KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectprofiel
2.1 Omgeving Plangebied
2.2 Plangebied
2.3 Planvoornemen
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Geluidhinder
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Geur
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Water
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Flora En Fauna
Hoofdstuk 5 Haalbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Economische Haalbaarheid
5.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 De Te Volgen Procedure
6.2 Vooroverleg Met Diensten Van Rijk En Provincie
6.3 Inspraak
6.4 Vaststelling
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Bodemonderzoek Bedrijf
Bijlage 2 Bodemonderzoek Strook Gemeente
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Doorlatendheidonderzoek
Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Kerstenbergweg

Bestemmingsplan - gemeente Beesel

Vastgesteld op 04-06-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kerstenbergweg' met identificatienummer NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01 van de gemeente Beesel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden bedrijvigheid:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

  1. a. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk;
  2. b. dat door zijn beperkte omvang in een woning met bijbehorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

het aan huis uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door zijn beperkte omvang binnen de woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Deze diensten kunnen betrekking hebben op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied.

1.7 antenne:

een constructie bestaande uit een mast, een ontvang- en zenddraad of een stelsel van draden, danwel een schotel bestemd voor (tele)communicatiedoeleinden;

1.8 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling. Dit bedrijf moet beschikken over over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet, of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning hebben van de minister van OCW). Het onderzoek moet zijn uitgevoerd overeenkomstig de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA). Het bevoegd gezag moet het programma van eisen voorafgaand aan het onderzoek goedkeuren.

1.9 archeologisch onderzoeksgebied:

gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde. Dit kan zijn een lage, middelhoge of hoge archeologische (verwachtings-)waarde. Deze waarde is toegekend op grond van de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.10 archeologische verwachtingswaarde:

de aan een gebied toegekende verwachtingswaarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (menselijke sporen en of vondsten uit het verleden).

1.12 archeologisch waardevol gebied:

gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied, gedane vondsten en/of voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.13 atelier:

werkplaats van een beeldend kunstenaar.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bed en breakfast:

een voorziening voor overnachting met het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de woonfunctie. Het bieden van overnachtingsmogelijkheid aan personen die tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid verrichten valt niet onder bed & breakfast.

1.16 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlak:

het totale (vloer-)oppervlak dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.17 bestaande situatie:

  1. a. bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan (legaal gerealiseerd) op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. b. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aande verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. De begane grond is een bouwlaag, kelders en zolders zijn geen aparte bouwlaag.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

een bouwkunidge constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.28 caravan:

een al dan niet uitklapbare wagen of voertuig die bedoeld is voor woon-, dag- of nachtverblijf en bedoeld is om als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook als deze wagen of voertuig wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, is hij voor de toepassing van dit plan een caravan.

1.29 carport/overkapping:

een dakconstructie met maximaal twee tot de constructie behorende wanden.

1.30 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, vanwege het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit beeld kan onder andere tot uitdrukking komen in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen voor eigen gebruik of verbruik, dat niet betreft de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.33 erker:

hoekige of ronde uitbouw aan een gevel.

1.34 functie:

het gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan dat volgens de regels is toegestaan.

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gestapelde bebouwing:

één hoofdgebouw met zelfstandige woningen en of woonruimten die zich boven en naast elkaar bevinden.

1.37 hoofdfunctie:

de functie waarvoor het hoofdgebouw als hoofdzakelijk mag worden gebruikt volgens deze regels.

1.38 hoofdgebouw:

een of meer gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 horeca:

een bedrijf waar:

bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt;

bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

1.40 kantoor:

een gebouw of ruimte dat/die dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden:

  1. a. voor derden;
  2. b. voor (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.41 kap:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.42 levensloop bestendige woning

een woningen die zo gebouwd is dat de bewoners erin kunnen blijven wonen als levensomstandigheden veranderen, zoals door ouderdom, ziekte of een handicap waarbij alle basisvoorzieningen (keuken, woonkamer, natte celen slaapkamer) op de begane grond aanwezig zijn.

1.43 maaiveld:

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden.

1.44 monument:

alle zaken die op grond van de Monumentenwet 1988 zijn aangewezen tot Rijks- of gemeentelijk monument.

1.45 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en

duurzaam met de aarde is verbonden.

1.46 pension:

deel van een woning of daarbij behorend gebouw met als doel het met het oog op recreatie aan 5 of meer personen op ten minste 2 en maximaal 10 kamers verstrekken van logies voor langere of kortere tijd. Met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/ of dranken aan de logerende gasten, een en ander zonder vermaakfunctie.

1.47 prostitutie:

het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten of handelingen.

1.48 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.

1.49 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is:

  1. a. seksuele handelingen worden verricht;
  2. b. vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Deze regels verstaan onder een seksinrichting in ieder geval: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 starterswoning.

een woning met een maximale koopprijs die binnen het toepassingsbereik valt van de Verordening Starterslening gemeente Beesel 2017.

1.51 stedenbouwkundig beeld:

het beeld dat is bepaald door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's inclusief de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen of gevormde ruimte(n).

1.52 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.53 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hieronder vallen onder andere duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen voor berging en infiltratie van hemelwater.

1.54 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.55 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

deze wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken, gemeten buitenwerks en 1 m boven peil.

2.3 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken mag worden bebouwd. Dit wordt uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat ligt:

  1. a. binnen de bestemming;
  2. b. binnen een in de planregels aangeduid gedeelte van die bestemming.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Bovenkant Spoorstaaf (BS):

de hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf.

2.6 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, op 1 m boven peil. De grootste maat bepalend is daarvoor bepalend.

2.7 dakhelling:

deze wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 goothoogte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.9 inhoud van een bouwwerk:

deze wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 oppervlakte van een bouwwerk:

deze wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 peil:

  1. a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst is dit de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen is dit de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  2. b. parkeervoorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijvigheid;
  3. c. webwinkels;
  4. d. tuinen, erven en verhardingen;
  5. e. parkeervoorzieningen ten dienste van de woning;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. 4.3.1 onder b voor bedrijven die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd, maar naar het oordeel van het bevoegd gezag naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven als bedoeld in de categorieën 1 en 2.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot de op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. a. De bestaande maten die hoger zijn dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de maximaal toegestane maten.
  2. b. Bestaande maten die lager zijn dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, zijn de minimaal toegestane maten.
  3. c. Bij herbouw is het bepaalde onder a en b van toepassing, wanneer de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

6.2 Ondergronds bouwen

  1. a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. b. De verticale diepte bij ondergronds bouwen mag maximaal 3,5 m zijn.
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woningen;
  3. c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een (bedrijfs)woning als afhankelijke woonruimte;
  4. d. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed & breakfast;
  5. e. het gebruik van gebouwen ten behoeve van een pension.

