Gielenkamp 6 - 10
Bestemmingsplan - Gemeente Bergen (L.)
Vastgesteld op 06-02-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Gielenkamp 6 - 10 met identificatienummer NL.IMRO.0893.BP23004GI0610WLI-VA01 van de gemeente Bergen (L.);
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden-bedrijf
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.6 aan-huis-verbonden-beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.7 achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;
1.8 afhankelijke woonruimte
een (aangebouwd) bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding gehuisvest is;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat het grootste deel van het bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat minimaal dan wel maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen;
1.11 bestaand bouwwerk
een bouwwerk dat:
- op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaat of in uitvoering is;
- na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens of bij de woningwet.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24 hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;
1.25 hoofdbebouwingsvlak
een bouwvlak waarin het hoofdgebouw wordt opgericht en qua grootte wordt gepaald door gevellijn, horizontale diepte en afstand tot de zijdelingse perceelsgrens;
1.26 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.27 huishouden
een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.28 kamerbewoning
het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;
1.29 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;
1.30 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil;
1.31 ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden;
1.32 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.33 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal drie wanden, waarvan maximaal één eigen wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
1.34 parkeervoorzieningen
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd vervoer;
1.35 parkeren
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;
1.36 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.37 perceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.38 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.39 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 speeltoestel
een speeltoestel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen;
1.41 stedenbouwkundige kwaliteit
de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied;
1.42 voorgevel
de op de weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft;
1.43 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.44 vrijstaande woning
een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van beide zijgevels in de zijdelingse perceelgrens staan;
1.45 weg
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
1.46 wonen
een permanente verblijfplaats ten behoeve van de huisvesting van een huishouden in een woning;
1.47 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.48 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde achtergevel of voorgevel;
1.49 zolder
een ruimte onder een kap voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 0,8 m boven de vloer is gelegen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bouwperceelsgrens
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- c. wegen en paden;
- d. verblijfsgebied;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. tuinen en erven;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. voorzieningen van algemeen nut;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen;
- k. speelvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing:
- a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
- e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in sublid 3.2.1 onder e, ten behoeve van het vergroten van de maximum bouwdiepte van een vrijstaande woning tot 18,0 m, met dien verstande dat:
- 1. het bepaalde in sublid 3.2.1 onder f in acht dient te worden genomen;
- 2. geen onevenredige aantasting plaats mag vinden van de belangen van omwonenden.
- b. het bepaalde in sublid 3.2.2 onder e ten behoeve van het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 5 meter, mits stedenbouwkundig en ruimtelijk toelaatbaar;
- c. het bepaalde in sublid 3.2.2 onder e ten behoeve van het toestaan van een bouwhoogte van maximaal de goothoogte van de woning, mits stedenbouwkundig en ruimtelijk toelaatbaar en mits het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk betreft en het uitsluitend de goothoogte van de gevel betreft waartegen wordt gebouwd.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. een aan huis verbonden bedrijf,
- b. permanente of tijdelijke bewoning voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft;
- c. kamerbewoning;
- d. seksinrichtingen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Algemene regels m.b.t. ondergronds bouwen
5.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,0 m bedraagt.
5.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik van bijbehorende bouwwerken behorende bij (bedrijfs-)woningen als afhankelijke woonruimte.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de voorgeschreven maximum maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10,0 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de maximum oppervlakte van de vergroting 10 % van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de hoogte maximaal 1,25 maal de maximum bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3,0 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot;
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3,0 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10 % worden vergroot;
- c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Gielenkamp 6 - 10'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente beschikt nog over 3 bouwkavels aan de Gielenkamp (naast nr. 4) in Wellerlooi. Deze kavels vallen in het geldende bestemmingsplan 'Wellerlooi' binnen de bestemming 'Woongebied', waarbinnen maximaal 28 woningen mogen worden gerealiseerd. Deze 28 woningen zijn echter al gerealiseerd/ vergund in het overige deel van deze nieuwbouwwijk, zodat ter plaatse op basis van het geldende bestemmingsplan geen woningen meer gerealiseerd kunnen worden.
