepalen hoe groot de parkeerbehoefte bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal zijn bevat de parkeernota voor verschillende gebruiksfuncties geldende parkeernormen. Deze parkeernormen geven het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen aan bij ruimtelijke ontwikkelingen en zijn gebaseerd op de richtlijnen van het CROW. Uitgangspunt is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (bouwplannen) geen parkeeroverlast mogen veroorzaken in de directe omgeving. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen hun parkeerbehoefte binnen de plangrenzen op te vangen. Daarnaast dienen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in hun planvorming rekening te houden met het oplossen van mogelijke reeds bestaande parkeercapaciteitsproblemen, door het realiseren van extra parkeerplaatsen. Burgemeester en wethouders kunnen van dit uitgangspunt afwijken wanneer op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien. De bevoegdheid tot afwijken dient evenwel met grote terughoudendheid worden toegepast.
De gemeente Landgraaf tracht het invoeren van parkeerregulering zoveel als mogelijk te beperken. Het betaald parkeren in de openbare ruimte alsmede het werken met parkeervergunningen zal niet worden ingevoerd. Alleen als zich in de toekomst problemen voordoen in woonstraten in de vorm van overlast van kortparkeerders van een centrumgebied, dan kan het invoeren van parkeervergunningen een optie zijn.
Voor zover noodzakelijk zal vanuit de regels van de beheersverordening worden verwezen naar de Parkeernota Landgraaf 2008.
Gemeente Landgraaf, Structuurvisie 2030, “slank en groen”, december 2011
15 December 2011 heeft de raad van de gemeente Landgraaf de Structuurvisie Landgraaf 2030 vastgesteld. Het doel van deze structuurvisie is het beschrijven van de ruimtelijke strategie voor de gemeente en bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van Landgraaf alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie zorgt voor samenhang tussen de verschillende vormen van sectoraal beleid en vormt tevens het kader voor de verschillende Wijkontwikkelingsplannen. Daarnaast geeft de structuurvisie sturing aan bestemmingsplannen.
De structuurvisie vormt een actualisering van de structuurvisie uit 2005. De directe aanleiding voor het actualiseren vindt zijn oorsprong in:
  • demografische ontwikkelingen: nieuwe inzichten ten aanzien van de bevolkingsontwikkeling en de woningbehoefte hebben geleid tot een forse bijstelling van nieuwbouwplannen. Daarnaast wordt gewerkt aan plannen voor het onttrekken van woningen aan de bestaande voorraad;
  • wetgeving: de Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenteraden tot het vaststellen van een structuurvisie voor het gehele grondgebied.
De structuurvisie behandelt een groot aantal thema’s: identiteit en cultuurhistorie, bevolking, huisvesting en wonen, sociaal economisch beleid, voorzieningen en welzijn, natuur en landschap, verkeer en mobiliteit, duurzaamheid, water en de herstructurerings- en ontwikkelingslocaties. Ten aanzien van onderhavig besluitgebied zijn met name de thema’s sociaal economisch beleid en natuur en landschap van belang. Omdat de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ruimtelijke ontwikkeling komen de doelstellingen van de structuurvisie als gevolg van de beheersverordening niet in het geding. Gewenste ruimtelijke ontwikkeling vallen evenwel buiten de reikwijdte van de beheersverordening. Dit betekent evenwel niet dat het besluitgebied op slot gaat. De gewenste ontwikkeling zullen te zijner tijd via separate ruimtelijke plandocumenten in procedure worden gebracht en verkrijgen aldus hun eigen ruimtelijk afwegingskader.
Mobiliteitsplan Landgraaf
In het Mobiliteitsplan Landgraaf (vastgesteld d.d. 15 december 2009) is het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende jaren vastgelegd. Het doel is te komen tot een eenduidige aanpak van de knelpunten op het gebied van verkeer en vervoer, om op deze wijze een bijdrage te leveren aan het bevorderen van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Landgraaf. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar de thema's bereikbaarheid, verkeersveiligheid, verkeerscirculatie, langzaam verkeer en openbaar vervoer. Het Mobiliteitsplan fungeert enerzijds als toetsingskader voor nieuwe plannen, anderzijds bevat het een uitvoeringsprogramma met concrete maatregelen voor de komende jaren. Onderhavige beheersverordening biedt binnen de opgenomen bestemming 'Verkeer' voldoende ruimte om de gewenste weginrichting te handhaven en daar waar nodig aan te passen. Daar waar bij de uitwerking van een reconstructie blijkt dat deze niet binnen de bestemming 'Verkeer' is uit te voeren zal een separate planologische procedure worden doorlopen.

