KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 4 Water
Artikel 5 Waterstaat - Beschermingszone Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Het Plan
2.2 Het Plan In Relatie Tot De Omgeving
2.3 Provinciaal En Gemeentelijk Beleid In Relatie Tot Dit Plan
Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid
3.1 Milieu
3.2 Water
3.3 Verkeer
3.4 Ecologie
3.5 Archeologie
3.6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen
4.1 Algemeen
4.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Procedure
5.1 Inspraak En Overleg
5.2 Van Ontwerp Naar Vaststelling
5.3 Gewijzigde Vaststelling
Hoofdstuk 6 Conclusie
Bijlage 1 Inrichtingsplan Landschappelijke Onderbouwing
Bijlage 1 Ondernemingsplan
Bijlage 2 Vooroverlegreacties Waterschap En Provincie
Bijlage 3 Zienswijzennota

Emmastraat 7

Bestemmingsplan - Gemeente Bergen (L.)

Vastgesteld op 31-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Emmastraat 7 met identificatienummer NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02 van de gemeente Bergen (L.).

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afhankelijke woonruimte

een (aangebouwd) bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding gehuisvest is.

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een op de kaart aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak, aanduidingsvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen.

1.10 bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.14 (beperkt) kwetsbaar object

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

objecten als zodanig bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder woningen, gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, hotels, winkels, restaurants en cafés, kantoren, sport- en recreatieterreinen en vergelijkbare functies, en lintbebouwing voor zover deze loodrecht of nagenoeg loodrecht is gelegen op de contouren van het plaatsgebonden risico van een buisleiding.

1.15 bestaand

  1. a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd op grond van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  2. b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.19 boogkas

een constructie van metaal of een ander materiaal met een hoogte van maximaal 4 m, dat met plastic of in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Onder een boogkas wordt tevens een draagluchthal verstaan.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 containervelden

werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.28 dagrecreatie

Het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats in de openlucht en/of in gebouwen, anders dan een woning, waarbij recreatief dagverblijf centraal staat. Hieronder wordt niet verstaan een attractiepark.

1.29 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 extensief recreatief medegebruik

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving, zoals wandelen, vissen en fietsen, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, bankjes, of een loopbrug.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 geluidsgevoelig object

gebouwen welke dienen ter bewoning of of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder.

1.34 glastuinbouw

de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen.

1.35 groenvoorziening

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen, erfbeplantingen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.36 herbouw

het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.

1.37 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.38 horecabedrijf

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

Bij horecabedrijven wordt gebruik gemaakt van een categorie indeling. Categorie 1 is de lichtste categorie (verstrekken kleine etenswaren), categorie 5 is de zwaarste categorie (hotel). De categorieënindeling ziet er als volgt uit:

categorie 1:

horeca activiteiten, die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en alleen alcoholvrije drank worden verstrekt.

categorie 2:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum en eetwinkels.

categorie 3:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar en restaurant.

categorie 4:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en andere kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning).

categorie 5:

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met een restaurant. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesvertrekken.

1.39 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen. Bij mantelzorg is sprake van maximaal één gezamenlijk huishouden.

1.40 inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid van de Wet milieubeheer.

1.41 inrichtingsplan

het inrichtingsplan 'Landschappelijke onderbouwing uitgangspunten en randvoorwaarden voor het Rosarium Rosengarten', gedateerd 31 januari 2013, opgesteld door Atelier12, M. Hendriks, Landschapsarchitect B.N.T., als bijlage 1 opgenomen bij deze regels.

1.42 kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen evenals in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen. Schuurkassen en boogkassen hoger dan 4 m worden beschouwd als een kas.

1.43 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken.

1.44 kunstwerk

een overig bouwwerk ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.45 landschappelijke inpassing

inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen. Hierbij dient het meest recente Landschapsplan van de gemeente Bergen als richtlijn te worden gehanteerd.

1.46 mantelzorg

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.47 mantelzorgbehoevende

een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.48 mantelzorger

diegene die (deels) in een behoefte van een mantelzorgbehoevende voorziet.

1.49 natuurgebied

een gebied met opvallende eigenschappen als het gaat om flora, fauna, geologische of landschappelijke gesteldheid, zoals tot uiting komt in een grote uitgestrektheid of bioversiteit. Voorbeelden zijn beschermde landschappen en nationale parken.

1.50 nieuwbouw

het oprichten van bebouwing op een bouwperceel waar op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen bebouwing van dezelfde bestemming als de op te richten bebouwing aanwezig was.

1.51 nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuis en een verdeelstation.

1.52 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven straatpeil is gelegen.

1.53 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die als activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.

1.54 ondergeschikte horeca

horeca die als activiteit naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie.

1.55 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.56 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel.

1.57 overkapping

een overig bouwwerk omsloten door maximaal drie wanden waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.58 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enig omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.59 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.60 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. c. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.