7.2 Afwijken bed and breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 onder d voor het toestaan van een bed and breakfast, met dien verstande dat:

  1. a. de bed and breakfast wordt gerealiseerd in een bestaand gebouw, inclusief eventueel bestaande aan- en/of uitbouw betreft;
  2. b. het gebruik ten behoeve van de bed and breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
  3. c. tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen bed and breakfast wordt geboden;
  4. d. de bed and breakfastvoorziening:
    1. 1. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als een zelfstandige woning;
    2. 2. geen aparte kookgelegenheid in de voorziening heeft;
    3. 3. de cultuurhistorische, monumentale en/of architectonische waarden van de woning niet worden aangetast;
  5. e. geen onevenredig nadelige gevolgen voor de parkeerbalans ontstaan;
  6. f. geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden
  7. g. geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
  8. h. detailhandel is niet toegestaan;
  9. i. reclame-uitingen ten behoeve van de bed and breakfast niet zijn toegestaan.

7.3 Afwijken pension

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1 onder e voor het toestaan van een pension, met dien verstande dat:

  1. a. het pension wordt gerealiseerd in een bestaand gebouw, inclusief eventueel bestaande aan- en/of uitbouw betreft;
  2. b. het gebruik ten behoeve van pension gekoppeld moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
  3. c. er logiesmogelijkheden worden aangeboden voor 5 of meer personen, verdeeld over minimaal 2 en maximaal 10 kamer;
  4. d. er als nevenactiviteit maaltijden en/of dranken mogen worden verstrekt aan logerende gasten;
  5. e. de pensionvoorziening:
    1. 1. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als een zelfstandige woning;
    2. 2. geen aparte kookgelegenheid in de voorziening heeft;
    3. 3. de cultuurhistorische, monumentale en/of architectonische waarden van de woning niet worden aangetast;
  6. f. geen onevenredig nadelige gevolgen voor de parkeerbalans ontstaan;
  7. g. geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden
  8. h. geen onevenredige nadelige gevolgen ontstaan voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
  9. i. detailhandel is niet toegestaan;
  10. j. reclame-uitingen ten behoeve van het pension niet zijn toegestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten met ten hoogste 10% voor:
  1. 1. goot- en bouwhoogten;
  2. 2. dakhellingen;
  3. 3. afstanden tot de bouwperceelsgrens;
  4. 4. bebouwde oppervlakten;
  1. b. het bouwen van kleine bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, alsmede voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de inrichting van jongerenontmoetingsplaatsen (JOP) mits:
  1. 1. de oppervlakte maximaal 25 m2 is;
  2. 2. de goothoogte maximaal 3 m is;
  3. 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 5 m mogen zijn;
  4. 4. de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
  1. c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van of noodzakelijk zijn voor:
  1. 1. een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken;
  2. 2. de situering van ontsluitingen;
  3. 3. de werkelijke toestand van het terrein;
  1. d. het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwvlakken, voorzover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  2. e. het oprichten van voorzieningen ten dienste van telecommunicatiedoeleinden, met dien verstande dat:
    1. 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
    2. 2. de hoogte van antennes voor privé-gebruik maximaal 15 m mag zijn;
    3. 3. de hoogte van antennes voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m mag zijn;
    4. 4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kerstenbergweg'

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan de Kerstenbergweg te Beesel ligt een bedrijfskavel waar initiatiefnemer HPLG Hermans Vastgoed B.V. voornemens is om 9 woningen te realiseren. Dit past niet binnen de huidige bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer'. De gemeente Beesel heeft besloten om onder voorwaarden principe-medewerking te verlenen aan dit planvoornemen. Om dit mogelijk te maken dient het perceel de bestemming 'Wonen' te krijgen. Dit bestemmingsplan bevat de verantwoording van de planwijziging en legt de gewenste situatie planologisch en juridisch vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0001.png"

Deel van het plangebied gezien vanuit de Vossenberg

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in de zuidelijke uitloper van de kern Beesel in de gelijknamige gemeente. Het plangebied ligt tussen de Kerstenbergweg in het oosten en de Vossenberg in het westen. Ten noorden en zuiden van het plangebied bevinden zich bestaande woningen. De gronden staan kadastraal bekend als gemeente Beesel sectie G nummers 2871 en 3607.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0002.png"

Luchtfoto van Beesel en omgeving met rood omlijnd het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0003.png"

Uitsnede van de kadastrale percelenkaart

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Bebouwde gebieden Beesel'. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 20 juni 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0004.png"

Uitsnede van het geldende bestemmingsplan met rood omlijnd het plangebied

Op het plangebied zijn de volgende bestemmingen van toepassing:

  • Enkelbestemming 'Bedrijf'
  • Enkelbestemming 'Verkeer'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'
  • Bouwvlak
  • Gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3'

Het planvoornemen past niet binnen de regels van de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer'. Woningbouw is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. De aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' biedt binnen de bestemming 'Bedrijf' de mogelijkheid om de bestemming 'Bedrijf' om te zetten naar 'Wonen' voor de realisatie van 3 grondgebonden woningen. Aangezien het planvoornemen de realisatie van 9 grondgebonden woningen beoogd en deels binnen de bestemming 'Verkeer' valt past het niet binnen het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Dit inleidende hoofdstuk beschrijft eerst de omgeving van het plangebied, daarna het plangebied zelf en het planvoornemen in hoofdstuk 2. Vervolgens beschrijft hoofdstuk 3 de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente.. Hoofdstuk 4 besteedt aandacht aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna. Tenslotte bevat hoofdstuk 5 aandacht aan de haalbaarheid en hoofdstuk 6 de voor de deze bestemmingsplanherziening te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Omgeving Plangebied

De omgeving van het plangebied is onderdeel van een zuidelijke uitloper van de kern Beesel. Dit gedeelte van Beesel kenmerkt zich door de ruime opzet, het groene karakter en voornamelijk vrijstaande woningen met garages en bijgebouwen verschillend van architectuur en kapvorm. Het is vanaf de jaren '60 bebouwd. Zowel de Vossenberg als de Kerstenbergweg lopen vanuit het centrum van Beesel, waar zich verschillende voorzieningen bevinden, het buitengebied in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0005.png"

Luchtfoto van het plangebied en directe omgeving

2.2 Plangebied

Momenteel bestaat het plangebied uit een voormalig bedrijfsgebouw met een geasfalteerd terrein. Het westelijke deel bestaat uit een groenstrook welke tevens de afscheiding vormt met de Vossenberg. In het oosten van het plangebied vormt de Kerstenbergweg de grens. Ook in het zuidelijk deel van het plangebied ligt groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0006.png"

Luchtfoto met het plangebied rood omlijnd

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0007.png"

Impressies van de voormalige bedrijfsbebouwing en het plangebied

2.3 Planvoornemen

2.3.1 9 Woningen

Dit bestemmingsplan moet de realisatie van 9 woningen mogelijk maken. De woningen hebben 1 of 2 bouwlagen met of zonder kap. Qua architectuur, kapvorm en opzet sluiten de woningen aan bij de bestaande structuur in de directe omgeving van het plangebied. Het betreft 6 levensloopbestendige- en / of starterswoningen in het oostelijk deel van het plangebied en 3 vrijstaande woningen in het westelijk deel. Alle woningen hebben een voor- en een achtertuin en eigen oprit. Tevens kunnen alle woningen een garage krijgen. Dit is afhankelijk van de wens van de eventuele koper. Daarnaast is het mogelijk om ook de 3 vrijstaande woningen levensloopbestendig uit te voeren. ln levensloopbestendige woningen worden alle basisvoorzieningen (keuken, woonkamer, natte cel en slaapkamer) op de begane grond gesitueerd.

