Kleingenhouterstraat 10 te Beek
Wijzigingsplan - Gemeente Beek
Vastgesteld op 12-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan 'Kleingenhouterstraat 10 te Beek' van de gemeente Beek;
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0888.WPKLGENHOUTERSTR10-VA01 met de bijbehorende regels.
1.3 Verbeelding
de plankaart met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het nummer NL.IMRO.0888.WPKLGENHOUTERSTR10-VO01 van het wijzigingsplan 'Kleingenhouterstraat 10 te Beek' van de gemeente Beek.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Toepassingsverklaring
2.1 Regels
- a. Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' van de gemeente Beek (identificatienummer NL.IMRO.0888.BPKLEGROGENHOUT12-VA01), zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 2013, voor zover relevant, onverkort van toepassing.
- b. Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Parkeren' van de gemeente Beek (identificatienummer NL.IMRO.0888.BPPARKEREN18-VA01), zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 november 2018, voor zover relevant, onverkort van toepassing.
2.2 Verbeelding
Dit wijzigingsplan wijzigt de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' van de gemeente Beek (identificatienummer NL.IMRO.0888.BPKLEGROGENHOUT12-VA01, vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 2013) op de locatie Kleingenhouterstraat 10 te Beek, overeenkomstig de wijze zoals vervat in de verbeelding behorende bij onderhavig wijzigingsplan.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Kleingenhouterstraat 10 te Beek'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Ter plekke van de locatie Kleingenhouterstraat 10 te (6191 PP) te Beek is sprake van een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Het voornemen is om de agrarische bedrijfsbestemming ter plekke te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
De gemeente Beek heeft per brief d.d. 9 december 2020 (kenmerk: 20uit03063) kenbaar gemaakt onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in 'Wonen'. Betreffend schrijven is bijgevoegd als Bijlage 1. Er dient een wijzigingsprocedure te worden doorlopen op grond van een wijzigingsplan (o.g.v. artikel 3.6, lid 1 Wro).
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
2.1 Ligging Plangebied
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Kleingenhouterstraat 10 te Beek, in het westelijke deel van het gelijknamige buurtschap bestaande uit lintbebouwing.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft onderhavig plangebied de percelen gemeente Beek - sectie C - nummers 3213 en 3214.
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Straatbeeld
Fotolocaties
Foto's bestaande situatie
2.2 Beoogde Planontwikkeling
Voorliggend planvoornemen impliceert in beginsel primair een planologische functiewijziging, als gevolg waarvan onderhavige agrarische bedrijfslocatie als regulier woonperceel kan worden gebruikt. Als voorwaarde bij de bestemmingswijziging is gesteld dat overtollige agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt.
De gemeente heeft bij het innemen van haar principestandpunt kenbaar gemaakt welke bebouwing dient te worden gesloopt. Het betreft de bebouwing geheel aan de achterzijde van het perceel, te weten de open schuur c.q. werktuigenstalling, een losgelegen stal/garage, en een aanbouw achter de aan het woonhuis gebouwde stal. In totaal wordt circa 385 m² aan bebouwing gesloopt.
In onderstaande figuur is de in casu te slopen bebouwing gevisualiseerd.
Te slopen bebouwing
In de nieuwe situatie zal de (voormalige) bedrijfswoning als reguliere burgerwoning kunnen worden gebruikt. De aangrenzend gelegen stal zal gebruikt kunnen gaan worden als bijgebouw ten dienste van de woning.
2.3 Ruimtelijk-visuele Effecten
Het voornemen is om een agrarische bedrijfslocatie te gaan herbestemmen ten behoeve van het gebruik voor reguliere woondoeleinden. Eventueel hinderveroorzakende activiteiten voor omliggende (burger)woningen vanwege de agrarische bedrijfsvoering worden als gevolg hiervan duurzaam beëindigd.
Voorts gaat de planontwikkeling gepaard met de sloop van circa 385 m² voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op het achterterrein. Sprake is van een ontsteningswinst.
In algemene zin is als gevolg van voorliggende planontwikkeling sprake van positieve ruimtelijk-visuele effecten.
