KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Gasontvangstation
Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 9 Bos
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Natuur
Artikel 12 Recreatie
Artikel 13 Sport
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen
Artikel 17 Leiding - Gas
Artikel 18 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 19 Leiding - Riool
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1 Zeer Hoog
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2 Hoog
Artikel 22 Waarde - Archeologie 3 Middelhoog
Artikel 23 Waarde - Archeologie 4 Laag
Artikel 24 Waterstaat - Beschermingszone Primair Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Artikel 26 Algemene Bouwregels
Artikel 27 Algemene Gebruiksregels
Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 30 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 31 Overgangsrecht
Artikel 32 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Besluitgebied: Ligging En Omgeving
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 De Beheersverordening
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Gis Inventarisatie
2.3 Ruimtelijke Structuur
2.4 Functionele Structuur
2.5 Juridisch-planologische Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Bovengemeentelijk Beleid
3.2 Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Milieuhygiëne
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Overige Zoneringen
4.8 Flora En Fauna
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Water
4.11 Mer-/beoordelingsplicht
Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving
5.1 Gehanteerde Systematiek
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
5.3 Overige Bepalingen
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 Te Volgen Procedure
7.2 Ontwerp
Bijlage 1 Analysekaart Blad 1
Bijlage 2 Analysekaart Blad 2
Bijlage 3 Lijst Discrepanties
Bijlage 4 Lijst Met Gewijzigde Bestemmingen
Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 6 Archeologische Verwachtings- En Beleidskaart Brunssum
Bijlage 7 Nota Van Zienswijzen

Buitengebied

Beheersverordening - gemeente Brunssum

Vastgesteld op 11-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 beheersverordening:

de beheersverordening 'Buitengebied' van de gemeente Brunssum, bestaande uit de geometrisch bepaalde objecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0899.BVObuitengebied-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.2 aanbouw:

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt. Een aanbouw wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.3 aan huis verbonden beroep:

het uitoefenen van een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, therapeutisch, juridisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, die door de beperkte omvang en de aan het wonen ondergeschikte ruimtelijke uitstraling in een woning en de daarbij behorende gebouwen kunnen worden uitgeoefend.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.7 achterpad:

het pad aan de achterzijde van een woning dat bij de oorspronkelijke bouw bij de woning aanwezig was.

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren waarbij ondergeschikte detailhandel in zelfvoortgebrachte producten en niet-agrarische activiteiten op kleinschalig niveau, welke ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering, worden geacht tot de agrarische bedrijfsvoering te behoren.

1.9 ander bouwwerk:

bouwwerk geen gebouw zijnde. Een ander bouwwerk met dak wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage:

het oppervlak dat maximaal mag worden bebouwd met bouwwerken, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het perceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

1.12 Bed & Breakfast:

een aan de woning ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, echter zonder dat anderszins sprake is van horeca. Onder Bed & Breakfast vallen in ieder geval niet overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.14 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten gericht op consumentverzorging c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend. Het verkopen en/of leveren van goederen, die rechtstreeks verband houden met het ambacht, mag alleen als ondergeschikte nevenactiviteit plaatsvinden.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.17 begane grond:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.18 bestaand:

feitelijk (duurzaam) legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening of legaal aanwezig geweest in een periode van twee jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de beheersverordening.

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Brunssum.

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.23 bijgebouw:

een gebouw dat functioneel en architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw waar het bij hoort. Een bijgebouw bij een woning is ondergeschikt aan de woonfunctie, bijvoorbeeld een garage of berging. Een bijgebouw wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.24 boomgeleidingsconstructie:

een bouwwerk ten dienste van de geleiding van de groeirichting van bomen.

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 carport:

een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande (bedrijfs)woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor motorvoertuigen, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de (bedrijfs)woning of daarbij behorende bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping. Een carport wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.31 coffeeshop:

een bedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen voor consumptie al dan niet ter plaats, dan wel van hulpmiddelen om deze stoffen zelf te produceren. Als nevenactiviteit is sprake vam het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor consumptie ter plaatse.

1.32 dakopbouw:

uitbreiding van de woning waarbij een (gedeeltelijke) verdieping bovenop de woning wordt aangebracht, waarmee een nieuwe ruimte wordt gecreëerd of een bestaande ruimte wordt vergroot. Dit resulteert in een wijziging van de vorm en het profiel van het dak, waarbij de bestaande bouw- of goothoogte meestal wordt verhoogd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.BVObuitengebied-VA01_0005.png"

Verschillende vormen van dakopbouw

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder mede begrepen het uitstallen ter verkoop, verkopen en/of afleveren van goederen aan degenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen. De commerciële uitoefening van maatschappelijke functies wordt hieronder ook begrepen.

1.35 erf:

al dan niet bebouwd perceel exclusief hoofdgebouw, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de beheersverordening die inrichting niet verbiedt.

1.36 erfafscheiding:

bouwwerk ten behoeve van de afbakening van een erf.

1.37 erftoegangsweg:

een weg met een verblijfsfunctie, bestemd voor het toegankelijk maken van percelen en die gekenmerkt wordt door het ontbreken van rijbaanscheiding en een scheiding van snel- en langzaam verkeer.

1.38 erker:

ondergeschikte toevoeging van maximaal één bouwlaag aan de gevel van een gebouw. Een erker wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. Een erker wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.39 escortbedrijf:

een exploitant of beheerder die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die niet ter plekke wordt uitgevoerd (escortservices, bemiddelingsbureau's en dergelijke), waarbij uitgesloten het gebruik als vergaderruimte, verzamelplaats, kantine, wachtruimte, of iets van dien aard, voor en/of door prostituees of klanten.

1.40 extensieve recreatie:

recreatief (mede)gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets, en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hooofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.41 garage(box):

een stallingsruimte hoofdzakelijk bedoeld voor het stallen van een auto, motor of ander vervoermiddel op het maaiveld (niet onder de grond), alsmede een berg- en/of bewaarplaats voor niet bedrijfsmatige opslag van particuliere goederen.

1.42 gebiedsontsluitingsweg:

een weg die zowel doorstroming als uitwisseling tot doel heeft en gekenmerkt wordt door scheiding van snel- en langzaamverkeer (parallelle fietspaden) en gelijkvloerse kruisingen.

1.43 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging, in een bestemmingsplan of beheersverordening een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.45 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfs- of beroepsactiviteit.

1.46 grow-producten:

verzamelnaam voor produkten welke gebruikt worden voor de kweek van hennep zoals onder andere meststoffen, zaden, groeilampen, ventilatoren, lectuur.

1.47 growshop:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met, dan wel inherent zijn aan, het exploiteren, uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van grow-produkten.

1.48 head-producten:

verzamelnaam voor produkten welke verwant zijn aan de hasj-cultuur zoals onder andere waterpijpen, vloeipapier, cocaïnedoosjes en versnijdingsmiddelen zoals cafeïne.

1.49 headshop:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met, dan wel inherent zijn aan, het exploiteren, uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van head-produkten.

1.50 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 horeca(bedrijf):

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

De horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:

  • Categorie 1: lichte horeca

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend ( vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelfunctie verwante horeca, bijvoorbeeld:

- automatiek;

- broodjeszaak;

- cafetaria;

- croissanterie;

- koffiebar;

- lunchroom;

- ijssalon;

- snackbar;

- tearoom;

- traiteur.

1b. Overige lichte horeca, bijvoorbeeld:

- bistro;

- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

- hotel;

1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, bijvoorbeeld:

- bedrijven genoemd onder 1a. en 1b. met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m2;

- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrive).

  • Categorie 2: middelzware horeca

Bedrijven, die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld:

- bar;

- bierhuis;

- biljartcentrum;

- café;

- proeflokaal;

- shoarma/grillroom;

- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/ dansevenementen).

  • Categorie 3: zware horeca

Bedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers trekken en daardoor grote hinder voor de omgeving kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld:

- dancing;

- discotheek

- nachtclub;

- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/ dansevenementen.

1.52 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en die gericht is op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkveehouderij en het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet;

1.53 kantoor:

een ruimte die of gebouw dat door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard ten behoeve van derden, zonder baliefunctie.

1.54 luifel:

een niet zelfstandig dragende horizontale overbouwing, welke slechts bestaat uit een constructie tegen weersinvloeden tegen de muur van een gebouw aangebracht meestal boven een deur, raampartij of gehele pui. Een luifel wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.55 maatschappelijke voorzieningen:

(niet commerciële) educatieve, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.56 nokverhoging:

vergroting van de ruimte onder een zadeldak, waarbij het voordakvlak wordt verlengd en de nok hoger en verder naar achter komt te liggen. Aan de achterkant wordt een nieuwe goot gecreëerd, met tussen die goot en het dakvlak een kozijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.BVObuitengebied-VA01_0006.png"

Nokverhoging

1.57 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, bemalingsinstallaties, gemalen, telefooncellen, bluswatervoorzieningen en zendmasten.

1.58 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.59 openbaar toegankelijk gebied:

een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is.

1.60 overkapping:

een op de grond staand bouwwerk geen gebouw zijnde van één bouwlaag, voorzien van een gesloten dak zonder wanden. Een overkapping wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.61 peil:

  1. 1. voor gebouwen waarvan de voorgevel direct grenst aan een weg: de door de gemeenteraad vastgestelde hoogte van de weg ter plaatse van de voorgevel;
  2. 2. voor gebouwen waarvan de voorgevel niet direct aan een weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de voorgevel bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.62 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.63 perceelsgrens:

een grens van een perceel.

1.64 prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Hieronder wordt ook verstaan thuisprostitutie.

1.65 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué(e) tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.66 risicovolle inrichting:

een bedrijf of inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het planologisch toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.67 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.68 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin bedrijfsmatig handelingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden tevens begrepen:

  • een seksbioscoop: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin filmvoorstellingen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  • een seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en liveshows van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
  • een sekswinkel: een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van seksartikelen.

1.69 serre:

een grotendeels uit glas bestaande uitbouw op de begane grond aan de achterzijde van een huis.

1.70 setback:

een dakopbouw, die gelegen is op tenminste 2.00 meter achter de doorgetrokken voorgevel van een (bedrijfs-)pand met een hoogte van maximaal 3.00 meter. Bij een (bedrijfs)pand met meerdere voorgevels wordt in deze alleen de voorgevel waarin de hoofdtoegang is gelegen, als zodanig aangemerkt.

1.71 smart-producten:

verzamelnaam voor produkten met een sterk stimulerende werking. De betreffende produkten zoals onder andere herbal, XTC, frisdranken met guarana, produkten met efedrine en paddo's kunnen zijn samengesteld uit meerdere oppeppende psychotrope stoffen.

1.72 smartshop:

een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met, dan wel inherent zijn aan, het exploiteren, uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van smart-produkten.

1.73 speeltuin:

niet openbaar toegankelijke recreatieve voorziening waar al dan niet tegen betaling gebruik kan worden gemaakt van speeltoestellen en daarmee vergelijkbare voorzieningen.

1.74 speelvoorziening:

openbaar toegankelijke voorziening bestaande uit een of meer speeltoestellen en daarmee vergelijkbare bouwwerken, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.75 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd beeld.

1.76 straatprostitutie:

het zich in openbaar gebied of in openbare ruimten dan wel in een zich in het openbaar gebied of in openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander, tegen vergoeding.

1.77 stroomweg:

een weg met een primaire verkeersfunctie, bedoeld voor een zo veel mogelijk conflictvrije afwikkeling van gemotoriseerd verkeer, die gekenmerkt wordt door een fysieke rijbaan-scheiding en ongelijkvloerse kruisingen.

1.78 terras:

min of meer afgescheiden plek in de buitenlucht behorende bij een naast- of nabijgelegen horecabedrijf waar eten en drinken kan worden genuttigd.