Aan de Vossenberg is een trottoir aanwezig aan de Kerstenbergweg wordt ten behoeve een nieuw trottoir gerealiseerd dat aansluit op het bestaande trottoir. Dit trottoir is geschikt voor rolstoelgebruikers en speelt hiermee in op het eventueel levensloopbestendig maken van de woningen.

2.3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting

De toekomstige woningen worden ontsloten via de bestaande infrastructuur. De 6 levensloopbestendige- en / of starterswoningen hebben een inrit aan de Kerstenbergweg en de 3 vrijstaande woningen hebben een inrit aan de Vossenberg. Beide straten zijn via De Mortel en de Krietheuvel aangesloten op de Burgemeester Janssenstraat welke met de Markt, de Monseigneur Theelenstraat en de Nieuwstraat de belangrijkste verbindingsader vormt door de kern Beesel. In noord-westelijke richting is er een aansluiting met de A73 gesitueerd en richting het zuiden komt men in de kern Swalmen. In de Burgemeester Janssenstraat ligt een bushalte waarmee het openbaar vervoer binnen enkele minuten lopen vanaf het plangebiedbereikbaar is. Station Swalmen aan de spoorlijn Venlo Roermond ligt slechts op enkele kilometers afstand van het plangebied..

Parkeren

Conform de Crow publicatie ASVV 2012 gelden de volgende minimale parkeernormen:

  • 6 levensloopbestendige- en / of starterswoningen 1,8 parkeerplaats per woning: 6 x 1,8 = 10,8
  • 3 vrijstaande woningen 1,9 parkeerplaatsen per woning: 3 x 1,9 = 5,7
  • Totaal aantal benodigde parkeerplaatsen: 16,5 (bezoekersaandeel betreft 0,3 per plaats)

Alle woningen hebben een oprit die groot genoeg is om er twee auto's te parkeren In totaal worden er binnen het gehele plangebied dus 18 parkeerplaatsen gerealiseerd waar er conform de normen slechts 16,5 benodigd zijn. Hiermee voldoet het plan aan de parkeernorm. Daar komt bij dat het zowel op de Vossenberg als de Kerstenbergweg is toegestaan om te parkeren op de rijbaan. Dit gebeurd nu al. Naast voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied is er dus ook in de directe omgeving nog parkeergelegenheid voorhanden.

2.3.3 Privacy en bezonning

Inzake privacy en bezonning kan er gesteld worden dat er geen hinderlijke situatie zal ontstaan. De nieuwe woningen liggen op tenminste 3 meter van de bestaande erfgrenzen. De nieuwe woningen hebben een tuin die aansluit aan de bestaande tuinen.

2.3.4 Duurzaamheid

Duurzame ontwikkeling is te zien als een ontwikkelingsproces, waarbij wordt gestreefd naar het tot stand brengen van een duurzame samenleving. Dit gebeurt door in alle stadia van een planproces kansen en mogelijkheden te benutten voor het realiseren van een hogere ruimtelijke kwaliteit in combinatie met een zo laag mogelijke milieubelasting, en in deze tijd weten te handhaven, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.

In zowel de structuurvisie als de woonvisie van de gemeente Beesel worden eisen gesteld inzake duurzaamheid, klimaatrobuustheid en energiezuinigheid. Hierbij valt te denken aan het gebruik van duurzame materialen, isolatie en energiezuinige voorzieningen op het gebied van verwarming en elektra. Hiermee zal rekening gehouden worden bij de verdere uitwerking van de plannen. Zeker is al dat er gebruik zal worden gemaakt van verschillende duurzame bouwmaterialen en zonnepanelen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid komt uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal m is opgenomen is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), eveneens een overkoepelend beleidsstuk. Het regionaal beleid komt uit de 'Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg' en het gemeentelijk uit de structuurvisie.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Structuurvisie infrastructuur en ruimte) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie Rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor dit plangebied zijn als volgt:

  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied maakt reeds onderdeel uit van de bestaande ruimtelijke structuur van Beesel. Er zijn hiermee verder geen rijksbelangen in het geding. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de structuurvisie gelden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat middels de herziening van het bestemmingsplan invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “Ladder voor duurzame verstedelijking”):

  1. 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  3. 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Betekenis voor het plangebied

Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State woningbouwontwikkelingen vanaf twaalf woningen beschouwt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van 9 woningen met garage mogelijk binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Beesel en wordt hierdoor niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is op dit planvoornemen dan ook niet van toepassing. Daarmee is niet gezegd dat in het geheel voorbij kan worden gegaan aan de afweging waarom 'de ladder' vraagt. In het kader van de uitvoerbaarheid speelt deze afweging namelijk ook een rol. Zoals blijkt uit navolgende paragrafen blijkt, wordt voorzien in een actuele (regionale) behoefte. Bovendien is sprake inbreiding binnen bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De onderwerpen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Grote rivieren

In titel 2.4 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen het rivierbed waarop artikel 6.15 van het Waterbesluit van toepassing is, voor de betreffende gronden alleen nieuwe bestemmingen mogen worden opgenomen indien sprake is van:

  • een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
  • een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0008.png"

Uitsnede van het kaartbeeld grote rivieren (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening), Beesel is roodomlijnd en het plangebied is aangeduid met de rode pijl

Een deel van de kern Beesel ligt volgens de kaarten behorende bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in het rivierbed van de Maas. Bouwplannen worden voor zover van toepassing onder meer getoetst aan het Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de beleidslijn Grote rivieren (bouwen in het zomer of winterbed van de Maas). Voor zover aan de orde dienen resterende waterstandseffecten dan wel een eventuele afname van het bergend vermogen te worden gecompenseerd en dienen deze compenserende maatregelen in het betreffende bestemmingsplan te worden vastgelegd.

