Kern Beek
Bestemmingsplan - Gemeente Beek
Vastgesteld op 26-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kern Beek van de gemeente Beek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01 met de bijbehorende regels en bijlage;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, en lichte bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, voorkomende in de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in het kader van het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf;
1.6 aan huis gebonden beroep:
de uitoefening van een beroep of praktijk op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten en detailhandel (behoudens beperkte verkoop in het klein in verband met het uitgeoefende beroep) alsmede prostitutie, seksinrichting en escortbedrijf. Hierbij kan de functie ook uitgeoefend worden door een ander dan de feitelijke bewoner van het pand;
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.8 automatenhal/speelhal:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingsoppervlak:
een op de verbeelding met een bebouwingsgrens omsloten grondoppervlak;
1.11 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een samenstelsel van gebouwen, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfsvloeroppervlak:
het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;
1.14 bedrijfswoning:
een woning, in of bij een gebouw op een terrein, die is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.15 begane grond:
een bouwlaag geen verdieping zijnde;
1.16 bestaande bebouwing:
de als zodanig op de verbeelding aangegeven bebouwing, welke bestaat op het tijsstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, dan wel op basis van een afgegeven bouwvergunning kan worden c.q. is gebouwd;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.20 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.21 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder en met een maximale hoogte van 3,00 m voor woningen en 4,50 m voor andere gebouwen;
1.22 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.23 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.24 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.26 bijgebouw:
een gebouw dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.27 coffeeshop:
een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van softdrugs en dranken voor gebruikers ter plaatse;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop en te huur aanbieden waaronder mede begrepen het uitstallen ter verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan degenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 discotheek/dancing:
een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen. Hieronder dienen in ieder geval niet te worden verstaan een seksinrichting, prostitutie en escortbedrijf;
1.30 ecologische waarde:
waarde die verband houdt met de samenhang tussen biotische, a-biotische en landschappelijke hoedanigheden;
1.31 escortbedrijf:
een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geluidhinder veroorzakende inrichting:
inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en worden aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50);
1.34 gestapelde woning:
een woning in een woongebouw welk woongebouw twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;
1.35 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen dan wel aan personen ter aanwending in een ander bedrijf;
1.36 grondgebonden woning:
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat dan wel ten hoogste twee geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid moet worden beschouwd;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw dat door zijn omvang, constructie en situering het belangrijkste gebouw op een perceel is;
1.38 horeca:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodaties. Hieronder wordt niet verstaan een seksinrichting of escortbedrijf;
1.39 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.40 landschappelijke waarden:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
1.41 maatschappelijk:
doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccomodaties, medische-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies, seksinrichtingen en/of pornobedrijven vallen hier in ieder geval niet onder;
1.42 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;
1.43 nieuwbouw:
het realiseren van een hoofdgebouw op een perceel waar voorheen geen hoofdgebouw aanwezig was;
1.44 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel in goederen of producten ondergeschikt aan de hoofdbestemming;
1.45 ondergronds:
beneden peil;
1.46 perceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.47 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.48 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.49 reclame:
het publiekelijk aanprijzen van handelswaar en/of diensten;
1.50 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte;
1.51 selectiebesluit
een archeologisch inhoudelijke afweging na een onderzoeksfase over eventuele archeologische vervolgstappen;
1.52 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.53 sekswinkel
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
1.54 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld;
1.55 straatprostitutie:
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.56 tuin:
gronden bestaande uit verkeersontsluiting(en), groenvoorzieningen en/of pleinvormige ruimten gelegen tussen het op hetzelfde bouwperceel aanwezige hoofdgebouw en het openbaar gebied;
1.57 tuincentrum:
een bedrijf dat is gericht op de verkoop van bloemen, planten, en tuinartikelen plus daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen. Tuinartikelen zijn artikelen die dienen voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van de tuin. De rechtstreeks daarmee samenhangende artikelen zijn tuinmeubelen, tuinverlichting, bouwmaterialen voor tuinhuisjes, serres, vijvers en erfafscheidingen;
1.58 vervangende nieuwbouw:
het realiseren van een hoofdgebouw ter vervanging van en ter plaatse van een bestaand hoofdgebouw;
1.59 vvo:
verkoopvloeroppervlak, zijnde de voor publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte, bestemd en gebruikt voor het "en detail" verkopen en vervoeren van goederen, die niet ter plaatse worden gebruikt of geconsumeerd;
1.60 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.61 winkel:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van detailhandel, inclusief het gebruik voor ambachtelijke bedrijvigheid, voor zover dat gebruik in verband staat en essentieel onderdeel is van de ter plaatse uitgeoefende detailhandel, zoals bijvoorbeeld onderhoud, reparatie en installatie;
1.62 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.63 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
De in deze regels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op gevel- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, dakgoten en overstekende daken, ventilatiekanalen, schoorstenen en soortgelijke bouwdelen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik;
- b. water en waterhuishoudkundige doeleinden;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. extensieve dagrecreatie.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
- 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de verkeersveiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1, meer in het bijzonder:
- a. als staan- of ligplaats voor onderkomens behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met de tot “Agrarisch" bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
- b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- c. voor sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden of buitenmaneges;
- d. voor opslagdoeleinden.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, voorkomende in de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel, voorzover deze daarin niet voorkomen, ze naar hun aard en invloed op de omgeving daarmee zijn gelijk te stellen, met dien verstande dat de opslag van asbest niet is toegestaan;
- b. parkeren;
- c. groen;
- d. bouwwerken van openbaar nut;
- e. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- f. overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water-overkluisde watergang';
met dien verstande dat:
- g. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "tuincentrum";
alsmede voor:
- h. bedrijfsdoeleinden in de milieucategorie 3, voor zover opgenomen in de als bijlage 1 bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3', met dien verstande dat indien deze afwijkende functie gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaar ter plaatse niet is uitgeoefend, deze functie ter plaatse niet meer mag worden voortgezet;
- i. verkooppunt voor motorbrandstoffen,met uitzondering van lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', met dien verstande dat maximaal 75 m² aan inherente overige detailhandelsactiviteiten, uitgezonderd alcoholische producten zijn toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Centrum - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 150 m²;
- c. aan huis gebonden beroepen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" met inachtneming van het bepaalde in 5.5.2 onder a;
- d. aan huis gebonden bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 60 m²;
- e. bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 100 m²;
- f. horeca, niet zijnde een discotheek/dancing, seks- en/of pornobedrijf respectievelijk automatenhal/speelhal, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - speelhal" een automatenhal/speelhal is toegestaan;
- g. maatschappelijk;
- h. wonen, met dien verstande dat;
- 1. wonen op de begane grond niet is toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding "wonen" staat vermeld;
- 2. het aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
- i. verkeer in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden ter ontsluiting en ter aansluiting op het (hoofd)wegennet;
- j. parkeren;
- k. groen;
- l. bouwwerken van openbaar nut;
alsmede voor:
- m. kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen groter dan 150 m² uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoor", met dien verstande dat indien deze afwijkende functie, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet wordt uitgeoefend, zij ter plaatse niet meer mag worden voortgezet.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Centrum - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 150 m²;
- b. aan huis gebonden beroepen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" en met inachtneming van het bepaalde in 6.5.2 onder a;
- c. aan huis gebonden bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 60 m²;
- d. bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 100 m²;
- e. horeca, niet zijnde een discotheek/dancing, seks- en/of pornobedrijf respectievelijk automatenhal/speelhal;
- f. maatschappelijk;
- g. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
- h. verkeer in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden ter ontsluiting en ter aansluiting op het (hoofd)wegennet;
- i. parkeren;
- j. groen;
- k. bouwwerken van openbaar nut;
alsmede voor:
- l. detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- m. kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen groter dan 150 m² uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
met dien verstande dat indien de ter plaatse van de aanduidingen "detailhandel" en "kantoor" aangegeven afwijkende functies, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend, zij ter plaatse niet meer mogen worden voortgezet.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering respectievelijk waarborging van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- a. detailhandel, met dien verstande dat detailhandel in de vorm van woninginrichting, uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - woninginrichting";
- b. parkeren;
- c. groen;
- d. bouwwerken van openbaar nut.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Gemengd
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 150 m²;
- c. aan huis gebonden beroepen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" en met inachtneming van het bepaalde in 8.5.2 onder a;
- d. aan huis gebonden bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen kleiner dan of gelijk aan 60 m²;
- e. horeca, niet zijnde een discotheek/dancing, seks- en/of pornobedrijf respectievelijk automatenhal/speelhal;
- f. maatschappelijk;
- g. verkeer in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden ter ontsluiting en ter aansluiting op het (hoofd)wegennet;
- h. parkeren;
- i. groen;
- j. bouwwerken van openbaar nut;
alsmede voor:
- k. detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- l. kantoren met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen groter dan 150 m² uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoren";
- m. bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte inclusief bijgebouwen groter dan 60 m² uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijven";
met dien verstande dat indien de ter plaatse van de aanduidingen "detailhandel", "kantoor" en "bedrijven" aangegeven afwijkende functies, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend, zij ter plaatse niet meer mogen worden voortgezet.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering respectievelijk waarborging van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen;
- b. speelvoorzieningen;
- c. verkeer in de vorm van fiets- en voetpaden;
- d. doeleinden van openbaar nut;
- e. parkeren;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water-overkluisde watergang".
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
9.4 Gebruiksregels
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, overdekte sport- en spelaccomodaties, medische-sociale functies, maatschappelijke en culturele functies, met dien verstande dat seksinrichtingen en/of pornobedrijven hier in ieder geval niet onder vallen;
- b. brug, ter plaatse van de aanduiding "brug";
- c. kantoor, ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
- d. parkeren;
- e. groen;
- f. bouwwerken van openbaar nut;
alsmede voor:
- g. begraafplaats ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats".
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering respectievelijk waarborging van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
10.4 Gebruikregels
Artikel 11 Recreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Recreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor volkstuinen ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid.
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel11.1, meer in het bijzonder:
- a. voor ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
- b. voor detailhandel en groothandel;
- c. voor transport- en/of garagebedrijven;
- d. voor horecadoeleinden, uitgezonderd de kantine;
- e. voor permanente of tijdelijke bewoning;
- f. voor opslagdoeleinden.
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer de vorm van onsluitingsstructuren, fiets- en voetpaden;
- b. brug, ter plaatse van de aanduiding "brug";
- c. overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water-overkluisde watergang";
- d. parkeren;
- e. groen;
- f. doeleinden van openbaar nut.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de
afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid;
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering respectievelijk waarborging van de ruimtelijke- en stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wro, wordt in
ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artike 12.1, alsmede het gebruik ten behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen alsmede (straat)prostitutie.
Artikel 13 Water - Watergang
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water - Watergang" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. primair de berging en/of afvoer van water;
- b. de ontwikkeling van natuurlijke oevers;
- c. secundair recreatief medegebruik;
- d. secundair extensieve dagrecreatie.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in13.2, voor het bouwen van gebouwen, mits:
- a. het gebouw noodzakelijk is voor de waterbeheersing, de waterhuishouding dan wel de berging van regenwater;
- b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 meter;
- c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 meter.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in13.1, meer in het bijzonder:
- a. voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen;
- b. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
- d. het gebruik van de gronden anders dan het toegestane gebruik in de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur vna het Waterschap Roer en Overmaas.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen, met dien verstande dat:
- 1. gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gestapeld" zijn toegestaan;
- 2. het aantal woningen niet mag worden uitgebreid, met uitzondering en inachtneming van het maximale aantal toegestane woningen ter plaatse van de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden";
- b. verkeer in de vorm van woonstraten, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- voetpaden;
- c. aan huis gebonden beroepen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" en met inachtneming van het bepaalde in 14.6.1;
- d. aan huis gebonden bedrijven uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf aan huis";
- e. brug, ter plaatse van de aanduiding "brug";
- f. overkluisde watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van water-overkluisde watergang";
- g. parkeren;
- h. groen;
- i. tuinen en erven;
- j. bouwwerken van openbaar nut;
alsmede voor:
- k. agrarische bedrijven ter plaatse van de aanuiding "agrarisch bedrijf";
- l. woonwagenstandplaats ter plaatse van de aanuiding "woonwagenstandplaats";
- m. detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- I. kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
- n. horeca uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca";
- o. maatschappelijk uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk";
met dien verstande dat indien de ter plaatse van de aanduidingen "detailhandel", "kantoor", "horeca" en "maatschappelijk" aangegeven afwijkende functies, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 3 jaren niet worden uitgeoefend, zij ter plaatse niet meer mogen worden voortgezet.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de milieusituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de externe veiligheid.
- b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
- c. Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 30.1 van toepassing.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Leiding - Gas
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een aangeduide hogedruk gastransportleiding en hogedruk gasvoedingsleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de leidingen.
15.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transporteren van energie via de aangeduide hoogspanningsverbinding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van de hoogspanningsverbinding.
16.2 Bouwregels
Op de tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.
16.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
- b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 16.1 omschreven doeleinden wordt geen ontheffing verleend.
- c. Alvorens Burgemeester en Wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.3 onder a verlenen horen zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 17 Leiding - Riool
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport via een aangeduide rioolleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van deze leiding.
17.2 Bouwregels
Op de tot 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.
17.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en Wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemming, alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
- b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in lid 1 omschreven doeleinden wordt geen ontheffing verleend.
- c. Alvorens Burgemeester en Wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.3 onder a verlenen horen zij de beheersinstantie van de betrokken leidingen.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Waarde - Archeologie 1
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' (gebied van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
18.2 Bouwregels
18.3 Afwijken van de bouwregels
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 19 Waarde - Archeologie 2
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' (gebied met lage verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Waarde - Archeologie 3
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' (gebied met middelhoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van weken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Waarde - Archeologie 4
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' (gebied met hoge verwachtingswaarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden
Artikel 22 Waarde - Cultuurhistorie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende cultuurhistorische elementen als karakteristieke, beeldbepalende en beeldondersteunende panden.
22.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor het beheer, behoud en bescherming van de aanliggende waterlopen, in een strook van 5 meter aan weerszijden van de watergang, en voor;
- a. herinrichting van de watergang alsmede het behoud en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden en ecologische relaties;
- b. tijdelijke opvang en berging van water.
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
23.2 Bouwregels
Op de voor "Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone" aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone' van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud, met dien verstande, dat de bouwhoogte van deze bouwwerken ten hoogste 3 meter mag bedragen.
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden voor:
- a. opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 24 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene Bouwregels
De bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 4,00 meter hoger zijn dan de goothoogte van het betreffende gebouw. Dit geldt niet voor torenspitsen, hier is de bestaande toestand maatgevend.
Artikel 26 Algemene Gebruiksregels
26.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:
- a. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
- c. voor het plaatsen van kampeerwagens, caravans, kampeerauto's, kampeertenten en vaartuigen, tenzij het betreft de stalling van één van dergelijke onderkomens per perceel en behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van gronden;
- d. voor het opslaan van hout en aannemersmaterialen, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- e. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie.
Artikel 27 Algemene Aanduidingsregels
27.1 geluidzone - industrie
27.2 luchtvaartverkeerzone
27.3 milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland
27.4 vrijwaringszone - weg (0-50 meter)
27.5 vrijwaringszone - weg (50-100 meter)
Artikel 28 Algemene Afwijkingsregels
28.1 Afwijken
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze planregels afgeweken kan worden middels een omgevingsvergunning, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten, bouwperceelsgrensafstanden en bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10 %;
- b. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, alsmede religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
- 2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
- 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10 meter mag bedragen;
voor zover het betreft gronden gelegen binnen de bestemmingen Leiding - Gas, Leiding- Hoogspanningsverbinding, Leiding - Riool, Waarde - Archeologie 1, Waarde -Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4, Waterstaat -Beschermingszone/ Herinrichtingszone, het bepaalde in de artikelen betreffende ontheffing van de bouwregels , 15.3, 16.3, 17.3, 18.3, 19.3, 20.3, 21.3 en 23.3 in acht worden genomen;
- c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- d. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- e. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;
28.2 Afwegingskader
Een in 28.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de landschappelijke waarde;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid;
- g. de externe veiligheid.
Artikel 29 Algemene Wijzigingsregels
29.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
29.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 29.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
- b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
Artikel 30 Algemene Procedureregels
30.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.
d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
30.2 Wijziging
Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 31 Overige Regels
31.1 Rangorde dubbelbestemmingen
De rangorde tussen de dubbele bestemmingen luidt als volgt:
- in de eerste plaats artikel 15 ('Leiding - Gas');
- in de tweede plaats artikel 16 ('Leiding - Hoogspanningsverbinding');
- in de derde plaats artikel 17 (''Leiding - Riool);
- in de vierde plaats de artikelen 18, 19, 20 en 21 (respectievelijke 'Waarde -Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde -Archeologie 4' );
in de vijfde plaats artikel 23 Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone("Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone).
31.2 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
31.3 Noodzaak bodemonderzoek
Bij nieuw op te richten gebouwen dient, voor zover daarin (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek. Dit geldt eveneens voor locaties waarvan de bestemming gewijzigd wordt middels een daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. De omgevingsvergunning zal niet eerder worden verleend dan nadat (een deel van) de gronden, indien nodig, zijn gesaneerd en geschikt gemaakt voor de toekomstige functie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
32.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
32.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken bij een omgevingsvergunning van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
32.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
32.5 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 32.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- b. Indien het gebruik, bedoeld 32.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
32.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in 32.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 33 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanKern Beek, van de gemeente Beek.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Waarom Deze Integrale Herziening?
De gemeente Beek wenst, ingevolge haar beleid op het gebied van ruimtelijke ordening, voor de kern Beek één bestemmingsplan op te stellen waarbij de vigerende bestemmingsplannen worden samengevoegd en geactualiseerd. Daartoe zijn de volgende aanleidingen:
- Sinds 1 juli 2008 geldt de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op grond van die wet moeten bovenstaande bestemmingsplannen worden herzien en gedigitaliseerd.
