Tielebeek
Bestemmingsplan - gemeente Gennep
Vastgesteld op 02-03-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Uitstroomvoorziening Tielebeek met identificatienummer NL.IMRO.0907.BP19000TIELEGNP-VA01 van de gemeente Gennep;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 afwijking van de bouwregels en/of de gebruiksregels
Een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
1.5 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestaande
bestaande ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.8 bijbeborend bouwwerk
Bij het hoofdgebouw behorende bouwwerken dat leidt tot een uitbreiding van het bouwvolume van of bij een hoofdgebouw.
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.10 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.11 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.12 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.13 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.14 extensief recreatief medegebruik
een extensief recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: paintball, gemotoriseerde sporten;
1.15 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.16 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.17 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.18 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde(n) in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.19 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
1.20 waterhuishoudkundige doeleinden
het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem.
1.21 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. parken en plantsoenen;
- c. paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – rioolwaterbuffer' tevens voor een rioolwaterbuffer.
- e. nutsvoorzieningen;
- f. incidentele of kortstondige evenementen;
- g. reclame-voorzieningen van overheidsinstanties in het kader van het algemeen belang;
met bijbehorende overige bouwwerken, wegen en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.
3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor parkeren.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5 Uitsluiting omgevingsvergunning tijdelijke afweging
In verband met het belang ter bescherming waarvan deze bestemming is opgenomen is het verlenen van een omgevingsvergunning waarmee tijdelijk van het bestemmingsplan wordt afgeweken niet toegestaan.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, waterpartijen, oeverstroken, onderhoudspaden;
- b. waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – hemelwaterbuffer' een hemelwaterbuffer.
- d. extensief recreatief gebruik;
met daarbij behorende bouwwerken, andere werken en voorzieningen, zoals bruggen, dammen, duikers, stuwen, sluizen en beschoeiingen.
4.2 Bouwregels
Op de voor ' Water ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het bestaande aantal woningen; of voor zover de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen; voor het aantal woningen zoals aangegeven;
en tevens voor:
- b. aan huis verbonden bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';
- c. een bed and breakfast, ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
- d. een kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', met dien verstande dat het bruto vloeroppervlak ten behoeve van het kantoor niet meer dan 60 m² mag bedragen;
- e. een paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- f. de instandhouding en versterking van een houtopstand, ter plaatse van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden';
- g. zorgwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
maar uitsluitend voor:
- h. een recreatiewoning, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
met bijbehorende gebouwen, overige bouwwerken, tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Leiding - Riool
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. een riooltransportleiding tot een breedte van 2,5 m ter weerszijden van de aanduiding 'leiding - riool';
- b. het beheer en onderhoud van de leiding
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - riool' aangewezen gronden:
- a. mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de riooltransportleiding;
- b. mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 m bedragen;
- c. mogen geen nieuwe bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 4
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 8 Waarde - Ecologische Hoofdstructuur
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Waterstaat - Bergend Regime
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Bergend regime' aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van rivierwater.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergronds bouwen
Op gronden waar in gevolge deze regels gebouwen mogen worden opricht mag, tenzij anders aangegeven in de bouwregels voor de betreffende bestemming, tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse gebouwen maximaal 4 m mag bedragen.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
11.1 Grond
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
12.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegsport;
- c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid
Artikel 14 Overige Regels
14.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
16.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Uitstroomvoorziening Tielebeek.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Kern Milsbeek 2012
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor het bestemmingsplan en de liggen en begrenzing van het plangebied aangegeven.
1.1 Algemeen
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Gennep' is vastgesteld op 28 januari 2016 door de gemeente Gennep. Het bestemmingsplan 'Kern Milsbeek 2012' is vastgesteld op 26 juli 2013.
Dit bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het project 'Herinrichting bovenloop Tielebeek en uitstroomvoorziening Rozenbroek'. De inrichtingsmaatregelen zijn getoetst aan de vigerende bestemmingsplannen die hierboven zijn omschreven. De bestemmingsomschrijvingen van de verschillende bestemmingen binnen het plangebied staan de beoogde aanlegwerkzaamheden toe. Desondanks hebben de gemeente Gennep en Waterschap Limburg gekozen om nieuwe bestemmingen toe te wijzen binnen het projectgebied middels dit bestemmingsplan.
Deze nieuwe bestemmingen zijn verder besproken in paragraaf 1.3.
1.2 Aanleiding En Doel
De gemeente Gennep en het Waterschap Limburg hebben het voornemen om verbetermaatregelen uit te voeren aan te Tielebeek aan de rand van Milsbeek, evenals het verminderen van rioolwateroverstorten in het gebied.
De directe aanleiding voor dit project stamt uit de Kaderrichtlijn Water (KRW). De Tielebeek is in het Waterbeheerplan 2016-2021 aangewezen als een oppervlaktewaterlichaam behorend tot de KRW en is hierin aangemerkt als zeer kwetsbaar. Het doel voor oppervlaktewaterlichamen van de KRW is het voorkomen van achteruitgang en het bereiken van een goede ecologische toestand.
Om voor de Tielebeek een goede ecologische toestand te bereiken zijn het Waterschap Limburg en de Gemeente Gennep voornemens de volgende maatregelen te treffen:
- Het herinrichten van de beek en het beekdal in het traject tussen De Diepen en 250 meter benedenstrooms van de N271, zodat de omstandigheden in de beek voor flora en fauna verbeteren, een geleidelijke overgang tussen beek en omgeving ontstaat en de beek beter te onderhouden is. Dit in aansluiting op het plan Koningsven – De Diepen dat momenteel door derden uitgevoerd wordt.
- Het verminderen van rioolwateroverstortingen, zodat negatieve effecten op het beekleven worden beperkt.
Daarnaast heef de Gemeente Gennep voor Milsbeek in 2012 een afkoppelplan opgesteld. Op dit moment ligt er in Milsbeek een gemengd rioolstelsel, waardoor relatief schoon regenwater samen met het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Bij hevige neerslag stort de riolering over op de Tielebeek. Door het rioolsysteem af te koppelen kan het hemelwater direct in de bodem infiltreren en bij piekbuien worden geloosd op het oppervlaktewater. Voordelen hiervan zijn dat er geen afvalwater meer in het oppervlaktewater terecht komt en de RWZI wordt ontlast.
Het afkoppelplan uit 2012 is opnieuw tegen het licht gehouden. Op basis hiervan is ervoor gekozen om op het perceel Rozenbroek een HWA-buffer aan te leggen die het water vasthoudt en vervolgens vertraagd afvoert naar de Tielebeek. De aanleg van de buffer wordt meegenomen in dit project. Het afkoppelen van de riolering wordt de komende decennia door de gemeente opgepakt. De vorm en wijze waarop de infiltratieriolering aangesloten wordt op de buffer wordt nog nader uitgewerkt en maakt geen onderdeel uit van de scope van dit project.
Ten behoeve van de plannen wordt zowel een Projectplan Waterwet (PPWW) als een bestemmingsplan opgesteld. Deze tekst heeft betrekking op het bestemmingsplan.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied ligt binnen de bestemmingsplannen 'Buitengebied Gennep' en 'Kern Milsbeek 2012'.
Het gedeelte van plangebied dat ligt binnen deze bestemmingsplannen heeft de volgende bestemmingen:
- enkelbestemming: agrarisch met waarden – natuur en landschap
- enkelbestemming: water
- dubbelbestemming: waarde – ontwikkelingszone groen
- dubbelbestemming: waarde – ecologische hoofdstructuur
- dubbelbestemming: waarde – archeologie 4
- dubbelbestemming: waterstaat – bergend regime
- dubbelbestemming: waterstaat – waterlopen
Daarnaast heeft het deel van de Tielebeek – inclusief omliggende buffer – dat ligt binnen het plangebied de functieaanduiding 'ecologische waarde' (bestemmingsplan 'Kern Milsbeek 2012') en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' (bestemmingsplan 'Buitengebied Gennep').
Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied Gennep' en 'Kern Milsbeek 2012'. Met de herinrichting van het deel van de Tielebeek dat ligt binnen het plangebied verandert de hoofdbestemming 'agrarisch met waarden – natuur en landschap' in de functies 'natuur - natuurontwikkelingsgebied' en 'water'. Het gebied ten zuidoosten van de N271 krijgt de gebruiksfunctie 'rioolwaterbuffer' toegewezen. Het gebied bovenstrooms gelegen bij de Diepen krijgt de gebruiksfunctie 'hemelwaterbuffer' toegewezen.
De volgende dubbelbestemmingen zijn in de planregels opgenomen:
- dubbelbestemming: waarde – ecologische hoofdstructuur
- dubbelbestemming: waarde – archeologie 4
- dubbelbestemming: waterstaat – bergend regime
Tenslotte wordt de bestemming 'Wonen' toegevoegd aansluitend en op de zuidwestkant van de woningen die liggen binnen het plangebied. Dit is het resultaat van de grondruil, dat een initiatief is van het Waterschap.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten van het plan. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 en 8 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees En Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijkverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)
- veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie; en
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan de provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Deze ladder is op dit plan overigens niet van toepassing.