4 Sectorale Aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient voor ontwikkelingen te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming (om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening).
Onderhavige beheersverordening betreft een conserverend ruimtelijk plandocument, waarin geen ontwikkelingen worden voorzien. Voor zover ten behoeve van een vergunning in het kader van de Wabo een bodemonderzoek noodzakelijk is, zal hierin worden voorzien in de bij deze vergunningaanvraag behorende procedure. De resultaten van het bodemonderzoek worden getoetst aan het vigerende landelijk bodembeleid en het bodembeleid van de gemeente Landgraaf.

4.1.2 Geluid

Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het van belang rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast bijvoorbeeld ook in de Wet ruimtelijke ordening wanneer het gaan om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor industrielawaai van individuele bedrijven geldt dat de Wabo en het Activiteitenbesluit (Barim) het toetsingscriterium vormt.
Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Andere geluidbronnen kunnen noodzaken tot een aanvullende beoordeling van het aspect geluid in het kader van onder andere een 'goede ruimtelijke ordening'.
In relatie tot het wegverkeer geldt als uitgangspunt dat de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen reeds binnen het vigerende bestemmingsplan passen. Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder te worden getoetst. De contour industrielawaai van het buiten het besluitgebied gelegen bedrijventerrein 'Abdissenbosch' reikt tot aan de noordzijde van de N299 en daarmee niet tot in het besluitgebied. De geluidcontour van de ten zuiden van het besluitgebied gelegen spoorlijn Heerlen-Landgraaf-Kerkrade bedraagt 100 meter. De spoorlijn ligt op ruim 200 meter van het besluitgebied en bevindt zich daarmee buiten de betreffende geluidzone.
De beheersverordening voorziet niet in nieuwe (bouw)plannen en een verdere toetsing aan de Wet geluidhinder, Wabo of Activiteitenbesluit/Barim kan daarmee achterwege blijven.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd). Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
  • Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
  • Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’

Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie:
  • is gelegen binnen 300 meter vanaf rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk);
  • is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie).
Niet in betekenende mate (NIBM)
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld ontwikkelingen kleiner dan of gelijk aan 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ook voor andere ruimtelijke initiatieven is aangegeven wanneer deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan het geschetste luchtkwaliteitskader. In die situaties waarin een nieuwbouwplan in de nabijheid van een dreigende overschrijdingslocatie ligt, dient een luchtkwaliteitsonderzoek te worden verricht en kan niet worden volstaan met een NIBM-toets. Onderhavige beheersverordening bevat geen nieuwe ontwikkelingen zodat een verdere toetsing van het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit achterwege kan blijven. Het aspect luchtkwaliteit is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen beperkingen op voor onderhavig plan.