- De gemeente Beek wenst een uniforme regeling voor alle komplannen op te stellen.
- Van de vigerende bestemmingsplannen worden relatief veel ontheffingen (voorheen vrijstellingen) verleend, daarom is het wenselijk dat de verleende vrijstellingen en ontheffingen in het plan worden verwerkt.
De doelstelling van deze bestemmingsplannenactualisatie is het bieden van een actueel, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader voor de kern van Beek. De volgende bestemmingsplannen van de gemeente Beek worden hiertoe geactualiseerd en herbenoemd tot bestemmingsplan Kern Beek:
- Bestemmingsplan Kern Beek, vastgesteld op 10 februari 2000
- Bestemmingsplan Beek oost, vastgesteld op 21 februari 2002
- Bestemmingsplan Beek zuid, vastgesteld op 23 januari 2003
- Bestemmingsplan Beek west, vastgesteld op 21 februari 2002
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van het gehele plangebied waarbij de bestaande functies in kaart zijn gebracht. Daarbij is bij deze integrale herziening inhoudelijk rekening gehouden met:
- nota's en visies op landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau;
- recente ontwikkelingen in het plangebied;
- nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving. Hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde planregels en digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).
Tot slot gelden er bij de actualisatie van de bestemmingsplannen verschillende aandachtspunten.
- Op 1 januari 2010 is DURP (digitale verplichting) in werking getreden en moeten bestemmingsplannen digitaal worden vervaardigd. De digitalisering houd in dat er vlakgericht gewerkt moet worden. Dit is een wijziging in de methodiek van de verbeelding ten opzichte van de huidige bestemmingsplannen (dus geen voorgevel- en achtergevelrooilijn meer, maar bouw- en functievlakken).
- Volkshuisvesting: vanwege de in 2008 vastgestelde Woonmilieuvisie is het, slechts onder bepaalde (compensatie)voorwaarden, mogelijk om nieuwe woningen aan de voorraad toe te voegen.
- Regeling aan huis gebonden beroepen, aan huis gebonden bedrijven, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten, praktijken.
- In deze actualisatie worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent echter niet dat er geen nieuwe ontwikkelingen op stapel staan. Er zijn een aantal toekomstige ontwikkeling zoals Proosdijveld en Carmelitessenklooster. Voor deze ontwikkelingen zal een aparte planologische procedure gevolgd moeten worden.
1.2 De Opzet Van Het Bestemmingsplan
De structuur van bestemmingsplannen dient vanaf 1 januari 2010 te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen” (SVBP 2008). Dit houdt in dat met name de verschijningsvorm en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. De vigerende bestemmingsplannen voldoen hier niet (meer) aan. Vandaar dat het voorliggende bestemmingsplan digitaal is opgesteld en gestandaardiseerd.
Het onderhavige bestemmingsplan voldoet aan de “Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannnen” (SVBP 2008). Aansluitend is gekozen voor een methodiek, die qua typologie en systematiek zoveel mogelijk aansluit op de bestemmingsplannen elders in de gemeente Beek zodat er op termijn sprake is van een uniforme bestemmingsregeling.
Het bestemmingsplan zal voorzien in een juridische regeling die in het gebruik door burgers en door de gemeente voldoende flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke juridische kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt.
In artikel 1.2.1 lid 2, 3.1.3 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) staat omschreven wat een bestemmingsplan tenminste moet omvatten. Dat zijn de volgende onderdelen:
Verbeelding: Op de (zowel analoge als digitale) verbeelding, met IMRO-ID NL.IMRO.0888.BPKERNBEEK10-VA01, zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
Planregels: Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven. In het Bro zijn standaarden opgenomen voor de planregels van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling.
Toelichting: De toelichting bevat een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen. Tevens wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De resultaten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro krijgen een plaats in de toelichting, evenals een omschrijving op welke wijze burgers en maatschappelijke instellingen bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. In artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorgeschreven dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. De overige onderdelen van de toelichting geven invulling aan het bepaalde in dit artikel.
In het bestemmingsplan ligt, voor het grootste deel van de gronden, de nadruk op het beheer van de bestaande situatie.
1.3 Opbouw Van Deze Toelichting
Deze toelichting bestaat uit de volgende onderdelen:
- Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving;
- Hoofdstuk 3 Beleidskader;
- Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten;
- Hoofdstuk 5 Juridische planopzet;
- Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid.
In de beschrijving van het plangebied zijn de aanwezige gebiedswaarden alsmede de aanwezige functies in het gebied beschreven. Deze beschrijving is opgenomen in Hoofdstuk 2. In Hoofdstuk 3 worden de relevante visies beschreven die er op de verschillende bestuursniveaus zijn ten aanzien van het plangebied (Beleidskader). In Hoofdstuk 4 wordt aangegeven welke uitgangspunten en randvoorwaarden er in het plangebied gelden. Hoofdstuk 5 bestaat uit de toelichting op het juridische gedeelte van het plan. Een aantal artikelen worden hier kort toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
1.4 Planbegrenzing
Bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de plangrenzen, zoals die gelden voor de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Beek. Onderstaande afbeelding geeft een indicatieve ligging van het plangebied weer.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ruimtelijke Structuur
2.1.1 Historische ontwikkeling
In de periode vóór de aanleg van de Rijksweg Maastricht-Sittard-Roermond (circa 1847), maakte Beek deel uit van een reeks lintdorpen tussen de stad Maastricht en het stadje Sittard. Kernen als Amby, Rothem, Ulestraten, Geverik, Neerbeek en Geleen behoorden eveneens tot deze reeks. In die tijd vormden de huidige Molenstraat, Burgemeester Janssenstraat en Bourgognestraat nog de belangrijkste noord/zuid-verbindingsroute door Beek. De oost/west-verbinding werd, evenals in de huidige situatie, gevormd door de Adsteeg, Brugstraat, Raadhuisstraat, Wolfeynde en Stationsstraat. Bewoning vond met name langs deze route en zijstraten plaats. De kern Beek was nog hoofdzakelijk agrarisch.
Door de aanleg van de Rijksweg in de eerste helft van de 19e eeuw verandert er in de kern in eerste instantie niet veel. Langs de Rijksweg ontstaat wat verspreide bebouwing. Tot in het begin van de twintigste eeuw blijft de situatie op wat sporadische invullingen na vrijwel ongewijzigd. Na ingebruikstelling van de staatsmijn Maurits in 1926 begint de werkelijke ontwikkeling van Beek. De behoefte aan woningen voor de werknemers wordt in de Westelijke Mijnstreek steeds groter, zo ook in Beek. In eerste instantie wordt met name het gebied tussen de oude kern en de Rijksweg ingevuld. Later wordt ook westelijk van de Rijksweg gebouwd en oostelijk van de oude kern van Beek.
Bebouwing uit eind twintiger en dertiger jaren is goed herkenbaar in het gebied van de Markt, de Van Sonsbeecklaan en de Heirstraat. In noordoostelijke en zuidoostelijke richting dateert de bebouwing uit de na-oorlogse periode, veelal de jaren '50.
In de jaren zestig en zeventig wordt met name aan de noordzijde (Carmelflats) en de westzijde van de kern Beek gebouwd, waardoor de kern een concentrische vorm behoudt. In de jaren tachtig en negentig wordt aan de zuidoostzijde nabij de Windhaspel, aan de zuidzijde nabij de Molenstraat en in het noorden in de omgeving Broekhovenlaan gebouwd. Daarmee zijn de belangrijkste uitbreidingsmogelijkheden van de kern Beek gerealiseerd. In de toekomst zal, zoals eerder gesteld, de nadruk meer op de bestaande woningvoorraad komen te liggen en op inbreiding boven uitbreiding. Op het terrein van de stroopfabriek Sicof (Frumarco) is recent nieuwbouw gerealiseerd.
Vooral in de jaren negentig hebben diverse invullingen in het zuidelijk deel plaatsgevonden, zowel in de vorm van grondgebonden woningen als in de vorm van gestapelde woningen.
2.1.2 Stedenbouwkundige structuur
De stedenbouwkundige structuur van Beek is in belangrijke mate opgehangen aan het historisch gegroeide wegenpatroon. De Burgemeester Janssenstraat-Bourgognestraat volgt de loop van het dal van de Keutelbeek (noordoostelijke richting). Ook van de andere, destijds minder belangrijke straten, als de Heirstraat/Carmelstraat, Bruiloftsteeg en Stegen, is de dalrichting bepalend geweest. De Rijksweg volgt eveneens de aangegeven richting, ofschoon de morfologische structuur hierbij niet als uitgangspunt heeft gediend.
De overige wegen van oudere datum staan min of meer dwars op de dalrichting en hellen daardoor af van noordwestelijke in zuidoostelijke richting. Het gebied tussen de Burgemeester Janssenstraat en Stegen vormt het diepste punt van het beekdal. Het plangebied is hier vrijwel vlak.
In de kern Beek zijn een aantal typen in stedenbouwkundige opzet te ondersheiden, deze worden hieonder kort afzonderlijk besproken.
Kern
Ter weerszijden van de Burgemeester Janssenstraat / Bourgognestraat, Raadhuisstraat, Achter de kerk, Smedestraat en Luciastraat, is de oude structuur met de bijbehorende bebouwing (boerderijen met poortconstructies) goed herkenbaar.
De gaten tussen de bebouwingselementen zijn in verschillende perioden successievelijk ingevuld, waardoor er momenteel sprake is van een vrijwel gesloten bebouwingswand. Omdat de straten in dit oudste gedeelte van Beek relatief smal zijn, ontbreekt een groenstructuur hier vrijwel volledig.
Langs de noordzijde van het oostelijk deel van de Van Sonsbeecklaan liggen halfvrijstaande eengezinswoningen in drie bouwlagen (met platte daken). De Heirstraat toont voorbeelden van fraaie architectuur uit de jaren dertig van de vorige eeuw, zowel in vrijstaande, halfvrijstaande als geschakelde vorm in een ruime setting, met relatief veel groen (m.n. lage begroeiing). De kruispunten van de straten zijn ruim, pleinachtig opgezet.
Omgeving Molenstraat
De bebouwing in het gebied ten zuidwesten van de Kinkestraat is villa-achtig, open met vrij grote percelen. Het ligt tegen de zuidwestelijke wand van het parkachtige landschap van het dal van de Keutelbeek, deel uitmakende van de landerijen van Kasteel Genbroek. De bebouwingsstructuur langs de Molenstraat bestaat uit in het algemeen aaneengesloten bebouwing, die de richting van de Keutelbeek volgt. Het gebied tussen de Molenstraat en de Molenberg is in de afgelopen jaren ingevuld met eengezinswoningen, waarvan een aantal vrijstaand en een groter aantal geschakeld.
Het deel van het gebied ten zuiden van de Molenstraat met de overgang van Adsteeg naar Brugstraat is één van de beeldbepalende plekken in Beek en een belangrijke entree naar de kern van het dorp. Deze entree is een "stedenbouwkundige poort", doordat het straatprofiel verandert van breed (Adsteeg) naar smal (Brugstraat) en de gestapelde nieuwbouw in vier en vijf lagen een straatwand vormt tussen de hoek Gundelfingenstraat/Brugstraat en de hoek Gundelfingenstraat/Synagogepad. De nieuwbouw begeleidt de Gundelfingenstraat over een lengte van circa 80 meter. Het tweede entreebepalende stedenbouwkundige element is de drielaagse nieuwbouw aan de Adsteeg tussen Molenberg en Gundelfingenstraat, die met zijn gekromde gevel het plan inbuigt.
Het beloop van de straten binnen het gebied Molenberg wordt bepaald door de drie ontsluitingspunten, de hoogtelijnen van het terrein en de dieptematen van de kavels. De laagbouwwoningen zijn vrijstaand of twee-onder-één-kap met tussenliggende garages zodanig dat maximaal vier woningen geschakeld zijn.
Tussen Prins Mauritslaan en Carmelstraat
Het noordelijk deel van de kern heeft een geheel ander karakter en staat qua bebouwing, wegenstructuur en inrichting van de openbare ruimtes eigenlijk los van de rest. De stedenbouwkundige opzet ademt duidelijk de sfeer van de jaren zestig. Acht flatgebouwen (galerijflats in zes bouwlagen met onderbouw) staan op ruime afstand van elkaar in een gebied met veel openbaar groen (inclusief trapveldje en speelplaats).
De zigzaggende wegenstructuur in dit deel van het plangebied heeft geen relatie of verwantschap met het historisch gegroeide stratenpatroon, maar laat zien, dat de stedenbouwkundige structuur geheel nieuw is opgezet.
Tussen Klinkeberglaan en Broekhovenlaan
Het gebied tussen de Klinkeberglaan en de Broekhovenlaan wordt deels bepaald door het orthogonale stratenpatroon tussen de Burgemeester Lemmensstraat/Stegen en de Gerbergastraat/Stasstraat en tussen Klinkeberglaan en Wesselinusstraat. Een tweede opvallend element binnen dit gebied wordt gevormd door de lusvormige structuren ten noorden van de Wesselinusstraat. In de omgeving Peter Treckpoelstraat-Broekhovenlaan is het stedenbouwkundig beeld tuinwijkachtig (jaren dertig). De woningbouw in de rest van dit deelgebied dateert uit de jaren vijftig en zestig, met hier en daar een latere invulling (bijvoorbeeld het nieuwbouwplan Frumarco). Het is een vrij uniform woongebied, met grondgebonden woningen in twee bouwlagen met kap, veelal halfvrijstaand of in kleine rijen van maximaal zes woningen. Incidenteel heeft er een invulling plaatsgevonden met een andere functie.
Ten zuiden van de Klinkeberglaan
Het gebied ten zuiden van de Klinkeberglaan heeft een duidelijk andere opbouw dan de rest van de kern Beek. Bij de invulling van dit gebied is gebruik gemaakt van de relatief grote hoogteverschillen in het terrein. Het gebied heeft mede daardoor een speelse opzet gekregen. Dit hangt vanzelfsprekend ook samen met de periode (met name jaren zeventig en tachtig), waarin deze woningen zijn gerealiseerd. In het gebied tussen Op de Windhaspel en de Klinkeberglaan staan met name grondgebonden halfvrijstaande woningen in twee bouwlagen met kap. In het westelijk deel liggen met name vrije sectorwoningen.
Ten noorden van de Broekhovenlaan
Het woongebied ten noorden van de Broekhovenlaan is ontstaan in de loop van de jaren tachtig en negentig en wordt gekarakteriseerd door de voor deze periode zo kenmerkende informele stedenbouwkundige structuur. De wijk bestaat grotendeels uit grondgebonden geschakelde– halfvrijstaande dan wel aaneengesloten– woningen in één of twee bouwlagen met kap. Tenslotte is, onmiddellijk ten noorden van de Broekhovenlaan, aan de rand van het buitengebied, een kleine woonwagenlocatie gelegen.
Ten westen van de Maastrichterlaan
De westzijde van de Maastrichterlaan / Wolfeynde is kent een ruim opgezette structuur (grote huizen op ruimte kavels) met de kwadranten rond het plein van het Professor Spronckpark. Langs het meest zuidelijke deel in dit gebied eindigt de bebouwing min of meer in een lint, met herenhuizen op diepe kavels.
Centraal in de stedenbouwkundige structuur staat het gemengde gebied rond het Onze Lieve Vrouweplein. Door de gesloten bebouwingswanden en de bouwhoogten rondom het plein wordt de aanwezigheid ervan benadrukt. De orthogonale structuur nabij de Stationsstraat bestaat ook vrijwel geheel uit gesloten bouwblokken, waarbij de voorzijde van de woning naar de straat is gekeerd. Het straatprofiel is als geheel van ruime omvang door de voorgevelrooilijnen die op enige afstand van de weg zijn gelegen. In het zuidwestelijk deel langs de autosnelweg is de bebouwing jonger, maar wat betreft stedenbouwkundige structuur nauwelijks afwijkend. Het gebied ten noorden van de Stationsstraat vertoont deels een verglijkbaar beeld, zij het dat in het meest westelijke deel rekening is gehouden met de autosnelweg als vormgevend element.
2.1.3 Groenstructuur
De historische ontwikkeling en de stedenbouwkundige denkbeelden uit verschillende periodes hebben niet alleen de bebouwingsstructuur, maar ook de groenstructuur bepaald. Het groen is (hiermee) enigszins ongelijk verdeeld in de buurten. Sommige delen van het plangebied beschikken duidelijk over meer groenelementen dan andere. Een en ander hangt vooral samen met de periode waarin de verschillende delen van het plangebied zijn bebouwd en de aandacht die er in die periode voor de aanleg van groen was.
In het oudste deel van Beek is er eigenlijk nauwelijks sprake van een groenstructuur. De bebouwing is hier in een vrijwel ononderbroken wand aan elkaar geschakeld en bovendien vrij dicht aan de straat gelegen. Ruimte voor groen is hierdoor nauwelijks aanwezig. Het groen in en rondom de oude kern beperkt zich in het algemeen tot straatbegeleiding en randgroen dan wel scheidend groen tussen de woongebieden. Hetzelfde geldt voor de Markt en directe omgeving, waar vooral de parkeerruimte domineert en groen slechts sporadisch aanwezig is.
In de Heirstraat en Van Sonsbeecklaan is er een duidelijke toename zichtbaar van groen, met name in de vorm van voortuintjes. Ook de woningen uit de jaren vijftig staan iets ruimer in het groen, door de kruispunten van straten, die ruim, min of meer pleinvormig, zijn opgezet.
In het noordelijk deel van het plangebied (tussen Prins Mauritslaan en Carmelstraat) is gestructureerd groen in voldoende mate aanwezig tussen de hoogbouw in de vorm van grasvelden, geflankeerd door struikgewas (plaatselijk) en bomen.
