Pastoor Berdenstraat Afferden
Bestemmingsplan - Gemeente Bergen (L.)
Vastgesteld op 22-09-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Pastoor Berdenstraat Afferden van de gemeente Bergen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0893.BP15004PAONGAFF-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden-bedrijf
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.
1.7 aan-huis-gebonden-beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.8 achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.9 afhankelijke woonruimte
een (aangebouwd) bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding gehuisvest is.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootste deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat minimaal dan wel maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
1.12 bed and breakfast
Het binnen en ondergeschikt aan de woonfunctie bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide ontbijtmaaltijden en niet-alcoholhoudende dranken.
1.13 bestaand bouwwerk
Een bouwwerk dat:
- op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
- na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens of bij de woningwet.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een internetcafé en belwinkel.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 gebouw van algemeen nut
gebouw ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.
1.28 hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied.
1.29 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 horeca als nevenactiviteit
het verstrekken van dranken en/of etenswaren ter plaatse en/of logies tot een maximum van 10 bedden op een locatie die geen horecabestemming heeft;
1.31 horeca als ondergeschikte nevenactiviteit
het verstrekken van dranken en/of etenswaren ter plaatse en/of logies tot een maximum van 2 bedden op een locatie met een andere hoofdbestemming;
1.32 horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin een zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.
Bij horecabedrijven wordt gebruik gemaakt van een categorie indeling. Categorie 1 is de lichtste categorie (verstrekken kleine etenswaren), categorie 5 is de zwaarste categorie (hotel). De categorieënindeling ziet er als volgt uit:
categorie 1:
horeca activiteiten, die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen of verbreding van agrarische bedrijfsvoering en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en alleen alcoholvrije drank worden verstrekt.
categorie 2:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum en eetwinkels. In hoofdzaak wordt hier alcoholvrije drank verstrekt;
categorie 3:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar en restaurant;
categorie 4:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en andere kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);
categorie 5:
een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met een restaurant. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesvertrekken.
1.33 huishouden
er is sprake van continuïteit in de samenstelling van de bewoners en van onderlinge verbondenheid. Bij mantelzorg is sprake van maximaal één gezamenlijk huishouden.
1.34 kamerbewoning
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.35 mantelzorg
langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
1.36 mantelzorgbehoevende
een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.37 mantelzorger
diegene die (deels) in een behoefte van een mantelzorgbehoevende voorziet.
1.38 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak.
1.39 ondergeschikte functie
activiteit waarbij maximaal 30% van de opstallen als zodanig mag worden gebruikt.
1.40 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.
1.41 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.42 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.43 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal drie wanden, waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
1.44 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd vervoer.
1.45 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddelijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddelijk laden en lossen van goederen.
1.46 peil
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.47 perceelsgrens
grens van een bouwperceel.
1.48 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.49 stedenbouwkundige kwaliteit
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied.
1.50 tuin
niet bebouwde grond, welke direct is gelegen bij een gebouw, en is ingericht met bloemen, planten, struiken, en/of bomen.
1.51 voorgevel
de op de weg georienteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft.
1.52 vrijstaande woning
een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van beide zijgevels in de zijdelingse perceelgrens staan.
1.53 weg
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
1.54 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.55 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde achtergevel of voorgevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 afstand tot de bouwperceelgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep in hoofd- en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep, met een maximum van 60 m²;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- c. tuinen en erven;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. voorzieningen van algemeen nut.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in 3.2.1 sub h, ten behoeve van het vergroten van de maximale bouwdiepte van een vrijstaande woning tot 18 meter, met dien verstande dat:
- 1. het bepaalde in 3.2.1 sub e in acht dient te worden genomen;
- 2. geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van omwonenden.
- b. het bepaalde in 3.2.2 sub e ten behoeve van het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 5 meter, mits stedenbouwkundig en ruimtelijk toelaatbaar;
- c. het bepaalde in 3.2.2 sub e ten behoeve van het toestaan van een bouwhoogte van maximaal de goothoogte van de woning, mits stedenbouwkundig en ruimtelijk toelaatbaar en mits het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft en het uitsluitend de goothoogte van de gevel betreft waartegen wordt gebouwd.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf in de hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk;
- b. permanente of tijdelijke bewoning voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
- c. bewoning als afhankelijke woonruimte;
- d. kamerbewoning;
- e. seksinrichtingen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
6.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen en maatvoeringen niet meer dan 1 meter bedraagt.