1.79 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies inclusief containervelden met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de teelt ten opzichte van de normale open teelt en/of het beschermen leidt tot een beter kwaliteit van het product. De teeltondersteunende voorzieningen dienen ter ondersteuning van de vollegrondsteelt.

1.80 verblijfsmiddel:

voor verblijf geschikte -al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken- voer- en vaartuigen, arken, caravans, woonwagens en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, alsmede tenten, één en ander voor zover geen bouwwerken en/of kampeermiddelen zijnde.

1.81 verkoopvloeroppervlakte:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor het uitstallen van producten ten verkoop en die toegankelijk zijn voor publiek.

1.82 volumineuze detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen c.q. goederen die ruimtelijk bezien niet in een centrumgebied thuishoren (zoals auto's of auto-onderdelen, tenten, caravans, meubels, keukens, bouwmaterialen, doe-het-zelf-artikelen, woninginrichting e.d.) en/of detailhandel met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 1.500 m².

1.83 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel uitmaakt van het achtererfgebied.

1.84 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt. De voorgevel van patio-/kwadrantwoningen is de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.

1.85 voorgevelrooliijn:

een denkbeeldige lijn ter plaatse van de voorgevel van een gebouw, zoals dat blijkens de verbeelding aanwezig is, en het verlengde daarvan (tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen).

1.86 voorkant:

die zijde van een hoofdgebouw waar zich de voorgevel bevindt.

1.87 webshops:

verkoop van goederen zonder dat sprake is van uitstalling ten verkoop en een baliefunctie of anderszins een publieksaantrekkende werking, waarbij uitsluitend contact wordt gelegd via internet en het enkel verzending van goederen vanuit de woning betreft.

1.88 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.89 wonen:

het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, evenwel met uitzondering van woonvormen met een maatschappelijk karakter met intensieve begeleiding.

1.90 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en dat op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.91 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortse afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige, vergunningplichtige bouwwerken tezamen.

2.3 het bebouwingspercentage:

het percentage van een perceel dat met bouwwerken mag worden bebouwd.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de breedte van de achtergevel of meer dan 50% van de breedte van de overige gevels, is de goot, de druiplijn of het boeiboord van die dakkapel of dakopbouw maatgevend voor het bepalen van de goothoogte.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. zelfstandige kantoren (niet behorende bij een bedrijf);
  2. b. detailhandelsactiviteiten, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde producten;
  3. c. handel en opslag van vuurwerk;
  4. d. opslag en stalling voor de voorgevelrooilijn en/of opslag niet gerelateerd aan de bedrijfsfunctie;
  5. e. de verkoop van motorbrandstoffen, behoudens ter plaatse van de aanduidingen ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’ en 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ ;
  6. f. de vestiging van geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.1, teneinde een bedrijf toe te staan die naar aard en milieubelasting vergelijkbaar is met de huidige bedrijvigheid, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats;
  2. b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu;
  3. c. er is geen sprake van een Bevi-plichtige inrichting.

Artikel 7 Bedrijf - Gasontvangstation

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bouwregels:

  1. a. het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' waar het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
  2. b. de goothoogte van gebouwen en andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter dan wel maximaal de bestaande goothoogte indien deze groter is.

Artikel 9 Bos

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. multifunctioneel bos;
  2. b. behoud en/of herstel van de landschappelijke, ecologische en/of natuurlijke waarden;
  3. c. landgoed;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;

en de daarbij behorende voorzieningen.

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. zelfstandige horeca;
  2. b. zelfstandige woonfunctie;

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Specifieke gebruiksregels

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Recreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Sport

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

  1. a. Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd.
  2. b. De bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 8 meter bedragen, met uitzondering van:
    1. 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    2. 2. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 9 meter mag bedragen.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de andere bouwwerken alleen mogen worden gebouwd ten behoeve van de waterbeheersing, de verbinding van oevers of in de vorm van ornamenten en culturele kunstwerken e.d.;
  2. b. de bouwhoogte van andere bouwwerken maximaal 5 meter mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van culturele kunstwerken maximaal 10 meter mag bedragen.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

16.3 Specifieke gebruiksregels

16.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Leiding - Hoogspanningsverbinding

18.1 Bestemmingsomschrijving

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 18.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  1. a. de belangen en de veiligheid van de in artikel 18.1 bedoelde hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  2. b. geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de artikel 18.1 bedoelde hoogspanningsverbinding;
  3. c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  4. d. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Leiding - Riool

19.1 Bestemmingsomschrijving

19.2 Bouwregels

19.3 Afwijken van de bouwregels

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Waarde - Archeologie 1 Zeer Hoog

20.1 Bestemmingsomschrijving

20.2 Bouwregels

20.3 Afwijken van de bouwregels

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 21 Waarde - Archeologie 2 Hoog

21.1 Bestemmingsomschrijving

21.2 Bouwregels

21.3 Afwijken van de bouwregels

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 22 Waarde - Archeologie 3 Middelhoog

22.1 Bestemmingsomschrijving

22.2 Bouwregels

22.3 Afwijken van de bouwregels

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 23 Waarde - Archeologie 4 Laag

23.1 Bestemmingsomschrijving

23.2 Bouwregels

23.3 Afwijken van de bouwregels

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 24 Waterstaat - Beschermingszone Primair Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

24.2 Bouwregels

Boven of op de tot 'Waterstaat - Beschermingszone primair water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van deze bestemming worden opgericht.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene Bouwregels

26.1 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of perceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of perceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van deze beheersverordening zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

26.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  2. b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.

26.3 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening overeenkomstig een daarvoor verleende vergunning aanwezig is, in uitvoering is of gebouwd kan worden en dat ingevolgde de bestemming is toegelaten, maar waarvan de afstands-, hoogte-, inhouds- en/of oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. voor zover de in de bouwregels voorgeschreven maximale maten worden overschreden, de betreffende afwijkende maten als ten hoogste toelaatbaar worden beschouwd;
    2. 2. voor zover niet wordt voldaan aan de in de bouwregels voorgeschreven minimiale maten, de betreffende afwijkende maten als ten minste toelaatbaar worden beschouwd.
  2. b. In geval van herbouw is het onder a. bepaalde uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

26.4 Boomgeleidingsconstructies

Voor het bouwen van boomgeleidingsconstructies gelden de volgende regels:

  1. a. de bouwhoogte mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 4 meter;
  2. b. de afstand tot de erfgrens, zoals deze bepaald is voor de plaatsing van een houtopstand in de gemeentelijke Bomenverordening, bedraagt minimaal 0,5 meter;
  3. c. het aantal staanders is gelijk aan het aantal stammen van de bomen die door de constructie worden geleid, vermeerderd met één.

Artikel 27 Algemene Gebruiksregels

27.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in deze beheersverordening te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

27.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. a. stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. opslagplaats voor goederen niet ten dienste van de bestemming Bedrijf;
  3. c. uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en/of verblijfsmiddelen;
  4. d. permanente bewoning van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten;
  5. e. mantelzorg in bijgebouwen;
  6. f. het uitoefenen van detailhandel, behoudens voor zover detailhandel binnen de bestemming is toegestaan:
  7. g. raamprostitutie en straatprostitutie, een seksinrichting en/of escortbedrijf, een coffeeshop, growshop, headshop en/of smartshop,
  8. h. een groothandel van producten die in het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smart-, head-, en/of growshopproducten en een belhuis, met dien verstande dat een ten tijde van de vaststelling van de beheersverordening bestaande seksinrichting, escortbedrijf, coffeeshop, growshop, headshop, smartshop, groothandel in smart- head of growproducten of belhuis, uitsluitend op de begane grond, wordt toegestaan waarbij het gebruik niet mag worden vergroot en het gebruik na onderbreking niet mag worden hervat.

27.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels in artikel 27.2 ten behoeve van mantelzorg in bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. a. mantelzorg is toegestaan in bijgebouwen, mits geen sprake is van een nieuwe zelfstandige woning, woningsplitsing dan wel woningtoevoeging;
  2. b. de maximale oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bouwvlak, zoals aangegeven in de afzonderlijke bestemmingen, niet mag worden overschreden;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
    1. 1. de verkeersveiligheid
    2. 2. het woon- en leefklimaat
    3. 3. de milieusituatie;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 28 Algemene Aanduidingsregels

28.1 geluidszone - vliegverkeer

  1. a. de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'geluidszone - vliegverkeer' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van het vliegverkeer;
  2. b. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 10) mogen ter plaatse van het besluitsubvlak 'geluidzone - vliegverkeer' geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelig gebouwen worden gebouwd.

28.2 luchtvaartverkeerszone

  1. a. de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'luchtvaartverkeerszone' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een invliegfunnel;
  2. b. op of in de tot verkeerszone bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen hoger dan op basis van de volgende bepalingen is geregeld;
    1. 1. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 110 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 110 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    2. 2. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 120 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 120 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    3. 3. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 130 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 130 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    4. 4. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 140 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 140 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    5. 5. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 150 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 150 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    6. 6. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 160 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 160 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    7. 7. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 170 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 170 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    8. 8. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 180 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 180 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    9. 9. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 190 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 190 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    10. 10. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 200 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 200 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    11. 11. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 210 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 210 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening;
    12. 12. in de als 'luchtvaartverkeerzone - 220 m' aangeduide gebieden mogen bouwwerken worden opgericht tot een hoogte van ten hoogste 220 meter boven N.A.P., met inachtneming van de ter plaatse geldende bepalingen opgenomen in andere artikelen van deze verordening.

28.3 veiligheidszone - gasontvangstation

  1. a. De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'veiligheidszone - gasontvangstation' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het gasontvangstation;
  2. b. ter plaatse van het besluitsubvlak 'veiligheidszone - gasontvangstation' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan;
  3. c. ter plaatse van het besluitsubvlak 'veiligheidszone - gasontvangstation' is een erfafscheiding toegestaan van maximaal 3,5 meter hoog;
  4. d. het bevoegd gezag kan een omgevinsgvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van het gasontvangstation.

28.4 vrijwaringszone - straalpad

  1. a. De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'vrijwaringszone - straalpad' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een straalverbinding;
  2. b. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 20 meter ten opzichte van NAP;
  3. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de straalverbinding.

Artikel 29 Algemene Afwijkingsregels

29.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, mits hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de in de beheersverordening voorgeschreven maten (waaronder percentages) met maximaal 10%;
  2. b. de bouw van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, mits deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3 meter en geen grotere oppervlakte dan 50 m² hebben;
  3. c. de bouw van straatmeubilair en andere bouwwerken, die om waterstaatkundige of verkeerskundige redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers of keermuren, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter bedraagt;
  4. d. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedraagt;
  5. e. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits deze overschrijdingen niet meer bedraagt dan 3 meter en het bouwvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot.

29.2 Samenvoegen van woningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het samenvoegen van woningen, met dien verstande dat de karakteristiek van het pand en het gevelbeeld niet onevenredig mogen worden aangetast.

Artikel 30 Overige Regels

30.1 Voorrangsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

31.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

31.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 32 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening "Buitengebied".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de gemeente Brunssum is de vraag opgekomen naar een nieuwe planologische regeling voor het besluitgebied Buitengebied. Dit onder meer vanwege het feit dat het voor het buitengebied geldende bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar. Dit heeft tot gevolg dat, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor deze gebieden een nieuw bestemmingsplan moet worden gemaakt. Op basis van artikel 3.38 Wro kan de gemeente bepalen om, in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening op te stellen. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt als in het gebied geen ruimtelijke ontwikkeling is voorzien. Met andere woorden: weinig tot geen planologische veranderingen plaatsvinden dan wel in de toekomst zullen plaatsvinden. Het instrument beheersverordening is dan ook bedoeld om voor planologisch weinig dynamische gebieden het bestaande gebruik en de bouwmogelijkheden vast te leggen. Het buitengebied van Brunssum voldoen aan dit vereiste en besloten is voor deze gebieden een beheersverordening op te stellen.