1.61 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

1.62 regenkap

een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een boog met een kap van transparante folie.

1.63 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.64 schuilgelegenheid

een overdekte ruimte die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn.

1.65 stedenbouwkundig beeld

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.66 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen. Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn: aardbeiteelttafels, afdekfolies, antiworteldoek, boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kas, schaduwhallen en vraatnetten. Onder teeltondersteunende voorzieningen worden geen kassen verstaan.

1.67 tijdelijke teeltondersteunende voorziening

teeltondersteunende voorzieningen welke zo lang als de teelt dit vereist aanwezig zijn, met een maximum van zes maanden per jaar.

1.68 uitbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.69 voorerf

het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar gebied.

1.70 voorgevel

de naar de weg gekeerde, en op de weg georiënteerde zijde van een gebouw.

1.71 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden langs de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.72 waterbassin

een voorziening, al dan niet een bouwwerk zijnde, ten behoeve van de opslag of buffering van water.

1.73 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, en inlaten.

1.74 waterstaatkundige voorzieningen

werken, waaronder begrepen kunstwerken, die verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, en remmingswerken.

1.75 wonen

een permanente verblijfplaats ten behoeve van de huisvesting van een huishouden in een woning.

1.76 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren).

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. tegenprestaties gericht op verbetering van de gebiedskwaliteit;
  2. b. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van de bebouwing;
  3. c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  4. d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  5. e. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de bouwregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Artikel 5 Waterstaat - Beschermingszone Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de dubbelbestemming en de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd. Op deze gronden is de Keur van het waterschap van toepassing.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie, tenzij de gronden de bestemming 'Cultuur en Ontspanning - Seksinrichting' hebben;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte, tenzij dit op grond van de bestemming is toegestaan;
  3. c. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergrondse werken en werkzaamheden

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.2 Ondergrondse bouwwerken

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de in de regels gegeven (inhouds)maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  3. c. de regels ten aanzien van de dakhelling van de kap van gebouwen, indien het stedenbouwkundig beeld zich hiervoor verleend ten behoeve van een bijzonder gebouw;
  4. d. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van speelvoorzieningen, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 10 m;
    2. 2. ten behoeve van de bouw van andere overige bouwwerken tot 8 m;
  5. e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

9.2 Mantelzorg

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  2. b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 2 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Procedureregels afwijken bij omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor afwijken is de procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

11.2 Procedureregels bij wijzigen

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging is de procedure als bedoeld in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

11.3 Procedureregels bij het stellen van nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eisen is de volgende procedure van toepassing.

  1. a. het ontwerpbesluit, met bijbehorende stukken, ligt gedurende twee weken in het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. van de ter inzage legging wordt tevoren in één of meer dag- of nieuws- of huis-aan-huisbladen kennisgegeven;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen in;
  4. d. gedurende de in lid a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen;
  5. e. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed;
  6. f. Burgemeester en Wethouders maken aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing op die zienswijzen bekend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Emmastraat 7.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Emmastraat 7 nabij Wellerlooi ligt het Rosarium. Voorheen was hier een tuinbouwbedrijf aanwezig. Het Rosarium functioneert inmiddels niet meer als een tuinbouwbedrijf maar eerder als een recreatiebedrijf: een rozentuin met bijbehorende horeca-activiteiten voor bezoekers en detailhandel. De activiteiten zijn niet conform het bestemmingsplan, dit is aanleiding geweest tot het opstellen van een bestemmingsplan. Nadat het bestemmingsplan is toegesneden op de bedrijfsfunctie zoals die inmiddels aanwezig is, kunnen verschillende bouwwerken gelegaliseerd worden en kan het ruimtelijke beheer voor de komende jaren ook beter uitgevoerd worden. Voorliggend bestemmingsplan heeft dus zowel een doelstelling vanuit oogpunt van legalisatie als ook om een goed kader voor de toekomst te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0002.png"

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Wellerlooi. Op onderstaande kaart is de locatie weergegeven waarbij in de luchtfoto globaal is aangegeven om welke bebouwing / gronden het gaat. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de betrokken gronden en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0003.png"
Globale ligging van het plangebied (google.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 14 juli 1998 en (gedeeltelijk) goedgekeurd op 22 februari 1999. Het gebied Tuindorp is niet goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Hierdoor moet worden teruggevallen op het bestemmingsplan Buitengebied uit 1979. De gronden hebben daarbinnen de bestemmingen 'tuinbouwgebied'. Het feitelijke functioneren van het Rosarium is hiermee strijdig.