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Bestemmingsplan 'Kern Klein En Groot Genhout - Herziening 2012'
3.1.1 Bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout – herziening 2012', vastgesteld op 28 maart 2013 door de gemeenteraad Beek, van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plekke de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' met daarbij behorend bouwvlak. Voorts zijn de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'maximum bebouwingspercentage: 60%' van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan
De voor 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' bestemde gronden zijn in z'n algemeenheid bestemd voor 'de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf'. Wonen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Een 'bedrijfswoning' is volgens de definitie van het bestemmingsplan 'een woning, in of bij een gebouw op een terrein, die is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is'.
Gelet op de regels van de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' is het gebruiken van de locatie voor reguliere woondoeleinden niet toegestaan.
3.1.2 Wijzigingsbevoegdheid
In artikel 3.7.1 sub b van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' is aan het college van burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' te wijzigen in 'Wonen'.
Op de aan de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid gestelde voorwaarden wordt hierna ingegaan in relatie tot voorliggende planontwikkeling.
- a. Sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is dan wel kan worden gemaakt voor hedendaagse agrarische bedrijfsvoering: één en ander blijkens een deskundig advies, dat mede gebaseerd is op aspecten als goed woonmilieu, ligging, omvang en bedrijfsstructuur
Onderhavige agrarische bedrijfslocatie betreft een locatie met een oppervlak van 1.600 m², gelegen in de directe nabijheid van burgerwoningen in de lintbebouwing van Klein Genhout. Sprake is van een (zeer) kleinschalige agrarische bedrijfsvoering. De bouwkavel biedt – gelet op het van toepassing zijnde maximale bebouwingspercentage van 60% en de ter plekke aanwezige bebouwing en inrichting – geen mogelijkheden meer voor het realiseren van nieuwe bedrijfsbebouwing. Voor de agrarische bedrijfsvoering is geen opvolging aanwezig. Een markt voor dit kleinschalige agrarische vastgoed op deze plek is zéér klein. De kans dat ter plekke van onderhavige agrarische bedrijfslocatie een (jonge) agrarisch ondernemer een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering kan exploiteren is te verwaarlozen. Gelet op de ligging in de lintbebouwing van het buurtschap Klein Genhout ligt het meer voor de hand om de agrarische bedrijfsactiviteiten duurzaam te beëindigen en de locatie voor reguliere woondoeleinden – net als de directe omgeving – te gaan (laten) gebruiken.
- b. De beëindiging van het bedrijf dan wel de afsplitsing van de bijbehorende gronden leidt niet tot de oprichting van een nieuw agrarisch bedrijf: deze voorwaarde is niet van toepassing op agrarische bebouwing, die vrijkomt als gevolg van landinrichting
Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt de gehele voor onderhavige locatie geldende agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in 'Wonen'. Er is geen sprake van een opsplitsing van de locatie met als doel het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf.
- c. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van eventueel aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het betreffende complex
Op grond van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' geldt voor de bedrijfswoning de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie'. Blijkens de daarbij behorende kaart is de bebouwing aangeduid als 'beeldondersteunend'. Als gevolg van voorliggende planontwikkeling vinden geen veranderingen plaats aan dit straatbeeld; ook wordt geen nieuwe bebouwing opgericht.
- d. Overtollige bebouwing wordt gesloopt
In het kader van voorliggende planontwikkeling wordt de voormalige bebouwing op het achterterrein gesloopt. Het totaal aan te slopen bebouwing bedraagt circa 385 m².
- e. Uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) worden gebruikt voor bewoning
Voorliggende planontwikkeling voorziet in het kunnen gebruiken van het bestaande woonhuis voor reguliere bewoning.
- f. Splitsing van de (voormalige) bedrijfswoning in maximaal 2 woningen wordt toegestaan indien dit noodzakelijk is voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van het pand. Bij splitsing in twee wooneenheden dient elders een woning aan de woningvoorraad te worden onttrokken
Er wordt niet voorzien in een splitsing van het bestaande woonhuis.
- g. Geen verzwaring mag optreden van de op grond van de Wet milieubeheer te stellen normen en eisen
Aangrenzend aan onderhavige locatie is een agrarisch bedrijf gevestigd aan de Kleingenhouterstraat 6/6a. Op de ligging van dit agrarische bedrijf in relatie tot voorliggende planontwikkeling wordt ingegaan in paragraaf 5.3. Geconcludeerd is dat er vanwege deze bestaande bedrijvigheid geen belemmeringen over en weer zijn.