Het doel van het opstellen van een beheersverordening is, buiten de snelle en kostenefficiënte procedure, tevens de vigerende bestemmingsplannen te actualiseren naar de huidige (planologische) situatie alsmede de huidige regelgeving en inzichten. De beheersverordening zal tevens worden gedigitaliseerd om te voldoen aan de Wro en te komen tot een betere interne en externe informatievoorziening binnen de gemeente Brunssum.

1.2 Besluitgebied: Ligging En Omgeving

De gemeente Brunssum ligt in Zuid-Limburg tegen de grens met Duitsland en maakt deel uit van de regio Parkstad Limburg. Het besluitgebied is het gebied waarop de beheersverordening van toepassing is. Het besluitgebied van de beheersverordening Buitengebied wordt gevormd door het grootste deel van het buitengebied in de Gemeente Brunssum, bestaande uit een aantal gebieden gelegen tussen enerzijds de woongebieden en bedrijventerreinen en anderzijds de gemeentegrenzen. Het betreft aan de noord- en westzijde met name agrarische gebieden en aan de zuid- en oostzijde veelal bos- en heidegebied.

Het besluitgebied van de onderhavige beheersverordening bestaat zogezegd uit een aantal losse vlakken (7 in totaal). Het betreft overwegend grote vlakken, waarbij in sommige vlakken gaten zitten. In totaal bedraagt de oppervlakte van het besluitgebied circa 450 hectare.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het besluitgebied van de voorliggende beheersverordening vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • Buitengebied, vastgesteld door de raad van de gemeente Brunssum d.d. 20 mei 1997 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten d.d. 16 december 1997;
  • Hoofdzakenplan van de (voormalige) gemeente Schinveld, vastgesteld d.d. 17 september 1958, goedgekeurd d.d. 10 november 1958;
  • Uitbreidingsplan, aanwijzende de bestemming in hoofdzaken van de (voormalige) gemeente Schinveld, vastgesteld d.d. 29 april 1964, goedgekeurd d.d. 24 januari 1966;
  • Sportpark In de Struiken, vastgesteld d.d. 15 juli 2009.

Er is sprake van een deels verouderde regeling. Daarnaast zijn in de loop der jaren diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt met vrijstelling, ontheffing of afwijking. De vigerende bestemmingsplannen voor het buitengebied van Brunssum hebben de termijn van tien jaar in 2013 al lang overschreden. In het kader van de Wro is het wettelijk verplicht om deze bestemmingsplannen te actualiseren, dan wel het planologisch regime vast te leggen door middel van een beheersverordening. De onderhavige beheersverordening Buitengebied vervangt alle vigerende bestemmingsplannen, vrijstellingen, ontheffingen en afwijkingen binnen het besluitgebied.

1.4 De Beheersverordening

1.4.1 Verschil bestemmingsplan-beheersverordening

Gemeenten hebben sinds de introductie van de Wro in beginsel de keuze tussen het vaststellen van een bestemmingsplan of een beheersverordening. De keuze voor een beheersverordening is afhankelijk van het karakter van het besluitgebied. De beheersverordening is namelijk geïntroduceerd voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien (art. 3.38 Wro). De Wro geeft niet aan wat moet worden verstaan onder een 'ruimtelijke ontwikkeling'. Dit begrip is van wezenlijk belang voor de toepassing van de beheersverordening. In de wetsgeschiedenis is hierover onder meer te vinden 'dat van een ruimtelijke ontwikkeling sprake is als het gaat om ruimtelijk relevante veranderingen in het planologisch toegestane gebruik van gronden en opstallen alsmede om bouwkundige wijzigingen van bouwwerken, waarvoor een bouwvergunning (nu: omgevingsvergunning, red.) nodig is'.

Bij de beheersverordening gaat het meestal om gebieden die 'af' of 'uitontwikkeld' zijn. Om te bepalen of zich ruimtelijke ontwikkelingen voordoen moet naar verleden en toekomst worden gekeken. Indien in het verleden veel ontwikkelingen hebben gespeeld, kan dat een indicatie zijn dat het om een dynamisch gebied gaat. Anderzijds heeft het begrip ruimtelijke ontwikkeling betrekking op de fase na het vaststellen van de beheersverordening. Er mogen geen toekomstige ontwikkelingen zijn voorzien. Zo kan voor een gebied nieuw beleid zijn ontwikkeld of een structuurvisie zijn vastgesteld waaruit nieuwe ontwikkelingen blijken. In een dergelijke situatie wordt de beheersverordening niet als het geëigende instrument gezien.

In de 'Handreiking beheersverordening' van de Vereniging Nederlandse gemeenten is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in enge zin is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van vaststellen van de beheersverordening. Gebruik in ruime zin gaat uit van het vigerende bestemmingsplan. Al het in het vigerende bestemmingsplan toegelaten gebruik en al de op basis van het bestemmingsplan toegestane bouwwerken worden in deze uitleg als bestaand beschouwd.

Cruciaal verschil met een bestemmingsplan is dat in een beheersverordening het bestaande feitelijke gebruik of de bestaande planologische situatie en dus geen planologisch relevante ontwikkelingen worden vastgelegd. Het vastleggen van deze situatie betekent niet dat een beheersverordening geen enkele ontwikkeling toestaat.

Voor gebieden waar weinig tot geen planologische ontwikkeling plaatsvindt, kan ook een conserverend bestemmingsplan worden opgesteld. Vergeleken met een conserverend bestemmingsplan biedt een beheersverordening echter enkele voordelen, zowel financieel als procedureel. Het instrument is desondanks nog niet breed toegepast.

1.4.2 Casus buitengebied Brunssum

De reden waarom in onderhavig geval voor het instrument van de beheersverordening is gekozen, is het feit dat in het besluitgebied geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien in de komende 10 jaar. Het betreft landelijk gebied dat met name wordt gekenmerkt door agrarisch grondgebruik en de aanwezigheid van bos en heide. Voor zover zich nieuwe ontwikkelingen voordoen in en nabij dit gebied, zijn deze buiten de beheersverordening gelaten. Dit betreft met name de plannen voor de Buitenring Parkstad Limburg.

Uit het gemeentelijk en provinciaal/regionaal beleid blijkt ook dat voor de toekomst weinig tot geen planologische veranderingen zullen worden doorgevoerd (op het beleid wordt nader ingegaan in hoofdstuk 3). De keuze voor een beheersverordening voor het buitengebied is daarnaast gebaseerd op het feit dat procedureel gezien tijdwinst wordt geboekt ten opzichte van een bestemmingsplan. Gestreefd wordt namelijk om op korte termijn alle bestemmingsplannen actueel te hebben. Dit mede in verband met de sanctie, zoals opgenomen in de Wro, dat op basis van niet actuele plannen legesinning niet mogelijk is.

Aangezien het buitengebied een gebied is waar op planologisch vlak weinig veranderingen zullen plaatsvinden, zou voor dit gebied ook een conserverend bestemmingsplan kunnen worden opgesteld. De keuze van de gemeente Brunssum is om bovengenoemde redenen echter gevallen op een beheersverordening.

1.4.3 Juridische status

De beheersverordening hoort wettelijk gezien tot de categorie verordeningen. Verordeningen zijn wetgeving in materiële zin, maar niet afkomstig van de formele wetgever. De beheersverordening wordt dan ook niet opgesteld door de formele wetgever, maar door de gemeenteraad. De bevoegdheid hiertoe wordt gegeven in artikel 3.38, eerste lid Wro. De gemeenteraad heeft (veel, maar) geen volledige vrijheid over hoe de beheersverordening er uitziet. Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) schrijft in artikel 1.2.3 voor dat de beheersverordening langs elektronische weg wordt vastgelegd en vastgesteld. De verplichting hiertoe geldt vanaf 1 januari 2010. Ook moet een volledige verbeelding op papier zijn, zij het dat de elektronische versie juridisch gezien beslissend is. Voor de digitalisering bepaalt artikel 1.2.1, tweede lid Bro ook dat een beheersverordening digitaal beschikbaar moet worden gesteld en volledig, toegankelijk en begrijpelijk moet worden verbeeld. Deze vereisten komen overeen met de vereisten die gelden voor een bestemmingsplan. Afgezien van deze wettelijke vereisten heeft de gemeenteraad de vrijheid om de inhoud van de beheersverordening naar eigen inzicht vast te stellen.

1.4.4 Procedure

In de Wro is geen bijzondere voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening opgenomen. De procedure tot vaststelling van een beheersverordening is hierdoor eenvoudiger en korter dan de vaststelling van een bestemmingsplan. Het bieden van de mogelijkheid tot inspraak voor belanghebbenden is daardoor niet wettelijk verplicht. Desalniettemin wil de gemeente Brunssum de mening van de inwoners ter harte nemen en zal daarom mogelijkheid tot inspraak worden geboden.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de beschrijving van het plan, waarbij, mede aan de hand van de uitgevoerde GIS inventarisatie, de ruimtelijke en functionele structuur van het besluitgebied wordt toegelicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 in het kort het relevante (boven)gemeentelijke beleid behandeld. Hoofdstuk 4 gaat daarna in op de diverse sectorale aspecten zoals externe veiligheid, water en flora en fauna. In hoofdstuk 5 komt de juridische beschrijving van de beheersverordening aan bod, waarbij de gehanteerde systematiek wordt toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan, waarna in hoofdstuk 7 tenslotte de procedure wordt belicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Brunssum en de later daarmee vervlochten geraakte kleinere kernen in de directe omgeving was tot het begin van de 20e eeuw niet groot. Het grootste deel van het gemeentelijke grondgebied bestond destijds uit landbouwgronden en bos- en heidegebieden. Als gevolg van de mijnbouwactiviteiten die vanaf de 20e eeuw zijn opgestart rondom Brunssum, is enerzijds het dorp stormachtig gegroeid en zijn anderzijds gebieden ten prooi gevallen aan de mijnbouw. Hierdoor bestaat heden ten dage nog maar een klein gedeelte van het Brunssumse grondgebied uit buitengebied. Aan de noord- en westzijde betreft dit landbouwgronden en aan de zuid- en westzijde overwegend bos en heide, alsmede recreatieve zones zoals golfterreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.BVObuitengebied-VA01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0899.BVObuitengebied-VA01_0002.png"

Agrarisch gebied aan noordzijde Brunssum en bosgebied aan zuidzijde

Het aanwezige buitengebied in Brunssum bestaat op basis van het bovenstaande feitelijk uit een aantal restgebieden welke niet voor woningbouw dan wel mijnbouw in gebruik zijn genomen.. Evenwel zullen deze gebieden in de nabije toekomst ook niet ontwikkeld worden, maar hun huidige agrarische en/of natuurlijke karakter behouden. De bestaande situatie wordt geconsolideerd en door middel van deze beheersverordening planologisch vastgelegd.

2.2 Gis Inventarisatie

2.2.1 Inleiding

Zoals eerder is vermeld, kan een beheersverordening zowel het bestaande feitelijke gebruik vastleggen als het vigerende planologische gebruik. In onderhavig geval gaat de voorkeur uit naar het vastleggen van het bestaande feitelijke gebruik, waarbij de bestaande planologische mogelijkheden niet worden uitgesloten. Voor het overgrote deel zal dit echter identiek zijn aan het vigerende planologische gebruik. In gevallen waarvoor dat niet geldt zullen per geval nadere keuzes gemaakt dienen te worden. Hiervoor is het noodzakelijk om een goed beeld te hebben van de huidige situatie in het besluitgebied; een goede inventarisatie is dan ook het vertrekpunt.