Het hier genoemde geldende bestemmingsplan Buitengebied (1998) is op verschillende onderdelen herzien via het bestemmingsplan Buitengebied 1e herziening. Dit is op 19 april 2010 in werking getreden en op 1 december 2010 onherroepelijk geworden. Deze herziening gaat niet in op de locatie Emmastraat 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0004.png"

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan

2.1 Het Plan

Het plan is om ter plaatse een bedrijf te voeren dat gericht is op de rozentuin en alles wat daarbij hoort om bezoekers zoveel mogelijk alles rondom de rozen te laten beleven. Om het bedrijf verder te kenschetsen onderstaand een aantal activiteiten die passen in dit recreatieve thema:

  1. 1. rozentuin om doorheen te lopen en in te dwalen;
  2. 2. eigen kwekerij om enige eigen kweek te verzorgen;
  3. 3. speelvoorzieningen;
  4. 4. dieren- en vogelverblijven;
  5. 5. zitjes, terrassen en andere voorzieningen zoals een grillplaats om het verblijf van bezoekers te veraangenamen;
  6. 6. horeca-voorzieningen;
  7. 7. tentoonstellen en verkoop van beelden;
  8. 8. verkoopruimte voor de verkoop van planten en bij het thema passende overige goederen (zoals rozenparfum en rozenolie maar ook rozenservies);
  9. 9. opslag van goederen ten behoeve van bovenstaande;
  10. 10. bedrijfsruimte, parkeerruimte e.a. voor bovenstaande samen met gebouwen (zoals een toiletgebouw), overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde (windschermen, wensputten, vlaggenmasten, hekken, etc.);
  11. 11. een bedrijfswoning op het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0006.png"

De bezoekers komen zowel individueel als met complete arrangementen en met meerdere personen tegelijk (bijvoorbeeld een dagtrip met een touringcar). Ook voor bijzondere evenementen kan het terrein gebruikt worden: denk bijvoorbeeld aan een bedrijfsuitje in een bijzondere setting.

In bijlage 1 bij de regels is een landschappelijke uitwerking van het plan te vinden.

2.2 Het Plan In Relatie Tot De Omgeving

De omgeving staat bekend als 'Tuindorp'. Tuindorp is een glastuinbouw concentratiegebied in Noord Limburg. Tuindorp lig ten noord oosten van het dorpje Wellerlooi, tegen het Nationaal park de Maasduinen aan.

In de jaren twintig van de vorige eeuw kwam de tuinbouw in en om Venlo tot grote bloei. Om te voorzien in de grote behoefte aan betere voorlichting werd de Rooms Katholieke Vereniging ‘De Jonge Tuinders Venlo’ opgericht in 1926. Naast voorlichtingsbijeenkomsten en studiedagen werden er excursies gehouden. Er waren proefvelden, er kwam een soort bedrijfshulp tot stand en er was een ontginningsproject in Wellerlooi. Dit ontginningsproject werd Tuindorp. In de loop van tijd is de glastuinbouw gedeeltelijk vervangen door veehouderij. Met het aanwijzen van Tuindorp als concentratiegebied wordt de oorspronkelijke functie van Tuindorp weer hersteld.

Ten behoeve van de realisatie van het glastuinbouw concentratiegebied is de gemeente Bergen het project ‘Tuindorp’ gestart. Dit plan gaat uit van een realisatie van het concentratiegebied in twee fasen. Fase 1 is momenteel zo goed als afgerond met de realisatie van circa 22 ha nieuw glas. Verder zijn sloten verlegd en wordt Tuindorp aan de zuidzijde ingepast door de aanleg van een natuurproject van de Stichting het Limburgs Landschap. Op het moment dat er behoefte aan is, zal Essent de gascapaciteit vergroten zodat er voor nieuwe tuinders voldoende gas aanwezig is.
Voor de 2e fase is er ruimte voor geïnteresseerde tuinders. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan verplaatsers vanuit het Maasdal of saneringslocaties. Maar ook tuinders met beperkte uitbreidingsperspectieven zijn welkom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0007.png"

Op de luchtfoto als opgenomen in paragraaf 1.2 is duidelijk te zien dat de omgeving bestaat uit 'glas': tuinbouwbedrijven. Verder zijn er, ook duidelijk te zien, nog open kavels. Het is de bedoeling dat hier in het kader van de tweede fase nieuwe tuinders komen om zich te vestigen.

In de wijdere omgeving zijn de Maasduinen gelegen. En verder is de gemeente Bergen als aantrekkelijke landelijke gemeente vanuit economisch perspectief ook gericht op recreatie. Het plan voor een agro-recreatief bedrijf met als bijzonder thema 'de roos' past daarom op deze locatie. Het agro-gerichte karakter is voor wat betreft de passendheid met de omgeving wel van groot belang. Een niet-agro-gericht recreatief bedrijf zou niet goed op deze locatie passen.