4.1.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De risicobenadering externe veiligheid kent twee begrippen om het risiconiveau van transport en aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving aan te geven. Deze begrippen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) is de grenswaarde voor het PR gesteld op een niveau van 10-6/jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bedrijven) is dit een richtwaarde.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (geen norm). Bevoegd gezag dient de hoogte van het groepsrisico alsmede elke verandering van het groepsrisico te verantwoorden. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (en advies vragen aan) de Veiligheidsregio.
Externe veiligheid risicovolle bedrijven
Bij de beoordeling van de risico's voor de externe veiligheid worden de normen voor het PR en GR gehanteerd, zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid voor inrichtingen (Revi). Bij de besluitvorming dient het bevoegd gezag het GR te verantwoorden. Het gebied waarbinnen de verantwoordingsplicht van toepassing is voor categoriale inrichtingen (zoals LPG-tankstations) is wettelijk vastgelegd in het Revi.
Externe veiligheid buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. In dit besluit worden, in lijn met het Bevi, normen gesteld aan het PR voor buisleidingen en dient het GR van buisleidingen te worden verantwoord.
Transport van gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is op 1 januari 2010 een circulaire gepubliceerd voor de risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen). Voor de risico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of waterweg wordt in navolging van het Bevi gewerkt aan een Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Naar verwachting zal dit medio 2013 in werking treden.
Risicoanalyse
Ten behoeve van het voorliggende plan is een inventarisatie externe veiligheid uitgevoerd. Deze conclusie daarvan luiden als volgt:
  • risicovolle bedrijven: in het uiterste noordwesten van het besluitgebied is aan de Brunssummerweg een LPG-tankstation gelegen. De plaatsgebonden risicocontouren van dit tankstation (vulpunt 45 meter, tank 25 meter en afleverzuil 15 meter) zijn op de illustratie weergegeven en voorzien van een bijpassende regeling voor het tegengaan van de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour. Aangrenzend aan het besluitgebied bevindt zich in de oksel van de Nieuwenhagerheidestraat en de N299 eveneens een LPG-tankstation. De plaatsgebonden risicocontour van het vulpunt van dit tankstation bedraagt 110 meter en reikt daarmee tot in onderhavig besluitgebied. Ook deze contour zal op de illustratie worden weergegeven en voorzien van een bijpassende regeling. Behoudens voornoemd tankstations bevinden zich in en aangrenzend aan het besluitgebied zich geen bedrijven waarvan de risicocontour tot het in het besluitgebied reikt.
  • buisleidingen: ten noorden, ten westen en ten zuiden van het besluitgebied bevinden zich de buiten het besluitgebied gelegen hogedrukgasleidingen Z-503-01-KR-036 t/m 041 en Z-503-12-KR-005 t/m 008. Het plaatsgebonden risico van deze buisleidingen ligt op de buisleidingen zelf en bevindt zich daarmee buiten het besluitgebied. Ten aanzien van de ondergrondse buisleidingen is in 2009 voor meerdere nieuwbouwplannen in de gemeente Landgraaf met betrekking tot de aanwezige leidingen van de Gasunie een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Het resultaat van deze groepsrisicoberekening is dat het groepsrsico onder de 0,1 x de oriëntatiewaarde is gelegen. Er is derhalve geen sprake van een relevant groepsrisico. Dit blijkt ook uit de bijlagen bij de brief van de Gasunie van 1 oktober 2009 met kenmerk TOLTO 09 B.4323, die als bijlage 2 is bijgevoegd. Het uitvoeren van een nieuwe groepsrisicoberekening wordt dan ook, mede gelet op het feit dat uitsluitend de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen nieuwe activiteiten/ontwikkelingen hebben plaatsgevonden en zullen plaatsvinden die meer mensen aantrekken, niet noodzakelijk geacht.
  • transport gevaarlijke stoffen: het besluitgebied ligt binnen het invloedsgebied van de N299 en in de nabijheid van de spoorlijn Heerlen-Herzogenrath. Voor zowel de weg alsook het spoortraject geldt dat het plaatsgebonden risico (PR) op de weg dan wel de spoorlijn zelf ligt en daarmee nergens groter is dan de grenswaarde van 1.0 10-6 per jaar. Voor zowel de weg alsook de spoorlijn geldt dat het groepsisico (GR) kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en er derhalve geen sprake is van een relevant groepsrisico. De beheersverordening bevat eveneens geen nieuwe ontwikkelingen en zal derhalve ook niet leiden tot een toename van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve voor zowel de N299 alsook het spoor niet noodzakelijk.
Verder geldt dat binnen het besluitgebied overwegend sprake is van de aanwezigheid van zelfredzame personen. Formeel dient voor de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid advies te worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio. Vanwege het feit dat hier sprake is van een beheersverordening en de beïnvloeding door het aspect externe veiligheid zeer gering is worden risico reducerende maatregelen niet noodzakelijk geacht. Het aanwezige groeps- en restrisico wordt, gezien de voorliggende situatie, aanvaardbaar geacht. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor onderhavig plan.