De belangrijkste groenstructuur in het oosten wordt gevormd door het parkje langs de Gundelfingenstraat, waar de Keutelbeek over een kleine afstand bovengronds stroomt. Dit parkje sluit aan op het groengebied rondom het dal van de Keutelbeek.
Het westelijk deel van de kern Beek heeft, door het straatprofiel met de voorgevelrooilijnen op redelijke afstand van de weg met voortuinen en bomen langs de straat, een overwegend groen karakter. De ruime vormgeving van de kruispunten versterkt dit beeld. In het gebied ten zuiden van de Stationsstraat wordt het openbaar groen met name aangetroffen in combinatie met de hoogbouw uit de vijftiger jaren. Het betreft formeel groen, veelal gras begeleid door laagblijvende struiken en bomen.
De bosschage tussen de Oranjesingel en het geluidsscherm langs de autosnelweg vult in feite een restruimte in. Opvallende elementen zijn de volkstuinen langs de autosnelweg.
2.1.4 Verkeersstructuur
De kern Beek is gelegen tussen de autosnelwegen A2 en A76 nabij het knooppunt Kerensheide. Via de Maastrichterlaan aan de zuidwestzijde van Beek en de Prins Mauritslaan aan de noordoostzijde is het plangebied op deze autosnelwegen en daarmee op het (inter-)nationale wegennet aangesloten. De Maastrichterlaan-Wolfeynde-Prins Mauritslaan maken daarnaast deel uit van de (oude) rijksweg Maastricht-Roermond, die in noordoostelijke richting goede ontsluitingsmogelijkheden biedt richting Geleen en Sittard enerzijds en Geulle anderzijds. De Raadhuisstraat-Brugstraat-Adsteeg en Wolfeynde-Stationsstraat maken deel uit van de oost/west-verbinding tussen Valkenburg-Schimmert enerzijds en Elsloo-Stein anderzijds. De Burgemeester Janssenstraat-Bourgognestraat en Heirstraat-Carmelstraat vormen de verbinding met Neerbeek (en Geleen-Zuid). Binnen het plangebied vormen de twee laatstgenoemde routes secundaire respectievelijk tertiaire ontsluitingswegen.
Kortom, het plangebied is goed ontsloten, zowel richting (inter)nationale autosnelwegen als regionale wegen.
Ten westen van het plangebied is de spoorlijn Maastricht-Eindhoven gelegen. Vanuit hier is Maastricht en Sittard middels een stoptrein te bereiken. Het station Beek-Elsloo is aan de andere zijde van de A2 en buiten het plangebied gelegen
2.2 Functionele Analyse
Functioneel gezien zijn de deelgebieden binnen het plangebied in belangrijke mate te kenschetsen als woonkernen, -wijken en buurten. Dit betekent overigens niet dat er functioneel gezien sprake is van uniformiteit. Binnen deze gebieden komen tevens andere functies/voorzieningen voor (zowel commercieel als niet-commercieel), veelal ondergeschikt aan de hoofdfunctie wonen, maar soms van substantiële omvang.
In het navolgende worden de meest voorkomende functies beschreven aan de hand van de in 2009 verrichtte inventarisatie. In paragraaf 2.3 Vertaling naar bestemmingsplanwordt toegelicht hoe deze functies zijn vertaald naar de bestemmingen conform de SVBP 2008 (nieuwe Wro). Hierbij hebben de vigerende bestemmingsplannnen als uitgangspunt gediend.
2.2.1 Wonen
Het plangebied kenmerkt zich door een woongebied met een grote variëteit aan woningtypologieen en daarme samenhangende soorten huishoudens. Er is in het algemeen sprake van grondgebonden eengezinshuurwoningen en -koopwoningen, veelal halfvrijstaand, soms vrijstaand of geschakeld. Daarnaast zijn er appartementencomplexen en flats gesiueerd in het plangebied. Voorts bevindt zich, een kleine woonwagenlocatie binnen het plangebied.
Het wonen binnen het plangebied is van goede kwaliteit. De verkeersintensiteiten zijn over het algemeen relatief laag, terwijl het plangebied toch goed ontsloten is. De kwaliteit van de woonomgeving wordt daarnaast onder andere bepaald door het groen, dat in het plangebied op straatniveau in redelijke mate voorhanden is. De meeste woongebieden (met name aan de rand van de kern) liggen op korte afstand van het buitengebied. De voorzieningen in het centrum van Beek zijn per fiets goed bereikbaar.
Het wonen binnen het plangebied is van redelijk tot goede kwaliteit. De woningen aan de Maastrichterlaan/Wolfeynde/Prins Mauritslaan en de Raadhuisstraat/Brugstraat zullen hinder ondervinden van het verkeer over deze belangrijke noord/zuid- en oost/west-routes. De overige straten in het plangebied zijn te beschouwen als woonstraten met een relatief lage verkeersintensiteit en daarmee samenhangend weinig overlast. De kwaliteit van de woonomgeving wordt daarnaast o.a. bepaald door de groenstructuur. Het groen is enigszins ongelijk verdeeld in de buurten. Sommige delen van het plangebied beschikken duidelijk over meer groenelementen dan andere.
2.2.2 Detailhandel
De detailhandel in het plangebied is (in combinatie met andere voorzieningen) met name geconcentreerd in het centrum van Beek: Markt en omgeving, Prins Mauritslaan, Wolfeynde, zuidelijk deel van de Burgemeester Janssenstraat en de Brugstraat. Daarnaast is er detailhandel gelegen nabij het Onze Lieve Vrouwenplein. Bij de begrenzing van het centrumgebied is uitgegaan van deze straten, waar de grootste clustering van centrumvoorzieningen heeft plaatsgevonden. De nadruk van de centrumactiviteiten ligt in het gebied rond de Markt. Daarnaast liggen er nog een aantal detailhandelsfuncties in het plangebied verspreid.
Het winkelcentrum Makado Beek vormt binnen de gemeente en de Westelijke Mijnstreek een aparte enclave, die los staat van de winkelvoorzieningen in het centrum. Dit winkelcentrum maakt géén onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Detailhandelsfuncties zijn in de kern Beek gecombineerd met andere functies die in een winkelcentrum thuishoren dan wel voorkomen. Zo is op de Markt en directe omgeving (centrumgebied) een aantal functies gelegen op het gebied van de zakelijke dienstverlening (o.a. banken, postkantoor), horeca en bedrijfjes (al dan niet gecombineerd met detailhandel). In het algemeen kan hier worden gesproken van winkelcentrumgebonden bedrijvigheid. Daarnaast is binnen het woongebied een aantal commerciële en niet-commerciële functies gelegen. De vestiging hiervan is vaak min of meer ad hoc tot stand gekomen.
2.2.3 Horeca
Horecavoorzieningen zijn met name gelegen in het centrumgebied (en directe omgeving), met uitzondering van twee cafés aan de Prins Mauritslaan (waarvan een een hotel betreft) en een friture aan de Hoolstraat. In het algemeen betreft het alleen horeca, zoals cafés, restaurants en een hotel.
Tevens is in het centrumgebied van de kern een speelhal gelegen.
2.2.4 Bedrijven
Evenals de detailhandel liggen de bedrijven redelijk verspreid over de kern Beek. Het betreft bedrijven van een verschillende samenstelling. In het algemeen kan gesteld worden dat het bedrijven zijn die, uit milieu-oogpunt, binnen een woonomgeving aanvaardbaar zijn. In de milieuvergunningen van de bedrijven (voor zover deze vergunningsplichting zijn) is aangegeven aan welke voorwaarden de bedrijven dienen te voldoen om geen overlast te veroorzaken ten opzicht van de woonomgeving. In paragraaf 4.2.3 Bedrijfs- en milieuhinder van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
2.2.5 Kantoren
Kantoren zijn hoofdzakelijk gevestigd in het centrumgebied. Het betreft daarbij vooral assurantiekantoren, banken en administratie-/accountantbureaus en een variëteit van andere functies op het gebied van de zakelijke dienstverlening.
Daarnaast liggen er enkele kantoorfuncties verspreid in de woonwijken, deze worden in dit geval onder de noemer "aan huis gebonden beroepen / -bedrijven" (zie paragraaf 2.2.6).
2.2.6 Aan huis gebonden beroepen / -bedrijven
Aan huis gebonden beroepen betreft een dienstverlenend beroep of praktijk; aan huis gebonden bedrijven is ambachtelijke bedrijfsactiviteit (maximaal milieucategorie 1 en 2) gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk.
Voor beide functies geldt dat de omvang van de activiteiten in een woning en daarbij behorende bijgebouwen zodanig is dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Een aan huis gebonden beroep dient een zodanige ruimtelijke uitwerking / uitstraling te hebben dat dit in overeenstemming is met de woonfunctie.
Beide typen functies komen verspreid in de kern Beek voor, en dan met name in het woongebied. Ze zijn deels gericht op de lichamelijke verzorging, deels op kantoorachtige activiteiten binnen de woonfunctie. De woonfunctie overweegt hierbij en het betreft geen detailhandel.
2.2.7 Maatschappelijk
Maatschappelijke functies zijn vanwege hun geringe plaatsgebondenheid gespreid gelegen in de kern Beek, veelal buiten het centrumgebied.
In grote lijnen zijn de bijzondere functies onder te verdelen in religieuze (drie kerken en een klooster), culturele/educatieve (openbare basisschool, muziekschool, kinderdagverblijf, bibliotheek, en een heemkundemuseum) en overige functies (woningstichting, fitnessstudio, uitvaartcentrum).
2.2.8 Agrarisch bedrijf
Binnen de kern Beek zijn een aantal agrarische en semi-agrarische bedrijven te vinden die van oudsher aanwezig zijn. Het gaat hier in vele gevallen om een boederijwoning met lichte bedrijfsactiviteiten. Zie voor een nadere beschrijving paragraaf 4.2.3 Bedrijfs-en milieuhinder.
2.2.9 Artsenpraktijk of medische voorzieningen algemeen
Deze medische voorzieningen, welke deels als beroep aan huis en deels als voorziening in de kern Beek voorkomen zijn met name gelegen in de omgeving van (het westen van) het centrum van de kern Beek.
Onder medische voorzieningen wordt verstaan: een apotheek, therapiecentrum, maatschappelijk/medisch centrum.
2.2.10 Recreatie
Langs de autosnelweg zijn aan de Bosserveldlaan volkstuinen gelegen.
2.2.11 Verkeer en parkeren
Autoverkeer
De wegenstructuur in de kern Beek is voornamelijk gericht op autoverkeer. De Maastrichterlaan-Wolfeynde-Prins Mauritslaan en de Brugstraat-Raadhuisstraat-Wolfeynde maken deel uit van de hoofdwegenstructuur van Beek. De Burgemeester Janssenstraat-Bourgognestraat en (in mindere mate) de Heirstraat-Carmelstraat zijn buurtverzamelstraten.
De overige wegen in de kern Beek hebben een woonstraatkarakter. De snelheid op deze wegen is vanwege de geringe lengte en de voorrangsstructuur (veel zijstraten) niet erg hoog.
Langzaam verkeer
Fietsverkeer dient in het algemeen gebruik te maken van dezelfde voorzieningen als het autoverkeer. Dit vormt meestal geen probleem. Alleen op de hoofdwegenstructuur zorgen de grote aantallen auto's soms voor gevaarlijke situaties, bijvoorbeeld bij het oversteken. Op de Maastrichterlaan zijn vrijliggende fietspaden en op de Stationsstraat aanliggende fietspaden aanwezig om de veiligheid van de fietsers te waarborgen.
De straten in de kern Beek zijn alle voorzien van trottoirs, waardoor de voetgangers geen hinder van het overige verkeer zullen ondervinden. Ook hier geldt dat gevaarlijke situaties zich met name zullen voordoen bij het oversteken (bijvoorbeeld aan de Maastrichterlaan en Prins Mauritslaan), hiervoor zijn echter op de meeste plekken voetgangersvoorzieningen aanwezig.
Parkeren
Het parkeren vindt in de kern Beek in meerdere vormen plaats. In het noordelijk woongebied (hoogbouw) is parkeren mogelijk op grotere parkeerterreinen of in garageboxen in de onderbouw. In het overige woongebied vindt parkeren plaats op het eigen terrein (garages, carports e.d.) of in de vorm van langsparkeren. In het centrum van de kern is parkeren met name mogelijk op de Markt, het Onze Lieve Vrouweplein en het gemeentehuis
Het Marktplein is in de huidige situatie daar vrijwel volledig op ingericht. Bij de buurtwinkels (Veldekelaan) is parkeerruimte op het voorliggende plein voorzien. Parkeren vindt in het overige centrumgebied plaats in de vorm van langsparkeren (met en zonder parkeerhavens). In de Raadhuisstraat en een deel van de Brugstraat is parkeren verboden.
2.2.12 Nieuwe ontwikkelingen
In deze actualisatie worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent echter niet dat er geen nieuwe ontwikkelingen op stapel staan. Er zijn een aantal toekomstige ontwikkeling zoals Proosdijveld en Carmelitessenklooster. Voor deze ontwikkelingen zal een aparte planologische procedure gevolgd moeten worden.
2.3 Vertaling Naar Bestemmingsplan
Alle geinventariseerde functies in het plangebied zijn vertaald naar bestemmingen. Hierbij is onderscheid gemaakt in een bestemming "Centrum" ten behoeve van het centrum van de kern, de bestemming "gemengd" voor de delen waar voorzieningen (zowel commercieel als niet commercieel) geclusterd buiten het cetrum van de kern voorkomen. De functies die (relatief) solitair in het plangebied zijn gelegen (aan huis gebonden beroepen / -bedrijven) zijn opgenomen in de bestemming wonen met, indien nodig, een specifieke aanduiding (indien de functie binnen het bouwvlak is gelegen, is dit toegestaan).
Een aantal functies zijn vertaald in verschillende bestemmingen, dit is afhankelijk van de locatie in het plangebied. Om die reden is er voor sommige gevallen gekozen voor een afwijkende bestemming dan SVBP 2008 voorschrijft. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een functie recreatie die in het centrum is gelegen, deze krijgt de bestemming 'Centrum' in plaats van 'Recreatie'.
De navolgende vigerende bestemmingen zijn van toepassing op de huidige situatie en zijn geactualiseerd aan de hand van de SVBP 2008 met IMRO 2008 (zie ook 1.2 Deopzet van het bestemmingsplan):
- Woondoeleinden
- Centrumdoeleinden 1
- Centrumdoeleinden 2
- Gemenge doeleinden
- Detailhandelsdoeleinden
- Bijzondere doeleinden
- Bedrijfsdoeleinden
- Verkeersdoeleinden
- Groenvoorzieningen
- Begraafplaats
- Gerioleerde watergang
- Doeleinden van openbaar nut
De vertaling van bovenstaande vigerende bestemmingen naar het SVBP2008 heeft als volgt plaatsgevonden:
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal het Rijksbeleid, Provinciaal beleid, Regionaal beleid en Gemeentelijk beleid worden belicht in het kader van dit bestemmingsplan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (op 27 februari 2006 in werking getreden) is een nota van het rijk, waarin de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland zijn vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen.
De nota heeft vier algemene doelen: versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten), krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land), waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden) en veiligheid (voorkoming van rampen).
In de nota staat 'ruimte voor ontwikkeling' centraal en gaat het kabinet uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Deze nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen participeren. Het accent verschuift van 'toelatingsplanologie' naar 'ontwikkelingsplanologie'. 'Ruimte voor ontwikkeling' betekent ook dat het rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn.
3.2.2 Nationaal Milieubeleidsplan-4 (NMP-4)
Op 8 juni 2001 is het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) door het kabinet vastgesteld. In het NMP4 is het doel gesteld om per 2030 de afwenteling van milieuproblemen, op volgende generaties en op mensen in arme landen, te stoppen. Dit kan worden bereikt door de grote milieuproblemen in clusters aan te pakken: energiehuishouding, biodiversiteit en hulpbronnen, milieudruk door de landbouw, stoffen, externe veiligheid, milieu en gezondheid en milieubeleid en de leefomgeving. Verandering kunnen worden georganiseerd via systeeminnovatie.
3.2.3 Duurzaam bouwen
Onder duurzaam bouwen, ook milieubewust of ecologisch bouwen genoemd, wordt verstaan:
'het op zodanige wijze bouwen en beheren van gebouwen dat de schade voor het milieu in alle stadia, van ontwerp tot sloop zoveel mogelijk beperkt blijft'.
Essentieel hierbij is de onderlinge verwevenheid van ruimtelijke schaalniveaus en bouw-sectoren. Bouwen zal in alle fasen van het bouwproces moeten gebeuren met een verantwoordelijkheid voor het milieu.
Tegen deze achtergrond is door het ministerie van VROM een aanpak geformuleerd die er op gericht is duurzaamheidaspecten een sterkere en op termijn vaste positie te geven in de besluitvorming over de inrichting van de gebouwde omgeving. Met dit plan, het zgn. “Plan van aanpak Duurzaam Bouwen” wordt een schaalsprong gemaakt van experimenten op het gebied van duurzaam en energiezuinig bouwen naar een meer stelselmatige toepassing van deze principes in de brede bouwstroom. Duurzaam en energiezuinig bouwen dient vanzelfsprekend te worden in zowel de woning- en utiliteitsbouw.
Reeds in de stedenbouwkundige planfase moet rekening gehouden worden met principes van duurzaam bouwen. Bebouwing kan op de zon worden gericht en belemmeringen door gebouwen onderling kunnen worden beperkt om zoveel mogelijk gebruik te kunnen maken van zonne-energie voor ruimte- en tapwaterverwarming. Ook wind- en geluidshinder kunnen hierdoor aanzienlijk worden beperkt. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met materialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat. Door te kiezen voor duurzame, milieuvriendelijke materialen (bijvoorbeeld geen hardhout, geen PVC) kan in een latere fase bij onderhoud, renovatie of sloop de hoeveelheid (niet te hergebruiken) afval zo klein mogelijk worden gehouden. Op buurtniveau kan worden bijgedragen aan het milieu door de aanplant van groen (zuurstofproductie), een goede openbaar vervoer- en langzaam verkeersstructuur en de ontmoediging van het autoverkeer.
Zie ook paragraaf 3.4.4 Convenant Duurzaam Bouwen verderop in dit hoofdstuk.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 POL 2006 (actualisaties 2008, 2009, 2010)
Op 22 september 2006 is een nieuw Provinciaal Omgevingsplan (POL) vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Vervolgens is het nieuwe POL op 1 december 2006 gepubliceerd en daarmee in plaats getreden van het tot dan toe vigerende POL uit 2001. In 2008, 2009 en 2010 is het POL op onderdelen geactualiseerd.
Het is hét beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg. Het POL 2006 is tevens aan te merken als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.2 Wro.
Het POL geeft aan dat de kwaliteit van de stedelijke milieus wordt afgemeten aan de intensiteit van het ruimtegebruik, het veelsoortig karakter van ontmoetingen (gericht op kennis, informatie, diensten en goederen), de inrichting van het publieke domein, de diversiteit van functies, de economische dynamiek en de culturele activiteit. Het POL is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg. Om tot een kwaliteitsregio Limburg te komen, moet worden behouden wat goed is en worden ontwikkeld wat nodig is.
De stedelijke gebieden in Limburg kennen een goede dooradering met robuuste groene, parkachtige voorzieningen en goed functionerende voorzieningen.
De rol van de provincie beperkt zich –naast het ondersteunen van programma's gericht op kwaliteitsverbetering– tot het bewerkstelligen van een goede spreiding van de meer strategische voorzieningen over de verschillende stedelijke kernen en gemeenten en het toezien op de waarborging van een goede groene en blauwe dooradering.
De ambitie van de provincie Limburg op het gebied van wonen is investeren in een aantrekkelijk woon -en leefklimaat en bijdragen aan het realiseren van voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plaats. Voor Limburg wordt zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opgave gezien. Hieraan moet worden voldaan op het niveau van de woningmarkten (via de regionale woonvisies). Speerpunten hierin zijn herstructurering, een goede inpassing van nieuwe woonlocaties, variatie in woonmilieu's, op doelgroepen gerichte nieuwbouwdifferentiatie en duurzaam bouwen. Herstructurering van de bestaande voorraad wordt steeds belangrijker. Nieuwe woningbouwlocaties moeten passen in de regionale behoefte aan woonmilieus. Inbreiding gaat daarbij voor uitbreiding. Nieuwe locaties moeten gemakkelijk aanhaken op bestaande wegen en zo mogelijk het openbaar vervoer. De situering van nieuwe woningen moet passen binnen het bundelings- en contourenbeleid. Voortdurende kwaliteitsverbetering is nodig.
Kaart Perspectieven
Ter beoordeling van toekomstige ontwikkelingen is de zogenaamde POL-kaart 'Perspectieven' vervaardigd welke onderscheid maakt in tien ruimtelijke perspectieven. Uit de uitsnede van de POL-kaart valt op te maken dat voor de projectlocatie perspectief P9: “Stedelijke bebouwing” en voor een klein deel in het zuiden perspectief P2 "Provinciale Ontwikkelingszone Groen" (POG) van toepassing zijn (zie onderstaande afbeelding).
De 'Stedelijke bebouwing' (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken geborgd.
De Provinciale Ontwikkelingszone Groen (P2)(POG) omvat vooral landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur en landschapselementen, ecologische verbindingszones, de beken met een specifiek ecologische functie (voor zover geen onderdeel van de EHS), hamsterkernleefgebieden, waterwingebieden met een natuurlijk karakter vanwege de waterbescherming en gronden die een natuurkarakter krijgen zoals bepaalde lopende ontgrondingen. Niet alle gronden binnen P2 veranderen in natuur. Binnen de POG komen op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor variërend van infrastructuur, landbouwgronden tot militaire terreinen, woningen en toeristische voorzieningen e.d. De begrenzing van de POG is geen harde of precieze lijn. Het gebied betreft het deel bij de Maastrichterlaan. Dit is reeds jaren dichte bebouwing en er is dus geen sprake is van ontwikkelling van natuur- en landschapswaarden.
Het plangebied is tevens gelegen binnen de grens “stedelijke dynamiek” (op een klein deel in het zuiden van het plangebied na, zie "uitzondering" verderop in deze paragraaf). Stedelijke dynamiek wordt omschreven als een continu proces van verandering en vernieuwing, intensief ruimtegebruik, samengaan van verschillende leefstijlen en een breed scala aan ontmoetingsplaatsen waar informatie, diensten en goederen worden uitgewisseld. Zeven stadsregio's (waaronder de Westelijke Mijnstreek waarbinnen dit plangebied is gelegen) krijgen ruimte voor opvang van de stedelijke dynamiek in de provincie. Daar is ruimte voor stedelijke milieus, daar ligt het accent bij het bieden van een gevarieerd cultuuraanbod en hoogwaardige voorzieningen.
Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van binnensteden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
Uitzondering
Tot slot wordt opgemerkt dat een klein deel van het plangebied gelegen is buiten de grens stedelijke dynamiek en een klein deel binnen de EHS.
Het Beeker tuincentrum is voor een deel gelegen buiten de grens stedelijk dynamiek. Het heeft een begrensd bouwvlak en heeft geen uitbreidingsmogelijkheden meer in het vigerende bestemmingsplan. Ook betreft het hier een bestaande situatie en wordt de bedrijvenbestemming niet uitgebreid, dus er is geen sprake van enige toepassing van het LKM.
Een klein deel van het plangebied is gelegen binnen de EHS (ter hoogte van de Molenberg / Keutelbeek). Ook hier geldt dat het om een vigerende groenbestemming gaat en er geen sprake is van een ontwikkeling aangezien dit een conserverend bestemmingsplan betreft.
Themakaarten Blauwe, Groene en Kristallen Waarden
Om bepaalde basiswaarden te beschermen en te versterken heeft de provincie een drietal kaarten ontwikkeld waarop deze basiswaarden aangeduid worden. Het betreft de kaarten: Blauwe Waarden, Groene Waarden en Kristallen Waarden. Op deze kaarten wordt het onderhavige plangebied niet specifiek aangeduid.
3.3.2 POL-aanvulling: verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering
De POL-aanvulling Verstelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering heeft de status van een structuurvisie (op grond van de Wro) en is vastgesteld op 18 december 2009 door Provinciale Staten. De POL-aanvulling bevat een aantal beleidsaanpassingen, die zich concentreren rond de thema's verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Deze aanpassingen zijn nodig omdat de aard of omvang van de problematiek verandert, omdat de rol van de Provincie verduidelijking of aanscherping verdient of als doorvertaling van gemaakte afspraken bijvoorbeeld met het rijk of met regio's.
Verstedelijking
Uit actuele bevolkingscijfers en -prognoses blijkt dat de bevolkingsdaling in Zuid-Limburg zich onverminderd voortzet, vanaf 2010 gaat ook de bevolking in Midden-Limburg dalen, in 2011 gevolgd door Noord-Limburg. De effecten van deze krimp worden in sommige regio's nu ook feitelijk zichtbaar. In Zuid-Limburg als geheel neemt de woningbehoefte vanaf 2014 af, Noord- en Midden-Limburg volgen later (2026/27). Daar staat een forse en kostbare herstructureringsopgave tegenover, vooral in de steden. Die combinatie maakt dat oude financieringsinstrumenten niet meer toereikend zijn. Voor een structurele aanpak van deze opgave zullen nieuwe, slimme instrumenten moeten worden ingezet. Het vraagt bovendien om een aanpak waarbij herstructurering en transformatie van bestaande woongebieden aan de ene kant en de ontwikkeling van nieuwe woningen aan de andere kant onlosmakelijk met elkaar verbonden worden, ondermeer door gebruik te maken van de waardecreatie en/of de mogelijkheden van kostenverevening tussen gebieden.
De Provincie ziet daarin nadrukkelijk een coördinerende en sturende rol voor zichzelf weggelegd. Die rol kan per regio verschillen. De markten voor woningen en bedrijfshuisvesting zijn immers (boven)regionaal. De Provincie wil die veranderende rol in de POL-aanvulling vastleggen, evenals de hoofdlijnen van de sturing op woningvoorraadontwikkeling en de aanpak van herstructurering en transformatie van woongebieden.
Gebiedsontwikkeling
Gebiedsontwikkeling is een aspect dat als een rode draad door de POL-aanvulling heen loopt. Het document bevat beleidsuitspraken over woningbouw buiten de contour, over ontwikkelingen in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Rijksbufferzones (allen niet van toepassing).
Kwaliteitsverbetering
Het streven naar Limburg als kwaliteitsregio is niet nieuw. Het heeft in POL2001 en POL2006 al veel aandacht gekregen. De POL-aanvulling is vooral gericht op een kwaliteitsslag in de in te zetten instrumenten. Zo zijn de afgelopen jaren een aantal nieuwe instrumenten ontwikkeld (zoals Ruimte voor Ruimte, BOM+ en VORm) die ertoe bijdragen dat economische ontwikkelingen in het landelijk gebied gepaard gaan met het versterken van de omgevingskwaliteit. Deze instrumenten zijn samengebracht onder één noemer, namelijk het Limburgs Kwaliteitsmenu. Tegelijkertijd wordt dit vernieuwde instrumentarium in handen gelegd van de gemeenten.
Bovengenoemde instrumenten zijn voor de ontwikkelingen in de kern Beek niet relevant.
Doelen
De doelen van de POL-aanvulling vallen als volgt samen te vatten:
- Provinciale regie en sturing op woningvoorraadontwikkeling.
- Provinciale regie en sturing op ontwikkeling werklocaties.
- Selectieve provinciale sturing op verstedelijkingsprocessen.
- Ruimte voor nieuwe clusters van bebouwing in landelijk gebied (“nee, tenzij”).
- Het verbinden van nieuwbouw of uitleglocaties met revitalisering en/of herstructurering (woongebieden, werklocaties, glastuinbouw).
- Selectieve provinciale sturing op gebiedsontwikkelingen.
- Verankeren en overdragen van het Limburgs Kwaliteitsmenu.
3.3.3 Aangescherpte formulering provinciaal belang
Om duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop de Provincie haar nieuwe bevoegdheden ingevolge de sinds 1 juli 2008 gewijzigde Wro inzet, geldt voor alle thema's dat op onderdelen de formulering van het provinciale belang aangescherpt wordt. Tot die bevoegdheden behoren de vaststelling van inpassingsplannen en het gebruik van aanwijzing en reactieve aanwijzing. In de POL-aanvulling nieuwe Wro uit december 2008 hebben Provinciale Staten uitgesproken om vooralsnog niet te kiezen voor het instrument van de ruimteverordening, maar via bestuurlijke afsprakenkaders met de gemeenten de doorwerking van rijks- én provinciale belangen in bestemmingsplannen te borgen.
Gebleken is, ondermeer bij de voorbereiding van deze afsprakenkaders ruimtelijke ordening, dat de formulering van provinciale belangen in sommige gevallen te algemeen is. Dat geldt in het bijzonder voor de omschrijving van het provinciaal belang op het schaalniveau van de POL-perspectieven, de POL-beleidsregio's, het stedelijk gebied en het landelijk gebied.
3.3.4 Nota Provinciaal erfgoedbeleid 2004
Het Provinciaal beleid op het gebied van archeologie is verwoord in de Nota provinciaal erfgoedbeleid uit 2004. In het POL2006 en de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg is dit beleid verder uitgewerkt. Met betrekking tot archeologie is in het POL2006 als uitgangspunt opgenomen dat het archeologische erfgoed in de oorspronkelijke vindplaats moet worden beschermd. Archeologisch vooronderzoek is verplicht binnen monumenten en binnen een straal van 50 meter rond bekende archeologische terreinen en vindplaatsen (zoals aangeduid op respectievelijk de Archeologische Monumenten Kaart Limburg en aangegeven in het archeologisch digitale systeem Archis) én in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische trefkans volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Uitgezonderd hiervan zijn plangebieden kleiner dan 2500 m2, tenzij deze binnen een straal van 50 meter van een archeologische vindplaats liggen.
Provinciale archeologische aandachtsgebieden
Als gevolg van de nieuwe Wro hoeft de provincie niet meer de bestemmingsplannen van gemeenten goed te keuren. Haar toetsende rol is hierdoor veranderd. De provincie geldt nu meer als overlegpartij. Om aan te geven over welke onderwerpen de provincie in verband met de toetsing van bestemmingsplannen overleg wil voeren, heeft zij deze belangen vooraf kenbaar gemaakt.
Ten aanzien van het aspect archeologie heeft de provincie Limburg haar belang gedefinieerd in de vorm van een aantal “Provinciale archeologische aandachtsgebieden”. Dit zijn representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een groot potentieel aan archeologische waarden. De provincie wil haar verantwoordelijkheid voor archeologie beperken tot deze aandachtgebieden. Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is niet gelegen in een dergelijk aandachtsgebied.
De gemeente Beek heeft een eigen beleid opgesteld waarin de uitgangspunten en randvoorwaarden op archeologisch gebied in kaart zijn gebracht en toegelicht. Dit zal worden belicht in paragraaf 3.5.4 Nota Archeologisch beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Regiovisie Westelijke Mijnstreek: "Ruimte voor nieuwe generaties"
Met de regiovisie geven de gemeenten Beek, Schinnen, Sittard-Geleen, Stein en Provincie Limburg duidelijkheid over hun visie en hun prioriteiten aan het Rijk, wat daarmee een krachtige uitnodiging aan het Rijk is om te participeren in de ontwikkelingen in de Westelijke Mijnstreek.
De visie is het resultaat van de regiodialoog Westelijke Mijnstreek die erop gericht is om een gezamenlijke regionale agenda te bepalen van projecten en initiatieven van bovenregionaal belang. Daarnaast was de geplande verbreding van de A2 tussen de knooppunten het Vonderen en Kerensheide een aanleiding om naar synergie te zoeken tussen die ontwikkeling en andere gewenste ontwikkelingen in het gebied. Een inspirerende en integrale visie op de duurzame ontwikkeling van deze A2-zone tussen Maasbracht en Beek moet de basis leggen voor een gezamenlijke aanpak van marktpartijen en overheden om belangrijke projecten in dit gebied in samenhang te ontwikkelen en zo de regio in sociaal, fysiek én economisch opzicht te versterken.
De regiovisie heeft niet primair tot doel om een nieuwe toekomst voor de regio uit te tekenen. De kracht van de regiovisie zit in het verscherpen van de visie, het vergroten van samenhang, het concretiseren van samenwerking, het creëren van focus en het versneld realiseren van belangrijke projecten.
In deze regiovisie is de visie van de Ontwikkelingsagenda Nationaal Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg verscherpt voor de Westelijke Mijnstreek. In de Ontwikkelingsagenda is vastgelegd dat het hoogtechnologische industriële cluster en sport in de Westelijke Mijnstreek onderscheidend zijn op de schaal van Zuid-Limburg. De regiovisie geeft hier een uitwerking aan.
Vanuit de Ontwikkelingsagenda van het Stedelijke Netwerk Zuid-Limburg en de Limburgagenda is gezamenlijke focus aangebracht in de vorm van vier speerpunten, te weten:
- Hoogtechnologische bedrijvigheid.
- Transformatie van de woningvoorraad.
- Ontwikkeling van de sportzone.
- Landschappelijke inpassing.
De belangrijkste opgaven voor Zuid-Limburg zijn:
- Innovative community: economische structuurversterking (incl. arbeidsmarkt); euregionale bereikbaarheid en mobiliteit; integrale gebiedsgerichte ontwikkeling.
- Work-Life Balance: culturele kwaliteit; Nationaal Landschap Zuid-Limburg; stedelijke kwaliteit.
3.4.2 Regionale woonvisie: "Wonen in de Westelijke Mijnstreek 2005-2010"
De gemeenten in de Westelijke Mijnstreek hebben in februari 2006 de regionale woonvisie “Wonen in de Westelijke Mijnstreek, uitgangspunten en voorwaarden 2005-2010” vastgesteld.
Deze woonvisie vormt de concrete uitwerking van de Provinciale Woonvisie Limburg voor de regio. De kern van de woonvisie komt neer op het aanbrengen van een bepaalde volgorde/onderverdeling in de bouwplannen.
Op basis van een bepaalde hardheid van bestaande/lopende plannen is een verdeling gemaakt in een basisprogramma (B=basis), een reserveprogramma (R=reserve) en een ambitieprogramma (A=ambitie).
B-programma.
Hierin zijn de plannen opgenomen, waaraan de gemeenten zich reeds op de een of andere wijze hebben verbonden. Deze plannen kunnen zonder meer worden uitgevoerd.
R-programma.
Deze dienen als achtervang voor plannen uit het B-programma. Dit betekent dat, mocht een plan uit het B-programma om wat voor reden dan ook niet doorgaan, een plan uit het R-programma hiervoor in de plaats kan treden. Verder kunnen de plannen uit het R-programma worden uitgevoerd, als het totale B-programma is uitgevoerd.
A-programma.
Deze plannen maken onderdeel uit van het locale woningbouwprogramma en bestaan uit een mix van harde(re) en zachte plannen en zijn gepland om in de nabije toekomst (wellicht) tot uitvoering te worden gebracht. Over deze plannen ligt nog een sluier van enige onzekerheid. Ook de plannen uit het A-programma kunnen worden ontwikkeld. Hiertoe moet aan een tweetal voorwaarden worden voldaan. Ten eerste moet de opgave uit het B-programma zijn volbracht en ten tweede moet het desbetreffende plan zowel kwantitatief als kwalitatief op regionaal niveau zijn afgestemd. Verder is in de regionale woonvisie vermeld dat het de bedoeling is om meer te sturen op kwaliteit. Voor de periode tot 2010 is dit echter in beperkte mate mogelijk, gelet op de genoemde hardheid van bepaalde plannen. Het daadwerkelijk sturen van plannen op kwaliteit zal daarom eerst aan de orde komen in de periode vanaf 2010. De nu voorliggende woonvisie moet dan ook meer worden gezien als een stuk dat betrekking heeft op de overbruggingsperiode tot aan 2010.
In het uitvoeringsprogramma voor de Westelijke Mijnstreek wordt de komende jaren nadrukkelijk ingezet op:
- Herstructurering.
- Wonen, Welzijn en Zorg.
- Stedelijk klimaat.
- Vitale kernen en dorpen.
- Behoud en uitbreiding van groen- en landschappelijke waarden.
3.4.3 Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek
Door de regiogemeenten is in 2007 gestart met het opstellen van een regionale Woonmilieuvisie Westelijke Mijnstreek. Deze strategische beleidsvisie is in mei 2008 vastgesteld door de deelnemende regiogemeenten.
Deze strategische visie formuleert het woonbeleid voor de periode tot aan de jaren 2020/2030, voor de Westelijke Mijnstreek als geheel en voor de 5 onderscheiden woonmilieus:
- 1. Centrum stedelijk wonen
Sterk stedelijk
Stadscentrum - 2. Stedelijk wonen
Stedelijk stadsdeel - 3. Suburbaan wonen
Matig stedelijk
Stadsrand en bij industrie - 4. Dorps wonen
landelijk grotere kernen - 5. Landelijk wonen
Zeer landelijk
Buurtschappen
Deze visie is een richtinggevend kader per woonmilieu. Het belangrijkste beleidsuitgangspunt uit de Woonmilievisie is één erbij, één eraf. De kwalitatieve doorvertaling van de visie naar de plannen en mogelijkheden binnen de woonmilieus is thans programmatisch vertaald in de sectorale structuurvisie Wonen (zal in het eerste kwartaal van 2011 worden vastgesteld door de raad). In dit bestemmingsplan zijn géén rechtstreekse bouwmogelijkheden opgenomen als gevolg van het feit dat er teveel nieuwbouw is gepland in de regio, weggezet tegen de verwachte bevolkingskrimp.
In deze visie worden zogenaamde 'Hotspots' in de regio aangewezen waar grotere ontwikkelingslocaties gesitueerd zijn. Het onderhavige plangebied is niet als een dergelijke 'hot spot' aangewezen. De visie geeft daarbij aan dat indien een locatie niet is opgenomen het wel een ontwikkelingslocatie kan betreffen, zij het kleiner van omvang.
De kern Beek wordt getypeerd als een suburbaan woonmilieu: “minder stedelijke elementen, kans voor excellente woonmilieus” (zie onderstaande afbeelding).
Dit wordt omschreven als het versterken van het suburbane karakter door vermindering van de stedelijke elementen, die zich thans nog in deze milieus voordoen. Waar mogelijk toevoegen exclusieve woonmilieus, met name ten behoeve van vestigers met een economische binding aan de regio of aan Zuidelijk Limburg. Voorzieningencentra binnen de suburbane milieus dienen versterkt te worden door middel van geëigende woonmilieus. Daarbij dienen de POL-contouren gerespecteerd te worden.
Wat betreft voorzieningen wordt aangeduid dat een verdunning van de woningdichtheid betekent dat aanwezige voorzieningen onder druk kunnen komen te staan. Evenals bij het stedelijk woonmilieu gaat het hier om slim verdunnen en concentraties nastreven van wonen en voorzieningen. Concreet betekent dit dat inspanningen minimaal gericht moeten zijn op het 'gezond' houden van de centra van de kernen Beek, Stein, Urmond, Elsloo, Born, Limbricht en Munster-Geleen. Dit geldt zowel voor commerciële als maatschappelijke voorzieningen. In de buurten kunnen dan aanvullend nog steunpunten gehandhaafd blijven (of samenvoegingen gerealiseerd worden), waarbij de nadruk ligt op welzijns- en zorgvoorzieningen. Bij de keuze voor de locaties ligt een koppeling met het woningbestand: voorzieningen situeren bij concentraties van (nultreden)woningen.
Basisregel is hier: kwaliteit (door concentratie en samenvoeging) en bereikbaarheid (maatregelen zodat minder mobiele mensen toch gebruik kunnen maken van voorzieningen) gaan voor nabijheid!
3.4.4 Convenant Duurzaam Bouwen
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen verkavelingen en ontsluitingen. ‘Zuinig ruimtegebruik’, ‘milieuvriendelijk, veilig en snel verkeer en vervoer’ en ‘natuur’ zullen bijvoorbeeld meer aandacht moeten krijgen. Andere aspecten waar in het kader van duurzame stedenbouw rekening mee gehouden moet worden zijn: het waterhuishoudingsysteem (duurzaam waterbeheer), de invloed van het plan op de omgeving en de bestaande waarden, natuur en landschapsstructuren en landschapselementen.
In dit kader is in gewestelijk verband de werkgroep Duurzaam Bouwen opgericht met als doel het beleid met betrekking tot dit onderwerp te formuleren en zodanig gestalte te geven, dat dit in de praktijk toepasbaar is. Hoofdthema hierbij is het opstellen van een convenant tussen gemeenten en bouwparticipanten, gericht op het daadwerkelijk toepassen van duurzaam bouwen in het bouwproces. Inmiddels is het Convenant Duurzaam Bouwen ondertekend door diverse partijen (waaronder de gemeente Beek), waarmee zij zich verplichten bij een (bouw)project de hierop van toepassing zijnde duurzaamheidmaatregelen uit het zogenaamde Basispakket uit te voeren.
Het Basispakket Duurzaam Bouwen omvat een selectie van duurzaamheidsmaatregelen, die volledig in overeenstemming zijn met de maatregelen uit de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Strategische visie “Ondernemend Beek: veelzijdig en vitaal in zuid-limburg”
Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad de strategische toekomstvisie van de gemeente vastgesteld. Deze toekomstvisie beschrijft in hoofdlijnen de ambities en speerpunten van beleid tot 2030.
Samengevat gaat Beek zich in de komende jaren tot 2030 in hoofdlijnen richten op de volgende ambities en speerpunten die 2-jaarlijks nader uitgewerkt en geactualiseerd worden in uitvoeringsplannen, beginnend in het voorjaar 2011:
- Het actief stimuleren van bedrijvigheid en het ondernemersklimaat en daarmee de regionale economie. Hierbij worden grootschalige bedrijven gefaciliteerd om zich te vestigen bij de luchthaven en het bijbehorend bedrijventerrein BMAA of op een van de andere bedrijventerreinen.
- (Startende) MKB ondernemers worden gefaciliteerd om kleinschalige bedrijvigheid passend in de kernen te vestigen in de kernen. Het betreft hierbij niet alleen kleine winkels en ambachtelijke bedrijvigheid maar ook ondernemers in de maatschappelijke zorg of andersoortige voorzieningen die de leefbaarheid in de kern vergroten en er voor kunnen zorgen dat inwoners langer in hun ver-trouwde buurt kunnen blijven wonen.
- Het centrum van Beek moet naast een gevarieerd winkelaanbod tevens een aanbod krijgen voor ontmoeting en vertier om zodoende de levendigheid en de gezelligheid van het centrum te ver-sterken.
- De bereikbaarheid van en in Beek moet in stand gehouden worden en zo mogelijk verbeterd.
- Geen grootschalige recreatievoorzieningen in Beek maar uitsluitend kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen worden gefaciliteerd.
- Het woon-en leefklimaat wordt zodanig versterkt dat dit voor alle leeftijdsgroepen en voor zowel de huidige als toekomstige nieuwe inwoners aantrekkelijk is, waarbij kwaliteit boven kwantiteit gaat en groen in de leefomgeving een belangrijk uitgangspunt is.
- Het landelijke karakter van het buitengebied wordt behouden en versterkt, waarbij samenwerking met en het faciliteren van agrariërs belangrijk is.
- Cultureel-maatschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen, sportvoorzieningen en de-tailhandelsvoorzieningen moeten binnen de gemeente bereikbaar zijn, maar niet noodzakelijk in elke kern. Het op termijn clusteren van voorzieningen op één locatie en multifunctioneel gebruik van voorzieningen is hiervoor noodzakelijk.
- Inwoners worden gestimuleerd en gefaciliteerd om actief te participeren in de samenleving, o.a. op het gebied van mantelzorg en vrijwilligerswerk.
- Sportontwikkelingen, in het bijzonder op het gebied van gehandicapten, chronisch zieken en seni-oren, worden gestimuleerd.
- Ingezet wordt op een klantgerichte effectieve dienstverlening richting de burgers waarbij de gemeente een betrouwbare partner en een facilitator is die zowel vraaggericht als aanbodgericht handelt.
Bovenstaande ambities en speerpunten zullen gerealiseerd worden door middel van een proactieve rol in de regio en in een open dialoog tussen gemeente en inwoners, waarbij duurzaamheid een belangrijke kernwaarde is.
3.5.2 Waterplan
Het Waterplan (augustus 2007) stelt eisen aan de kwaliteit en kwantiteit van ons Beekse water. Die eisen komen voort uit Europese en nationale richtlijnen, zoals de Kaderrichtlijn Water en het Waterbeheer 21e eeuw.
De aandacht voor water neemt toe. Niet alleen neemt de intensiteit van de regenbuien toe als gevolg van klimaatsveranderingen, ook de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater staat onder de aandacht. De inrichting en beheer van het watersysteem is een gezamenlijke taak van gemeente en waterschap. Beide partijen hebben daarin hun eigen verantwoordelijkheid, maar afstemming tussen de partijen ligt voor de hand. Het waterplan heeft tot doel een gezamenlijke visie op te stellen voor de inrichting en het beheer van het water in Beek.
Het waterplan heeft geen wettelijke status maar is een afspraak tussen gemeente en waterschap. Beide partijen stellen het plan bestuurlijk vast en het waterplan krijgt daardoor wel degelijk status. In het waterplan is een concreet maatregelenprogramma opgenomen voor de komende vijf jaar met een doorzicht tot 2027, de peildatum van de KRW.
In het Waterplan Beek is het vigerende beleid van zowel Rijk, Provincie, waterschap als gemeente beschreven. Belangrijk daarbij is de verantwoordelijkheid van de gemeente voor de ontwatering van het stedelijk gebied en de taak van het waterschap om het af te voeren regen- en afvalwater te ontvangen. Het verbeteren van de waterkwaliteit is een gezamenlijke missie.
Verdeeld over een aantal thema’s is in het Waterplan een beeld geschetst van het toekomstig watersysteem in Beek. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn dat:
- water geen gevaar oplevert;
- het watersysteem geschikt is voor de functies die het moet vervullen;
- alle elementen van het watersysteem in samenhang worden beschouwd;
- water een grotere rol krijgt in ruimtelijke ontwikkelingen;
- iedereen zijn steentje bijdraagt.
Om het toekomstbeeld te bereiken is een scala aan maatregelen nodig. In het rapport zijn deze maatregelen benoemd, voorzien van een globale kostenindicatie en uitvoeringsperiode.
Om water in bebouwde leefomgeving vorm te geven wordt niet alleen de verplichte watertoets gevolgd, maar wordt tevens de handhaving hiervan verbeterd. Om regenwater op een gestructureerde wijze uit het stedelijke gebied af te voeren wordt een waterstructuurkaart opgesteld. Stedelijk grondwater krijgt meer aandacht door het in beeld brengen van grondwateroverlastlocaties, het formuleren van maatregelen, het instellen van een grondwatermeetnet en een grondwaterloket. Afkoppelen van verhard oppervlak blijft een aandachtspunt. Daar waar kansen zich voordoen wordt meegelift met ruimtelijke ingrepen. Daarnaast biedt het ontkluizen van beken (onder andere de Keutelbeek) mogelijkheden om regenwater in te zamelen en af te voeren. Om de kansen voor afkoppelen inzichtelijk te maken wordt een afkoppelkansenkaart opgesteld.
In de Waterparagraaf van dit bestemmingsplan zal nader worden ingegaan op het aspect water binnen het plangebied.
3.5.3 Welstandsnota
Bouwplannen dienen te voldoen aan redelijke eisen van welstand en moeten in relatie tot hun omgeving een redelijke vormgeving hebben. De welstandscommissie van de gemeente Beek toetst alle nieuwbouwplannen en grotere uitbreidingen hierop. De toetsingscriteria staan verwoord in de Welstandsnota Beek 2010. Voor een aantal licht bouwvergunningplichtige bouwwerken gelden sneltoetscriteria, die de initiatiefnemer vooraf zo veel mogelijk duidelijkheid moeten geven over de aanvaardbaarheid van het plan vanuit het oogpunt van welstand.
Deze Welstandsnota bestaat uit drie delen:
Deel A bevat de context van totstandkoming en de uitleg van de beoordeling van bouwplannen.
Deel B gaat in op de welstandsbeoordeling, de gehanteerde criteria en het gewicht ervan voor de te onderscheiden deelgebieden.
Deel C bevat het reclamebeleid, de monumentenlijst, de verordeningen en werkwijze van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit en de kaarten van de karakteristieke, beeldbepalende en beeldondersteunende panden.
Het grondgebied van de gemeente Beek is verdeeld in vijf herkenbare gebiedstypen. De verschillen van typering geven aanleiding tot een verschil in de wijze van welstandsbeoordeling.
Vervolgens is er een verdere indeling gemaakt in verschillende gebiedstypen waar aan
de welstandsniveaus gekoppeld zijn. Deze indeling is voor Beek als volgt:
Voor deze gebiedstypen en welstandsniveaus zijn tenslotte de gebiedsgerichte criteria geformuleerd. Er is voor gekozen zogenaamde “relatieve” te gebruiken die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn en een nadere oordeelsvorming vragen door de welstandscommissie en burgemeester en wethouders. Complementair aan deze criteria zijn de gebiedsomschrijvingen en de welstandsvisie die per gebied en per gemeente gegeven zullen worden.
3.5.4 Nota Archeologisch beleid
Met de inwerkingtreding van de wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) sinds 1 september 2007 heeft de gemeente Beek een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief.
Een verantwoord beheer van het archeologisch bodemarchief in de gemeente kan niet zonder een gedegen inzicht in de ligging van alle bekende archeologische waarden en verwachtingen. Daartoe is de archeologische beleidskaart gemaakt, bestaande uit de archeologische verwachtingskaart en de archeologische beleidsadvieskaart. De Archeologische Verwachtingskaart geeft, op basis van een analyse van landschappelijke en archeologische informatie, een vlakdekkend overzicht van alle bekende en verwachte archeologische waarden op het grondgebied van de gemeente Beek. Zes soorten archeologische gebieden zijn hierbij te onderscheiden. Op de Archeologische Beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende archeologische gebieden beleidsadviezen gekoppeld. Voor de verwachtingsgebieden (categorie 1-4) en de gebieden met bekende waarden (categorie 5 en 6) moeten de initiatiefnemers van toekomstige bodemingrepen verplicht onderzoek (laten) uitvoeren naar de archeologische waarde van het terrein.
Door de Wamz heeft de gemeente een uitbreiding van haar takenpakket, dat bestaat uit beoordeling onderzoeksverplichting, beoordeling rapportage en vaststellen vervolgacties of vrijstelling, selectiebesluit en toetsen Programma van Eisen.
Met behulp van het ‘Stappenplan Archeologie in de gemeentelijke RO’ kan de ‘beoordeling onderzoeksverplichting’ worden uitgevoerd.
3.5.5 Kadernota Klimaatbeleid gemeente Beek 2009-2012
Wereldwijd is er inmiddels veel aandacht voor het klimaat en klimaatbeleid. Ook vanuit het Beekse college(programma) is er nadrukkelijk aandacht voor klimaatbeleid als bijdrage aan een duurzaam leefbaar Beek. De gemeenteraad van Beek heeft eind september 2008 bovendien bepaald dat de gemeente Beek voortaan Millennium gemeente is. De gemeente Beek wil haar bijdrage aan de Millenniumdoelenmet name via de pijlers internationale samenwerking, klimaatbeleid en inkoop realiseren. Het klimaatbeleid draagt daarbij vooral bij aan Millenniumdoel 7: Er leven meer mensen in een duurzaam milieu.
Ambitie
Beleidsmatig wil de gemeente Beek met een veelzijdig pakket aan concrete maatregelen een ‘actieve, deels voorlopende’ gemeente zijn voor wat betreft klimaatbeleid (gebaseerd op de normen uit de 'Prestatiekaart'). Energiebesparing en het stimuleren van het gebruik van duurzame energiebronnen staan daarbij centraal.
Bovendien heeft de gemeente Beek het ‘Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011’ mee ondertekend. De hoofddoelstellingen daarvan zijn een reductie van de uitstoot van broeikasgassen van 30% in 2020 ten opzichte van 1990, een energiebesparing van 2% per jaar en een aandeel van hernieuwbare energiebronnen van 20% in 2020.
Activiteiten
De gemeente Beek is voornemens om in de periode 2009-2012 op basis van deze kadernota onderstaande lokale klimaatactiviteiten uit te voeren. De hieronder genoemde activiteiten betreffen een samenvatting van de voor dit bestemmingsplan relevante maatregelen uit hoofdstuk 3 van deze nota. Met de uitvoering van deze activiteiten wordt enige flexibiliteit betracht aangezien het beleidsveld erg in beweging is.
Voor CO2-reductie in woningen zet de gemeente Beek in op:
- W.b. bestaande (koop)woningen stimuleren van duurzaam en energiezuinig (ver)bouwen door een adequate informatieverstrekking / loketfunctie aan particulieren.
- Prestatieafspraken over energiebesparing e.d. met woningbouwcorporaties.
- Stimuleren energiebesparing voor en door minima.
- Energieneutrale/-arme nieuwbouw in (o.a.) Proosdijveld en op het Segmentterrein.