Nationale belangen
Het Rijk kiest in de SVIR voor inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende nationale belangen:
Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
Met de herinrichting van de Tielebeek ontstaat er meer ruimte voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. Het doel van het project is immers om een goede ecologische toestand te bereiken.
Nationaal belang 13: Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Deze toelichting heeft tot doel inzicht te geven in de zorgvuldige afweging (hoofdstukken 2, 4 en 5) en
transparante besluitvorming (hoofdstuk 8) van het ruimtelijke besluit; het bestemmingsplan.
MIRT-regio Brabant en Limburg.
De MIRT-regio Brabant en Limburg omvat de provincies Noort-Brabant en Limburg met daarin de Brainport Zuidoost-Nederland als belangrijk economisch gebied. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
- Het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland (waaronder Brainport Avenue rond Eindhoven) en Greenport Venlo door het optimaal benutten en waar nodig verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze gebieden via weg, water, spoor en lucht (o.a. verdere ontwikkeling Eindhoven Airport en uitvoering Programma Hoogfrequent Spoorvervoer);
- Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma's Zuidwestelijke Delta, Rijnmond-Drechtsteden en Rivieren van het Deltaprogramma;
- Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (tegenwoordig onderdeel van de NNN), inclusief de Natura 2000-gebieden;
- Het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
- Onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
- Uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
- Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in het westelijk deel van Noord-Brabant.
Door de herinrichting van de Tielebeek wordt de kwaliteit van het gebied versterkt, met name op ecologisch vlak. Er zijn geen nadelige gevolgen voor de omgeving, economie en samenleving. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke verordening
De doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt geregeld met een algemene maatregel van bestuur
(AMvB); het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. De regels zijn bedoeld om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en eventuele concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit voormalige planologische kernbeslissingen. Deze belangen maken nog steeds deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Medio 2012 is het Barro aangevuld. De inhoud van deze artikelen is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid, die door het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen, hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van het Natuurnetwerk Nederland en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
De herinrichting van de Tielebeek is niet strijdig met het Barro.
2.1.3 Nationaal bestuursakkoord Water
Op 2 juli 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NWB) getekend. De inmiddels bekende slogan 'Nederland leeft met water' dateert uit deze periode. Het akkoord is in 2008 geactualiseerd en de afspraken zijn herbevestigd. Het akkoord is een overeenkomst tussen het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten om waterproblematiek in heel Nederland aan te pakken. Het doel van dit akkoord is om eind 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te hebben en te houden anticiperend op klimaatverandering. In het akkoord zijn basisnormen afgesproken over de frequentie waarbij terreinen, afhankelijk van het grondgebruik, mogen overstromen (zie onderstaande tabel).
Normklasse gerelateerd aan Grondgebruikstype | Basisnormen [1/jr] |
Natuur | Geen |
Grasland | 1/10 |
Akkerbouw | 1/25 |
Hoogwaardige land- en tuinbouw | 1/50 |
Glastuinbouw | 1/50 |
Bebouwd gebied | 1/100 |
Tabel 1: Basisnormen Nationaal Bestuursakkoord Water (Voor natuurgebieden zijn geen basisnormen vastgesteld. Overstroming kan echter conflicteren met de voor Limburg vastgestelde natuurbeheertypen)
Binnen het beheergebied van waterschap Limburg gelden in de beekdalen geen beschermingsnormen voor grasland, akkerbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw. Eén van de belangrijkste afspraken in het bestuursakkoord is dat wateroverlast binnen de bebouwde kom moet worden beperkt tot een gebeurtenis die met een kans van eens in de 100 jaar voorkomt. Deze bescherming geldt voor de aanwezige bebouwing en wegen, maar niet voor de binnen de bebouwde kom gelegen sportvelden en parken.
2.1.4 Kaderrichtlijn Water
In de Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft de Europese Unie regels voor de bescherming van het oppervlaktewater en het grondwater. De lidstaten van de Europese Unie zijn verplicht deze regels op te nemen in hun wetgeving. Het doel voor oppervlaktewaterlichamen van de KRW is het voorkomen van achteruitgang en het bereiken van een goede ecologische toestand. Hierbij gaat het om zowel een chemische als een ecologische component. De belangrijkste voorwaarden voor het behalen van de goede ecologische toestand van de oppervlaktewaterlichamen zijn de hydromorfologische inrichting (beek- en beekdalherstel), de continuïteit van het watersysteem en herstel van de fysisch chemische waterkwaliteit in alle beken. Realisatie van de doelen van oppervlaktewaterlichamen van de Kaderrichtlijn Water, die aan de Europese Commissie worden gerapporteerd, gelden als een resultaatsverplichting. Wat inhoudt dat deze doelen uiterlijk in 2027 bereikt dienen te zijn. Het grondgebied van de gemeente Gennep behoort tot het stroomgebied van de Maas, deelgebied Limburg Noord. Voor dit gebied is in 2015 het meest recente stroombeheerplan vastgesteld.
De Tielebeek is in het Provinciaal Waterplan 2016-2022 in zijn geheel aangewezen als KRW type R4b (permanent langzaamstromende bovenloop op zand). Toenemende beschaduwing, het ontstaan van microdynamiek, toename van de stroomsnelheid, een afname van piekafvoeren en een verbeterde waterkwaliteit (minder DWA-overstortingen) dragen bij aan de gewenste chemische en ecologische situatie uit de KRW.
De Tielebeek is tot aan het restaurant De Diepen aangemerkt als Natuurbeek. Binnen het project is de keuze gemaakt om het traject tussen de slenk en het restaurant niet meer als zodanig te bestempelen. Het ontbreekt hier aan de mogelijkheden om de gewenste omstandigheden voor een Natuurbeek te realiseren.
2.1.5 Waterwet
Bij wijziging of aanleg van een waterstaatswerk dient het werk bij te dragen aan de doelstellingen van de Waterwet. De Waterwet heeft drie doelstellingen:
- 1. het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste (waterkwantiteit);
- 2. het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen (waterkwaliteit);
- 3. het vervullen van overige maatschappelijke functies van het watersysteem.
De geplande maatregelen leveren een bijdrage aan de drie hierboven genoemde doelstellingen van de Waterwet. Het afkoppelen van het hemelwater zorgt samen met de herinrichting van de beek dat verdroging wordt tegengegaan en wateroverlast wordt teruggedrongen (1). De herinrichting van de bovenloop van de Tielebeek, de aanleg van een DWA en HWA buffer zorgen een verbetering van de waterkwaliteit en waterkwantiteit (2). Overleg heeft plaatsgevonden met eigenaren van aangrenzende percelen en de aanliggende woonwijk (3).
2.1.6 Waterregeling
De Waterregeling is een ministeriële regeling met bepalingen ter uitwerking van de Waterwet en het Waterbesluit. Belangrijke onderwerpen in de Waterregeling zijn:
- de toedeling van het beheer van rijkswateren (inclusief kaarten)
- de algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken
- de indieningsvereisten voor de aanvraag van een watervergunning en
- bepalingen over de verontreinigingsheffing van het Rijk
Het plangebied maakt deel van het waterstaatskundig beheergebied van Rijkswaterstaat, zijnde waterbergend winterbed van de Maas. Een deel van het waterbergend winterbed krijgt de bestemming 'wonen'. Overleg heeft plaatsgevonden met de waterbeheerder.
2.1.7 Keur en algemene regels
In de keur zijn, in aanvulling op de Waterwet, regels vastgelegd voor beheer en bescherming van waterkeringen, watergangen (sloten, beken en rivieren) en bijbehorende kunstwerken (duikers, en gemalen). Bij uitvoering van (bouw)werkzaamheden op of bij waterstaatswerken is een vergunning of ontheffing nodig. Sinds de Waterwet bestaat, is er geen vergunning eigen dienst meer en is deze vervangen door het opstellen van een projectplan voor projecten als deze. Het project voldoet aan de beleidsregels van Waterschap Limburg.
2.1.8 Nationaal Waterplan
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan tevens een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
2.1.9 Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:
- vasthouden, bergen en afvoeren;
- schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms
wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt
schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer
schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Paragraaf 5.6 gaat in op de voor het plangebied relevante wateraspecten.
2.1.10 Vogel- en Habitatrichtlijn
Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese
Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten.
2.1.11 Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden, soorten en bos. De wet is vanaf 1 januari 2017 ingetreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet (1998), de
Boswet (1961) en de Flora- en Faunawet (2002). In het kader van de Wet natuurbescherming bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000 gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Het hoofdstuk 'Soortenbescherming' uit de Wet natuurbescherming bestaat uit drie aparte beschermingsregimes, ook wel passieve soortbescherming genoemd: 1) de Vogelrichtlijn; 2) de
Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en; 3) nationaal beschermde soorten.
Voor deze drie beschermingsregimes gelden verschillende verboden en wettelijke belangen voor een ontheffingsaanvraag.
Paragraaf 5.7 gaat in op de voor het plangebied relevante natuuraspecten.