Waterwet en Waterbesluit

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet is een achttal wetten samengevoegd, waaronder de Wet op de waterkering en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. In artikel 6.15 van het Waterbesluit zijn algemene regels opgenomen voor werken die niet onder de vergunningplicht vallen. Beperkte activiteiten en kleinschalige bouwwerken zijn niet vergunningplichtig. Voor grotere (bouw)werken is een watervergunning nodig.

In principe valt het hele gebied dat deel uitmaakt van het rijkswaterstaatwerk (in de meeste gevallen de rivier inclusief het rivierbed, tot aan de primaire waterkering) onder de vergunningplicht van de Waterwet. In een aantal gebieden, met name het bestaand stedelijk gebied, zijn de gevolgen van activiteiten voor de waterhuishouding zodanig beperkt dat de vergunningplicht hier niet geldt. Voor deze gebieden is paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit (en daarmee de vergunningplicht) niet van toepassing. Dit betekent niet dat er nooit hoogwater op kan treden. Het centrum van Beesel en Ouddorp liggen in zo’n gebied (geel op de nu volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0009.png"

Uitsnede van bijlage IV van het Waterbesluit

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidelijke deel van de kern Beesel. Zoals duidelijk te zien is op voorgaande afbeeldingen ligt het plangebied niet binnen de begrenzing van het rivierbed van de Maas (lichtblauwe gedeelte). Er gelden voor dit gebied dus geen beperkingen op basis van artikel 2.4 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Wat betreft de overige onderwerpen voorziet het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening niet in onderwerpen die van invloed zijn op dit planvoornemen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0010.jpg"

Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaan en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0011.png"

Zonering Kerstenbergweg, Beesel - POL2014

Het plangebied is onderdeel van bebouwd gebied en is aangeduid als 'overig bebouwd gebied'. Dit soort gebieden kenmerken zich als gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. In dit geval betreft het een dorps karakter.

Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:

  • Transformatie regionale woningvoorraad
  • Bereikbaarheid
  • Balans voorzieningen en detailhandel
  • Stedelijk groen en water
  • Kwaliteit leefomgeving

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen betreft de realisatie van een 9 woningen met garage binnen de kern Beesel. Het planvoornemen is niet in strijd met de uitgangspunten uit het POL2014 welke gelden voor de betreffende zone 'overige bebouwd gebied' waarbinnen het plangebied zich bevindt. Deze uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in de regionale en gemeentelijke woonvisie welke zijn opgenomen in respectievelijk paragraaf 3.4.1 en paragraaf 3.5.2. Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van gebieden die extra aandacht vereisen tijdens de realisatie van woningen. Het planvoornemen heeft daarmee geen invloed op brons-, zilver- en goudgroenezones. De afstand tot deze zones is namelijk minimaal 200 meter en de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0012.png"

Uitsnede van de omgevingsverordening Limburg

Op 11 november 2016 hebben Provinciale Staten de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld, die vervolgens op 21 december 2016 in werking is getreden. Deze verordening ziet - voor zover hier relevant - op de borging van de eerder gemaakte bestuursafspraken tussen de provincie en de Limburgse gemeenten en de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder ook bestemmingsplan zoals hier aan de orde, mogen niet voorzien in een toevoeging van woningen aan de planvoorraad die niet voldoet aan de betreffende Structuurvisie. Op dit punt dient de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing bij het ruimtelijk plan een verantwoording te bevatten.

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied ligt niet in een van de kwetsbare gebieden die door de Omgevingsverordening worden beschermd. De toevoeging van 9 woningen binnen het plangebied is daarnaast reeds opgenomen in de Regionale Structuurvisie Wonen, welke is opgenomen in paragraaf 3.4.1, en voldoet daarmee aan de Wijzigingsverordening, zoals blijkt uit de volgende paragrafen. De verordening vormt dan ook geen belemmering voor dit planvoornemen.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

In 2016 hebben de acht gemeenten in regio Noord-Limburg, waaronder ook de gemeente Beesel, de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' vastgelegd in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Deze structuurvisie is op 5 april 2016 vastgesteld en geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Noord-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij is niet uit te sluiten dat binnen de planperiode van de structuurvisie (2030) de in de bestemmingsplannen opgenomen directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen. De structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen; bestemmingsplannen hebben dat wel.

Samen met alle woonpartners zijn vijf belangrijke opgaven geformuleerd die de kern vormen van de woonvisie:

  1. 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte
  2. 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer
  3. 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor onder andere arbeidsmigranten
  4. 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal
  5. 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

Betekenis voor het plangebied

Het regionale woningbouwbeleid is per gemeente verder uitgewerkt in een gemeentelijke structuurvisie omtrent wonen. In deze lokale visies zijn de uitgangspunten uit de regionale structuurvisie wonen noord-limburg doorvertaald. In paragraaf 3.5.2 komt de 'Woonvisie gemeente Beesel 2016 - 2022' aan bod waarin het gemeentelijke woningbouwbeleid wordt toegelicht.

In de regionale structuurvisie is dit planvoornemen overigens reeds opgenomen in de plancapaciteit. Daarmee vormt de regionale structuurvisie geen belemmering voor het planvoornemen.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Beesel

In de structuurvisie Beesel, die op 11 juli 2011 is vastgesteld, heeft de gemeente de visie en de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid vastgelegd. De structuurvisie Beesel geeft een strategische en duurzame ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het hele grondgebied van de gemeente voor de komende 20 jaar. De gemeente geeft hierin niet alleen aan wat ontwikkeld gaat worden, maar ook hoe dit ontwikkeld gaat worden. De structuurvisie vormt het toetsingskader voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven. Daarnaast bevat de structuurvisie de ambities van de gemeente op velerlei gebieden zoals wonen en werken, bereikbaarheid, natuur en landschap, agrarische activiteiten, recreatie en toerisme, leefbaarheid, water en duurzaamheid.

De ambitie van de gemeente is in 2030 een sterke zelfstandige gemeente te zijn, voortbouwend op de kracht van de huidige gemeente. Centraal staat Beesel als kleine zelfstandige gemeente en als ideale gemeente om te wonen, te werken en te recreëren.

Met een openbare ruimte van hoge kwaliteit, die uitnodigt tot “ontmoeten”, verblijven en recreëren en een sociaal klimaat dat uitnodigt tot sociale contacten en sociale verbondenheid. Daar bovenop kiest de gemeente ervoor Beesel uit te bouwen tot een voorbeeldgemeente op het gebied van toekomstbestendigheid. Beesel moet een levendige gemeenschap blijven. De gemeentelijke visie is vertaald naar de drie deelgebieden de dubbelkern Reuver-Offenbeek, de kern Beesel en het buitengebied. Per deelgebied zijn de specifieke kernkwaliteiten, het streefbeeld voor de toekomst en de bijbehorende ontwikkelingsrichtingen uitgewerkt. De nu volgende kernkwaliteiten en het sfeerbeeld zijn van toepassing op de kern Beesel. Tot slot komt het woonbeleid voor Beesel aan bod.

Kernkwaliteiten

  • Prettig dorps woonmilieu;
  • (Inter)nationale bekendheid vanwege keramiek en draaksteken;
  • Een goed basisvoorzieningenniveau;
  • Ruim aanbod cultureel erfgoed en ligging aan de Maas;
  • Actief betrokken bewoners bij het sociale leven in dorp en buurt;
  • Een rijk verenigingsleven en veel activiteiten en evenementen.

Streefbeeld

In Beesel staat het dorps wonen en cultuurhistorische waarden centraal. Cultuurhistorie is zichtbaar en beleefbaar. Cultureel erfgoed is in gebruik voor zorg en recreatie. Beesel is goed te bereiken, ook voor (fiets)toeristen. Om de verkeerskundige knelpunten in de kern op te lossen en samenhang te borgen tussen de diverse bouwplannen in het centrum, wordt een visie opgesteld voor de centrumontwikkeling Beesel: Branding Beesel. De veiligheid bij hoogwater in de Maas is gewaarborgd.

Betekenis voor het plangebied

Dit planvoornemen betreft een woningbouwontwikkeling op een inbreidingslocatie. Daarnaast wordt er rekening gehouden met levensloopbestendigheid en duurzaamheid en er wordt ingespeeld op de vraag vanuit de markt door het realiseren van starters woningen en mogelijk ook levensloopbestendige woningen. Desgewenst kunnen kopers van de 3 vrijstaande woningen er namelijk voor kiezen om deze woningen levensloopbestendig te laten uitvoeren. De structuurvisie vormt daarmee geen belemmering voor dit planvoornemen.

3.5.2 Woonvisie gemeente Beesel

De gemeente Beesel heeft op 9 mei 2016 de Woonvisie gemeente Beesel vastgesteld. In 2012 stelde de gemeenteraad reeds een Woningbouwkader vast. Dit was een vervolg op een woningmarktonderzoek dat in 2011 in de gemeente was gehouden. Sindsdien is de situatie op de woningmarkt onder andere door de financiële crisis en de gewijzigde regels voor het verstrekken van hypotheken de situatie op de woningmarkt ingrijpend gewijzigd. Ook de regels voor de Woningcorporaties zijn door veranderingen in de wetgeving heel anders dan ten tijde van de vaststelling van het Woningbouwkader. De regio Noord Limburg waarvan de gemeente Beesel deel uitmaakt heeft inmiddels een structuurvisie wonen in vastgesteld. Deze visie is een regionale uitwerking van de POL-opgaven op het gebied van wonen. Al deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de gemeente Beesel een nieuwe Woonvisie heeft vastgesteld.

De Woonvisie gemeente Beesel geeft een beeld van de opgaven voor de komende jaren met een doorkijk naar 2030. De nadruk ligt anders dan in het verleden vooral op de verduurzaming en transformatie van bestaande woningvoorraad. De Woonvisie is een nadere uitwerking van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg op lokaal niveau. Om een zorgvuldige afweging inzake woningbouw ontwikkelingen mogelijk te maken bevat de Woonvisie het 'Afwegingskader Woningbouw'. De volgende paragraaf gaat in op dit gemeentelijk beleidsstuk.

Betekenis voor het plangebied

Dit planvoornemen is opgenomen in de planlijst die hoort bij de vastgestelde Woonvisie. Hiermee past het planvoornemen binnen de Woonvisie 2016-2022 gemeente Beesel.

3.5.3 Afwegingskader Woningbouw

Ter aanvulling op en als hulpmiddel voor de woonvisie heeft de gemeente Beesel op 15 februari 2017 het 'Afwegingskader Woningbouw' vastgesteld. Het betreft een checklist waarbij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan het ruimtelijk en volkshuisvestelijk kader. Op deze manier kan de gemeente bepalen of een plan uitvoerbaar is.

Betekenis voor het plangebied

Dit planvoornemen past op de nu volgende onderwerpen binnen de kaders gesteld in het afwegingskader woningbouw. Het betreft een inbreidingslocatie waarbij er sprake is van herontwikkeling van een zogenaamde 'rotte plek' binnen de ruimtelijke structuur van de kern Beesel. Door realisatie van het plan wordt de dragende structuur van de directe omgeving versterkt. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de kwalitatieve woningbehoefte doordat er starterswoningen worden gecreëerd en mogelijk ook levensloopbestendige woningen, dit laatste is afhankelijk van de wensen van potentiële kopers. Ook heeft het planvoornemen een flexibel karakter doordat potentiële kopers nog invloed kunnen uitoefenen op de exacte invulling van de woningen. Tot slot is de fasering realistisch en haalbaar en is er geen sprake van schade voor woningen in de directe omgeving als de plannen niet gerealiseerd worden. Bovenstaande aspecten zorgen ervoor dat het planvoornemen uitvoerbaar is conform de afwegingskaders woningbouw er wordt namelijk een score behaald van 10 - 12 punten (afhankelijk van de manier van interpreteren) waar een minimum van 8 benodigd is om het plan mogelijk te maken.

3.5.4 Visie welstandsbeleid

De gemeente Beesel heeft op 11 april 2011 de Visie Welstandsbeleid vastgesteld. Dit is een geactualiseerde versie van de Welstandsvisie Maas en Roer (2003) voor de gemeenten in het gebied Maas & Roer (de gemeenten Beesel, Echt-Susteren, Maasbracht en Roerdalen). In de Welstandsvisie zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen, waaraan bouwplannen worden getoetst.

De welstandsnota maakt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveaus: bijzondere welstandsgebieden (niveau 1), potentiële welstandsgebieden (niveau 2), reguliere welstandsgebieden (niveau 3) en welstandsvrije gebieden (niveau 4). In de welstandsnota zijn verschillende deelgebieden onderscheiden. De kern van Beesel, Ronckenstein en Ouddorp zijn aangewezen als bijzondere welstandsgebieden (niveau 1). De woonbuurt rondom de oude kern van Beesel (randzone), Offenbeker Bemden en de kern van Reuver zijn aangewezen als potentiële welstandsgebieden (niveau 2) en de overige woonbuurten in Beesel, Offenbeek woonbuurt en Kale Plak, Reuver woonbuurt en de bedrijventerreinen zijn aangewezen als reguliere welstandsgebieden (niveau 3).

Per deelgebied is aangegeven aan welke welstandscriteria een bouwplan moet voldoen. Deze criteria zijn afhankelijk van de gebiedseigen karakteristieken. Over het algemeen geldt dat reguliere welstandsgebieden afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen kunnen verdragen. De welstandsbeoordeling in deze gebieden richt zich op het handhaven van de basiskwaliteit van het gebied.