4.1.5 Geurhinder

Ten westen van het besluitgebied is op de adressen Heihof 1 en Boomweg 4 een paardenpension dan wel een manege gelegen. Op basis van de gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van de gemeente Landgraaf zijn beiden voorzien van een geurzone. Voor het paardenpension geldt een te hanteren minimale afstand tussen het paardenpension en geurgevoelige objecten van 50 meter. Ten aanzien van de manege dient rekening te worden gehouden met een aan te houden afstand van 100 meter. Beide bedrijven liggen op ruim 800 meter van onderhavig besluitgebied. Daarnaast is in 2008 de Verordening Wgv vastgesteld voor het gedeelte ten zuiden van de N299. Op basis van deze verordening geldt voor de zogenaamde ‘vaste-afstands-dieren’, zoals paarden, een afstand van 50 meter (zowel binnen als buiten de bebouwde kom). Het aspect geurhinder is daarmee in voldoende mate onderzocht en levert geen beperkingen op voor onderhavig plan.

4.2 Waterhuishouding

De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.
De gemeente Landgraaf valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bestemmingsplannen te worden ingediend bij het Watertoetsloket. Voor de voorliggende beheersverordening kan worden volstaan met een beschrijving van het watersysteem: er vinden geen wijzigingen plaats in de waterhuishouding binnen het besluitgebied, het plan voorziet niet in nieuwe initiatieven en er is derhalve ook geen sprake van een toename van verharding. In het besluitgebied zijn geen (primaire) water gelegen. Het besluitgebied bevat wel een rioolwatertransportleiding. Deze leiding is inclusief de bijbehorende beschermingszone positief bestemd. Tevens zal binnen alle bestemmingen de realisatie van waterhuishoudkundige voorzieningen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt.
Nieuwe ontwikkelingen
Nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied zullen via aparte ruimtelijke procedures worden vormgegeven en vormen geen onderdeel van onderhavige beheersverordening. Deze ontwikkelingen dienen alsdan te voldoen aan de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer. Algemeen geldt dat regenwater van nieuwe bebouwing en verharding niet wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en binnen het besluitgebied moet worden verwerkt. De waterbeheerders hebben een voorkeursvolgorde uitgewerkt. Hergebruik van hemelwater heeft de eerste voorkeur, gevolgd door infiltratie in de bodem en afvoer naar oppervlaktewater. Of lozing op oppervlaktewater mogelijk is, is afhankelijk van de kwaliteit van het regenwater en de kwetsbaarheid van het oppervlaktewater. De levensgemeenschappen in bronbeken en bovenlopen van beken zijn over het algemeen te kwetsbaar om lozing van afgekoppeld regenwater toe te staan en wordt alleen overwogen als er geen alternatieven zijn en er goede zuiverende voorzieningen worden toegepast. Minder beperkingen gelden voor het lozen in grotere, minder kwetsbare wateren. Een laatste optie is lozen op de gemengde riolering.
Het water wordt bij voorkeur binnen de plangrens geborgen om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. Hiervoor moet dan ruimte worden gereserveerd binnen het plan, bijvoorbeeld in combinatie met groen. Richtlijn is om 10% ruimte binnen het besluitgebied te reserveren voor water. De waterbeheerders hebben een grote voorkeur voor bovengrondse voorzieningen voor het inzamelen, transporteren, bergen en infiltreren van regenwater om het beheer en onderhoud van deze voorzieningen relatief eenvoudig is. Ook kunnen bovengrondse voorzieningen goede zuiverende eigenschappen bezitten. Bovengrondse voorzieningen zijn tevens goed te combineren met groenvoorzieningen en kunnen bijdragen aan de waterbeleving van het gebied.
Voor de dimensionering van regenwatervoorzieningen wordt een bui van 35 mm in 45 minuten (T=25 jaar)gehanteerd. Een doorkijk naar een bui van 45 mm in 30 minuten (T=100 jaar) biedt zicht op de kans op wateroverlast in extreme situaties. De voorzieningen dienen na 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een eventuele volgende bui.
Diffuse verontreinigingen van water worden voorkomen door het nemen van bronmaatregelen zoals het toepassen van duurzame (niet uitlogende) bouwmaterialen. Qua beheer moet worden gekozen voor chemievrije onkruidbestrijding, minimaal gebruik van strooizout en het ontmoedigen van autowassen op straat en honden uitlaten. Geconcentreerde infiltratie van regenwater op locaties met mobiele bodemverontreiniging is af te raden in verband met het risico op verplaatsing van de verontreiniging. Bij immobiele bodemverontreiniging is infiltratie wel te overwegen. Diepte-infiltratie wordt afgeraden omdat hiermee eventuele verontreinigingen direct in de ondergrond worden gebracht.