2.1.12 Conclusie Europees en Rijksbeleid
De herinrichting van de Tielebeek geeft invulling aan het Europees en Rijksbeleid ten aanzien van water (waterkwaliteit en waterberging). Er wordt voldoende aandacht besteed aan de gevolgen, en mogelijke voordelen, voor flora, fauna en water.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg
In 2011 hebben de Limburgs Provinciale Staten opdracht gegeven om het huidige Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), daterend uit 2006, integraal te herzien. Op 12 december 2014 is het herziene Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) definitief vastgesteld. POL2014 is vervolgens aangepast op basis van:
- het 'Erratum mei 2015';
- de aanpassingen in de begrenzing van de goudgroene natuurzone zoals die zijn doorgevoerd in het kader van de vaststelling van het Natuurbeheerplan Limburg 2016, 2017, 2018, 2019.
De geconsolideerde versie van het POL2014 is vervolgens vastgesteld op 14 december 2018.
Het geconsolideerde POL2014 schetst een visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Limburg, met een doorkijk naar de komende 10 jaar. Het POL2014 benoemt een aantal Limburgse kernprincipes, die een belangrijke rol spelen in het Limburgse omgevingsbeleid. Deze zijn als volgt:
- kwaliteit centraal;
- uitnodigen centraal.
Deze kernprincipes worden hieronder verder toegelicht.
Kwaliteit centraal
Dit kernprincipe richt zich voornamelijk op de kwaliteit van de fysieke omgeving in Limburg. De belangrijkste speerpunten binnen dit kernprincipe zijn daarom als volgt:
- meer stad, meer land;
- van scheiden naar verweven van functies;
- milieu: inspiratie door kwaliteitsbewustzijn;
- een grens die verbindt;
- zorgvuldig omgaan met voorraden;
- een onderscheid in zeven soorten gebieden.
Uitnodigen centraal
Dit kernprincipe onderstreept de verscheidenheid van instrumenten en werkwijzen om een goede omgevingskwaliteit tot stand te brengen in de provincie Limburg. Deze zijn als volgt:
- uitnodigen en inspireren;
- een selectieve provincie;
- dynamisch voorraadbeheer;
- stimuleren van voorlopers;
- kwaliteitsbewust ontwikkelen;
- instrumenten op maat;
- ruimte om te experimenteren.
Daarnaast is het Limburgse Natuurnetwerk planologisch vastgelegd in POL2014 en de hieraan gekoppelde omgevingsverordening, die hieronder verder is omschreven. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is nader uitgewerkt in de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG). Het Limburgse Natuurnetwerk is planologisch vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL) en de hieraan gekoppelde omgevingsverordening. Het NNN is hierin (als onderdeel van het Limburgse natuurnetwerk) vertaald naar Goudgroene Natuur. Daarnaast heeft het Limburgse natuurnetwerk ook nog beschermingszones als zilvergroene natuurzone en bronsgroene landschapszone. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Natuurbeheertypen voor deze goudgroene natuur zijn in het Provinciaal Natuurbeheerplan (2016) op perceelsniveau vastgelegd. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, ondersteunend aan de goudgroene natuur. De bronsgroene lanschapszone omvat landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden. Het bestemmingsplan voorziet voor deze zones een specifiekere invulling.
De DWA-buffer en een deel langs de beek is gelegen binnen gebied met de aanduiding Bronsgroene landschapszone (zie figuur 1). De aanleg van de DWA-buffer vormt een ingreep in het landschap. De buffer, welke zal bestaan uit een grassige / kruidige laagte, vormt geen inbreuk op het groene karakter van het gebied. Daarnaast wordt deze in het landschap ingepast door beplantingen aan te brengen en de taluds relatief flauw uit te voeren (1:3). Bovendien maakt deze het ontwikkelen van de Tielebeek als natuurbeek mogelijk, omdat overstortingen met vuilwater op de beek voorkomen worden. De maatregel vormt dus een belangrijke pijler onder realiseren van een waardevol beekdal, waar de bronsgroene lansdschapszone voor staat.
Figuur 1: Gebied met aanduiding Bronsgroene landschapszone (lichtblauw)
De Tielebeek is aangewezen als 'Natuurbeek' omdat de beek deels binnen het Provinciaal natuurnetwerk is gelegen, hoge actuele of potentiële natuurwaarden bezit en vanuit de watersysteembenadering van belang is. De status van 'Natuurbeek' wil zeggen dat de inrichting en het beheer en onderhoud van de beek is gericht op het bereiken van ecologische doelen uit de KRW. De noordelijke rand van het perceel Rozenbroek is aangewezen als Goudgroene natuur (NNN) waarbij het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland wordt nagestreefd. Het overige deel van dit perceel is aangemerkt als Zilvergroene natuur. De DWA buffer is aangemerkt als Bronsgroene natuur. Langs de beek bevindt zich zowel zilver- als bronsgroene natuur.
Geconcludeerd wordt dat het project 'Herinrichting bovenloop Tielebeek en uitstroomvoorziening Rozenbroek' aansluit op en in overeenstemming is met het in het POL2014 verantwoordde ruimtelijk beleid en voldoet aan de gestelde normen bij de gebiedskenmerken.
2.2.2 Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening (12 december 2014, laatst gewijzigd op 14 december 2018) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Op 1 januari 2011 is de Omgevingsordening in werking getreden. Naar aanleiding van POL2014 is de Omgevingsverordening in 2014 gewijzigd. Als gevolg van deze wijziging is ook een nieuw hoofdstuk ('Ruimte') toegevoegd. Dat hoofdstuk 'Ruimte' is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In het hoofdstuk 'Ruimte' geeft de Omgevingsverordening instructies die door gemeenten in acht dienen te worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
2.7 Bronsgroene landschapszone
Kernkwaliteiten van bronsgroene landschapszones zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. In de Omgevingsverordening wordt een gewenste ontwikkelrichting voor bronsgroene landschapszones omschreven.
Indien het niet mogelijk is om te vermijden dat het groene karakter van deze landschapszones verloren gaat, dienen deze waarden te worden gecompenseerd. De manier waarop de compensatie wordt uitgevoerd, is uitgewerkt in de 'Beleidsregel natuurcompensatie'. Hierin is ook de compensatieregeling in de Goudgroene natuurzone opgenomen.
2.9 Zone natuurbeek
De wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden die aangeduid zijn als 'Zone natuurbeek' zijn als volgt:
- het beschermen, behouden en verder ontwikkelen van de ecologische doelen;
- het beschermen van de daarvoor benodigde waterkwaliteit en ruimte voor natuurlijke hydromorfologische processen als meanderen en inundaties en het realiseren van de benodigde zo natuurlijk mogelijke waterpeilen in de natuurbeek en de aangrenzende 'Zone natuurbeek'.
Bij de toelichting van een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Zone natuurbeek, dient daarom een omschrijving te bevatten hoe de toekomstige inrichting de wezenlijke kenmerken en waarden van de Zone natuurbeek bewerkstelligd.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingen aansluiten op en in overeenstemming is met de in de Omgevingsverordening Limburg verwoordde ruimtelijke beleid ten aanzien van natuur en landschap. Dit is conform titel 2.6, 2.7, en 2.9 van de Omgevingsverordening.
2.2.3 Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 is een uitwerking en verdere detaillering van het regionaal waterbeleid in het eerder genoemde POL2014. Het geeft een verdere invulling aan het provinciale waterbeleid om aan de vereisten van de KRW en de Waterwet te voldoen. Het plan bevat specifieke ambities en beleidsregels die gericht zijn op rechtstreekse doorwerking en uitvoering van het provinciaal waterbeleid richting waterschap en gemeenten. Dit als kader voor het operationele Waterbeheerplan van Waterschap Limburg en het gemeentelijk waterbeleid.
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 heeft de status van een regionaal waterplan, als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet en is daarmee voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het voorgenomen plan past binnen het Provinciaal waterplan.
In het Provinciaal Waterplan 2016-2021 staat dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor rioleringbeheer. De zorgplicht voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving ligt bij de gemeenten. Gemeenten zijn samen met het waterschap verantwoordelijk voor de uitvoering van het stedelijk waterbeheer, waaronder rioleringsbeheer en afvalwaterinzameling en -behandeling. De gemeenten bepalen voor het gemeentelijke watersysteem in goed overleg met het waterschap de vereiste maatregelen voor het bereiken van de doelen en leggen dit vast in een (verbreed) GRP+, ruimtelijke plannen en gezamenlijke afvalwaterplannen.
Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 onderstreept dat de vermindering van rioolwateroverstorten van groot belang is, en eveneens gericht is op het voldoen aan de KRW-normen voor het ontvangende water. Gemeenten treffen maatregelen om de rioolwateroverstorten aan te pakken teneinde de overstortfrequentie en vuiluitworp terug te dringen, afhankelijk van de kwetsbaarheid van de levensgemeenschappen in de beek. De provincie vragen gemeenten daarom om overstorten op (zeer) kwetsbare watersystemen aan te pakken met als doel om de belemmering die de overstort vormt voor het bereiken van de doelen in de beek weg te nemen. Daarbij wordt voorgesteld om, afhankelijk van de kwetsbaarheid van de beek, de overstortfrequentie te beperken naar een niveau van hooguit 1 maal per 2 jaar bij kwetsbare beken en 1 maal per 5 jaar bij zeer kwetsbare beken. Het staat gemeenten vrij om andere maatregelen te treffen, mits aangetoond wordt dat daarmee voormeld doel (halen van de KRW-doelen) wordt gehaald.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingen aansluiten op het provinciale waterbeleid zoals uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan 2016-2021.
2.2.4 Waterbeheerplan 2016-2021 'Water in beweging'
Waterschap Limburg heeft met het Waterbeheerplan 2016 – 2021 een integraal beleids- en uitvoeringsplan dat moet zorgen voor toekomstbestendig waterbeheer. Het beschrijft daarbij ook welke bijdrage het waterschap levert aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Het opstellen van een Waterbeheerplan is een wettelijke eis (Waterwet en Omgevingsverordening Limburg).
Wat betreft het herinrichten van beken is het voor het Waterschap van belang om verder te kijken dan alleen de beek en daarmee te werken aan robuuste, veerkrachtige beekdalen waarin;
- Meer ruimte is voor waterberging;
- Minderfuncties met elkaar conflicteren;
- Ruimte is voor economische functies;
- We een goede ecologische toestand bereiken door verbindingen tussen natuurgebieden;
- Mensen in een aantrekkelijk landschap kunnen wonen, werken, verblijven en recreëren;
- Het ecologische systeem (met inachtneming van de hydrologische randvoorwaarden) in evenwicht is, zodat de natuur zelf de belangrijkste beherende en sturende factor is.
Maatregelen voor de Tielebeek die voortvloeien uit dit waterbeheerplan zijn beek(dal)herstel en samenwerking met gemeente om de rioolwateroverstort(en) te saneren. Aanpak van de overstorten vindt plaats op basis van de indeling van de beken op kwetsbaarheid van de aquatische levensgemeenschappen voor rioolwateroverstorten. De Tielebeek is aangemerkt als zeer kwetsbare waterloop (maximaal eens per 5 jaar is overstort van DWA-water toegestaan). Met het saneren van de DWA-overstort wordt invulling gegeven aan deze norm.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkelingen aansluiten op het beleids- en uitvoeringsplan zoals vastgesteld in het Waterbeheerplan 2016-2021. Immers, een van de belangrijkste doelen van het project 'Herinrichting bovenloop Tielebeek en uitstroomvoorziening Rozenbroek' is het bereiken van een goede ecologische toestand.
2.2.5 Conclusie Provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van POL2014, de Omgevingsverordening Limburg, het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 en het Waterbeheerplan. Het versterkt de natuurontwikkeling en draagt bij aan de landschappelijke en ecologische kwaliteit van het gebied.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie buitengebied gemeente Gennep - Borging Kwaliteitsmenu
De gemeenteraad van Gennep heeft op 15 februari 2012 de 'Structuurvisie buitengebied gemeente Gennep – Borg Kwaliteitsmenu' vastgesteld.
In de Structuurvisie wordt onder meer aangegeven aan welke bedrijfsmatige ontwikkelingen in de gemeente in principe medewerking wil verlenen en welke kwaliteitsbijdrage daartegenover moet staan. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken.
Het kader voor de structuurvisie is opgebouwd uit een aantal kernkwaliteiten, die de provinciale ambities vertegenwoordigen. Deze zijn als volgt:
- bestaande structuren;
- Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG);
- veerkrachtige watersystemen;
- vitaal landelijk gebied;
- natura 2000-gebieden;
- ecologische verbindingszone;
- ecologisch water;
- stroomvoerend regime/bergend regime;
- plattelandskern Noord- en Midden-Limburg;
- contouren wonen;
- contouren werken;
- sleutelproject Maasdal;
- sleutelproject N271;
- natuurlijke inrichting Niers;
- Duits Lijntje;
- Toeristische potentie;
- Genneperhuis.
Met name de provinciale ambities op het gebied van de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG), veerkrachtige watersystemen, ecologisch water, ecologische verbindingszone en stroomvoerend regime/bergend regime sluiten aan op de beoogde ontwikkelingen.
2.3.2 Vigerende bestemmingsplannen
Het plangebied ligt binnen de bestemmingsplannen 'Buitengebied Gennep' en 'Kern Milsbeek 2012'. Deze bestemmingsplannen worden hieronder kort besproken.
In deze bestemmingsplannen is door de gemeente vastgelegd welke bestemming een bepaald terrein heeft, en welke daarmee verband houdende regels van toepassing zijn.
Bestemmingsplan 'Kern Milsbeek 2014'
Het bestemmingsplan 'Kern Milsbeek 2012' is vastgesteld op 26 juli 2013.
De volgende bestemmingen zijn van toepassing binnen het deel van het plangebied dat valt binnen dit bestemmingsplan:
- enkelbestemming: water
- enkelbestemming: wonen – 1
- enkelbestemming: agrarisch met waarden – natuur en landschap
- dubbelbestemming: waterstaat – bergend regime
- dubbelbestemming: waterstaat – waterlopen
Daarnaast heeft het deel van de Tielebeek dat binnen dit bestemmingsplan valt de functieaanduiding 'ecologische waarde'.
Bestemmingsplan Buitengebied Gennep
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Gennep' is vastgesteld op 28 januari 2016 door de gemeente Gennep.
De volgende bestemmingen zijn van toepassing binnen het deel van het plangebied dat valt binnen dit bestemmingsplan:
- enkelbestemming: water
- enkelbestemming: agrarisch met waarden – natuur en landschap
- dubbelbestemming: waarde – ecologische hoofdstructuur
- dubbelbestemming: waterstaat – bergend regime
- dubbelbestemming: ontwikkelingszone groen
- dubbelbestemming: archeologie 4
Daarnaast heeft het gebied de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
2.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid
Het realiseren van de beoogde ontwikkelingen past binnen het gemeentelijk beleid. Met dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat er een goede ruimtelijke afweging is gemaakt.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
De Tielebeek gelegen nabij Milsbeek ontspringt aan de rand van de stuwwal van Nijmegen en wordt voornamelijk gevoed door kwelwater. De bovenloop van de Tielebeek loopt door het gebied dat bekend staat als “Koningsven - De Diepen”. De Tielebeek stroomt dan verder via de bebouwde kom van Milsbeek en kruist vervolgens de N271. Na de N271 stroomt de beek door een landbouwgebied om vervolgens via natuurgebied “De Gebrande Kamp” in de Maas uit te monden. Het deel van de beek tussen de N271 en de Maas is in 2015 heringericht.
Het plangebied beslaat grofweg de Tielebeek tussen De Diepen en tot circa 250 meter benedenstrooms van de N271 en enkele percelen gelegen langs de Tielebeek. De plangrens is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2: Ligging plangebied 'Herinrichting Tielebeek en uitstroomvoorziening Rozenbroek'
3.1 Landschapskenmerken
Het profiel van de Tielebeek is met een bodembreedte van ca. 2 m relatief breed en kent steile oevers (talud 1:1 a 1:1,5). Figuur 2 geeft het bodemverloop tussen de N271 tot aan de Zwarteweg weer. De bodemhoogte in het traject tussen de N271 en De Diepen is vlak en ligt hier circa op 10,0 m +NAP. Vanaf hier loopt de bodem licht op tot circa 10,3 m +NAP. Dat de beekbodem relatief vlak ligt komt doordat het maaiveld ook nauwelijks oploopt.
Tussen de Langstraat en de N271 ligt het terrein van nature hoger. De Tielebeek doorsnijdt het hogere terrein, waarbij de bodem van de beek diep in het terrein ingesneden is, zie figuur 3. In dit diep ingesneden deel liggen tevens een aantal tuinen langs de beek.
Figuur 3: Schematische weergave lengteprofiel bestaande Tielebeek tussen N271 en Zwarteweg. NB: de bruine lijn geeft bodem en maaiveld weer, en de blauwe lijn de waterstand zoals ingemeten in november 2017.
Figuur 4: De Tielebeek in de huidige situatie. Links: foto vanaf de Rozenbroek
3.2 Waterhuishouding
In de huidige situatie voert de Tielebeek water uit het gebied De Diepen en een gedeelte van het Koningsven af. Daarnaast stort de riolering (gemengd stelsel) ter plaatse van Rozenbroek over op de Tielebeek. In de huidige situatie is er sprake van een grote afvoerdynamiek, weinig tot geen water bij droogte en extreem veel water bij hevige en/of langdurige neerslag. Daarnaast speelt de invloed van de Maas. Bij langdurig hoge waterstanden in de Maas loopt de grondwaterstand in het gebied op. Bij laaggelegen delen van Milsbeek kan dit tot problemen leiden. Zo blijkt uit peilbuisgegevens bij de straat Laagland dat de grondwaterstand bij het hoogwater in 1995 tot aan maaiveld heeft gestaan. Dit ondanks het feit dat er ter hoogte van de N271 water vanuit de Tielebeek naar de Maas is verpompt.