- h. Voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder
Geen sprake is van het realiseren van nieuwe geluidgevoelige ruimten. De Wet geluidhinder vormt – mede ook gelet op artikel 3.5 Bouwbesluit 2012 – dan ook geen belemmeringen. Op dit aspect wordt tevens ingegaan in paragraaf 5.2.
- i. De wijziging mag niet leiden tot knelpunten of saneringsgevallen op grond van de Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder vormt – zoals onder 'h' geconcludeerd – geen belemmeringen. Geen sprake is van een knelpunt of saneringsgeval.
- j. De wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiend uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving.
De gevraagde bestemmingswijziging vormt – zoals onder 'g' geconcludeerd – geen (extra) belemmeringen voor de naastgelegen agrarische bedrijfsvoering aan de Kleingenhouterstraat 6/6a.
- k. De regels in artikel 12 [red.: regels bestemming 'Wonen'] op de wijziging van toepassing worden verklaard.
De regels behorende bij de bestemming 'Wonen' conform het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout – herziening 2012' worden middels voorliggende planontwikkeling één op één van toepassing verklaard voor onderhavige plangebied.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld aan de wijzigingsbevoegdheid conform artikel 3.7.1, sub b van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout – herziening 2012'.
3.2 Facetbestemmingsplan 'Parkeren'
Aanvullend op het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' is ter plekke van het plangebied het facetbestemmingsplan 'Parkeren', vastgesteld door de gemeenteraad van Beek op 8 november 2018, van kracht. Dit facetbestemmingsplan is vastgesteld vanwege het vervallen van de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening met ingang van 1 juli 2018 als gevolg waarvan bij het verlenen van een omgevingsvergunning niet meer op basis van de Bouwverordening getoetst kan worden aan de gemeentelijke parkeernormen.
Met vaststelling van het bestemmingsplan 'Parkeren' zijn ten aanzien van het parkeren uniforme bepalingen vastgesteld die verwijzen naar beleidsregels voor parkeernormen overeenkomstig toegestaan in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo kan de gemeente bij nieuwbouwplannen of wijzigingen van het gebruik eisen blijven stellen aan het aantal parkeerplaatsen en plannen blijven toetsen aan de parkeernormen die zijn opgenomen in het actuele parkeerbeleid. Zo ook aan voorliggende planontwikkeling, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 6.3.2 van voorliggende toelichting.
3.3 Voorbereidingsbesluit 'Detailhandel'
Ten laatste is ter plekke van het plangebied het voorbereidingsbesluit 'Detailhandel', genomen door de gemeenteraad op 10 juni 2021, van toepassing. Dit voorbereidingsbesluit is genomen om te voorkomen dat ontwikkelingen plaatsvinden die leiden tot nieuwe detailhandel. Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in een dergelijke ontwikkeling.
3.4 Principemedewerking
Omdat het kunnen gebruik van onderhavige locatie voor reguliere woondoeleinden strijdig is het met bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' is het college van burgemeester en wethouders verzocht om principemedewerking. Middels brief d.d. 9 december 2020 (kenmerk: 20uit03063) heeft het college kenbaar gemaakt een positieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van de wijziging van de agrarische bedrijfsbestemming naar een reguliere woonbestemming. De daaraan gestelde voorwaarden zijn het moeten doorlopen van een wijzigingsprocedure op grond van voorliggend wijzigingsplan, en het aangaan van een overeenkomst waarin het planschadeverhaal en de sloop van de bebouwing wordt opgenomen.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg 2014. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan diverse relevante beleidsdocumenten.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
- 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.
Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
- project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
- grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
- toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
- Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- defensie;
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'buitengebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
4.2.2 Ontwerp Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. Onderhavig plangebied is ongewijzigd gelegen in het 'buitengebied'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met aanduiding plangebied
4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Op deze kernkwaliteiten wordt in paragraaf 6.5.1 nader ingegaan.