Om deze 3 woningbouwkavels toch te kunnen realiseren, zal het bestemmingsplan ter plaatse herzien moeten worden, zodat daarna de verkoop van 3 extra kavels mogelijk is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Gielenkamp 6 - 10 aan de zuidzijde van Wellerlooi, direct ten zuiden van de woningen aan de Vliespas 15 - 21. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Bergen L, sectie S, nr. 2.967 (deels). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1.700 m².
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving:
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
1.3 Geldend(e) Plan(nen)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Wellerlooi', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 18 juni 2013. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming 'Woongebied (artikel 11)'.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat binnen het hele bestemmingsvlak van de bestemming 'Woongebied' maximaal 28 woningen mogen worden gerealiseerd, (en dit aantal woningen al gerealiseerd is op het deel van deze bestemming, dat buiten het plangebied is gelegen), moeten de regels voor de gronden in het plangebied in zoverre aangepast worden, dat er nog 3 extra wooneenheden gerealiseerd kunnen worden.
1.4 Leeswijzer
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied betreft in de bestaande situatie een braakliggend bouwterrein, voorzien van een korte vegetatie. Op navolgende afbeelding een impressie (d.d. augustus 2022):
2.2 Toekomstige Situatie
Omdat het plangebied in de toekomst uitgegeven wordt in de vorm van 3 bouwkavels voor vrijstaande woningen en de bouwplannen voor die kavels nog niet bekend zijn, is onderstaand een voorbeeldimpressie weergegeven. Dit betreft een mogelijke uitwerking van het plan:
De exacte uitwerking vindt pas plaats door de architecten van de kopers van de kavels.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
- Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;
- Steden en regio's sterker en leefbaarder maken
- Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Op basis van jurisprudentie is er tot en met een toevoeging van 11 woningen geen sprake van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Voorliggend initiatief voorziet slechts in de realisatie van 3 woningen. Zodoende is artikel 3.6.1, tweede lid Bro niet van toepassing. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft niet doorlopen te worden.
Los hiervan maakt het plangebied onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied en passen de vrijstaande woningen binnen de vraag naar nieuwe woningen in de kern Wellerlooi.
3.1.4 Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg
Provinciale Staten hebben op 1 oktober 2021 de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Op 25 oktober 2021 is deze visie in werking getreden. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030 - 2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024 wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad. Uit de regionale analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. De transformatie van de bestaande woningvoorraad naar meer toekomstbestendige woonvormen en woningen speelt ook in Noord-Limburg. Hierbij is speciale aandacht nodig voor het toenemend aantal ouderen, bijzondere doelgroepen (waaronder woonurgenten en internationale werknemers), verduurzaming en de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Daarbij kiest de provincie primair voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkt voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden vindt slechts in uitzonderlijke gevallen plaats, met als uitgangspunt dat de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte leidend is.
Planspecifiek
De provincie bekijkt woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/ herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij haar keuzes houdt de provincie rekening met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast beziet de provincie de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid.
Het plangebied betreft bouwrijpe grond op een bestaande nieuwbouwlocatie in de kern Wellerlooi. Omdat er meer woningen zijn gerealiseerd in de nieuwbouwwijk dan het toegestane maximum van 28, dit mede omdat er wat minder vrijstaande woningen en wat meer twee-onder-één-kapwoningen zijn gerealiseerd, resteert er aan de westzijde nog een bouwmogelijkheid voor 3 woningen. Het is wenselijk om ook deze percelen te kunnen verkopen en zodoende de nieuwbouwwijk te kunnen afronden.
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de nieuwe Omgevingsverordening Limburg vastgesteld. Deze is nog niet in werking getreden, maar er is wel al aan getoetst. In deze verordening staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van de nieuwe Omgevingsvisie juridische binding te geven.
Planspecifiek
In de Omgevingsverordening maakt het plangebied voor het grootste deel onderdeel uit van het gebied dat op kaart 10 'Wonen, werken en recreëren' is aangeduid als 'buitengebied'. Deze aanduiding klopt echter niet met de werkelijke situatie. Het plangebied maakt immers onderdeel uit van de bestaande nieuwbouwwijk aan de zuidzijde van Wellerlooi en dit is ook al bijna 10 jaar als zodanig in het geldende bestemmingsplan opgenomen via de bestemming 'Woongebied'. De woningen aan de Gielenkamp 35 - 37, ten zuiden van het plangebied (en dus verder richting het buitengebied), zijn zelfs inmiddels al opgeleverd. Daarmee wordt het plangebied aan 3 zijden omgeven door bestaande bebouwing.
