Hoenderweg, Ottersum
Wijzigingsplan - gemeente Gennep
Vastgesteld op 05-04-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan 'Hoenderweg, Ottersum' met identificatienummer NL.IMRO.0907.WPHoenderweg-VA01 van de gemeente Gennep.
1.2 wijzigingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding:
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.4 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door maximaal twee personen waaronder de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep.
1.8 aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door maximaal twee personen waaronder de gebruik(st)er van de woning; hieronder worden tevens internet(web)winkels begrepen.
1.9 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.10 achterste perceelsgrens:
de (bouw)perceelsgrens welke op de grootste afstand ligt van de naar de weg gekeerde bouwgrens.
1.11 afwijken:
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
1.12 agrarische bedrijfsactiviteiten:
bedrijfsactiviteiten die gericht zijn op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.13 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland.
1.14 archeologisch onderzoek:
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie.
1.15 archeologische waarde(n):
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.
1.16 archeologisch rapport:
in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.18 bebouwingspercentage:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de planregels anders bepaald.
1.19 bed and breakfast:
een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.
1.20 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.21 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.22 bedrijfswoning:
één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.
1.23 bestaand:
bij bebouwing: legale bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp wijzigingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.24 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.
1.30 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.31 bruto vloeroppervlak (b.v.o.):
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, in dit plan wordt een horecabedrijf niet aangemerkt als detailhandel.
1.33 erf:
het gedeelte van een bouwperceel gelegen buiten het, binnen het bouwperceel gelegen, bouwvlak.
1.34 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische/pornografische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.35 escortbedrijf:
Het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.
1.36 extensief recreatief medegebruik:
een extensief recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen, waaronder in elk geval niet wordt verstaan: paintball, gemotoriseerde sporten;
1.37 functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
1.40 gemeentelijke archeologische beleidskaart:
kaart, vastgesteld op 25 mei 2009, waarop de gemeentelijke archeologische gebieden zijn geregistreerd.
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.42 horeca (bedrijf):
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.43 huishouden:
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.44 inwoning:
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.
1.45 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en/of werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde(n) in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.47 nevenactiviteit:
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m²), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat.
1.48 opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden.
1.49 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.50 peil:
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vasteland.
1.51 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.52 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, escortbedrijf, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.53 slopen:
het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.
1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten:
een als Bijlage 1 bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
1.55 tijdelijke infrastructurele voorziening:
een infrastructurele voorziening, zoals een bouwweg, uitsluitend ten behoeve van de ontsluiting van een bouwlocatie met een tijdelijk karakter.
1.56 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.57 vindplaats:
een op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangeduide locatie met een vastgestelde archeologische waarde.
1.58 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.59 voorste bouwgrens:
de naar de weg gekeerde bouwgrens of, indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde bouwgrens, de bouwgrens die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.60 voorste bouwperceelgrens:
de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens of, indien het een bouwperceel betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grens, de bouwperceelgrens die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
1.61 wijziging:
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.62 wonen:
de permanente huisvesting van een of meerdere personen in een woning of bijzondere woonvorm, om daar zelfstandig of met meerdere personen gezamenlijk een huishouden te voeren.
1.63 woning:
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.
1.64 zijdelingse perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die de voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de loodrechte afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat perceel voorkomend bouwwerk.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil loodrecht tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Woongebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. aan huis verbonden beroepen;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'groen' uitsluitend groenvoorzieningen met ondergeschikte voorzieningen zoals genoemd onder sub f, g, h, i, en j;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' uitsluitend paden, (tijdelijke) wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, met ondergeschikte voorzieningen zoals genoemd onder sub g, h, i, en j;
- f. paden, (tijdelijke) wegen en parkeervoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. (ondergrondse) nutsvoorzieningen;
- i. het opwekken van energie ten behoeve van eigen gebruik;
- j. water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde -Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Ondergronds bouwen
Binnen de gronden waar op grond van de regels gebouwen mogen worden gebouwd, mogen gebouwen tevens ondergronds worden gebouwd met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse gebouwen maximaal 4 meter bedraagt.