Inmiddels is voor hoogwatersituaties op de Maas meer pompcapaciteit georganiseerd en worden de pompen niet bij de N271, maar verder stroomafwaarts bij de Bossebrugweg geplaatst. Dit moet helpen om wateroverlast in Milsbeek tegen te gaan.
3.3 Landgebruik
De percelen grenzend aan de beek zijn in agrarisch gebruik. Hierop wordt voornamelijk akkerbouw bedreven. Het gebied de Diepen (ten noorden van de huidige Tielebeek tot aan de Zwarteweg) wordt op dit moment omgevormd van landbouw tot natuur.
3.4 Cultuurhistorie En Archeologie
De topografische kaart van rond 1900 (zie figuur 5) laat zien dat de Tielebeek een 'drassig' gebied tussen de stuwwal en Milsbeek ontwaterde. Op dit moment ontwikkelde langs de Langstraat zich ook bebouwing. De Langstraat, de N271 en de Tielebeek zijn tevens terug te vinden op de kaart van 1850.
Voor het perceel Achterbroek geldt op de gemeentelijke archeologische beleidskaart een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Op dit perceel is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat een hoge of middelhoge trefkans aanwezig blijft. Voorafgaand aan maatregelen op dit perceel dient hier rekening mee gehouden te worden. Voor de rest van het plangebied is de archeologische verwachtingswaarde laag. Hier zijn geen aanvullende maatregelen nodig.
Figuur 5: Topografische kaart rond 1900 (bron: topotijdreis.nl)
3.5 Plan Koningsven - De Diepen
Aan de voet van het Duitse Reichswald wordt momenteel een nieuw natuurgebied ingericht. Hierbij wordt de oude situatie, van een vochtig en venig terrein, hersteld. Dit wordt gedaan door de toplaag van diverse percelen af te graven en door stuwen te plaatsen. Hiermee wordt water vastgehouden en biedt de kwel vanuit de stuwwal potentie voor de ontwikkeling van diverse bijzondere flora en fauna.
Door dit plan zal de afvoer in de Tielebeek veranderen. Piekbuien en langdurige neerslag worden in het natuurgebied vastgehouden en vertraagd afgevoerd. Via een regelwerk (stuw) stroomt water uit het gebied Koningsven – De Diepen naar de Tielebeek. Natuurmonumenten, de beheerder van het gebied en regelwerk, bepaald hoeveel water er uit het gebied richting de Tielebeek stroomt. Afgesproken is om in de zomer en in het voorjaar circa 10 l/s en in de winter 30 l/s uit het gebied te laten stromen. Daarnaast is in de watervergunning van het plan de afvoer bij een T=100 situatie (een afvoergolf die met een kans van optreden van eens in de 100 jaar voorkomt) gemaximeerd op 129 l/s.
Om te voorkomen dat de vernattingsmaatregelen doorwerken tot in de aanliggende (landbouw)percelen en bebouwing blijft de huidige Tielebeek tot aan eethuis De Diepen gehandhaafd. De watergang (Tielebeek) vangt kwel uit het gebied af blijft water van de aanliggende (landbouw)percelen afvoeren.
Het plan De Diepen (het deel ten westen van de Zwarteweg) is inmiddels uitgevoerd. De uitvoering van het plan Koningsven (het deel ten oosten van de Zwarteweg) wordt op termijn uitgevoerd.
Hoofdstuk 4 Toelichting Op Het Ontwerp
In dit hoofdstuk zal worden aangegeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies in dit bestemmingsplan worden geregeld.
4.1 Algemeen
Het doel van de beoogde ontwikkeling is om bij de Tielebeek een goede ecologische toestand te bereiken, en om wateroverlast te voorkomen. De Tielebeek is in het Waterbeheerplan 2016-2021 aangewezen als een oppervlaktewaterlichaam behorend tot de Kaderrichtlijn Water (KRW) en is hierin aangemerkt als zeer kwetsbaar. Het doel voor oppervlaktewaterlichamen van de KRW is het voorkomen van achteruitgang en het bereiken van een goede ecologische toestand. De belangrijkste voorwaarden hiervoor liggen bij de Hydromorfologische inrichting van de beek (beek- en beekdalherstel), de continuïteit van het watersysteem en herstel van de fysisch chemische waterkwaliteit in alle beken.
De aanleiding van dit project is ook gerelateerd aan de rioleringsopgave bij Milsbeek. Op dit moment ligt er in Milsbeek een gemengd rioolstelsel, waardoor relatief schoon regenwater samen met het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Bij hevige neerslag stort de riolering over op de Tielebeek, wat resulteert in kwaliteitsproblemen en waterveiligheidsproblemen. De Gemeente Gennep is op dit moment bezig met een afkoppelplan voor Milsbeek. Het afkoppelen van de riolering wordt de komende decennia door de gemeente opgepakt. Dit maakt geen onderdeel uit van de scope van dit project. Ten behoeve van dat plan willen de gemeente Gennep en Waterschap Limburg een aantal maatregelen nemen in het plangebied i.r.t. het afkoppelplan, die zodoende vallen onder de scope van dit bestemmingsplan.
De buffer past planologisch gezien niet in vigerende bestemmingsplannen. Om deze reden is een motivering wat betreft het ruimtebeslag van de buffer nodig in de vorm van (de toelichting van) een bestemmingsplan. Het Projectplan Waterwet dat ten behoeve van dit project is opgesteld, geeft een overzicht van de technische details en de wijze van uitvoering.
4.2 Toelichting Op Het Ontwerp
4.2.1 Overzicht van beoogde maatregelen
Om een goede (ecologische) toestand bij de Tielebeek te bereiken hebben de Gemeente Gennep en het Waterschap Limburg het voornemen de volgende maatregelen te treffen:
- Het herinrichten van de beek en het beekdal in het traject tussen De Diepen en 250 meter benedenstrooms van de N271, zodat de omstandigheden in de beek voor flora en fauna verbeteren, een geleidelijke overgang tussen beek en omgeving ontstaat en de beek beter te onderhouden is. Dit in aansluiting op het plan Koningsven – De Diepen dat momenteel door derden uitgevoerd wordt.
- Het verminderen van rioolwateroverstortingen, zodat negatieve effecten op het beekleven worden beperkt.
De maatregelen waar naar verwezen wordt zijn met letters (A t/m P) weergegeven op figuur 6. Deze zijn onderverdeeld in de volgende categorieën:
- Maatregelen t.b.v. ecologische diversiteit, natuurlijk herstel en verbeteren beheerbaarheid
- Maatregelen waterkwaliteit
- Maatregelen waterkwantiteit
- Kavelwerkzaamheden
- Recreatie
Nr. | Maatregelen |
Maatregelen ecologische diversiteit, natuurlijk herstel en verbeteren beheerbaarheid | |
Tielebeek: slenk | |
Regelwerk Koningsven - De Diepen | |
Tielebeek: beekprofiel aanpassen | |
Duiker (aansluiting slenk op Tielebeek) | |
Vervangen brug door kokerduiker | |
Saneren DWA-overstortvoorziening | |
Maatregelen waterkwaliteit | |
DWA buffer | |
Spoelpomp | |
Overloopvoorziening | |
Transportriolering DWA | |
Aanpassen put met wervelventiel (niet weergegeven op figuur 5) | |
Maatregelen waterkwantiteit | |
HWA-buffer | |
Leegloopvoorziening | |
Koppeling HWA-riolering | |
Kavelwerkzaamheden | |
Afrasteringen en toegangspoorten | |
Recreatie | |
Wandelpad (op onderhoudspaden) |
Tabel 2: Overzicht van uit te voeren maatregelen
Onderstaande figuur 6 bevat een overzicht van de maatregelen.
Figuur 6: Overzicht maatregelen
4.2.2 Beschrijving van de voorgenomen werken
Het Projectplan Waterwet bijbehorend bij dit project bevat een gedetailleerde beschrijving van de beoogde maatregelen (maatregel A – P). In de volgende paragrafen van dit document worden alleen de ruimtelijk relevante maatregelen op hoofdlijnen besproken. Dit zijn de volgende maatregelen:
- het graven van een slenk (maatregel A en B);
- Tielebeek (maatregel C);
- het vervangen van brug door kokerduiker (maatregel E);
- DWA-buffer, spoelpomp en overstort (maatregel G,H en I);
- transportriool DWA (maatregel J);
- het saneren van de riooloverstort (maatregel F);
- HWA-buffer, koppeling en leegloopvoorziening (maatregel L, M en N);
- afrasteringen, poorten en wandelen (maatregel O en P).
Slenk (maatregel A en B)
Om het natuurgebied Koningsven – De Diepen te verbinden met de Tielebeek wordt een slenk gegraven (maatregel A). De slenk wordt uitgevoerd als een ondiepe watergang met flauwe taluds waardoor een drassige maaiveldverlaging ontstaat. De taluds sluiten aan op het bestaande maaiveld. Langs de slenk worden pluksgewijs bomen aangeplant. Via een regelwerk (maatregel B), stroomt water uit De Diepen de slenk in, vanwaar het vervolgens via een duiker (maatregel D) in de Tielebeek terecht komt.