Het plan maakt zodoende geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.
3.2.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2024
De gemeenteraad van Bergen heeft op 21 september 2020 de regiovisie Wonen vastgesteld. De visie is tot stand gekomen door samenwerking tussen alle acht gemeenten in Noord-Limburg. In deze visie ligt veel meer de nadruk op de woningbouwopgave in kwalitatieve zin. Het gaat in algemene zin om het bouwen van de juiste woningen op de juiste locaties, op het goede moment. Er zijn géén belemmeringen om kwalitatief goede plannen die voorzien zijn van een deugdelijke onderbouwing te realiseren.
Om in een concrete situatie een goede afweging te kunnen maken, is in de nieuwe regiovisie een nieuwe kwalitatieve richtlijn opgenomen. Belangrijke uitgangspunten in dit verband zijn:
- Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
- Benutten koppelkansen om ook andere opgaven aan te pakken (bijvoorbeeld het oplossen van leegstand);
- Toevoegen van woningen mag niet leiden tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
- Het type toe te voegen woningen moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
- Nastreven van sociaal duurzame woonconcepten en aansluiting zoeken bij duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal zijn gesteld.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande nieuwbouwwijk aan de zuidzijde van Wellerlooi en dit is ook al bijna 10 jaar als zodanig in het geldende bestemmingsplan opgenomen via de bestemming 'Woongebied'. De woningen aan de Gielenkamp 35 - 37, ten zuiden van het plangebied (en dus verder richting het buitengebied), zijn zelfs al opgeleverd. Daarmee wordt het plangebied aan 3 zijden omgeven door bestaande bebouwing en is het onderdeel van de bestaande kern Wellerlooi.
Door de grootte van het plangebied (circa 1.700 m²), is deze bouwrijpe grond het meest geschikt voor uitgifte in de vorm van vrije kavels, passend binnen de vraag in de kern Wellerlooi.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Bergen 2030
Op 23 april 2019 heeft de gemeenteraad de 'Omgevingsvisie Bergen 2030' vastgesteld. Deze visie bepaalt in welke richting de gemeente zich wil ontwikkelen.
De Omgevingsvisie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Bergen, met uitzondering van het gebied Wells Meer. Concrete aanvragen van overheden, organisaties, ondernemers en burgers toetst de gemeente aan de tien navolgende uitgangspunten uit deze visie:
- 1. Waterbeheer op maat;
- 2. Voorzieningen bereikbaar houden;
- 3. Verder bouwen aan een gezonde leefomgeving;
- 4. Energie onafhankelijk in 2030;
- 5. Woningvoorraad op maat;
- 6. Versterken natuurwaarden en biodiversiteit;
- 7. De meest toekomstbestendige gemeente;
- 8. Leefklimaat in de dorpen verbeteren;
- 9. Landschap en landbouw in balans;
- 10. Kwaliteitsslag en zonering recreatievoorzieningen.
Planspecifiek
Met deze 3 extra kavels voor vrijstaande woningen wordt een bijdrage geleverd aan een woningvoorraad op maat (uitgangspunt 5): het duurzaam maken (gasloos en BENG) van de woningvoorraad. Bij voorkeur worden de vrijstaande woningen ook levensloopbestendig uitgevoerd, waarbij ook de slaapkamer en de badkamer op de begane grond zijn gesitueerd. Dit is echter aan de toekomstige kopers om dit (indien gewenst) zo uit te voeren.
Ook de mogelijkheid van natuurinclusief bouwen (uitgangspunt 6) dient, zeker bij een groene gemeente als Bergen, nader uitgewerkt te worden in de verdere planvorming voor de woningen. In relatie tot het onderhavige initiatief wordt gedacht aan het aanbrengen van voorzieningen voor gierzwaluwen en huismussen (gevelstenen en/of nestkasten) in de gevels van de woningen.
Tenslotte is waterbeheer op maat een ambitie waaraan mede vorm gegeven kan worden. Relevant is het onderdeel waarbij ingezet wordt op het afkoppelen van hemelwater en het infiltreren hiervan in de bodem om het water zo veel mogelijk vast te houden.