- Onderzoek naar en zo nodig en mogelijk mede opzetten en toepassen van financiële constructies voor particulieren en non-profit organisaties met het oog op het verlagen van de financiële drempel om energiebesparende maatregelen toe te passen (bijvoorbeeld via een revolverend fonds).
- Toetsen van energiezuinige bouw op de bouwplaats bij proefprojecten in Proosdijveld (voormalig terrein Groenewald en OLV-plein) en voormalig terrein Segment.
- Opzetten van een klimaatprijs voor duurzaam ondernemen en duurzaam (ver)bouwen.
- Inwoners, w.o. jongeren, enthousiasmeren voor het (lokale) klimaatbeleid en milieuvriendelijk gedrag (bijvoorbeeld via stimuleren deelname aan klimaatstraatfeest, warme truiendag, week van de vooruitgang of nacht van de nacht).
Voor energiebesparing in utiliteitsgebouwen zoals sportaccommodaties en scholen zet de gemeente Beek in op:
- Bij een renovatie van sportcomplex De Haamen komen tot verbetering van het energielabel met minimaal één categorie.
- Stimuleren van energiebesparende maatregelen in scholen en sportaccommodaties via de Limburgse Energie Subsidie en maatwerk.
Voor energiebesparingen binnen de bedrijven in Beek, zet de gemeente Beek in op:
- Informatieverstrekking aan en overleg met bedrijven over energiebesparing e.d.
- Duurzame ontwikkeling en exploitatie van bedrijventerreinen (i.c. BMAA-Oost).
- Handhaving op basis van de Wet milieubeheer.
- Stimuleren CO2-compensatie door ondernemers in de gemeente Beek zelf.
3.5.6 Vigerende bestemmingsplannen
De volgende vigerende bestemmingsplannen zijn op het plangebied van toepassing:
- Bestemmingsplan Kern Beek, vastgesteld op 10 februari 2000
- Bestemmingsplan Beek oost, vastgesteld op 21 februari 2002
- Bestemmingsplan Beek zuid, vastgesteld op 23 januari 2003
- Bestemmingsplan Beek west, vastgesteld op 21 februari 2002
Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten
4.1 Kwaliteitshandhaving
Het bestemmingsplan Kern Beek biedt een juridische regeling voor een gebied met een relatief lage dynamiek. Wat binnen de bestemmingsplanperiode aan het plangebied wordt toegevoegd of gewijzigd, zal van geringe omvang zijn en dient met name om de stedenbouwkundige en functionele structuur af te bouwen of te verbeteren. Het gebied in de huidige situatie bezit bepaalde kwaliteiten. De stedenbouwkundige-, voorzieningen-, groen-, en verkeersstructuur zijn zodanig, dat wonen en verblijven hier in het algemeen als aangenaam kunnen worden beschouwd.
Uitgangspunt is het kwaliteitsniveau dat aanwezig is te handhaven. Het bestemmingsplan is een instrument dat aan de handhaving van de bestaande kwaliteiten kan bijdragen. Daarnaast speelt het plan een belangrijke rol als instrument in de voorwaardenscheppende sfeer, om deze kwaliteiten te verhogen. Het betreft een beheersplan, daarom is voor het totale plangebied gekozen voor een juridische regeling die aangeeft hoe de hoofdopzet van de ruimtelijke en functionele structuur in stand wordt gehouden en binnen welke kaders het mogelijk is veranderingen hierin aan te brengen. De stedenbouwkundige hoofdstructuur dient ongewijzigd te blijven. Binnen het plangebied zal de nadruk liggen op het beheer van de bestaande (woning)voorraad.
Niet alle ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen in bestemmingsplantechnisch opzicht worden vertaald of gestuurd. Voor bepaalde ontwikkelingen, bijvoorbeeld op sociaal gebied vormt het bestemmingsplan niet het juiste kader. Handhaving van de draagkracht van voorzieningen zal in mindere mate plaatsvinden via nieuwbouw van woningen. Doorstroming binnen de bestaande woningvoorraad in het totale plangebied ter bevordering van een evenwichtiger bevolkingssamenstelling biedt wat dit betreft wellicht meer perspectieven. Bij de kwalitatieve invulling van woningbouwlocaties in het plangebied dient rekening te worden gehouden met de toekomstige samenstelling van de bevolking. Doorstroming binnen de voorraad is daarom een belangrijk uitgangspunt. De potentiële woningbouwlocaties in de kern zijn van relatief geringe omvang en in principe is géén rechtstreekse woningbouw mogelijk.
Bijzondere voorzieningen die in het plangebied voorkomen (scholen, gemeenschapshuizen, bejaardencentra, kerken et cetera) worden als zodanig in het plan opgenomen, omdat er vanuit wordt gegaan dat deze binnen de planperiode, als deel van het totaal voorzieningenpakket op de huidige locatie, blijven bestaan.
4.2 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.2.1 Geluid
Luchtverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen het geluidinvloedgebied van de luchthaven Maastricht- Aachen-Airport. Hierbij is een deel van het plangebied gelegen tussen de 35 en 40 Ke-contour. Deze contour is met name van belang voor de woningbouw. Uit deze contour vloeit geen bouwverbod meer voort. Voor te ontwikkelen woningbouw en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de 35 Ke-contour dient wel aan bepaalde voorwaarden te worden voldaan (het betreft een deel van in het plangebied in het zuiden). De 35 Ke-contour is aangeduid (luchtvaartverkeerzone) in de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Nieuwbouw binnen deze contouren is mogelijk indien isolatie conform Ke-regels geschiedt op basis van de Ke-geluidsbelasting. Zo dient aan de voorkeursgrenswaarden te worden voldaan dan wel aan de door de Minister van VROM vast te stellen hogere grenswaarden. Voorts dient de isolatie van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen te geschieden conform Ke-regels op basis van de Ke-geluidsbelasting zoals aangegeven door de aanloopcontour.
Wegverkeerlawaai
Een aantal wegen binnen het plangebied hebben een zodanige intensiteit dat er sprake is van zoneplichtigheid. Dit betekent dat, indien binnen de theoretisch bepaalde geluidszone langs deze wegen geluidsgevoelige functies (met name wonen) worden geprojecteerd, een akoestisch onderzoek moet plaats vinden om het juiste geluidsniveau ten aanzien van deze functies te kunnen vaststellen. De werkelijke geluidswaarde bepaalt of er al dan niet gebouwd mag worden en of dit rechtstreeks of na vaststelling van een hogere geluidswaarde door Gedeputeerde Staten mag plaatsvinden. Het verlenen van een hogere waarde hangt veelal samen met het nemen van maatregelen (zoals isolatie of het situeren van geluidsgevoelige ruimtes aan de achterzijde van de woning) om het geluidsniveau binnen de woning beneden het maximale geluidsniveau van 33 dB te houden.
De Maastrichterlaan-Wolfeynde-Prins Mauritslaan gelegen in het plangebied behoort tot het stedelijk gebied van Beek en zijn zoneplichtig (hoge etmaalintensiteit). Hetzelfde geldt voor de Raadhuisstraat. De Brugstraat die eveneens in het plangebied ligt heeft een lagere maar toch nog substantiële etmaalintensiteit. De overige wegen binnen het plangebied hebben of een lage etmaalintensiteit danwel een 30 km/uur-regime en hebben geen zone. Dit betekent echter niet dat deze wegen niet onderzoeksplichtig zijn. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde aangevraagd of verleend worden, omdat ze geen zone hebben. Vanuit de ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Bij nieuwbouw van woningen en reconstructie van wegen zal altijd getoetst moeten worden aan de wettelijke eisen voor het binnenniveau, te weten 33 dB (in een enkel geval geldt een eis van 43 dB voor het binnenniveau, zie artikel 3.1 bouwbesluit). Dit betekent dat ook voor 30 km/uur wegen een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, indien de geluidbelasting op de gevel mogelijk meer dan 53 dB zal bedragen.
Dit bestemmingsplan betreft een beheersplan, nieuwe rechtstreekse bouwmogelijkheden worden niet mogelijk gemaakt. Derhalve is nader akoestisch onderzoek in dit kader niet noodzakelijk. Indien zich in de toekomst binnen het plangebied nieuwe situaties voordoen ten aanzien van geluidhindergevoelige functies, dient in het kader van het bestemmingsplan te worden bezien of dit binnen de wettelijke normen ten aanzien van de akoestische situatie mogelijk is.
Bedrijfslawaai
Volgens de integrale zonering van Chemelot is het grootste deel van het plangebied in de huidige situatie gelegen binnen de 50 dB(A) en 55 dB(A) geluidcontour (inclusief afscherming woonkernen) en een klein deel in het noorden van het plangebied tussen de 55 dB(a) contour en de 60 dB(A)contour. In klein deel in het zuidoosten van het plangebied valt buiten de 50 dB(A) contour.
Tussen de 55 dB(A) en 60 dB(A) saneringscontour kan zonder geluidsafschermende maatregelen niet meer gebouwd worden en tussen de 50 en 55 dB(A) dient ontheffing bij de betreffende gemeente te worden aangevraagd voor woningbouw (in dit geval is dit de IMD Beek-Nuth-Stein). Buiten de 50 dB(A)-contour zijn geen woningbouwbeperkingen.
Een aanduiding geluidzone - industrie is opgenomen in dit bestemmingsplan.
Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt dat dit plan het karakter heeft van een beheerplan. Dit betekent dat de bestaande bestemmingen, bebouwing en functies in het gebied gehandhaafd worden en overeenkomstig de huidige situatie geregeld worden in het bestemmingsplan. Om deze redenen is er geen noodzaak om akoestisch onderzoek uit te voeren.
4.2.2 Lucht
Nieuwe Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.
Uitvoeringsregels
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:
- Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
- Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
- Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
- Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).
In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de NSL is de nibm (“niet in betekende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aangezien er in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling maar slechts het actualiseren van de bestaande situatie is nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
4.2.3 Bedrijfs- en milieuhinder
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. In het kader van het ruimtelijke beleid is de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering"een hulpmiddel bij de invulling van de beleidsvrijheid teneinde (door gemotiveerd toepassen) te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Belangrijke aspecten zijn richtafstanden, omgevingstypen en functiemenging.
De Wet milieubeheer stelt normen voor de bedrijfsvoering van inrichtingen in relatie tot hun omgeving. In het bestemmingsplan worden regels gesteld met betrekking tot bestaande bedrijvigheid en nieuwe bedrijvigheid welke zich, ter plaatse van deze bestaande bedrijvigheid, mag vestigen. In beide gevallen dient bezien te worden of deze bedrijvigheid geen belemmerende werking heeft op de bestaande woningen in en buiten het plangebied.
Om te bepalen of bepaalde nieuwe bedrijven in het plangebied vanuit het oogpunt van milieuhinder toelaatbaar zijn, wordt voor de eerste toetsing in het bestemmingsplan en voor de zonering van het terrein gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het is aan de gemeente zelf om te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten in een specifiek gebied toelaatbaar zijn en welke 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' wordt toegepast.
Deze Staat is gebaseerd op de “richtafstandenlijsten voor milieubelastende activiteiten” uit de herziene uitgave 2009 van de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG. Het vormt een eerste toets of vestiging van een bedrijf van een bepaald bedrijfstype toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of de milieuvergunningen bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en derhalve al dan niet toelaatbaar is.
Voor milieubelastende activiteiten (gerangschikt naar SBI-code) zijn in de VNG-handreiking richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
Daarnaast bestaan er de milieucategorieen 5.1, 5.2, 5.3 en 6
Bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen van deze bedrijven steeds moeten worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. De eisen die in het kader van de milieuwetgeving aan bovengenoemde bedrijven zijn gesteld ter beperking van verontreiniging in van lucht en bodem en door geluid-, trilling- en stankhinder, zijn dusdanig dat in principe geen gevaar, schade of hinder voor de huidige of toekomstige (woon)functies in dit gebied is te verwachten.
In de kern van Beek bevindt zich binnen het plangebied een aantal bedrijven dat volgens de milieucategorisering van de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) onder de milieucategorie 3 valt. Op basis van de milieuwetgeving mogen genoemde bedrijven een maximale hindercirkel hebben ter grootte van de afstand tot de op het moment van vergunningverlening dichtstbijzijnde woning, tot een maximum van 50 m.
Naast de genoemde bedrijfsmatige bebouwing is er tevens sprake van een aantal agrarische, semi-agrarische bedrijven en hobbyboeren in het plangebied.
In het Besluit landbouw milieubeheer uit 2006 een afstandsnormering opgenomen op basis van de (met name stank) overlast die een bedrijf kan veroorzaken. In dit geval betreft het agrarische bedrijven binnen de bebouwde kom. Binnen de milieucirkel kan zolang deze aanwezig is geen hindergevoelige bebouwing (wonen) worden gerealiseerd. De omvang van deze cirkels speelt een belangrijke rol bij de invulling van potentiële woningbouwlocaties. Binnen de stankcirkel van de bedrijven, kan zolang de cirkel aanwezig is geen hindergevoelige bebouwing (met name wonen) worden gerealiseerd. Voor potentiële woningbouwlocaties binnen de milieucirkel van een agrarisch bedrijf geldt dat eerst indien de agrarische bedrijfsvoering staakt, of maatregelen worden genomen om de milieucirkel te verkleinen of op te heffen gebouwd kan worden.
Binnen het plangebied zijn de volgende (agrarische) bedrijven gelegen:
- Burgemeester Janssenstraat 47, 47a
- Stegen 3
Bedrijven en agrariers buiten het plangebied
Voor (agrarische) bedrijven buiten het plangebied geldt hetzelfde als voor (agrarische) bedrijven binne het plangebied: bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen steeds dienen te worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. Het gaat hier met name om de milieucirkels van de bedrijven op bedrijventerrein Beeker Hoek (ten noordwesten van het plangebied) die, volgens de milieucategorisering van de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering", de grenzen van het plangebied overschreiden.
4.2.4 Bodem
Om bebouwing in het plangebied te kunnen realiseren is inzicht noodzakelijk in de mogelijke verontreiniging van de bouwlocaties en dient een verkennend bodemonderzoek plaats te vinden (en indien noodzakelijk de bodem gesaneerd te worden). Dit onderzoek moet uitwijzen of de milieuhygiënische situatie van de bodem zodanig is dat zonder bezwaren gebouwd kan worden.
Er bestaat één bouwlocatie in het plangebied zijn die geregeld zal worden middels een wijzigingsbevoegdheid (zie verbeelding). Pas wanneer van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt om de potentiële woningbouwlocaties in te vullen dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Daarnaast is het altijd mogelijk dat bepaalde kleinere invullingen (spontane bouwplanontwikkelingen) plaatsvinden of dat er een functiewijziging van bepaalde gronden en of gebouwen plaatsvindt. Op dat moment zal inzicht moeten bestaan in de kwaliteit van de bodem. Een en ander is binnen de gemeentelijke bouwverordening geregeld.
4.2.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevraarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans aan dat iemand die voortdurend op een bepaalde plaats onbeschermd zou verblijven, ten gevolge van enig ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen om het leven komt. Dit risico wordt weergegeven in zogenaamde iso-risicocontouren op een topografische kaart. De contouren verbinden de plaatsen waar de kans op overlijden een zelfde waarde heeft.
De plaatsen met gelijke kansen van 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 (kans op overlijden per jaar) zijn door lijnen met elkaar verbonden. De PR 10-6 contour is de wettelijke norm waaraan getoetst dient te worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) van een activiteit is de verzameling van gegevens over kansen per jaar (F) en het aantal slachtoffers (N) van mogelijke ongelukken met die activiteit gedurende een jaar voor een bepaalde bevolkingsgroep. Meestal beschouwt men als groep alle omwonenden die mogelijkerwijs door een ongeluk met die activiteit kunnen worden getroffen. Het groepsrisico wordt gepresenteerd in een grafiek; de FN-curve. Dit groepsrisico is derhalve de sommatie van alle risico's a.g.v. de totale locatie, waarbij verschillende bevolkingsgroepen op de verschillende plaatsen rondom een inrichting / vervoer zijn betrokken.
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen en Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In 2004 is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) in werking getreden. Dit is van toepassing voor inrichtingen, die in het kader van de Wet Milieubeheer een vergunning nodig hebben, maar ook op bestemmingsplannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
In het BEVI zijn de waarden voor het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico wettelijk verankerd. Voor het Plaatsgebonden Risico houdt dit in dat nieuwe kwetsbare bestemmingen niet binnen de 10-6 contour gebouwd mogen worden. PR is in het BEVI een grenswaarde, ook voor bestaande situaties en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor het Groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde, maar tevens een Verantwoordingsplicht, waarbij elke toename van het Groepsrisico gemotiveerd dient te worden.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen en sluit zoveel als mogelijk is aan op het BEVI.
Risico inventarisatie
Uit de risicokaart van de provincie Limburg blijkt dat binnen het plangebied één risiscodragend object aanwezig is. Daarnaast zijn er enkele risicodragende objecten in de (directe) omgeving. Deze worden hieronder toegelicht.
Voor het plangebied zijn de volgende inrichtingen relevant:
- Chemelot: Aan de noordzijde van het pangebied is het Chemelot terrein gelegen. Binnen deze site vinden diverse risicovolle activiteiten plaats, de inrichting valt onder het Besluit Risico’s Zware Ongevallen en hierdoor ook onder het Bevi. Volgens de gegevens van de risicokaart vallen de PR 10-6 contour t/m de PR 10-8contour van de site niet over het plangebied. In de beleidsvisie externe veiligheid Chemelot site/Westelijke mijnstreek (18 november 2009) is verder af te lezen dat het plangebied zich buiten het voor het groepsrisico relevante gebied tot aan de grens van het invloedsgebied bevindt (zie onderstaande tekening, blauwe omgeving). In dit gebied zijn de kansen en de omvang van het risico zo klein dat de bijdrage aan het groepsrisico niet meer relevant is. Een berekening van het groepsrisico wordt daarmee niet zinvol geacht.
Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige ruimtelijke situatie en maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor neemt het groepsrisico niet toe. Gelet op de kenmerken van het plangebied wordt een verdere verantwoording over het groepsrisico niet nodig geacht.
Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied van het toxisch scenario van chemieconcern Chemelot en de spoorlijn Maastricht – Sittard. Ten aanzien van dit ‘Toxische wolk’ scenario heeft de brandweer de volgende aanbevelingen met betrekking tot de te nemen maatregelen ter verbetering van de beheersbaarheid van een incident en de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied:
1. Voorzie het plangebied van afdoende basisvoorzieningen (tweezijdige bereikbaarheid en bluswater primair; minimaal 60m3/uur, onbeperkte levertijd, om de 80 meter);
2. Voorzie de bron (spoor) van afdoende bereikbaarheid (tweezijdig) en bluswater (secundair);
3. Start met risicocommunicatie in het plangebied over hoe te handelen bij een incident (gerelateerd aan de risicobron);
4. In gebouwen met een mechanische ventilatie moeten men die handmatig uit kunnen schakelen.
- LPG-tankstation Vossedal: Buiten het plangebied bevindt zich LPG-tankstation Vossedal, aan de Rijksweg 75 (westzijde A2). Voor het tankstation is een doorzet van max. 1.000 m3 per jaar in de milieuvergunning vastgelegd. Een LPG-tankstation is een categoriale inrichting waarvoor de afstanden uit de Revi afgelezen worden. Volgens de bijlage van de Revi bedragen de PR 10-6 contouren voor een nieuwe situatie: 45 meter (vanaf het vulpunt), 25 meter (vanaf het ondergronds reservoir) en 15 meter (vanaf afleverzuil). Binnen deze contouren liggen geen objecten waardoor voldaan wordt aan de grenswaarde. Het bestemmingsplan borgt dat geen saneringssituatie ontstaat doordat binnen de contouren geen bouwblokken liggen.
Een LPG-tankstation heeft een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied is op ongeveer 180 meter afstand gelegen (220 meter tot bebouwing). Daarmee is dit tankstation niet relevant voor het plangebied.
Voor het plangebied zijn de volgende buisleidingen relevant:
- Hogedrukaardgastransportleiding Gasunie: zie paragraaf 4.5.3 Hogedrukgastransportleidingen van deze toelichting voor nadere informatie.
Het scenario treedt alleen op, als er in de omgeving van de leiding graafwerkzaamheden plaatsvinden. Graafwerkzaamheden zijn in de meeste gevallen de oorzaak van een lekkage met als gevolg een fakkelbrand of van een volledige leidingbreuk. Dit scenario is door de brandweer beheersbaar. Bij lekkages en fakkelbranden kan het incident worden beheerst door gebruik te maken van waterschermen. Een volledige leidingbreuk kan bij ontsteking van het gas tot veel gewonden leiden. Er bestaat een kleine kans op incidenten met de buisleiding in het plangebied doordat graafwerkzaamheden slechts na een klic-melding wordt toegestaan.
Voor het plangebied is het volgende vervoer gevaarlijke stoffen van belang:
- A2 / A76: waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Vooruitlopend op de aankomende wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Basisnet) is voor transport van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen een plafond gesteld van het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de gewijzigde circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (15 december 2009) geeft de bijlage 1 een overzicht van de relevante wegen, met maximale transporten brandbaar gas en een veiligheidscontour. Voortkomend uit het Basisnet geldt een plasbrandaandachtsgebied voor de A2 en de A76. Binnen dit gebied dienen bij de besluitvorming over het vestigen/bouwen van een nieuw object de effecten van een plasbrand en de noodzaak van de ontwikkeling beschouwd te worden.
Voor de A2 ter hoogte van de afslag Maastricht Airport (50) geldt geen veiligheidscontour. Voor de Rijksweg A76 geldt een veiligheidszone van 6 meter. Deze afstanden dienen in het bestemmingsplan vrijgehouden te worden van objecten. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van objecten in de betreffende veiligheidszone. Binnen het plasbrandaandachtsgebied (30 meter vanuit de Rijkswegen) wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan, door het niet opnemen van een bouwblok. Voor dit bestemmingsplan geldt dat een aantal woningen binnen de 30 meter van het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van de A2 liggen. Het bestemmingsplan legt hiervan echter alleen de bestaande situatie vast en laat geen ontwikkelingen toe. Daarom wordt een verdere beschouwing van het PAG niet nodig geacht. Maatregelen aan de locatie van de bouwwerken en de infrastructuur passen niet binnen het conserverende bestemmingsplan. Overige ruimtelijk ontwikkelingen binnen de bestemmingen in het PAG zijn niet van toepassing. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over deze rijkswegen. Vanwege de relatieve lage bebouwingsdichtheid langs de bestemmingsplangrens wordt verwacht dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico vindt niet plaats omdat het een bestaande situatie betreft en het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt. - Gemeentelijke wegen: Door de provincie Limburg is onderzoek uitgevoerd naar "Externe veiligheid Provinciale wegen" (Arcadis, 21 september 2010 074935205:B). Uit dit onderzoek blijkt dat er voor de Limburgse provinciale wegen geen knelpunten aanwezig zijn. Voor de gemeentelijke wegen zijn de vervoersaantallen vergelijkbaar of lager zijn dan de provinciale wegen. Gelet op de hoogte van het groepsrisico en het conserverende karakter van het bestemmingsplan waardoor er geen toename van het groepsrisico plaatsvindt, hoeft conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen het groepsrisico voor wat betreft de gemeentelijke wegen niet te worden betrokken bij het vaststellen van het bestemmingsplan.
- Spoorweg Maastricht-Sittard: Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze spoorweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De studie “Risico’s in Limburg, weten waar het over gaat” (februari 2002) besteedt aandacht aan de risico’s die verbonden zijn aan het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. In de Risicoatlas Spoor (2001) zijn per baanvak de risico’s inzake individueel risico en groepsrisico voor het transport per spoor aangegeven. Voor het baanvak Maastricht-Sittard, dat op circa 250 meter hemelsbreed van dichtsbijzijnde deel van het voorliggende bestemmingsplan is gesitueerd, bedraagt de afstand van de 10-6 -contour voor het individueel risico minder dan 10 meter gemeten vanaf de spoorbaan (dit is de geringste afstand). Voor het groepsrisico is in het rapport aangegeven dat voor geen enkele woonkern in Limburg de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden.
Dit traject is onderdeel van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. De transportroutes worden ingedeeld in drie categorieën, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid: - Op sommige routes krijgt het vervoer voorrang;
- Op andere routes krijgen de ruimtelijke ontwikkelingen voorrang;
- Op routes die belangrijk zijn voor zowel het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkelingen, wordt in overleg met betrokkenen naar oplossingen gezocht.
Brandweeradvisering en verantwoording
Het brandweeradvies maakt onderdeel uit van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Voor de verantwoording worden daarnaast nut en noodzaak en overige belangen afgewogen.
Vanwege de kleine kans op optreden van toxische ongevalscenario's zullen extra maatregelen slechts beperkt bijdragen aan een verlaging van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er bestaat ook een kleine kans op incidenten met de buisleidingen in het plangebied doordat graafwerkzaamheden slechts na een klic-melding worden toegestaan. Het LPG-tankstation is op voldoende afstand van het plangebied gelegen.
Voor de aanvaardbaarheid van het restrisico geldt met name de mogelijkheid voor zelfredzaamheid van aanwezigen. Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:
- De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
- De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.
Het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit zelfredzame personen. Het gebied is verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen. Voor een calamiteit met giftige stoffen is de beste optie om zo snel mogelijk te schuilen in gebouwen. De risico- en crisicommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
De personendichtheid in het plangebied verandert niet aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft.
Conclusie externe veiligheid
Het plaatsgebonden risico van de risicobronnen vormt geen knelpunt. Daarnaast is bij het voorliggende bestemmingsplan sprake van een bestaande situatie waarbij geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks worden toegestaan.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt echter wel binnen het invloedsgebied van de verschillende risicobronnen. Kwalitatief is de hoogte van het groepsrisico beschouwd. Het bestemmingsplan legt alleen de bestaande situatie vast waardoor het groepsrisico niet wijzigt. Een verdere verantwoording over het groepsrisico wordt om deze reden niet uitgewerkt. Officieel moet de regionale brandweer om advies worden gevraagd, dit heeft dan ook plaatsgevonden in het kader van het vooroverleg (zie paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid).
Tot slot kan worden gesteld dat ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen geen verslechtering optreedt van het veiligheidsniveau. Daarmee kan het bestemmingsplan Kern Beek verantwoord worden geacht.
4.3 Waterparagraaf
In stedelijke gebieden biedt het watersysteem echter kansen voor een opwaardering van het leefmilieu. De aan stedelijk water gekoppelde ecologische, landschappelijke en recreatieve waarden kunnen worden gezien als basis voor een hoogwaardig woon- en leefklimaat binnen de bebouwde kom. Het watersysteem kan bovendien, samen met een groen netwerk van stadsparken en natuurterreinen, de ecologische verbinding tussen stad en ommeland vormen. Aandacht voor het water in de bebouwde omgeving werkt bovendien positief uit voor her regionale watersysteem, bijvoorbeeld waar het gaat om waterkwaliteit, verdroging, retentie en watergebruik. Door specifieke aandacht te geven aan duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving wordt, conform de Vierde nota waterhuishouding van het rijk, het belang van de watersysteembenadering benadrukt.
Proces
Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat voor het vaststellen van ruimtelijke plannen de watertoetsprocedure dient te worden doorlopen. Het doel van de Watertoets is om de waterbeheerders vroegtijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming en waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken in het plan. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Roer en Overmaas.
Beleid
Waterschap Roer en Overmaas is als integraal waterbeheerder in het zuiden van Limburg belast met beheer van het totale watersysteem in het beheersgebied. Dit houdt in de zorg voor zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de oppervlaktewateren en de waterkeringen langs de Maas. Het beheer van de zuiveringsinstallaties met de bijbehorende infrastructuur wordt in opdracht van het waterschap uitgevoerd door het Waterschapsbedrijf Limburg via een gemeenschappelijke regeling met het Waterschap Peel en Maasvallei.
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010 – 2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010 – 2015. Daarnaast wordt er een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Visie van het waterschap in Waterbeheersplan 2010-2015
Het waterschap wil zich voorbereiden op de klimatologische veranderingen. Deze klimatologische veranderingen kunnen leiden tot hogere overstromingsrisico´s en wateroverlast, maar bijvoorbeeld ook een slechtere waterkwaliteit en watertekorten voor de natuur en landbouw. De klimaatverandering dwingt tot het nemen van maatregelen. Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan.
Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.
Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.
Waterhuishouding: referentiesituatie
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt geheel in de bebouwde kom van Beek. Het maaiveld loopt in noordoostelijke richting af richting Neerbeek. Ten zuiden van de kern Beek ligt het maaiveld hoger dan 90 m+NAP. In de kern loopt het maaiveld af van 85 m+NAP naar 75 m+NAP.
De bodem in de kern Beek is op de Bodemkaart van Nederland niet gekarteerd. Uit de omgeving is af te leiden dat het plangebied in een gebied ligt met Bergbrikgronden, bestaande uit siltige leem (löss). Uit gegevens van TNO blijkt dat de lösslaag circa 10 à 15 m dik is. Er is geen grondwatertrap gekarteerd, wat betekent dat de grondwaterstand zich meerdere meters onder maaiveld bevindt. Nabij de straten Op de Windhaspel en Tussen de Graften is een peilbuis van TNO aanwezig (B60C1163). Hiervan zijn meetdata bekend tot en met 2009. Uit de data blijkt dat de grondwaterstanden circa 90 m+NAP zijn (circa 7 m-mv).
Op de Wateratlas van waterschap Roer en Overmaas zijn aan de zuid- en zuidoostzijde van Beek enkele droogdalen gekarteerd. Deze droogdalen wateren af in de richting van de Keutelbeek, die in noordoostelijke richting stroomt. De Keutelbeek is binnen de bebouwde kom een overkluisde beek met een AEF-functie (Algemeen Ecologische Functie). Buiten de bebouwde kom is de beek wel zichtbaar. Ten zuiden van de kern is de Keutelbeek een SEF-beek (Specifiek Ecologische Functie). Waterschap Roer en Overmaas en de gemeente Beek zijn voornemens om deze beek in Beek weer bovengronds te brengen om de kans op wateroverlast te verminderen, Beek te verfraaien en de waterbeleving te vergroten.
Op de hoek van de Kasteel Genbroekstraat en de Molenberg is een regenwaterbuffer (Genbroek) gelegen. Deze regenwaterbuffer vangt bij hevige regenval afstromend hemelwater op uit landelijk en stedelijk gebied. Tussen Beek en Neerbeek ligt eveneens een regenwaterbuffer (Oude Pastorie) waarin stedelijk hemelwater wordt opgevangen.
Het gebied is niet in een grondwaterbeschermingsgebied of waterbergingsgebied gelegen. Wel is sprake van een milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland(zie artikel 27.3 en de verbeelding).
Omgang met hemelwater in de toekomst
Het plangebied bestaat uit een bestaand bebouwd en gerioleerd gebied. Hieraan zijn geen grootschalige wijzigingen voorzien, met uitzondering van het open maken van de Keutelbeek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getracht zoveel mogelijk de uitgangspunten van een duurzaam stedelijk waterbeheer te volgen. Daarbij wordt voorkomen dat de nieuwe ontwikkeling problemen veroorzaakt in andere tijden, op andere plaatsen en in andere compartimenten. Dit geldt zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit. Daarbij is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: hergebruik – infiltratie in de bodem – bergen en vertraagd afvoeren – afvoeren naar oppervlaktewater dan wel riolering.
Hergebruik van hemelwater kan op kleinschalig niveau door bijvoorbeeld het gebruik van regentonnen. Voor grootschaligere projecten kan gedacht worden aan een grijswatersysteem. Per project dient bekeken te worden of hergebruik zinvol, haalbaar en wenselijk is.
De infiltratiemogelijkheden zijn in Beek beperkt door de dikke lösslaag. Deze lösslaag heeft een lage doorlatendheid. Het waterschap is geen voorstander van diepteinfiltratie met oog op de mogelijke verspreiding van bestaande of nieuwe verontreinigingen in het grondwater. Een klein deel van het hemelwater dat op verhardingen valt zal op natuurlijke wijze kunnen infiltreren. Omdat Beek ook een infiltratiegebied is, is dit aan te bevelen. Wel wordt geadviseerd om een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten. Deze gedoseerde leegloop en noodoverloop worden bij voorkeur aangesloten op oppervlaktewater of een regenwaterbuffer. Indien dit niet mogelijk is, wordt een aansluiting naar de riolering gerealiseerd.
Retentie van hemelwater (bergen en vertraagd afvoeren) behoort in Beek wel tot de mogelijkheden. Zoals hierboven vermeld dient een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten. Deze gedoseerde leegloop en noodoverloop worden bij voorkeur aangesloten op oppervlaktewater of een regenwaterbuffer. Indien dit niet mogelijk is, wordt een aansluiting naar de riolering gerealiseerd. De voorkeur van waterschap en gemeente gaat uit naar een bovengrondse voorziening. Dit heeft grote voordelen voor het beheer/onderhoud, de beleving en controle bij calamiteiten. Ondergrondse voorzieningen zijn echter ook mogelijk. Dit heeft als voordeel dat de ruimte voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt (bijvoorbeeld groen, recreatie of parkeren).
Nieuwe ontwikkelingen dienen voorzien te zijn van een hemelwatervoorziening die voldoet aan de eisen van waterschap Roer en Overmaas. Deze zijn vastgelegd in de “Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas” van 24 november 2009. Cornform de eisen van waterschap Roer en Overmaas dient het water tot een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25, 35 mm in 45 minuten) gecompenseerd te worden. Een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100, 45 mm in 30 minuten) mag geen wateroverlast veroorzaken ter plaatse van bebouwing. Het waterpeil in de hemelwatervoorziening mag stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening dient binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende regenbui.
Wateroverlast
Wateroverlast dient voorkomen te worden door de hemelwatervoorzieningen zo in te richten dat hier ruimte is om T=100 op te vangen. Hierbij mag het waterpeil in de voorziening stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening is altijd voorzien van een vertraagde leegloop en een noodoverloop naar oppervlaktewater of de riolering.
Daarnaast worden de vloeren van de bouwblokken minimaal 0,2 m hoger aangelegd dan het omliggend maaiveld. Zo wordt wateroverlast ter plaatse van de bebouwing door afstromend hemelwater tijdens intensieve neerslaggebeurtenissen voorkomen.
Waterkwaliteit
Het water dat van daken af stroomt, is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Hemelwater dat afstroomt van parkeervoorzieningen en toegangswegen kan vervuild zijn met olie, PAK of zware metalen. Dit water dient dan ook via een zuiverende voorziening, bijvoorbeeld een bermpassage, te worden geleid voordat het water afgevoerd wordt naar oppervlaktewater of riolering.
Het gebruik van uitloogbare materialen (lood, koper, zink) is echter niet toegestaan om de waterkwaliteit te bewaken. Daarnaast worden strooizout en chemische onkruidbestrijding niet of met mate gebruikt.
4.4 Archeologie En Cultuurhistorie
4.4.1 Archeologie
Op de Archeologisch Advieskaart (zie onderstaande uitsnede van het plangebied) voor de gemeente Beek (Archolrapport 85, kaartbijlage 2) is het overgrote deel van het onderhavige plangebied aangeduid als middelhoge verwachting (categorie 3: oranje). Daarnaast is de oude kern van Beek grotendeels aangemerkt als gebied 'van archeologische waarde'. Op of nabij een groot gedeelte van dit gebied is in meerdere gevallen al enige vorm van archeologisch onderzoek geweest. Vanwege het feit dat de gebieden hoog scoren op de verspreidingskaart, in het model en weinig verstoring kennen zijn ze aangemerkt als een soort ‘hotspot’. Het betreft de gebieden op onderstaande afbeelding voorzien van de cijfers 5 en 6 (blauw).