4.3 Archeologie En Cultuurhistorie

De regio Parkstad beschikt over een eigen archeologische verwachtingswaarde- en advieskaart. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van deze archeologische verwachtingswaarde- en advieskaart ter plaatse van het besluitgebied.
afbeelding
Op deze kaart is het besluitgebied hoofdzakelijk aangeduid als een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde (historische dorpskernen). Tevens bevinden zich binnen het besluitgebied enkele archeologische vindplaatsen (hoek Gatestraat/Gatehof, Hereweg nabij het Putgenkske en de aansluiting met de Heigank en aan de Rötscherweg). Aan de Rötscherweg is tevens een wettelijk beschermd archeologisch monument gelegen. Archeologische bescherming bij bodemingrepen is dan ook noodzakelijk. Derhalve voorzien de regels in het besluitvlak 'Waarde - Archeologie'. Op basis van de hierbij behorende regels wordt het uitvoeren van archeologisch onderzoek verplicht indien er dieper dan 0,4 meter onder peil wordt gebouwd, de oppervlakte van de bodemverstoring meer dan 2.500 m² bedraagt (250 m² binnen een historische dorpskern) of binnen een straal van 50,00 meter tot een archeologische vindplaats of archeologisch waardevol terrein wordt gebouwd.
In onderhavige beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die tot bodemingrepen leiden. Archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.4 Kabels En Leidingen

In het besluitgebied is een waterleidingen, een rioolwatertransportleiding en een hogedrukgasleiding gelegen welke een planologisch-juridische bescherming behoeven. De leidingen zijn op de illustratie weergegeven en voorzien van een bijpassende regeling inclusief de bijbehorende beschermingszones.

5 Planopzet

5.1 Algemeen

De beheersverordening 'Gravenrode Noord Oost' bestaat formeel uit een illustratie en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.

5.2 Opzet Van De Regels

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels (art. 1 en 2)

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2008, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Besluitvlakken (art. 3 t/m 20)

In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het besluitgebied gelegen besluitvlakken (bestemmingen). Per besluitvlak zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen het desbetreffende besluitvlak tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend.
Het meest voorkomende besluitvlak is het besluitvlak Wonen. Daar waar bijzondere functies binnen dit besluitvlak voorkomen (bijvoorbeeld bedrijven, detailhandel, dienstverlening, horeca, begeleid wonen enz.) is dit middels een besluitsubvlak op de illustratie weergegeven. Binnen het besluitvlak Wonen wordt een onderscheid gemaakt in diverse woningtypologieën, zoals vrijstaand, aaneengebouwd, bungalow, gestapeld met specifiek aan deze typologie verbonden bouwregels. Standaard wordt uitgegaan van het bouwen in maximaal twee bouwlagen. Daar waar meer bouwlagen gerealiseerd mogen worden is dit middels het besluitsubvlak ‘aantal bouwlagen’ op de illustratie aangegeven.
Daar waar een niet-woonfunctie ook niet gecombineerd wordt met een woonfunctie en de bijbehorende gronden en opstallen dus in zijn geheel voor deze niet woonfunctie worden gebruikt is voorzien in een specifiek besluitvlak. Voor onderhavige beheersverordening zijn dit de besluitvlakken Bedrijf, Centrum, Gemengd, Groen, Horeca, Maatschappelijk, Maatschappelijk – Onderwijs, Maatschappelijk – Zorginstelling, Recreatie, Sport, Verkeer, Wonen – Garageboxen, Leiding – Gas, Leiding – Riool en Waarde – Archeologie.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels (art. 21 t/m 27)

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):
  • een anti-dubbeltelregel: zorgt er voor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen;
  • algemene bouwregels: bevat aanvullende regels met betrekking tot het ondergronds bouwen en het bouwen van antennemasten en zendmasten;
  • algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
  • algemene aanduidingsregels:
    • veiligheidszone - lpg
  • algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan;
  • algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen; het betreft hier beperkte wijzigingen in algemene zin;
  • overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (art. 28 en 29)

In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.

6 Financiële Uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Onderhavige beheersverordening bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1. vergezeld dienen te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld. Voor deze beheersverordening behoeft dan ook geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.

7 Handhavingsparagraaf

Een beheersverordening is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.
Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van de beheersverordening. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
In deze beheersverordening is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen. Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van de beheersverordening worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak Conform De Gemeentelijke Inspraakverordening

Met inachtneming van de Inspraakverordening 2010 van de gemeente Landgraaf is inspraak verleend op het beleidsvoornemen betreffende de voorbereiding van de beheersverordening 'Nieuwenhagen-Lichtenberg'. De ontwerp-beheersverordening 'Nieuwenhagen-Lichtenberg' heeft hiertoe met ingang van 2 mei 2013 gedurende twee weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld naar keuze schriftelijk dan wel mondeling een inspraakreactie in te dienen bij de gemeenteraad van Landgraaf. Van deze mogelijkheid heeft niemand gebruik gemaakt.

8.2 Ambtshalve Wijzigingen

Ten opzichte van de ontwerp-beheersverordening zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd:
  • illustratie:
    • aanpassen matrix ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ op de analoge illustratie en het laten vervallen van het besluitsubvlak (h=3) t.p.v. het adres Brunssummerweg 138 (McDonalds);
    • toevoegen besluitsubvlak ‘gestapeld’ aan legenda;
    • vervangen besluitsubvlak (b=3.1) door besluitsubvlak (b≤3.1) in de legenda;
    • toevoegen besluitsubvlak (h=1-2-3) binnen het besluitvlak ‘Centrum’;
  • toelichting:
    • 5: verwijzing naar vigerend plan Dormigveld vervangen door vigerend plan Dormigveld 1975;
  • regels:
    • passages in de regels waarin de term gevellijn is gebruikt omvormen tot gebruikmaking van de term voorgevel;
    • toevoegen begrip ‘bungalow’ aan artikel 1;
    • verwijderen begrip ‘gevellijn’ uit artikel 1;
    • vervangen term ‘aanduiding’ door de term ‘besluitsubvlak’ in de artikelen 3.2.2, 4.2.2, 5.2.2, 8.2.2, 9.2.2, 10.2.2, 11.2.2, 13.2.2 en 24.1;
    • 5.1.d vervangen door: horeca van categorie 1,2 en 3, uitsluitend ter plaatse van het op de illustratie aangegeven besluitsubvlak (h=1-2-3).