3.4.2 Woonvisie gemeente Bergen 2017 - 2021
De gemeenteraad heeft op 12 december 2017 een gemeentelijke woonvisie vastgesteld waarbij rekening is gehouden met de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Er ligt een grote opgave om de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig (inspelen op de grote groei van het aantal ouderen) en duurzaam te maken. Bij nieuwe woningbouwinitiatieven richt de gemeente zich sterk op het toevoegen van de juiste woningen (kwalitatieve aanvulling op het bestaande woningaanbod) op de juiste locatie.
Daarnaast heeft de gemeente een opgave om te schrappen in de bestaande planvoorraad. Om een goede afweging te kunnen maken, zowel als het gaat om het schrappen van een deel van de harde planvoorraad als het beoordelen van nieuwe initiatieven, is in de woonvisie een kwalitatief afwegingskader opgenomen. In dit afwegingskader worden kwaliteiten genoemd voor de locatie en voor de woning. Dat betekent dat inbreiding voor uitbreiding gaat en wordt ingezet op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (o.a. herbestemmingsmogelijkheden, invulling ‘rotte plekken’ bijdrage aan gevarieerde wijkopbouw). Wat betreft de kwaliteiten van de woning wordt ingezet op levensloopbestendige woningen, duurzaamheid, excellente woonmilieus, consumentgericht ontwikkelen en bijzondere doelgroepen.
Planspecifiek
Met het voorliggende initiatief worden 3 kavels voor vrijstaande woningen mogelijk gemaakt, op al bouwrijpe grond in een nieuwbouwwijk aan de zuidzijde van Wellerlooi. De nieuwe woningen worden duurzaam (gasloos en BENG) en maken afronding van de nieuwbouwwijk aan de zuidzijde van Wellerlooi mogelijk. Zie verder subparagraaf 3.3.1 voor de recentere regionale woonvisie.
3.4.3 Conclusie
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
3.5 Conclusie
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.
Hoofdstuk 4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer & Parkeren
4.1.1 Verkeer
Het plangebied wordt net als in de bestaande situatie voor motorvoertuigen ontsloten via de Droogstal aan de westzijde en de Gielenkamp aan de zuidzijde.
De voertuiggeneratie van 3 vrijstaande woningen (categorie: koop, huis, vrijstaand) komt volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het maximum van de aangegeven bandbreedte: 7,8 - 8,6) uit op 8,6 voertuigbewegingen per woning per etmaal. Dat is 3 x 8,6 = 25,8, afgerond 26,0 voertuigbewegingen per etmaal. Er is hierbij uitgegaan van de ligging ‘rest bebouwde kom’ in een 'niet stedelijke' gemeente. Dit extra aantal voertuigbewegingen is gemakkelijk op te vangen op de wegen rondom het plangebied.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.1.2 Parkeren
In de door de raad op 25 april 2023 vastgestelde Nota parkeernormen gemeente Bergen L zijn de normen opgenomen die gehanteerd worden bij ruimtelijke plannen in de gemeente Bergen. De parkeernorm voor 3 vrijstaande woningen (categorie: koop, huis, vrijstaand) komt volgens deze Nota uit op 2,3 parkeerplaatsen per woning. Naast een bewonersnorm van 2,0 parkeerplaatsen is er ook een bezoekersnorm van 0,3 parkeerplaatsen per woning.
Voor deze drie woningen zijn er 3 x 2,3 = 6,9 parkeerplaatsen nodig. Er zijn dus afgerond 7 parkeerplaatsen nodig. Per woning moeten er minimaal 2,0 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen moeten naast elkaar gerealiseerd worden en niet achter elkaar. Gezien de grootte van de toekomstige woonpercelen is dit geen probleem. Voor het bezoekersparkeren (3 x 0,3 = 0,9, afgerond 1,0 parkeerplaats) zijn er in de bestaande openbare ruimte rondom het plangebied al voldoende openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij het ontwerp van de openbare ruimte was namelijk al rekening gehouden met één extra parkeerplaats in de openbare ruimte.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.2 Bodem
4.2.1 Regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het bestaande of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/herzien van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen). Bij nieuwe ontwikkelingen moet bekeken worden of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor de realisering hiervan. Bijna altijd is het mogelijk om bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan financieel onuitvoerbaar wordt, bijvoorbeeld omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht, indien deze wijziging tevens een meer gevoelige vorm van bodemgebruik inhoudt.