Ter inventarisatie en bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem dient waar sprake is van een lage (indien het plangebied groter dan 10.000 m2 betreft), middelhoge of hoge verwachtingswaarde voorafgaand aan eventuele nieuwe bouwontwikkelingen een archeologisch onderzoek (archeologisch vooronderzoek) te worden verricht om eventueel aanwezige archeologische waarden in kaart te brengen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn deze mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd via een dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 1” t/m “Waarde- Archeologie 4”.
De verwachtingswaarden uit de Archeologische Advieskaart zijn als volgt vertaald naar de 1 t/m 4 in het onderhavige bestemmingsplan:
- Cat.2 lage verwachtingswaarde --> Waarde - Archeologie 2
- Cat.3 middelhoge verwachtingswaarde --> Waarde - Archeologie 3
- Cat.4 hoge verwachtingswaarde --> Waarde - Archeologie 4
- Cat. 5 gebied van archeologische waarde --> Waarde - Archeologie 1
Categorie 1 betreft de overige gebieden (reeds onderzochte en vrijgegeven- dan wel verstoorde gebieden), categorie 6 zijn gebieden van archeologische waarde binnen vrijgegeven gebieden en vallen derhalve binnen categorie 1.
Hiermee worden de eventuele aanwezige waarden voldoende geborgd.
4.4.2 Cultuurhistorie
In het plangebied komen acht gebouwen voor die zijn opgenomen op de (rijks)monumentenlijst. Het betreft de neo-romaanse kerk (1888-1910) aan de Burgemeester Janssenstraat 11, een karakteristieke boerderij aan de Burgemeester Janssenstraat 2 de Hervormde Kerk (1837) aan de Raadhuisstraat 28, een villa (Hennekens) aan de Maastrichterlaan 45, een grote herenboerderij met omsloten binnenplaats aan Wolfeynde 2, een kantoorwoning aan de Heirstraat 17, en tot slot twee panden aan de Maastrichterlaan 15 en 17 die dateren uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Veranderingen aan deze monumenten mogen slechts worden uitgevoerd onder goedkeuring van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed.
Er zijn geen gemeentelijke monumenten in het plangebied gelegen.
Naast deze rijksmonumenten zijn in het plangebied karakteristieke panden, beeldbepalende en beeldondersteunende panden en wanden aanwezig. Ten aanzien van deze panden en wanden en het stedenbouwkundige beeld en de ruimtelijke kwaliteit die in belangrijke mate hierdoor bepaald worden is in de planregels en verbeelding een beschermende regeling opgenomen (zie Artikel 22 Waarde -Cultuurhistorie). Het betreft oa. het Carmelitessenklooster uit 1938 van architect S. Dings aan de Carmelstraat 23, het woonhuis Stegen 8 en de daarachter gelegen schuur, en de Peter Treckpoelstraat en Visscherssteeg. Activiteiten aan deze karakteristieke gebouwen zijn door middel van de Regels aan bepaalde voorwaarden gebonden.
Rijksmonument
Dit zijn panden die van rijkswege beschermd zijn en waarvan de bescherming geregeld is in de Monumenten Wet. Het doel van deze bescherming is de instandhouding van monumentale en cultuurhistorische waarden. Voor iedere wijziging aan een beschermd monument zowel binnen als buiten moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd (monumentenvergunning zit in omgevingsvergunning) en in bepaalde gevallen ook een omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning). Bij sommige estauraties worden rijks- of gemeentelijke subsidies verleend.
Andere waardevolle bebouwing
Karakteristieke panden zijn niet wettelijk beschermd maar hebben wel een architectonische en cultuurhistorische kwaliteit die bewaard dient te worden. Deze panden staan vaak symbool voor een bepaalde tijdsperiode of vormen een verbeelding van een belangrijke kunststroming. Daarnaast is de laatste jaren het besef toegenomen dat het niet alleen gaat om de individuele objecten of panden maar ook om de stedenbouwkundige situaties of “ensembles” waar verschillende panden, het wegtracé en – profiel, de inrichting van de openbare ruimte en de landschappelijke situatie samen de historische kwaliteit bepalen.
Het onderhavige bestemmingsplan betreft een beheersplan derhalve zijn de karakteristieke, beeldbepalende en beeldondersteunende panden conform de vigerende bestemmingsplannen gehandhaafd.
4.5 Civieltechnische Aspecten
4.5.1 Watergang
Door het zuidoostelijk deel van de kern Beek, loopt de overkluisde watergang van de Keutelbeek.
Deze watergang penetreert vanuit zuidwestelijke richting, bij de Molenberg het plangebied, volgt voor een deel de Gundelfingenstraat en duikt daar onder het maaiveld. In de groenvoorziening aan het einde van de Gundelfingenstraat is de Keutelbeek zichtbaar. Dit deel is opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan (Artikel 13Water - Watergang met Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone). Het overkluisde deel is opgenomen onder de bestemming Verkeer.
4.5.2 Hoogspanningsverbinding
In het noordoosten van het plangebied bevindt zich een 150 kV-hoogspanningstracé zie onderstaande figuur). De lijn is in beheer bij Essent. Op de gronden onder de hoogspanningslijnen is een zakelijk recht gevestigd. Deze zakelijk-rechtstrook strekt zich uit tot 20,00 meter aan weerszijden uit het hart van de hoogspanningslijn (de totale strookbreedte per lijn bedraagt dus 40,00 meter). De zakelijk rechtstrook dient zoveel mogelijk te worden gevrijwaard van (parallelle) wegen en bebouwing. De beschermende bepalingen voor de zone waarbinnen de hoogspanningslijn zich bevindt zijn in de planregels opgenomen, evenals de voorwaarden waaraan activiteiten binnen deze zone dienen te voldoen (zie Artikel 16 Leiding - Hoogspanningsverbinding). Er is een beschermingszone voor de betreffende zone in de planregels en op de verbeelding opgenomen.
4.5.3 Hogedruk gastransportleidingen
In het plangebied is een hogedrukaardgastransportleiding van Gasunie gelegen die in het noordwesten het plangebied binnenkomt en vervolgens over het gehele plangebied aftakkingen heeft.
Met betrekking tot de hogedrukaardgastransportleidingen geldt een direct en indirect ruimtebeslag. Het direct ruimtebeslag wordt planologisch geregeld op bestemmingsplanniveau, met als doel schade aan leidingen zelf te voorkomen. Uit oogpunt van veiligheid en bedrijfsvoering is het niet toegestaan binnen een afstand van 4,00 meter gerekend vanuit het hart van de leidingen bepaalde werkzaamheden uit te voeren (beschermingszone), die een veilig en bedrijfszeker gastransport in gevaar kunnen brengen. In deze beschermingszone gelden beperkende bepalingen, dit is geregeld in de planregels van dit bestemmingsplan (zie Artikel 15 Leiding - Gas).
Er bestaat dan ook een kleine kans op incidenten met de buisleidingen in het plangebied doordat graafwerkzaamheden slechts na een klic-melding worden toegestaan (zie 4.2.5 Externe veiligheid).
Tabel indicatieveleidinggegevens
4.5.4 Beperkingen luchtvaart
De kern Beek ligt onder een van de aanvliegroutes naar de noordzuidbaan van Maastricht-Aachen-Airport. Binnen dit kader worden eisen gesteld aan de maximumhoogtes van bebouwing. Binnen de juridische regeling van onderhavig bestemmingsplan zijn geen zodanige bebouwingshoogtes mogelijk dat hierdoor beperkingen voor de luchtvaart kunnen ontstaan.
4.5.5 Bebouwingsgrens verkeersdoeleinden
Rijkswaterstaat hanteert het rooilijnenbeleid rondom rijkswegen. Dit rooilijnenbeleid bestaat uit een 50 meter brede bebouwingsvrije zone (uitgezonderd bebouwing ten behoeve van het wegverkeer) met aansluitend een 50 meter brede overlegzone (gelegen uit de as van de dichtst bijgelegen rijbaan). De zones gelden overigens voor zowel de hoofdrijbanen als voor de toe- en afritten van de Rijkswegen. De rooilijnenbeleid is vertaald naar de verbeelding en verwoord in de regels.
4.6 Duurzaam Bouwen
Duurzaam bouwen is een ontwikkeling, die de laatste jaren in de woningbouw en andere sectoren van de bouwwereld steeds meer gemeengoed is geworden. Duurzaam bouwen is gericht op een zorgvuldig beheer van energie, water, bodem en groen, afval, verkeer en grondstoffengebruik. Dit alles geldt voor bouw, (her)gebruik, sloop van gebouwen en voor inrichting en beheer van de gebouwde omgeving.
Toekomstige bouwlocaties lenen zich in bepaalde gevallen goed om duurzame bouwmethoden toe te passen. Bij het duurzaam bouwen is het mogelijk om in verschillende stadia van het bouwproces en op verschillende aspecten van het gebruik van de bebouwing invloed uit te oefenen. Reeds in de bouwplanfase zijn maatregelen te treffen die een positieve uitwerking op het milieu hebben. Er wordt naar gestreefd bij bouwplannen zoveel mogelijk aandacht te geven aan duurzaam bouwen. Met betrekking hiertoe zijn echter nog geen bindende afspraken gemaakt waaraan bouwers zich dienen te verplichten. Duurzaam bouwen is binnen de juridische regeling van onderhavig plan dan ook nog niet opgenomen.
Het aspect duurzaam bouwen kan op verschillende schaalniveaus worden uitgevoerd. Het streven is er op gericht dat reeds vanaf het moment van planontwikkeling het duurzaam-bouwenaspect hierin wordt geïntegreerd omdat dit relaties heeft met verschillende milieuaspecten zoals energie, bodem, water, mobiliteit, natuur, bebouwingsdichtheid et cetera. Op enkele aspecten wordt in het navolgende nader ingegaan.
Energiebesparing
Bij het ontwikkelen en ontwerpen van de bebouwde omgeving is het gewenst en realiseerbaar om energie als onderwerp mee te nemen. Bij nieuwbouw kan al in het ontwerp rekening worden gehouden met energiebesparing. Zo zijn op uitwerkingsniveau diverse maatregelen mogelijk om de energiebehoefte op wijkniveau te verminderen en het gebruik van duurzame energie te stimuleren. Daarbij liggen afscherming tegen wind en het opvangen van zonlicht (passieve zonne-energie) voor de hand. Door een goede verkaveling kan een optimale stand van woningen ten opzichte van de zon en van elkaar worden verkregen. Bij nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied zijn hiervoor echter beperkingen aanwezig. Ook kan door vormgeving van de wijk of een bouwblok (door compacte bouw en isolatie) een gunstig microklimaat worden verkregen. Tenslotte is het actief aanwenden van duurzame energiebronnen (wind- en zonne-energie), het benutten van eventuele restwarmte, aardwarmte en warmte-krachtkoppeling et cetera mogelijk. Door een goede isolatie en het installeren van zonneboilers en -collectoren, hoog rendement verwarmingsketels e.d. is verdere energiebesparing mogelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Hoofdlijnen Van De Planopzet
De uit de beleidsbeschrijving (Beleidskader) en gebiedsanalyse (Gebiedsbeschrijvingen Planuitgangspunten) voortvloeiende gegevens vormen belangrijke randvoorwaarden van het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid met betrekking tot het plangebied "Kern Beek". Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de eerste plaats in het juridisch kader waarbinnen de uitbreiding mogelijk gemaakt dient te worden. Daarnaast dient het plan ook om op termijn, wanneer men over gaat tot realisatie, te kunnen handhaven.
Het op te stellen bestemmingsplan zal voorzien in een juridische regeling die in het gebruik door burgers en door de gemeente voldoende flexibiliteit biedt, maar binnen duidelijke juridische kaders, waardoor de aan het plan te verbinden rechtszekerheid niet in het geding komt. Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting. Op de juridische regeling wordt in paragraaf 5.2 Juridische regeling dieper ingegaan.
5.2 Juridische Regeling
In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de juridische regeling van het bestemmingsplan. De juridische regeling bestaat uit een Verbeelding en de Planregels. Deze onderdelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en dienen dan ook altijd gezamenlijk geraadpleegd en gelezen te worden.
5.2.1 Verbeelding
Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2008 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2008) als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2008 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan. Met een bouwvlak is de mogelijkheid en situering van bebouwing aangeduid.
Naast de hoofdbestemmingen bevat het plan ook enkele dubbelbestemmingen welke gerelateerd zijn aan de ligging van belangrijke leidingen, waterlopen, cultuurhitorische waarde en de ter plaatse geldende archeologische verwachtingswaarde.
5.2.2 Planregels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
hierin worden de in de planregels gebezigde begrippen gedefinieerd verklaard om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikelen 4 t/m 23: deze artikelen omvatten de afzonderlijke bestemmingen. Elk artikel is opgebouwd uit:
- een bestemmingsomschrijving waarin is weergegeven waarvoor de gronden zijn bestemd;
- bouwregels waarin regels zijn gesteld ten aanzien van bestaande en nieuwe bouwwerken.
Verder kunnen Burgemeester en Wethouders binnen meerdere bestemmingen nadere eisen stellen met name ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
De bestemmingen zijn achtereenvolgens:
Agrarisch
Bedrijf
Centrum - 1
Centrum - 2
Detailhandel
Gemengd
Groen
Maatschappelijk
Recreatie
Verkeer
Water - Watergang
Wonen
Leiding - Gas
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Leiding - Riool
Waarde - Archeologie 1
Waarde - Archeologie 2
Waarde - Archeologie 3
Waarde - Archeologie 4
Waarde - Cultuurhistorie
Waterstaat - Beschermingszone/ Herinrichtingszone
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 24 Anti-dubbeltelbepaling
deze bepaling zorgt ervoor dat oprichting van bouwwerken niet mogelijk is indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het bijbehorende perceel niet meer zal voldoen c.q. in grotere mate zal gaan afwijken van het bestemmingsplan.
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
algemene gebruiksregels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken; bepalingen omtrent strijdig gebruik en een ontheffingsbevoegdheid voor Burgemeester en Wethouders.
Artikel 27 Algemene aanduidingsregels
algemene aanduidingsregels. Regels met betrekking tot de specifieke aanduidingen:
- geluidzone - industrie;
- luchtvaartverkeerzone;
- milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland;
- vrijwaringszone - weg (0-50 meter);
- vrijwaringszone - weg (50-100 meter).
Artikel 28 Algemene afwijkingsregels
algemene ontheffingsregels voor Burgemeester en Wethouders om ontheffingen te verlenen, zoals o.a. om van de in de planregels genoemde maten met maximaal 10% af te wijken.
Artikel 29 Algemene wijzigingsregels
algemene wijzigingsregels voor Burgemeester en Wethouders om de bestemmingsgrenzen te wijzigen.
Artikel 30 Algemene procedureregels
algemene procedureregels voor Burgemeester en Wethouders ten aanzien van de te voeren procedure in geval er gebruik wordt gemaakt van nadere eisen danwel een wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 31 Overige regels
overige regels zoals onder andere de rangorde van de dubbelbestemmingen, andere wettelijke regelingen en noodzaak bodemonderzoek.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 32 Overgangsrecht
dit artikel omvat het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en het gebruik van de gronden.
Artikel 33 Slotregel
slotregel; dit artikel geeft de titel van de regels aan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheerplan. Het plan heeft in hoofdzaak tot doel een actueel, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader te bieden voor de kern van Beek.
Er worden geen nieuwe ontwikkelingen geregeld, die financieel onderbouwd moeten worden. Daar waar in de toekomst bouwplannen zullen worden gerealiseerd zal door middel van een economische paragraaf moeten worden onderbouwd of het plan uitvoerbaar is en hoe dit wordt gewaarborgd.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Inspraak
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Beek zal het voorontwerp bestemmingsplan niet ter inzage gelegd worden.
6.2.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:
- Provincie Limburg
- Waterschap Roer en Overmaas
- VROM
- Regionale brandweer
Door de Provincie Limburg, het Waterschap en de regionale brandweer zijn reacties ingediend. De reacties zijn opgenomen in Bijlage 1 Reacties vooroverleg.
Alle reacties zijn in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt. Met de provincie Limburg heeft nader overleg plaatsgevonden over de ligging van een klein gedeelte van het plangebied (Adsteeg / Maastrichterlaan en deel Keutelbeek) buiten de stedelijke dynamiek en binnen de EHS en POG. Dit is nader toegelicht in paragraaf 3.3.1 POL2006 (actualisaties 2008, 2009, 2010)).
6.2.3 Zienswijzen
Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage ligt, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.
Het ontwerp bestemmingsplan 'Kern Beek' heeft daartoe vanaf 12 januari 2012 tot en met 22 februari 2012, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Op het ontwerp bestemmingsplan zijn een tweetal zienswijze van de Gasunie en Rijkswaterstaat Limburg binnengekomen. Als gevolg van deze zienswijze is de ligging van de gastransportleiding conform opmerkingen van de Gasunie aangepast en is tevens de tekst ten aanzien van de A2/A76 in paragraaf 4.2.5.
De Provincie Limburg heeft laten weten dat de opmerkingen in het kader van het vooroverleg in voldoende mate in het ontwerp bestemmingsplan zijn meegenomen en dat derhalve geen zienswijze zal worden ingediend.
Tevens zijn naar de vaststelling van het bestemmingsplan toe een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.
Voor zowel de zienswijze van de Gasunie als de ambtshave wijzigingen wordt verwezen naar de als bijlage 2 bijgevoegde Nota van Zienswijzen.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen
Bijlage 1 Reacties Vooroverleg
Bijlage 1 Reacties vooroverleg