6.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bijbehorende bouwwwerken behorende bij (bedrijfs-)woningen als afhankelijke woonruimte.
7.2 Horeca als ondergeschikte nevenactiviteit
Onder strijdig gebruik van de gronden in de artikelen bedoeld in artikel 3 wordt niet verstaan horeca als ondergeschikte nevenactiviteit, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief moet de ontwikkeling aanvaardbaar zijn;
- b. er mag geen beperking ontstaan op de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven en woningen;
- c. degene die gebruik maakt van de hoofdbestemming, is ook degene die de kleinschalige horeca uitoefent;
- d. er mag geen sprake zijn van een grote verkeersaantrekkende werking;
- e. parkeren vindt op eigen erf plaats;
- f. toename van bebouwing mag niet plaatsvinden;
- g. horeca-activiteiten worden gesitueerd in de hoofdbebouwing of speciaal daartoe aangewezen bebouwing;
- h. de bedrijfsoppervlakte die voor horeca als ondersteunende nevenactiviteit wordt benut, bedraagt maximaal 20% van het totale oppervlak aan gebouwen tot een maximum van 30 m2;
- i. het gebruik van de grond (anders dan voor bebouwing) ten behoeve van de kleinschalige ondersteunende horeca, bedraagt maximaal 20% van het totale oppervlak van het perceel tot een maximum van 30 m2.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven (inhouds)maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels ten aanzien van de dakhelling van de kap van gebouwen, indien het stedenbouwkundig beeld zich hiervoor verleend ten behoeve van een bijzonder gebouw;
- d. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 m;
- e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken of bestemmingsvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Procedureregels
10.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.
10.2 Wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van toepassing.
10.3 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende 2 weken ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de onder a. bedoelde terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a. genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijke zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Hetbepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Pastoor Berdenstraat Afferden.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Mevrouw E. Bendermacher, Dorpsstraat 32, 5851 AK Afferden (hierna ook: initiatiefnemer) is voornemens om een vrijstaande woning met garage te realiseren aan de Pastoor Berdenstraat te Afferden, kadastraal bekend als gemeente Bergen (L), sectie T nummer 2790.
De gemeente Bergen heeft op 16 december 2014 besloten om in principe mee te werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Pastoor Berdenstraat Afferden' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen midden in de kern Afferden, geheel binnen de bebouwde kom. Ten noordenoosten ligt nationaal park de Maasduinen en ten zuidwesten de Maas.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Bergen (L), sectie T nummer 2790 en plaatselijk als Pastoor Berdenstraat (ongenummerd) te Afferden. Dit perceel beslaat een oppervlakte van circa 600 m2.
Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale kaart is de ligging van de locatie weergegeven:
Afbeelding:Ligging plangebied
De topografische perceelsgrenzen zijn op onderstaande afbeelding weergegeven, waarbij de globale omvang van het plangebied in vette lijnen is aangeduid.
1.3 Voorgaand Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemmingen en aanduidingen | Vaststelling Raad | |
bestemmingsplan Afferden | - Enkelbestemming Wonen - Dubbelbestemming Waarde - Archeologie Aanduidingen: - Maximum bouwhoogte (m): 9 - Maximum goothoogte (m): 6,5 - Maximaal aantal wooneenheden: 3 - Bouwaanduiding twee-aaneen - Bouwvlak | 13 juli 2010 |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Realisatie van een vrijstaande woning is formeel hier niet toegestaan; het bestemmingsplan kent hiertoe ook geen ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.
Om de bouw van de vrijstaande woning mogelijk te maken zal het bestemmingsplan aangepast dienen te worden. Een reguliere bestemmingsplanprocedure is de geëigende weg om medewerking te verlenen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.
2.1 Ruimtelijke Structuren
2.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap
In het oudste deel van de kom bevinden zich vanouds de winkels en verzorgende bedrijven. De in de kom gelegen boerderijen zijn inmiddels, als gevolg van de ontwikkelingen in de agrarische sector, niet meer als zodanig in gebruik. Deze boerderijen worden nu uitsluitend als woning gebruikt, in een enkel geval zijn ze gesloopt om plaats te maken voor woningen.
De Dorpsstraat is de belangrijkste straat in het dorp met de belangrijkste centrumfuncties. Doordat de Langstraat in betekenis is toegenomen, heeft een uitwaaiing van centrumfuncties in de oostelijke richting plaatsgevonden. Het duidelijkst blijkt dit uit de vestiging van enkele horecagelegenheden en de bouw van scholen in het gebied tussen de Langstraat en de Eckeltse dijk.
De belangrijkste functie in de kern is de woonfunctie. Op 19 december 2014 telde de kern Afferden 2130 inwoners.
De woningen in Afferden bestaan voornamelijk uit 1 of 2 bouwlagen, afgewerkt met kap. De belangrijkste woningbouwlocaties uit het recente verleden zijn gelegen op de hoek van de Kapelstraat en de Afferdse Heide en de uitbreiding langs de Quinveldweg en Langstraat. Nieuwe inbreidingslocaties zijn sporadisch aanwezig.
Onderhavige locatie aan de Pastoor Berdenstraat betreft wel een een breidingslocatie en de te realiseren woning past met één volledige bouwlaag en de tweede onder de kap goed in deze bestaande structuur.
2.1.2 Verkeer
De belangrijkste wegen in de verkeersstructuur van Afferden zijn de Dorpsstraat en Langstraat. De ontsluiting van het dorp vindt bijna geheel plaats via deze wegen die op de Eckeltsedijk of de Rijksweg aansluiten. De Eckeltsedijk heeft een maximumsnelheid van 50 km/uur en de rijksweg een maximumsnelheid van 80 km/uur.
De overige wegen in de kern zijn overwegend woonstraten die aantakken op genoemde hoofdwegen en enkel dienen ter ontsluiting van de daaraan gelegen woningen. Voor de gehele kern Afferden geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur.
De kern Afferden is aangesloten op de Veolia busverbinding Venlo-Nijmegen. In Afferden zijn een aantal bushaltes gelegen: Hengeland, Veer naar Sambeek, Gening en Heukelom. De bus rijdt doordeweeks meestal tweemaal per uur en in het weekend één keer per uur, waardoor de bereikbaarheid van het dorp via openbaar vervoer goed is.
Een verbinding met de westelijke Maasoever wordt gevormd door middel van een veerpont. Het autoveer Afferden-Sambeek vaart dagelijks.
Het plangebied wordt derhalve goed ontsloten.
2.1.3 Groen en water
Afferden heeft verspreid door het dorp enkele groene elementen. Grotendeels bestaan deze elementen uit wijkgroen of wegbeplanting. Het park in het noordwesten van de kern is het grootste en belangrijkste groenelement. In het park is een waterpartij gesitueerd.
Het groene karakter van het dorp wordt versterkt door het feit dat het omliggende buitengebied een grote relatie heeft met Afferden. Aan de randen van het dorp is het buitengebied goed zichtbaar. De bebouwing loopt op veel plaatsen direct over in het landelijk gebied.
Volgens het groenstructuurplan van de gemeente Bergen is wegbeplanting (gedeeltelijk) aanwezig op de Dorpsstraat, Straatakkerweg, Molenkampweg, Elskampweg, Quinveldweg, Julianastraat en Melingstraat. Het park is het grootste groengebied van de kern. Het overige wijkgroen is ook opgenomen.
De bestaande landschappelijke elementen in het openbaar gebied zullen geen wijzigingen ondergaan als gevolg van de bouw van de woning.
2.2 Waarden Van Het Plangebied E.o.
2.2.1 Natuur en landschap
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Ecologische HoofdStructuur (EHS), Natura 2000-gebieden zoals Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten (in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998) en (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav).
Gezien de ligging van het plangebied, de aard en relatief beperkte omvang van het project zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebied Maasduinen uitgesloten.
2.2.2 Flora en fauna
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ff) in werking getreden. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn die de bescherming van soorten betreft geïmplementeerd. Op basis van de Ff-wet moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde dier- en plantensoorten.
Quickscan flora en fauna
Het plangebied is op dit moment onbebouwd, maar wordt omgeven door woningen. De toegestane bebouwingssituatie zal als gevolg van onderhavig bestemmingsplan slechts in zeer beperkte mate wijzigen door een vrijstaande woning te realiseren op een plek waar 3 twee-onder-één-kapwoningen zijn toegestaan. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het toegestane gebruik van en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied en de omgeving daarvan, de verstoring die hierdoor plaatsvindt (verkeer en parkeren) en overige menselijke activiteiten, vormt het plangebied e.o. geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.
Gelet hierop vormt onderhavig bestemmingsplan geen relevante wijziging op de verstoring van eventueel aanwezige beschermde broedvogelsoorten en plantensoorten.
Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg blijkt dat binnen het plangebied geen beschermde planten- en vogelsoorten voorkomen.
Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (februari 2014 - februari 2015) is nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets als bedoeld in de Flora- en faunawet.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in de Flora- en faunawet is opgenomen.
Artikel 2, lid 1 luidt:
Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Artikel 2, lid 2 luidt:
De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.
Het uitvoeren van bouw- en graafwerkzaamheden zullen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen plaatsvinden.
2.2.3 Archeologie
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg.
Op 13 november 2012 heeft de gemeenteraad de “Nota Archeologiebeleid Bergen” vastgesteld. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in het gemeentelijke beleid. Op basis van de inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.
Op de archeologische beleidskaart (zie onderstaand) is het plangebied aangeduid als categorie 4.
Categorie 4:
- gebieden van hoge archeologisch verwachting
- Onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2
In het als categorie 4 aangeduide gebied geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2.
De geplande woning en bijgebouw tesamen beslaan zoals nu gepland een oppervlakte welke kleiner is dan 250 m2 (circa 125 m2). De verstoringsdiepte zal meer zijn dan 40 cm -mv doch omdat het voor de onderzoeksverplichting moet gaan om oppervlakte én diepte, moet nu geconcludeerd worden dat in casu geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden.
Wel zal een dubbelbestemming op het plangebied worden opgenomen waarin het gemeentelijk archeologisch beleid wordt vertaald in een planregeling.
Indien tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten plaatsvinden zal de initiatiefnemer dat – conform de verplichting uit art. 53 Monumentenwet 1988 –melden.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Projectbeschrijving
Initiatiefnemer is voornemens om een vrijstaande woning met garage te realiseren aan de Pastoor Berdenstraat te Afferden, kadastraal bekend als gemeente Bergen (L), sectie T nummer 2790. Op onderstaande schets is aangegeven hoe de indeling van het bouwperceel wordt vormgegeven.
Voor de vormgeving van de nieuwe woning zijn ook tekeningen gemaakt. Het betreft een vrijstaande woning met garage, waarbij de woning voorzien is van een zadeldak evenwijdig aan de weg en de garage met een zadeldak haaks op de weg. Beiden bestaan uit één bouwlaag en een kap. De woning heeft een bouwhoogte van circa 8 m en een goothoogte van circa 4 m boven peil; voor de garage is dit respectievelijk 5,5 m en 3 m. Woning en garage zijn aan elkaar gekoppeld door een tussenlid/berging.
Woning:
Garage:
3.2 Ontsluiting En Parkeren
Het plangebied wordt via de Pastoor Berdenweg op de Dorpsstraat ontsloten, welke het verkeer leidt naar de N271 (Rijksweg) die ten zuidwesten langs de kern Afferden loopt, in noord-zuidrichting.
Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. Op basis van de CROW-parkeernormen (publicatie oktober 2012) zijn bij een woning in de kern 2 parkeerplaatsen benodigd. Aan de voorzijde van de garage is ruim voldoende gelegenheid om twee auto's buiten te stallen; in de garage is uiteraard ook ruimte voor één voertuig.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.4.3 behandeld.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
- 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'overig bebouwd gebied'.
De Limburgse woningmarkt is gediend met een ontwikkeling naar meer toekomstbestendigheid. Dat begrip omvat meerdere aspecten:
- duurzaamheid (energieprestatie en-gebruik gedurende de hele levenscyclus van vastgoed, duurzaamheid en energie tijdens de bouw en sloop en hergebruik van materialen);
- flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden en functies;
- levensloopbestendigheid (gebruikskwaliteiten gedurende de levensloop van gebruikers);
- als ruimtelijke basis: de locatie van woning(en), wat een focus inhoudt op plaatsen waar de randvoorwaarden voor een hoogwaardig woonklimaat ook op langere termijn aanwezig zijn.
Het project tot realisatie van een nieuwe, vrijstaande woning past binnen deze aspecten. Door de situering van de nieuwe woning (overigs geen nieuwe bouwmogelijkheid doch een in woningtype aangepaste bouwmogelijkheid) midden in de bebouwde kom van Afferden en op een ruim perceel is er sprake van een hoogwaardig woonklimaat.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie+ 2014
De gemeenteraad heeft op 1 juli 2014 de Structuurvisie+ 2014 ‘Bouwen aan de toekomst’ vastgesteld. De structuurvisie+ 2014 is opgesteld om de vraagstukken die spelen op te lossen met gebiedsgericht maatwerk. In deze structuurvisie+ wordt aangegeven welke geïntegreerde en elkaar versterkende ontwikkelingsmogelijkheden er zijn.
Beleidsmatig is de Structuurvisie+ 2014 de doorvertaling van de Strategische Regiovisie Maasduinen op het Bergense schaalniveau. Doel van de Strategische Regiovisie is het maken van een kwaliteitssprong die nodig is om de leefbaarheid in de regio te vergroten. De vier speerpunten van beleid zijn:
• Investeren in exclusieve woonprogramma’s en behoud van voorzieningen
• Ontwikkelen van bijzondere zorgcomplexen en zorgconcepten
• Ontwikkelen van een bijzonder toeristisch-recreatief product
• Investeren in duurzame landbouw
De regiovisie kiest ervoor om de woningbouw vooral op inbreidingslocaties (via verdichten en functieverandering) te laten plaatsvinden en gelijktijdig de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Slechts bij uitzondering zal nog overgegaan worden tot het bebouwen van uitleggebieden. De regiovisie spreekt uit dat het de moeite waard is te bekijken of in kleine kernen ruimtelijke mogelijkheden bestaan om een verruimd bouwregime toe te staan.
In casu betreft het plangebied een inbreidingslocatie, althans een locatie waar reeds een bouwmogelijkheid was opgenomen welke verruimd dient te worden in verband met de wens om hier een vrijstaande woning te realiseren in plaats van een toegestane meerkapper.
Gelet hierop past het initiatief binnen het beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie.
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De geldende bouwrechten aan de Pastoor Berdenstraat liggen aan een weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Echter, op een afstand van circa 95 meter vanaf het plangebied bevidt zich de N271 met een geluidszone van 200 meter. In het kader van de Wgh zou formeel een akoestisch onderzoek uitgevoerd dienen te worden, ware het niet, dat er al een bouwtitel op het perceel ligt (voor wegverkeerslawaai is het niet relevant of er sprake is van een vrijstaande woning of niet), én dat op basis van ervaringsgegevens duidelijk is dat ter plaatse van de geprojecteerde woning ruim voldaan kan worden aan de geluidsnormen met betrekking tot het wegverkeerslawaai als gevolg van de N271; derhalve kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van ruim 3,3 km ten zuidwesten van het plangebied.
5.2 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het projectgebied geen nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten; immers, binnen het vigerende bestemmingsplan is hier reeds een nieuwe woning voorzien, zij het met een andere vormgeving.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning de nieuwe functie mogelijk wordt gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken. Voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan is het niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren; echter voor het nadien verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wel.
Op 24 maart 2015 heeft Econsultancy BV het verkennend bodemonderzoek voor de locatie opgeleverd. Hierin is geconstateerd dat in het opgeboorde materiaal zintuiglijk geen verontreinigingen zijn waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. De bovengrond is licht verontreinigd met zink, lood en kwik. Voor de verhoogde gehalten heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen. Deze metaalverontreiniging is mogelijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Kleine en grote projecten
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
5.3.2 Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
- a. inrichtingen
- b. infrastructuur
- c. kantoorlocaties
- d. woningbouwlocaties
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project valt met de realisatie van één woningen op dezelfde locatie waar zonder meer al een woning, zij het in een andere uitvoering, is toegestaan, zonder meer onder de Regeling NIBM.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.
Volgens de kaarten van het RIVM was de concentratie PM10 in Afferden rond de 25 microgram/m3, en is de concentratie NO2 rond de 20 microgram/m3. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 microgram/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 microgram/m3.
Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit in Afferden goed te noemen.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
5.4 Natuur
Op 1 februari 2009 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Bij de realisatie van een nieuwe woning moet bij mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden (in casu de Maasduinen) vooral gedacht worden aan verdroging door onttrekking van grondwater, verontreiniging van grond- of oppervlaktewater, verstoring door geluid en ook door NOx-emissie als gevolg van activiteiten in de woning en verkeer van en naar de woning, hetgeen kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op voor stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden. Gelet op de afstand tot de Maasduinen en de reeds bebouwde omgeving van Afferden dient vooral dit laatste gevolg te worden beschouwd.
De maximale toename van de depositie bedraagt 0,002 mol N/ha/jaar. Deze bijdrage kan als niet-significant gekwalificeerd worden.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron.
De nieuwe woning is te kwalificeren als kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbijgelegen risicovolle inrichting (met een PR-contour 10-6/jr. van 50 m) ligt op een afstand van meer dan 1,5 km en behoeft derhalve niet verder beschouwd te worden.
Het project ligt niet binnen het invloedsgebied voor GR dan wel een binnen een PR-contour 10-6/jr. van enige risicovolle inrichting.
5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Rijksweg ( provinciale weg N271). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; de feitelijk doch niet planologisch toe te voegen woning ligt op een afstand van ongeveer 110 meter van deze weg.
De dichtstbijzijnde waterweg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de Maascorridor. De PR-contour 10-6/jr bedraagt ook hier 0 meter; de woning ligt op een afstand van ongeveer 340 meter van de Maascorridor.
5.6 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom; alle bestaande bedrijven in de directe omgeving betreffen kleinschalige en in de bebouwde kom passende bedrijven, waaronder horeca- en detailhandelsvestigingen, op een afstand van ten minste 20 meter en aan huis verbonden beroepen/bedrijven. Het betreffen categorie 1-inrichtingen waarbij een minimale afstand van 10 meter tot een 'rustige woonwijk' wordt gehanteerd vanwege mogelijke hinder. Deze afstand wordt gehaald, zodat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning aanvaardbaar is.
5.7 Wet Geurhinder En Veehouderijen
5.7.1 Inleiding
De Wet geurhinder en veehouderij vormt in eerste instantie het wettelijk kader voor de beoordeling van geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een inrichting ten behoeve van een veehouderij. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van (geprojecteerde) veehouderijen.
De Wet geurhinder en veehouderij heeft op twee wijzen betrekking op RO-procedures. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
5.7.2 Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet onderzocht worden of in de geprojecteerde woningen een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
Voorgrondbelasting
De nieuwe woning is geprojecteerd binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom. De gemeenteraad van Bergen heeft een verordening ex artikel 6, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij vastgesteld. De woning is geprojecteerd in het gebied 'kommen overig'. Voor dit deelgebied is in de Verordening geurhinder en veehopuderij 2007 geen afwijkende norm vastgesteld. De maximale voorgrondgeurbelasting bedraagt op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet geurhinder en veehouderij 3,0 [OUE/m3 (P98)].
Vaste afstanden
Op grond van het gestelde in artikel 4, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij moet de afstand tot (de emissiepunten) van een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld ten minste 50 meter bedragen. Op grond van het gestelde in het tweede lid gelden voor pelsdieren afwijkende normen.
Op grond van het gestelde in artikel 5, eerste lid, van de Wet geurhinder en veehouderij moet de afstand tot tot de buitenzijde van dierenverblijven ten minste 25 meter bedragen.
Wijze van onderzoek
De voorgrond- respectievelijk de achtergrondbelasting zijn bepaald met behulp van de verspreidingsmodelen V-Stacks-vergunning en V-Stacks-gebied. Voorts is gebruik gemaakt van de bij de Wet geurhinder en veehouderij en de bij de verspreidingsmodellen uitgegeven gebruikershandleidingen.
In V-Stacks-gebied is gerekend met een nauwkeurigheid van 20 %. Dit komt overeen met de nauwkeurigheid waarmee in V-Stacksgebied wordt gerekend.
De geuremissie is berekend aan de hand van het vergunde aantal dieren per inrichting.