4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Omdat het plangebied in het geldende bestemmingsplan al bestemd is als 'Woongebied' en het bouwrijpe grond betreft, vindt er geen functiewijziging plaats naar een milieugevoeligere bestemming. Er hoeft daarom geen verkennend bodemonderzoek plaats te vinden.
Er is daarnaast in het verleden (zie toelichting geldend bestemmingsplan) al beoordeeld of bodemonderzoek noodzakelijk is voor de woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van Wellerlooi:
"Droogstal-Zuid
Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan is reeds een historisch bodemonderzoek uitgevoerd op de ontwikkellocatie. Hieruit is niet gebleken dat er in het verleden op of in de directe nabijheid van de voorgenomen bouwlocaties geen activiteiten hebben plaatsgevonden die tot verontreinigingen in de bodem en/of het grondwater zouden hebben kunnen leiden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er geen aanleiding is tot het verrichten van aanvullend onderzoek.
Aangezien de gemeente Bergen eigenaar is van de gronden en aangezien bekend is dat op deze gronden in de tussentijd geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden is er geen aanleiding om een actualiserend historisch bodemonderzoek uit te laten voeren."
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.3 Geluid
4.3.1 Regelgeving
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
- waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
- waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel:
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg, aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Er is in het verleden (zie toelichting geldend bestemmingsplan) al beoordeeld of akoestisch onderzoek noodzakelijk is voor de woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van Wellerlooi:
"Droogstal-Zuid
In het geldende bestemmingsplan voor Wellerlooi is met betrekking tot de ontwikkellocatie in de toelichting aangegeven dat er geen problemen zijn te verwachten met het wegverkeerslawaai. Er is gekeken naar de geluidsniveaukaart. Alle wegen in het plangebied zijn gedezoneerd. De geluidsbelasting blijft dan ook beneden de wettelijk gestelde geluidsbelasting op de gevels. De afstand tot de N271 is circa 522 m. Het plangebied ligt dan ook niet binnen de geluidszone van deze weg. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk."
Gezien de lage verkeersintensiteiten over de Droogstal in Wellerlooi en het feit dat er maar een beperkt aantal extra woningen is gerealiseerd in de kern de afgelopen jaren, is deze conclusie nog steeds van toepassing.
Er zijn verder ook geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerreinen in de directe nabijheid van het plangebied gelegen.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.4 Milieuzonering
4.4.1 Regelgeving
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van niet-agrarische bedrijven met een hindercontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen de omliggende niet-agrarische bedrijven en het plangebied al andere gevoelige woonbestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Regelgeving
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggend initiatief maakt de realisatie van maximaal 3 woningen mogelijk en valt dus binnen de NIBM-regeling. Daarom is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Deze uitkomst wordt bevestigd door de NIBM-tool (versie 23 april 2022):
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van artikel 5.16 Wm zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter plaatse van het plangebied. Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2022 bepaald.
Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet worden overschreden. Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
De daggemiddelde norm van 50 µg/m³ voor PM10 mag maximaal 35 dagen per jaar overschreden worden en is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m³. De daggemiddelde norm komt overeen met ongeveer 32 µg/m³ jaargemiddeld (Bron: www.infomil.nl). Met een waarde onder de 15 µg/m³ wordt bij de nieuwe woningen, ook voor deze daggemiddelde norm voor PM10, ruimschoots aan deze lagere norm voldaan. Dit wordt bevestigd door de resultaten uit de NSL-monitoringstool waarbij ter hoogte van de toetspunten langs de N271 (de meest nabij gelegen gemonitorde wegen) voor 2022 wat betreft het aantal overschrijdingsdagen voor PM10 met 6 overschrijdingsdagen, ruimschoots onder het maximum van 35 overschrijdingsdagen wordt gebleven.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.6 Geur
4.6.1 Regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 3 ouE/m³ | maximaal 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | maximaal 14 ouE/m³ | maximaal 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object | minimaal 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie. De gemeente Bergen beschikt over een dergelijke verordening in de vorm van de Verordening geurhinder en veehouderij 2007.