2.3 Provinciaal En Gemeentelijk Beleid In Relatie Tot Dit Plan

Provinciaal beleid

POL

Het provinciale beleid wordt vormgegeven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). In het POL maakt het perceel deel uit van een gebied met perspectief P5b: 'Dynamisch landbouwgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0008.png"

Uit het POL blijkt dat Tuindorp is aangewezen als dynamisch landbouwgebied (P5b). De provincie streeft naar een verdere ontwikkeling van de niet-grondgebonden landbouw. Het betreft concentratiegebieden en projectvestigingsgebieden voor de glastuinbouw. Binnen de concentratiegebieden glastuinbouw bestaat de mogelijkheid voor nieuwvestiging van glastuinbouw. Dit gaat op voor Tuindorp. Het betekent dan ook dat dit een locatie is waar de glastuinbouw een duurzaam groeiperspectief wordt geboden.

Via voorliggend initiatief wordt de glastuinbouw ter plaatse versterkt en daarmee past het in het provinciale beleid.

Gemeentelijk beleid

Regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar

De Regiovisie is een samenwerkingsprogramma van de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar. Met de Regiovisie bundelen overheden, ondernemers, maatschappelijke organisaties en inwoners van de regio Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hun krachten. Samen willen zij de regio versterken en beter tot haar recht laten komen als gastvrij, groen en duurzaam.

In de Regiovisie zijn enkele programmalijnen uitgewerkt. Vervolgens hebben de drie gemeenteraden voor de uitvoering van de Regiovisie in 2011 de Regionale Agenda Bergen, Gennep, Mook en Middelaar, vastgesteld. In de Regionale Agenda zijn de programmalijnen vertaald in vier sleutelprojecten, hierin worden concrete projecten gedefinieerd en uitgevoerd. Recreatie en toerisme staan centraal voor de samenwerking in de eerste fase van de uitwerking van de Regiovisie.

Sleutelprojecten:

  • N271 als ‘etalage’ van de regio: de bedelketting met prachtige bedels, waaronder de centrumplannen van Gennep, Mook en Nieuw Bergen en zes pleisterplaatsen.
  • Ontwikkeling van het Maasdal: werken aan veiligheid, natuurontwikkeling, recreatie en landbouw.
  • Verbinden en netwerken: ontwikkelen van nieuwe oost-west verbindingen .
  • Innovatief ondernemerschap: ontwikkelen van nieuwe verbindingen tussen overheden, maatschappelijke organisaties en ondernemers.

De volgende projecten die in de gemeente Bergen worden uitgevoerd/ zijn uitgevoerd of zijn opgenomen in een van de sleutelprojecten:

  • Heukelomse Beek (Ontwikkeling van het Maasdal)
  • Mosaique (N271)
  • Bezoekerscentrum De Maasduinen (N271)

Belangrijk in de Regiovisie is het stimuleren van recreatie en toerisme en de landbouw (onder andere regionale voedselproductie). Beide aspecten komen in onderhavig initiatief aan de orde (recreatie en landbouw (rozenkwekerij). Het initiatief past daarmee binnen de uitgangspunten van de Regiovisie.

Structuurvisie+ (2006)

Het hoofddoel van de Structuurvisie+ is het versterken van de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente Bergen. Dit wordt bereikt door:

  • een evenwichtige bevolkingssamenstelling na te streven;
  • het voorzieningenniveau te versterken;
  • de werkgelegenheid te bevorderen;
  • het aanbod voor recreatie en toerisme te vergroten.

Met betrekking tot recreatie en toerisme zijn een aantal gebieden aangewezen (zie projectenveloppe 3) waar de ontwikkeling van recreatie en toerisme worden gestimuleerd en ontwikkeld. De doelstelling is als volgt: "Recreatie en toerisme is het speerpunt van ons beleid. Onze gemeente heeft het potentieel om uit te groeien tot een gebied met grote toeristische aantrekkingskracht. De hiervoor benodigde ingrediënten, zoals rust, natuur, ruimte en een landelijk karakter, zijn ruimschoots aanwezig en spreken de beoogde doelgroepen (55+ers en gezinnen met jonge kinderen) erg aan. Wij nemen in de ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige recreatiesector een pro-actieve houding aan en zetten de volgende ontwikkelingen in gang:

  • ontwikkeling van een bezoekerscentrum+;
  • verbetering van de toeristische infrastructuur (voet-, fiets- en ruiterpaden, veiligheid en uitstraling N271, bewegwijzering);
  • ontwikkeling van het gebied Leukerwaarden;
  • stimuleren dagrecreatie;
  • ontwikkeling van het gebied Roobeek;
  • stimulering van initiatieven op toeristisch recreatief gebied."