De ligging in het bodembeschermingsgebied is ook in het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' middels gebiedsaanduiding vastgelegd. Daarbij is vastgesteld dat de gronden tevens dienen voor de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de waarden daarvan. Er mag geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig wordt verminderd. Verwezen wordt naar de regelgeving voor dergelijke gebieden zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014).
De gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' wordt met voorliggend wijzigingsplan overgenomen overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. De specifieke regels zoals opgenomen in paragraaf 4.5 van de OvL2014 zijn van toepassing.
4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens
de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Onderhavige planontwikkeling betreft het omvormen van voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' bestemde gronden in 'Wonen' ten behoeve van één woning. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggende planontwikkeling wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu
Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde ‘rode contouren’ is het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.
In z’n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van ‘kwaliteitswinst’. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) ‘groenfonds’. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.
In de ‘Structuurvisie Beek 2012 – 2022, Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’ is het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd. De gemeente Beek is hiermee zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid in het Kwaliteitsmenu. Daarop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.2.
4.2.6 Provinciaal woonbeleid
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:
- 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
- 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
- 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
- 4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.
- 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.
De gemeenteraad van Beek heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 20 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.4.2 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.
4.2.7 Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'. Onderhavige planontwikkeling voorziet niet in een 'stedelijke ontwikkeling' waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Voor wat betreft de van toepassing zijnde provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' heeft de gemeente Beek deze vertaald in haar gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 4.4.2 van voorliggende toelichting nader ingegaan.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg
Op 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Beek ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.
Het kader voor de SVWZL is in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen. Dit kader vloeit tevens voort uit het in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) welk eveneens een visie bevat van de woningmarkt in Zuid-Limburg.
In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
- a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
- b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
- c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.
Per sub-regio zal een woningmarktprogrammering worden vastgesteld waarin wordt ingegaan op toevoegingen en onttrekkingen van woningen en zich voordoende demografische ontwikkelingen (transformatieopgave). Om woningbouwinitiatieven toe te kunnen voegen aan de woningmarkt dient de woningmarktprogrammering in ogenschouw te worden genomen. Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
- A. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
- B. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
- C. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
- D. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.
Het bestuurlijk overleg Wonen Zuid-Limburg heeft op 1 november 2017 een notitie ‘omzetten bedrijfswoning
naar burgerwoning bij duurzame bedrijfsbeëindiging’ vastgesteld. Door het bestuurlijk overleg is in dat verband het volgende besloten:
'In geval een bestemmingsplanwijziging betrekking heeft op het duurzaam beëindigen van de bedrijfsuitvoering op een locatie waarbij de reeds aanwezige woonfunctie behouden blijft, is geen compensatie als vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg van toepassing. Er mag geen sprake zijn van een uitbreiding van de woonfunctie in aantal woningen.'
Bij voorliggende bestemmingswijziging wordt niet voorzien in het toevoegen van een woning, omdat enkel sprake is van het omvormen van de bestaande (agrarische) bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Voorts wordt met de bestemmingswijziging een bedrijfsmatige bestemming duurzaam beëindigd. Met in acht neming van de notitie voldoet voorliggend plan aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
4.3.2 Conclusie regionaal beleid
Gelet op vorenstaande uiteenzetting past onderhavig voornemen binnen het relevante regionale beleid.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Strategische toekomstvisie ‘Ondernemend Beek: veelzijdig en vitaal in Zuid-Limburg’
Op 10 december 2009 heeft de gemeenteraad van Beek de strategische toekomstvisie ‘Ondernemend Beek: veelzijdig en vitaal in Zuid-Limburg’ vastgesteld. In deze visie zijn de ambities en speerpunten van de gemeente tot 2030 benoemd.
Eén van de dragers van de strategische toekomstvisie is een ‘aantrekkelijke woongemeente’. Ten aanzien van voorliggende planontwikkeling wordt overwogen dat vanwege voorliggende planontwikkeling een agrarische bedrijfsvoering, te midden van een woonomgeving, duurzaam wordt beëindigd. Voorts is sprake is van een ontsteningswinst.
4.4.2 Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’
Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Beek de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’ vastgesteld. In die structuurvisie is aangegeven dat het behouden van voldoende goede woningen en voorzieningen een belangrijke doelstelling is voor de ontwikkeling van Beek met betrekking tot het thema wonen en voorzieningen. Daarnaast wordt uitbreiding van bedrijven in het buitengebied niet wenselijk geacht.
Onderhavige ontwikkeling is gericht op het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ naar de bestemming ‘Wonen’ met als gevolg dat het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten op onderhavige locatie niet meer is toegestaan. Derhalve wordt met onderhavig planvoornemen in overeenstemming gehandeld met de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’.
Kwaliteitsmenu
Daarnaast wordt in de Structuurvisie Beek 2012-2022 ‘Ruimte voor veelzijdigheid en vitaliteit’ een uitwerking gegeven van het Limburgs Kwaliteitsmenu. Met betrekking tot de toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu maakt de gemeente Beek onderscheid in vijf modules, namelijk:
- nieuwe landgoederen;
- gebiedseigen recreatie en toerisme;
- agrarische nieuwvestiging en uitbreiding;
- uitbreiding solitaire bedrijven;
- nieuwe (solitaire) woningen.
Op grond van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' is onderhavig plangebied opgenomen binnen de aanduiding 'buiten rode contour'. In beginsel dient toepassing te worden gegeven aan het kwaliteitsmenu.
Echter, omdat onderhavige planontwikkeling voorziet in een primaire functiewijziging waarbij geen nieuwe
bebouwing wordt voorzien - sterker nog: er wordt voorzien in de sloop van circa 385 m² aan bebouwing - is geen sprake van een 'nieuwe rode ontwikkeling' zoals bedoeld in het kwaliteitsmenu.
4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
5.1 Bodem
5.1.1 Algemeen
Indien sprake is van een planologische functiewijziging en/of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
5.1.2 Bodemonderzoek
Ten behoeve van voorliggende planologische functiewijziging is een verkennend en aanvullend bodem- en (nader) asbestonderzoek bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit bodemonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
- Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond grotendeels als klasse Industrie worden bestempeld, waarbij een tweetal boringen (03 en 05) voldoen aan klasse Wonen;
- Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse AW2000 worden bestempeld;
- Op de onderzochte verdachte deellocaties (voormalige tank en bestrijdingsmiddelenopslag) zijn geen verhoogde gehaltes aangetroffen voor de verdachte parameters;
- Omdat uit de analyseresultaten van één van de mengmonsters is gebleken dat de interventiewaarde voor asbest werd overschreden, is nader asbestonderzoek verricht. Op basis van de resultaten van dat nadere onderzoek is geconcludeerd dat sprake is van een lichte asbestverontreiniging op het middenterrein, terwijl inpandig geen asbest is aangetroffen.
In z'n algemeenheid is op basis van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek geconcludeerd dat sprake is van licht verontreinigde grond die formeel niet voldoet aan de toekomstige bestemming/functie zijnde 'Wonen'. De aangetroffen lichte verontreinigingen vormen echter géén risico's voor de toekomstige bestemming. Geadviseerd wordt om de geroerde bodemlaag, welke tevens licht met asbest is verontreinigd, te ontgraven en af te voeren naar een daartoe erkend verwerker.
5.1.3 Conclusie bodem
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.2 Geluid
5.2.1 Algemeen
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggende ontwikkeling speelt enkel het aspect wegverkeerslawaai mogelijk een rol.
5.2.2 Wegverkeerslawaai
Iedere weg met een snelheidsregime van 50 km/u of meer is op basis van de Wet geluidhinder gezoneerd. Dit betekent dat bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van een weg akoestisch onderzoek dient te worden verricht om te bepalen of (in beginsel) aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Een woning is een geluidgevoelig object. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Schimmerterweg.
Ter plekke van het plangebied is wonen echter reeds toegestaan in een bedrijfswoning. Een bedrijfswoning geniet voor het aspect geluid dezelfde bescherming als een reguliere woning. Er is geen sprake van het realiseren van een nieuwe geluidgevoelige bestemming, waardoor akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder niet aan de orde is.
5.2.3 Conclusie geluid
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
5.3 Milieuzonering
5.3.1 Algemeen
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
5.3.2 Bedrijvigheid
Grenzend aan onderhavig plangebied is aan de Kleingenhouterstraat 6/6a een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering ter plekke is gericht op vleesvee en de teelt van granen, peulvruchten en oliehoudende zaden.