Regeling geurhinder en veehouderij In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van agrarische bedrijven met een geurcontour die (deels) over het plangebied gelegen is. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied reeds andere gevoelige woonbestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. Het Bevt verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Raadpleging van de provinciale risicokaart wijst uit dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
De meest nabijgelegen risicovolle inrichtingen betreffen beide opslagtanks voor propaan op het Recreatiepark Maas en Bos ten oosten van de kern Wellerlooi. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van deze opslagtanks bedraagt 15 m. Dat is ruimschoots buiten de grens van het plangebied.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.8 Waterhuishouding
4.8.1 Regelgeving
De laatste jaren heeft het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie gekregen, namelijk van reageren naar anticiperen. In ruimtelijke plannen dient steeds meer aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid (kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen) en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.
Beleid Waterschap
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022, het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) 2020 – 2025, het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 van Waterschap Limburg, de Omgevingsverordening Limburg (2021), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
- vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
- voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën.
Gemeentelijk beleid
Door de gevolgen van klimaatveranderingen wordt de gemeente Bergen kwetsbaarder voor verdroging, extreme hitte en extreme neerslag. In 2020 is het GRP Bergen (L) 2020 - 2025 vastgesteld waarin staat dat in de gemeente Bergen een natuurlijk en klimaatbestendig watersysteem willen creëren. Regenwater vasthouden en een impuls zijn belangrijke uitgangspunten hierbij. Dit beleid is ook verankerd in de gemeentelijke 'Verordening Fysieke leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022'. Om wateroverlast door extreme neerslag te voorkomen en verdroging tegen te gaan is het van belang dat zowel op particulier terrein als in openbaar gebied voldoende waterberging wordt gerealiseerd. In de verordening zijn hiervoor concrete regels opgenomen.
4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Huidige situatie
Bestaande situatie bebouwing en verhard oppervlak
In de bestaande situatie is het hele plangebied onverhard.
Ligging van beschermingszones, reserveringsgebieden
Op basis van het Omgevingsverordening Limburg blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone. Vanuit grondwaterkwaliteit zijn er dan ook geen belemmeringen.
Huidige verwerking hemelwater
In de huidige situatie valt het hemelwater op het onverharde plangebied en kan het water direct in de bodem infiltreren.
Huidige verwerking afvalwater en waterkwaliteit
Er vindt geen verwerken van afvalwater plaats in de huidige situatie.
Aanwezig oppervlaktewater
In het plangebied en de directe omgeving is geen primair oppervlaktewater aanwezig. In de toekomst zal hier ook niet in voorzien worden. Het meest dichtbijgelegen primaire oppervlaktewater betreft de Looisegraaf op circa 220 m ten westen van het plangebied. Middels de voorliggende ontwikkeling wordt geen invloed uitgeoefend op dit water.
Grondwaterstanden en maaiveldhoogte
Op basis van de kaarten behorende bij het Basisregistratie Ondergrond (BRO) is het plangebied aangewezen als Hoge Bruine Enkeerdgronden; grof zand. De gemiddelde diepte van de grondwaterspiegel is gelegen op circa 2,4 m onder het maaiveld.
De bestaande maaiveldhoogte ligt volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) op circa 19,8 m +NAP.
Toekomstige situatie en waterbergingsopgave
Planbeschrijving
In paragraaf 2.2 is een voorbeeldimpressie weergegeven voor de 3 woningbouwkavels. Dit betreft een mogelijke uitwerking van het plan met 3 hoofgebouwen met bijgebouw.
Ontwerp nieuw watersysteem
Hemelwater
Wat betreft hemelwater streeft de gemeente Bergen ernaar om bij nieuwbouw en herstructurering regenwater volledig af te koppelen en zoveel mogelijk binnen het plangebied te verwerken conform de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022 en het gemeentelijk rioleringsplan 2020 – 2025.
Worst-case wordt ervan uitgegaan dat alle verharding in het plangebied nieuw is (terwijl normaliter de gronden uitgegeven zouden zijn als perceel, en naar alle waarschijnlijkheid ook delen van het plangebied verhard zouden zijn). Voor de toename aan verhard oppervlak wordt uitgegaan van 150 m² per hoofdgebouw, maximaal 90 m² aan bijbehorende bouwwerken per woning in de vorm van bijgebouwen en maximaal 30 m² aan overkappingen per woning. In totaal dus 270 m² aan bebouwing waarvan de dakoppervlakken niet aangesloten worden op de riolering (afgekoppeld).
Daarnaast wordt er per woning uitgegaan van 100 m² aan terreinverharding voor inritten, paden en terrassen. Bij elkaar opgeteld 270 + 100 = 370 m² per woning: 3 x 370 m² = 1.110 m² in totaal.
Gezien de hoeveelheid extra verhard oppervlak zal per woonperceel op eigen terrein een infiltratievoorziening gerealiseerd moeten worden met een capaciteit van 22,2 m³ (370 m² x 60 mm). De bergingsvoorziening dient binnen 24 uur na de neerslaggebeurtenis opnieuw beschikbaar te zijn voor waterberging. Er is een voorwaardelijke verplichting in de regels (zie sublid 3.2.5 Voorwaardelijkeverplichting waterberging) opgenomen, dat per woning op eigen perceel voorzien moet worden in voldoende waterbergingscapaciteit.
Het hemelwater mag niet uitstromen richting de openbare ruimte. Deze openbare ruimte watert namelijk al af op de groenvoorzieningen (zie blauw omkaderde delen op navolgende afbeelding) en hebben onvoldoende capaciteit om ook het hemelwater van de nieuwe woonpercelen nog op te vangen.
Afvalwater
Het afvalwater van de 3 vrijstaande woningen zal worden geloosd op de aanwezige riolering. Er wordt uitgegaan van gemiddeld 129 l afvalwater per dag per persoon (bron: Vewin). Indien wordt uitgegaan 2,13 personen per woning (= gemiddelde huishoudgrootte in Nederland in 2022) zal er per dag circa 0,59 m³ afvalwater worden geloosd op het rioleringsstelsel. Het stelsel onder de bouwrijp gemaakte wegen is voldoende van omvang om van 3 woningen en de daarmee gepaard gaande geringe toename aan afvalwater te kunnen verwerken. Met het aansluiten van de woningen moet voldaan worden aan de uitgangspunten uit het GRP Bergen (L) 2020 - 2025 uit 2019 en conform Afdeling 3 van de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Bergen (L) 2022.
Grondwater
De beoogde ontwikkeling is niet van wezenlijke invloed op de grondwaterstand in het plangebied.
Waterkwaliteit en beheer
Het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en verharding wordt beschouwd als schoon wanneer geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Daarom mogen er uitsluitend niet-uitlogende bouwmaterialen gebruikt voor de nieuwe woningen met bijgebouwen.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.9 Ecologie
4.9.1 Regelgeving
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
- 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.
- 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
- c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
- de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
- de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.
- 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
- a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
- b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook moet gelet worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet toe op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' moet worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Soortenbescherming
Het plangebied betreft een braakliggend bouwterrein, voorzien van een korte vegetatie (zie paragraaf 2.1). Een nader ecologisch onderzoek wordt daarmee niet zinvol geacht voor de gronden in het plangebied.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Maasduinen', circa 0,1 km ten oosten van het plangebied. Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitattypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Voor de stikstofdepositie in zowel de aanleg- als de gebruiksfase is een onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
Uit de berekening van de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten hoogste 0,07 mol N/ha/j is (ter plaatse van het Natura 2000-gebied ‘Maasduinen’).
Op Rijksniveau is een redeneerlijn vastgesteld voor depositie afkomstig van mobiele werktuigen en ander materieel in de aanlegfase van projecten. Voor het aspect stikstof is geen vergunning op grond van de Wnb noodzakelijk wanneer de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk is aan 0,05 mol N/ha/j gedurende maximaal twee jaar (of een equivalent daarvan, 0,10 mol N/ha/j over een periode van 1 jaar) op een overbelast stikstofgevoelig habitat. Significante gevolgen kunnen dan op voorhand worden uitgesloten, zie voorbeeld 6 op pagina 12 van de Handreiking Voortoets Stikstof van BIJ12. Deze redeneerlijn is getoetst door de landsadvocaat en door de provincies in het Bestuurlijk Overleg met de minister van LNV op 22 april 2020 onderschreven. De berekende deposities vallen binnen de gestelde drempelwaarde.
Uit de berekening van de gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming en het aspect stikstofdepositie vormt dus geen belemmering voor het plan.
Eind november 2023 zijn de Aeriusberekeningen opnieuw uitgevoerd met de nieuwste versie van de Aeriuscalculator (versie 2023.0.1). De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in bijlage 2 en bijlage 3 bij de toelichting. De uitkomsten zijn niet gewijzigd ten opzichte van het eerder uitgevoerde onderzoek (zie bijlage 1).
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Archeologie & Cultuurhistorie
4.10.1 Regelgeving
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. Waaronder de aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving. Hierbij wordt als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen.
4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan
Archeologie
In de 'Nota archeologiebeleid Bergen' zijn de beleidsuitgangspunten en de achtergronden van het gemeentelijk archeologiebeleid beschreven. In hoofdlijnen komt het beleid erop neer dat bij ruimtelijke initiatieven die leiden tot bodemverstoring archeologisch onderzoek noodzakelijk is, in gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde en in gebieden met bekende archeologische resten, de zogenaamde archeologische terreinen.
Op basis van de 'Archeologische beleidskaart' valt het plangebied helemaal in categorie 7: 'gebieden zonder een archeologische verwachting'. Dit betreft de grijs gearceerde gebieden die archeologisch zijn vrijgegeven:
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie Uit de kaart 'Landschappelijke elementen - elementen met cultuurhistorische waarde' blijkt dat in het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden voorkomen:
Uitsnede kaart 'Landschappelijke elementen - elementen met cultuurhistorische waarde' met aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Wel loopt er net buiten de plangrens, ten westen van het plangebied, een tweezijdige laan met zomereiken. De bomen blijven gehandhaafd. Met onderhavig plan wordt geen afbreuk gedaan aan deze landschappelijke waarden, die gehandhaafd blijven.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.11 Leidingen
4.11.1 Regelgeving
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.
4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In (de directe omgeving) van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
4.12 Vormvrije Mer-beoordeling
4.12.1 Regelgeving
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Omdat in het plangebied sprake is van een toename met 3 woningen, is er geen m.e.r.-beoordeling conform het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven milieuaspecten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
5.1.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
5.1.2 Opbouw bestemmingen
Bestemmingsomschrijving
Dit onderdeel bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Nadere eisen
In deze bepaling wordt opgenomen dat het bevoegd gezag ten aanzien van specifieke planonderdelen bevoegd is om nadere eisen te stellen.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
5.1.3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat regels omtrent strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling zijn regels opgenomen ten aanzien van afwijkingsmogelijkheden die voor het hele plangebied gelden en die burgemeester en wethouders de benodigde flexibiliteit bieden ten aanzien van het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overige regels
Deze bepaling bevat regels omtrent cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden en parkeren.
5.1.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingen
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Artikel 3 Woongebied
In aansluiting op de bestemming uit het geldende bestemmingsplan is een globale bestemmingsregeling opgenomen, waarbinnen nog maximaal 3 woningen kunnen worden gerealiseerd in de categorie 'vrijstaand'.
De regeling is flexibel met als gevolg dat er bij het bouwen, verbouwen of veranderen van een woning aan maar weinig voorwaarden voldaan hoeft te worden.
In verband met de noodzaak om de stikstofdepositie te verlagen om de extra woningen überhaupt mogelijk te maken, zijn de afwijkingsbevoegdheden voor een bed & breakfast en voor een aan huis verbonden bedrijf niet overgenomen voor de 3 woningen in het plangebied .
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.1.1 Exploitatieverplichting
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
6.1.2 Conclusie
Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van de gemeente. Deze kosten worden gedekt vanuit de gemeentelijke grondexploitatie voor de ontwikkeling van de woonwijk aan de zuidzijde van de kern Wellerlooi. Via de uitgifte van bouwgrond worden de kosten terugverdiend. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2.1 Ontwerpfase
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van vrijdag 15 september 2023 tot en met donderdag 26 oktober 2023 (gedurende 6 weken) ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.
6.2.2 Vaststellingsfase
Na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.
Bijlage 1 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 1 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 2 Aerius-berekening Aanlegfase Nov 2023
Bijlage 2 Aerius-berekening aanlegfase nov 2023