Het gebied Tuindorp is in de Structuurvisie+ aangewezen voor concentratie glas met recreatieve nevenactiviteit. Dit is uitgewerkt in projectenveloppe 9 “Tuindorp”. De Structuurvisie+ geeft de volgende visie: "Rond Tuindorp Wellerlooi moet een glastuinbouwconcentratiegebied komen als uitwerking van het POL. In het concentratiegebied moet ruimte worden gecreëerd voor glastuinbouwbedrijven van zowel binnen als buiten de gemeente, die hier naar toe verplaatst moeten worden. Wanneer het kassengebied en zijn uitbreidingen ook nog aantrekkelijk is voor recreanten wordt de kwaliteit van het gebied vergroot, doordat er interactie ontstaat tussen bedrijf en mens. Nu al worden veel verschillende waren aan huis verkocht. Het is goed dit als gemeente te stimuleren."

Onderstaand een, niet zo duidelijke, afbeelding uit de Structuurvisie+. De reden deze afbeelding op te nemen in dit bestemmingsplan is er in gelegen dat hij de doelstelling van voorliggend inititatief zo goed aangeeft: "Kom in de kas!"

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0009.png"

Voor Tuindorp is als doelstelling opgenomen:

  • versterken agrarische economie (glastuinbouwconcentratiegebied);
  • versterken dagrecreatief aanbod.

Businessplan Tuindorp

De gemeente Bergen beschikt sinds 2007 over een Businessplan Tuindorp. Hierin wordt de duurzame ontwikkeling van glastuinbouw vorm gegeven. Centraal staat het komen tot de ontwikkeling van glastuinbouw. De afspraken en vervolgstappen zijn in dit Businessplan nader toegelicht. De volgende afbeelding geeft het gebied aan waar de duurzame ontwikkeling van glastuinbouw moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0010.png"

Recreatie en toerisme

In 2004 heeft de gemeente Bergen een toeristisch-recreatieve visie vastgesteld. Deze visie geeft een lange termijn richting aan waar de gemeente naar toe wilt op het gebied van toerisme en recreatie. Centraal staat dat de gemeente de toeristische aantrekkingskracht wil vergroten en de economische effecten wil versterken. Over verblijfsrecreatieve voorzieningen wordt het volgende opgemerkt. “Er is een uitgebreid aanbod van campings, hotels en pensions aanwezig van een goede kwaliteit. Het aantal accommodatieverschaffers met uitbreidingsmogelijkheden is echter heel beperkt. In het gebied is het aanbod echter eenzijdig, niet meer van hetzelfde zou erg welkom zijn. Vooral goedkopere vormen van verblijf evenals gethematiseerde vormen van verblijf hebben zeker bestaansrecht, maar zijn echter niet of onvoldoende aanwezig”. M.b.t. dagrecreatieve voorzieningen wordt geconstateerd dat de gemeente Bergen een gebrek heeft aan dagrecreatieve voorzieningen, ook specifiek voor gezinnen met jonge kinderen.

Conclusie

Het voorliggende initiatief past goed in het gemeentelijke beleid voor dit gebied.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

3.1 Milieu

Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen naar een gevoeligere bestemming. De bodem mag geen belemmering zijn voor de nieuwe functie.

Dit plan

Gelet op het huidige gebruik van de grond wat reeds in lijn is met de voorgestelde bestemming vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.


Lucht
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Dit plan

Voorliggend plan is een 'NIBM'-project waardoor het aspect lucht verder niet bekeken hoeft te worden.


Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  1. 1. Woningen;
  2. 2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  3. 3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc..

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste onderdelen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn:

  1. 1. Industrielawaai;
  2. 2. Wegverkeerslawaai;
  3. 3. Spoorweglawaai;
  4. 4. Toestellen en geluidwerende voorzieningen;
  5. 5. Geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Dit plan

Een recreatief bedrijf is geen geluidsgevoelige bestemming. Voorts is een dergelijk bedrijf in deze omgeving geluidstechnisch ook inpasbaar: de omliggende kassen ondervinden geen hinder van dit bedrijf en worden geluidstechnisch gezien niet gehinderd in de verdere ontwikkeling. De invloed van het bedrijf op de omliggende woningen is eveneens gering. De geluidbelasting is beperkt; mede daar deze vooral in de dagperiode is. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor dit project.

Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Dit plan

Dit recreatieve bedrijf past vanuit het oogpunt van milieuzonering in deze omgeving. Het bedrijf is weliswaar een recreatiebedrijf, maar valt door haar karakter onder het type 2: bedrijven met een agrarisch karakter (tuinbouw, categorie 1 en 2 van de staat van Bedrijfsactiviteiten, SBI code 0112). De grootste afstand die aangehouden moet worden ten opzichte van gevoelige bestemmingen is 30 meter, waaraan wordt voldaan. De omliggende kassen kennen met name een visuele invloed (de kas zelf en licht in de avond- en nachturen). Het effect daarvan op het recreatieve bedrijf is nihil. Sterker: dit effect is gewenst omdat het past bij de beleving die men zoekt. Daar er sprake is van dagrecreatie ondervindt het bedrijf geen hinder van het effect van de verlichting in de avond- en nachturen. Andersom geldt ook dat de omliggende bedrijven niet gehinderd worden door de recreanten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor dit project.


Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicobron aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Omdat risico, zeker in een zo druk bevolkt land als Nederland, niet tot 0 is terug te brengen dient er een afweging gemaakt te worden. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende begrippen:

  1. 1. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;
  2. 2. Plaatsgebonden risico en groepsrisico;
  3. 3. Inrichtingen vallende onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
  4. 4. Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  5. 5. Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Ad 1 Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven, grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Bevi (zie Ad 3) opgenomen.

Ad 2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico (soms ook het individuele risico genoemd) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten is in principe ook niet toegestaan binnen deze contour. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan afgeweken worden van deze waarde tot de 10-5 contour. Bij het groepsrisico is er geen 'harde' contour die bepalend is maar is het effect bij een bepaalde calamiteit van belang. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien deze overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden. Een 'inrichtingsmaatregel' die in het kader van de ruimtelijke ordening erg belangrijk is, is de zelfredzaamheid van de mensen die toegelaten worden via het ruimtelijke besluit.

Ad 3 BEVI - inrichtingen

De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het BEVI is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden.

Ad 4 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er wordt een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires. Er is een nieuwe aanpak rondom buisleidingen in voorbereiding. Deze richt zich op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. Deze nieuwe aanpak wordt uitgewerkt in een AMvB (Besluit externe veiligheid buisleidingen). Zij stelt regels ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.

Ad 5 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.

Dit plan

Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgaand een screenshot van die site.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0011.png"
afbeelding risicokaart

Er zijn in de nabijheid van het plangebied geen relevante bronnen op het vlak van externe veiligheid. Bij de planvorming is ook gekeken naar de ligging van gasopslagtanks (propaantanks), gastoevoerleidingen en gasdrukregelkasten in de buurt. Propaantanks zijn vaak aanwezig op tuinbouwbedrijven en niet altijd van een zodanige grootte dat ze op de risicokaart zichtbaar zijn. In overleg met de gemeente Bergen is de omgeving van de locatie tot een afstand van 300 meter daar omheen bekeken. In het onderzochte gebied liggen geen opslagen van propaan. Hierbij is hij uitgegaan tot propaanopslagen van niet meer dan 80 m3, deze zijn niet van invloed op de mogelijkheden die in onderhavig bestemmingsplan worden gegeven. Omgekeerd legt het bedrijf geen nieuwe beperkingen op aan omliggende bedrijven, aangezien de feitelijke situatie niet verandert.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit project.

3.2 Water

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is. Dit geldt niet alleen voor nieuwbouw maar op termijn ook voor bestaande bouw. In de toekomst zal waarschijnlijk ook het rioolrecht aangepast gaan worden zodat afvoer van regenwater op de riolering extra belast gaat worden. Afkoppelen van bestaande verhardingen wordt in de toekomst waarschijnlijk ook verplicht gesteld. Dit overwegende is het goed als ook de bestaande dak en verharding van het huis afgekoppeld wordt zodat er totaal geen regenwater meer op de riolering wordt geloosd. Verharding van inritten etc. mag ook niet afvoeren naar de openbare weg. Dit moet op eigen terrein opgevangen en geïnfiltreerd worden;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

In het plangebied is verder de Wellse Molenbeek aanwezig. De beek is een belangrijke waterloop voor het Waterschap Peel- en Maasvallei.

Dit plan

De doelstelling van dit project is vooreerst legalisatie van het gebruik (recreatieterrein) met verschillende gebouwen en bouwwerken. Het verharde oppervlakte neemt niet toe. Bij het bouwen van nieuwe gebouwen en bouwwerken wordt het regenwater afgekoppeld en op het eigen terrein geïnfiltreerd. Er is meer dan voldoende ruimte op het terrein om hier voor zorg te dragen. De bestaande aansluiting op de drukriolering blijft gehandhaafd en hier zal niet meer op worden aangesloten. Het regenwater van de overige bebouwing op het terrein wordt geïnfiltreerd op het eigen terrein. Bij zowel bestaande als eventuele toekomstige bebouwing is geen sprake van uitlogende bouwmaterialen of worden effecten hiervan voorkomen.

De Wellse Molenbeek zal een passende bestemming krijgen die de ligging beschermd en aanvullend wordt een beschermingszone opgenomen, waarop geen bebouwing mag worden gerealiseerd. In de regels is bepaald dat bij ontwikkelingen in deze zone een overleg met het waterschap verplicht is. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor dit project.

3.3 Verkeer

Dit bedrijf wordt via de Venweg en de Tuinstraat ontsloten en, uiteindelijk, via de N271 aangesloten op het landelijke verkeersnetwerk. Deze wegen zijn van voldoende omvang om het verkeer van en naar dit bedrijf te verwerken.