Beesel woonbuurt randzone

Het gehele plangebied valt in de categorie 'woonbuurt randzone'. Het welstandbeleid binnen deze gebieden binnen Beesel is gericht op het handhaven van de bestaande structuur. Aandacht dient hierbij te worden besteed aan het opwaarderen van de uitstraling. Uitbreidingen en aanpassingen dienen te worden afgestemd op de merendeels kleinschalige basisstructuur van de aanwezige woonbebouwing. Aandacht is nodig voor de ruimtelijke kwaliteit van de randzones, zowel de belevingswaarde van de kern met bedrijven als ook de overgangen naar het open of minder dicht bebouwde (agrarisch) gebied.

Gebiedsgerichte beoordelingskaders

  • Ontwikkelingen moeten worden gerelateerd aan de bestaande beeldvorm en stedenbouwkundige korrelgrootte van het omringend gebied, met extra aandacht voor vernieuwing.
  • Verstoring van het bestaande waardevolle karakter dient te worden voorkomen.
  • Optimaliseren van de gebiedseigen kwaliteit: zorg voor de beperkte hoogteverschillen waardoor vanuit landschap en openbare ruimte de beleving van uitzichten op gebouwen en de randen van het woongebied behouden blijft.

Betekenis voor het plangebied

Naast bovenstaande eisen stelt de nota tevens eisen op stedenbouwkundig en architectonisch vlak, ook aan massa en bouwhoogte worden eisen gesteld. dit planvoornemen voldoet aan alle eisen gesteld in de nota. Er wordt rekening gehouden met de bestaande ruimtelijke structuur en de bebouwing sluit aan bij de bestaande architectuur en bouwhoogte van de omliggende bebouwing in de omgeving. Ten aanzien van de huidige situatie, een bedrijfspand met voornamelijk asfaltverharding rondom, betreft dit planvoornemen een sterke verbetering. De ontwikkeling versterkt namelijk het karakter van de woonbuurt omdat woningen beter aansluiten bij het geheel dan de huidige asfaltverharding en het bedrijfspand.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk besteedt aandacht aan de omgevingsaspecten die een rol kunnen spelen binnen dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals luchtkwaliteit, geluidshinder, bodem- en grondwaterkwaliteit zullen besproken worden en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal indien nodig een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komt zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Om aan deze eis te kunnen voldoen is er twee bodemonderzoeken uitgevoerd. Reeds op 21 oktober 2014 heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de gronden van het voormalige bedrijf met rapportnummer 14091870. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Ter plaatse van de gronden die van de gemeente zijn (voornamelijk groen) heeft Econsultancy tevens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd op 13 december 2016 met rapportnummer 3063.001, dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Het eerste onderzoek is uitgevoerd voorafgaand aan de verkoop van de gronden van het voormalig bedrijf. Het tweede onderzoek is recentelijk uitgevoerd omdat de groenstrook van de gemeente tevens bij het plangebied behoort echter zijn deze gronden niet onderzocht tijdens het eerdere onderzoek in 2014. Beide onderzoeken vullen elkaar dus aan. De conclusies uit deze onderzoeken zijn nu volgend weergegeven.

Conclusies onderzoek gronden voormalig bedrijf

Deellocatie A: Voormalige bovengrondse tanks (petroleum en diesel a 1.200 l.)

Zintuiglijk zijn in het opgeboorde materiaal geen verontreinigingen met minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. In de bovengrond zijn (indicatief) geen verontreinigingen met vluchtige aromaten aangetroffen. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen met minerale olie en/of vluchtige aromaten aangetroffen.

De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocatie A als "plaatselijk verdacht" dient worden beschouwd, wordt aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie B: Overig terreindeel
Ter plaatse van boring 02 is met de XRF reeds een sterke verontreiniging met zware metalen aangetoond, welke sterk te relateren lijken aan de aanwezigheid van zinkassen. Deze zijn in de funderingslaag ook als dusdanig aangetroffen. Derhalve zijn direct in het veld aanvullende boringen op 5 m afstand geplaatst. Hierin is deze sterke verontreiniging met metalen met de XRF niet meer als dusdanig aangetroffen. Ook analytisch zijn deze niet meer in matige of sterke mate aangetroffen. De omvang van de sterke verontreiniging met zware metalen ter plaatse van boring 02 wordt derhalve ingeschat op 12,5 m3 (5 x 5 x 0,5 m).

De overige verdachte bodemlagen zijn licht verontreinigd met kobalt en plaatselijk met zink. Ook de ondergrond is licht verontreinigd met kobalt. Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium en nikkel.

De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocatie B als "heterogeen verdacht" dient worden beschouwd, wordt eveneens aanvaard. Gezien het feit dat de verontreiniging met zware metalen ter plaatse van boring 02 reeds geheel is afgeperkt, bestaat er verder géén reden (meer) voor een nader onderzoek. Deze verontreiniging van zware metalen zal gesaneerd worden op basis van een goedgekeurd saneringsplan danwel BUS-melding.

Conclusies onderzoek gronden gemeente

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. De bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, lood en zink. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de transactie van de onderzoekslocatie.

Betekenis voor het plangebied
Na de sanering van de geconstateerde verontreiniging van zware metalen vormt het aspect bodem geen belemmering voor dit planvoornemen.

4.3 Geluidhinder

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een omgevingsvergunning milieu. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Om die reden is er door Tritium een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai op 10 maart 2017 met rapportnummer 1702/087/RV-01. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. De conclusies uit dit onderzoek zijn nu volgend weergegeven.

Conclusies onderzoek
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van het gedeelte van de Burgemeester Janssenstraat met een snelheidsregime van 60 km/uur. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen De Mortel en Vossenberg en het gedeelte van de Burgemeester Janssenstraat met een snelheidsregime van 30 km/uur.

Voor het gedeelte van de Burgemeester Janssenstraat met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Voor de wegen Vossenberg en De Mortel en het gedeelte van de Burgemeester Janssenstraat met een snelheidsregime van 60 km/uur geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.

Aangezien in deze situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde, is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Betekenis voor het plangebied
Gezien de onderzoeksresultaten vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen. Overigens zijn er in de nabijheid van het plangebied geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. Ook dit aspect vormt dus geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regelingomgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.


Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' en de meest recente jurisprudentie wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties. De toename van 9 woningen ten opzichte van de vigerende situatie betekent in het geval dat het totaal aantal woningen van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg niet overschreden wordt. Daarnaast genereert de toename van 9 woning dermate weinig verkeer dat dit geen invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met behulp van normen voor verkeergeneratie uit de CROW publicatie ASVV 2012 is de toename van het aantal verkeerbewegingen berekend. Hierbij is uitgegaan van de rest bebouwde kom in niet stedelijk gebied en 3 vrijstaande en 6 levensloopbestendige- en / of starterswoningen . De totale toename van het aantal verkeersbewegingen komt hiermee op 67,8 per etmaal uitgaande van de minimale norm. Getuige onderstaande weergave van de NIBM-tool draagt deze toename niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0013.png"

Weergave van de NIBM-tool

Betekenis voor het plangebied
Op grond van het artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden omdat de ontwikkeling 'niet in betekende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit planvoornemen.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Betekenis voor het plangebied
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven waarvan de eventuele grootste afstand met betrekking tot hinder in de buurt komt van het plangebied. Ten oosten van het plangebied is een sportcomplex gelegen met sporthal en tennisbanen, de grootste afstand van dit complex betreft 50 meter. De afstand tot het plangebied is echter ruim 65 meter dus van enige hinder is hier geen sprake. Daarnaast zijn er aan de oostzijde een agrarische loonbedrijf bedrijf gevestigd met een grootste afstand van 200 meter. Het dichtstbijzijnde bedrijf bevindt zich echter op ruim 300 meter, ook hier is geen sprake van hinder. Ter plaatse is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.

Geurgebiedsvisie en verordening
Door team milieu is een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke geurknelpunten rond veehouderijbedrijven binnen de gemeente Beesel. De inventarisatie en analyse van de geursituatie is vanwege het beperkte aantal veehouderijen in de gemeente fijnmazig uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat er met name knelpunten bestaan voor ruimtelijke ontwikkelingen in een deel van de kern Reuver. Deze knelpunten zijn veroorzaakt door de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij omdat de geurnormen strenger geworden zijn ten opzichte van eerdere geurwetgeving. De uitkomst van dit onderzoek is de aanleiding geweest voor de gemeente om invulling te geven aan de mogelijkheid om gemeentelijk geurbeleid op te stellen in de vorm van een geurgebiedsvisie. Voor het gehele grondgebied van de gemeente Beesel blijven de generieke maximale normen 3 odour units voor de kernen en 14 odour units voor het buitengebied gelden met uitzondering van het beleidsgebied ‘Wederikstraat’. Dit gebied is ook wel bekend als de ‘voormalige woonwagenlocatie’.

De vertaling van de Geurgebiedsvisie in concrete normen voor het beleidsgebied ‘Wederikstraat’ heeft plaatsgevonden in de verordening “geurhinder en veehouderij” met bijbehorende kaart. Op 17 november 2008 is de ’verordening Geurhinder en Veehouderij’ door de gemeenteraad vastgesteld.

Betekenis voor het plangebied
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bronnen van geurhinder aanwezig. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op ruim 300 meter afstand en heeft een grootste afstand van 200 meter. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen intensieve veehouderijen gelegen die voorkomen in Bijlage 3 van de Geurgebiedsvisie. Ter plaatse is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Externe Veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0014.png"

Uitsnede van de risicokaart, het plangebied is aangeduid met de rode pijl

Betekenis voor het plangebied
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen, die vallen onder het Bevi, aanwezig. De dichtstbijzijnde risicobronnen zijn twee propaantanks op ruim 2 km afstand en een gasdrukregel- en meetstation op ruim 1,6 km. Ten oosten van het plangebied ligt de N271 waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt deze bevindt zich tevens op 2 km afstand. Daarnaast zijn de spoorlijn van Roermond naar Venlo (Maaslijntje) en de A73, waar eveneens transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt, op ruim 1,5 kilometer van het ten oosten van het plangebied gelegen. Tot slot vind er nog transport van gevaarlijke stoffen plaats over de Maas, deze ligt op ruim 800 meter.

Gezien de afstand van het plangebied tot deze transportassen valt het plangebied buiten de PR-contour van deze transportassen. Ten aanzien van het groepsrisico kan redelijkerwijs worden gesteld dat gezien de aard en de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de risicobronnen en de omgeving het groepsrisico onder 0,1 x de oriëntatiewaarde ligt en dat de toename van het groepsrisico minder dan 10% bedraagt. Daarnaast zijn er geen buisleidingen in de omgeving aanwezig waarop het besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Water

4.8.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

4.8.2 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In aansluiting op het landelijke beleid (Nota Waterhuishouding 4) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.

4.8.3 Invloed van het planvoornemen

Hemelwaterafvoer

Deze ruimtelijke onderbouwing maakt de realisatie van 9 woningen met garage mogelijk. Echter is er sprake van een afname van het verhard oppervlak. Momenteel is een groot gedeelte van het plangebied namelijk bebouwd en voorzien van asfaltbestrating ten behoeve van het voormalige bedrijf. In de toekomstige situatie zullen er woningen worden gerealiseerd welke allen voorzien van een ruim opgezette tuin. Er is nog steeds sprake van verhard oppervlak, het zal in zijn totaliteit minder zijn dan in de huidige situatie. Desondanks zal voor deze woningen sprake zijn van afkoppeling en infiltratie van hemelwater binnen het plangebied. Er zullen infiltratievoorzieningen worden gerealiseerd welke voldoende capaciteit hebben om hemelwater af te voeren. Dit kan alleen wanneerde bodem voldoende doorlatend is om eventueel hemelwater te kunnen laten infiltreren. Econsultancy.toont met een doorlatendheidsonderzoekaan dat de bodem ter plaatse geschikt is in, rapportnummer 1163.004, datum 17 maart 2017. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.

Onderzoek

De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is mede afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem. Als stelregel kan worden gehanteerd dat bodemlagen met een minimale doorlatendheid van 1,0 m/dag geschikt zijn voor infiltratie van hemelwater. Bodemlagen met lagere doorlatendheden worden niet of minder geschikt geacht voor hemelwaterinfiltratie.

Op basis van de resultaten uit het waterdoorlatendheidsonderzoek wordt de bodem binnen de onderzoekslocatie, mede op basis van de textuur, geschikt geacht voor infiltratie van hemelwater. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 2,7 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen met in achtneming van een veiligheidsfactor van 0,5. Voor de infiltratiemetingen waarbij een een k-waarde >10 m/dag is gemeten wordt een grenswaarde aangehouden van 10 m/dag.

Riolering
Ter hoogte van de nieuw te bouwen woningen is voor de afvoer van het huishoudelijk afvalwater riolering aanwezig. Hierop kan de nieuwbouw worden aangesloten.

Betekenis voor het plangebied
Aangezien de bodem voldoende doorlatend is en er infiltratievoorzieningen worden aangelegd die in voldoende mate voorzien vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg vormde aanvankelijk de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Per 1 juli 2016 vormt de Erfgoedwet het wettelijk kader. Ook deze wet beoogt het culturele erfgoed, waaronder het archeologisch erfgoed te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.

4.9.1 Archeologie

Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen.

Voor het hele grondgebied van de gemeente Beesel is een archeologische verwachtings- beleidsadvieskaart opgesteld. Deze kaart is vastgesteld 19 april 2010. Bescherming van archeologische waarden is geregeld via de erfgoedverordening die door de gemeenteraad is vastgesteld op 15 november 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0889.BPTuinbouwloods-VA01_0015.png"

Uitsnede van de beleidsadvieskaart, het plangebied is aangeduid met de rode pijl

Binnen de gemeente Beesel bekende archeologische monumenten mogen niet aangetast worden en moet er, in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor het plangebied geldt blijkens de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart een hoge verwachting.

Om die reden is in het geldende bestemmingsplan op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 van toepassing. Voor ontwikkelingen op gronden waarop deze dubbelbestemming van kracht is geldt voor het bouwen van bouwwerken, waarbij een verstoring van de bodem plaatsvindt met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m een archeologisch onderzoek moet worden aangeleverd waarin de archeologische waarden voor het gehele perceel naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

In dit bestemmingsplan zijn de regels overgenomen ter bescherming van de archeologische waarden overeenkomstig erfgoedbeleid en erfgoedverordening. Om exact te kunnen bepalen welke archeologische waarden er eventueel aanwezig zijn binnen het plangebied is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 1163.003, datum 23 februari 2017. Het betreft een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. De resultaten uit dit onderzoek zijn nu volgend weergegeven.

Conclusie en advies onderzoek
Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing op een deel van de nieuwbouwlocatie, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven.

Bovenstaand advies is van Econsultancy. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Beesel). Het bevoegd gezag neemt vervolgens een besluit.

Betekenis voor het plangebied
De gemeente heeft op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek besloten om een selectiebesluit te nemen om het plangebied archeologisch vrij te geven. Dit betekent dat in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' niet (meer) is opgenomen.

4.9.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het plangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Betekenis voor het plangebied
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Het plangebied behoort niet tot het beschermd dorpsgezicht van de kern Beesel. Het aspect cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Flora En Fauna

Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Stb. 2016, 34), die de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) vallen onder het regime van de Wet natuurbescherming, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van deze wet zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura-2000 of andere waardevolle natuurgebieden (goud- of bronsgroene gebieden ) gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft het 'Swalmdal'. Dit bevindt zich op ruim 2,5 km van het plangebied. Het planvoornemen is daarmee niet van negatieve invloed op dit natuurgebied. Ook de brons-, zilver-, en goudgroene zones rondom de kern Beesel ondervinden geen hinder van het planvoornemen. Het gehele plangebied wordt namelijk ontsloten door bestaand bebouwd gebied en staat niet in directe verbinding met deze gebieden.

Soortenbescherming
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming beschermt niet alleen gebieden, maar ook plant- en diersoorten. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden vernield. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Om aan te kunnen tonen dat het planvoornemen niet van negatieve invloed is op natuurgebieden danwel bedreigde diersoorten is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 1163.002, datum 7 april 2017. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. De resultaten uit dit onderzoek zijn nu volgend weergegeven.

Conclusies Onderzoek
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient voor aanvang van de sloop van de loods tijdig duidelijk te zijn of hier nestlocaties van huismus, gierzwaluw en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en laatvlieger aanwezig zijn. Ook dient voor aanvang van de sloop duidelijk te zijn of de steenmarter weer gebruik maakt van de onderzoekslocatie als vaste rust en verblijfsplaats.

Op basis van de nader te verkrijgen informatie kan worden bepaald of verstoring/overtreding door de ingrepen ten aanzien van deze soorten aan de orde is. Middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het eventueel aanvragen van een ontheffing kunnen de voorgenomen plannen alsnog worden uitgevoerd.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht. Met betrekking tot beschermde gebieden en houtopstanden worden geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van de voorgenomen plannen.

Betekenis voor het plangebied
In verband met de vermoedelijke aanwezigheid van nestlocaties van verschillende soorten en de aanwezigheid van de steenmarter dient, conform de conclusies uit het onderzoek, doormiddel van nader onderzoek vooraf te worden aangetoond of er sprake is van verstoring van deze soorten. Mocht blijken dat deze soorten aanwezig zijn dan zullen er voorafgaand aan sloop, rooi en bouwwerkzaamheden de benodigde maatregelen worden getroffen of zover aan de orde ontheffing worden verkregen.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid

5.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Economische Haalbaarheid

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een omgevingsvergunning) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.

Het gaat bij dit planvoornemen om een private ontwikkeling waarbij het risico geheel wordt gedragen door de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Daarin wordt ook een planschadeverhaalclausule opgenomen. Deze overeenkomst zal door beiden partijen worden ondertekend alvorens de procedure voor de omgevingsvergunning wordt gestart.

5.3 Maatschappelijke Haalbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van 9 woningen met voor- en achtertuin en een eigen oprit, waarbij er sprake is van een goede inpassing in de bestaande ruimtelijke structuur van de kern Beesel. Ten aanzien van het voormalige gebruik van de gronden als bedrijf en de daarop aanwezige bedrijfsbebouwing en asfaltbestrating vormt dit planvoornemen een sterke verbetering. Er worden in dit geval dan ook geen verdere maatschappelijk bezwaren verwacht. Daarnaast is reeds in dit bestemmingsplan aangetoond dat de realisatie van de woningen past binnen het beleid van de gemeente, dit is onderbouwd in paragraaf 3.5.

Met dit bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

a. Voorbereiding:

Vooroverleg met instanties

Watertoets

Inspraak (niet verplicht)

b. Ontwerp:

1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)

c. Vaststelling:

Vaststelling door de Raad

2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

d. Beroep:

(Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

Reactieve aanwijzing

Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

6.2 Vooroverleg Met Diensten Van Rijk En Provincie

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Het concept bestemmingsplan is ten behoeve van het overleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan onder andere de provincie Limburg en Rijkswaterstaat Zuid-Nederland. Van beiden is op 16 januari 2018 een reactie ontvangen.


De provincie Limburg heeft per mail aangegeven dat het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. De beoordeling van het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.


Rijkswaterstaat Zuid-Nederland heeft per mail aangegeven dat het plan is beoordeeld op de beheerdersaspecten, zoals deze door Rijkswaterstaat Zuid-Nederland worden behartigd. Het betreffende plan ligt niet in het beheersgebied van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland. Het plan geeft daarmee geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

6.3 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 februari 2018 tot en met 21 maart 2018, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. In dat kader zijn geen zienswijze(n) ingediend.

6.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 4 juni 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Beesel.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Bodemonderzoek Bedrijf

Bijlage 1 Bodemonderzoek bedrijf

Bijlage 2 Bodemonderzoek Strook Gemeente

Bijlage 2 Bodemonderzoek strook gemeente

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Doorlatendheidonderzoek

Bijlage 4 Doorlatendheidonderzoek

Bijlage 5 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 5 Archeologisch onderzoek

Bijlage 6 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 6 Quickscan flora en fauna