Gelet op de afstandseisen die gelden vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan hieraan niet worden voldaan. Dit betekent dat het betreffend bedrijf geen dierenverblijf kan oprichten, uitbreiden of wijzigen. Dit kan echter in de bestaande situatie ook al niet omdat de bestaande bedrijfswoning binnen onderhavig plangebied ook reeds een geurgevoelig object is waarvoor de gestelde afstandseisen gelden.
Het omvormen van de huidige (voormalige agrarische) bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning impliceert dan ook geen extra belemmeringen en/of beperkingen voor de agrarische bedrijfsvoering aan de Kleingenhouterstraat 6/6a.
5.3.3 Conclusie milieuzonering
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.507 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig planvoornemen geenszins sprake. Gesteld kan worden dat vanwege het onttrekken van de bedrijfsmatige functie het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie in de nieuwe situatie zal afnemen.
5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.
5.4.4 Conclusie
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
5.5 Externe Veiligheid
Bij onderhavige planontwikkeling is géén sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. De bestaande bedrijfswoning is immers reeds een kwetsbaar object en als gevolg van de beoogde bestemmingswijziging neemt het aantal kwetsbare objecten of de personendichtheid niet toe. Zodoende wordt hierna enkel in z’n algemeenheid ingegaan op het beleid omtrent externe veiligheid.
5.5.1 Beleid
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
5.5.2 Risicovolle bronnen
In de schriftelijke principemedewerking heeft de gemeente een afweging gemaakt ten aanzien van het aspect externe veiligheid aan de hand van de Landelijke Signaleringskaart Externe Veiligheid.
Landelijke Signaleringskaart EV met ligging risicobronnen t.o.v. het plangebied
Risicovolle inrichtingen
Op meer dan 500 meter afstand van onderhavig plangebied zijn verschillende propaantanks aanwezig, allen met een inhoud van minder dan 13 m³. In een worst case benadering geldt op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer een maximale afstand van 50 meter tot aan gevoelige objecten. De propaantanks liggend zodoende op ruimschoots afdoende afstand en vormen geen belemmeringen.
Overige risicovolle bronnen zijn op een nog grotere afstand gelegen dan de propaantanks.
Ondergrondse buisleidingen
De grootst mogelijke inventarisatieafstand van een buisleiding bedraagt 580 meter. De meest nabijgelegen ondergrondse transportleiding (hoge druk aardgasleiding) is op circa 1,7 kilometer gelegen. Gelet op deze afstand vormt het ondergrondse transport van gevaarlijke stoffen geen belemmeringen.
Transportroutes
Zowel de Rijksweg A2 als de Rijksweg A76 zijn op meer dan 2 kilometer afstand gelegen van onderhavig plangebied en vormen zodoende geen belemmeringen.
5.5.3 Conclusie externe veiligheid
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid.
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
6.1 Archeologie & Cultuurhistorie
6.1.1 Archeologie
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf ‘Archeologische monumentenzorg’). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma’s van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
- de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
- in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.
De gemeente Beek beschikt over een eigen archeologisch beleid, met bijbehorende verwachtingskaart en beleidsadvieskaart daterend van november 2013. Al naar gelang de archeologische verwachting van een gebied dient een stappenplan te worden doorlopen voor het verrichten van archeologisch onderzoek.
Het archeologisch beleid is publiekrechtelijk verankerd in het bestemmingsplan ‘Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012’ aan de hand van de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 1 t/m 4’. Ter plekke van onderhavig plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ van toepassing. Bij deze dubbelbestemming dient archeologisch onderzoek te worden verricht indien het oppervlak van een bodemverstorende ingreep groter is dan 250 m².
Onderhavig planvoornemen is gericht op het doorvoeren van een bestemmingswijziging. De ter plekke van onderhavig plangebied geldende agrarische bedrijfsbestemming zal worden gewijzigd naar de bestemming ‘Wonen’. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op eventueel aanwezige archeologische overblijfselen. Er worden immers geen bouwmogelijkheden gecreëerd, met een mogelijke verstoring van de bodem tot gevolg.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt overeenkomstig het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' overgenomen in voorliggend wijzigingsplan.
6.1.2 Cultuurhistorie
Op grond van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' is voor de bedrijfswoning tezamen met de aanpandig gelegen burgerwoning huisnummer 12 de dubbelbestemming 'Cultuurhistorie' van kracht. Deze bebouwing is aangeduid als beeldondersteunend.
Kaart beeldbepalende en beeldondersteunende panden met aanduiding plangebied
Vanwege de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' geldt op grond van het bestemmingsplan een vergunningplicht voor het slopen van bebouwing. Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in de sloop van de (voormalige) bedrijfswoning. De dubbelbestemming wordt middels onderhavig wijzigingsplan één op één overgenomen.
6.1.3 Conclusie archeologie & cultuurhistorie
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
6.2 Kabels En Leidingen
6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
6.2.2 Nutsvoorzieningen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader moeten uitwerken van aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
6.2.3 Conclusie kabels en leidingen
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen voor het planvoornemen.
6.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
6.3.1 Verkeersstructuur
Vanwege voorliggende bestemmingswijziging wordt de bestaande verkeersstructuur niet gewijzigd. De bestaande in-/uitrit blijft ongewijzigd.
Daarbij zal de planontwikkeling leiden tot minder verkeersbewegingen. Immers, de locatie is momenteel bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden met bijbehorende verkeersbewegingen. Met het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ in de bestemming ‘Wonen’ zal het aantal verkeersbewegingen af nemen.
6.3.2 Parkeren
De gemeenteraad van Beek heeft op 4 oktober 2018 de Parkeernota 2018 gemeente Beek vastgesteld. De parkeernota is vervolgens bij besluit d.d. 8 november 2018 publiekrechtelijk verankerd in het paraplu bestemmingsplan ‘Parkeren’.
De parkeerbehoefte van een 'bedrijfswoning' en 'burgerwoning' zijn gelijk en bedraagt gemiddels circa 2 parkeerplaatsen.
Gelet op de grootte van onderhavig plangebied en is afdoende ruimte beschikbaar om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte bij de woning.
6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren
Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen.
6.4 Waterhuishouding
6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
- a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
- b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
- c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
- d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
6.4.2 Provinciaal beleid
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar reactie over de planvorming. Voorliggend wijzigingsplan is op 11 februari 2021 voorgelegd aan het Waterschap Limburg. Het waterschap heeft per email d.d. 12 maart 2021 kenbaar gemaakt dat het plan akkoord is. De reactie van het waterschap is opgenomen in Bijlage 3.
6.4.4 Afvalwater en hemelwater
Voorliggende planontwikkeling voorziet primair in een functiewijziging. Er worden geen wijzigingen in de bestaande wijze van afvoer van afval- en hemelwater voorzien. Noemenswaardig is dat circa 385 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, hetgeen per saldo een vermindering van het bestaande (dak)oppervlak betekent alwaar het hemelwater weer ter plekke in de bodem kan infiltreren.
6.4.5 Conclusie waterhuishouding
Gelet op vorenstaande en de reactie van het Waterschap Limburg (Bijlage 3) vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
6.5 Natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
6.5.1 Kernkwaliteiten
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 4.2.3 is het plangebied gelegen in het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied ‘Nationaal Landschap Zuid-Limburg’ voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: ‘schaalcontrast van zeer open naar besloten’, ‘het groene karakter’, ‘reliëf en ondergrond’ en ‘rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed’. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig plangebied is gelegen in bestaande lintbebouwing. Deze lintbebouwing is gelegen in een overwegend open gebied. Voorliggende planologische functiewijziging voorziet niet in een verandering, en daarmee eventuele onevenredige aantasting, van deze kernkwaliteit.
Het groene karakter
Ter plekke van onderhavig plangebied zelf is sprake van bebouwing en terreininchting ten behoeve van een voormalig agrarische bedrijfsvoering. Er is geen sprake van een groen karakter, waardoor ook geen sprake is van een onevenredige aantasting.