Tielebeek (maatregel C)
Traject C2: Vanaf de slenk tot de Langstraat wordt de noordelijke oever voorzien van een onderhoudspad. De beschikbare ruimte is hier beperkt, om die reden worden stapelstenen muren aangebracht. Het natuurlijke karakter van de beek wordt aan de zuidzijde van het profiel versterkt door onderin het profiel een steil talud en bovenin het profiel een flauw talud aansluitend op de aanliggende tuinen te realiseren. De winterbedding van het profiel wordt hierdoor verruimd. Op de nieuwe perceelsgrenzen worden de erfafscheidingen (hagen) hersteld.
Traject C3: Stroomafwaarts van de Langstraat wordt het beektracé vergraven in een ruim opgezet profiel. Het bodemverloop van de beek wordt aangepast om ruimte te creëren voor een slingerende, langzaam stromende beek. Daarbij worden er aan beide zijden van de beekloop bomen tot ontwikkeling gebracht (o.a. zwarte els), waardoor de beschaduwing toeneemt. Om de Tielebeek te kunnen onderhouden worden er aan beide zijden van de beek onderhoudspaden vrijgehouden, verlegd of hersteld.
Maatregel E – Vervangen brug door kokerduiker
In de huidige situatie ligt er over de Tielebeek een voetgangersbrug. Deze vormt de verbinding tussen twee particuliere percelen gelegen langs de beek. De brug wordt verwijderd. De stapelstenen muur wordt op de duiker aangesloten.
Maatregel G, H en I – DWA-buffer, spoelpomp en overstort
De DWA-buffer (droog-weer-afvoer-buffer) wordt uitgevoerd als een 'groene laagte' welke begroeid is met gras en kruiden. In 'normale' situaties staat deze droog. De voorziening wordt bekleed met een waterondoorlatende laag om uitwisseling van het rioolwater met grondwater te voorkomen. Via de DWA-buffer kan het gebufferde rioolwater, op het moment dat er weer ruimte komt in het rioolstelstel, vrij terug het riool in lopen. Aan de zuidzijde van de buffer wordt beplanting aangebracht.
De buffer wordt voorzien van een overstort van grasbetontegels (maatregel I). Hier stroomt maximaal één keer per 5 jaar overtollig water vanuit de buffer naar de Tielebeek. De buffer zelf zal frequenter in werking treden (gemiddeld 7 keer per jaar). Tevens wordt de DWA-buffer voorzien van een spoelpomp (maatregel H). Hiermee kan, nadat de buffer in werking is getreden, het bezonken materiaal terug de riolering in gespoeld worden. Dit zorgt ervoor dat de DWA-buffer schoon blijft en beperkt het risico op stankoverlast.
Maatregel J – Transportriool DWA
Het bestaande riool in Rozenbroek richting de N271 is te klein om al het water van de kern van Milsbeek richting de DWA-buffer te transporteren. Parallel aan de bestaande rioolstreng komt een andere rioolstreng te liggen. Na de kruising van deze leiding met de N271 wordt een rioolbuis richting de DWA-buffer aangelegd. Door de grote diameter heeft het afvalwater in deze streng een lagere stroomsnelheid, waardoor een deel van de vuillast bezinkt. Hierdoor komt minder vuillast in de DWA-buffer terecht. Daarnaast zorgen de grote diameters voor een meer berging in het rioolstelsel. De bestaande rioolstreng onder Rozenbroek wordt verlengd, en de bestaande verbinding richting het zuidoosten wordt verwijderd. Met een nieuwe streng wordt de bestaande streng aangesloten op nieuw te plaatsen putten.
Maatregel F – Saneren riooloverstort
Door de aanleg van de DWA-buffer en de aanpassing van het rioolstelsel, komt de DWA-overstort bij Rozenbroek te vervallen. De aanwezige betonnen uitstroomvoorziening wordt verwijderd en de overstortmuur wordt dichtgemetseld.
Maatregelen L, M en N – HWA-buffer, koppeling en leegloopvoorziening
De HWA-buffer (maatregel L) is een gegraven voorziening welke in een later stadium aangesloten wordt op de nog te realiseren infiltratieriolering (schoon-water-afvoer-riolering) in Milsbeek. Bij hevige regenval stroomt de buffer vol met water, waarna het vervolgens via de leegloopvoorziening (maatregel M) richting Tielebeek wordt afgevoerd. Om de infiltratieriolering in de toekomst op de buffer aan te kunnen sluiten wordt alvast bij de kruising met de Tielebeek een sifon aangelegd (maatregel N).
De buffer heeft in 'normale' toestand een groenblauw karakter. Bij langdurige droogte is het mogelijk dat de buffer deels droog komt te vallen. De buffer is berekend op het bergen van een bui die één keer per honderd jaar voorkomt. Daarnaast worden op de hogere delen pluksgewijs bomen aangeplant.
De leegloopvoorziening (maatregel M) bestaat uit een schotbalkstuw met een doorlaat in de onderste schotbalk welke ervoor zorgt dat er richting Tielebeek vertraagd afgevoerd wordt.
De sifon (maatregel N) bestaat uit een buis die komt te liggen op een hoogte van 8,1 m+NAP. In de weg wordt een put aangebracht waar later de infiltratieriolering op aangesloten kan worden. Aan de zijde van de buffer wordt een uitstroomvoorziening gerealiseerd.
Maatregel O en P: Afrasteringen, poorten en wandelen
Het onderhoudspad aan de noordzijde van de beek vanaf de Langstraat richting benedenstrooms wordt open gesteld voor wandelaars. De overige delen worden ontoegankelijk gemaakt door poorten en rasters (palen met draad) aan te brengen.
In onderstaande figuur is het definitief ontwerp van het project 'Herinrichting bovenloop Tielebeek en uitstroomvoorziening Rozenbroek' weergegeven.
Figuur 7: analoge verbeelding 'Herinrichting Tielebeek en uitstroomvoorziening Rozenbroek'
Wijze van uitvoering
De werkzaamheden bestaan grotendeels uit grondverzet en het aanbrengen van duikers, riolering, stapelmuren, regelwerken, waterbouwkundige werken (regelwerken en overloopvoorzieningen) en beplantingen.
Gedurende de werkzaamheden wordt de werkwijze zo goed als mogelijk afgestemd op de terrein- en weersomstandigheden. Doel hiervan is schade aan de bodem door spoorvorming en bodemverdichting te voorkomen. Waar nodig worden rijplaten toegepast om schade te voorkomen, ook wat betreft de aan- en afvoerroutes.
Voordat met de uitvoering gestart kan worden, is nog nadere informatie nodig met betrekking tot detailplanning, werkvolgorde, fasering (bijvoorbeeld werken binnen voorkeursperioden Wet Natuurbescherming) en dergelijke. De nadere uitwerking van deze details vindt in een later stadium plaats op basis van dit projectplan en de randvoorwaarden voortkomend uit vergunningen. De uitvoerende partij zal hierbij aandacht besteden aan de uitvoeringsperiode, aan- en afvoerroutes, werktijden, stopmomenten en andere activiteiten rondom het plangebied.
Bij de uitvoering zal in ieder geval voldaan worden aan de zorgplicht zoals beschreven in artikel 6.15 van het Waterbesluit en de artikelen 6.8 en 6.9 van de Waterregeling.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Wettelijk kader
Het doel van de m.e.r. is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en
vaststelling van plannen en besluiten die (uiteindelijk) kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen
voor het milieu. Een m.e.r.-procedure staat nooit op zichzelf maar is altijd gekoppeld aan de procedure
die moet worden doorlopen voor het betreffende plan of besluit, de zogenoemde 'moederprocedure' of
'hoofdprocedure'. Naast de eisen van de 'moederprocedure' moet ook worden voldaan aan de eisen
van de m.e.r.-procedure, bijvoorbeeld bij het opstellen van een structuurvisie, bestemmingsplan of
vergunningaanvraag.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (artikel 7.1 tot en met artikel 7.42) en het Besluit
milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk voor een bestemmingsplan dat kaderstellend
is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te
doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van
andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen
voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r..
Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als indicatieve
richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is
van een project met grote milieugevolgen. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling,
moet plaatsvinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.. De
hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten
en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de
omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat
aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of
m.e.r.-procedure nodig.
In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor waardoor een plan-m.e.r.-plicht kan gelden. Dit
is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan
geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Wet
Natuurbescherming (art. 2.8, lid 1) en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r.
Toetsing
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde. De activiteit komt niet voor in tabel 1 van de bijlage bij Besluit milieueffectenrapportage.
5.2 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2
'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit
(Wlk)' genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt
van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
- Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
- Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de
- luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
- De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NBM) bij aan de
- luchtverontreiniging. Een project is NBM als aannemelijk is dat het project een toename van de
- afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van
- de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m3;
- De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma
- Luchtkwaliteit (NSL).
