KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap
Artikel 5 Bedrijventerrein
Artikel 6 Detailhandel
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Kantoor
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Verkeer - Parkeerterrein
Artikel 12 Verkeer - Railverkeer
Artikel 13 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Leiding - Brandstof
Artikel 16 Leiding - Gas
Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 18 Leiding - Leidingstrook
Artikel 19 Leiding - Riool
Artikel 20 Leiding - Water
Artikel 21 Waarde - Archeologie 1
Artikel 22 Waarde - Archeologie 2
Artikel 23 Waarde - Archeologie 3
Artikel 24 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 26 Algemene Gebruiksregels
Artikel 27 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 28 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 29 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 30 Algemene Procedureregels
Artikel 31 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
Artikel 33 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Planopzet
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
Hoofdstuk 2 Planologisch Kader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Integrale Afweging
3.1 Ruimtelijke Karakteristiek
3.2 Functies In Het Plangebied
3.3 Verkeer En Parkeren
3.4 Milieu
3.5 Water
3.6 Ecologie
3.7 Archeologie En Cultuurhistorie
3.8 Civieltechnische Aspecten
3.9 Duurzaamheidsaspecten
Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet
4.1 Hoofdlijnen Van De Planopzet
4.2 Juridische Regeling
Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 2 Reacties Vooroverleg

Beeker Hoek, herziening 2009

Bestemmingsplan - Gemeente Beek

Vastgesteld op 07-07-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Beeker Hoek, herziening 2009 van de gemeente Beek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0888.BPBEEKERHOEK09-VA01 met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, en lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf;

1.6 aan huis gebonden beroep:

De uitoefening van een beroep of praktijk op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in verband met het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf. Hierbij kan de functie ook uitgeoefend worden door een ander dan de feitelijke bewoner van het pand;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt;

1.8 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de omvang aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.11 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.12 bedrijfsgebouw:

een gebouw of een samenstelsel van gebouwen, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.13 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

1.14 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een gebouw of een terrein, die is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 begane grond:

een bouwlaag geen verdieping zijnde;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder en met een maximale hoogte van 3,00 m voor woningen en 4,50 m voor andere gebouwen;

1.21 bouwmarkt:

een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m² waarop het volledige assortiment aan bouw- en doe-het-zelf-producten uit voorraad aan zowel vakman als particulier op basis van zelfbediening wordt aangeboden;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bijgebouw behorend bij een woning:

een gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning en dat ten dienste staat van deze woning;

1.27 coffeeshop:

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van softdrugs en dranken voor gebruikers ter plaatse;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder mede begrepen het uitstallen ter verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan degenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 detailhandel perifeer:

de bedrijfsmatige verkoop van:

  • materialen voor de ruwbouw van gebouwen en dergelijke, zoals stenen, zand, beton, bestratingsmateriaal en hout, zoals een bouwmarkt, tuincentrum of een land- en tuinbouwcentrum;
  • meubelen en artikelen ten behoeve van de inrichting van een woning en van de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals een woninginrichtingszaak;
  • detailhandel in automobielen, boten, caravans en tenten en van de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen,

die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling (en uit dien hoofde niet binnen de aangewezen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden);

1.30 discotheek/dancing:

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden verstaan een seksinrichting, prostitutie en escortbedrijf;

1.31 ecologische waarde:

waarde die verband houdt met de samenhang tussen biotische, a-biotische en landschappelijke hoedanigheden;

1.32 escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geluidhinder veroorzakende inrichting:

inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en worden aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50);

1.35 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf;

1.36 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat dan wel ten hoogste twee geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid moet worden beschouwd;

1.37 hoofdgebouw:

een gebouw dat door zijn omvang, constructie en situering het belangrijkste gebouw op een perceel is;

1.38 horecabedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodaties. Hieronder wordt niet verstaan een seksinrichting of escortbedrijf;

1.39 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.40 kampeermiddel:

  1. a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge een omgevingsvergunning voor het bouwen een bouwvergunning vereist is;

één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.41 kraanbaan:

een bij het bedrijf/inrichting behorende constructie, geplaatst in en buiten de bedrijfsgebouwen voor het transporteren van producten en materialen;

1.42 land- en tuinbouwcentrum:

een bedrijf dat is gericht op de verkoop van non-food agro-georiënteerde en agrarisch getinte artikelen en tevens werkkleding, werkschoenen, onderhoudsmiddelen en diervoeders in grotere verpakkingseenheden;

1.43 landschappelijke waarden:

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.44 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;

1.45 nieuwbouw:

het realiseren van een hoofdgebouw op een perceel waar voorheen geen hoofdgebouw aanwezig was;

1.46 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel in goederen of producten ondergeschikt aan de hoofdbestemming;

1.47 ondergronds:

beneden peil;

1.48 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.49 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.50 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.51 retentiebekken

gronden en werken ten behoeve van de waterbeheersing, ingericht voor het ontvangen, tijdelijk bergen en daarna geleidelijk lozen danwel verzinken van water;

1.52 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte;

1.53 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 sekswinkel

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;

1.55 selectiebesluit

een archeologisch inhoudelijke afweging na een onderzoeksfase over eventuele archeologische vervolgstappen;

1.56 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld;

1.57 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.58 tuin:

gronden bestaande uit verkeersontsluiting(en), groenvoorzieningen en/of pleinvormige ruimten gelegen tussen het op hetzelfde bouwperceel aanwezige hoofdgebouw en het openbaar gebied;

1.59 tuincentrum:

een bedrijf dat is gericht op de verkoop van bloemen, planten, en tuinartikelen plus daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen. Tuinartikelen zijn artikelen die dienen voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van de tuin. De rechtstreeks daarmee samenhangende artikelen zijn tuinmeubelen, tuinverlichting, bouwmaterialen voor tuinhuisjes, serres, vijvers en erfafscheidingen;

1.60 vervangende nieuwbouw:

het realiseren van een hoofdgebouw ter vervanging van en ter plaatse van een bestaand hoofdgebouw;

1.61 vvo:

verkoopvloeroppervlak, zijnde de voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, bestemd en gebruikt voor het "en detail" verkopen en vervoeren van goederen, die niet ter plaatse worden gebruikt of geconsumeerd;

1.62 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.63 winkel:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van detailhandel, inclusief het gebruik voor ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat gebruik in verband staat en essentieel onderdeel is van de ter plaatse uitgeoefende detailhandel, zoals bijvoorbeeld onderhoud, reparatie en installatie;

1.64 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.65 woninginrichtingszaak:

een bedrijf dat is gericht op de verkoop van goederen ten behoeve van de inrichting van een woning, zoals meubels en vloerbedekking en van de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals woningstofferingsartikelen (tapijten, gordijnen), zonweringen, verlichting en dergelijke;

1.66 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen en soortgelijke bouwdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", waarbij per aanduiding één bedrijfswoning is toegestaan;
  3. c. tuinen en erven;
  4. d. bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. 6. de sociale veiligheid;
    7. 7. de externe veiligheid;
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen uitsluitend indien de aard van het bedrijf, bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden zulks wettigen, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.2 onder c tot vergroting van de goothoogte tot ten hoogste 6,50 meter;
  2. b. lid 3.2.2 onder e en 3.2.3 onder j voor het plat afdekken van gebouwen;
  3. c. lid 3.2.3 onder f teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning toe te staan, mits:
    1. 1. het bepaalde in artikel 3.2.3 onder a tot en met e en j en artikel 31 in acht wordt genomen;
    2. 2. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
    3. 3. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet worden overschreden;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken plaatsvindt;
    5. 5. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    6. 6. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet worden aangetast.
  4. d. lid 3.2.4 onder a tot vergroting van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en niet zijnde errfafscheidingen, tot ten hoogste 15 meter, mits:
    1. 1. de oppervlakte in totaal niet meer beslaat dan 25 m2;
    2. 2. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken plaatsvindt;
    3. 3. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    4. 4. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet worden aangetast.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:

  1. a. als staanplaats voor onderkomens, behoudens één onderkomen per bedrijfswoning en ten hoogste 5 kampeermiddelen op het bouwvlak;
  2. b. voor kampeer- of caravanterrein, behoudens het kamperen in de onder sub a bedoelde kampeermiddelen;
  3. c. voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  4. d. voor detailhandel en groothandel, uitgezonderd de ondergeschikte detailhandel in bedrijfsproducten afkomstig van het eigen bedrijf en in eigen beheer;
  5. e. voor transport- en/of garagebedrijven;
  6. f. voor horecadoeleinden;
  7. g. voor permanente of tijdelijke bewoning, uitgezonderd de bedrijfswoning;
  8. h. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering, alsmede met een winterberging van onderkomens.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  3. c. bijbehorende voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    2. 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. 6. de sociale veiligheid;
    7. 7. de externe veiligheid.
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of te laten gebruiken van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1:

  1. a. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot 'Agrarisch metwaarden - Landschap' bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
  2. b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  3. c. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
  4. d. voor het beproeven van voertuigen; voor de beoefening van de motorsport; voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen, met uitzondering van rally's en puzzelritten; voor het racen of crossen met motorrijtuigen of bromfietsen;
  5. e. voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  6. f. voor detailhandel en groothandel, uitgezonderd de verkoop van bedrijfsproducten afkomstig van het eigen bedrijf en in eigen beheer;
  7. g. voor transport- en/of garagebedrijven;
  8. h. voor horecadoeleinden;
  9. i. voor permanente of tijdelijke bewoning;
  10. j. voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden, die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering, alsmede met een winterberging van onderkomens;
  11. k. voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van doeleinden als omschreven in dit lid onder a t/m j.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven van categorie 2 en 3.1 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties in categorie 2 en categorie 3.1, ter plaatse van de aanduiding "Bedrijf van categorie 2 en 3.1";
  2. b. bedrijven van categorie 2, 3.1 en 3.2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties in categorie 2, categorie 3.1 en categorie 3.2, ter plaatse van de aanduiding "Bedrijf van categorie 2, 3.1 en 3.2";
  3. c. bedrijven van categorie 3.1, 3.2 en 4.1 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties in categorie 3.1, categorie 3.2 en categorie 4.1, ter plaatse van de aanduiding "Bedrijf van categorie 3.1, 3.2 en 4.1";
  4. d. bedrijven van categorie 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, alsmede opslagen en installaties in categorie 3.1, categorie 3.2, categorie 4.1 en categorie 4.2, ter plaatse van de aanduiding "Bedrijf van categorie 3.1, 3.2, 4.1en 4.2";
  5. e. verkeersdoeleinden;
  6. f. parkeerdoeleinden, met dien verstande dat:
    1. 1. per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte niet minder dan 1 parkeerplaats en per arbeidsplaats niet minder dan 0,5 parkeerplaats op eigen terrein mag worden gerealiseerd;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel perifeer" niet minder dan 2 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlakte mogen worden gerealiseerd;
  7. g. uitsluitend retentiebekkens ten behoeve van het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van hemelwater, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water-waterberging 1";
  8. h. uitsluitend een retentiebekken van het Waterschap Roer en Overmaas ten behoeve van het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van hemelwater, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water-waterberging 2";
  9. i. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding "Bedrijfswoning", waarbij per aanduiding één bedrijfswoning is toegestaan;
  10. j. detailhandelsdoeleinden, een en ander voorzover reeds bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding "Detailhandel";
  11. k. perifere detailhandel, uitsluitend in de vorm van een woninginrichtingszaak, een tuincentrum, een land- en tuinbouwcentrum, een bouwmarkt, detailhandel in auto's en aanverwante accessoires (ABC-goederen), een en ander voorzover reeds bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan, ter plaatse van de aanduiding "Detailhandel perifeer", met dien verstande dat indien de gronden waarop de, ten tijde van het van kracht worden van het plan, aanwezige perifere detailhandel in de vorm van een woninginrichtingszaak of tuincentrum, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet dienovereenkomstig zijn gebruikt, de gronden niet meer voor deze specifieke functie als zodanig mogen worden aangewend;
  12. l. horecadoeleinden, een en ander voorzover reeds bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan, ter plaatse van de aanduiding "Horeca";
  13. m. kantoren, ter plaatse van de aanduiding "Kantoor";
  14. n. wegen uitsluitend ten behoeve van terreinontsluitingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid;
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.1 onder a t/m d, met inachtneming van de afstanden als aangegeven op de verbeelding, en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet worden genoemd in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, mits:
    1. 1. deze bedrijven of opslagen en installaties naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de Staat vanBedrijfsactiviteiten onder de categorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1. en 4.2;
    2. 2. het geen Wgh-inrichtingen betreft;
    3. 3. het geen risicovolle inrichting betreft;lid 5.1 onder d voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die staat vermeld onder categorie 5.1 in de Staat vanBedrijfsactiviteiten, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, mits geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu in de directe omgeving of het bedrijfsmilieu binnen de plangrens ontstaan of kunnen ontstaan;
  2. b. lid 5.1 onder j voor detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse zelf vervaardigde dan wel bewerkte goederen;
  3. c. lid 5.1 onder k voor perifere detailhandel, met uitzondering van tuincentra, woninginrichtingszaken, keukencentra en sanitaircentra;
  4. d. lid 5.2.2 onder d voor het bouwen van de gevels van een bedrijfsgebouw ín de bouwperceelsgrens, met dien verstande dat:
    1. 1. de afstand tot gebouwen op een naburig perceel nergens minder dan 6 meter bedraagt;
    2. 2. het aangrenzende bouwperceel niet is bestemd voor bedrijfsdoeleinden;
    3. 3. door de verlening van de afwijking bij omgevingsvergunning de ten tijde van het van kracht worden van dit plan bestaande gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet in onevenredige mate worden aangetast.
  5. e. lid 5.2.3 onder e teneinde vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning toe te staan, mits;
    1. 1. het bepaalde in artikel 5.2.3 onder a tot en met d en artikel 31 in acht wordt genomen;
    2. 2. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is;
    3. 3. uit een ingesteld akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder niet worden overschreden;
    4. 4. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken plaatsvindt;
    5. 5. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    6. 6. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet worden aangetast.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 5.1:
    1. 1. voor bedrijfsactiviteiten in een afwijkende milieucategorie, met dien verstande dat voor zover bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend in een milieucategorie, afwijkend van hetgeen in lid 5.1 is aangegeven, deze mogen worden voortgezet mits deze afwijking niet wordt vergroot; bij het vrijkomen van de betreffende gronden mogen deze uitsluitend in een milieucategorie als ter plekke in lid 5.1onder a t/m d aangegeven worden gebruikt;
    2. 2. voor Wgh-inrichtingen;
  2. b. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vrom van water-waterberging 2" anders dan het toegestane gebruik in de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.

Artikel 6 Detailhandel

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandelsactiviteiten.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 6.1:

  1. a. voor industriële doeleinden;
  2. b. voor groothandel;
  3. c. voor kantoordoeleinden;
  4. d. voor maatschappelijke doeleinden;
  5. e. voor transport- en/of garagebedrijven;
  6. f. voor horecadoeleinden;
  7. g. voor permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. verkeersdoeleinden;
  4. d. rioolgemaal;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van horecavoorzieningen;
  2. b. verkeersdoeleinden;
  3. c. parkeerdoeleinden, ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein".

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid;
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 8.1:

  1. a. voor industriële doeleinden;
  2. b. voor detailhandel en groothandel;
  3. c. voor transport- en/of garagebedrijven;
  4. d. voor kantoordoeleinden;
  5. e. voor maatschappelijke doeleinden;
  6. f. voor permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 9 Kantoor

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoordoeleinden.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid.
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 9.1:

  1. a. voor industriële doeleinden;
  2. b. voor detailhandel en groothandel;
  3. c. voor transport- en/of garagebedrijven;
  4. d. voor horecadoeleinden;
  5. e. voor maatschappelijke doeleinden;
  6. f. voor permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sociale, maatschappelijke en culturele functies;
  2. b. verhardingen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. bijbehorende voorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid.
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 10.1:

  1. a. voor industriële doeleinden;
  2. b. voor detailhandel en groothandel;
  3. c. voor transport- en/of garagebedrijven;
  4. d. voor horecadoeleinden;
  5. e. voor kantoordoeleinden;
  6. f. voor permanente of tijdelijke bewoning.

Artikel 11 Verkeer - Parkeerterrein

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeerdoeleinden, met dien verstande dat per 30 m² bedrijfsvloeroppervlak van het aangrenzende detailhandelscomplex één parkeerplaats op de onderhavige gronden dient te worden gerealiseerd;
  2. b. verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen;
  3. c. verhardingen, bermen en groenvoorzieningen;
  4. d. bijbehorende voorzieningen van openbaar nut.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid;
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

Artikel 12 Verkeer - Railverkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegdoeleinden;
  2. b. verkeersdoeleinden;
  3. c. parkeerdoeleinden;
  4. d. verhardingen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. bijbehorende voorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid;
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

Artikel 13 Verkeer - Wegverkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeersdoeleinden;
  2. b. geluidwerende voorzieningen;
  3. c. onderdoorgang, ter plaatse van de aanduiding "Onderdoorgang";
  4. d. verhardingen, bermen en groenvoorzieningen;
  5. e. bijbehorende voorzieningen van openbaar nut.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid.
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
  2. b. aan huis gebonden beroepen binnen het bouwvlak;
  3. c. tuinen en erven;
  4. d. bijbehorende voorzieningen.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de milieusituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de externe veiligheid.
  2. b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
  3. c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 14.1, meer in het bijzonder:

  1. a. als opslag-, stort- of bergplaats – al dan niet ten verkoop – van onbruikbare althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en zulks bovendien geen afgedankte voorwerpen en materialen betreft;
  2. b. voor aan huis gebonden bedrijven;
  3. c. voor detailhandel en groothandel;
  4. d. voor transport- en/of garagebedrijven;
  5. e. het gebruik van de gronden, welke niet worden bebouwd, anders dan als tuin en/of erf.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  1. a. 14.1 onder b voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 35 m² van de oppervlakte van deze gebouwen als zodanig mag worden gebruikt;
    2. 2. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig wordt of kan worden beïnvloed;
    3. 3. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonklimaat ontstaan of kunnen ontstaan;
  2. b. 14.4 onder b voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijven, met dien verstande dat:
    1. 1. maximaal 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de woning inclusief het bijbehorende bijgebouw tot een maximum van 35 m² als zodanig mag worden gebruikt;
    2. 2. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
    3. 3. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    4. 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein, welke onlosmakelijk verbonden en ondergeschikt is aan de uitoefening van het beroep of ambacht.

Artikel 15 Leiding - Brandstof

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een brandstofleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de leiding.

15.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een op de verbeelding aangeduide hogedruk gastransportleiding en hogedruk gasvoedingsleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de leidingen.

16.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

16.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
  2. b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 1 omschreven doeleinden wordt geen omgevingsvergunning voor het afwijken verleend.
  3. c. Alvorens Burgemeester en Wethouders bij omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in lid 16.3 onder a verlenen horen zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transporteren van energie via de op de verbeelding aangeduide hoogspanningsverbinding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de hoogspanningsverbinding.

17.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
  2. b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 17.1 omschreven doeleinden wordt geen omgevingsvergunning voor het afwijken verleend.
  3. c. Alvorens Burgemeester en Wethouders bij omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in lid 17.3 onder a verlenen horen zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Leiding - Leidingstrook

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een op de verbeelding aangeduide leidingenstrook en de bescherming, het beheer en het onderhoud van deze leidingenstrook.

18.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

18.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
  2. b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 18.1 omschreven doeleinden wordt geen omgevingsvergunning voor het afwijken verleend.
  3. c. Alvorens Burgemeester en Wethouders bij omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in lid 18.3 onder a verlenen horen zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Leiding - Riool

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een op de verbeelding aangeduide rioolleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van deze leiding.

19.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

19.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
  2. b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 1 omschreven doeleinden wordt geen omgevingsvergunning voor het afwijken verleend.
  3. c. Alvorens Burgemeester en Wethouders bij omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in lid 19.3 onder a verlenen horen zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Leiding - Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een op de verbeelding aangeduide hoofdwatertransportleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van deze leiding.

20.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.

20.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
  2. b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 20.1 omschreven doeleinden wordt geen omgevingsvergunning voor het afwijken verleend.
  3. c. Alvorens Burgemeester en Wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3 onder a verlenen horen zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waarde - Archeologie 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

21.2 Bouwregels

21.3 Afwijken van de bouwregels

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' (gebied met lage verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

22.3 Afwijken van de bouwregels

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 23 Waarde - Archeologie 3

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met middelhoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

23.2 Bouwregels

23.3 Afwijken van de bouwregels

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 24 Waarde - Archeologie 4

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met hoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

24.2 Bouwregels

24.3 Afwijken van de bouwregels

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene Gebruiksregels

26.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:

  1. a. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  3. c. voor het plaatsen van kampeerwagens, caravans, kampeerauto's, kampeertenten en vaartuigen, tenzij het betreft de stalling van één van dergelijke onderkomens per perceel en behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van gronden;
  4. d. voor het opslaan van hout en aannemersmaterialen, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie.

Artikel 27 Algemene Aanduidingsregels

27.1 Geluidzone - industrie

27.2 Milieuzone - bodembeschermingsgebied (Mergelland)

27.3 Vrijwaringszone - spoor

27.4 Vrijwaringszone - weg (0-50 meter)

27.5 Vrijwaringszone - weg (50-100 meter)

Artikel 28 Algemene Afwijkingsregels

28.1 Afwijkingsbevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels agfeweken kan worden, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10 %;
  2. b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    3. 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen;
    4. 4. voor zover het betreft gronden gelegen binnen de bestemmingen 'Leiding -Brandstof', 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', 'Leiding -Leidingstrook', 'Leiding - Riool', 'Leiding - Water', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' het bepaalde in de artikelen 15.4, 16.4, 17.4, 18.4, 19.4, 20.4, 21.4, 22.4, 23.4 en 24.4 in acht worden genomen;
  3. c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. e. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.

28.2 Afwegingskader

Een in 28.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de landschappelijke waarde;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. f. de sociale veiligheid;
  7. g. de externe veiligheid.

Artikel 29 Algemene Wijzigingsregels

29.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

29.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 29.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  1. a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Artikel 30 Algemene Procedureregels

30.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:

a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.

b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.

c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.

d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.

e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.

30.2 Wijziging

Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 31 Overige Regels

31.1 Rangorde dubbelbestemmingen

De rangorde tussen de dubbele bestemmingen luidt als volgt:

  • in de eerste plaats artikel 18 ('Leiding - Leidingstrook');
  • in de tweede plaats artikel 16 ('Leiding - Gas');
  • in de derde plaats artikel 15 ('Leiding - Brandstof');
  • in de vierde plaats artikel 17 ('Leiding - Hoogspanningsverbinding');
  • in de vijfde plaats artikel 19 ('Leiding - Riool');
  • in de zesde plaats artikel 20 ('Leiding - Water');
  • in de zevende plaats de artikelen 21, 22, 23 en 24 (respectievelijke 'Waarde -Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde -Archeologie 4').

31.2 Andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

31.3 Noodzaak bodemonderzoek

Bij nieuw op te richten gebouwen dient, voor zover daarin (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek. Dit geldt eveneens voor locaties waarvan de bestemming gewijzigd wordt middels een daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De omgevingsvergunning zal niet eerder worden verleend dan nadat (een deel van) de gronden, indien nodig, zijn gesaneerd en geschikt gemaakt voor de toekomstige functie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

32.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.

32.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

32.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

32.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 32.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in 32.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

32.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 32.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanBeeker Hoek, herziening 2009.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Beek heeft een plan van aanpak voor de actualisering van de bestemmingsplannen binnen de gemeente vastgesteld. Het vigerende bestemmingsplan voor het gebied Beeker Hoek is ouder dan 10 jaar (vastgesteld door de raad van de gemeente Beek op 18 september 1997 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 20 januari 1998). Actualisering van dit plan is dan ook op zijn plaats. Daarnaast hebben zich in de tussentijd een aantal ontwikkelingen voorgedaan binnen het plangebied welke door middel van een partiële herziening dan wel een artikel 19 WRO-procedure gerealiseerd zijn. Het nieuwe bestemmingsplan is opgesteld op basis van het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Beek (augustus 2009), waarin de gemeentelijke standaard is weergegeven. Een eenduidige methodiek bewerkstelligt uniformering van juridische regelingen, zodat de rechtsgelijkheid en de rechtszekerheid van de burgers gewaarborgd worden. De nadruk ligt op het beheer van de bestaande situatie. In belangrijke mate is de juridische regeling hierop toegesneden.

1.2 Planopzet

Voor het bestemmingsplan Beeker Hoek, herziening 2009 is, aansluitend bij de gemeentelijke systematiek, gekozen voor bestemmingen die in het gebruik van het plan door burgers en gemeente waar nodig en binnen duidelijke kaders een zekere mate van flexibiliteit bieden, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. De kaders worden bepaald door onder andere de in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) genoemde onderdelen waarin een bestemmingsplan dient te worden vervat:

  • Verbeelding:

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

  • Planregels:

Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden, opstallen en ander gebruik van de gronden juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven op welke wijze deze doelen of doeleinden worden nagestreefd (artikel 3.1.3 Bro).

  • Toelichting:

In de toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de uitkomsten van het in artikel 3.1.6 van het Bro genoemde onderzoek (bestaande toestand en gewenste ontwikkelingen) opgenomen. Daarnaast dienen de uitkomsten van het vooroverleg deel uit te maken van de toelichting.

In de toelichting wordt een en ander op de volgende wijze omschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft de beleidsvisies die er op de verschillende overheidsniveaus bestaan ten aanzien van het plangebied (planologisch kader). Het plangebied wordt geanalyseerd, zowel voor wat betreft ruimtelijk-stedelijke structuur, als voor wat betreft de aanwezige functies, de onderlinge samenhang daartussen en welke milieutechnische en civieltechnische randvoorwaarden er in het plangebied gelden (hoofdstuk 3). Hoofdstuk 4 geeft de planvorming weer alsmede de juridische regeling. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven of het plan economisch en maatschappelijk uitvoerbaar wordt geacht. Ook worden in dit hoofdstuk de opmerkingen uit het vooroverleg, waaronder het advies van de provincie ten aanzien van het plan weergegeven en de wijze waarop de gemeente deze in het plan heeft verwerkt.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied Beeker Hoek is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Beek en wordt doorsneden door de autosnelweg A2 (Maastricht-Eindhoven). Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de spoorlijn Maastricht-Sittard, die tevens de gemeentegrens met Stein vormt. Ten noordwesten van de spoorlijn is door de gemeente Stein (aansluitend aan de kern Elsloo) het bedrijventerrein Sanderboutlaan ontwikkeld. Het bedrijventerrein Beeker Hoek sluit hierop aan. De noordoostgrens wordt gevormd door de gemeentegrens tussen Beek en Sittard-Geleen. De oostzijde wordt gevormd door de woonbebouwing van Beek (Veldekelaan, Dr. Schaepmanlaan en een deel van de A2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBEEKERHOEK09-VA01_0001.png"

Ligging planbgebied

Het deel van het plangebied ten oosten van de A2 heeft een oppervlakte van circa 35,8 ha, het deel ten westen van de A2 heeft een oppervlakte van circa 27,7 ha. Het totale plangebied heeft derhalve een oppervlakte van 63,5 ha.

Hoofdstuk 2 Planologisch Kader

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030, zijn vastgelegd. De nota is op 27 februari 2006 van kracht geworden.

De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen). De vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd. Het accent verschuift van 'toelatingsplanologie' naar 'ontwikkelingsplanologie'. 'Ruimte voor ontwikkeling' betekent ook dat het Rijk ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgt en mogelijkheden creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en dit niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Iedere overheidslaag moet in staat worden gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken.

Voor heel Nederland wordt een beperkt aantal generieke regels gehanteerd ter handhaving van de basiskwaliteit. Dat wil zeggen een heldere ondergrens op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en (samenwerkende) gemeenten om dit generieke ruimtelijke beleid integraal en concreet gestalte te geven en integraal op elkaar af te stemmen zowel bij planvorming als uitvoering en daarmee te zorgen voor basiskwaliteit. Uitzondering hierop vormen vastgelegde Rijksverantwoordelijkheden, zoals die voor de hoofdinfrastructuur. Een aantal ruimtelijke structuren en netwerken dat in belangrijke mate ruimtelijk structurerend is voor Nederland als geheel, vormt samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Opgebouwd vanuit deze twee invalshoeken, bevat deze nota de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land.

Nota Ruimtelijk Economisch Beleid

In de nota Ruimtelijk Economisch Beleid (1999) staan begrippen als netwerkeconomie en clustervorming centraal. Een cluster van onderling samenhangende sectoren wordt gedefinieerd door de belangrijkste toeleverings- en afzetrelaties tussen de bedrijven te identificeren. Samenwerken is van groot belang bij netwerken en clusters, maar ook op het gebied van bedrijventerreinen. Ten aanzien van bedrijventerreinen meldt de nota het volgende: “ De mismatch tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen en de dreigende schaarste vormen een fors probleem bij het behouden en aantrekken van bedrijvigheid”.

Bovendien worden kansen gemist om economische ontwikkelingen gepaard te laten gaan met een verbetering van het milieu. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daarom een aantal instrumenten ontwikkeld om ervoor te zorgen dat het aanbod van bedrijventerreinen toeneemt en beter aansluit op de kwalitatieve vraag van het bedrijfsleven. Het gaat om de volgende instrumenten:

  • tender Investeringsprogramma's Provincies (TIPP);
  • het programma 'duurzame bedrijventerreinen';
  • de bevordering van publiek-private samenwerking;
  • de BOSOM-aanpak, hetgeen staat voor 'bodemsanering, ontwikkeling en marktwerking' en biedt handreikingen bij het opzetten en aanpakken van bodemsaneringsprojecten.

Nationaal Milieubeleidsplan 4

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (juni 2001) markeert de afsluiting van het afgelopen decennium en de in die periode verschenen milieubeleidsplannen. Met deze nota wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid. De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

  • transitie naar duurzame energiehuishouding;
  • transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
  • transitie naar duurzame landbouw.

Dit 4e NMP beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen te ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later.

De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Om de bijdrage van het milieubeleid aan de kwaliteit van de leefomgeving te versterken worden drie veranderingen aangebracht:

  • de samenhang tussen milieu- en ruimtelijk beleid;
  • de samenhang tussen het beleid van verschillende overheden wordt versterkt;
  • de verantwoordelijkheid van medeoverheden voor de plaatselijke leefomgeving wordt vergroot. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

2.2 Provinciaal Beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (actualisatie 2008 en 2009)

Het POL 2006, dat op 22 september 2006 door Provinciale Staten is vastgesteld, is een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen, Europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio. Het POL 2006 is tevens aan te merken als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.2 Wro.

Kaart 1 Perspectieven

Op kaart 1: 'Perspectieven' van het POL 2006 is de onderhavige locatie gelegen binnen de grens 'stedelijke dynamiek'. In deze gebieden dient de stedelijke dynamiek van Limburg te worden opgevangen. Verder wordt het plangebied aangeduid als stedelijke bebouwing bestaand (P9). Deze gebieden omvatten de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon-, winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld.

Tevens is een deel van het bedrijventerrein gelegen binnen het perspectief Vitaal landelijk gebied (P4), buiten de grens stedelijk dynamiek en in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Het perspectief Vitaal landelijk gebied omvat overwegend landbouwgebieden met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Het gaat om gebieden buiten de beekdalen, steile hellingen en de ecologische structuur van Limburg. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt in deze gebieden extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie.De bestaande landbouwbedrijvigheid in al zijn vormen kan zich hier verder ontwikkelen, al zijn er wel beperkingen voor de niet-grondgebonden landbouw. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een beheerplan betreft en het Limburgs kwaliteitsmenu enkel van toepassing is wanneer er sprake is van planvorming is dit menu niet van toepassing. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet immers niet in de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen.

Het provinciale beleid voor bedrijventerreinen komt ook in het POL aan bod. Uitbreiding van reeds op bedrijventerreinen gevestigde bedrijven, nieuwvestiging en verplaatsing van bedrijven uit stads- en dorpskernen en vanuit lokale terreinen op het platteland naar bedrijventerreinen vraagt ruimte. Conform het provinciale beleid dient een te grote versnippering van bedrijvigheid te worden tegengegaan en moet gekozen worden voor concentratie en ontwikkeling van een beperkt aantal locaties. Dat gebeurt niet alleen uit economisch oogpunt, maar ook om de aantasting van het buitengebied te beperken. Bij clustering en concentratie ontstaat tevens draagvlak voor gemeenschappelijke voorzieningen op de terreinen en een goede basis voor duurzame inrichting.

De A2 doorsnijdt het plangebied en wordt in het POL 2006 aangeduid als “Internationaal Verbindend Wegennet” en “P7 Corridor”. Deze wegen verdienen bijzondere aandacht vanwege het belang van een goede bereikbaarheid van de stadsregio's die ook bij toenemende verkeersdruk gewaarborgd moet zijn. Een groene inrichting langs de transportassen laat ruimte voor toekomstige uitbreidingen van de infrastructuur en voorkomt de aaneengesloten ontwikkeling van zichtlocaties. Tevens kunnen zo knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid en verkeersveiligheid in aangrenzende woon- en werkgebieden worden beperkt. Belangrijk is een goede koppeling aan de regionale en lokale verkeersnetwerken en de grotere werklocaties.

Themakaarten Blauwe en Groene en Kristallen Waarden

Om bepaalde basiswaarden te beschermen en te versterken heeft de provincie een drietal kaarten ontwikkeld waarop deze basiswaarden aangeduid worden. Het betreft de kaarten: Blauwe Waarden, Groene Waarden en Kristallen Waarden. Op de kaarten Blauwe Waarden, en Groene Waarden wordt het onderhavige plangebied niet specifiek aangeduid.

Op de Kaart Kristallen Waarden is een klein gedeelte van het projectgebied gelegen in het Bodembeschermingsgebied Mergelland. In het Mergellandgebied wordt er gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen, die de biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Daartoe worden de doelstellingen en beleidslijnen met betrekking tot de nitraat-problematiek en het behoud van landschappelijke elementen gecontinueerd. Inzake het bodembeschermingsgebied Mergelland zijn de in de Omgevingsverordening Limburg onder artikel 2.18 genoemde voorschriften van belang.

De belangrijkste voorschriften met betrekking tot bouwen zijn:

  • het is verboden om buiten inrichtingen grondwerkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren die leiden tot een aantasting van het reliëf, met uitzondering van werkzaamheden voor het herstel en onderhoud van het beekdal;
  • het is verboden handelingen te verrichten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze erosie van de bodem bevorderen;
  • het is verboden de grond dieper dan drie meter beneden maaiveld te roeren.

Voor de overige voorschriften wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Limburg.

Bedrijvigheid

In het POL2006 worden, naast gemengde woon- en werkmilieus, een aantal categorieën specifieke werkmilieus onderscheiden. Het beleid is toegespitst op specifieke werkmilieus (bedrijven- en dienstenterreinen), maar gaat ook in op gemengde woonwerkmilieus als binnensteden en woongebieden.

Het beleid is gericht op het bieden van voldoende en gevarieerde vestigingsruimte voor bedrijven om zo een bijdrage te leveren aan het stimuleren en verankeren van de Limburgse economie. Het accent ligt daarbij op de stadsregio's met hun stedelijke dynamiek.

Revitalisering van bedrijventerreinen

In de 'Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg' wordt aangegeven dat een goede kwaliteit van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen noodzakelijk is om een aantrekkelijk vestigings- en verblijfsklimaat voor bedrijven te bereiken.

Het doel van revitalisering is met behulp van een aantal maatregelen, zowel fysiek als niet-fysiek verouderde bedrijventerreinen op het gewenste kwaliteitsniveau te brengen. Om dit een structureel karakter te geven is parkmanagement een geschikt instrument.

Vestiging kantoren op bedrijventerreinen

Volgens de 'Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling' van de provincie Limburg is de vestiging van eigenstandige kantoren op bedrijventerreinen niet toegestaan. Ondersteunende kantoorfaciliteiten direct gekoppeld aan productie-, handels, distributie- en

vervoersbedrijven zijn wel toegestaan mits het aandeel kantooractiviteiten niet de overhand heeft. De richtlijn is dat het bruto kantoorvloeroppervlak maximaal 30% mag bedragen.

Vestiging detailhandel op bedrijventerreinen

Volgens de 'Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling' zijn detailhandelsfuncties in principe niet toegestaan op bedrijventerreinen. Bestaande rechten worden gerespecteerd.

Uitzondering in de stadsregio's vormen de branches die bijvoorbeeld grove bouwmaterialen en brand- en explosiegevaarlijke stoffen verkopen (mits ze voldoen aan de voorwaarden van het Bevi). Deze kunnen vanwege hun bijzondere karakter op stedelijke bedrijventerreinen terecht. Dit geldt ook voor bedrijven die handelen in tweedehands auto's, waarvoor binnen de regio geen geschikte alternatieven voorhanden zijn.

Voor het landelijk gebied geldt dat winkels die niet ruimtelijk inpasbaar zijn binnen de bestaande bebouwde kom, in hieronder genoemde gevallen terecht kunnen op een lokaal bedrijventerrein in de betreffende kern. Het gaat om detailhandelsvestigingen behorend tot een van de volgende branches: grove bouwmaterialen, landbouwmachines, brand- en explosiegevaarlijke stoffen;(mits ze voldoen aan het Bevi) en handel in tweedehands auto's. Maar het kan ook gaan om verplaatsing van reeds lokaal gevestigde autobedrijven, bouw- en tuincentra en boerenbondwinkels.

Op alle bedrijventerreinen is ondergeschikte verkoop inherent aan de betreffende activiteit toegestaan, bijvoorbeeld van ter plekke vervaardigde producten.

POL-uitwerking “Programma Werklocaties Limburg 2020”

Het rijk heeft in de Nota Ruimte aangegeven dat de zorg voor een marktgericht aanbod aan werklocaties ligt bij provincie en gemeenten. Inhoudelijk liggen de uitgangspunten van het bedrijventerreinenbeleid vast in het POL 2006. Strategisch zijn deze middels een regiodialoog met gemeenten verder uitgewerkt in de POL-uitwerking Programma Werklocaties Limburg 2020, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 16 december 2009.

De POL-uitwerking is een programmatische invulling: waar moet wat komen aan werklocaties. Via die regio-dialoog met gemeenten heeft de provincie kunnen vastleggen welke bestaande terreinen verbetering behoeven en welke behoefte er als dan resulteert aan nieuwe terreinen. Er zijn een aantal uitgangspunten vastgelegd die provinciebreed gelden voor de raming op basis van het monitoringsysteem REBIS, (her)ontwikkeling en uitgifte van terreinen.

Bij de ontwikkeling van terreinen zijn de uitgangspunten marktgericht, waarbij voor de afweging van locaties de SER-ladder wordt toegepast. Bij die ruimtelijke afweging zullen de mobiliteitsaspecten integraal worden meegenomen en is de inzet ruimtelijke concentratie van nieuwe terreinen, waarbij geldt geen nieuwe bedrijventerreinen in het landelijk gebied (uitbreiding kan voorwaardelijk) en dienstenterreinen alleen in het stedelijk gebied.

Verder zijn uitgangspunten geformuleerd voor de uitgifte en toelaten van activiteiten op terreinen. Dat zijn:

  • geen bedrijfswoningen worden toegestaan op nieuwe werklocaties (wel kunnen eventuele specifieke zones voor woon-werk-combinaties worden ingericht);
  • lagere hindercategorieën worden op bedrijventerreinen niet toegestaan;
  • detailhandel en solitaire kantoren worden op bedrijventerreinen niet toegestaan (wel uiteraard op dienstenterreinen); ondersteunende kantooractiviteiten zijn wel toegestaan, maar gelimiteerd naar het type aanbod van terreinen;
  • geen reserveruimtes verkopen uit oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik;
  • prudent omgaan met reserverings- en optietermijnen voor afzonderlijke kavels.

Met inachtneming van al deze uitgangspunten in het algemene deel zijn vervolgens per regio op basis van de voorgestelde methodiek berekeningen gemaakt van behoefte aan nieuwe terreinen tot 2020. Naast kwantitatieve opgaven per regio voor nieuwe terreinen is in samenhang daarmee een discussie per regio gevoerd over de kwaliteit van de bestaande terreinen. Dat heeft geleid tot een inzicht in de problemen en een eerste prioritering per regio van de aan te pakken terreinen.

Resumerend resulteert dit voor heel Limburg in een opgave om ruim 500 ha aan nieuwe werklocaties te realiseren tot 2020 en ruim 1000 ha aan bestaande terreinen te revitaliseren c.q. te herstructureren. Uiteraard niet evenredig verdeeld over de regio's.

Regio 5 Westelijke Mijnstreek

Voor de specifieke opgaven per regio dient het Programma Werklocaties Limburg 2020 te worden geraadpleegd. Hierin is voor regio 5 (Westelijke Mijnstreek) een gezamenlijk programma vastgesteld voor de gemeenten (Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein)

In de regio Westelijke Mijnstreek zijn 32 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over vier gemeenten. De gemeenten met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Sittard-Geleen (18) en Stein (7). Het totale oppervlak van deze werklocaties samen is 1.788 ha bruto ofwel 1.310 ha netto groot.

Het bedrijventerrein Beeker Hoek heeft een groene status gekregen. Dit houdt in dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat bedrijven hier goed kunnen functioneren. Tevens is opgenomen dat het bedrijventerrein géén restcapaciteit meer heeft.

Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties is in deze regio niet groot. Van de plannen heeft er één de status 'hard', dat wil zeggen dat deze binnenkort beschikbaar komt. Dit terrein is gelegen in de gemeente Beek en is een functiespecifiek terrein van ongeveer 104 ha (in bruto ha), het betreft het bedrijventerrein BMAA Oost. De drie 'zachte' plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig) zeker is of en in welke mate ze daadwerkelijk worden geëffectueerd. Het gaat in deze regio om twee functiespecifieke terreinen en een stedelijk terrein.

Deze drie zijn allen gelegen in de gemeente Sittard-Geleen en zijn samen 255,4 ha groot. Dit brengt het totaal van de terreinen waarvoor plannen ontwikkeld zijn op 359,4 ha.

2.3 Gemeentelijk Beleid

Vigerend bestemmingsplan

Het onderhavige plangebied is momenteel juridisch geregeld in het bestemmingsplan “Beeker Hoek 1997”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Beek op 18 september 1997 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 20 januari 1998.

Hoofdstuk 3 Integrale Afweging

3.1 Ruimtelijke Karakteristiek

Stedenbouwkundige en landschappelijke karakteristiek

Stedenbouwkundig en landschappelijk gezien kan Beeker Hoek worden getypeerd als een stadsrandzone, waarin stedelijke functies de boventoon voeren. Het deelgebied dat gelegen is ten oosten van de autosnelweg (A2) biedt voor een groot deel ruimte aan het winkelcentrum Makado en de daarbij behorende parkeerterreinen. Rondom de Makado is een aantal bedrijven gesitueerd. De gronden die gelegen zijn tussen de Makado en de spoorlijn zijn ingevuld met bedrijvigheid. Langs de spoorlijn is aan de Middelweg een smalle groenstrook aanwezig. Tussen de Wethouder Sangersstraat en de Dr. Schaepmanlaan

is een bredere groenstrook met dichte beplanting van circa 45 meter breed aanwezig als visuele overgang naar het woongebied. Daarnaast zijn aan de Dr. Schaepmanlaan een 9-tal bedrijfswoningen gelegen.

Het deelgebied dat gelegen is ten westen van de autosnelweg heeft een stedenbouwkundig rommelig beeld. Aan de noordzijde is het station Beek-Elsloo gelegen. In de hoek tussen de spoorlijn en de autosnelweg is het uitgaanscentrum Mondial gelegen met bijbehorende parkeerplaats. Aansluitend hieraan hebben zich een aantal bedrijven gevestigd. Ten zuiden en zuidwesten van de Stationstraat en de Schuttersstraat is een soortgelijke ontwikkeling, met stedelijke en bedrijfsfuncties, waarneembaar als aan de noordoostzijde van de Stationstraat en langs Aan de Drie Heren.

Aan de zuidzijde sluit het gebied aan op het landelijke gebied. Terwijl het overige plangebied redelijk vlak is, is er in dit gebied duidelijk meer reliëf. Het terrein stijgt hier van globaal 75m+NAP ter hoogte van de Stationstraat tot 80/85m +NAP aan de zuidelijke rand van het plangebied. Verder naar het zuiden loopt deze glooiing op om ter hoogte van Catsop de hoogte van 100m+NAP te bereiken. In het verleden heeft in de overgang tussen het buitengebied en de bebouwing langs de Stationstraat een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden, dat sporen heeft achtergelaten in het landschap. Achter de steenfabriek Facade heeft kleiwinning plaatsgevonden ten behoeve van de baksteenfabricage. Hierdoor zijn terrasachtige terreinsituaties en hoge taluds ontstaan. Er wordt momenteel geen klei meer gewonnen. Een deel van het ontginningsgebied is later gebruikt als vuilstort, een deel door de steenfabriek voor het storten van puin. Een groot deel van de ontginning is reeds afgewerkt en beplant. De resterende hoogteverschillen en begroeiing vormen een duidelijke begrenzing en afscherming van de bedrijfsfuncties.

Meer naar het westen langs de Schuttersstraat is deze begrenzing minder duidelijk en vormt de aanwezige bedrijfsbebouwing nog een storend element in het landschap.

3.2 Functies In Het Plangebied

Bedrijven

Binnen de bestemmingsplangrens is er een aantal verschillende functies aanwezig. Het grootste gedeelte van het plangebied is ingevuld met de functie “Bedrijventerrein”. In het plangebied ten westen van de autosnelweg zijn voornamelijk kleine, middelgrote en grote bedrijven gelegen. Bij de grotere bedrijven wordt een relatief groot deel van de bedrijfsruimte gebruikt voor opslag. Het betreft met name bedrijven in de zakelijke dienstverlening en toeleverende bedrijven. De bedrijvigheid aan de Stationstraat, de Schuttersstraat en Aan de Drie Heren valt in de milieucategorieën 1 tot en met 4.

In het plandeel ten oosten van de autosnelweg is sprake van een grote variatie van bedrijven, zowel qua oppervlakte als qua (milieu)categorie. De Makado (detailhandel) en een aantal bedrijven daaromheen zijn consumentgericht. De overige bedrijven zijn voornamelijk gericht op de toeleverantie en zakelijke dienstverlening. Met uitzondering van het Makadocomplex betreft het hier voornamelijk kleine bedrijven en enkele middelgrote. De aanwezige bedrijven vallen wat betreft milieuhinder in de categorieën 1, 2 en 3. Door de omvang en verkeersaantrekkende werking valt het Makadocomplex in de categorie 4. De bedrijven die binnen het plangebied aanwezig zijn, zijn weergegeven op de inventarisatiekaart die als separate bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd.

Binnen de bestemming “Bedrijventerrein” zijn vier retentiebekkens aanwezig. Het kleinste bekken is gelegen aan de oostzijde van de A2 aan de Middelweg. De overige bekkens zijn gelegen op de hoek van de Polychemstraat en de Wethouder Sangersstraat en aan de westzijde van de A2 langs de Middelweg.

Façade Beek BV

Kleiwarenfabriek Façade Beek BV heeft na een aantal vernieuwings- en uitbreidings-investeringen in 1998 als steenfabriek een ontwikkeling meegemaakt van diversificering en productontwikkeling. De behoefte aan tasveld (opslagterrein) is daardoor toegenomen. Enerzijds doordat een deel van het toenmalige tasveld gebruikt is voor de bouw van een nieuwe fabriekshal en anderzijds doordat de negatieve ontwikkelingen in de bouw de voorraad hebben doen toenemen. Als gevolg van deze ontwikkelingen is de bereikbaarheid van de tassen baksteen door grote vrachtwagens slecht geworden en zijn er gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan op het terrein van de kleiwarenfabriek. Mogelijke uitbreidingsplannen zijn niet meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan en zullen indien gewenst te zijner tijd middels een separate procedure worden geregeld.

Budé Beek BV

Voor de uitbreidingsplannen van het bedrijf Budé Beek BV is in 2006 de opgestelde partiële herziening (“Partiële herziening bestemmingsplan Beeker Hoek 1997: uitbreiding Budé”, vastgesteld door de raad op 9 februari 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 16 mei 2006) onherroepelijk geworden. Deze plannen zijn in het voorliggende bestemmingsplan geïntegreerd.

Agrarisch gebied

Aan de westzijde van de autosnelweg aansluitend aan het zuidelijk gelegen buitengebied zijn twee gebieden aanwezig met een agrarische functie. Het eerste gebied is gelegen aan de Schuttersstraat nummer 34 en 36. Het betreft een agrarisch bedrijf met daarachter agrarische gronden met landschappelijke waarden. Het tweede gebied is gelegen in de meest zuidelijke punt van het plangebied ten westen van de autosnelweg. Ook dit gebied betreft een agrarisch gebied met landschappelijke waarden. Er is hier geen bebouwing aanwezig.

Detailhandel

Naast het winkelcentrum Makado is er ook nog perifere detailhandel en detailhandel ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie aanwezig binnen het plangebied.

In het winkelcentrum Makado is sprake van een grote verscheidenheid aan winkels, zowel naar aantal branches als oppervlakte. De nadruk in het assortimentsaanbod ligt op bulk-inkopen in de foodsector en de frequent benodigde non-food, gecombineerd met branches gericht op het recreatieve winkelen. Het centrum vervult hoofdzakelijk een regionaal verzorgende functie voor Zuid-Limburg en de Belgische grensstreek.

Op het bedrijventerrein Beeker Hoek zijn de volgende vormen van perifere detailhandel aanwezig: een woninginrichtingszaak, een tuincentrum, een land- en tuinbouwcentrum, bouwmarkten en bedrijven in auto's en aanverwante accessoires (ABC-goederen).

Op het adres Stationstraat 94 (Mnaouri RTV & Satelliethandel) is daarnaast nog detailhandel toegestaan, voor zover reeds bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

Groen

Aan de oostkant van de autosnelweg langs de Burgemeester van Meeuwenstraat is een smalle groenstrook van circa 4 meter breed aanwezig. Deze fungeert als visuele buffer vanaf de Burgemeester van Meeuwenstraat naar de autosnelweg. In het noorden is er een smalle groenstrook langs de spoorlijn aanwezig. Aan de zuidzijde zorgt een brede groenstrook van circa 40 meter tussen de Wethouder Sangersstraat en de Dr. Schaepmanlaan voor een duidelijke afscheiding tussen het bedrijventerrein en het zuidelijker gelegen woongebied. Deze groenstrook is ingericht met dichte boom- en struikbeplanting waardoor het zicht op het bedrijventerrein wordt ontnomen.

Horeca

Aan de westzijde van de autosnelweg is op de hoek van Aan de Drie Heren en de Middelweg het uitgaanscentrum Mondial gelegen. Langs de Middelweg is ten behoeve van dit uitgaanscentrum een ruime parkeergelegenheid aanwezig.

Naast het uitgaanscentrum Mondial zijn er nog een tweetal horecagelegenheden gelegen binnen het plangebied. Het betreft:

  • De Graasj, Stationstraat 113;
  • Party en Zalencentrum 't Kaar Beek, Stationstraat 126.

Kantoor

Op de hoek van de Wethouder Sangersstraat en de Veldekelaan is een kantoor van de Rabobank gesitueerd.

Wonen

Aan de Schuttersstraat en de Stationstraat is een aantal woningen gelegen. Het betreft de adressen Schuttersstraat 30, 31, 32, 33 en 55 en de Stationstraat 84, 88, 90, 102, 103, 104, 110, 112, 105, 107, 122a, 128 en 130. Al deze woningen zijn particuliere woningen en zijn niet bedrijfsgerelateerd. Aan de oostzijde van de autosnelweg is tussen de Burgemeester van Meeuwenstraat en de Dr. Schaepmanlaan een strook bedrijfspercelen aanwezig waarbij aan de Dr. Schaepmanlaan 9 woningen zijn gesitueerd en aan de zijde van de Burgemeester van Meeuwenstraat de bij deze woningen behorende bedrijven. Door de combinatie van bedrijven met bedrijfswoningen wordt er een goede overgang van bedrijventerrein naar woonbuurt gecreëerd. De woningen worden ontsloten vanaf de Dr. Schaepmanlaan. De bedrijfsbebouwing wordt ontsloten vanaf de Burgemeester van Meeuwenstraat.

Verkeer-Wegverkeer/Railverkeer

Binnen de plangrens heeft de interne ontsluiting de bestemming verkeersdoeleinden. Verder doorkruist de autosnelweg A2 (Maastricht-Eindhoven) het plangebied. Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan de spoorlijn Maastricht-Sittard. Langs Aan de Drie Heren en de Schuttersstraat is de spoorlijn binnen de plangrens gelegen.

Verkeer-Parkeren

Het gebied rond de Makado betreft een grootschalige parkeergelegenheid met circa 1500 parkeerplaatsen ten behoeve van het winkelcentrum.

3.3 Verkeer En Parkeren

Autoverkeer

Het plandeel aan de oostzijde van de autosnelweg wordt vanuit het oosten primair ontsloten via de Prins Mauritslaan en secundair via de parallel lopende Veldekelaan. Vanuit het westen is dit gebied bereikbaar via de Middelweg, de nieuwe ontsluitingsweg tussen de Wethouder Sangersstraat en de Stationstraat, die onder het viaduct doorloopt. De Wethouder Sangersstraat vormt de externe en interne ontsluitingsweg van dit deel van het plangebied en is in een lusvorm aangelegd. De D.S.M.-straat en de Polychemstraat vormen de ontsluiting binnen de lus. De interne ontsluitingswegen zijn bestemd voor bestemmingsverkeer en hebben een rijbaanprofiel variërend van 6,00 tot 7,00 meter.

Centraal in het oostelijke deel ligt het winkelcentrum Makado. Het Makadoterrein is snel te bereiken vanaf de autowegen A2 en A76 en tevens vanaf het station Beek-Elsloo.

Het plandeel ten westen van de autosnelweg wordt ontsloten via de Stationstraat en de daarop aangehaakte zijstraten Aan de Drie Heren, de Schuttersstraat en de Middelweg. De Stationstraat heeft een breed profiel van 8.00-10.00 meter en vervult hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer en het verkeer richting centrum. De zijstraten hebben een smaller profiel en zijn bestemd voor bestemmingsverkeer.

Openbaar vervoer

De noordwestgrens van het plangebied wordt gevormd door de spoorlijn Maastricht-Sittard. Ter hoogte van het westelijke plandeel is het station Beek-Elsloo gelegen. Het station is vanuit het hele plangebied goed bereikbaar. Bij het station is tevens een halteplaats voor de bus aanwezig.

Parkeren

Rondom het winkelcentrum Makado is een parkeerterrein gelegen met ruimte voor circa 1500 auto's. Het parkeren van werknemers en bezoekers van de bedrijven op het bedrijventerrein vindt plaats op eigen terrein. Dit geldt ook voor de overige functies binnen het plangebied, zoals wonen, horeca, detailhandel en kantoren.

3.4 Milieu

3.4.1 Bedrijfshinder

De Wet milieubeheer stelt normen voor de bedrijfsvoering van inrichtingen in relatie tot hun omgeving. In het bestemmingsplan worden regels gesteld met betrekking tot bestaande bedrijvigheid en nieuwe bedrijvigheid welke zich, ter plaatse van deze bestaande bedrijvigheid, mag vestigen. In beide gevallen dient bezien te worden of deze bedrijvigheid geen belemmerende werking heeft op de bestaande woningen in en buiten het plangebied. Om te bepalen of bepaalde nieuwe bedrijven in het plangebied vanuit het oogpunt van milieuhinder toelaatbaar zijn, wordt voor de eerste toetsing in het bestemmingsplan en voor de zonering van het terrein gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Deze Staat is gebaseerd op de “richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten” uit de herziene uitgave 2009 van de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG. Het vormt een eerste toets of vestiging van een bedrijf van een bepaald bedrijfstype toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of de milieuvergunningen bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en derhalve al dan niet toelaatbaar is.

Bestaande bedrijven

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een staat die als bijlage van de regels is opgenomen. In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de onderscheiden bedrijfsactiviteiten in milieucategorieën ingedeeld.

Aan elke bedrijfsactiviteit is een zone gekoppeld die in acht moet worden genomen bij het leggen van een milieugevoelige bestemming c.q. bij de locatie van de bedrijven.

Bij deze zonering is gebruik gemaakt van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering", uitgave 2009. De milieuzonering van de VNG is gebaseerd op een scheiding van conflicterende functies door het hanteren van afstanden. Om de woningen nabij het bedrijventerrein en de woningen op het terrein enige bescherming te bieden tegen te zware milieuoverlast is het terrein onderverdeeld in een viertal zones, te weten:

  • b= 2 en 3.1, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 30 m. van de woningen is categorie 2 toegestaan. Voor categorie 3.1 geldt een afstand van 50 m. tot de woningen;
  • b= 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 30 m. van de woningen is categorie 2 toegestaan. Voor categorie 3.1 geldt een afstand van 50 m. en voor categorie 3.2 een afstand van 100 m. tot de woningen;
  • b= 3.1, 3.2 en 4.1, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 3.1, 3.2 en 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 50 m. van de woningen is categorie 3.1 toegestaan. Voor categorie 3.2 geldt een afstand van 100 m. en voor categorie 4.1 een afstand van 200 m. tot de woningen;
  • b= 3.1, 3.2, 4.1en 4.2, ter plaatse van deze aanduiding zijn bedrijven alsmede opslagen en installaties van categorie 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein toegestaan. Op een afstand van 50 m. van de woningen is categorie 3.1 toegestaan. Voor categorie 3.2 geldt een afstand van 100 m., voor categorie 4.1 een afstand van 200 m. en voor categorie 4.2 een afstand van 300 m. tot de woningen;

Middels een afwijking kunnen Burgemeester en Wethouders toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet worden genoemd in de “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen”, maar naar hun aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen” onder de categorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1. en 4.2. Dit geldt overigens niet voor Wgh-inrichtingen en risicovolle inrichtingen.

Een afwjikingsmogelijkheid bestaat er ook voor bedrijven in categorie 5.1 van de “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen”, mits geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu in de directe omgeving of het bedrijfsmilieu binnen de plangrens ontstaan of kunnen ontstaan.

De “Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen” kan niet zonder meer worden toegepast bij de vraag of bedrijven die al in het plangebied gevestigd zijn en in een zone liggen waarvoor ze, gezien de nieuwe zonering, eigenlijk te zwaar zijn, weg bestemd moeten worden. Uiteraard geeft de categorie-indeling van deze bedrijven en de opgenomen zonering wel een indicatie van de aanvaardbaarheid. In bestaande situaties moet met name gekeken worden of het bedrijf beschikt over de benodigde milieuvergunning(-en) en of de milieubelasting binnen de huidige normen blijft.

3.4.2 Bodem

Het bestemmingsplan Beeker Hoek herziening 2009 betreft een beheerplan. De bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied worden dus gehandhaafd en overeenkomstig de huidige situatie geregeld in het bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuwbouw in het gebied en dus bestaat er voor dit bestemmingsplan geen noodzaak om bodemonderzoek uit te voeren.

3.4.3 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken.

In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL, in werking getreden op 1 augustus 2009). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10 ). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (Regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In het NSL is de definitie van nibm gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2en PM10 (Besluit nibm, artikel 2). In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Een belangrijk gegeven is dat (artikel 5.16) zolang normen niet overschreden worden of plannen nibm bijdragen, bestuursorganen hun bevoegdheden mogen blijven uitoefenen. Dat wil zeggen dat in die gevallen planontwikkelingen doorgang mogen vinden.

Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van saldering, het gaat dan om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. Saldering moet plaatsvinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied. Maatregelen die de luchtkwaliteit in het grotere gebied per saldo verbeteren, moeten zo veel mogelijk gelijktijdig uitgevoerd worden.

Resumé

Het huidige plan is een beheerplan waarbinnen geen nieuwe (bouw)ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Hierdoor is er geen invloed op de luchtkwaliteit en kan dus ook geen verslechtering optreden. Er is derhalve geen verder onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd.

3.4.4 Geluid

Voor de grote industrieterreinen (waaronder Chemelot), spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden. Het zoneren behelst het creëren van een bepaalde afstand tussen een grote geluidveroorzakende functie (bv. verkeer/industrie) en geluidgevoelige gebieden (bv. woongebieden). Binnen een geluidzone geldt een beperking voor de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Voor bestemmingsplan Beeker Hoek herziening 2009 geldt dat dit plan grotendeels het karakter heeft van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Om deze redenen is er geen noodzaak om akoestisch onderzoek uit te voeren.

Opgemerkt wordt dan ook dat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied door de gemeente per individuele aanvraag voor een omgevingsvergunning aangetoond dient te worden of het aspect geluid een belemmering vormt voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

3.4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan dat iemand die voortdurend op een bepaalde plaats onbeschermd zou verblijven, ten gevolge van enig ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen om het leven komt. Dit risico wordt weergegeven in zogenaamde iso-risicocontouren op een topografische kaart. De contouren verbinden de plaatsen waar de kans op overlijden een zelfde waarde heeft.

De plaatsen met gelijke kansen van 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 (kans op overlijden per jaar) zijn door lijnen met elkaar verbonden. De PR 10-6 contour is de wettelijke norm waaraan getoetst dient te worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) van een activiteit is de verzameling van gegevens over kansen per jaar (F) en het aantal slachtoffers (N) van mogelijke ongelukken met die activiteit gedurende een jaar voor een bepaalde bevolkingsgroep. Meestal beschouwt men als groep alle omwonenden die mogelijkerwijs door een ongeluk met die activiteit kunnen worden getroffen. Het groepsrisico wordt gepresenteerd in een grafiek; de FN-curve. Dit groepsrisico is derhalve de sommatie van alle risico's a.g.v. de totale locatie, waarbij verschillende bevolkingsgroepen op de verschillende plaatsen rondom een inrichting / vervoer zijn betrokken.

Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen

In 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Dit is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In het BEVI zijn de waarden voor het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico wettelijk verankerd. Voor het Plaatsgebonden Risico houdt dit in dat nieuwe kwetsbare bestemmingen niet binnen de 10-6 contour gebouwd mogen worden. PR is in het BEVI een grenswaarde, ook voor bestaande situaties en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor het Groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde, maar tevens een Verantwoordingsplicht, waarbij elke toename van het Groepsrisico gemotiveerd dient te worden.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en sluit zoveel als mogelijk is aan op het BEVI.

Risicokaart Limburg

Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat naast Chemelot enkele andere risicodragende objecten in de (directe) omgeving van het plangebied zijn gelegen. Ook deze worden onderstaand nader toegelicht.

Plangebied Beeker Hoek

In het kader van externe veiligheid zijn voor het plangebied Beeker Hoek de volgende invalshoeken relevant:

  • A. externe veiligheid bij inrichtingen: het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het industriecomplex Chemelot;
  • B. externe veiligheid als gevolg van buisleidingen: in en in de nabijheid van het plangebied zijn buisleidingen gelegen;
  • C. externe veiligheid bij inrichtingen als gevolg van transport (weg, spoor en water): in en in de nabijheid van het plangebied zijn de autosnelwegen A76.en A2 en de spoorlijn Sittard-Maastricht gelegen.

Door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV te Maastricht is in mei 2007 een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid in relatie tot de actualisatie van het bestemmingsplan Beeker Hoek 1997, zie bijlage 1. De resultaten van dit onderzoek zijn onderstaand kort weergegeven. Aanvullend op het onderzoek uit mei 2007 volgt in deze paragraaf tevens een beoordeling van de actuele situatie.

Onderzoek externe veiligheid in relatie tot de actualisatie van het bestemmingsplan Beeker Hoek 1997

In het onderzoek wordt het aspect externe veiligheid vanuit twee invalshoeken benaderd, te weten de invloed van het plan op de omgeving en omgekeerd. De analyse van de invloed van het plan op de omgeving vindt plaats op basis van een inventarisatie van de aanwezige bedrijven. Ten behoeve van het vaststellen van de invloed van de omgeving op het plan worden de externe veiligheidsaspecten geanalyseerd op basis van:

  • • transport van gevaarlijke stoffen via de weg en het spoor;
  • • de aanwezige bedrijven in de onmiddellijke omgeving;
  • • eventueel aanwezige transportleidingen.

Invloed van het plan op de omgeving

Uit de onderzoeksresultaten is gebleken dat binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn waarvan de externe veiligheidsaspecten relevant zijn, dat wil zeggen dat er geen bedrijven aanwezig zijn die vallen onder het regime van het BEVI (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen). De bestaande milieuzonering binnen het plangebied dient gehandhaafd te blijven zodat gewaarborgd wordt dat er geen conflicten ontstaan tussen de milieuaspecten (waaronder externe veiligheid) van de bedrijven en de omliggende bebouwing. Op deze wijze wordt voorkomen dat binnen de toegestane bedrijfstypen zich een inrichting vestigt dan wel uitbreidt met vergaande risico's voor haar omgeving.

Invloed van de omgeving op het plan

Transport via weg en spoor

De 10-6 contour plaatsgebonden risico ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor vallen niet binnen het gebied van het bestemmingsplan. Het plaatsgebonden risico legt derhalve geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. Wat betreft het groepsrisico kan worden gesteld dat alle ruimtelijke ontwikkelingen in het betreffende gebied in de tijdsspanne 1997 – heden, zijn gerealiseerd conform het oorspronkelijke bestemmingsplan alsmede partiële herzieningen. Ten opzichte van het vigerende plan heeft er geen wijziging plaatsgevonden van toegestane kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan zal dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor het groepsrisico.

Aanwezigheid bedrijven in omgeving

De 10-6 contour plaatsgebonden risico ten gevolge van bedrijven binnen het bestemmingsplan of in de directe omgeving legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. De aanwezige 10-6 contour plaatsgebonden risico van de bedrijven blijven buiten het plangebied dan wel binnen het perceel van het bedrijf.

Wat betreft het groepsrisico kan worden gesteld dat alle ruimtelijke ontwikkelingen in het betreffende gebied in de tijdsspanne 1997 – heden, zijn gerealiseerd conform het oorspronkelijke bestemmingsplan alsmede partiële herzieningen.

Ten opzichte van het vigerende plan heeft er geen wijziging plaatsgevonden van toegestane kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Het vaststellen van onderhavig bestemmingsplan zal dan ook geen negatieve gevolgen hebben voor het groepsrisico.

Gebleken is dat er geen bedrijven in de directe omgeving aanwezig zijn, waarvan de externe veiligheidsaspecten relevant zijn. In het nieuwe bestemmingsplan dient de milieuzonering gehandhaafd te blijven zodat gewaarborgd is dat er geen conflicten ontstaan tussen de milieuaspecten (waaronder externe veiligheid) van de bedrijven en de omliggende bebouwing. Op deze wijze wordt voorkomen dat binnen de toegestane bedrijfstypen zich een inrichting vestigt met vergaande risico's voor haar omgeving

Aanwezigheid transportleidingen

Ten aanzien van de aanwezige hogedrukgasleidingen wordt voor de bestaande situatie voldaan aan de eisen die gesteld zijn in de Ministeriële circulaire: “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” van 26 november 1984. In het onderhavige bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen en speelt het aspect externe veiligheid ten gevolge van hogedruk aardgastransportleidingen in dit kader ook geen rol. In het bestemmingsplan is wel een beschermingszone opgenomen ten behoeve van een veilig en bedrijfszeker gastransport. Ten aanzien van de aanwezige hoogspanningsleidingen zijn er, gezien de afstand tot de leidingen, ook geen beperkingen voor de realisatie van onderhavig bestemmingsplan.

De volledige rapportage “Externe veiligheid in relatie met actualisatie Bestemmingsplan Beekerhoek te Beek”, d.d. 22 mei 2007 met rapportnummer 2006.0928-1 is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Aanvullend op het onderzoek uit mei 2007 dient vervolgens ten aanzien van de verschillende relevante invalshoeken nog het onderstaande te worden opgemerkt.

Ad A externe veiligheid als gevolg van relevante inrichtingen: Chemelot

Aan de noordzijde van het plangebied is het Chemelot terrein gelegen. Binnen deze site vinden diverse risicovolle activiteiten plaats, de inrichting valt onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen en hierdoor ook onder het Bevi. Volgens de gegevens van de risicokaart vallen de PR 10-6 contour t/m de PR 10-8 contour van de site niet over het plangebied. In de beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site/Westelijke mijnstreek (18 november 2009) is verder af te lezen dat het plangebied Beeker Hoek zich buiten het voor het groepsrisico relevante gebied tot aan de grens van het invloedsgebied bevindt (zie onderstaande tekening, blauwe omgeving).

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBEEKERHOEK09-VA01_0002.png"

In dit gebied zijn de kansen en de omvang van het risico zo klein dat de bijdrage aan het groepsrisico niet meer relevant is. Een berekening van het groepsrisico wordt daarmee niet zinvol geacht.

Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige ruimtelijke situatie vast en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor neemt het groepsrisico niet toe en wordt een verdere verantwoording over het groepsrisico niet nodig geacht.

Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van het toxisch scenario van chemieconcern Chemelot en de spoorlijn Maastricht – Sittard. Ten aanzien van dit 'Toxische wolk' scenario gelden vanuit de brandweer de volgende aanbevelingen met betrekking tot de te nemen maatregelen ter verbetering van de beheersbaarheid van een incident en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied:

  1. 1. Voorzie het plangebied van afdoende basisvoorzieningen (tweezijdige bereikbaarheid en bluswater primair; minimaal 60m3/uur, onbeperkte levertijd, om de 80 meter);
  2. 2. Voorzie de bron (spoor) van afdoende bereikbaarheid (tweezijdig) en bluswater (secundair);
  3. 3. Start met risicocommunicatie in het plangebied over hoe te handelen bij een incident (gerelateerd aan de risicobron);
  4. 4. In gebouwen met een mechanische ventilatie moet men die handmatig uit kunnen schakelen.

Ad B externe veiligheid als gevolg van relevante buisleidingen

De voor het plangebied relevante buisleidingen zijn weergegeven in paragraaf 3.8 en het reeds eerder benoemde onderzoek.

Ad C externe veiligheid bij inrichtingen als gevolg van transport (weg, spoor en water)

Voor het plangebied is het volgende vervoer gevaarlijke stoffen van belang:

A2 / A76

Vooruitlopend op de aankomende wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Basisnet) is voor transport van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen een plafond gesteld van het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de gewijzigde circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (15 december 2009) geeft de bijlage 1 een overzicht van de relevante wegen, met maximale transporten brandbaar gas en een veiligheidscontour. Voortkomend uit het Basisnet geldt een plasbrandaandachtsgebied voor de A2 en de A76. Binnen dit gebied dienen bij de besluitvorming over het vestigen/bouwen van een nieuw object de effecten van een plasbrand en de noodzaak van de ontwikkeling beschouwd te worden.

Voor de Rijksweg A76 geldt een veiligheidszone van 6 meter. Deze afstand dient in een bestemmingsplan vrijgehouden te worden van objecten. De Rijksweg A76 grenst echter niet aan het plangebied. De veiligheidszonevan 6 meter is dan ook niet van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan.

Binnen het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanuit de Rijkswegen) wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan, door het niet opnemen van een bouwblok. Voor dit bestemmingsplan geldt dat er géén woningen binnen de 30 meter van het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A2 liggen. Daarnaast legt het bestemmingsplan alleen de bestaande situatie van het bedrijventerrein vast en laat het geen ontwikkelingen toe. Daarom wordt een verdere beschouwing van het PAG niet nodig geacht. Maatregelen aan de locatie van de bouwwerken en de infrastructuur passen niet binnen het conserverende bestemmingsplan.

Overige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de bestemmingen in het PAG zijn niet van toepassing. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over deze rijkswegen. Vanwege de relatieve lage bebouwingsdichtheid langs de bestemmingsplangrens wordt verwacht dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico vindt niet plaats omdat het een bestaande situatie betreft en het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt.

Gemeentelijke wegen

Door de provincie Limburg is onderzoek uitgevoerd naar "Externe veiligheid Provinciale wegen" (Arcadis, 21 september 2010 074935205:B). Uit dit onderzoek blijkt dat er voor de Limburgse provinciale wegen geen knelpunten aanwezig zijn. Voor de gemeentelijke wegen zijn de vervoersaantallen vergelijkbaar of lager zijn dan de provinciale wegen. Gelet op de hoogte van het groepsrisico en het conserverende karakter van het bestemmingsplan waardoor er geen toename van het groepsrisico plaatsvindt, hoeft conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het groepsrisico voor wat betreft de gemeentelijke wegen niet te worden betrokken bij het vaststellen van het bestemmingsplan.

Spoorweg Maastricht-Sittard

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze spoorweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De studie “Risico's in Limburg, weten waar het over gaat” (februari 2002) besteedt aandacht aan de risico's die verbonden zijn aan het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. In de Risicoatlas Spoor (2001) zijn per baanvak de risico's inzake individueel risico en groepsrisico voor het transport per spoor aangegeven. Voor het baanvak Maastricht-Sittard, dat in het voorliggende bestemmingsplan is gesitueerd, bedraagt de afstand van de 10-6 -contour voor het individueel risico minder dan 10 meter gemeten vanaf de spoorbaan (dit is de geringste afstand). Voor het groepsrisico is in het rapport aangegeven dat voor geen enkele woonkern in Limburg de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.

Conclusie externe veiligheid

Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij het voorliggende bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt.

Advies Regionale Brandweer

Op grond van artikel 13 lid 3 van het BEVI dient het bevoegd gezag, alvorens een besluit tot het verlenen van vrijstelling te nemen, het bestuur van de regionale brandweer in wier gebied de locatie ligt waarop het besluit betrekking heeft, in de gelegenheid te stellen om een advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding, bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

Het ontwerp bestemmingsplan is medio maart 2011 voorgelegd aan de regionale brandweer met het verzoek om advies uit te brengen.

3.5 Water

Water in de bebouwde omgeving was tot voor kort een bijna vergeten onderdeel van het watersysteem. Door specifieke aandacht te geven aan duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving wordt, conform de Vierde nota waterhuishouding van het Rijk, het belang van de watersysteembenadering benadrukt.

Daarbij spelen drie thema's een rol: ten eerste verhard oppervlak loskoppelen van het riool, ten tweede duurzame en watervriendelijke inrichting van bebouwde gebieden en ten derde (her)gebruik van regen- en afvalwater.

Bij afkoppeling wordt naast zoveel mogelijk hergebruik, waar mogelijk uitgegaan van het vasthouden en infiltreren van water op perceelsniveau. Goed waterbeheer is één van de factoren die compact bouwen mogelijk maakt. Compact bouwen leidt tot een groot verhard oppervlak en dus tot de noodzaak tot infiltratie of opvang van hemelwater. Ook hevige regenbuien mogen niet tot wateroverlast lijden. Tenslotte is er de wens duurzaam om te gaan met het gebiedseigen water.

Op veel plaatsen wordt regenwater rechtstreeks op de riolering geloosd. Het gevolg daarvan is dat relatief schoon water met vuil rioolwater wordt vermengd hetgeen kan leiden tot negatieve effecten: lozing van ongezuiverd afvalwater (overstorten) of slechtere zuivering. Bovendien wordt het grondwater niet aangevuld, met verdroging als gevolg. Om deze negatieve gevolgen voor het watersysteem en de waterketen te voorkomen wordt in de Vierde Nota Waterhuishouding gestreefd naar het afkoppelen van 20% van het bestaand verhard oppervlak en 60% van nieuw verhard oppervlak van het riool. Afkoppelen staat hierin weergegeven als (duurzame) bronmaatregel.

Volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) dient in 2020 minimaal 20% verhard oppervlak voor bestaande bebouwing te zijn afgekoppeld. In het kader van het afkoppelen van hemelwater is door de provincie Limburg, het Zuiveringschap Limburg en de waterschappen een beslisboom opgesteld voor het verantwoord afkoppelen van hemelwater. Met behulp van deze beslisboom wordt snel duidelijk of het verantwoord is om af te koppelen en onder welke voorwaarden. Verder wordt de voorkeur uitgesproken voor respectievelijk gebruik van hemelwater, infiltratie van hemelwater, vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater en als laatste afvoer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient te worden aangetoond dat dit nieuwe gebruik geen nadelige gevolgen ten aanzien van de waterhuishoudkundige staat van de gronden met zich mee brengt. Hiertoe dient er een watertoets procedure te worden doorlopen. Binnen deze toets wordt er een waterparagraaf opgesteld welke ter toetsing aan het Watertoetsloket van het waterschap Roer en Overmaas wordt voorgelegd.

Aangezien het onderhavig bestemmingsplan grotendeels een beheerplan is, is een watertoets niet benodigd als onderdeel van dit bestemmingsplan. Desondanks volgt hieronder een beknopte waterparagraaf.

Waterhuishouding: referentiesituatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt geheel in de bebouwde kom van Beek. De bodem in de kern Beek is op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. Uit de omgeving is af te leiden dat het plangebied in een gebied ligt met Bergbrikgronden, bestaande uit siltige leem (löss). Uit gegevens van TNO blijkt dat de lösslaag circa 10 à 15 m dik is. Er is geen grondwatertrap gekarteerd, wat betekent dat de grondwaterstand zich meerdere meters onder maaiveld bevindt. Het gebied is niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterbergingsgebied gelegen.

Omgang met hemelwater in de toekomst

Het plangebied bestaat uit een bestaand bebouwd en gerioleerd gebied. Hieraan zijn geen grootschalige wijzigingen voorzien. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getracht zoveel mogelijk de uitgangspunten van een duurzaam stedelijk waterbeheer te volgen. Daarbij wordt voorkomen dat de nieuwe ontwikkeling problemen veroorzaakt in andere tijden, op andere plaatsen en in andere compartimenten. Dit geldt zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit. Daarbij is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: hergebruik – infiltratie in de bodem – bergen en vertraagd afvoeren – afvoeren naar oppervlaktewater dan wel riolering.

Hergebruik van hemelwater kan op kleinschalig niveau door bijvoorbeeld het gebruik van regentonnen. Voor grootschaligere projecten kan gedacht worden aan een grijswatersysteem. Per project dient bekeken te worden of hergebruik zinvol, haalbaar en wenselijk is.

De infiltratiemogelijkheden zijn in Beek beperkt door de dikke lösslaag. Deze lösslaag heeft een lage doorlatendheid. Het waterschap is geen voorstander van diepteinfiltratie met het oog op de mogelijke verspreiding van bestaande of nieuwe verontreinigingen in het grondwater. Een klein deel van het hemelwater dat op verhardingen valt zal op natuurlijke wijze kunnen infiltreren. Omdat Beek ook een infiltratiegebied is, is dit aan te bevelen. Wel wordt geadviseerd om een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten. Deze gedoseerde leegloop en noodoverloop worden bij voorkeur aangesloten op oppervlaktewater of een regenwaterbuffer. Indien dit niet mogelijk is, wordt een aansluiting naar de riolering gerealiseerd.

Retentie van hemelwater (bergen en vertraagd afvoeren) behoort in Beek wel tot de mogelijkheden. Zoals hierboven vermeld dient een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten. Deze gedoseerde leegloop en noodoverloop worden bij voorkeur aangesloten op oppervlaktewater of een regenwaterbuffer. Indien dit niet mogelijk is, wordt een aansluiting naar de riolering gerealiseerd. De voorkeur van waterschap en gemeente gaat uit naar een bovengrondse voorziening. Dit heeft grote voordelen voor het beheer/onderhoud, de beleving en controle bij calamiteiten. Ondergrondse voorzieningen zijn echter ook mogelijk. Dit heeft als voordeel dat de ruimte voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt (bijvoorbeeld groen, recreatie of parkeren).

Nieuwe ontwikkelingen dienen voorzien te zijn van een hemelwatervoorziening die voldoet aan de eisen van waterschap Roer en Overmaas. Deze zijn vastgelegd in de “Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas” van 24 november 2009.

Conform de eisen van waterschap Roer en Overmaas dient het water tot een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25, 35 mm in 45 minuten) gecompenseerd te worden. Een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100, 45 mm in 30 minuten) mag geen wateroverlast veroorzaken ter plaatse van bebouwing.

Het waterpeil in de hemelwatervoorziening mag stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening dient binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende regenbui.

Wateroverlast

Wateroverlast dient voorkomen te worden door de hemelwatervoorzieningen zo in te richten dat hier ruimte is om T=100 op te vangen. Hierbij mag het waterpeil in de voorziening stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening is altijd voorzien van een vertraagde leegloop en een noodoverloop naar oppervlaktewater of de riolering.

Daarnaast worden de vloeren van de bouwblokken minimaal 0,2 m hoger aangelegd dan het omliggend maaiveld. Zo wordt wateroverlast ter plaatse van de bebouwing door afstromend hemelwater tijdens intensieve neerslaggebeurtenissen voorkomen.

Waterkwaliteit

Het water dat van daken af stroomt, is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Hemelwater dat afstroomt van parkeervoorzieningen en toegangswegen kan vervuild zijn met olie, PAK of zware metalen. Dit water dient dan ook via een zuiverende voorziening, bijvoorbeeld een bermpassage, te worden geleid voordat het water afgevoerd wordt naar oppervlaktewater of riolering.

Het gebruik van uitloogbare materialen (lood, koper, zink) is echter niet toegestaan om de waterkwaliteit te bewaken. Daarnaast worden strooizout en chemische onkruidbestrijding niet of met mate gebruikt.

3.6 Ecologie

Op 1 april 2002 is de Flora en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ontwikkeling plaatsvindt, dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden naar de eventuele aanwezigheid van de beschermde soorten. Indien beschermde soorten op de planlocatie aanwezig zijn dient een afweging plaats te vinden met betrekking tot het tijdstip van de bouw, bijvoorbeeld na het broedseizoen. Indien het verschuiven van de planning geen effect heeft op de aanwezige beschermde soorten dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie alvorens met de bouwwerkzaamheden kan worden gestart.

Indien het echter duidelijk is dat binnen het projectgebied geen beschermde plant- of diersoorten aanwezig zijn is een veldinventarisatie niet noodzakelijk.

Het bestemmingsplan Beeker Hoek herziening 2009 betreft grotendeels een beheerplan, wat inhoudt dat er geen sprake zal zijn van bouwwerkzaamheden en dus ook geen verstoring van eventuele aanwezige beschermde soorten zal plaatsvinden.

3.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Op de Archeologisch Advieskaart (zie onderstaande uitsnede van het plangebied) voor de gemeente Beek (Archolrapport 85, kaartbijlage 2) is het overgrote deel van het onderhavige plangebied aangeduid als lage verwachting (categorie 3: geel). Het gedeelte langs de Stationstraat is aangeduid met een hoge verwachting (categorie 5: rood) en de uitloop van de Stationstraat richting het bedrijventerrein heeft een middelhoge verwachting (categorie 4: oranje). Daarnaast zijn een tweetal gebieden aangemerkt als gebieden met 'bekende waarden'. Op of nabij een groot gedeelte van deze gebieden is in meerdere gevallen al enige vorm van archeologisch onderzoek geweest. Vanwege het feit dat de gebieden hoog scoren op de verspreidingskaart, in het model en weinig verstoring kennen zijn ze aangemerkt als een soort 'hotspot'. Het betreft de gebieden op bovenstaande afbeelding voorzien van de cijfers 5 en 6 aangeduid als categorie 5 (blauw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBEEKERHOEK09-VA01_0003.png"

Ter inventarisatie en bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem dient waar sprake is van een lage (indien het plangebied groter dan 10.000 m2 betreft), middelhoge of hoge verwachtingswaarde voorafgaand aan eventuele nieuwe bouwontwikkelingen een archeologisch onderzoek (archeologisch vooronderzoek) te worden verricht om eventueel aanwezige archeologische waarden in kaart te brengen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn deze mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd via een dubbelbestemming “Waarde – archeologie 1” t/m “Waarde – archeologie 4”.

De verwachtingswaarden uit de Archeologische Advieskaart zijn als volgt vertaald naar de waarde – archeologie 1 t/m 4 in het onderhavige bestemmingsplan:

  • Cat.2 lage verwachtingswaarde => waarde archeologie 2
  • Cat.3 middelhoge verwachtingswaarde => waarde archeologie 3
  • Cat.4 hoge verwachtingswaarde => waarde archeologie 4
  • Cat. 5 gebied van archeologische waarde => waarde archeologie 1

Categorie 1 betreft de overige gebieden (reeds onderzochte en vrijgegeven- dan wel verstoorde gebieden), categorie 6 zijn gebieden van archeologische waarde binnen vrijgegeven gebieden en vallen derhalve binnen categorie 1.

Hiermee worden de eventuele aanwezige waarden voldoende geborgd.

Cultuurhistorie

In het plangebied van het bedrijventerrein Beeker Hoek herziening 2009 zijn géén rijks-, provinciale- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

3.8 Civieltechnische Aspecten

Gas- en waterleidingen

Het plangebied wordt doorsneden door een aantal gasleidingen dat binnen de planontwikkeling gehandhaafd blijft. Een hogedruk gastransportleiding met een diameter van 250 mm en een bedrijfsdruk van 40 bar loop parallel aan het spoor globaal in noordoostelijke richting. Aftakkingen zijn er nabij de overweg in noordwestelijke richting en ten noorden van de autosnelweg in zuidoostelijke richting, door de groenstrook, richting Dr. Schaepmanlaan. Globaal parallel aan laatstgenoemde aftakking loopt een leiding van 80 mm en 40 bar.

Met betrekking tot hogedruk aardgastransportleidingen is de circulaire van het ministerie van VROM DMGH/B nr 0104004 van 26 november 1984 van toepassing. Uitgangspunt van deze circulaire is dat het streven erop gericht dient te zijn bestemmingen, welke voorzien in een regelmatig verblijf van personen, buiten de zogenaamde toetsingsafstand te realiseren. De toetsingsafstand is de (effect) afstand tot een leiding, waarbinnen rekening wordt gehouden met bebouwing en aard van de omgeving. Het gebied begrensd door de toetsingsafstand aan weerszijden van de leiding is het toetsingsgebied. Naast de toetsingsafstand en het toetsingsgebied is er een minimumafstand tot leidingen, de zogenaamde veiligheidsafstand, waar grote ontwikkelingen niet zijn toegestaan en waar ruimtelijke ontwikkelingen van bescheiden omvang, indien enigszins mogelijk, vermeden dienen te worden. Het veiligheidsgebied is het gebied begrensd door de veiligheidsafstand aan weerszijden van een leiding. Afhankelijk van de omgeving van de leiding varieert de veiligheidsafstand. Voor de aardgasleidingen in het plangebied gelden de volgende toetsings- en veiligheidsafstanden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBEEKERHOEK09-VA01_0004.png"

(1) Incidentele bebouwing en bijzondere objecten categorie II

Onder bijzondere objecten categorie II worden verstaan:

  1. a. sporthallen en zwembaden;
  2. b. weidewinkels;
  3. c. hotels en kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder categorie I vallen;
  4. d. industriegebouwen, zoals produktiehallen en werkplaatsen, voor zover zij niet onder categorie I vallen.

(2) woonwijken, flatgebouwen en bijzondere objecten categorie I

Onder bijzondere objecten categorie I wordt verstaan:

  1. a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen, zoals ziekenhuizen en sanatoria;
  2. b. scholen en winkelcentra;
  3. c. hotels en kantoorgebouwen bestemd voor meer dan 50 personen;
  4. d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur;
  5. e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen.

Voor de leidingen geldt een minimale veiligheidsafstand van 4,00 meter ter weerszijden van de leiding. Om een leiding te kunnen vernieuwen en normaal onderhoud te kunnen plegen is een strook van maximaal 4,00 meter ter weerszijden van de leiding nodig gemeten vanuit het hart van de leiding. Tevens is dit gebied nodig ter bescherming van de leiding zelf. In de regels is daarom een beschermingszone opgenomen, die wordt gevrijwaard van ongewenste ontwikkelingen met een totale breedte van 2 x 4,00 meter.

Een hogedrukgasvoedingsleiding van Essent komt vanuit het westen evenwijdig aan de spoorlijn en de gasunieleiding het plangebied binnen. Ter hoogte van de spoorwegovergang buigt de leiding in zuidoostelijke richting af en volgt de Stationstraat door het hele plangebied richting Beek. Halverwege het terrein, tussen de Stationstraat en de autosnelweg ligt een aftakking van deze leiding welke van hieruit onder de autosnelweg doorloopt, langs het gemeentelijk retentiebekken en de Wethouder Sangersstraat. Ter hoogte van de Makado buigt de leiding af in noordwestelijke richting en loopt van daaruit weer parallel aan de leiding van de Gasunie en de spoorlijn. Aan weerszijden van de as van de gasleiding gelden binnen een zone van maximaal 4,00 meter dezelfde bepalingen als bij de leiding van de Gasunie. Van een indirect ruimtebeslag, gericht op de veiligheid van omliggende activiteiten, is gezien de aard van deze leiding geen sprake.

Langs de A2 ligt een hoofdwaterleiding die samen met de leiding van Essent naar het oosten afbuigt en langs de Wethouder Sangersstraat doorloopt. Een beschermingszone van 3,00 meter ter weerszijden van deze leiding is uitgangspunt.

Brandstofleiding buiten plangebied

Ten westen van het plangebied ligt een 10” militaire brandstofleiding. Rond deze leiding geldt de zonering als genoemd in de Circulaire van VROM, alsmede de NEN 3650. De leiding is gelegen buiten het plangebied, echter deze brandstofleiding kent een noodzakelijk bebouwingsvrijezone van 2x5 meter die binnen het plangebied is gelegen. Deze bebouwingsvrijezone is opgenomen op de verbeelding en in de regels.

Provinciale leidingenstrook

In de Streekplanuitwerking Leidingen die is vastgesteld op 18 oktober 1988 zijn de ruimtelijke consequenties van leidingen en leidingenstroken voor direct en indirect ruimtebeslag nader uitgewerkt. In het plangebied is een regionale leidingenstrook geprojecteerd (breedte circa 25 meter). Deze strook dient in het bestemmingsplan geregeld te worden. De ligging van de strook is als indicatief te beschouwen.

Om in de toekomst leidingen met mogelijk risico voor de omgeving te kunnen leggen kennen regionale leidingstroken ook een indirect ruimtebeslag. Dit betreft een veiligheidsgebied ter weerszijden van een strook. Voor regionale transportleidingen is dit 2 x 20 meter.

Hoogspanningsleiding

Aan de uiterste westkant van het plangebied ter hoogte van de Schuttersstraat overspant een hoogspanningsleiding van 150 kV het plangebied. Een strook van 28 meter ter weerszijden van de leiding dient als beschermingszone in acht te worden genomen.

Binnen deze zone zijn activiteiten en bebouwing alleen in overleg met de leidingbeheerder mogelijk.

Retentiebekkens

In het noordwesten van het plangebied, aan de oostkant van de autosnelweg, liggen twee overstorten die lozen op een gemeentelijk retentiebekken dat centraal in het plangebied is gelegen. Aansluitend ligt een retentiebekken van het Waterschap Roer en Overmaas. Langs de autosnelweg ter hoogte van het spoorwegviaduct ligt een retentiebekken van Rijkswaterstaat, dat alleen dienst doet voor de opvang van hemelwater van de autosnelweg. In het westelijk plandeel is eveneens een retentiebekken gelegen. Deze locaties zijn middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Rooilijnenbeleid

Rijkswaterstaat hanteert het rooilijnenbeleid rondom rijkswegen. Dit rooilijnenbeleid bestaat uit een 50 meter brede bebouwingsvrije zone (uitgezonderd bebouwing ten behoeve van het wegverkeer) met aansluitend een 50 meter brede overlegzone (gelegen uit de as van de dichtst bijgelegen rijbaan). De zones gelden overigens voor zowel de hoofdrijbanen als voor de toe- en afritten van de Rijkswegen. De rooilijnenbeleid is vertaald naar de verbeelding en op verwoord in de regels.

3.9 Duurzaamheidsaspecten

Convenant duurzaam bouwen

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen verkavelingen en ontsluitingen. 'Zuinig ruimtegebruik', 'milieuvriendelijk, veilig en snel verkeer en vervoer' en 'natuur' zullen bijvoorbeeld meer aandacht moeten krijgen. Andere aspecten waar in het kader van duurzame stedenbouw rekening mee gehouden moet worden zijn: het waterhuishoudingsysteem (duurzaam waterbeheer), de invloed van het plan op de omgeving en de bestaande waarden, natuur en landschapsstructuren en landschapselementen.

Duurzaam bouwen (DuBo) raakt in steeds bredere kring in de belangstelling en geleidelijk aan krijgen milieuaspecten een volwaardige plaats in het ontwerpen, bouwen en beheren van bebouwing. In de praktijk betekent duurzaam bouwen dat met onder meer de volgende aspecten rekening gehouden wordt: het materiaalgebruik, de vormgeving van bouwblok, gebruik maken van wind- en/of zonne-energie, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Bij deze laatste moeten gebouwen op eenvoudige wijze geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik, zodat de levensduur wordt verlengd.

In dit kader is in gewestelijk verband de werkgroep Duurzaam Bouwen opgericht met als doel het beleid met betrekking tot dit onderwerp te formuleren en zodanig gestalte te geven, dat dit in de praktijk toepasbaar is. Hoofdthema hierbij is het opstellen van een convenant tussen gemeenten en bouwparticipanten, gericht op het daadwerkelijk toepassen van duurzaam bouwen in het bouwproces.

Inmiddels is het Convenant Duurzaam Bouwen ondertekend door diverse partijen, waarmee zij zich verplichten bij een (bouw)project de hierop van toepassing zijnde duurzaamheidmaatregelen uit het zogenaamde Basispakket uit te voeren.

Het Basispakket Duurzaam Bouwen omvat een selectie van duurzaamheidsmaatregelen, die volledig in overeenstemming zijn met de maatregelen uit de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen.

Hoofdstuk 4 Juridische Planopzet

4.1 Hoofdlijnen Van De Planopzet

De uit de beleidsbeschrijving (hoofdstuk 2) en gebiedsanalyse (hoofdstuk 3) voortvloeiende gegevens vormen belangrijke randvoorwaarden van het gemeentelijke ruimtelijke orde-ningsbeleid met betrekking tot het plangebied Beeker Hoek. Leidraad is een ruimtelijke en functionele zonering van het bedrijventerrein, waarbij handhaving en versterking van de bestaande situatie centraal staat. In het plangebied zijn geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Het bestemmingsplan heeft dan ook het karakter van een beheerplan, zoals ook uit de juridische regeling van het bestemmingsplan blijkt. Op de juridische regeling wordt in het vervolg van dit hoofdstuk dieper ingegaan.

4.2 Juridische Regeling

In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit een tweetal verbeeldingen en de regels.

Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.

4.2.1 Verbeeldingen

Het plangebied is verdeeld over twee verbeeldingen. De schaal van deze verbeeldingen is 1:1.000. Op de verbeeldingen zijn de verschillende percelen binnen het plangebied “ingekleurd” met een bepaalde bestemming, waarvoor in de regels allerlei regels zijn vastgelegd. Voor het gehele plangebied zijn er 22 afzonderlijke bestemmingen vastgelegd. In de volgende paragraaf zal nader op deze afzonderlijke bestemmingen worden ingegaan.

Op de verbeeldingen staan verder diverse aanduidingen, die dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of betrekking hebben op wat er wel of niet is toegestaan. Per bestemming is middels een bouwvlak de reeds bestaande bebouwing aangeduid. Eventuele uitbreidingsmogelijkheden (met name bij Budé) zijn in dit plan meegenomen en vastgelegd met een aparte aanduiding op de verbeelding. Binnen de woonbestemming wordt de situering van de woningen weergegeven middels een bouwvlak.

Naast de hoofdbestemmingen (artikel 3 t/m 14) bevat het plan ook enkele dubbelbestemmingen (artikel 15 t/m 24) welke gerelateerd zijn aan de ligging van belangrijke leidingen (riolering, gas, leidingenstrook, hoogspanningsverbinding en water) en de ter plaatse geldende archeologische verwachtingswaarde (Waarde – Archeologie).

Tot slot zijn de toegestane milieucategorieën binnen het plangebied gezoneerd aangeduid op de verbeeldingen en worden binnen de bestemming “Bedrijventerrein” enkele afwijkende functies (horeca, detailhandel, detailhandel perifeer, kantoor, waterberging en bedrijfswoning) op de verbeeldingen specifiek aangeduid.

4.2.2 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de inleidende regels (artikelen 1 en 2), de bestemmingsregels (artikelen 3 t/m 24), de algemene regels (artikel 25 t/m 31) en de overgangs- en slotregels (artikelen 32 t/m 33). Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1: begrippen;

hierin worden de in de voorschriften gebezigde begrippen gedefinieerd verklaard om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

Artikel 2: wijze van meten;

dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikelen 3 t/m 24: deze artikelen omvatten de afzonderlijke bestemmingen.

Elk artikel is opgebouwd uit:

  • een bestemmingsomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gronden zijn bestemd;
  • bouwregels waarin regels zijn gesteld ten aanzien van bestaande en nieuwe bouwwerken.

Verder kunnen Burgemeester en Wethouders binnen meerdere bestemmingen nadere eisen stellen met name ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

Binnen de bestemmingen Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Agrarisch met waarden – Landschap, Bedrijventerrein, Wonen en de dubbelbestemmingen is de mogelijkheid opgenomen om middels een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels.

Binnen de bestemmingen Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Agrarisch met waarden – Landschap, Bedrijventerrein, Detailhandel, Horeca, Kantoor, Maatschappelijk, Verkeer-Parkeerterrein, Verkeer-Wegverkeer en Wonen gelden specifieke gebruiksregels waarin het strijdige gebruik nader geconcretiseerd wordt.

Binnen de bestemming Agrarisch met waarden – Landschap en de dubbelbestemmingen is tot slot nog een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen ten behoeve van de bescherming van de reeds aanwezige landschappelijke waarden, leidingen of archeologische waarden.

De bestemmingen zijn achtereenvolgens:

  • Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
  • Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap
  • Artikel 5 Bedrijventerrein
  • Artikel 6 Detailhandel
  • Artikel 7 Groen
  • Artikel 8 Horeca
  • Artikel 9 Kantoor
  • Artikel 10 Maatschappelijk
  • Artikel 11 Verkeer - Parkeerterrein
  • Artikel 12 Verkeer - Railverkeer
  • Artikel 13 Verkeer - Wegverkeer
  • Artikel 14 Wonen
  • Artikel 15 Leiding - Brandstof
  • Artikel 16 Leiding - Gas
  • Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding
  • Artikel 18 Leiding - Leidingstrook
  • Artikel 19 Leiding - Riool
  • Artikel 20 Leiding - Water
  • Artikel 21 Waarde - Archeologie 1
  • Artikel 22 Waarde - Archeologie 2
  • Artikel 23 Waarde - Archeologie 3
  • Artikel 24 Waarde - Archeologie 4

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 25 anti-dubbeltelbepaling.

Artikel 26: algemene gebruiksregels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken; bepalingen omtrent strijdig gebruik en uitzonderingen op het strijdig gebruik.

Artikel 27: algemene aanduidingsregels. Regels met betrekking tot de specifieke aanduidingen:

  • Geluidzone – industrie;
  • Milieuzone – bodembeschermingsgebied (Mergelland);
  • Vrijwaringszone – spoor;
  • Vrijwaringszone – weg (0-50 meter);
  • Vrijwaringszone – weg (50-100 meter).

Artikel 28: algemene afwijkingsregels voor Burgemeester en Wethouders om middels omgevingsvergunning af te wijken, zoals o.a. om van de in de planregels genoemde maten met maximaal 10% af te wijken.

Artikel 29: algemene wijzigingsregels voor Burgemeester en Wethouders om de bestemmingsgrenzen te wijzigen.

Artikel 30: algemene procedureregels.

Artikel 31: overige regels zoals onder andere de rangorde van de dubbelbestemmingen, andere wettelijke regelingen en noodzaak bodemonderzoek.

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 32: dit artikel omvat het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en het gebruik van de gronden.

Artikel 33: slotregel; dit artikel geeft de titel van de regels aan.

Bijlage 1: Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein

Hoofdstuk 5 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheerplan. Het plan heeft in hoofdzaak tot doel de bestaande toestand vast te leggen en de burger voldoende rechtszekerheid te bieden. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen geregeld, die financieel onderbouwd moeten worden. Daar waar in de toekomst bouwplannen zullen worden gerealiseerd zal door middel van een economische paragraaf moeten worden onderbouwd of het plan uitvoerbaar is en hoe dit wordt gewaarborgd.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

In deze paragraaf zullen de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij het op te stellen bestemmingsplan worden weergegeven.

De reacties zijn opgenomen in bijlage 2. Onderstaand wordt kort op een aantal reacties ingegaan.

Reactie Waterschap Roer en Overmaas

De vastgestelde notitie 'Water in ruimtelijke plannen' van Waterschap Roer en Overmaas beschrijft hoe zij het aspect water in bestemmingsplannen willen verankeren. Waterschap Roer en Overmaas verzoekt derhalve om de in het plangebied aanwezige hemelwaterbuffer (Middelweg) te bestemmen met de primaire bestemming 'Water – Primair Water'. In het onderhavige bestemmingsplan zijn de regels zodanig aangepast dat het inhoudelijk overeenkomt met de voorgestelde regels in de notitie 'Water in ruimtelijke plannen'. In paragraaf 3.5 van deze toelichting is een beknopte waterparagraaf opgenomen.

Reactie Provincie Limburg

Provincie Limburg merkt terecht op dat een deel van het bedrijventerrein is gelegen binnen het perspectief P4 van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, buiten de grens stedelijk dynamiek en in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Echter dit bestemmingsplan betreft een beheerplan en het Limburgs kwaliteitsmenu is enkel van toepassing wanneer er sprake is van planvorming. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de opmerking inzake externe veiligheid en geluid wordt verwezen naar de betreffende paragraaf in deze toelichting.

Reactie VROM-Inspectie

Naar aanleiding van de reactie van de VROM-Inspectie is in paragraaf 3.8 van deze toelichting het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat verwoord. Daarnaast is de bebouwingsvrijezone van de nabij het plangebied gelegen militaire brandstofleiding opgenomen in verbeelding en regels. Ten aanzien van de opmerking inzake externe veiligheid in relatie tot de A2 die door het plangebied loopt wordt verwezen naar de paragraaf Externe Veiligheid. Deze paragraaf is aangevuld met de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

5.2.2 Zienswijzen

Conform de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure heeft het ontwerp bestemmingsplan van 17 maart t/m 27 april 2011 ter inzage gelegen. De gemeente heeft geen zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 1 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 2 Reacties Vooroverleg

Bijlage 2 Reacties vooroverleg