Inventarisaties zijn niet nieuw en worden ook gebruikt bij bestemmingsplannen. Inventariseren gebeurt vaak door middel van veldinventarisaties, maar bij deze beheersverordening is mede gebruik gemaakt van GIS-inventarisatie. Met deze wijze van inventariseren wordt samen met een gedegen beleidsanalyse een goede afweging van het vigerende planologische gebruik mogelijk. Dit komt de kwaliteit van de regeling in de beheersverordening ten goede. Deze werkwijze wordt hierna nader uiteengezet.

2.2.2 Werkwijze

In eerste instantie zijn de gegevens van de gemeentelijke Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) digitaal vergeleken met het vigerende planologische regime. De vigerende enkelbestemmingen zijn daarvoor digitaal ingetekend. Vervolgens zijn door middel van een GIS analyse de afwijkingen inzichtelijk gemaakt. Blijkt uit de gegevens van de BAG bijvoorbeeld dat het een woonlocatie betreft, maar bepaalt het vigerende bestemmingsplan dat de locatie een bedrijfsbestemming heeft, dan is sprake van een afwijking. Voor deze discrepanties is nagekeken of in het verleden voor deze locatie een vrijstelling, ontheffing of herziening is geweest. Is dit niet het geval geweest dan is deze locatie in het veld nader geïnventariseerd. Ook voor nog bestaande discrepanties biedt een veldinventarisatie uitkomst.

Deze constateringen zijn handig voor de bepaling van de plansystematiek en de maatvoeringsmatrixen. Tevens zorgt het voor een gedegen toetsingskader van de bestaande situatie en dat is van belang voor de houdbaarheid van de beheersverordening.

2.2.3 Inventarisatiekaarten

De resultaten en conclusies van de GIS inventarisatie zijn verbeeld op een analysekaart waarop de discrepanties zijn aangegeven. Deze kaart vormt de basis en het uitgangspunt voor de beheersverordening en is als Bijlage 1 Analysekaart blad 1 en Bijlage 2 Analysekaartblad 2 opgenomen. De lijst met BAG-discrepanties is als Bijlage 3 Lijst discrepanties bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.BVObuitengebied-VA01_0003.png"

Uitsnede analysekaart (blad 2) vigerend beleid versus BAG discrepanties

Naast de inventarisatie van de feitelijke situatie zoals hiervoor beschreven, zijn de vigerende bestemmingsplannen inhoudelijk nader bezien op gebruiks- en bouwmogelijkheden en beschreven. Op basis van de ruimtelijke en functionele situatie alsmede (deels) het planologische regime is de bestaande situatie vastgelegd in onderhavige beheersverordening.

De locaties waar in deze beheersverordening de bestaande ruimtelijke en functionele situatie is vastgelegd en deze afwijkt van de vigerende planologische situatie zijn weergegeven in een tabel, welke als Bijlage 4 Lijst met gewijzigde bestemmingen bij deze beheersverordening is toegevoegd.

2.3 Ruimtelijke Structuur

2.3.1 Inleiding

De bestaande ruimtelijke structuur van het besluitgebied is globaal in vier gebieden op te delen. Het eerste betreft de overwegend agrarische gronden aan de noord- en westzijde van het bebouwde gebied. Het tweede gebied bestaat uit de bos- en heidegebieden van de Brunssummerheide aan de zuidzijde van de gemeente. Het derde te onderscheiden gebied grenst daaraan en omvat het terrein van de Openbare Golfbaan Brunssummerheide, voorheen een zand- en grindafgraving. Het vierde en laatste deelgebied bestaat uit enkele kleinere bos- en heidegebieden aan de noordoostzijde, met inbegrip van een snipper woongebied.

2.3.2 Agrarische gronden

Het noordwestelijke deel van het besluitgebied bestaat uit een langgerekte strook agrarisch gebied, gelegen tussen de Buitenring en de gemeentegrens van Brunssum. Dit gebied heeft geen samenhangende interne structuur en betreft in feite niet meer dan een reststrook met een bufferfunctie. Behalve onbebouwde landbouwgronden (weilanden en akkers), afgewisseld door enkele (agrarische) bedrijven, komen in deze strook ook enkele bos- en natuurgebieden voor. Daarnaast is een deel lintbebouwing met woningen en enkele (agrarische) bedrijven aanwezig in dit deel van het besluitgebied. De aanwezige bebouwing is kleinschalig van opzet.

2.3.3 Brunssummerheide

Het deelgebied Brunssummerheide ligt in de zuidoosthoek van het besluitgebied en bestaat uit bossen, heide en vennen. Daarnaast zijn hier ondermeer een sportaccommodatie (voetbalvelden) en een scouting met bijbehorende bebouwing aanwezig alsmede een verblijfsaccommodatie bestaande uit bebouwing en groepskamperen met tenten. Afgezien daarvan is het gebied onbebouwd. De interne ruimtelijke structuur wordt bepaald door het aanwezige reliëf, dat deels natuurlijk is en deels tot stand is gekomen door afgravingen. Wegen en paden zijn beperkt aanwezig.

2.3.4 Golfterrein

Dit deelgebied ligt direct ten westen van het deelgebied Brunssummerheide en wordt daarvan gescheiden door het tracé van de Buitenring. De ruimtelijke structuur wordt gedomineerd door het aanwezige golfterrein en de daar doorheen lopende Rimburgerweg. Een klein gedeelte van dit deelgebied bestaat verder uit bos en heide. Bebouwing is centraal in het gebied aanwezig in de vorm van het clubgebouw van de golfbaan en verblijfsrecreatieve voorzieningen (hotel).

2.3.5 Gebieden noordoosten

Het vierde deelgebied bestaat uit een verzameling restgebieden gelegen aan de rand van Brunssum en nabij de grens met Duitsland. Het betreft met name bospercelen, maar hier zijn ook enkele woningen aanwezig langs de in dit deelgebied gelegen wegen (lintbebouwing). Van een samenhangende ruimtelijke structuur is geen sprake. Door een deel van het gebied loopt een hoogspanningsleiding.

2.4 Functionele Structuur

De functionele structuur van het besluitgebied wordt gedomineerd door enerzijds de agrarische (bedrijfs)functie en anderzijds door de natuurfunctie. De agrarische functie is daarbij voorbehouden aan de gebieden in het noordwesten, terwijl de natuurfunctie in het gehele besluitgebied te vinden is, echter overwegend aan de zuidoost- en noordoostzijde. De recreatieve functie is grotendeels ondergeschikt aan de natuurfunctie, maar komt ter plaatse van de golfbanen ook als hoofdfunctie voor. Overige functies, zoals wonen, sport en bedrijvigheid, komen verspreid voor. De verkeersfunctie is met name in ondergeschikte vorm aanwezig ten behoeve van de ontsluiting van eerder genoemde functies.

2.5 Juridisch-planologische Situatie

2.5.1 Inleiding

Het begrip 'bestaand gebruik' kan op twee manieren worden gedefinieerd. Gebruik in enge zin is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van vaststellen van de beheersverordening. Gebruik in ruime zin gaat uit van het vigerende bestemmingsplan. Al het in het vigerende bestemmingsplan rechtstreeks toegelaten gebruik en al de op basis van het bestemmingsplan rechtstreeks toegestane bouwwerken worden in deze uitleg als bestaand beschouwd. Naast de functionele en ruimtelijke situatie kan dus ook de planologisch c.q. juridische situatie op basis van vigerende bestemmingsplannen als bestaand worden aangemerkt.

Eerder is al aangegeven dat gekozen is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande feitelijke gebruik. Voor het grootste deel van het besluitgebied zal dit tevens neerkomen op het vastleggen van het vigerende planologische gebruik. In het buitengebied verandert wat betreft het gebruik immers niet veel in pakweg tien jaar tijd.

Voor sommige locaties wijkt het bestaande feitelijke gebruik (aanzienlijk) af van het gebruik zoals dat in het vigerende bestemmingsplan is geregeld. Hierop wordt in paragraaf 2.5.2 nader ingegaan. Ook kan sprake zijn van leegstand, waardoor in het geheel geen bestaand feitelijk gebruik aanwijsbaar is. In dergelijke gevallen staat men voor de keuze de gronden in de beheersverordening te bestemmen conform het laatst voorkomende feitelijke gebruik dan wel het vigerende planologische gebruik. Indien een andere bestemming gewenst is, zal dit via een separate procedure (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) dienen te gebeuren en is het opnemen van de betreffende locatie in deze beheersverordening niet mogelijk.

2.5.2 Afwijkende bestemmingen en leegstand

Met betrekking tot de locaties waarbij uit de inventarisatie is gebleken dat het vastleggen van het bestaande feitelijke gebruik niet mogelijk of wenselijk is, is per geval een keuze gemaakt. Voor elk van deze locaties is vastgelegd wat het (laatste) feitelijke gebruik en het vigerende planologische gebruik is. Vervolgens is per geval een keuze gemaakt voor de bestemming die zal worden toegekend in het kader van deze beheersverordening. Het overzicht met afwijkende bestemmingen is zogezegd opgenomne in Bijlage 4 bij deze toelichting.

In al deze gevallen geldt dat steeds nadrukkelijk een afweging is gemaakt tussen het vastleggen van het gebruik in ruime dan wel in enge zin. Het toekennen van een ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan afwijkende bestemming wordt gedaan in de volgende situaties:

  • er is een vrijstelling, ontheffing, projectbesluit of omgevingsvergunning verleend: de feitelijk aanwezige functie wijkt legaal af van de vigerende bestemming. In de beheersverordening wordt derhalve het feitelijke gebruik (c.q. het gebruik overeenkomstig het voorafgaande planologische regime) overgenomen en wordt aan het betreffende gebied de daarbij meest toepasselijke bestemming gegeven;
  • fouten in het vigerende bestemmingsplan: enkele binnen het besluitgebied aanwezige percelen hebben in het vigerende bestemmingsplan abusievelijk een verkeerde bestemming gekregen. In deze beheersverordening worden deze situaties gecorrigeerd. Daarbij wordt in het overzicht bewijs aangevoerd waaruit blijkt dat inderdaad sprake is van een onjuiste vigerende bestemming en dat de nu toe te kennen bestemming legaal en conform het feitelijke bestaande gebruik is;
  • overig niet corresponderend gebruik: op een aantal locaties in de beheersverordening wordt een van het vigerende bestemmingsplan afwijkende bestemming toegekend, zonder dat sprake is van een verleende vrijstelling/ontheffing of van fouten in het vigerende plan. De reden dat dit gedaan wordt verschilt per geval, maar overwegend is sprake van reeds lang bestaand feitelijk gebruik, dat weliswaar afwijkt van het planologisch toegestane gebruik, maar wel beter aansluit bij de omgeving. Concreet wordt elk van deze situaties beoordeeld aan de hand van de onderstaande 4 punten. Wanneer daaraan wordt voldaan, wordt het toekennen van een afwijkende bestemming aanvaardbaar of zelfs wenselijk geacht:
    1. 1. het feitelijke bestaande gebruik moet mogelijk zijn op basis van de toe te kennen bestemming;
    2. 2. het feitelijke bestaande gebruik dient al geruime tijd aanwezig te zijn;
    3. 3. de nieuwe bestemming dient planologisch aanvaardbaar te zijn op de betreffende locatie;
    4. 4. er is gedurende de periode van het afwijkende gebruik geen klacht of verzoek tot handhaving ingediend met betrekking tot de betreffende locatie en handhavend optreden is ook niet wenselijk;
  • leegstand: in het geval van leegstand wordt consequent het vigerende planologische gebruik overgenomen. Dit kan afwijken van het laatste bekende gebruik, maar zal in de meeste gevallen daaraan gelijk zijn. Een verdere argumentatie is daarbij niet vereist, aangezien het bestaande planologische gebruik opnieuw wordt vastgelegd.