Op het terrein is meer dan genoeg plaats om ruimte te bieden aan het parkeren van de auto's als ook de touringcars. De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe bestemming is per saldo gering: er komen meer auto's maar het vrachtverkeer is minder geworden.

Verkeer staat niet aan de uitvoering van dit plan in de weg.

3.4 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheidt gemaakt naar:

  1. 1. Gebiedsbescherming;
  2. 2. soortenbescherming.

Ad 1: Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  1. 1. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  2. 2. beschermde Natuurmonumenten;
  3. 3. wetlands.

Naast deze drie gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) welke in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  1. 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  2. 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  3. 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Tot slot worden via de Boswet gebieden beschermd. De Boswet heeft als doelstelling de instandhouding van het Nederlandse bos en andere houtopstanden. Op basis van deze wet zijn er regels voor het kappen of herplanten van bos buiten de bebouwde kom. Het kappen van bomen in een bestaand bos, houtwal of houtsingel buiten de bebouwde kom moet minimaal één maand van tevoren gemeld worden (kapmelding). De grond waarop deze bomen hebben gestaan moeten opnieuw beplant worden. Dit moet binnen drie jaar. Onder bepaalde omstandigheden is naast herplant ook compensatie toegestaan. Er is een ondergrens aanwezig bestaande uit een rijbeplanting van minimaal twintig bomen of 1.000 m² bos. Dunnen, als vorm van onderhoud, gericht op de groei van de overblijvende houtopstand is niet meldingsplichtig.

Ad 2: Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied zouden bijzondere soorten kunnen voorkomen dan wel elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

Dit plan

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de site synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een screenshot van die site waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0012.png"
gebiedsbescherming (natuurloket.nl)

Het plangebied bevindt zich nabij een speciale beschermingszone: een Vogel- en Habitatrichtlijngebied (Natura 2000). Dit natuurgebied maakt deel uit van Nationaal Park de Maasduinen. De afstand van het plangebied tot dit natuurgebied is circa 350 m. Onderzocht moet worden of het initiatief effect heeft op dit natuurgebied. Daarbij dient aangetekend te worden dat het bedrijf reeds in functie is en er in de praktijk geen veranderingen optreden.

Op het terrein worden bedrijfsmatig dieren gehouden. Het betreft hier echter geen dieren die van belang zijn voor de bedrijfsvoering, het gaat om de diercategorieën edelhert, hangbuikzwijn en (volière)vogels. De dieren hebben enkel een 'publieksfunctie' en maken geen onderdeel uit van het bedrijfsresultaat. Omdat ze bedrijfsmatig worden gehouden, moet er toch gekeken worden naar de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen.

In onderhavige situatie gaat het om een beperkt aantal dieren en dit aantal zal niet toenemen in de toekomst. Verder geldt dat de diercategorieën edelhert, hangbuikzwijn en (voliere)vogels geen emissiewaarde per dierplaats hebben, waarmee standaard kan worden gerekend in Aagro-stacks. De stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen is, gezien het beperkt aantal dieren, kleiner dan 0,05 mol/ha/jaar en daarmee nihil. Daarnaast is het, gelet op de afstand van circa 350 m, niet aannemelijk dat een negatief effect te verwachten is.

De volgende afbeelding laat, tot slot, zien dat het plangebied ook nabij de EHS is gelegen. Het Natura2000-gebied is aangegeven met een dikke rode lijn en het plangebied is omcirkeld. Hetgeen hiervoor over het effect van het plangebied op de Maasduinen is gezegd geldt ook voor de EHS daar het hetzelfde gebied betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0013.png"

Soortbescherming ingevolge de Flora- en Faunawet is wel van toepassing op het plangebied. De nu aanwezige bebouwing en de omliggende inrichting is van geen bijzondere waarde waardoor geen ontheffingen noodzakelijk zijn in het kader van de Flora- en Faunawet. Bij herinrichting van het terrein dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving (zie ook groeneregels.nl).

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering is voor uitvoer van dit bestemmingsplan.

3.5 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet.

Door de gemeente Bergen is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op deze kaart wordt d.m.v. drie kleuren de kans op het aantreffen van archeologische verwachtingen verbeeld.

Dit plan

Het plangebied ligt in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0893.BP10027EM7TUI-VA02_0014.jpg"

Volgens het initiatief worden er geen nieuwe gebouwen opgericht noch worden er grootse grondwerkzaamheden verricht waardoor nader onderzoek achterweg kan blijven. Tevens geeft de lage verwachtingswaarde geen noodzaak voor een onderzoek. Dit plan is op het aspect archeologie uitvoerbaar.

3.6 Economische Uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de ontwikkeling van dit plan is in een (anterieure) overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de (plan)kosten voor diens rekening zijn. Hierdoor kan bewust afgezien worden van het opstellen van een exploitatieplan. Als bijlage bij dit bestemmingsplan is het bedrijfsontwikkelingsplan toegevoegd, dat inzicht geeft in de plannen van de initiatiefnemer. Hierbij is ook de haalbaarheid van de plannen getoetst.

Gelet op de aard van de ontwikkeling en de onderliggende plannen behoeft voor de financiële haalbaarheid van dit project niet te worden gevreesd: het project is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Op de plankaart is te vinden welke bestemming gronden hebben, en in de planregels zijn de bepalingen te vinden bij dat stuk grond. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  2. 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  1. 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  1. 2. het bebouwen van de gronden;
  2. 3. het verrichten van werken.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de site van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

Hoofdstukopbouw van de planregels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2);
  2. 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en is, eventueel, ook een vergunningstelsel voor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Iedere artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor aanleggen en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Denk aan de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan zelf van de regels uit dat zelfde bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). Het zijn allemaal belangrijke regels die voor het gehele plan gelden: ze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden verricht;
  4. 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet.

4.2 Dit Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan kent geen noemenswaardige bijzonderheden behoudens:

  • De regels zijn opgebouwd conform het bestemmingsplan Buitengebied 1ste herziening. Dat plan is een plan wat niet voldoet aan de RO-standaarden. De inhoud van de planregels is gelijk gebleven maar de opzet is aangepast aan de SVBP2008. Verder is de Beschrijving In Hoofdlijnen (BIH) komen te vervallen met de inwerkingtreding van het Besluit ruimtelijke ordening per 1 juli 2008. De inhoud van die BIH is ook opgenomen in de bij dit plan horende set van regels en dat komt met name tot uitdrukking in de omgevingsvergunningen voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • de functie die wordt toegestaan is een recreatieve functie. In de bestemmingsomschrijving wordt dit ingeperkt tot dagrecreatie (geen attractiepark). Verblijfsrecreatie is derhalve niet toegestaan. Verder is het belangrijk dat de recreatie een relatie heeft met de omgeving van agrariërs. Daarom is bepaald dat het agrarisch toeristisch moet zijn. In de begripsbepalingen is mede daarom een begrip opgenomen wat verstaan wordt onder deze vorm van recreatie;
  • onderdeel van dit recreatief bedrijf is detailhandel en horeca. En evident kan er ook nog enige kweek van planten plaatsvinden;
  • Dit plan voldoet aan de RO-standaarden zoals beschreven in de SVBP2008, de PRBP2008, het IMRO2008 en de STRI2008.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak En Overleg

5.1.1 Inspraak

Voor dit plan met een beperkt effect is geen inspraak gehouden.

5.1.2 Overleg

Dit bestemmingsplan is besproken met het waterschap. Het waterschap heeft enkele opmerkingen gemaakt die zijn verwerkt in het plan. In het kader van het vooroverleg is dit plan aan de provincie toegezonden. De provincie heeft geen opmerkingen over het plan.

5.2 Van Ontwerp Naar Vaststelling

In de zienswijzennota die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd, wordt verslag gedaan van de zienswijzen op dit bestemmingsplan als ook van de wijzigingen in dit bestemmingsplan die bij de vaststelling zijn doorgevoerd.

5.3 Gewijzigde Vaststelling

Nadat het bestemmingsplan door de gemeenteraad is vastgesteld, is er een beroep ingesteld tegen de vaststelling van het plan. Naar aanleiding van deze beroepsprocedure is het plan hernieuwd vastgesteld. Bij deze hernieuwde vaststelling zijn tevens enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

De hernieuwde vaststelling vond plaats op 10 februari 2015. Daarbij is een amendement ingediend en aangenomen. Hierop is het besluit tot vaststelling ingetrokken, zijn er inhoudelijk wijzigingen aangebracht en is het bestemmingsplan hernieuwd vastgesteld op 31 maart. Zie voor meer informatie over de vaststelling het als bijlage opgenomen Vaststellingsbesluit.

Hoofdstuk 6 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In het tweede hoofdstuk is ingegaan op de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan waaronder ook het archeologische aspect. De milieukwaliteitseisen bij het plan zijn in hoofdstuk 3 betrokken. In hoofdstuk 4 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In hoofdstuk 5 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.

Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.

Bijlage 1 Inrichtingsplan Landschappelijke Onderbouwing

Bijlage 1 Inrichtingsplan Landschappelijke Onderbouwing

Bijlage 1 Ondernemingsplan

Bijlage 1 Ondernemingsplan

Bijlage 2 Vooroverlegreacties Waterschap En Provincie

Bijlage 2 Vooroverlegreacties Waterschap en Provincie

Bijlage 3 Zienswijzennota

Bijlage 3 Zienswijzennota