Toetsing
Met de beoogde ontwikkelingen worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden door dit plan dan ook niet overschreden.
Conclusie
Het bestemmingsplan is met het oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
5.3 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van
geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de
zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de
voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en
geluidproducerende bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens
opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze
aarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidproducerende bestemmingen in
principe in niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal
toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen en/of
geluidproducerende bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.
Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en
wordt via een formele procedure vastgelegd.
Toetsing
In dit bestemmingsplan worden geluidgevoelige- of geluidproducerende bestemmingen, zoals woningen en scholen niet mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.4 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het doel van het Bevi is om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen.
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het
bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations,
opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegenplacementen. Het besluit bevat eisen
voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee
rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In deze regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico
en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieen (zoals
LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit
is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van
gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan
50mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor
aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70mm (2,76 inch) en een druk van
meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het
groepsrisico is in het Bevb gepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt
weergegeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze
belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van
aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Toetsing
In het plangebied vindt natuuraanleg plaats. Dit is geen kwetsbare of beperkt kwetsbare activiteit.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
5.5 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader
Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet onderzocht verricht worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming stelt regels om de bodem te beschermen, waarbij grondwater een belangrijk deel uitmaakt van de bodem. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld, evenals lozingen in of op de bodem. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wbb is overgegaan naar de Waterwet.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) is om een gezonde bodemkwaliteit én ruimte voor maatschappelijke ontwikkelingen te creëren door bouwstoffen, grond en baggerspecie zoveel mogelijk te hergebruiken. Het besluit bevat daarom heldere regels voor het verantwoord toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat het altijd moet gaan om een functionele en nuttige toepassing. Dit is vertaald in een klassenindeling, afhankelijk van de beoogde toepassing. Voor grond is dit bijvoorbeeld gekoppeld aan de gebruiksfunctie van de bodem: landbouw/natuur, wonen en industrie (aflopend van vrij toepasbaar tot beperkt toepasbaar). Het besluit stelt ook kwaliteitseisen aan personen en bedrijven die werkzaam zijn in de bodemsector.
Tenslotte legt het Besluit bodemkwaliteit de bevoegdheid tot het vaststellen van een nota bodembeheer neer bij de gemeente, of bij belanghebbenden (bijvoorbeeld terreineigenaren). Een nota bodembeheer is een praktische richtlijn voor gemeentelijke organisatieonderdelen, adviesbureaus, aannemers en andere bodemintermediairs. In een nota bodembeheer wordt ook beschreven hoe een bodemonderzoek- en sanering kan worden uitgevoerd.
Toetsing
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn diverse milieukundige onderzoeken uitgevoerd, waaronder een bodem- en waterbodemonderzoek (Diverse milieukundige onderzoeken plangebied 'De Tielebeek' te Milsbeek, Econsultancy, 19 april 2019).
Grond
Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem plaatselijk licht verontreinigd is met kobalt, koper, kwik, nikkel, zink, minerale olie, PCB's en/of PAK. De te verwachte bodemkwaliteitsklasse varieert van klasse vrij hergebruikbaar tot klasse 'industrie'. Het grondwater is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met nikkel en/of licht verontreinigd met barium, cadmium, kobalt, koper, zink en/of naftaleen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de overige bodem zintuiglijk géén asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen.
Waterbodem
Daarnaast is het aangetroffen slib plaatselijk licht verontreinigd met cadmium en lokale olie. Getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek kader) varieert dit aangetroffen slib voor toepassing op de landbodem aan de functieklasse “Industrie” tot klasse “altijd toepasbaar” en voor de toepassing onder water aan “klasse A” tot klasse “altijd toepasbaar”. De zandige en kleiige waterbodem is plaatselijk licht verontreinigd met kwik. Getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek kader) is de zandige en kleiige waterbodem voor toepassing op de landbodem “altijd toepasbaar” en voor de toepassing onder water ook “vrij toepasbaar”. Uit de msPAF toetsing blijkt, dat de zandige en kleiige waterbodem kan worden verspreid over de aangrenzende percelen.
Conclusie
Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat er lokaal verontreinigingen in de bodem en waterbodem zijn. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit géén belemmeringen voor de voorgenomen plannen ter plaatse van de onderzoekslocatie.
De tijdens de reconstructie vrijkomende materialen kunnen bij voorkeur binnen het werk worden teruggeplaatst, dan wel worden afgevoerd naar een hiertoe geschikte locatie/erkende verwerker. De eisen van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.
Het werk kan daarom zonder bijzonderheden, maar wel binnen de kaders van het Besluit bodemkwaliteit, uitgevoerd worden.
5.6 Water
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets.
De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet
worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij
overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces kaders vast en
geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert
uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
De initiatiefnemer of verantwoordelijke van het ruimtelijke plan moet in een vroeg stadium het
waterschap betrekken in de watertoets.
Toetsing
In deze waterparagraaf zijn de keuzes gemotiveerd voor waterhuishoudkundige aspecten.
Binnen het bestemmingsplan worden geen wooneenheden gerealiseerd. Er is geen sprake van toename
van het verharde oppervlak.
In onderstaande tabel is kort de relevantie van de waterhuishoudkundige aspecten aangegeven.
Waterhuishoudkundig aspect | Relevantie | Toelichting |
Veiligheid | Ja | Het project is getoetst aan de beleidsregels van Waterschap Limburg. De herinrichting van de Tielebeek zorgt voor een verbeterd (af)watersysteem, met name door de aanleg van HWA- en DWA-buffers. Dit heeft louter positieve gevolgen voor de omgeving m.b.t. waterveiligheid. |
Riolering en afwaterketen | Ja | Het project zorgt voor een verbeterd rioleringssysteem en afwaterketen. Op dit moment ligt er in Milsbeek een gemengd rioolstelsel, waardoor relatief schoon regenwater samen met het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Het afkoppelplan uit 2012 is opnieuw tegen het licht gehouden. Hieruit volgt de beoogde aanleg van een HWA- en DWA-buffer. Om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen wordt er voorsorterend op de verdere realisatie van het afkoppelplan Milsbeek een HWA-buffer aangelegd. Deze buffer zorgt ervoor dat het water vastgehouden en vervolgens vertraagd wordt afgevoerd. De beoogde DWA-buffer is voorzien van een spoelvoorziening om de achtergebleven vuillast terug het rioolstelsel in te spoelen. |
Wateroverlast | Ja | Het project heeft ondermeer de verbetering van het lokale rioolstelsel tot doel. Bijvoorbeeld, de aanlag van de HWA buffer zorgt ervoor dat het water vastgehouden en vervolgens vertraagd wordt afgevoerd. |
Grondwateroverlast | Ja | Het project zal grondwateroverlast verder beperken. Zo wordt er, om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen, voorsorterend op de verdere realisatie van het afkoppelplan Milsbeek een HWA-buffer aangelegd. |
Grondwaterkwaliteit | Ja | Het project heeft o.a. tot doel om de waterkwaliteit van de Tielebeek te verbeteren d.m.v. de aanleg van een HWA- en DWA-buffer. Dit heeft louter positieve gevolgen voor de grondwaterkwaliteit. |
Verdroging | Nee | Er treedt geen verdroging op. Door de continue aanvoer van de Tielebeek zullen er geen gevolgen zijn wat betreft waterschaarste. Dit project zal daar geen verandering in brengen. |
Inrichting/beheer en onderhoud | Ja | Het plangebied wordt ingericht, beheerd en onderhouden volgens de uitgangspunten van de KRW. De provincie ondersteunt de Waterschappen bij de uitvoering van natuurontwikkelingsprojecten. Zo is de Tielebeek aangewezen als 'Natuurbeek' omdat de beek deels binnen het Provinciaal natuurnetwerk is gelegen, hoge actuele of potentiële natuurwaarden bezit en vanuit de watersysteembenadering van belang is. De status van 'Natuurbeek' wil zeggen dat de inrichting en het beheer en onderhoud van de beek is gericht op het bereiken van ecologische doelen uit de KRW. |
Cultuurhistorie | N.v.t. | Het plan is niet van invloed op cultuurhistorie m.b.t. water (bijvoorbeeld historische beeklopen). |
Watertoets
Het plan is in nauwe samenwerking met Waterschap Limburg tot stand gekomen, die tegelijkertijd de initiatiefnemer is van dit plan.
Conclusie
Middels de watertoetstabel is aangetoond dat het project geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundig systeem. Daarnaast stelt het waterschap als uitvoeringsvoorwaarde aan het werk dat de lokale waterhuishouding te allen tijde goed blijft functioneren. Zo zal de aannemer bij het (tijdelijk) dempen of stremmen van een watergang, de nieuwe aan- en afvoer eerst moeten aanleggen of de waterdoorvoer met pompen moeten garanderen.