2.5.3 Aansluiting bij SVBP2008

De gemeente Brunssum beschikt niet over een handboek met standaard regels voor ruimtelijke plannen. Daarom is gekozen om de inhoud van de overige bestemmingen aan te laten sluiten bij de vigerende bestemmingsplannen en bij de SVBP2008. Er is bewust gekozen voor een gedetailleerde beheersverordening. Alhoewel voor het instrument beheersverordening feitelijk geen strikt voorgeschreven richtlijnen gelden zoals dat bij bestemmingsplannen wel het geval is, zal met het oog op eenduidigheid en herkenbaarheid toch bij de systematiek van de SVBP2008 worden aangesloten. Voor het gebied als geheel is één samenhangende regeling opgesteld voor de bestemmingen, waardoor niet langer sprake is van verschillende regelingen binnen het gemeentelijke grondgebied. In de huidige situatie, met een veelheid aan bestemmingsplannen (en dus regelingen) is geen sprake van eenduidigheid, in de beheersverordening is dat wel het geval.

Aangezien de meeste vigerende bestemmingsplannen (logischerwijs) niet aan de hand van de SVBP2008 zijn opgesteld, komt de naamgeving van de bestemmingen zoals gebruikt in het vigerende bestemmingsplan niet in alle gevallen overeen met de naamgeving van de bestemmingen in deze beheersverordening. De naamgeving van deze bestemmingen wordt in lijn gebracht met de SVBP2008. Inhoudelijk zijn de vigerende bestemmingsplannen maatgevend, voor zover het feitelijke gebruik gelijk is aan het vigerende planologische gebruik. Voor de woonbestemming geldt daarnaast dat deze inhoudelijk wordt opgezet op basis van de Nota van uitgangspunten voor het woongebied.

In de meeste gevallen kan een vigerende bestemming integraal worden omgezet naar een nieuwe bestemming. In een aantal situaties is dit niet mogelijk, omdat het bijvoorbeeld kan voorkomen dat een vigerende bestemming wordt gesplitst in twee of meerdere bestemmingen of juist dat een aantal bestemmingen tot één bestemming wordt samengevoegd. Dit om de nieuwe regeling in lijn te brengen met de SVBP2008. Er is geen sprake van een verruimde regeling.

2.5.4 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

In de vigerende bestemmingsplannen zijn ook dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen opgenomen (soms differentiatievlakken genoemd), alsmede een groot aantal andere aanduidingen (functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen). Voor al deze gevallen geldt dat wordt aangesloten bij de systematiek van de SVBP2008. Hierdoor ontstaan verschillen in de benamingen van de aanduidingen in vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen. Inhoudelijk treden echter weinig tot geen wijzigingen op in de vigerende regeling. De bestaande bouwhoogtes en bebouwingstypen worden opnieuw vastgelegd, evenals het bestaande gebruik. Waar nodig, worden in de afgelopen jaren ontstane nieuwe functies voorzien van een nieuwe aanduiding, om zo de bestaande situatie nader vast te leggen.

2.5.5 Tot slot

Ondanks dat de planologische regeling zoals opgenomen in de beheersverordening op een aantal punten afwijkt van de regeling uit de vigerende bestemmingsplannen voor het besluitgebied, is sprake van een conserverende regeling. De punten waarop de nieuwe regeling afwijkt van de oude, zijn in de voorgaande paragrafen beargumenteerd. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, waarmee kan worden geconcludeerd dat de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd, met in achtneming van een afstemming van de regeling op actuele wetgeving en inzichten en op de gemeentelijke voorkeuren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Bovengemeentelijk Beleid

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Deze beheersverordening richt zich primair op het vastleggen van de bestaande situatie. Het nationale ruimtelijke beleid is met name verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de juridische vertaling daarvan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit beleid is overwegend van toepassing op nieuwe ontwikkelingen en daardoor slechts zeer beperkt dan wel niet relevant in de onderhavige situatie.

Het ruimtelijke beleid van de provincie Limburg is vervat in het POL2006 met diverse aanvullingen en actualiseringen. Binnen het besluitgebied komen de perspectieven 1 tot en met 4 voor. Dit betreft perspectieven gericht op ontwikkeling en behoud van landelijk gebied, natuur en water. Door middel van de onderhavige beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en wordt de bestaande situatie opnieuw vastgelegd. De aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden komen daarmee niet in het geding.

Gelet op het voorgaande wordt op het Rijks- en provinciale beleid in het kader van deze beheersverordening niet nader ingegaan. Het gemeentelijke beleid en in mindere mate het regionale beleid zijn richtinggevend.

3.2 Regionaal Beleid

3.2.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Regio Parkstad Limburg 'Ruimte voor park & stad'

De ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de regio Parkstad is in 2005 vastgelegd in de Structuurvisie Parkstad Limburg 2030. De Structuurvisie schetst die ambities en kansen en nodigt uit om mee te denken, mee te doen en te ontwikkelen. Want de lijnen die deze visie uitzet vormen géén strak keurslijf, maar bieden veel meer een aanzet om met alle partijen - markt, overheden en bewoners - samen te werken, ideeën te genereren en kansrijke initiatieven met veel draagvlak op te starten.

De structuurvisie kent zes pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes en zullen steeds als toetssteen gebruikt worden bij ontwikkelingen en initiatieven van de vier grote opgaven: Ruimte, Mobiliteit, Economie en Wonen.

De zes pijlers zijn:

  • landschap leidt;
  • één hoofdcentrum;
  • energie als fundament;
  • netwerk van Park en Stad;
  • economische slagader N281;
  • buitenring = Parkstadring.

Toetsing aan deze pijlers levert per opgave een ontwikkelingsbeeld op. Het ontwikkelingsbeeld voor ruimte is dat natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen de basis vormen voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De ambitie bij mobiliteit is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. Hoofdambitie bij economie is structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitalisering van locaties die niet meer aan de moderne eisen voldoen. Bij wonen is lef nodig om zoveel mogelijk te realiseren via integrale gebiedsontwikkeling om daarbij plaats te bieden aan bestaande en nieuwe kansrijke bewonersgroepen en te zorgen dat inbedding en uitstraling van de woongebieden bijdragen aan het nieuwe 'Parkstad imago'.

Dit alles is vertaald naar zeven ontwikkelingszones: Noordflank, Oostflank, Zuidflank, Westflank, Gravenrode, Via Belgica en Herstructurering stedelijk gebied. Het besluitgebied ligt deels binnen een aantal van deze ontwikkelingszones, echter het planvoornemen oefent daar geen invloed op uit aangezien de beheersverordening geen ruimtelijke ontwikkelingen toelaat, maar uitsluitend voorziet in het opnieuw vastleggen van de bestaande situatie. Binnen de kaders van de beheersverordening bestaat evenwel de ruimte om de nagestreefde ambities te verwezenlijken, zolang geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Brunssum

In de door de gemeenteraad op 2 november 2009 vastgestelde Structuurvisie staat hoe de gemeente tot het jaar 2025 om zal gaan met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wonen, ondernemen, wijkvoorzieningen, verkeer en recreëren. Deze visie vormt de richtlijn voor alle toekomstige bestemmingsplannen en vrijstellingsmogelijkheden.

In de Structuurvisie geeft de gemeente aan welke maatregelen zij zal gaan nemen om de negatieve effecten die gepaard gaan met vergrijzing en ontgroening zoveel mogelijk te beperken. Daarbij wordt onder andere ingezet op het versterken van 'schone' werkgelegenheid. Zonder voldoende werkgelegenheid heeft Brunssum onvoldoende toekomst. Essentieel daarbij is een goede bereikbaarheid en aansluiting op de regionale infrastructuur.

De Structuurvisie is voorts opgebouwd uit 5 thema's die allen in meer of mindere mate van toepassing zijn op het besluitgebied:

  • Wonen: Be beleidsambities zijn gericht op herstructurering van de woningvoorraad. Met het oog op de krimpopgave zijn nieuwe woonlocaties alleen toegestaan wanneer deze gecompenseerd worden door sloop van woningen. Andere algemene beleidsambities zijn het verbeteren van de woonomgeving, en behoud en bescherming van woningen in het Beschermd Gezicht Mijnkolonieën.
  • Werken: de beleidsambities zijn gericht op het stimuleren van 'schone' werkgelegenheid (zorg, toerisme, duurzame energie) en het faciliteren van startende ondernemers in bedrijfjes aan huis (mits het woonklimaat niet wordt aangetast). Verder zet de Structuurvisie in op uitbreiding van bestaande bedrijven, vestiging van nieuwe ondernemingen en vervangende nieuwbouw (revitalisering) op bestaande bedrijventerreinen en voorzieningenconcentraties. Nieuwe hinderlijke bedrijfsactiviteiten worden niet toegelaten.
  • Voorzieningen: de beleidsambities zijn gericht op het versterken van het winkelgebied in het 'Ei' (Kerkstraat e.o.). en versterking van horeca en cultuur op het Lindeplein. Verder wordt gestreefd naar een concentratie van maatschappelijke en commerciële voorzieningen in de wijken, en naar een efficiënter gebruik van schoolgebouwen door bundeling in Brede Scholen. Speciale aandacht is er voor zorg en gezondheid (Zorgplein Atrium).
  • Recreatie, natuur, milieu: in de Structuurvisie worden vier stadsparken aangewezen als basis voor hoofdgroenstructuur, waarbij een groene dooradering wordt gecreëerd tussen de parken onderling en het buitengebied (Brunssummerheide, Oostflank en agrarisch gebied). Andere beleidsambities zijn versterking van de recreatieve kwaliteiten in de Oostflank (met een goede integratie tussen natuurbeleving en nieuwe recreatieve ontwikkelingen), waarbij onder meer recreatieve verbindingen tussen het Schutterspark en de Oostflank aangebracht zullen worden en aansluiting gezocht zal worden bij (regionale) recreatieve fietsverbindingen. Ook wordt ingezet op behoud van de cultuurhistorische waarden uit de mijntijd, waarbij bijvoorbeeld het oude mijnspoor in ere hersteld zal worden.
  • Verkeer: het thema 'verkeer' draait om verkeersveiligheid, bereikbaarheid en parkeren. De verkeersveiligheid in de wijken wordt verbeterd door het terugdringen van doorgaand (regionaal) verkeer via Buitenring. De Buitenring moet ook leiden tot een verbeterde bereikbaarheid van de Oostflank (toeristische en andere ondernemingen). Verder zet de Structuurvisie in op het verbeteren van de bereikbaarheid van het centrum (winkelen, horeca, zorg, wonen). De parkeerproblematiek wordt aangepakt door parkeren op eigen terrein te stimuleren voor nieuwe woningen (garages, carports), bedrijven en voorzieningen.

Met name het thema Recreatie, natuur, milieu is in onderhavige situatie relevant om nader te bezien. Onderscheiden worden de belangrijke groen- en natuurgebieden aan de zuid- en oostzijde van Brunssum en het agrarische gebied aan de noordzijde. Van het agrarische gebied behoort slechts een klein deel tot het grondgebied van Brunssum, maar het aangrenzend agrarisch gebied van de gemeente Onderbanken/Schinnen wordt door de bewoners beleefd als behorend bij Brunssum.

Het kenmerkende landschap en de eigen groene karakteristiek van de kern vormen voor de gemeente een belangrijke drager voor de toekomstige kwaliteiten van Brunssum. Niet alleen de woning, maar de totale eigenheid en kwaliteit van de woonomgeving bepaalt of het in 2025 aangenaam wonen en leven is in Brunssum. De gemeente acht daarom een goed functioneren van natuur, groen en landschap van groot belang voor de huidige en toekomstige woon- en leefkwaliteit van Brunssum. Het landschap zal leidend zijn voor de ontwikkeling van andere functies en de kwaliteiten en waarden worden gerespecteerd. Ter versterking van het landschap krijgen de beekdalen een meer natuurlijke inrichting en worden de overgangen tussen de kern en het buitengebied versterkt. Voldoende recreatieve en groenwaarden zijn ondersteunend aan één van de hoofddoelen van deze structuurvisie, versterken van het woon- en leefklimaat. Recreatieve voorzieningen kunnen bovendien een bijdrage leveren aan het andere hoofddoel, het versterken van de 'schone werkgelegenheid'.

De beheersverordening legt de huidige situatie vast en biedt daarmee bescherming van het landschap tegen ongewenste ontwikkelingen. De verdere uitbouw van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten is mogelijk binnen de kaders van de beheersverordening, zolang daarbij geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Milieuhygiëne

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal van deze beleidsterreinen. Gelet op het beheersmatige karakter van deze beheersverordening wordt niet bij alle aspecten even uitgebreid stilgestaan.

4.2 Bodemkwaliteit

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Aangezien in de beheersverordening uitsluitend de bestaande situatie voor wat betreft gebruik en bouwen wordt vastgelegd, is een milieukundig bodemonderzoek niet noodzakelijk.

4.3 Geluid

De verordening voorziet niet in de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4 Luchtkwaliteit

Er zijn geen nieuwe verkeersaantrekkende functies binnen het verordeningsgebied voorzien. Ook zijn er geen verkeerskundige wijzigingen voorzien die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is voor deze beheersverordening niet aan de orde.

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

Binnen het besluitgebied zijn enkele bedrijven aanwezig welke een zonering conform de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering kennen. Het betreffen een grondverzetbedrijf en een hondenopvoedingsinstituut (beide milieucategorie 3.1). Daarnaast komt een aantal agrarische bedrijven voor binnen het besluitgebied (diverse milieucategorieën).

In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening houden.

Er worden geen nieuwe (geluid)gevoelige bestemmingen nabij bestaande bedrijven voorzien. Daarnaast worden geen mogelijkheden geschapen om nieuw bedrijven bij bestaande (geluid)gevoelige bestemmingen te vestigen. Een onderzoek naar de milieuhinder van bedrijven is derhalve niet noodzakelijk.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Inleiding

Op basis van de risicokaart is geconstateerd dat er risicovolle objecten in het verordeningsgebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid is derhalve onderzoek noodzakelijk ten aanzien van de externe veiligheidsaspecten van:

  • buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen;
  • bedrijven.

4.6.2 Onderzoek

In dit kader is door Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd in verband met het opstellen van onderhavige beheersverordening. De complete onderzoeksrapportage is opgenomen als Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid bij deze toelichting.

Ten aanzien van het besluitgebied buitengebied wordt in het onderzoek geconstateerd dat het gebied wordt gekenmerkt door de zeer geringe bebouwing en aanwezigheid van personen. Er is geen sprake van functies met (grote groepen) verminderd zelfredzame personen binnen dit plangebied.

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gelegen. Wel ligt het bedrijf Limburgse Urethaan Chemie (LUC) in de nabijheid van het plangebied, binnen invloedsgebied groepsrisico echter ruim buiten PR 10-6-contour. Aangezien het buitengebied nauwelijks bebouwing kent en dit ter hoogte van LUC eveneens het geval is, zal het plangebied geen bijdrage leveren aan de hoogte van het groepsrisico van deze inrichting. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Door het plangebied loopt de N299 en de N276, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gezien geen sprake is van een PR 10-6-contour levert het plaatsgebonden risico geen belemmeringen voor het plangebied. Het groepsrisico van deze wegen is ruim lager dan 0,1 * oriëntatiewaarde en bovendien zal het plangebied geen bijdrage leveren aan de hoogte van het groepsrisico, aangezien niet of nauwelijks sprake is van bebouwing binnen het gebied. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.6.3 Gasontvangststation

In het in de vorige subparagraaf aangehaalde onderzoek werd tevens geconcludeerd dat er geen hogedrukgasleidingen door het gebied verlopen. Uit een reactie van de Gasunie blijkt echter dat er in het zuidwesten van het besluitgebied een gasontvangststation (hierna: GOS) aanwezig die planologische bescherming behoeft. Het betreffende GOS zal derhalve middels onderhavige beheersverordening worden bestemd als 'Bedrijf - Gasontvangststation'. De veiligheidsafstand rondom het GOS bedraagt 15 meter voor kwetsbare objecten en 4 meter voor beperkt kwetsbare objecten. Deze veiligheidszone wordt vastgelegd middels de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - gasontvangststation'. Ook de toevoerleiding wordt specifiek bestemd inclusief de bijbehorende belemmeringenstrook. In de bestaande situatie zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone of de belemmeringenstrook van het GOS of de toevoerleiding aanwezig. Aangezien deze beheersverordening niet voorziet in wijzigingen ten aanzien van de bestaande situatie, vormen het GOS en de toevoerleiding geen belemmering.

4.6.4 Verantwoording groepsrisico

Voor het buitengebied geldt dat vanwege het feit dat sprake is van een beheersverordening en omdat de beïnvloeding door het aspect externe veiligheid binnen het besluitgebied zeer gering is, risico reducerende maatregelen niet noodzakelijk geacht worden. Het aanwezige groeps- en restrisico wordt, gezien de voorliggende situatie, aanvaardbaar geacht.

4.7 Overige Zoneringen

4.7.1 Belemmeringenstroken

Voor de aardgasleidingen in het besluitgebied is planologische bescherming vereist, waaronder ook de toevoerleidingen naar het GOS. Hiervoor wordt een belemmeringenstrook opgenomen van 4 meter aan weerszijde van het hart van de leiding. Ook de aanwezige bovengrondse hoogspanningsleidingen beschikken over een belemmeringenstrook. Deze varieert in breedte van 55 tot 76 meter. De belemmeringenstroken betreffen een bebouwingsvrije zone.

4.7.2 Geluidzone luchtvaart

Aan de noordzijde van Brunssum ligt de geluidzone van vliegbasis Geilenkirchen. Deze geluidzone ligt voor een klein gedeelte binnen het besluitgebied van deze beheersverordening. Derhalve is hiervoor een regeling opgenomen.

4.7.3 Invliegfunnel

Ten oosten van het besluitgebied is de invliegfunnel van de AWACS-basis Geilenkirchen gelegen. Deze invliegfunnel is als signaalfunctie aangegeven op de verbeelding als luichtvaartverkeerszone. Het gebied van de invliegfunnel levert beperkingen op voor bouwwerken met een hoogte van meer dan 110 tot 220 meter boven N.A.P. Aangezien met deze beheersverordening geen bouwwerken van een dusdanige hoogte mogelijk gemaakt worden, zijn er geen belemmeringen als gevolg van de invliegfunnel. Er zijn geen radarverstoringsgebieden gelegen in het plangebied.

4.7.4 Straalpaden

Op het (buiten het besluitgebied gelegen) terrein van de Allied Joint Force Command Headquarters van de NAVO staat een communicatietoren. Vanuit deze toren lopen straalpaden naar buiten toe. Ter plaatse van de straalpaden gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen. Deze mogen aldaar maximaal 20 meter boven N.A.P. worden gebouwd.

4.8 Flora En Fauna

4.8.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van flora en fauna dient in eerste instantie rekening gehouden te worden met gebiedsbescherming. Deze bescherming geschiedt op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden.

Binnen het besluitgebied ligt aan de zuidoostzijde gedeeltelijk het Natura 2000-gebied 'Brunssummerheide'. Daarnaast komen in en rond het besluitgebied verschillende gebieden voor die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het betreft voornamelijk het Schutterspark, het Heidserpark en de Brunssummerheide. Aangezien in de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen, oefent deze geen nadelige invloed uit op deze gebieden. De huidige situatie wordt opnieuw vastgelegd.

4.8.2 Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming is de soortenbescherming van belang. De soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.

De beheersverordening is een ruimtelijk plan met een uitermate beheersmatig karakter. Nieuwe ontwikkelingen worden hierdoor niet mogelijk gemaakt, zodat beschermde flora en fauna niet in het geding komen.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.0899.BVObuitengebied-VA01_0004.png"
uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidskaart Brunssum

4.9.1 Archeologische waarden

Het “Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed”, kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In aansluiting op het Verdrag van Malta streeft de provincie Limburg naar een versterking van de relatie ruimtelijk ordening en archeologie. En nu de archeologische monumentenzorg geïmplementeerd is in de Monumentenwet 1988 hebben alle overheden de zorgplicht voor archeologische waarden, dus ook de gemeenten. Binnen de ruimtelijke ordening in Nederland speelde de gemeente reeds een cruciale rol. Voor de archeologie geldt nu hetzelfde. De gemeente Brunssum beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en beleidskaart (zie Bijlage 6 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Brunssum), waarop de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen zijn aangegeven. Bij grondverstorende activiteiten wordt op basis van deze kaart een advies uitgebracht door een terzake bevoegde deskundige over de aard van het uit te voeren archeologische onderzoek. Dit kan een bureaustudie zijn; in veel andere gevallen gecombineerd met een inventariserend onderzoek. Indien er sprake is van archeologische waarden die als waardevol worden aangemerkt heeft de gemeente verschillende mogelijkheden. In de eerste plaats kan de gemeente bestemmingen kiezen die goed samengaan met de archeologische waarden. Ten tweede kan de gemeente voorschriften aan de vergunning verbinden. Ten slotte kan een gemeente ook afzien van verdere planvorming.

In de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd en zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die tot bodemingrepen leiden. De eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het besluitgebied komen dan ook niet in het geding en worden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'.

4.9.2 Cultuurhistorische waarden

Binnen het besluitgebied zijn verschillende in cultuurhistorisch opzicht waardevolle gebouwen en gebieden aanwezig. Als Rijksmonument of Provinciaal monument zijn aangewezen:

  • Akkerweg 5: Bovenste Hof;
  • Groeneweg 6: Onderste Hof, Kerkje Merkelbeek, devotiegrot en kerkmuur;
  • Merkelbeekstraat 89: Hoeve.

Enkele wegen binnen het besluitgebied hebben een redelijk hoge waarde. Binnen en in de directe omgeving van het besluitgebied zijn verder geen relevante cultuurhistorische waarden aanwijsbaar.

Aangezien de beheersverordening nieuwe ontwikkelingen, waaronder mede begrepen het oprichten van gebouwen, niet mogelijk maakt, komen de aanwezige cultuurhistorische waarden niet in het geding.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. De watertoets is in het leven geroepen omdat met name het waterbeleid een wezenlijk andere oriëntatie heeft gekregen: van reageren naar anticiperen. Water heeft een aantal specifieke kwantitatieve en kwalitatieve eigenschappen waar de ruimtelijke ordening rekening mee moet houden. Een watertoets maakt de voor de waterhuishouding van belang zijnde invloeden van de herontwikkeling van het projectgebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden.

4.10.2 Beleid ten aanzien van waterhuishouding

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater. Het doel is dat al de wateren binnen de Europese Unie in 2015 in een 'goede toestand' verkeren. Bij het bepalen van een 'goede toestand' onderscheidt de KRW drie soorten water: natuurlijk; sterk veranderd; kunstmatig. De plannen voor de verbetering van de waterkwaliteit moeten van Brussel breed worden gedragen. De KRW verplicht de lidstaten tot de opstelling van (inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen. Nadere informatie is te vinden op www.kaderrichtlijnwater.nl

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Waterbeheer in de 21e eeuw

Na het hoge water van 1993, 1995 en de wateroverlast van de jaren daarna, was duidelijk, dat we anders met water om moeten gaan. Ons klimaat verandert en dit heeft gevolgen voor onze waterhuishouding. Het weer wordt extremer met korte maar hevige regenbuien, meer smeltwater dat via de rivieren ons land binnenkomt en stijging van de zeespiegel. Om te voorkomen dat dit ook tot meer wateroverlast leidt hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Waterbeleid 21ste Eeuw ontwikkeld. De kern van het Waterbeleid 21ste eeuw is: water moet de ruimte krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het landschap en in de stad moet ruimte gemaakt worden om water op te slaan, bijvoorbeeld door het aanleggen van vijvers in woonwijken.

Provinciaal waterplan 2010-2015

Het provinciaal waterplan 2010-2015 is een structuurvisie van de provincie Limburg waarin het nationale waterbeleid verder doorvertaald wordt. Het plan bevat enkele specifieke doelen om het watersysteem met het oog op de toekomst te verbeteren, te weten het herstel van de sponswerking, het herstel van natte natuur, schoon water, duurzame watervoorziening en een veilige Maas.

Met deze doelen wordt ingezet op nieuw waterbeheer waarbij functies gebonden aan waterkwaliteit in balans moeten zijn met variaties in de beschikbaarheid en kwaliteit van water. Hierbij wordt ingezet op een grensoverschrijdende stroomgebiedbenadering middels een integrale brongerichte aanpak. Daarnaast moet er meer ruimte gecreëerd worden voor natuurlijke processen in het watersysteem, moet het solidariteitsprincipe in acht genomen worden en dient water vooraf betrokken te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas

Het waterbeleid van het Waterschap Roer en Overmaas is neergelegd in het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 en is gebaseerd op Europese, nationale en provinciale regelgeving. Het algemeen bestuur van het waterschap vertaalt dit globale beleid in één document dat in principe zes jaar geldig is. Dit is het zogenoemde waterbeheersplan.

Het waterbeheersplan bevat concrete zaken die het waterschap in een periode van vier jaar gaat aanpakken. Hiertoe behoren investeringen, de visie van het waterschap op het waterbeheer in Zuid- en Midden-Limburg en beslissingen over de uitvoering van nieuwe projecten. Hieronder een overzicht van de voornaamste beleidslijnen, van Europees naar regionaal niveau.

Keur oppervlaktewater

De keur is een set regels met betrekking tot oppervlaktewater of waterkering die in beheer van het waterschap zijn. Onderscheid wordt gemaakt in gedoogplichten, gebodsbepalingen en verbodsbepalingen. Het grondgebied ter plaatse van een watergang of direct grenzend daaraan kent een aantal beperkingen. Daarnaast zijn eigenaren en/of gebruikers verplicht een aantal activiteiten en werkzaamheden op hun terrein toe te staan die samenhangen met het beheer en onderhoud van het waterstaatswerk. De waterschapskeur vormt een aanvulling op de provinciale regeling.

De keur is van toepassing voor (de beschermingszones van) de gedeeltelijk binnen het besluitgebied gelegen Rode Beek. Deze gronden zijn bestemd als 'Water - Primair-Water'.

4.10.3 Waterhuishouding en riolering

Het waterschap hanteert bij ver- en nieuwbouwplannen de volgende beleidsuitgangspunten in het kader van duurzaam omgaan met water:

  1. 1. gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater: het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het lokaal verwerken van schoon hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten worden, waarbij de minimale inzet is om het vuile en schone water gescheiden aan te bieden op het gemengde (reeds aanwezige) rioolstelsel;
  2. 2. doorlopen van de afwegingsstappen: 'hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer': in aansluiting op het landelijke beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen 'hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer' doorlopen;
  3. 3. hydrologisch neutraal bouwen: nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de hydrologische situatie gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke gemiddelde hoogste grondwaterstand niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden;
  4. 4. water als kans: water kan een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de belevingswaarde van water (een mooie waterpartij met bijbehorend groen wordt door veel mensen gewaardeerd);
  5. 5. meervoudig ruimtegebruik: er moet ruimte voor water gecreëerd worden. Door ruimte voor 2 of meer doeleinden te gebruiken is het 'verlies' aan m² als gevolg van toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo kan een flauw talud dat ruimte geeft voor buffering van water, gebruikt worden als onderhoudsstrook of voor recreatieve doeleinden;
  6. 6. materiaalgebruik: bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilde stoffen toegevoegd worden aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor materiaalgebruik. Het gebruik van uitlogende of uitspoelbare bouwmaterialen wordt afgeraden.

4.10.4 Open water en watergangen

Binnen het besluitgebied is open water aanwezig in de vorm van watergangen, waterbuffers en volgelopen zandafgravingen, zoals de Koffiepoel. aan de randen van de wijk Amstenraderveld. Aan de noordzijde stromen de Merkelbeker beek en de Rode Beek deels door het besluitgebied. Dit betreffen primaire watergangen waarop de Keur van toepassing is. Aan weerszijde van de beken zijn beschermingszones opgenomen. Hier is het oprichten van bebouwing niet toegestaan.

4.10.5 Grondwater

Het besluitgebied maakt geen onderdeel uit van een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied en heeft dus geen functie voor grondwater.

4.10.6 Riolering

Binnen het besluitgebied ligt vanouds een gemengd rioolstelsel dat aangesloten is op het rioolgemaal. Waterinlaat- of riooloverstortpunten zijn binnen het besluitgebied niet aanwezig.

Binnen het besluitgebied is wel een tweetal hoofdrioleringen voor afvalwater gelegen. Het betreft de leidingingen met nummers 65.53 en 65.80. Daarvan is de laatste buiten gebruik. De leiding met nummer 65.53 is nog wel in gebruik en wordt bestemd als Leiding - Riool met bijbehorende zonering (2,5 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding) ten behoeve van bereikbaarheid en onderhoud van de leiding.

4.10.7 Ontwikkelingen

Middels onderhavige beheersverordening worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij eventuele toekomstige nieuwbouw of herstructurering zullen de beleidsuitgangspunten volgens het principe van hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer worden gevolgd. Afkoppeling van schoonwatersystemen en berging (en waar mogelijk infiltratie) zal in het besluitgebied de afvoer van schoon water naar de rioolwaterzuivering en de snelheid van waterafvoer via het oppervlaktewater beperken.

Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de huisaansluitingen via een gescheiden systeem te worden uitgevoerd. In de toekomst kan dit dan eenvoudig worden aangesloten op eventueel aan te leggen gescheiden rioleringssystemen.

4.10.8 Wateradvies

De ontwerp beheersverordening is voor wateradvies toegestuurd aan het Watertoetsloket Roer en Overmaas. Het waterschap heeft per mail d.d. 9 juli 2013 gereageerd. Alle gemaakte opmerkingen zijn in onderhavige beheersverordening verwerkt.

4.11 Mer-/beoordelingsplicht

Op basis van het Besluit Mer is de beheersverordening niet Mer-(beoordelings)plichtig.

In aanvulling op het Besluit Mer is een plan (i.c. de beheersverordening) Mer-plichtig, indien een passende beoordeling op basis van art. 19j Natuurbeschermingswet noodzakelijk is. Wanneer in de beheersverordening wordt afgeweken van de feitelijk bestaande situatie, bijvoorbeeld door middel van vrijstellingsbepalingen, moet beoordeeld worden of door de toegestane ontwikkelingen de kwaliteit van Natura 2000-gebied Brunssummerheide kan verslechteren of dat deze een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien significante gevolgen kunnen ontstaan is een passende beoordeling noodzakelijk. In dat geval is de beheersverordening Mer-plichtig.

Beoordeeld moet worden of op basis van de vigerende bestemmingsplannen, nog niet gerealiseerde ontwikkelingen mogelijk zijn én of deze ontwikkelingsmogelijkheden overgenomen worden in de beheersverordening. Afhankelijk van de aard en omvang van de ontwikkelingsmogelijkheden moeten de effecten op Natura 2000-gebied Brunssummerheide bepaald worden, ten opzichte van de bestaande situatie. Aangezien middels deze beheersverordening geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, bestaat er geen Mer- beoordelingsplicht. De bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijfskavels worden ingeperkt indien de vigerende bouwmogelijkheden niet (volledig) zijn benut.

Hoofdstuk 5 Juridische Beschrijving

5.1 Gehanteerde Systematiek

5.1.1 Inleiding

Voor de opzet en inrichting van de regels en de verbeelding van de beheersverordening Woongebied is aangesloten bij:

  • De Wet ruimtelijke ordening d.d. 1 juli 2008, Besluit ruimtelijke ordening d.d. 1 juli 2008 en de RO-standaarden 2008 verplicht vanaf 1 januari 2010;
  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) d.d. 1 oktober 2010;
  • De Woningwet d.d. 1 januari 2003;
  • De kadastrale ondergrond en de Grootschalige Basiskaart (GBK);
  • Luchtfoto's, de feitelijke situatie (GIS-inventarisatie).

De structuur van de beheersverordening is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Bij het raadplegen van de beheersverordening dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden.

Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van de regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de bepalingen voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende regels en algemene regels nodig. Tot slot wordt dit aangevuld met het overgangsrecht en de slotregel.

5.1.2 De verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het besluitgebied;
  • besluitvlakken;
  • bouwvlakken;
  • besluitsubvlakken.

De bestemming en het beheer van de gronden gelegen binnen de grens van het besluitgebied is geregeld binnen de beheersverordening. Het besluitgebied is dan ook niets anders dan het plangebied bij een bestemmingsplan. Het besluitvlak is de in een beheersverordening gebezigde term voor een bestemming. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen de voornaamste gebouwen opgericht mogen worden. In het bouwvlak moet het hoofdgebouw gesitueerd worden en mogen tevens bijbehorende bouwwerken gebouwd worden. De kleur op de verbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat.

Binnen de bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken bij de bestemmingen wordt met een aanduiding bepaald wat de maximaal toegestane goot- en/of bouwhoogte is. Wat in een bestemmingsplan wordt opgenomen met een aanduiding, wordt in een beheersverordening opgenomen met een besluitsubvlak.

De bestaande situatie is de situatie ten tijde van inwerkingtreding van de beheersverordening. Specifieke bouwregels zijn verbaal in de regels opgenomen.

5.1.3 Opbouw van de regels

De regels zijn als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Eerst zijn de inleidende bepalingen opgenomen: een omschrijving van de in de regels gebruikte begrippen die om een nadere omschrijving vragen en de bepalingen over de wijze van meten. Vervolgens zijn artikelen van de afzonderlijke bestemmingen opgenomen. Deze bevatten de specifieke voorschriften voor de betreffende bestemming. Daarna volgen de algemene regels. Dit is een aantal regels met een algemeen karakter, welke onontbeerlijk zijn voor een beheersverordening. Het betreft de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiks- en aanduidingsregels en een algemene bevoegdheid tot afwijken. In het laatste hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotbepaling opgenomen.

Bij de aanwijzing van de afzonderlijke (dubbel)bestemmingen geldt dezelfde structuur, en wel de volgende:

  • bestemmingsomschrijving: nadere regels over het gebruik van de gronden;
  • bouwregels: regels voor het bouwen, onderscheiden naar bouwvlak en overige regels;
  • afwijken van de bouwregels: de mogelijkheid om af te wijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels: regeling ter voorkoming van strijdig gebruik van de gronden en de bebouwing;
  • afwijken van de gebruiksregels: de mogelijkheid om af te wijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

5.2.1 Algemeen

Bij het opnemen van de bestemmingen is (zoveel mogelijk) aangesloten bij de feitelijke bestaande situatie. Deze komt zogezegd voor het grootste deel overeen met de vigerende planologische situatie. Voor enkele specifieke situaties zijn afwijkende keuzes gemaakt, welke in paragraaf 2.5 zijn onderbouwd.

5.2.2 Agrarisch

Het grootste deel van het besluitgebied van de beheersverordening bestaat uit agrarische gronden. Deze worden voornamelijk gebruikt als akkerbouw- en weidegrond bij de in het gebied aanwezige agrarische bedrijven. De huidige agrarische bedrijfsvoering wordt in de regels geregeld.