Reliëf en ondergrond
Het bestaande reliëf en de bestaande ondergrond blijven als gevolg van voorliggende functiewijziging onaangeroerd.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Ter plekke van onderhavig plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch erfgoed. Wel is de voormalige bedrijfswoning aangewezen als beeldondersteunende bebouwing'. Voorliggende planontwikkeling impliceert geen wijzigingen in deze bebouwing.
6.5.2 Natura2000
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet Natuurbescherming’.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat woningbouwplannen (ook kleinschalige woningbouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.
Onderhavig plangebied is centraal gelegen op ongeveer 3,5 kilometer afstand ten opzichte van omliggende Natura2000-gebieden.
Ligging plangebied ten opzichte van omliggende Natura2000 gebieden
Bij voorliggende planontwikkeling is primair sprake van een planologische functiewijziging. De sloopactiviteiten van de bebouwing aan de achterzijde kunnen worden uitgevoerd met elektrische apparatuur. Gelet op de aard van voorliggende planontwikkeling kan worden geconcludeerd dat er géén sprake zal zijn van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen worden uitgesloten.
6.5.3 Flora en fauna
De Wet natuurbescherming biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Onderhavig plangebied betreft een bebouwd perceel tussen woonbebouwing in. De kans op het aantreffen van beschermde soorten flora en/of fauna ter plekke is dientengevolge nihil. In de directe nabijheid van het plangebied is uitgestrekt buitengebied aanwezig die voldoende leefruimte biedt aan eventuele beschermde flora- en/of fauna.
Geconcludeerd mag worden dat voor onderhavige planontwikkeling geen belemmeringen aanwezig zijn vanuit het aspect flora en fauna.
6.5.4 Conclusie natuurbescherming
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorgenomen planologische functiewijziging.
6.6 Duurzaamheid
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen. Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van een functiewijziging. Bij eventuele vergunningverlening op basis van voorliggend bestemmingsplan zal door de gemeente getoetst worden op duurzaamheid.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
7.1 Grondexploitatie
7.1.1 Algemeen
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
7.1.2 Exploitatieplan
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om voor de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.
Voorliggende planontwikkeling voorziet niet in een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.
7.2 Planschade
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van een dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een overeenkomst aangegaan met de gemeente waarin het planschadeverhaal is geregeld.
Hoofdstuk 8 Planstukken
Het wijzigingsplan 'Kleingenhouterstraat 10 te Beek' van de gemeente Beek bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
8.1 Algemeen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
- er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
- er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).
Vanaf 1 januari 2010 dient een ruimtelijk plan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
8.2.1 Toelichting
De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.
8.2.2 Regels
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmings-/wijzigingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
o Begrippen
o Wijze van meten
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwezelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
- Bestemmingsomschrijving
- Bouwregels
- Nadere eisen
- Afwijken van de bouwregels
- Specifieke gebruiksregels
- Afwijken van de gebruiksregels
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- Wijzigingsbevoegdheid
Bij voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Kern Klein en Groot Genhout - herziening 2012' één op één van toepassing verklaard.
8.2.3 Verbeelding
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
9.2 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
De gemeente heeft het voorontwerp van voorliggend wijzigingsplan voorgelegd aan de provincie Limburg. De provincie heeft per email d.d. 11 juni 2021 te kennen gegeven dat het plan geen aanleidingen geeft tot het plaatsen van opmerkingen. Betreffende reactie is bijgevoegd als Bijlage 4.
9.3 Inspraak
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
Ten behoeve van voorliggend planvoornemen behoeft geen inspraakprocedure te worden gevolgd.
9.4 Formele Procedure
9.4.1 Algemeen
De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure bestaat uit navolgende stappen:
- 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan.
- 2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
- 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
- 4. Vaststelling van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders binnen 8 weken.
- 5. Algemene bekendmaking van het vastgestelde wijzigingsplan door ter inzage legging binnen 2 weken.
- 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
- 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen
Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft vanaf 23 juli 2021 tot en met 2 september 2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Bijlage 1 Principemedewerking
Bijlage 2 Rapportage Verkennend En Aanvullend Bodem- En (Nader) Asbestonderzoek
Bijlage 2 Rapportage verkennend en aanvullend bodem- en (nader) asbestonderzoek
Bijlage 3 Reactie Waterschap Limburg
Bijlage 3 Reactie Waterschap Limburg