De berekende achtergrondgeurbelasting op de geprojecteerde woning bedraagt 0,5 [OUE/m3 (P98)]. De hoogst mogelijke voorgrondbelasting bedraagt ook 0,5 [OUE/m3 (P98)] de voorgrondbelasting is gelijk aan de achtergrondbelasting indien de achtergrondbelasting veroorzaakt wordt door één veehouderijbedrijf. De maximale voorgrondbelasting is ruim gelegen onder de norm van 3,0 [OUE/m3 (P98)].
Volgens tabel A uit bijlage 6 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt een achtergrondbelasting van 1 [OUE/m3 (P98)] overeen met circa 2 % door geur gehinderde. Volgens de RIVM-milieukwaliteitscriteria zoals verwoord in bijlage 7 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt dit overeen met een zeer goede milieukwaliteit.
Volgens tabel B uit bijlage 6 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt een voorgrondbelasting van 1 [OUE/m3 (P98)] overeen met circa 4 % door geur gehinderde. Volgens de RIVM-milieukwaliteitscriteria zoals verwoord in bijlage 7 van de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij komt dit ook overeen met een zeer goede milieukwaliteit.
Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de huidige en mogelijk toekomstig geurbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het plan is in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Vaste afstanden
De geprojecteerde woning is gelegen op een afstand van meer dan 500 meter van bouwblokken van veehouderijbedrijven. In de omgeving bevinden zich geen pelsdierhouderijen. Aan de 'vaste afstandsnormen' bij en krachtens artikel 4 en 5 van de Wet geurhinder en veehouderij is ruim voldaan.
Belangenafweging
Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
De geprojecteerde woning is omringd door andere bestaande geurgevoelige objecten (burgerwoningen). Reeds hierdoor kan geconcludeerd dat omliggende veehouderijen niet in hun belangen worden geschaad.
5.7.3 Conclusie
De Wet geurhinder en veehouderij verzet zich niet tegen de realisering van de geprojecteerde woning.
5.8 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.8.1 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor buisleidingen; exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn en gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied liggen geen leidingen welke impact kunnen hebben op het plangebied.
5.8.2 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied
Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte en en de hoogteligging van het plangebied, zullen de "objecten" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het plan geen belemmering voor de radarverbinding.
Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Uitgangspunten En Randvoorwaarden Waterhuishoudkundig Systeem
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Bergen als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Bergen en het waterschap Peel en Maasvallei gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
- 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
- 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
- 6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 30 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater.
6.2 Toepassing Wateruitgangspunten Op Het Plangebied
6.2.1 Hemelwater
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van maximaal 140 m² binnen het plangebied valt.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Bergen van het waterschap 1,5-10 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve zeer geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=5.
Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui ca. 30 mm neerslag valt in 1 uur. De minimaal te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,03 m.
Neerslag T=3 -> 30 mm neerslag/m2
Te infiltreren -> 140 m2 x 0,03 m-> 4,2 m3
Gekozen wordt voor een ondergrondse infiltratievoorziening (grindkoffer) waardoor een neerslaggebeurtenis T=5 kan worden opgevangen. Een overloop op maaiveld naar openbare ruimte of oppervlaktewater is toegestaan.
Overtollig hemelwater dat van de semi-doorlatende verharding afvloeit, zal geleid worden richting de omliggende tuin (niet afstromen naar de openbare weg).
Bouwmaterialen
De gemeente Bergen streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
6.2.2 Afvalwater
Het afvalwater zal wel op de bestaande riolering geloosd worden.
6.3 Overleg Waterschap
Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.
Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
7.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
7.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
7.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene ontheffingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden en beschikken blijkens het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek over dusdanige kwaliteit dat er geen nader onderzoek hoeft plaats te vinden.
Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Bergen en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, waarin het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Bergen komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
Het voornemen tot voorbereiding van het bestemmingsplan is op de gebruikelijke bekendgemaakt.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het wettelijk overleg heeft onder meer overleg plaatsgevonden met Waterschap Peel en Maasvallei, provincie Limburg en de inspectie VROM-Zuid. En zijn geen reacties ontvangen.
9.3 Procedure Ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 25 juni tot en met 5 augustus 2015 voor een ieder ter inzage. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.