5.2.3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Binnen deze bestemming zijn de bestaande agrarische bedrijven geregeld. Intensieve veehouderijen komen in het gebied niet voor en zijn dan ook uitgesloten binnen de bestemming. Enkele specifieke bedrijven (manege, tuincentrum/kwekerij en koeienhouderij zijn als zodanig bestemd.

5.2.4 Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden

De agrarische gronden met landschappelijke, ecologische en/of natuurlijke waarden zijn niet voorzien van de bestemming 'Agrarisch', maar van de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

5.2.5 Bedrijf

De in het gebied aanwezige bestaande bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen.

5.2.6 Bedrijf - Gasontvangststation

Het bestaande gasontvangststation is specifiek bestemd als 'Bedrijf - Gasontvangststation'. De gronden hier zijn dus bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation alsmede de daarbijbehorende ondergrondse en bovengrondse leidingen. Ter plaatse van het bouwvlak is de bebouwing van maximaal 5 meter hoog toegestaan.

5.2.7 Bedrijf - Nutsvoorziening

Kleinschalige nutsvoorzieningen zijn toegestaan binnen diverse bestemmingen, zoals 'Verkeer'. De grotere nutsvoorzieningen zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'.

5.2.8 Bos

De regeling binnen de bestemming 'Bos' is gericht op bescherming van de aanwezige natuurwaarden en het faciliteren van houtproductie. Extensief recreatief medegebruik is toegestaan. Ook is het bestaande landgoed geregeld.

5.2.9 Maatschappelijk

Publieke (niet commerciële) dienstverlening wordt binnen deze bestemming geregeld. Daarbij gaat het om functies als scholen, kerken, bibliotheken, scouting en dergelijke.

5.2.10 Natuur

De natuurgebieden in het besluitgebied krijgen met deze bestemming een passende bescherming. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gebieden waar recreatief medegebruik toegestaan is en waar dit niet toegestaan is.

5.2.11 Recreatie

De grotere speelvoorzieningen vallen binnen de bestemming 'Recreatie'. Het bestaande groepskampeerterrein is met een specifieke aanduiding binnen deze bestemming geregeld.

5.2.12 Sport

Binnen deze bestemming zijn de sportvelden geregeld, alsmede de golfbaan,

5.2.13 Verkeer

Deze bestemming is toegekend aan de (ontsluitings)wegen in het gebied.

5.2.14 Water

De aanwezige watergangen zijn voorzien van de bestemming 'Water'. De beschermingszone eromheen wordt geregeld via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone primair water'.

5.2.15 Wonen

Binnen deze bestemming zijn de woningen geregeld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in aaneengebouwde woningen, gestapelde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen en vrijstaande woningen.

5.2.16 Leiding - Gas

De binnen het besluitgebied gelegen gasleidingen en daar bijbehorende veiligheidszones zijn middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' als zodanig bestemd. Hier zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

5.2.17 Leiding - Riool

De belemmeringenstroken van de binnen het besluitgebied gelegen rioolleidingen zijn middels de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' als zodanig bestemd. Hier zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.

5.2.18 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Binnen het besluitgebied komen hoogspanningsverbindingen voor. Deze hoogspanningsverbindingen zijn, inclusief de daarbijbehorende belemmeringenstrook bestemd als dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. De gronden zijn bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding met een belemmeringenstrook van 20 meter aan weerszijden van de hartlijn van de verbinding.

5.2.19 Waarde - Archeologie 1 zeer hoog

Binnen het besluitgebied zijn gronden aanwezig waar de kans op het aantreffen van archeologische waarden zeer hoog is. Ter plaatse van deze gronden is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 zeer hoog' opgenomen. Behalve de ter plaatse geldende (enkel)bestemming zijn de gronden hier mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezig of te verwachten archeologische waarden conform de archeologische waardenkaart. Op de gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. Het bouwverbod geldt hier echter niet indien de grootte van de bodemingreep minder dan 100 m2 beslaat. Evenmin geldt een bouwverbod in geval de grootte van de bodemingreep meer dan 100 m2 beslaat, maar de verstoringsdiepte ten hoogste 40 cm onder maaiveld bedraagt.

5.2.20 Waarde - Archeologie 2 hoog

Binnen het besluitgebied zijn gronden aanwezig waar de kans op het aantreffen van archeologische waarden hoog is. Ter plaatse van deze gronden is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 hoog' opgenomen. Behalve de ter plaatse geldende (enkel)bestemming zijn de gronden hier mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezig of te verwachten archeologische waarden conform de archeologische waardenkaart. Op de gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. Het bouwverbod geldt hier echter niet indien de grootte van de bodemingreep minder dan 250 m2 beslaat. Evenmin geldt een bouwverbod in geval de grootte van de bodemingreep meer dan 250 m2 beslaat, maar de verstoringsdiepte ten hoogste 40 cm onder maaiveld bedraagt.

5.2.21 Waarde - Archeologie 3 middelhoog

Binnen het besluitgebied zijn gronden aanwezig waar de kans op het aantreffen van archeologische waarden middelhoog is. Ter plaatse van deze gronden is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 middelhoog' opgenomen. Behalve de ter plaatse geldende (enkel)bestemming zijn de gronden hier mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezig of te verwachten archeologische waarden conform de archeologische waardenkaart. Op de gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. Het bouwverbod geldt hier echter niet indien de grootte van de bodemingreep minder dan 2.500 m2 beslaat. Evenmin geldt een bouwverbod in geval de grootte van de bodemingreep meer dan 2.500 m2 beslaat, maar de verstoringsdiepte ten hoogste 40 cm onder maaiveld bedraagt.

5.2.22 Waarde - Archeologie 4 laag

Binnen het besluitgebied zijn gronden aanwezig waar de kans op het aantreffen van archeologische waarden laag is. Ter plaatse van deze gronden is dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 laag' opgenomen. Behalve de ter plaatse geldende (enkel)bestemming zijn de gronden hier mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezig of te verwachten archeologische waarden conform de archeologische waardenkaart. Op de gronden binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd. Het bouwverbod geldt hier echter niet indien de grootte van de bodemingreep minder dan 10.000 m2 beslaat. Evenmin geldt een bouwverbod in geval de grootte van de bodemingreep meer dan 10.000 m2 beslaat, maar de verstoringsdiepte ten hoogste 40 cm onder maaiveld bedraagt.

5.2.23 Waterstaat - Beschermingszone primair water

Met deze dubbelbestemming wordt de zone rondom de primaire watergangen conform de Keur van het waterschap Roer en Overmaas voorzien van de planologisch-juridische bescherming.

5.3 Overige Bepalingen

5.3.1 Algemene regels

De algemene regels van de beheersverordening gelden voor het gehele besluitgebied. Hier zijn ondermeer de algemene gebruiks- en afwijkingsmogelijkheden opgenomen. In dit hoofdstuk wordt ook ingegaan op de algemene aanduidingsregels. De regels die gelden ter plaatse van de aanwezige besluitsubvlakken worden hier vastgelegd:

  1. a. geluidszone - vliegverkeer: De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'geluidszone - vliegverkeer' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van het vliegverkeer. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen ter plaatse van het besluitsubvlak 'geluidzone - vliegverkeer' geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelig gebouwen worden gebouwd;
  2. b. luchtvaartverkeerszone: De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'luchtvaartverkeerszone' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een invliegfunnel. Binnen dit besluitsubvlak gelden nog nadere aanduidingen waarmee de maximaal toegestane bouwhoogte is vastgelegd. Deze varieert binnen de luchtvaartzone van 110 m tot 220 m boven N.A.P.
  3. c. veiligheidszone - gasontvangstation: De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'veiligheidszone - gasontvangstation' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het gasontvangstation. ter plaatse van het besluitsubvlak zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan;
  4. d. vrijwaringszone - straalpad: De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'vrijwaringszone - straalpad' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een straalverbinding. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 20 meter ten opzichte van N.A.P.

5.3.2 Overgangs- en slotregels

De overgangsbepalingen hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuwe beheersverordening de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden. Tevens is geregeld hoe moet worden omgegaan met afwijkend gebruik ten tijde van inwerkingtreding van de beheersverordening. De slotbepaling geeft aan onder welke naam de regels van de beheersverordening moeten worden aangehaald: Regels van de beheersverordening 'Buitengebied'.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Het voeren van vooroverleg is ten behoeve van het opstellen van een beheersverordening niet wettelijk verplicht. Desalniettemin wil de gemeente Brunssum de ontwerp beheersverordening ter beoordeling voorleggen aan de volgende instanties:

  • provincie Limburg;
  • waterschap Roer en Overmaas;
  • Tennet;
  • Gasunie;
  • Brandweer;
  • Defensie.

6.1.2 Inspraak

Het bieden van de mogelijkheid tot inspraak voor de inwoners van Brunssum is evenmin wettelijk verplicht. De beheersverordening voorziet, gelet op het karakter van dit instrument, ook niet in grote of ingrijpende veranderingen, waarbij particuliere belangen geschaad zouden kunnen worden. Desalniettemin wil de gemeente Brunssum de mening van belanghebbenden ter harte nemen en zal de mogelijkheid tot inspraak worden geboden.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

De beheersverordening voorziet in een actuele regeling voor de bestaande situatie in het besluitgebied Woongebieden. De beheersverordening voorziet niet in de realisering van nieuwe zaken van gemeentewege. Voor de gemeente Brunssum zijn aan het planvoornemen dan ook geen noemenswaardige kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te Volgen Procedure

De beheersverordening doorloopt de volgende procedure:

  1. a. voorbereiding:
    1. 1. inspraak
  2. b. vaststelling:
    1. 1. vaststelling door de gemeenteraad.

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Ten aanzien van de ontwerp-verordening kunnen geen zienswijzen kenbaar worden gemaakt. Ook staat na vaststelling door de gemeenteraad geen beroep open tegen dat besluit bij de rechtbank of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wel wordt zoals hiervoor aangegeven inspraak geboden.

Terzake een omgevingsvergunning die wordt verleend (of geweigerd) op grond van het bepaalde in de beheersverordening -zoals een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, aanleggen of 'binnenplans' afwijken- staat wel bezwaar en beroep open.

7.2 Ontwerp

De ontwerp Beheersverordening 'Bedrijventerreinen' heeft vanaf 13 juni 2013 gedurende 4 weken voor eenieder ter inzage gelegen met de mogelijkheid om gedurende deze termijn een reactie / zienswijze in te brengen ten aanzien van de verordening. Tevens is op 19 juni 2013 een informatiemiddag georganiseerd om eenieder de gelegenheid te bieden om mondeling vragen te stellen en eventuele reacties / zienswijzen in te brengen.

Gedurende de terinzagetermijn (vanaf 13 juni t/m 10 juli 2013) zijn er 10 schriftelijke reacties ingebracht door 6 verschillende instanties / personen. De zienswijzen zijn in Bijlage 7 Notavan zienswijzen bij deze toelichting nader beschreven. Tevens wordt hierin de reactie van de gemeente beschreven en is aangegeven welke aanpassingen in de beheersverordening zijn doorgevoerd.

Bijlage 1 Analysekaart Blad 1

Bijlage 1 Analysekaart blad 1

Bijlage 2 Analysekaart Blad 2

Bijlage 2 Analysekaart blad 2

Bijlage 3 Lijst Discrepanties

Bijlage 3 Lijst discrepanties

Bijlage 4 Lijst Met Gewijzigde Bestemmingen

Bijlage 4 Lijst met gewijzigde bestemmingen

Bijlage 5 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid

Bijlage 6 Archeologische Verwachtings- En Beleidskaart Brunssum

Bijlage 6 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Brunssum

Bijlage 7 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 7 Nota van zienswijzen