5.7 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving,
waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze zijn
geregeld in de Wet natuurbescherming. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming de bescherming
van bos en houtopstanden. De Wet natuurbescherming legt de bevoegdheid voor het verlenen van
ontheffingen en vrijstellingen bij ruimtelijke ingrepen bij de provincies. Alleen bij ruimtelijke ingrepen
waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Toetsing
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Econsultancy (Rapportage quickscan flora en fauna de Tielebeek te Milsbeek, Econsultancy, 11 december 2018).
De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
In het rapport wordt geconcludeerd dat voor uitvoering van de plannen middels aanvullend veldonderzoek duidelijkheid dient te worden verkregen omtrent de functie van de aangetroffen dassenpijp in de slootkant aan de rand van de onderzoekslocatie en/of hoeveel dassen gebruik maken van deze dassenpijp en omtrent de functie van de onderzoekslocatie voor de grote gele kwikstaart, alpenwatersalamander, vinpootsalamander, boomkikker, heikikker, kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad, hazelworm, levendbarende hagedis, ringslang, beekprik, grote modderkruiper, beekrombout, rivierrombout, akkerogentroost en grote leeuwenklauw. Daarnaast dient een controle op nesten van boerenzwaluw en huiszwaluw plaats te vinden en dient gewerkt te worden conform een ecologisch werkprotocol om verstoring van vliegroutes voor vleermuizen te voorkomen.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag en snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen. Voor overige beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming gezien de aard van de voorgenomen ingreep of wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Met betrekking tot Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland en houtopstanden worden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen hertontwikkeling op de onderzoekslocatie. Voor wat betreft het Natuurnetwerk Nederland dient de provincie Limburg op de hoogte te worden gesteld van de uit te voeren werkzaamheden binnen het Natuurnetwerk Nederland.
Conclusie
Door het treffen van maatregelen kunnen negatieve effecten op soorten voorkomen worden. Deze zijn hierboven beschreven in het kader van de algemene zorgplicht. Daarnaast is het plan niet direct van invloed op nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Gezien bovenstaande vindt aanvullend flora en fauna onderzoek plaats. Indien de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven zal het ecologisch werkprotocol voor dit project worden aangepast.
De uitvoerbaarheid vvan het plan komt niet in het gedrang, ongeacht de uitkomsten van het aanvullend onderzoek.
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Op grond van de Erfgoedwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de omgang met archeologische waarden binnen het eigen gemeentelijk grondgebied. Voor de Tielebeek moet de gemeente bij het verlenen van de omgevingsvergunning vaststellen of rekening is gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Toetsing
De gemeentelijke archeologische beleidskaart toont dat er zich in een gedeelte van het plangebied, te weten het 'perceel Achterbroek', mogelijk archeologische waarden zouden kunnen bevinden. Om die reden is ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een archeologische quickscan en verkennend booronderzoek uitgevoerd (Archeologische quickscan en verkennend booronderzoek de Tielebeek te Milsbeek – Gemeente Gennep, Econsultancy rapport 8042.001, 6 december 2018).
Dit archeologische (voor)onderzoek bevestigt de hoge of middelhoge archeologische verwachting volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Om deze verwachting te toetsen is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Econsultancy adviseert om dit te doen in de vorm van een oppervlaktekartering.
De conclusie van het vooronderzoek is door de gemeente Gennep overgenomen bij wijze van (selectie)besluit. Het besluit stelt dat, in tegenstelling tot het advies van Econsultancy, een proefsleuvenonderzoek de aangewezen vorm van vervolgonderzoek is. Dergelijk onderzoek is zowel karterend als waarderend van aard en geeft uitsluitsel over nut en noodzaak van definitief onderzoek in de vorm van een opgraving.
Conclusie
Voorafgaand aan de planrealisatie is in het deelgebied “perceel Achterbroek” archeologisch vervolgonderzoek vereist. In eerste instantie gaat het om een proefsleuvenonderzoek ten behoeve van een kartering en waardering van eventuele archeologische waarden. Op basis van de resultaten neemt de gemeente als bevoegd vervolgens een (selectie)besluit over nut en noodzaak van definitief onderzoek in de vorm van een opgraving. De onderzoeksplicht wordt als voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning.
Een dubbelbestemming: waarde archeologie 4 is opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.
Figuur 8: Detailkaart van het plangebied, uit het rapport van Econsultancy
5.9 Geurhinder
Wettelijk kader
Het document GGD Richtlijn geurhinder maakt een indeling in ordegrootte van geurbronnen.
Hiermee kan een indicatie van de ordegrootte van een geurbron verkregen worden. Deze indeling is
als volgt:
- Zeer kleine bron: < 5 MouE/uur (< 10 Mge/uur);
- Kleine bron: 5 – 50 MouE/uur (10 – 100 Mge/uur);
- Middelgrote bron: 50 – 250 MouE/uur (100 – 500 Mge/uur);
- Grote bron: 250 – 500 MouE/uur (500 – 1.000 Mge/uur);
- Zeer grote bron: > 500 MouE/uur (> 1.000 Mge/uur).
Toetsing
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een notitie opgesteld door RHDHV waarin de verantwoording van keuzes wat betreft geuroverlast van de DWA-buffer is opgenomen (Herinrichting bovenloop Tielebeek, verantwoording keuzes en invulling DWA-buffer, Royal HaskoningDHV, 1 april 2019).
Conclusie
De notitie concludeert dat – op basis van een aantal parameters (vergelijking met RWZI's, verdunningsfactor en oppervlakte) – de DWA-buffer een zeer kleine bron is wat betreft geuremissievracht (3 tot 5 MouE/uur). Voor de inzet van de DWA-buffer wordt per jaar uitgegaan van 10 tot 20 dagen (maximaal 5,5% van de tijd) waarbij geuremissie op kan treden. In combinatie met de geuremissievracht is het onwaarschijnlijk dat de DWA-buffer tot een overlastsituatie zal leiden. Hierbij wordt opgemerkt dat er nu circa 12 keer per jaar rioolwater op de Tielebeek overstort. Dit water stroomt direct langs de bebouwde omgeving onder de N271 door richting de Maas. Het is denkbaar dat dit in de huidige situatie regelmatig voor geuroverlast zorgt.
Daarnaast kunnen bij de inzet van de DWA-buffer bacteriën zoals Escherichia coli (E.coli) en Enterokokken in de buffer neerslaan. Dergelijke bacteriën kunnen bij contact voor zowel mens als dier gevaar voor de gezondheid opleveren. De buffervoorziening loopt relatief snel weer leeg. Het is niet uit te sluiten dat er op dit moment ondiepe plassen kunnen blijven staan. Bacteriën zoals E. coli en Enterokokken kunnen echter slecht tegen zonlicht en als de plassen opdrogen neemt de kans om zich te handhaven verder af. Hiermee is er dus geen sprake van een jaarrond risico op besmetting.
Besmetting is echter niet uit te sluiten. De ligging van de buffervoorziening op een overhoek tussen N271 en de Tielebeek is op zichzelf wat betreft het risico dat mensen hier gaan recreëren gunstig. Desondanks ligt er een fietsverbinding langs de buffer. Om deze reden wordt een raster (palen met draad) op de kadastrale grens geplaatst en worden bij de onderhoudspaden poorten geplaatst, zodat de
toegankelijkheid van de buffer belemmerd en het risico op besmetting beperkt wordt.
5.10 Verkeer
De bestemmingsplan is niet van invloed op de verkeersintensiteit of de parkeersituatie ter plaatse.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
Voor een nadere toelichting op de regels wordt verwezen naar de planregels van het bestemmingsplan Uitstroomvoorziening Tielebeek met identificatienummer NL.IMRO.0907.BP19000TIELEGNP-VA01 van de gemeente Gennep;
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan
Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden
waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De ingrepen waarin dit bestemmingsplan voorziet vallen niet onder één van de categorieën bouwplannen,
zoals genoemd in artikel 6.12, lid 1 Wro. Hiervoor bestaat dus niet de verplichting een exploitatieplan
vast te stellen.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1.van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is
met de voorbereiding van het bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten,
waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Dit bestemmingsplan is het resultaat van een gezamenlijk project tussen de Gemeente Gennep en Waterschap Limburg. De gemeente Gennep is namelijk verantwoordelijk voor het afkoppelplan bij Milsbeek, en Waterschap Limburg voor de herinrichting van de Tielebeek. Waterschap Limburg is de initiatiefnemer en is daarom nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.
Daarnaast worden er gronden aangekocht voor dit project. Hierover heeft overleg plaatsgevonden met omwonenden. De ontwikkeling heeft namelijk (beperkte) gevolgen in verband met geur.
8.2 Inspraak
Volgens de gemeentelijke inspraakverordening van de gemeente Gennep kan het bestuursorgaan
zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
De maatregelen zoals omschreven in dit projectplan zijn ontworpen en worden uitgevoerd door Waterschap Limburg in samenwerking met Gemeente Gennep. Deze partijen staan achter de herinrichting van het plangebied zoals beschreven in onderhavig plan. Ook is voor de totstandkoming van het plan samengewerkt met een klankbordgroep en de aanliggende eigenaren.
8.3 Zienswijzen En Kennisgeving
Het ontwerp zal op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd.