KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
Artikel 8 Waterstaat - Beschermingszone Watergang
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Procedureregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Situering Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Ontstaansgeschiedenis
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Planvoornemen
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
4.4 Provinciaal Beleid
4.5 Regionaal Beleid
4.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Bodem
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Flora En Fauna
5.7 Archeologische Waarden
5.8 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Planopzet
6.1 Feitelijke Planopzet
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Kennisgeving Voorbereiding
8.3 Vooroverleg
8.4 Vaststelling
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Schutterij
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 5 Historisch Bodemonderzoek Econsultancy
Bijlage 6 Rapport Bodem Rud
Bijlage 7 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Rapport Archeologisch Onderzoek

BMV Spaubeek

Bestemmingsplan - gemeente Beek

Vastgesteld op 07-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan BMV Spaubeek met identificatienummer NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01 van de gemeente Beek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingsoppervlak:

een op de verbeelding met een bebouwingsgrens omsloten grondoppervlak;

1.8 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden gebouwd;

1.9 bestaand:

  1. a. bestaand bij bouwwerken: zoals bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel op basis van een afgegeven omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden c.q. is gebouwd;
  2. b. bestaand bij gebruik: zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel op basis van een afgegeven omgevingsvergunning is toegestaan;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.13 bijgebouw:

een gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning en dat ten dienste staat van deze woning;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, archeologische waarden zijn hieronder begrepen;

1.22 erfafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond.

1.23 escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 geluidgedempte kogelvanger:

een geluidgedempte kogelvanger als bedoeld in de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten, Gedeputeerde Staten van Limburg, 25 februari 2014;

1.26 gemodificeerde buks:

een buks die is voorzien van knaldemping door middel van een geperformeerde buis die is geplaatst in het loopverlengstuk, als bedoeld in de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten, gedeputeerde Staten van Limburg, 25 februari 2014;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.28 horeca:

een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodaties. Hieronder wordt niet verstaan een seksinrichting of escortbedrijf;

1.29 Kiss & Ride:

het laten stilstaan van een voertuig op een daarvoor bestemde rijstrook specifiek bedoeld voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen ten behoeve van het halen en brengen van personen.

1.30 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.31 maatschappelijke voorziening:

doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccommodaties, medische-sociale functies waaronder een gezondheidscentrum, maatschappelijke en culturele functies, seksinrichtingen en/of pornobedrijven vallen hier in ieder geval niet onder;

1.32 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;

1.33 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;

1.34 omgevingskwaliteit:

het samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit;

1.35 ondergronds:

beneden peil;

1.36 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.37 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.38 schietmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een schietboom ten behoeve van schutterijen met bijbehorende kogelvanger.

1.39 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.40 selectiebesluit:

een archeologisch inhoudelijke afweging na een onderzoeksfase over eventuele archeologische vervolgstappen;

1.41 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.42 terras:

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen worden genuttigd voor directe consumptie ter plaatse;

1.43 verbeelding:

de verbeelding (digitaal en/of analoog) waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

1.44 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de lengte c.q. de breedte van een bouwwerk:

horizontaal buitenwerks tussen de hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de breedte van een bouwperceel:

tussen de twee zijdelingse bouwperceelgrenzen, gemeten op een afstand van 10 meter uit de bouwperceelsgrens aan de zijde van een weg danwel gemeten in de bouwgrens, indien een bouwgrens staat aangeduid;

2.7 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand tussen de zijdelings grenzen en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.8 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, een bouwvlak of een ander terrein:

de oppervlakten van alle op een bouwperceel/bouwvlak of een ander terrein gelegen bouwwerken tezamen;

2.9 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. een multifunctionele loods, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - multifunctionele loods', met een maximum oppervlakte van 500 m2;
  3. c. horeca;
  4. d. een terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras', met een maximum oppervlakte van 200 m2;
  5. e. één schietmast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - schietmast';
  6. f. verkeer in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden ter ontsluiting en ter aansluiting op het (hoofd)wegennet;
  7. g. een opstelplaats ten behoeve van bevoorrading;
  8. h. een buitenspeelplaats;
  9. i. parkeren;
  10. j. groenvoorzieningen;
  11. k. openbare nutsvoorzieningen;
  12. l. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  13. m. bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden afgeweken van het bepaalde in 3.2 ten aanzien van goothoogte, bouwhoogte, oppervlakten en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10%, mits:

  1. a. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen;
  2. b. verkeer in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden ter ontsluiting en ter aansluiting op het (hoofd)wegennet;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen;
  4. d. parkeren;
  5. e. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
  6. f. speelvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1, alsmede het gebruik ten behoeve van (straat)prostitutie.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeer in de vorm van wegen en fiets- en voetpaden;
  2. b. parkeren, waaronder tevens Kiss & Ride;
  3. c. groen
  4. d. openbare nutsvoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige doeleinden.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 5.1, alsmede het gebruik ten behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen alsmede (straat)prostitutie.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met middelhoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met hoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Beschermingszone Watergang

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de watergang.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van die andere bouwwerken welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen en noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang en met dien verstande dat de hoogte van deze andere bouwwerken niet meer dan 2,00 m mag bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:

  1. a. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
  3. c. voor het plaatsen van kampeerwagens, caravans, kampeerauto's, kampeertenten en vaartuigen, tenzij het betreft de stalling van één van dergelijke onderkomens per perceel en behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van gronden;
  4. d. voor het opslaan van hout en aannemersmaterialen, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. e. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie.

10.2 Afstand tot waterlopen

Bestaande watergangen dienen gehandhaafd te worden waarbij aan weerszijden van de watergang een onderhoudstrook van 4 meter in acht dient te worden gehouden.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Milieuzone - beperking bodemgebruik

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijken

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels omgevingsvergunning kan worden verleend, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten (uitgezonderd woningen), bouwperceelgrensafstanden;
  2. b. het afwijken van bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%, mits:
    1. 1. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
    2. 2. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  3. c. voor het plat afdekken van gebouwen, mits:
    1. 1. de noodzaak daartoe vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is aangetoond;
    2. 2. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit alsmede cultuurhistorische- en landschappelijke waarden niet worden aangetast.
  4. d. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 meter;
    4. 4. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen.
  5. e. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  6. f. het in gering mate afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van de weg, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  7. g. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.

12.2 Afwegingskader

Een in 12.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. 2. de milieusituatie;
  3. 3. de verkeersveiligheid;
  4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. 5. de sociale veiligheid;
  6. 6. de externe veiligheid.

Artikel 13 Algemene Procedureregels

13.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:

  1. 1. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
  2. 2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
  3. 3. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren in kennis gesteld van de terinzagelegging.
  4. 4. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
  5. 5. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Andere wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

14.2 Algemene bouw- en gebruiksregel

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan BMV Spaubeek van de gemeente Beek.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Beek is voornemens om op het voormalige Vixia terrein aan de Musschenberg te Spaubeek een nieuwe Brede Maatschappelijke Voorziening te realiseren: de BMV Spaubeek. Het samenvoegen van maatschappelijke voorzieningen in de kern Spaubeek vraagt om een integrale oplossing, waarbij een BMV al langer geleden als oplossingsrichting is geduid. Vanuit de principes van 'Burgerkracht' is de totstandkoming van zo’n BMV opnieuw op de agenda gekomen en verder uitgewerkt. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat er bij alle betrokken partijen (school, buitenschoolse opvang, huisarts, fysiotherapeuten, horecavoorziening en verenigingen) veel enthousiasme en draagvlak is om te komen tot de realisatie van een BMV in Spaubeek. Dit mede ter verbetering en borging van de leefbaarheid van de gemeenschap Spaubeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0001.jpg"

Uitsnede luchtfoto plangebied

De BMV behelst een maatschappelijke voorziening met een multifunctioneel centrum, basisschool, buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf, verenigingen (zoals de schutterij en de voetbalclub), gezondheidscentrum en overige organisaties met daarbij ondergeschikte horeca. De BMV zal gelet hierop door verschillende gebruikers in gebruik worden genomen. Middels dit planvoornemen wordt één gezamenlijk gebouw gerealiseerd waarbinnen alle voorgenoemde functies mogelijk zijn. Daarnaast wordt op het achterterrein een multifunctionele loods planologisch-juridisch mogelijk gemaakt, ten behoeve van verschillende verenigingen. De schietmast van de schutterij St. Laurentius wordt eveneens naar onderhavige locatie verplaatst van de huidige locatie aan de Looiwinkelstraat tussen Spaubeek en Neerbeek. Tot slot worden de noodzakelijke verkeer- en parkeervoorzieningen (met Kiss & Ride-zone en fietsenstallingen) gerealiseerd ten behoeve van al deze functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0002.png"

Inrichtingstekening planvoornemen

Uit een door het architectenbureau 'Architectenzaak' uitgevoerde stedenbouwkundige analyse blijkt dat het voormalige Vixia terrein tegenover het huidige MFC ’T Raodhoes” aan de Musschenberg de meest geschikte locatie voor de BMV Spaubeek is. Met name het bredere wegprofiel van de Musschenberg en het grotere voorterrein met ruimschoots mogelijkheden tot voorrijden en parkeren alsmede een zogenaamde Kiss & Ride-zone voor de schoolkinderen maken de Vixia locatie geschikt voor een BMV. Daarnaast kunnen de basisschool, voetbalvereniging, gymzaal, schutterij en het bestaande parkeren tot aan de verhuizing naar de nieuwe BMV, normaal door functioneren zonder eventuele tijdelijke herhuisvesting. Tevens kan het tweede natuurgrasveld eenvoudig op de huidige plek blijven liggen.

De beoogde ontwikkeling ten behoeve van de realisatie van de BMV Spaubeek is in strijd met de voorschriften behorende bij het vigerende bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013' (vastgesteld door de raad van de gemeente Beek d.d. 24-10-2013). De gemeente Beek wil de realisatie van de BMV Spaubeek mogelijk maken middels een herziening van het bestemmingsplan. Hiertoe is het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure ex artikel 3.8 van de Wro noodzakelijk.

1.2 Situering Plangebied

De BMV wordt gevestigd aan de Musschenberg te Spaubeek, op het voormalige Vixia terrein tegenover het huidige MFC ’T Raodhoes”. Uit de door het architectenbureau 'Architectenzaak' uitgevoerde stedenbouwkundige analyse blijkt deze locatie de meest geschikte locatie voor de BMV Spaubeek.

Kadastraal bestaat het plangebied uit de volgende percelen:

  • gemeente Spaubeek, sectie A, perceelnummer 3781;
  • gemeente Spaubeek, sectie A, perceelnummer 3956 (gedeeltelijk);
  • gemeente Spaubeek, sectie A, perceelnummer 3955 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0003.jpg"

Topografische ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013', dat door de raad van de gemeente Beek op 24 oktober 2013 is vastgesteld. Het plangebied is gelegen binnen de volgende bestemmingen:

  • 'Bedrijf'
  • 'Recreatie'

Het plangebied is gelegen binnen de volgende dubbelbestemmingen:

  • 'Waarde - Archeologie 2'
  • 'Waarde - Archeologie 3'
  • 'Waarde - Archeologie 4'
  • 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'

Het plangebied is gelegen binnen de volgende gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - buiten rode contour'
  • 'milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland'

In onderstaande afbeelding is het plangebied globaal (blauwe contour) aangegeven binnen het bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0004.jpg"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013'

Bedrijf

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn volgens artikel 5.1 bestemd voor bedrijven, voorkomende in de categorieën 1 en 2 zoals opgenomen bijlage 1 van de regels dan wel daarmee gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat de opslag van asbest niet is toegestaan. Tevens zijn deze gronden bestemd voor parkeren, groen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden. Detailhandel is niet toegestaan. Er is binnen het plangebied binnen deze bestemming één bouwvlak gesitueerd met de aanduidingen 'maximum goothoogte (m): 9', 'maximum goothoogte (m): 6' en 'maximum bebouwingspercentage terrein (%): 90' en deels 'maximum bebouwingspercentage terrein (%) 100'.

Recreatie

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn volgens artikel 11.1 bestemd voor sportvelden, ter plaatse van de aanduiding 'sportveld', maximaal 2 kantines, kleedruimtes, verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige doeleinden, speelvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen. Er is binnen het plangebied binnen deze bestemming één bouwvlak gesitueerd met de aanduidingen 'maximum goothoogte (m): 7', 'maximum goothoogte (m): 3' en 'maximum bebouwingspercentage terrein (%): 100'.

Waarde - Archeologie 2

De voor 'Waarde - Archeologie 2' (gebied met lage verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van de uitzonderingsgronden. Dit betreft o.a. indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 10.000 m²;

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met middelhoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van de uitzonderingsgronden. Dit betreft o.a. indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m²;

Waarde - Archeologie 4

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met hoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van de uitzonderingsgronden. Dit betreft o.a. indien de bodemverstorende ingreep een gebied beslaat kleiner dan 2.500 m²;

Waterstaat - Beschermingszone watergang

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de watergang. Op deze gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van andere bouwwerken welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen en noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang. De hoogte van deze andere bouwwerken mag niet meer dan 2 meter bedragen.

Gebiedsaanduiding overige zone - buiten rode contour

De gronden binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - buiten rode contour' zijn gelegen buiten de door de provincie Limburg getrokken rode contour rond de kern Spaubeek. Indien een perceel voor het grootste deel is gelegen binnen deze gebiedsaanduiding mag de totale oppervlakte aan bijgebouwen bij bedrijfswoningen en burgerwoningen op de betrokken percelen niet meer dan 70 m² bedragen. Dit geldt niet voor onderhavig plangebied aangezien het grootste deel is gelegen buiten deze gebiedsaanduiding.

Gebiedsaanduiding milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland

De gronden binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland' dienen tevens voor de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de waarden daarvan. De regels ter bescherming van de bodem, zoals vermeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 3 van de Omgevingsverordening Limburg zijn in het Bodembeschermingsgebied Mergelland van toepassing. Op deze gronden mag geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig wordt verminderd.

Op basis van het toegestane gebruik en bouwmogelijkheden binnen de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Recreatie' en de voorgaande dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen is de realisatie van een BMV niet toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013'. De realisatie van de BMV Spaubeek wordt derhalve planologisch-juridisch mogelijk gemaakt middels dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied en de aanwezige functies in het gebied gegeven. De planbeschrijving komt in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe is omgegaan met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleidskader. In hoofdstuk 5 komen de milieuaspecten aan bod en de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt stilgestaan bij de planopzet, gevolgd door de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 7. Tot slot komt in hoofdstuk 8 de juridische procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Inleiding

Om een beeld te krijgen van de omgeving van het plangebied wordt eerst een gebiedsbeschrijving van Spaubeek en met name van de directe omgeving van het plangebied gegeven. Dit wordt gedaan aan de hand van de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuur en functionele structuur.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Spaubeek is een dorp van circa 3.700 inwoners binnen de Gemeente Beek, tegen het Plateau van Schimmert aangelegen. De kern Spaubeek is ontstaan uit drie laat-middeleeuwse nederzettingen, namelijk (van oost naar west) Spaubeek, Hoeve en Hobbelrade. De naam Spaubeek wordt voor het eerst vermeld in 1148. Spaubeek is van oorsprong een bebouwingslint dat georiënteerd is op één weg, namelijk de doorgaande route van Schimmert in de richting van het Geleenbeekdal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0005.jpg"

Historische kaart Spaubeek 1876

De drie nederzettingen hebben tot het begin van de 20e eeuw een overwegend agrarisch karakter gehad. Aan de noordzijde van de drie nederzettingen bevinden zich uitgestrekte grasgronden waar veeteelt wordt bedreven, terwijl op het plateau met name akkerbouw wordt bedreven. De directe omgeving van de bebouwing, alsmede de hellingen aan weerszijden van de bebouwingslinten worden vooral voor vee- en fruitteelt benut. Door de mijnbouw ontwikkelde Spaubeek zich in de jaren 1920 – 1930 in een hoog tempo. De drie gehuchten Hoeve, Hobbelrade en Spaubeek groeiden aan elkaar vast. Na de aanleg van de A76 vinden uitbreidingen plaats aan de noordzijde van de kern. De oorspronkelijke bebouwingslinten (Hoeve en Hobbelrade) zijn echter nog duidelijk herkenbaar, en steken als twee armen uit in zuidelijke richting. Deze 'wig' wordt enkel onderbroken door de Musschenberg als gevolg waarvan zich een grote onbebouwde ruimte centraal in de kern Spaubeek bevindt. Als gevolg van het oorspronkelijke agrarische karakter zijn er binnen de kern nog een groot aantal voormalige agrarische gebouwen aanwezig, onder andere carré-boerderijen. In de omgeving van het plangebied is dit historische karakter nog altijd zichtbaar aanwezig.

Plangebied

Volgens historisch kaartmateriaal uit de periode 1900-1920 was de locatie, alsmede de omgeving ervan, destijds in agrarisch gebruik en werd extensief bewoond. In de periode 1970-1980 is op het westelijk terreindeel een bedrijfspand gerealiseerd welke tussen 1980 en 2000 is uitgebreid. In de periode 2000-2015 is het bedrijfspand gesloopt en zijn ten zuiden van het plangebied sportvelden gerealiseerd alsmede de bijbehorende bebouwingen. Tot op heden is dit gebruik niet wezenlijk veranderd.

2.3 Ruimtelijke Structuur

De kern Spaubeek heeft door de ruime straatprofielen en de lintbebouwing met doorkijken naar het buitengebied een zeer groen karakter. Beeldbepalend is de omvangrijke groene open ruimte in het centrum van het dorp tussen de Musschenberg, Hobbelrade, Hoeve en de Zandstraat. Het plangebied bevindt zich ten zuiden van deze groene ruimte en vormt de overgang naar het agrarische achterland van Spaubeek. De woningvoorraad bestaat hoofdzakelijk uit grondgebonden eengezinswoningen, doorgaans in twee bouwlagen. De Hoeve, Schoolstraat, Bongerd en Wiegelrade vormen samen het historisch zwaartepunt van de oude kern met centraal de kerk. Karakteristiek is de sterke vertanding van de bebouwing, de meanderende straatruimte en de fraaie doorzichten.

Het plangebied is gelegen aan de Musschenberg die een zogenaamde ‘laddersport’ vormt tussen de oude straten Hoeve en Hobbelrade die van oudsher naar het Plateau toelopen. De straat doorsnijdt als het ware de enigszins hoger gelegen ‘groene wig’ tussen deze historische assen, waarin onder andere de begraafplaats is gelegen. De straat kent een S-vormige verloop en de locatie ligt in het midden tussen de twee bochten op het hoogste punt. De statige straat kent een breed profiel met een bebouwing van forse en karakteristieke panden met royale voortuinen en stroken langsparkeren. Op het plangebied staan enkele volwassen bomen die in het ontwerp ingepast zijn. Verder bestaat het plangebied als voormalig bedrijfsterrein uit een braakliggend terrein wat overwoekerd is door groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0006.jpg"

Straataanzicht Musschenberg met aan de linkerzijde het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0007.jpg"

Straataanzicht Musschenberg met aan de rechterzijde het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0008.jpg"

Straataanzicht Schoolstraat oostelijk gedeelte van het plangebied

Het centrum van Spaubeek bevindt zich rond de St. Laurentiuskerk aan de Bongerd. De Musschenberg komt rechtstreeks uit op de hoek Bongerd-Hoeve en is derhalve als centrumlocatie geschikt voor de toekomstige BMV Spaubeek. De Schoolstraat is een rustige woonstraat met eengezinswoningen aan de zuidkant en de voetbalvelden aan de noordkant. Na de velden bevinden zich nog enkele agro-bedrijven waarna de bebouwing al snel stopt. Het straatprofiel is smal met eenzijdig trottoir aan de woningzijde en een forse bomenrij aan de voetbalvelden.

De bebouwing in de Musschenberg bestaat overwegend uit tweelaagse vrijstaande respectievelijk geschakelde woningen. Tegenover het plangebied ligt het WOZOCO complex bestaande uit 3 bouwlagen en het MFC gebouw uit twee bouwlagen. Achter het MFC ‘t Raodhoes is een parkeerterrein gesitueerd. Het straatprofiel is geschikt voor tweezijdig verkeer met langsparkeren.

2.4 Functionele Structuur

De omgeving van het plangebied kan gemerkt worden als een gemengde omgeving, nu hier naast woningen tevens verschillende maatschappelijke, publieke en bedrijfsmatige voorzieningen zijn gelegen, zoals het Zorgcomplex Hoever Residentie, Mondzorg Spaubeek en voormalig Groene Kruis. Ten noorden van het plangebied bevindt zich naast woningen en het WOZOCO complex een multifunctioneel centrum ('t Roadhoes). Ten noordoosten is naast woningen de basisschool Spaubeek gelegen. Ten zuidoosten van het plangebied (en deels in het plangebied) bevinden zich twee sportvelden met sporthal, kleedruimten en kantine.Ten zuiden en ten westen van het plangebied zijn agrarisch gebruikte gronden gelegen. Tot slot zijn in de omgeving van het plangebied enkele horecagelegenheden gesitueerd, zoals 'Friture 't Centrum' en 'Restaurant Gonzales'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0009.jpg"

Situatietekening plangebied (Structuurontwerp BMV Spaubeek)

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0010.jpg"

Uitsnede luchtfoto omgeving plangebied met aanduiding voorzieningen

In het grootste deel van het plangebied was tot voor enkele jaren Vixia gehuisvest. Vixia is de sociale werkvoorziening bestaande uit leer- en werkbedrijven voor de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein. De locatie van Vixia in Spaubeek aan de Musschenberg omvatte een kantoor en meerdere bedrijfsgebouwen. De bebouwing is inmiddels gesloopt. Het terrein ligt momenteel braak in afwachting van een nieuwe ontwikkeling (onderhavige BMV). Op dit gedeelte van het plangebied zijn wel nog enkele bomengroepen aanwezig welke grotendeels als afscheiding dienen naar de naastgelegen percelen in het buitengebied. Het gedeelte van het plangebied dat niet tot het voormalige Vixia-terrein behoort, is momenteel voor een gedeelte in gebruik voor agrarische doeleinden en voor een gedeelte ten behoeve van een sporthal met kantine en bijbehorende parkeerplaatsen.

De aanwezige voorzieningen in de directe omgeving, het straatprofiel en het zicht op de kerk, geven deze locatie een centrumkarakter. Tegelijkertijd tonen de doorkijken naar de ‘groene wig’ het groene en dorpse karakter. Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Musschenberg. De Musschenberg is samen met de Bongerd van belang als hoofdontsluitingsstructuur van Spaubeek.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Planvoornemen

Middels dit bestemmingsplan wordt het planologisch-juridisch mogelijk gemaakt om binnen het plangebied een nieuwe Brede Maatschappelijke Voorziening te realiseren: de BMV Spaubeek. De BMV is een voorziening met een bovenwijks of bovenlokaal verzorgingsgebied met diverse sociaal maatschappelijke functies, zoals cultuur, zorg, welzijn, sport, buurtgericht werken en dienstverlening voor specifieke doelen, waaronder tevens een school.

Ten behoeve van de bouw van de BMV zijn een aantal locaties onderzocht te weten twee locaties aan de Schoolstraat op terrein van de huidige Basisschool Spaubeek respectievelijk het natuurgrasveld, alsmede het braakliggende voormalig Vixia-terrein tegenover het huidige MFC ‘t Raodhoes aan de Musschenberg. Uit het raadsbesluit, d.d. 13 november 2017 blijkt dat, na overweging, onderhavige locatie (optie 1) de meest geschikte locatie voor de BMV Spaubeek is. Met name het bredere wegprofiel van de Musschenberg en het grotere voorterrein met ruimschoots mogelijkheden tot voorrijden en parkeren alsmede een zogenaamde Kiss & Ride-zone voor de schoolkinderen maken de Vixia locatie geschikt voor een BMV. Daarnaast kunnen de basisschool, voetbalvereniging, gymzaal, schutterij en het bestaande parkeren tot aan de verhuizing naar de nieuwe BMV, normaal door functioneren zonder eventuele tijdelijke herhuisvesting. Ook kan het 2e natuurgrasveld eenvoudig op de huidige plek blijven liggen. Daarnaast wordt middels onderhavig plan voorzien in een kwaliteitsverbetering nu een bedrijfsbestemming met bedrijfsbebouwing uit de kern en het buitengebied wordt geschrapt.

3.1.1 Architectuur

In bouwmassa en materialisering van de toekomstige BMV is gekozen voor een uniforme beeldtaal die zich voegt in de lokale omgeving. Hierdoor blijft er ruimte voor individualiteit in de geleding van de bouwmassa en uiteraard het persoonlijke interieur. De architectuur van de bebouwing dient recht te doen aan zowel de context van Spaubeek en de Musschenberg als ook aan de vele verschillende gebruikers. Verschil is hierbij een kracht en een inspiratie onder de gebruikers die in de beeldvorming van de architectuur terugkomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0011.jpg"

Gebouwensemble

De centrale positionering van gymzaal en verenigingszaal met de overige gebruiksruimten eromheen voorkomt grote gesloten geveldelen en een norse en gesloten uitstraling. Met name de geleding van de grote tweelaagse bouwmassa toont de BMV als een ensemble van verschillende gebouwen. Zo herkent iedere gebruiker zijn ‘eigen gebouw respectievelijk zijn eigen plek’. De uniforme beeldtaal voegt dit ensemble weer bijeen tot een gezamenlijke BMV.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0012.jpg"

Materialisering Laurentiuskerk - Voorbeeld lichte keramische gevelsteen

In de materialisering wordt gezocht naar een verbinding tussen de historische kern van Spaubeek en een duurzame BMV. Een lichte keramische gevelsteen sluit mooi aan bij de natuursteen van de Laurentiuskerk en biedt door het ontbreken van voegen een nagenoeg onderhoudsvrije buitenschil.

Een gemeenschappelijk entreeplein verbindt de BMV met de straat en met het tegenoverliggende halfronde entreeplein van het WOZOCO complex. Het geeft de BMV ook letterlijk ruimte en onderstreept het belang als Brede Maatschappelijke Voorziening in Spaubeek.

Energie neutrale mogelijkheden worden in een later stadium onderzocht. In het vlekkenplan is een hiervoor ‘verdekte dakzone’ gepland voor installaties en machines zonder overlast te verzorgen of afbreuk te doen aan het gebouw.

3.1.2 Groene inrichting

De groene long aan weerszijde van de toekomstige BMV biedt kansen voor ontwikkeling van het groengebied. De wens om de natuur zo veel mogelijk in een groen BMV veld te integreren sluit tevens mooi aan bij het gezond schoolplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0013.jpg"

Natuurspeelplaats

Ten behoeve van de school wordt aansluitend aan het gebouw tevens een (natuur)speelplaats gerealiseerd. In het ontwerp van de natuurspeelplaats en het entreeplein zijn de kenmerkende planten en bomen van het aansluitende natuurgebied op het Plateau, ingepast en als een educatieve leertuin opgenomen in het onderwijsconcept. Noodzakelijke hekwerken rondom de speelplaats en dergelijke, worden eveneens groen ingepast respectievelijk als groene hagen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0014.jpg"

Groene hekwerken

Ten behoeve van de groenvoorziening is 'groen' toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd'. Tevens is een aanduiding opgenomen in het zuiden van het plangebied, ter plaatse van de bestaande bomenrand, waar uitsluitend groenvoorzieningen mogen worden gerealiseerd. Op deze wijze wordt het bestaande groen en de landschappelijke inpassing van onderhavig plan gewaarborgd. Daarnaast is aan de gronden tussen enerzijds de ontsluitingsweg naar de Schoolstraat en de parkeerplaatsen en anderzijds de woningen aan de Musschenberg een 'Groen' bestemming toegekend. Op deze wijze wordt een 'groene' afscheiding tussen het verkeersgebied en de woningen gewaarborgd.

3.1.3 Functioneel gebruik

Voor de ontwikkeling van de nieuwe BMV is een aantal uitgangspunten geformuleerd:

  1. a. Ruimtes worden zoveel mogelijk als multifunctionele ruimtes ingezet tenzij exclusief gebruik noodzakelijk is.
  2. b. De inrichting van de BMV moet deelnemers uitnodigen om elkaar op te zoeken en te versterken bij de uitvoering van activiteiten.
  3. c. De BMV moet de thuisbasis voor de verenigingen in Spaubeek worden.
  4. d. De BMV moet centraal in Spaubeek komen te liggen en een verbinding kunnen aangaan met de natuur en het landschap rondom Spaubeek.
  5. e. Er komt een horecavoorziening die ook in de dagsituatie open gaat.
  6. f. Het gebouw moet energieneutraal worden: nul op de meter.
  7. g. De BMV wordt een compact gebouw bestaande uit 2 bouwlagen met open verbindingen zodat gebruikers elkaar gaan treffen en opzoeken.

De BMV is een voorziening met een bovenwijks of bovenlokaal verzorgingsgebied (of te wel stadsdeelniveau), met diverse sociaal maatschappelijke functies, zoals cultuur, zorg, welzijn, sport, buurtgericht werken en dienstverlening voor specifieke doelen, waaronder tevens een school. Niet alle hieronder benoemde functies hoeven in één gebouw te zijn gehuisvest. Het is in eerste instantie een netwerksamenwerking. De BMV zal gelet hierop door verschillende gebruikers in gebruik worden genomen. De toekomstige gebruikers kennen zeer uiteenlopende functies, bezoekers respectievelijk doelgroepen en gebruikstijden. Derhalve wordt beoogd te streven naar maximaal dubbelgebruik van ruimten tussen de gebruikers onderling.

De gewenste functionaliteit van de BMV Spaubeek is als volgt (deze opsomming is niet limitatief, maar indicatief):

Functie:
Ten behoeve van:
Educatief Basisschool
Kinderdagverblijf
Buitenschoolse opvang
Natuurspeelplaats
Horeca Horecavoorziening
Zaal met podium (t.b.v. toneelvereniging en fanfare)
Terras
Sport Gymzaal/sporthal
Tribune (t.b.v. voetbalclub)
Kleedlokalen
Muziek Zaal met podium
Muzieklokalen (t.b.v. fanfare)
Schietmast Schutterij
Gezondheidscentrum Spreekkamers
Wachtruimten
Fysio
Arts
Multifunctionele loods Carnavalsvereniging
Scouting
Schutterij
Toneelvereniging
Opstelplaats
Bevoorrading
Parkeren
Circa 80 parkeerplaatsen (circa 70 parkeerplaatsen voor de BMV en 10 parkeerplaatsen voor de Kiss & Ride-zone)
5 parkeerplaatsen voor de artsen en minder validen
Fietsenstallingen voor algemeen gebruik (circa 50)
Fietsenstallingen voor sport-/schoolgebruik (circa 75)
Buitenruimte
Educatieve leertuin
Algemeen
Foyer

Horeca

De horecafunctie maakt onderdeel uit van de BMV. Beoogd wordt een commerciële horecafunctie te realiseren op de begane grond. Daarnaast wordt een terras gerealiseerd met een oppervlakte van circa 200 m2.

3.2 Verkeer En Parkeren

Binnen onderhavig plangebied wordt voorzien in een ontsluitingsweg van de Musschenberg, als het ware langs de BMV, naar de Schoolstraat. Dit betreft een éénrichtingsweg, waarbij de 'inrit' aan de Musschenberg wordt gerealiseerd en de 'uitrit' aan de Schoolstraat. Ter plaatse van de ‘uitrit’ aan de Schoolstraat wordt voorzien in een zorgvuldige inpassing, teneinde het piekverkeer verder te geleiden en overlast bij de omliggende woningen te voorkomen. Aan beide zijden van de éénrichtingsweg zijn er parkeerplaatsen gelegen voor het halen en brengen van de schoolkinderen (en een Kiss- & Ride-zone). Het betreft circa 80 parkeerplaatsen, waarvan 10 parkeerplaatsen bestemd zijn voor de Kiss- & Ride-zone. Aan de voorzijde van de BMV worden ongeveer 5 parkeerplaatsen gerealiseerd voor de artsen en minder validen. Deze parkeerplaatsen worden ook gebruikt door de overige functies binnen de BMV en de sportvelden. Tevens worden fietsenstallingen gerealiseerd. Uit het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van dit planvoornemen is uitgevoerd (zie bijlage 1 bij deze toelichting) blijkt dat geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats zal vinden door de toename van het verkeerslawaai. Dit onderzoek wordt nader toegelicht in paragraaf 5.2.

Daarnaast blijft het pad aan de westelijke zijde van het plangebied behouden ten behoeve van de bereikbaarheid van de aangrenzende agrarische gronden in het buitengebied. Dit pad zorgt tevens voor de ontsluiting van de multifunctionele loods. Daarnaast wordt vanaf de ontsluitingsweg voorzien in een ontsluiting ten behoeve van de garage gelegen aan de Musschenberg 20.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Hierna worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante Rijks-, nationale en provinciale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthoudenvoornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Met de ontwikkeling van een BMV zijn geen van de voorgenoemde rijksbelangen uit de SVIR van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling het planvoornemen binnen bestaand bebouwd gebied (voorzijde) en invulling van een vrijgekomen locatie geen invloed heeft op de gestelde doelen in de SVIR.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen.

Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waard;
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorzieningen;
  • EHS;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.

Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Met de ontwikkeling van een BMV zijn geen van de voorgenoemde rijksbelangen uit het Barro van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied (voorzijde) en invulling van een vrijgekomen locatie, de onderwerpen in het Barro niet van toepassing zijn.

4.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen een verantwoording te bevatten aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Dit afwegingskader verplicht overheden tot het maken van een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij het mogelijk maken van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een bestemmingsplan. Het doel is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee het voorkomen van (onaanvaardbare) leegstand en onnodig 'bouwen in de wei'. De Ladder is daarmee een belangrijk instrument voor een goede ruimtelijke ordening.

Een toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet gezien het voorgaande een beschrijving bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of onderhavige ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. Onder stedelijke ontwikkeling wordt het volgende verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen.

Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de realisatie van een Brede Maatschappelijke Voorziening. Het betreft deels ontwikkeling en grotendeels een verplaatsing van de educatieve, culturele, maatschappelijke, sport-, recreatieve- en gezondheidsvoorzieningen voor kinderen, jeugd, ouders en buurtbewoners. Tevens worden bijbehorende parkeervoorziening gerealiseerd, een horecavoorziening met terras, een schietmast voor de schutterij en een gemeenschappelijke loods voor verschillende verenigingen.

Het plan voorziet hierbij in een functiewijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De maximum toegestane bouwmassa neemt af middels dit plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan c.q. bouwmogelijkheden.

Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan (bedrijfs)bebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

4.4 Provinciaal Beleid

4.4.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgse omgevingsbeleid zijn:

  1. 1. kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  2. 2. uitnodigen staat centraal. Dat gaat over de manier waarop de provincie, samen met de partners, dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. Voor het plangebied is bezien welk gebiedstype van toepassing is.

Locatie plangebied

Het plangebied is gelegen in het (overig) bebouwd gebied (voorzijde), het buitengebied en een beekdal (achterzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0015.jpg"

Uitsnede www.polviewer.nl met het plangebied globaal omcirkelt

(overig) bebouwd gebied

De zone ‘Overig bebouwd gebied’ bestaat uit gemengde woon- en werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Voor deze zone is een aantal algemene beleidsdoelstellingen / aandachtspunten geformuleerd:

  • Transformatie regionale woningvoorraad;
  • Bereikbaarheid;
  • Balans voorzieningen en detailhandel;
  • Stedelijk groen en water;
  • Kwaliteit leefomgeving.

Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving is een belangrijk uitgangspunt binnen deze zone. Een voortreffelijk leef- en vestigingsklimaat kan niet zonder een woon- en leefomgeving van goede kwaliteit, waarin burgers graag wonen, toeristen graag op vakantie komen en ondernemers graag hun bedrijf vestigen en waar het gezond en veilig leven is. Die leefomgeving heeft een fysieke en sociale kant. De sociale kant omvat aspecten zoals sociale cohesie, sociale veiligheid, verenigingsleven, toegang tot sport en cultuur.

Onderhavig planvoornemen om een BMV te realiseren past binnen de uitgangspunten die voor de zone ‘Overig bebouwd gebied’ zijn geformuleerd. Het planvoornemen speelt een grote rol binnen de voorgenoemde sociale aspecten zoals sport, cultuur en verenigingsleven. Het draagt nadrukkelijk bij aan de leefbaarheid van Spaubeek. Bovendien wordt middels dit planvoornemen een bedrijfsbestemming verwijderd, waardoor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving ter plaatse verbeterd wordt.

Buitengebied

De zone 'Buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. De buitengebieden hebben vaak een agrarisch karakter met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Voor deze gebieden ligt het accent op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en het terugdringen van de milieubelasting vanwege de landbouw. Daarnaast gaat de aandacht uit naar de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Het gedeelte van het plangebied dat binnen het buitengebied is gelegen is momenteel bestemd als 'Bedrijf', waarbij het bouwvlak voor bedrijfsgebouwen ook binnen het buitengebied is gesitueerd. Middels onderhavig planvoornemen wordt een bedrijfsbestemming met bedrijfsbebouwing uit het buitengebied geschrapt. Op het gedeelte dat binnen het buitengebied is gelegen wordt een multifunctionele loods en een schietmast gerealiseerd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw van de BMV is op een zodanige wijze gesitueerd, zodat het bouwvlak niet binnen het buitengebied is gelegen. De overige ruimte wordt gebruikt als buitenruimte voor de BMV. Hierbij wordt onder andere gedacht aan een educatieve leertuin. Nu binnen dit plan enkel een loods binnen het buitengebied mag worden gebouwd met een oppervlakte van circa 500 m2, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde, neemt de toegestane bebouwing af in het buitengebied. Tevens neemt de impact van het gebruik op de omgeving af door het gebruik te wijzigen van een bedrijf (in categorie 1 en 2) naar een gemengde bestemming waarbij ter plaatse een multifunctionele loods ten behoeve van verenigingen en een schietmast (voor de schutterij St. Laurentius) kan worden gerealiseerd. De schietmast wordt verplaatst van de huidige locatie aan de Looiwinkelstraat tussen Spaubeek en Neerbeek, naar onderhavig plangebied. Door deze verplaatsing wordt een recreatiebestemming verwijderd in het buitengebied (omringd door zilvergroene landschapszone en bronsgroene natuurzone). Er vindt daarmee clustering van functies plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0016.jpg"

Uitsnede www.polviewer.nl ter plaatse van de huidige schietmast

Ten slotte wordt het zuidelijk gedeelte van het plangebied (dat binnen het buitengebied is gelegen) landschappelijk ingepast door de bestaande bomenrand ten zuiden van het plangebied positief te bestemmen middels een aanduiding. Op deze gronden zijn enkel groenvoorzieningen toegestaan. Door middel van het voorgenoemde vinden meerdere kwaliteitsverbeteringen plaats binnen het buitengebied. Gelet hierop is onderhavig planvoornemen niet in strijd met de regels van het POL2014 ten behoeve van het 'Buitengebied'.

Beekdal

Een klein gedeelte van het plangebied is gelegen binnen een beekdal. Tevens is een beek met een algemeen ecologische functie (AEF) binnen het plangebied gelegen. De beekdalen vervullen in de aanpak een cruciale functie als strategische waterberging. Die functie mag niet aangetast worden. De functie strategische waterberging betekent dat de ruimte voor natuurlijke inundaties in beekdalen in stand moet blijven en de infiltratiecapaciteit van de bodem niet verder afneemt. Nieuw verhard oppervlak wordt gecompenseerd door extra ruimte te realiseren voor waterberging en infiltratiecapaciteit in de buurt van de ingreep. Gemeenten dienen bij nieuwbouw en herstructurering 100% af te koppelen. Daarmee kan het regionale watersysteem blijvend aan de normering voor regionale wateroverlast voldoen, ook bij toekomstige neerslagtoenames. De voorkeursvolgorde is: zoveel mogelijk vasthouden/infiltreren, als dat niet kan dan bergen en pas als laatste optie het afvoeren van het gescheiden regenwater. Gemeentelijke overstorten van het riool op het oppervlaktewater dienen sterk verminderd te worden en op de lange termijn zoveel mogelijk te worden opgeheven om aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water te kunnen voldoen. Dit draagt zowel bij aan een gezonder watersysteem en leefklimaat als ook aan de beperking van wateroverlast.

Het plangebied wordt ter hoogte van de te realiseren ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen doorsnede door een (overkluisde) watergang. Deze watergang blijft in voldoende mate gewaarborgd en beschermd door de (vigerende) dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'.

4.4.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk ‘Ruimte’, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Vervolgens hebben Provinciale Staten op 11 november 2016 de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.3 reeds opgenomen.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

4.4.3 Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014

Met de ‘Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014’ (ontwerp d.d. 17 juli 2018) zijn er wijzigingen aangebracht in de tekst van de artikelen wonen, detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen in verband met de geactualiseerde bestuursafspraken van maart/april 2018. De drie bijlagen bij paragraaf 2.4 met de Bestuursafspraken voor Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg zijn geheel vernieuwd. Ook is de tekst van de toelichting bij paragraaf 2.4 aangepast.

Met de Wijzigingsverordening is tevens een technische wijziging doorgevoerd in de toelichting bij paragraaf 2.2 Duurzame verstedelijking in verband met de per 1 juli 2017 aangepaste rijksregeling van de Ladder van duurzame verstedelijking.

Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij is ook van toepassing op het hebben van een bedrijfsmatige tak van geiten. De begripsomschrijving van intensieve veehouderij (artikel 2.11.1, onder a) is daartoe aangepast.

Deze aanpassingen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 hebben verder geen consequenties voor dit planvoornemen.

4.5 Regionaal Beleid

4.5.1 Regiovisie Westelijke Mijnstreek (2009-2020)

In juni 2009 is door de gemeente Beek de 'Regiovisie Westelijke Mijnstreek - Ruimte voor nieuwe generaties' vastgesteld. Dit is een gezamenlijke visie van de Provincie Limburg en de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen en Stein. In de visie wordt een antwoord geformuleerd op de vraag hoe de positie van de Westelijke Mijnstreek in regionaal en nationaal verband kan worden versterkt. De regiovisie heeft daarbij niet primair tot doel om een nieuwe toekomst voor de regio uit te tekenen. De kracht van de regiovisie zit in het verscherpen van de visie, het vergroten van samenhang, het concretiseren van samenwerking, het creëren van focus en het versneld realiseren van belangrijke projecten. De regiovisie brengt samenhang en focus tot stand tussen een aantal bestaande sectorale beleidsvisies. Vanuit die samenhang moet bestaand beleid aan kracht winnen. De samenhang is aangebracht in de vorm van vier beleidsmatige speerpunten, te weten:

  • hoogtechnologische bedrijvigheid;
  • transformatie van de woningvoorraad;
  • ontwikkeling van de sportzone;
  • landschappelijke inpassing.

Middels onderhavig planvoornemen worden verschillende instanties en verenigingen, waaronder tevens een sportvereniging (voetbalclub) samengevoegd en ondergebracht in een Brede Maatschappelijke Voorziening. Hiermee wordt het lokale voorzieningenniveau gefaciliteerd en de leefbaarheid van Spaubeek versterkt. Het plan sluit hiermee aan bij de uitgangspunten uit de Regiovisie Westelijke Mijnstreek.

4.5.2 Beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site/Westelijke Mijnstreek

De gemeenten Stein, Beek, Sittard-Geleen en de Chemelot-site hebben gezamenlijk een intergemeentelijk beleidskader opgesteld voor externe veiligheid waarmee belangen van ruimtelijke ordening enerzijds en (bedrijfs-) economische belangen anderzijds voor de lange termijn geborgd worden. Dit betreft de 'Beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site/Westelijke Mijnstreek. Deze visie is door de gemeente Beek vastgesteld op 31 maart 2010. In deze beleidsvisie worden de volgende essentiële punten benoemd:

  • Een economisch sterke regio waarin de Chemelot site een spilfunctie vervult. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen binnen de Chemelot site een realistisch en gewenst uitgangspunt zijn. Het ligt voor de hand dat deze nieuwe activiteiten mede activiteiten met gevaarlijke stoffen betreffen;
  • Een regio met een kwalitatief hoogwaardig woon- en leefmilieu met ruimtelijke ontwikkelingen die dit gestalte zullen geven. Dit is in de visie op de ontwikkeling van de Westelijke Mijnstreek kernachtig verwoord door de slogan “van meer naar beter”. Binnen deze doelstelling is uitgesproken dat er geen behoefte is aan uitbreiding van de woningcapaciteit. De vergrijzing van de bevolking die wordt voorzien maakt dit een realistisch uitgangspunt.

Genoemde punten vormen de beleidsdoelstelling van de stakeholders om de Westelijke Mijnstreek een krachtige en aantrekkelijke regio te maken voor de vestiging van nieuwe ondernemingen en een jonge generatie mensen die graag in de Westelijke Mijnstreek willen wonen en werken. Bij deze doelstelling hoort een essentiële randvoorwaarde. De gewenste ontwikkelingen moeten mogelijk zijn met behoud van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau voor de leefomgeving. Per ruimtelijke plan dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden bekeken of de ontwikkeling past binnen onderhavig beleidskader. Voor dit bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid verwoord in paragraaf 5.5.

4.6 Gemeentelijk Beleid

4.6.1 Ondernemend Beek: veelzijdig en vitaal in Zuid-Limburg, Toekomstvisie 2010-2030

Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad de strategische toekomstvisie van de gemeente vastgesteld. Deze toekomstvisie beschrijft in hoofdlijnen de ambities en speerpunten van beleid tot 2030.

Als belangrijkste ontwikkeling de komende 20 jaar krijgt Beek, net als de andere gemeenten in haar omgeving, de komende jaren te maken met demografische krimp. Beek onderkent deze demografische ontwikkelingen en de financiële beperkingen die dit met zich meebrengt voor de gemeente. Het maken van keuzes is daarom noodzakelijk. Beek gaat niet actief inzetten op het van buiten aantrekken van nieuwe inwoners, maar wil een goede woon- en leefomgeving bieden voor haar huidige en toekomstige inwoners.

De leefbaarheid en het voorzieningenniveau, waar inwoners van Beek tevreden over zijn en die ze graag willen behouden, kunnen in de toekomst alleen op voldoende niveau blijven als Beek ook economisch krachtig blijft. Naast het goede woon- en leefklimaat is de bedrijvigheid, in combinatie met de goede bereikbaarheid via weg, spoor én lucht, de belangrijkste kracht van Beek.

Om ook in de toekomst goed te kunnen blijven wonen en leven zal Beek haar economische kracht verder moeten versterken. Een economisch krachtige gemeente biedt niet alleen een basis voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling, maar daarmee ook een basis om de voorzieningen en sociale cohesie in de kernen op peil te houden. Om die voorzieningen binnen de gemeente en kernen in het bijzonder te kunnen behouden zal gekozen worden om een aantal voorzieningen de komende jaren meer en meer te clusteren.

Middels onderhavige ontwikkeling worden verschillende cultureel-maatschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en sportvoorzieningen geclusterd in één centrum: een BMV. Uit de toekomstvisie volgt dat dergelijke voorzieningen binnen de gemeente bereikbaar moeten zijn, maar niet noodzakelijk in elke kern. Het op termijn clusteren van voorzieningen op één locatie en multifunctioneel gebruik van voorzieningen is hiervoor noodzakelijk volgens de toekomstvisie. Dit wordt verwezenlijkt middels dit plan. Het plan past dan ook uitstekend binnen de strategische toekomstvisie van gemeente Beek.

4.6.2 Structuurvisie Beek 2012-2022, Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit

Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Beek de Structuurvisie Beek 2012-2022 vastgesteld.

Centraal in de structuurvisie staat het streven van Beek om een goed woon-, leef- en werkklimaat te (kunnen) blijven bieden aan zowel de huidige als de toekomstige bewoners. Hoofddoel daarbij is behoud en versterking van een duurzame omgeving waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, met oog voor wat Beek heeft en wil nalaten voor toekomstige generaties. Beek (en daarbij ook Spaubeek) wil zich blijven ontwikkelen tot een eigentijdse maar authentieke woon-, werk- en leefgemeente, met voorzieningen op maat in elke kern en in een hoogwaardige, duurzame landelijke omgeving met blijvende en beleefbare natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

Gezien deze doelstellingen zijn de drie centrale ambities van Beek tot 2030:

  • Een ondernemende gemeente. Hieronder vallen de volgende subdoelen:
    1. 1. in regionaal verband stimuleren van de bedrijvigheid en ondernemersklimaat;
    2. 2. stimuleren kleinschalige bedrijvigheid in de kernen;
    3. 3. versterken centrum Beek;
    4. 4. bereikbaarheid op peil;
    5. 5. versterken dagrecreatieve voorzieningen;
  • Aangenaam wonen en leven: Hieronder vallen de volgende subdoelen:
    1. 1. kwaliteit van woon- en leefomgeving staat centraal;
    2. 2. duurzame ontwikkeling van het buitengebied met grotere rol voor agrariërs;
    3. 3. op termijn een clustering van voorzieningen; multifunctioneel gebruik van bestaande voorzieningen;
    4. 4. vergroten van participatie van vitale en betrokken inwoners;
    5. 5. inzet op sport, met speciale aandacht voor gehandicapten en senioren;
  • Dienstverlenend en actief naar de inwoners. Hieronder vallen de volgende subdoelen:
    1. 1. proactieve houding richting ondernemers en inwoners;
    2. 2. stimuleren van actieve betrokken inwoners en ondersteunen van initiatieven die binnen deze toekomstvisie passen.

Middels dit planvoornemen wordt de ambitie verwezenlijkt om op termijn een clustering van voorzieningen te realiseren waarbij multifunctioneel gebruik wordt gemaakt van bestaande voorzieningen. Tevens wordt op deze wijze de participatie van vitale en betrokken inwoners gestimuleerd. Verschillende functies, verenigingen en ondernemingen worden op deze wijze samengebracht, waarbij de kwaliteit van de woon- en leefomgeving verbeterd wordt. Gelet hierop sluit het planvoornemen aan bij de Structuurvisie die de gemeente Beek heeft vastgesteld.

4.6.3 Welstandsnota 2018

Op 30 november 2017 heeft de gemeenteraad van Beek de welstandsnota voor Beek vastgesteld (ingangsdatum 1 januari 2018). Het welstandsbeleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met welstandtoezicht in, in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers, omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt deel uit van de publieke ruimte, de voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving is van belang voor het welbevinden van de gebruikers, verhoogt ook de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Ondanks de landelijke discussie blijft de welstand vooralsnog bestaan.

De nota bestaat uit drie delen:

  • Deel A bevat de context van totstandkoming en de uitleg van de beoordeling van bouwplannen.
  • Deel B gaat in op de welstandsbeoordeling, de gehanteerde criteria en het gewicht ervan voor de te onderscheiden deelgebieden.
  • Deel C bevat het reclamebeleid, de monumentenlijst, het reglement van orde van de dorpsbouwmeester en een kaart van de welstandsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0017.jpg"

Kaart welstandsgebieden (plangebied met licht blauw omcirkeld)

Uit de afbeelding hierboven volgt dat het plangebied is aangeduid als Wonen 1 + 2. Met het hiervoor geldende welstandsbeleid wordt bij de uitwerking van het bouwplan voor de BMV rekening gehouden. Dit wordt te zijner tijd beoordeeld op basis van de aanvraag omgevingsvergunning voor het concrete bouwplan waarvoor dit bestemmingsplan de planologische-juridische kaders biedt.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer ingebed in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

5.2 Geluid

Voor nieuwbouwplannen geldt dat in het kader van de Wet geluidhinder (Wg) een akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien de geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de zone van een weg, industrieterrein of het spoor. Aangetoond dient dan te worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke geluidgrenswaarde. Het betreft hier de realisatie van een BMV, die o.a. bestaat uit een parkeerterrein, een school met speelplaats, een carnavalsloods (multifunctionele loods) en een schietmast. Het schoolgebouw is de enige geluidgevoelige bestemming. Aangezien sprake is van een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder, dient te worden bezien in hoeverre kan worden voldaan aan de normen ten aanzien van wegverkeerslawaai, industrielawaai en (spoor)wegverkeerslawaai.

5.2.1 Wegverkeerslawaai

Inzake wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 15 maart 2018 nr. 5968.003.D1, dat als bijlage 1 aan deze toelichting is toegevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat in de directe omgeving van het plan meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur zijn gelegen. Dergelijke wegen hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie is echter een akoestisch onderzoek naar het woon- en leefklimaat ten gevolge van deze wegen benodigd. De beoordeling van het woon- en leefklimaat zal plaatsvinden op basis van de Wet geluidhinder. Voor de nabijgelegen 30 km/uur wegen kunnen vanwege het ontbreken van een zone formeel geen hogere waarden worden vastgesteld.

Bij blootstelling door meerdere geluidsbronnen dient onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidsbronnen (cumulatie). De cumulatieve geluidsbelasting dient conform de rekenmethode in bijlage I, hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 te worden bepaald. Voor de beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting is geen wettelijke richtlijn opgesteld.

Met de realisatie van het plan wordt extra verkeer gegenereerd. In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de verkeersgeneratie door het plan. Uitgangspunt is dat 50% van het verkeer in oostelijke richting via de Musschenberg gaat rijden en 50% richting het westen over de Musschenberg. Ter plekke van de inrit gaat het verkeer via de éénrichtingsweg naar de Schoolstraat. Aan beide zijden van de éénrichtingsweg zijn er parkeerplaatsen voor het halen en brengen van de schoolkinderen. Deze parkeerplaatsen worden ook gebruikt door de overige functies binnen de BMV en de sportvelden. Voor de wegen binnen het plan wordt een referentiewegdek en een verdeling van een ‘wijkontsluitingsweg’ gehanteerd. Voor de BMV is een structuurontwerp opgesteld. Hieruit wordt geconcludeerd dat het om twee bouwlagen gaat voor de school.

Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer over de Musschenberg ten hoogste 41 dB bedraagt. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Gelet hierop kan dan ook geconcludeerd worden dat een nader onderzoek niet noodzakelijk is.

5.2.2 Akoestisch onderzoek schutterij

Naast de realisatie van de BMV is in het plan de verplaatsing van de schutterij St. Laurentius voorzien. De huidige schietlocatie is gelegen aan de Looiwinkelstraat tussen Spaubeek en Neerbeek. Ten aanzien van de verplaatsing van de schutterij is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 7 juli 2018 nr. 5968.005.D2, dat als bijlage 2 aan deze toelichting is toegevoegd.

Voor een schutterij dient conform de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ een richtafstand voor geluid van 300 meter te worden aangehouden. In de directe omgeving van de geprojecteerde schietlocatie liggen meerdere geluidgevoelige bestemmingen binnen de richtafstand, waardoor een akoestisch onderzoek benodigd is. Het akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting op de omgeving en deze te toetsen aan de grenswaarden uit de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten.

De schietlocatie van een schutterij valt onder het Activiteitenbesluit en is een type B inrichting. Bij de oprichting en in gebruik name van de inrichting dient door de schutterij te zijner tijd een melding Activiteitenbesluit milieubeheer aan het bevoegd gezag te worden gemaakt. In artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit is vastgelegd dat het geluid van het traditioneel schieten is uitgezonderd van toetsing aan de grenswaarden. Conform jurisprudentie kan de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten (HLTS) worden gehanteerd voor de beoordeling van een ruimtelijke ontwikkeling. De berekeningen zijn uitgevoerd conform methode II.8 van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999) met behulp van het softwarepakket Geomilieu versie 4.21. In het model is de inrichting en de directe omgeving opgebouwd door middel van gebouwen, bodemgebieden, geluidsbronnen en toetspunten.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zonder geluidreducerende maatregelen overschrijdingen optreden van de toetsingswaarde voor een enkelvoudige knal, ten gevolge van de kogelvanger en buks. Op de voorziene locatie is de vestiging van de schutterij niet zonder meer mogelijk. Het afwegen van geluidsreducerende maatregelen is voor het plan noodzakelijk. De effectiviteit van (een combinatie van) geluidsreducerende maatregelen is door middel van een maatregelenonderzoek inzichtelijk gemaakt. Hierbij zijn 3 varianten van bronmaatregelen betrokken:

  • variant 1: een gedempte kogelvanger en een ongemodificeerde buks;
  • variant 2: een gedempte kogelvanger en een gemodificeerde buks;
  • variant 3: een gedempte kogelvanger, een gemodificeerde buks in combinatie met een geoptimaliseerde schietrichting voor de buks.

Op basis van het maatregelenonderzoek kan geconcludeerd worden dat variant 1, enkel plaatsing van een kogelvanger, niet volstaat. Ten gevolge van de ongemodificeerde buks treden ter plaatse van 3 woningen nog overschrijdingen van maximaal 3,5 dB op. Bij gebruik van een gemodificeerde buks treden zowel in variant 2 als 3 geen overschrijdingen meer op. Het geluidsreducerende effect van de geoptimaliseerde schietrichting voor de buks is met een gemiddelde reductie van 0.3 dB voor een enkelvoudige knal ten gevolge van de buks niet doelmatig, de kogelvanger is maatgevend.

Voor de realisatie van een acceptabel woon- en leefklimaat dient rekening te worden gehouden met het type gedempte kogelvanger. Ten gevolge van de gedempte kogelvanger van HZ Techniek (wattenbak Zelissen) treden overschrijdingen op van de toetsingswaarde. Bij de kogelvangers van de overige leveranciers treden geen overschrijdingen op. Het vastgestelde bronvermogen van de kogelvanger in de richting van de schutter is in vergelijking met de andere gedempte uitvoeringen hoog en zorgt ter plaatse van een viertal woningen voor overschrijdingen van maximaal 8.4 dB.

Voor de akoestische inpassing van de schutterij in het planvoornemen zijn bronmaatregelen noodzakelijk. Na toepassing van een bronmaatregel aan zowel de buks als de kogelvanger is de verplaatsing van de schutterij mogelijk. De beperkte overschrijdingen ten gevolge van het schietlawaai tijdens festiviteiten worden conform het beoordelingskader zoals opgenomen in de HLTS acceptabel geacht. Vanuit akoestisch oogpunt gelden, rekening houdend met de voorgeschreven voorziening aan de geluidsbronnen (kogelvanger, buks), geen belemmeringen voor het planvoornemen.

5.2.3 Industrielawaai

Inzake industrielawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 6 juli 2018 nr. 5968.004.D2, dat als bijlage 3 aan deze toelichting is toegevoegd.

Het onderzoek bestaat uit drie delen:

- emissie van de BMV naar de omgeving;

- emissie van de sportvelden op de school;

- verkeersaantrekkende werking.

BMV

De voorkeur wordt gegeven aan een zo groot mogelijke vrijheid van indelen van de BMV. Bij het uitvoeren van het akoestisch onderzoek is met deze vrije indeling rekening gehouden. Onderdelen van het plan die inpandig worden gerealiseerd zoals de basisschool, sporthal, zaal met podium en horeca, zijn in het akoestisch onderzoek niet nader beschreven. Ook de multifunctionele loods achterop het terrein wordt niet relevant geacht. In de realisatiefase zijn namelijk te allen tijde maatregelen toe te passen om te voldoen aan de grenswaarden en daarmee het woon- en leefklimaat te borgen. Activiteiten de buiten het gebouw worden verwacht zijn wel nader beschouwd.

Een speelterrein wordt onderdeel van de school. De school telt momenteel circa 200 leerlingen. Deze zullen gedurende 2 uur in de dagperiode buiten spelen. Om ook de activiteiten van de kinderopvang en de buitenschoolse opvang mee te nemen, is uitgegaan van in totaal 3 uur buiten spelen. Het speelterrein is in principe mogelijk binnen het gehele vlak, maar wordt vooralsnog voorzien aan de zuidzijde achter het centrale gebouw.

Aan de zijde van de sportvelden wordt mogelijk in een tribune voorzien voor toeschouwers van wedstrijden in het weekend. Deze activiteiten vormen ten opzichte van het buitenspelen van schoolkinderen op weekdagen een alternatieve bedrijfssituatie, die qua geluidsemissie echter ondergeschikt is zowel qua tijdsduur als qua aantal personen. Daarom is hier niet dieper op ingegaan.

De horeca krijgt de beschikking over een terras met een nog onbekend oppervlak. Het is mogelijk dat dit terras in alle etmaalperioden wordt gebruikt. Er is uitgegaan van de aanwezigheid van 60 personen tussen 14.00 uur en middernacht, waarbij de helft van de tijd op normaal niveau wordt gesproken. Er mag dan in de naastgelegen ruimte met open verbinding naar het terras geen muziekgeluid worden geproduceerd dat ter plaatse van omliggende woningen hoorbaar kan zijn.

Ter hoogte van de entree wordt beperkt rekening gehouden met stemgeluid van bezoekers. Bevoorrading van onderdelen van de BMV vindt uitsluitend in de dagperiode plaats. Hiervoor is aan de Musschenberg een opstelstrook voorzien.

Sportvelden

Het planvoornemen is gelegen binnen de richtafstand van 30 meter (geluid) voor sportvelden met verlichting. Binnen het planvoornemen zijn de school en de kinderdagopvang echter de enige geluidgevoelige bestemmingen. De aangrenzende sportvelden zijn op doordeweekse dagen alleen in de late dagperiode (buiten schooltijden) en avondperiode in gebruik. Ook bij wedstrijden in het weekend zijn in het schoolgebouw geen aanwezigen. Er is geen daadwerkelijke overlap van activiteiten.

Vanwege de middeling van de geluidsemissie in de dagperiode is in de periode (theoretisch) sprake van een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van de sportvelden ter plaate van het schoolgedeelte. Dit niveau is echter het gevolg van activiteiten aan de rand van de dagperiode. Door het gebruik van de sportvelden te beperken tot de tijden die overeenkomen met het huidige gebruik, kan worden uitgesloten dat ter plaatse van de school hinder wordt ondervonden als gevolg van de sportvelden.

Verkeersaantrekkende werking

Het plan voorziet in een strook met circa 74 parkeerplaatsen ten noorden van de sportvelden. Deze plaatsen zijn openbaar toegankelijk vanaf de Musschenberg via een nieuwe verbindingsweg. Uit oostelijke richting komen via de Musschenberg naar verwachting evenveel voertuigen als uit westelijke richting. Vanwege het voorgenomen eenrichtingsverkeer verlaat alle verkeer het terrein aan de zijde van de Schoolstraat. Slechts een verwaarloosbare fractie van het verkeer zal in zuidelijke richting de weg vervolgen. Het merendeel vertrekt in noordelijke richting, waar het zich na de kruising met de Musschenberg, Bongerd en Hoeve verdeelt over diverse richtingen en opgaat in het reguliere verkeer. In het gebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Bestemmingsverkeer heeft binnen korte afstand deze snelheid bereikt en maakt daarna deel uit van het regulier verkeer. Als worstcase scenario wordt gerekend met een afstand van 50 meter voor personenauto’s en 100 meter voor vrachtauto’s.

Uit het onderzoek naar luchtkwaliteit (zie bijlage 4)) volgt dat het plan ten hoogste 567 voertuigbewegingen per weekdag genereert. Gezien de gewenste flexibiliteit van het BMV wordt gerekend met 600 bewegingen (één voertuig staat gelijk aan twee bewegingen). Voor de verdeling over etmaalperiodes wordt uitgegaan van 450, 120 en 30 bewegingen in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode, gebaseerd op de verkeersgeneratie van de diverse onderdelen.

Resultaten onderzoek

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

In de dagperiode wordt ter plaatse van een aantal woningen in de dagperiode een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van meer dan 50 dB(A) berekend, voor de woning Musschenberg 30 zelfs tot 62 dB(A). Maatgevend voor deze geluidsbelasting zijn spelende kinderen op het schoolplein. In de avond- en nachtperiode kan worden voldaan aan de grenswaarden.

De woningen waar in de dagperiode een overschrijding optreedt, zijn gelegen in alle richtingen rondom de locatie. Om beter inzichtelijk te maken of het mogelijk is een speelplaats te realiseren en tegelijkertijd te voldoen aan de grenswaarden, is gerekend met de concept-indeling van het plan volgens figuur 1.1 met een gebouw van 6 meter hoog. In het concept wordt rekening gehouden met twee speelplaatsen, een grote ten behoeve van de school en BSO (200 kinderen) aan de zijde van het sportveld en een kleine aan de zijde van Musschenberg 30 ten behoeve van de peuterspeelzaal (35 kinderen). Beide zijn netto 3 uur in gebruik. Uit deze berekening volgt dat in de dagperiode ten hoogste een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) optreedt. Er is derhalve binnen het bestemmingsplan voldoende ruimte om tot een acceptabele variant te komen.

Maximale geluidniveau

In de avond- en nachtperiode treedt een maximale geluidniveau van ten hoogste 60 dB(A) op ter plaatse van omliggende woningen. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden. In de dagperiode kan echter een maximale geluidniveau van meer dan 70 dB(A) optreden ter plaatse van de naastgelegen woning Musschenberg 30 als gevolg van spelende kinderen.

Wanneer rekening wordt gehouden met de concept-indeling zoals beschreven in voorgaande paragraaf, kan bij alle woningen worden voldaan aan de grenswaarden. Ook wat betreft maximale geluidniveaus geldt dat er binnen het bestemmingsplan voldoende ruimte is om tot een acceptabele variant te komen.

Indirecte hinder

De geluidsbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking is ter plaatse van alle woningen lager dan 50 dB(A) etmaalwaarde en voldoet hiermee aan de grenswaarde uit stap 2.

Conclusie

Wanneer wordt uitgegaan van een zo vrij mogelijke indeling van het plan treden overschrijdingen op van de grenswaarden voor zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als het maximale geluidniveau. Deze overschrijdingen worden enkel veroorzaakt door de speelplaats voor kinderen van de school, BSO en peuterspeelzaal.

Uitgaande van het concept-ontwerp van de BMV kan wel worden voldaan aan de grenswaarden. Hiermee wordt aangetoond dat het mogelijk is om reële voorwaarden aan het plan te verbinden waarbij aan alle grenswaarden kan worden voldaan.

5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Wanneer een project als NIBM kan worden beschouwd, vormt de luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor de doorgang van dat project.

Inzake luchtkwalitieit is een onderzoek uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 3 maart 2018 nr. 5968.006.D1, dat als bijlage 4 aan deze toelichting is toegevoegd. Het doel van het onderzoek is het in beeld brengen en het beoordelen van luchtkwaliteit ten gevolge van het extra verkeer van en naar de BMV. Zoals hiervoor al is genoemd is in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' opgenomen dat bepaalde ontwikkelingen tot een bepaalde grote niet in betekenende mate bijdragen tot een ‘verslechtering’ van de luchtkwaliteit. Ontwikkelingen die hier niet onder vallen, zoals de realisatie van de BMV, dienen getoetst te worden.

In totaal is verdeeld over twee bouwlagen 2.835 m² BVO voor de BMV voorzien. Aan de hand van de voorziene invulling van de BMV kan de totale verkeersgeneratie van het plan worden bepaald. Uitgaande van de maximale bandbreedte genereert het plan 567 verkeersbewegingen per weekdag. Gezien de gewenste flexibiliteit van het BMV dient rekening te worden gehouden met een onzekerheidsmarge op de berekende verkeersgeneratie. Voor het plan is rekening gehouden met 2% vrachtverkeer.

Uit de berekeningen van onderhavig onderzoek blijkt dat maximale verkeersgeneratie met een onzekerheidsmarge (2%) van 600 voertuigbewegingen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht. De maximale bijdrages van 0.55 en 0.11 ìg/m3 voor respectievelijk NO2 en PM10 voldoen ruim aan de NIBM grenswaarde van 1.2 ìg/m3. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat een nader luchtkwaliteitsonderzoek voor dit plan niet noodzakelijk is.

5.4 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Onderzoek Econsultancy

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 5 maart 2018 nr. 5968.001.D1, dat als bijlage 5 aan deze toelichting is toegevoegd. Het historisch bodemonderzoek heeft tot doel te bepalen of er aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een bodemonderzoek conform de NEN 5740, door middel van een archiefonderzoek, een interview met de eigenaar/gebruiker en een terreininspectie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0018.jpg"

Aanduiding verontreinigingen binnen het plangebied

Gezien het feit dat ten tijden van het opstellen van het onderhavig historisch bodemonderzoek ter plaatse van perceel 3781 reeds een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd werd (dit onderzoek wordt hierna besproken), heeft het onderhavig historisch onderzoek zich voornamelijk beperkt tot de percelen 3955 en 3956. Op het perceel 3781 bevindt zich een VOCL-verontreiniging in het grondwater. Gezien de ligging van de op het perceel 3781 aangetoonde VOCl-verontreiniging in het grondwater ten opzichte van het perceel 3956 alsmede het feit in aangetoonde VOCl-verontreiniging in het horizontale vlak niet geheel ingekaderd is, bestaat de kans dat het grondwater ter plaatse van het perceel 3956 eveneens, in vooralsnog onbekende mate, verontreinigd is met VOCl. Derhalve wordt geadviseerd om minimaal het grondwater ter plaatse van de perceelsgrens met perceel 3781 en 3956 analytisch te onderzoeken op gechloreerde koolwaterstoffen. Tevens wordt geadviseerd om ter plaatse van perceel 3956 enkele profielboringen te plaatsen in de klinkerverharding ter vaststelling van de mogelijk aanwezige fundatielaag.

In 2018 is gelijktijdig aan onderhavig onderzoek door Geonius ter plaatse van perceel 3781 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer MA180029). Door de RUD is op 23 februari 2018 (nr. 2017-100491), een rapport uitgebracht naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken door o.a. Geonius ten aanzien van het aspect bodem. Dit rapport is als bijlage 6 bij deze toelichting toegevoegd.

Rapport RUD

Grondwaterverontreiniging

Hierin wordt gesteld dat naar aanleiding van het bodemonderzoek dat in 2013 op onderhavige locatie is uitgevoerd, gebleken is dat sprake is van een grondwaterverontreiniging met oplosmiddelen. Dit betreft enerzijds Tetra = tetrachooretheen (PER) en op een andere plek het afbraak product van deze stof CIS-dichlooretheen (CIS). Beide stoffen worden alleen aangetroffen in het grondwater en niet in de bodem. Vervolgens zijn er vervolgonderzoeken uitgevoerd waarbij nieuwe peilbuizen zijn geplaatst en bemonsterd. Uit de resultaten van de bemonstering van de nieuwe peilbuizen blijkt dat de verontreiniging zich minimaal in horizontale richting heeft verplaatst maar wel dat er sprake is van een verticale verplaatsing. De verontreiniging is als het ware dieper in het grondwater gezakt. De hoeveelheid verontreiniging is nagenoeg gelijk gebleven ten opzichte van 2013. De verontreiniging op het midden van het terrein aan de grens met Musschenberg 30 zit op een diepte van 7 tot 8 meter min maaiveld. Deze verontreiniging bestaat nagenoeg helemaal uit het afbraakproduct CIS. De verontreiniging ter plekke van het toegangsweggetje richting sportvelden zit op een diepte van 3,5 tot 4,5 m-mv en bestaat nagenoeg helemaal uit PER. Voor beide verontreinigingen geldt dat als er geen sprake is van blootstelling er ook geen saneringsnoodzaak is.

Bodemlucht

Om zekerheid te hebben over mogelijke blootstelling aan de in het grondwater aanwezige verontreiniging zijn op 21 en 22 februari 2018 (door MilieuOnderzoek en Advies van provincie Limburg) bodemluchtmetingen uitgevoerd ter plekke van de beide verontreinigingen en ook ter plaatse van de geplande bebouwing. Hierbij is gebleken dat een aantal vluchtige componenten gemeten worden.

Om te weten of dit tot risico's dan wel beperkingen voor de locatie leidt, zijn deze resultaten voorgelegd aan de GGD Zuid Limburg. Door de GGD Zuid Limburg wordt geadviseerd dat het realiseren van het gebouw zowel met als zonder kruipruimtes op de geplande locatie zoals weergegeven in het voorontwerp d.d. 2018-02-05 niet tot risico's leidt uitgaande van de nu gemeten resultaten van de bodemluchtmetingen.

Asbest

Tijdens het locatiebezoek is op maaiveld asbestverdachte plaatjes aangetroffen. Deze bleken inderdaad asbest te bevatten. Vervolgens is een asbestonderzoek uitgevoerd om te bekijken of de asbest ook ín de bodem voorkomt. Daartoe is op 26 januari door Geonius een asbestonderzoek uitgevoerd conform de daarvoor geldende norm. Hieruit is gebleken dat er geen asbest in de bodem voor komt. Het aangetroffen asbest op maaiveld dient middels handpicking door een erkend bedrijf te worden verwijderd alvorens er werkzaamheden, in welke vorm dan ook, op de locatie plaatsvinden. Op 23 februari 2018 is tevens gebleken dat de aanwezige asbestplaten niet zijn stukgeslagen maar uit de overwoekerende beplanting zijn gehaald en herkenbaar geplaatst. Dit is doorgegeven aan de gemeente Beek die op 23 februari 2018 nog opdracht zal geven aan een erkend bedrijf om deze asbest van het terrein te verwijderen.

Conclusie

Uit de uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat de in 2013 aangetoonde verontreiniging zich nauwelijks in horizontale richting heeft verplaatst. Wel is aangetoond dat er sprake is van een verticale verplaatsing naar grotere diepte. De geplande bebouwing ligt buiten de contouren van de verontreiniging. Desondanks is in de algemene regels voorzien in een vorm van gebruiksbeperkingen ter plaatse van deze verontreinigingen, middels de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - beperking bodemgebruik'. Dit behelst de volgende beperkingen:

  1. a. Het verbieden van graafwerkzaamheden ter plekke van de verontreinigingen dieper dan 1,5 m-mv;
  2. b. Het verbieden van regenwaterinfiltratie ter plekke van de verontreinigingen;
  3. c. Het verbieden van bebouwing ter plekke van de verontreinigingen.

Naar aanleiding van het onderzoek en het advies m.b.t. de bodemluchtsituatie kan geconcludeerd worden dat het realiseren van het gebouw zowel met als zonder kruipruimtes op de geplande locatie zoals weergegeven in het voorontwerp d.d. 2018-02-05 niet tot risico's leidt.

De aangetroffen asbest is verwijderd door een erkend bedrijf. Daarbij dient tevens te worden vermeld dat de recent uitgevoerde klepelwerkzaamheden geen invloed hebben op de asbestverontreiniging op maaiveld.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Inleiding

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt/toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

5.5.2 Plangebied

Rondom het plan zijn diverse activiteiten met gevaarlijke stoffen aanwezig. Daarom is ten behoeve van het aspect externe veiligheid een quickscan uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 8 maart 2018 nr. 5968.007.D1, die als bijlage 7 aan deze toelichting is toegevoegd. De BMV is een kwetsbaar object volgens de wetgeving omtrent externe veiligheid. Met behulp van de risicokaart kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied worden gemaakt. In onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart met daarin de ligging van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0019.jpg"

Uitsnede risicokaart

Op circa 800 meter ten noorden en oosten van het plan vinden diverse risicovolle transporten plaats via de rijksweg A76, de spoorlijn Sittard – Heerlen en enkele buisleidingen. Ten zuiden en zuidoosten van het plan zijn op relatief korte afstand twee inrichtingen gelegen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.

Rijksweg A76

Het plan ligt buiten het onderzoeksgebied (200 meter) van de A76. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse is daarom niet noodzakelijk. Op 6 meter afstand tot de weg bedraagt het plaatsgebonden risico 10-6/jaar. Aan de grenswaarde wordt ruim voldaan.

Uit vervoersgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat onder andere stoffen van categorie GT5 worden vervoerd. Hiervoor geldt een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Omdat het plan niet binnen het onderzoeksgebied maar wel binnen het invloedsgebied ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Spoorlijn Sittard – Heerlen

Het plan ligt buiten het onderzoeksgebied (200 meter) van de spoorlijn. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse is daarom niet noodzakelijk. Het plaatsgebonden risico vanwege de spoorlijn is volgens de gegevens uit het Basisnet ten allen tijde lager dan 10-6/jaar. Aan de grenswaarde wordt ruim voldaan.

Volgens het Basisnet vinden op dit baanvak enkel transporten in categorie A plaats. Het baanvak zal echter mogelijk gaan functioneren als alternatieve route voor goederenverkeer vanwege werkzaamheden aan de Betuweroute. Volgens onderzoek van het ministerie van I&M uit september 2016 zullen eenheden in categorie A, B2, C3 en D3 vervoerd gaan worden. Voor categorie B2 geldt het grootste invloedsgebied, namelijk 995 meter. Omdat het plan niet binnen het onderzoeksgebied, maar wel binnen het invloedsgebied ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Voor de buisleidingen aan weerszijden van de A76 geldt een inventarisatieafstand van ten hoogste 150 meter. Ten oosten van het plan ligt op circa 1.200 meter een leidingenstraat van noord naar zuid. De grootst mogelijke inventarisatieafstand voor buisleidingen bedraagt 580 meter. Het plan is ruim buiten deze afstanden gelegen. Een nadere onderbouwing is niet noodzakelijk.

Inrichtingen

Pal ten zuiden van het plan bevindt zich een inrichting gelegen op circa 220 meter aan de Schoolstraat 26. Op circa 250 meter ten zuidoosten van het plan bevindt zich eveneens een inrichting gelegen aan de Bongerd 45. In beide gevallen is sprake van een inrichting die niet onder het Bevi valt, maar die vanwege de aanwezigheid van een bovengrondse propaantank op de risicokaart is vermeld. Op 20 meter afstand bedraagt het plaatsgebonden risico 10-6/jaar. Aan de grenswaarde wordt dan ook ruimschoots voldaan. Gelet op de afstand tot het plan zal er geen verandering van het groepsrisico optreden. Een nadere onderbouwing is daarom niet noodzakelijk.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Categorieën GT5 voor vervoer over de rijksweg en B2 voor spoorlijnen omvatten toxische gassen. Wanneer deze vanwege een calamiteit vrijkomen, zullen deze zich bij een gemiddelde zuidwestenwind niet in de richting van het plan verspreiden. In geval van een calamiteit moet zo spoedig mogelijk een waarschuwing worden gegeven via bijvoorbeeld NL-alert, zodat omwonenden en aanwezigen deuren en ramen kunnen sluiten en inpandig kunnen schuilen. In geval van evacuatie zijn er voldoende mogelijkheden om loodrecht op de windrichting te kunnen vluchten. Kinderen in het schoolgebouw dienen de aanwijzingen van hun docenten en/of begeleiders op te volgen.

Hulpdiensten kunnen het plangebied via het secundaire wegennet goed bereiken. Op de A76 zijn voldoende opstelplaatsen beschikbaar voor hulpdiensten ter bestrijding van een calamiteit. De spoorlijn is moeilijker bereikbaar.

5.5.3 Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico neemt als gevolg van de realisatie van het plan niet toe. Het plan ligt op voldoende afstand van de risicovolle bronnen om tijdig te kunnen schuilen of evacueren. Er zijn voor de realisatie van het plan geen beperkingen wat betreft externe veiligheid. Daarnaast is advies van de Veiligheidsregio Zuid-Limburg aangevraagd. Dit advies is bijgevoegd aan deze toelichting, zie bijlage 8. Uit dit advies blijkt eveneens dat vanuit externe veiligheid geen beperkingen voor de realisatie van het planvoornemen optreden. Het advies bevat met name adviezen op bouwplanniveau. Dit komt verder aan de orde bij de uitwerking van het concrete bouwplan voor de BMV.

5.6 Flora En Fauna

5.6.1 Inleiding

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het behoud en de ontwikkeling van de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten en leefgebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In de volgende subparagrafen wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.6.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning.

Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Plangebied

Ten behoeve van het aspect flora en fauna is door Econsultancy een quickscan uitgevoerd, d.d. 15 maart 2018 nr. 5968.008.D1, die als bijlage 9 aan deze toelichting is toegevoegd. De quickscan flora en fauna is uitgevoerd en heeft als doel in te schatten of er binnen het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000 gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

Uit de quickscan blijkt dat op circa 1,2 km van het plangebied een Natura2000-gebied (het Geleen-beekdal) is gelegen. Het plangebied zelf is niet gelegen in een Natura2000-gebied. Gezien deze afstand is de beoogde ontwikkeling niet van invloed op het Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 250 meter ten zuiden van het plangebied.

Op de locatie zijn tevens houtopstanden aanwezig die vallen onder artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. De te vellen houtopstanden zijn gelegen buiten de door de gemeente vastgestelde grenzen van de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0020.jpg"

Ligging plangebied ten opzichte van het NNN

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0021.png"

Conclusie gebiedsbescherming weergegeven in een tabel

5.6.3 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Plangebied

In onderhavige quickscan flora en fauna is in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. In onderstaande tabel is een overzicht weergegeven met betrekking tot de geschiktheid van het plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen. Hieruit blijkt dat voor uitvoering van de plannen duidelijkheid dient te zijn verkregen omtrent het gebruik van het plangebied door das, kamsalamander, vinpootsalamander en alpenwatersalamander. Onderzoek naar hazelworm en levendbarende hagedis is alleen noodzakelijk als werkzaamheden buiten de vrijstellingsperiode worden uitgevoerd. Ten aanzien van overige broedvogels geldt dat overtreding op voorhand kan worden voorkomen door buiten het broedseizoen stobben, takkenhopen en begroeiing te verwijderen. Het gebouw dat ten gevolge van het planvoornemen dient te worden gesloopt is in potentie geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Voor aanvang van sloopwerkzaamheden dient tijdig duidelijk te zijn of hier verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0022.jpg"

Conclusie soortenbescherming weergegeven in een tabel

5.6.4 Conclusie

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Op basis van onderhavige quickscan dient voor uitvoering van de plannen duidelijkheid te zijn verkregen omtrent het gebruik van het plangebied door das, kamsalamander, vinpootsalamander en alpenwatersalamander. Onderzoek naar hazelworm en levendbarende hagedis is alleen noodzakelijk als werkzaamheden buiten de vrijstellingsperiode worden uitgevoerd. Ten aanzien van overige broedvogels geldt dat overtreding op voorhand kan worden voorkomen door buiten het broedseizoen stobben, takkenhopen en begroeiing te verwijderen. Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

Het gebouw dat ten gevolge van het planvoornemen dient te worden gesloopt is in potentie geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Voor aanvang van sloopwerkzaamheden dient tijdig duidelijk te zijn of hier verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn.

Het plangebied ligt in de directe nabijheid van een gebied met als functie natuur in een Zilver- en Bronsgroene Natuurzone (Natuurnetwerk Nederland). Geadviseerd wordt om in eerste instantie in overleg te treden met bevoegd gezag (Provincie Limburg) en eventueel indien benodigd een nader effectenonderzoek op te stellen. Door de provincie Limburg is in het kader van het wettelijk vooroverleg aangegeven dat met het planvoornemen geen provinciale belangen in het geding zijn en er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen.

5.7 Archeologische Waarden

Sinds 1 september 2007 is de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. Hiermee geeft de rijksoverheid uitvoering aan de implementatie van het Europese Verdrag van Valletta (“Malta”) uit 1993 dat beoogt het cultureel erfgoed in de bodem beter te beschermen. Met de inwerkingtreding van de Wamz krijgt de gemeente Beek een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief (veelal aangeduid als 'archeologische zorgplicht'). De kern daarvan is dat de gemeente verplicht is om archeologische waarden en verwachtingen van meet af aan volwaardig mee te laten wegen in ruimtelijke plannen. Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Daarbij geldt het “veroorzaker-principe”: de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

Het westelijk deel van het plangebied is in 2008 onderzocht en vrijgegeven door SOB Re-search. Ten behoeve van het aspect archeologie is voor onderhavig planvoornemen een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 13 maart 2018 nr. 5968.002.1, dat als bijlage 10 aan deze toelichting is toegevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat op basis van de gunstige landschappelijke ligging (op de grens tussen een helling en een droogdal), de verschillende archeologische monumenten in de omgeving en de bekende vondstmeldingen, de gespecificeerde archeologische verwachting voor alle periodes (Paleolithicum tot en met Nieuwe tijd) hoog is. Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat het noord-westelijke deel van het plangebied is verstoord. In het zuidoostelijke deel van het plangebied komt het aangetroffen bodemprofiel overeen met de verwachting. Op basis van de verstoring in het noordwestelijk deel van het plangebied (zie onderstaande afbeelding), kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. In het zuidoostelijke deel van het plangebied (zie onderstaande afbeelding) wordt de gespecificeerde archeologische verwachting gehandhaafd en blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0023.jpg"

Op grond van de aangetroffen bodemopbouw en de plannen voor het toekomstig gebruik, wordt door Econsultancy geadviseerd om het noordwestelijke deel vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Binnen het zuid-oostelijke deel van het plangebied wordt door Econsultancy geadviseerd de dubbelbestemming archeologie te behouden. Indien de bodemverstorende handelingen bij de aanleg van de parkeerplaatsen en de aanleg Rapport 5968.002 versie 1 van de riolering niet dieper dan 1 meter onder maaiveld plaatsvinden, is er geen vervolgonderzoek nodig en kunnen eventuele archeologische resten in situ bewaard blijven. Indien dit niet mogelijk is, wordt door Econsultancy geadviseerd om de werkzaamheden die dieper reiken dan 1 meter onder maaiveld in het zuid-oostelijke deel van het plangebied te begeleiden (opgraving – variant archeologische begeleiding). Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

De aanwezige dubbelbestemming voor archeologische waarden voor het zuid-oostelijk deel van het plangebied binnen het vigerende bestemmingsplan worden binnen onderhavig bestemmingsplan overgenomen.

5.8 Waterparagraaf

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevante beleid samengevat.

5.8.1 Beleid

Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal als provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Deze plannen worden hieronder besproken.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal waterplan

Het doel van dit als structuurvisie te beschouwen plan is het zodanig omgaan met de waterhuishouding dat ook latere generaties veilig en welvarend van de ruimte gebruik kunnen maken. Bescherming tegen droogte en wateroverlast, maar ook het zorgen voor een goede waterkwaliteit zijn hierbij van groot belang. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn kan een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem bereikt worden.

Provinciaal waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Provinciaal Waterplan 2010-2015 en heeft de status van een regionaal waterplan, als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet en is daarmee voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het is een uitwerking en verdere detaillering van het regionaal waterbeleid in het POL2014, noodzakelijk om verdere invulling te geven aan het provinciale waterbeleid en om aan de vereisten van de KRW en de Waterwet te voldoen. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het waterplan de status hebben van een provinciaal waterprogramma, als bedoeld in artikel 3.7 van het ontwerp van de Omgevingswet.

Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is dus tevens een onderdeel van het tweede Nationale Stroomgebiedbeheersplan Maas dat door het Rijk is opgesteld op grond van de Kaderrichtlijn Water. Het Provinciaal Waterplan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de rechtstreekse doorwerking en uitvoering van het provinciaal waterbeleid richting waterschap en gemeenten als kader voor het operationele Waterbeheerplan van het waterschap en het gemeentelijk waterbeleid.

Waterschap Limburg

Waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei hebben het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Zo konden zij, alvast vooruitlopend op de fusie in 2017 naar Waterschap Limburg, alvast invulling geven aan gezamenlijk waterbeheer. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.

5.8.2 Waterhuishoudkundige situatie

Huidige situatie

Volgens de Legger van het Waterschap Limburg is in het plangebied één overkluisde primaire watergang (Hoevervloedgraaf) gelegen. Nabij het plangebied is nog een andere overkluisde primaire watergang (Hobbenvloedgraaf) gelegen. Deze wateren hebben beiden een algemeen ecologische functie (a.e.f.). Deze twee beken zijn voorzien van herinrichtingszone (gemiddeld 4 meter aan weerszijden van de beek). Verder liggen er in de nabijheid van het plangebied 2 regenwaterbuffers.

Tevens is in de nabijheid van het plangebied vanuit het buitengebied een stroombaan van oppervlakkig hemelwater aanwezig waarmee rekening mee moet worden gehouden, aangezien er veel hemelwater van het gebied zuid-westelijk van het plangebied kan toestromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0024.jpg"

Uitsnede plangebied binnen de Legger van het Waterschap Limburg

Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de geconstateerde grondwaterverontreiningen. Dit houdt concreet in dat ter plaatse van deze verontreinigingen niet mag worden gebouwd, maar ook geen diepe waterbuffers mogen worden gesitueerd. Ook houdt dit in dat de bebouwing ter plaatse van de aangeduide bouwvlakken zonder kruipruimte/kelder gerealiseerd moeten worden, waarbij door middel van bouwkundige maatregelen (een folie onder het gebouw en goede ventilatievoorzieningen) blootstelling aan vluchtige stoffen moet worden voorkomen.

Tot slot kan gesteld worden dat er in het verleden meer bebouwing gestaan (voormalig Vixiagebouw) dan nu gerealiseerd wordt met de brede maatschappelijke voorziening, inclusief verhardingen. Hierdoor is sprake van een afname van het oppervlak aan verharding. Dit neemt niet weg dat het planvoornemen binnen het plangebied volledig zal worden afgekoppeld.

Bodemopbouw en geohydrologie

Conform de bodemkaart van Nederland alsmede de geologische oppervlaktekaart (Kwartair) wordt aan het maaiveld een combinatie van radebrikgrond en een vergbrikgrond aangetroffen welke kan worden gekwalificeerd als een siltige leemgrond. De deklaag behoort tot de zogenaamde formatie van Twente/Eindhoven uit het Pleistoceen.

Op basis van de geologische kaart van Zuid-Limburg (pré-Kwartair) kan worden afgeleid dat onder de deklaag afzettingen van de formatie van Breda/Heksenberg worden aangetroffen uit de Tertiair. De formatie van Breda bestaat overwegend uit fijne, vaak klei- en silthoudende zanden waarin glaustoniet voorkomt die in de zee zijn afgezet. De dikte kan tot enkele tientallen meters oplopen. De formatie van Heksenberg bestaat overwegend uit fijne, soms matig grove, schone zanden waarin twee bruinkoollagen voorkomen. Deze bruinkoollagen, Morken en Frimmersdorf, vormen de uitlopers van de in het aangrenzend Duitsland in ontginning zijnde lagen en duiden op uitgestrekte kustmoerassen ten tijde van het Mioceen. Kenmerkend voor deze formatie is het voorkomen van afgeplatte en afgeronde vuursteenfragmenten in dunne banken. De dikte bedraagt maximaal ongeveer 100 meter. Het plangebied ligt tussen de Benzenraderbreuk en de Neerbeekbreuk.

Het grondwater ter plaatse van het plangebied bevindt zich op circa 2,0-5,0 meter beneden maaiveld. De grondwaterstroming is globaal noordelijk tot noordwestelijk gericht. Om de doorlatendheid van de bodem te bepalen is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de gemiddelde doorlatendheid varieert van 3 tot 5.6 m/dag. Dit is een goede doorlatendheid. Echter gezien de opbouw van de bodem ter plaatse van het plangebied (zwak zandig leem) wordt de doorlatendheid hoog geacht voor deze bodemopbouw. Derhalve is geadviseerd om het regenwatersysteem zodanig in te richten dat het ook op een andere wijze kan leeglopen.

In de huidige situatie stroomt een deel van het water van de ontsluiting af naar het omliggende agrarische/natuurlijke gebied en infiltreert daar in de bodem. Het overige water stroomt richting de Musschenberg en komt daar in het gemeentelijke rioolstelsel terecht.

Uitgangspunten

Op basis van het waterbeleid, de bestaande waterhuishoudkundige situatie, de bodemopbouw en de doorlatendheid van de bodem worden de volgende uitgangspunten voor het planvoornemen gehanteerd:

  • Er wordt een gescheiden stelsel gehanteerd voor het planvoornemen.
  • Voor de bepaling van de benodigde buffercapaciteit wordt 35 mm gehanteerd.
  • Er wordt geen infiltratie toegepast maar 100% berging door het vertraagd afvoeren van het hemelwater naar de Hoevervloedgraaf.
  • De opvang van het hemelwater vanuit het buitengebied vindt binnen het plangebied plaats met een afvoer naar de Hoevervloedgraaf of rechtstreeks naar de nabij gelegen regenwaterbuffer van het waterschap waarin de Hoevervloedgraaf uitmond.

Bij de uitwerking van de maatregelen voor de opvang van het hemelwater is rekening gehouden met deze uitgangpunten.

Waterkwaliteit

Voorliggend plan behelst de oprichting van een BMV, een multifunctionele loods en parkeerplaatsen inclusief bijbehorende voorzieningen. Onderhavig plan valt conform de genoemde brochure in de categorie: 'Verhardingen in nieuwe en bestaande woonwijken, inbreidingslocaties, winkelpromenades, extensief te gebruiken parkeerplaatsen en bedrijventerreinen categorie 1 en 2'. Dit betekent dat de voorkeur van het Waterschap uitgaat naar bovengrondse open systemen met bodemfilter. Ten behoeve van bovengenoemde functies zullen verder ook parkeervoorzieningen in het plangebied worden aangelegd. Bij verhardingen als gevolg van grootschalige en intensief te gebruiken parkeerplaatsen gaat de voorkeur van het Waterschap uit naar bovengrondse open systemen met bodemfilter en aanvullende voorbehandeling en risicobeperkende maatregelen. Acceptabel is waterdoorlatende verharding met zuiverende werking en aanvullende voorbehandeling en risicobeperkende maatregelen. Door het Waterschap wordt diepte-infiltratie afgeraden. Om de waterkwaliteit te garanderen zal er bij de constructie van de in het plangebied te realiseren gebouwen geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink of lood.

5.8.3 Invloed van het planvoornemen

Toekomstige situatie

In onderstaande afbeelding is de beoogde toekomstige situatie van de opvang van het hemelwater weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0888.BPBMVSPAUBEEK-VA01_0025.png"

Beoogde waterhuishoudkundige situatie

Het hemelwater van de brede maatschappelijke voorziening (bebouwing, verharding) wordt opgevangen in een open buffer als onderdeel van de buitenruimte en via een transportleiding vertraagd afgevoerd naar de Hoevervloedgraaf. Het exacte tracé van deze transportleiding moet nog nader bepaald worden, maar zal naar verwachting om de sportvelden via de parkeerplaats naar de Hoevervloedgraaf lopen.

Het hemelwater van de verenigingsloods wordt eveneens opgevangen in een open buffer. Dit wordt gecombineerd met de opvang van het afstromend hemelwater vanuit het buitengebied. Deze buffer wordt aan de achterzijde van het perceel gesitueerd. Het hemelwater wordt vanuit deze buffer eveneens via een transportleiding afgevoerd naar de Hoevervloedgraaf of rechtstreeks afgewaterd op de nabijgelegen waterbuffer van het waterschap. Dit kan door het 'opwerpen van een wal' waardoor het afstromend water afgebogen wordt. Echter dit mag niet leiden tot wateroverlast op andere (buur)percelen. In de verdere uitwerking verdient het aanbeveling om deze afstroming verder met het waterschap op basis van de stroombaankaarten te analyseren en noodzakelijke maatregelen te treffen om tot een optimale situatie te komen.

Het hemelwater afkomstig van de strook met parkeervoorzieningen wordt opgevangen in een ondergrondse buffer of een over gedimensioneerd riool en water rechtstreeks af op de Hoevervloedgraaf.

Het vuilwater afkomstig van van de brede maatschappelijke voorziening wordt via een DWA riool rechtstreeks aangesloten op het bestaande rioolstelsel van de Musschenberg.

Benodigde capaciteit

Voor de opvang van het hemelwater is per onderdeel bekeken wat de benodigde capaciteit is. Er is daarbij uitgegaan van een T=25 (35 mm) en T=100 (84 mm) bui. Dit heeft betrekking op de brede maatschappelijke voorziening met bijbehorende verhardingen, de multifunctionele loods in combinatie met het afstromend water vanuit het buitengebied en de verhardingen ten behoeve van de ontsluiten en de noodzakelijke parkeervoorzieningen.

BMV

De totale verharding ten behoeve van de BMV bedraag 5.154 m2 (gebouw 2.150 m2, verharding 3.004 m2). Voor een bui van T=25 dient er 180 m3 geborgen te worden en bij een bui T=100 is dit 433 m3. Voor een bui van T=25 wordt de oppervlakte van de buffer (bij een gemiddelde diepte van 1,0 m) 180 m2 en bij een bui van T=100 433 m2. Om extreme buien te kunnen opvangen wordt de berging van de BMV gedimensioneerd op T=100. Hiervoor is voldoende ruimte aan de achterzijde van de BMV ter plaatse van de buitenruimte.

Aangezien de berging gedimensioneerd wordt op een bui van T=100 wordt ruimschoots voldaan aan de eis van het waterschap (T=25). Het afstromend regenwater wordt door middel van molgoten en regenpijpen richting de buffer geleid.

Multifunctionele loods (inclusief afdak)

De totale oppervlakte ten behoeve van de multifunctionele loods bedraagt 730 m2 (voor het gebouw inclusief het afdak). Voor een bui van T=25 dient er 26 m3 geborgen te worden en bij een bij T=100 is dit 62 m3. Voor een bui van T=25 wordt de oppervlakte van de buffer (bij een gemiddelde diepte van 1,0 m) 26 m2 en bij een bui van T=100 62 m2. Om extreme buien te kunnen opvangen wordt de berging van de multifunctionele loods gedimensioneerd op T=100. Hiervoor is voldoende ruimte aan de achterzijde van het perceel.

Aangezien de berging gedimensioneerd wordt op een bui van T=100 wordt ruimschoots voldaan aan de eis van het waterschap (T=25). Het afstromend regenwater wordt door middel van molgoten en regenpijpen richting de buffer geleid.

Deze buffer voor de multifunctionele loods wordt tevens verruimd voor de opvang van het afstromend hemelwater vanuit het buitengebied. Met het waterschap wordt nog nader afgestemd om deze buffer direct af te wateren op de waterbuffer van het waterschap, waarin ook de (ondergrondse) Hoevervloedgraaf op afwatert.

Ontsluiting en parkeerplaatsen

De totale oppervlakte ten behoeve van de ontsluiting en de parkeerplaatsen bedraagt 3.620 m2. Voor een bui van T=25 dient er 127 m3 geborgen te worden en bij een T=100 is dit 304 m3. Aangezien de ruimte ter plaatse van de ontsluiting en parkeerplaatsen beperkt is wordt de buffer voor de opvang van het hemelwater ondergronds gerealiseerd dan wel wordt het riool overgedimensioneerd. In deze situatie is er voor gekozen om de berging van de ontsluiting en parkeervoorzieningen te dimensioneren op T=25. Het afstromend regenwater wordt door middel van molgoten en kolken welke aan weerszijde van de ontsluitingsweg worden geplaatst richting de (ondergrondse) buffer/riolering geleid.

Vanwege de dimensioneren op T=25 is bij extreme buien (T=100) de kans aanwezig dat de (ondergrondse) buffer/riolering geheel gevuld is en ontoereikend is voor de optredende regenbui of dat de kolken het hemelwater niet direct verwerkt krijgt. Het water stroomt dan af via de straat. Bij de verder uitwerking van de plannen wordt verder inzichtelijk gemaakt waar dit water heen stroomt. Voorkomen moet worden dat dit afstromend regenwater overlast veroorzaakt bij buurpercelen of bebouwing.

Gezien het feit dat het bergingssysteem gedimensioneerd wordt op extreme buien (T=100) wordt de kans op wateroverlast tot een minimum beperkt. Daarnaast wordt ook voorzien in de opvang van het afstromend hemelwater vanuit het buitengebied. Bij buien die groter zijn dan T=100 is een overloop op het gemeentelijke rioolstelsel aanwezig. Dit zal echter alleen in zeer extreme gevallen noodzakelijk zijn. In de beoogde situatie wordt al het hemelwater afgekoppeld van het gemeentelijke riolering. Derhalve is er sprake van een grote verbetering van de waterhuishouding in het plangebied nu in het plangebied voorzieningen worden getroffen, waardoor het hemelwater ter plaatse kan worden verwerkt.

Versnelde leegloop op Hoevervloedgraaf

Conform de eisen van het Waterschap dient een waterberging binnen 24 uur weer over voldoende capaciteit te beschikken om een bui van T=25 te kunnen bergen. Dit is enkel mogelijk indien de buffers weer tijdig leeg zijn. Dit is mogelijk door de buffers versneld te legen op de Hoevervloedgraaf.

5.8.4 Watertoets

Het waterschap heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg niet gereageerd. Bij de verdere planvorming zal het waterschap worden betrokken.

Hoofdstuk 6 Planopzet

6.1 Feitelijke Planopzet

6.1.1 Algemeen

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

6.1.2 Wettelijk kader

Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.

6.1.3 Planonderdelen

Het bestemmingsplan ‘BMV Spaubeek' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.

Verbeelding

Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels.

Een gedeelte van de informatie op de analoge verbeelding heeft geen juridische betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een topografische ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding. Bij eventuele verschillen tussen de digitale en analoge verbeelding is de digitale verbeelding juridisch bindend.

Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen aangegeven:

  • 'Gemengd';
  • 'Groen';
  • 'Verkeer'.

Op de verbeelding zijn de volgende dubbelbestemmingen aangegeven:

  • 'Waarde - Archeolgie 3';
  • 'Waarde - Archeolgie 4';
  • 'Waterstaat - Beschermingszone watergang'.

Op de verbeelding zijn de volgende gebiedsaanduidingen aangegeven:

  • 'Milieuzone - beperking bodemgebruik'.

Op de verbeelding zijn de volgende functieaanduidingen aangegeven:

  • 'specifieke vorm van gemengd - multifunctionele loods';
  • 'specifieke vorm van gemengd - schietmast';
  • 'bouwvlak';
  • 'terras'.

Regels

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘BMV Spaubeek’ zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten als volgt:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Verder is qua regels aangesloten bij de regels uit het vigerende bestemmingsplan 'Kern Spaubeek, herziening 2013', vastgesteld d.d. 24 oktober 2013.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Omdat onderhavig planvoornemen op initiatief van de gemeente wordt uitgevoerd, komen de kosten met betrekking tot het bestemmingsplan en realisatie voor rekening van de gemeente. De gemeenteraad van Beek heeft op 14 december 2017 hiervoor een krediet beschikbaar gesteld. Gelet hierop kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De gemeente Beek vindt het belangrijk dat inwoners en verenigingen dit initiatief ondersteunen en heeft hen daarom al gevraagd ideeën voor deze brede maatschappelijke voorziening aan te dragen. Hiervoor zijn, in het kader van het kernenbeleid, werkgroepen geformeerd waarin inwoners van Spaubeek alsook leden van verenigingen deelnemen. De werkgroep heeft als taak diverse partijen, zoals verenigingen, school en (zorg)professionals hierbij te betrekken. Door middel van een communicatiecampagne via lokale bladen, posters en facebook zijn alle Spaubekenaren geïnformeerd en opgeroepen om mee te denken. Tevens hebben een tweetal informatieavonden plaatsgevonden op 20 februari 2018 en 16 april 2018 met de "Nieuwe Buren". De belangen die zijn besproken en teruggekoppeld op deze informatieavonden zijn in de afwegingen binnen onderhavig plan meegenomen.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  1. a. Voorbereiding:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

  1. b. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)

  1. c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

  1. d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

8.2 Kennisgeving Voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening is op 28 juni 2018 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'BMV Spaubeek'. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een Brede Maatschappelijke Voorziening met bijbehorende voorzieningen planologisch-juridisch mogelijk.

8.3 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voor advies toegezonden aan de provincie Limburg en het Waterschap Limburg. Door de provincie Limburg is per mail d.d. 23 juli 2018 aangegeven dat het bestemmingsplan is beoordeeld op adequate doorwerking van de provinciale belangen. Deze beoordeling van het plan geeft de provincie Limburg geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Door het waterschap Limburg is aangegeven dat zij geen opmerkingen heeft met betrekking tot dit bestemmingsplan. Voor de lozingen van het hemelwater op de beek en de buffer is het wel nog noodzakelijk om een melding of een vergunning bij het waterschap aan te vragen. Daarnaast is door de provincie Limburg per mail aangegeven dat zij afzien van het indienen van een zienswijze. Wel is naar aanleiding van een opmerking van de provincie paragraaf 4.4.3 opgenomen met betrekking tot de wijzingsverordening.

8.4 Vaststelling

De formele vaststellingsprocedure start met de publicatie en de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan 'BMV Spaubeek' overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en artikel 3.8 Wro. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het ontwerp-bestemmingsplan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Vervolgens wordt beoordeeld of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp naar aanleiding van de ingediende zienswijzen moet worden aangepast. Daarna zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 november 2018, gedurende een periode van 6 weken, tot en met 27 december 2018 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond voor iedereen de gelegenheid zienswijzen kenbaar te maken. Hiervan is gebruik gemaakt. Uiteindelijk zijn er twee zienswijzen ingediend gedurende deze periode. Naar aanleiding van deze zienswijzen is het bestemmingsplan niet aangepast.

Wel is het bestemmingsplan ambtshalve gewijzigd door het opnemen van de te nemen maatregelen door de schutterij onder de specifieke gebruiksregels (artikel 3.4.2). Hierdoor wordt voldaan en gewaarborgd dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving voldoet aan de wet- en regelgeving.

Het bestemmingsplan is dan ook gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 7 februari 2019.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Schutterij

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek schutterij

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 5 Historisch Bodemonderzoek Econsultancy

Bijlage 5 Historisch bodemonderzoek Econsultancy

Bijlage 6 Rapport Bodem Rud

Bijlage 6 Rapport bodem RUD

Bijlage 7 Quickscan Externe Veiligheid

Bijlage 7 Quickscan externe veiligheid

Bijlage 8 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 8 Advies veiligheidsregio

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 9 Quickscan flora en fauna

Bijlage 10 Rapport Archeologisch Onderzoek

Bijlage 10 Rapport archeologisch onderzoek