6.2 Bestaande maximale afwijkingen
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo en/of Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
6.3 Bestaande minimale afwijkingen
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo en/of Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
6.4 Afwijkingen bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo en/of Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- b. een gebruik van gronden en bouwwerken voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegsport;
- c. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
- d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
7.2 Parkeren
- a. Bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen Gennep 2015', zoals vastgesteld op 14 september 2015, of de rechtsopvolger daarvan.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, mits voldaan wordt aan de voorwaarden voor ontheffing zoals genoemd in de 'Nota Parkeernormen Gennep 2015' of de rechtsopvolger daarvan.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 30 m² bedraagt,
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- g. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van communicatievoorzieningen, worden vergroot tot niet meer dan 35 m.
8.2 Voorwaarden
Afwijken als bedoeld in artikel 8.1 is slechts mogelijk, mits:
- a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
8.3 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Hoenderweg, Ottersum'.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 14 september 2020 is het bestemmingsplan 'Goorseweg, Ottersum' vastgesteld ten behoeve van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Hoenderpark. In dit bestemmingsplan is de ontwikkeling van fase 1 tot en met 3 van de ontwikkeling van Hoenderpark rechtstreeks mogelijk gemaakt, bestaande uit maximaal 41 woningen en een woonzorggebouw met maximaal 20 zorgappartementen. Voor de ontwikkeling van fase 4 en 5 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, op basis waarvan maximaal 30 woningen zijn toegestaan.
Gelet op de huidige woningmarkt, de voortvarende verkoop van de woningen in fase 1 tot en met 3 en het feit dat de vraag naar woningen momenteel groter is dan het aanbod, is na overeenstemming tussen de gemeente Gennep en Ruimte voor Ruimte Limburg CV besloten om de wijzigingsprocedure voor fase 4 en 5 in gang te zetten. Dit om op deze wijze invulling te kunnen geven aan de concrete en actuele woningbehoefte.
Afbeelding 1. Ligging van het plangebied rood omlijnd weergegeven op een topografische kaart.
1.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Goorseweg, Ottersum', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Gennep op 14 september 2020.
Goorseweg, Ottersum
In het bestemmingsplan 'Goorseweg, Ottersum' is voor het volledige plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke Openheid' opgenomen, zoals weergegeven op de navolgende afbeelding.
Afbeelding 2. Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Goorseweg, Ottersum', met het plangebied rood omlijnd en opgelicht weergegeven. (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke Openheid' is de beoogde woningbouw niet is toegestaan. Wel is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' opgenomen, op basis waarvan de bestemming voor het volledige plangebied kan worden gewijzigd naar 'Woongebied'. In de regels is hiertoe het volgende opgenomen:
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschappelijke openheid' wijzigen in de bestemming 'Woongebied' met dien verstande dat:
het initiatief in overeenstemming is met het stedenbouwkundig beeld waarbij:
- a. de stedenbouwkundig opzet en beeldkwaliteit in hoofdlijnen aansluit bij de ontwikkeling van de gronden met de bestemming 'Woongebied';
- b. voor wat betreft de bouw-, gebruiksregels en algemene randvoorwaarden wordt aangesloten bij de regeling van de bestemming 'Woongebied' zoals opgenomen in artikel 5, met dien verstande dat het maximum toegestaan aantal wooneenheden past binnen het alsdan geldende woningbouwprogramma en voorziet in de woningbehoefte;
- c. voorzien wordt in niet meer dan 30 woningen;
- d. bij de aanvraag is aangetoond dat het initiatief voldoet aan een goede fysieke leefomgeving;
- e. rekening wordt gehouden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden.
In de voorliggende toelichting is aangetoond dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. De stedenbouwkundige opzet en beeldkwaliteit sluiten in hoofdlijnen aan op de gronden met de bestemming 'Woongebied' en voor wat betreft de bouw-, gebruiksregels en algemene randvoorwaarden is aangesloten bij de regeling van de bestemming 'Woongebied' zoals opgenomen in artikel 5 van het bestemmingsplan 'Goorseweg, Ottersum'.
Verder zijn maximaal 30 woningen toegestaan en past dit aantal binnen het geldende woningbouwprogramma en wordt ook voorzien in de woningbehoefte, zoals onder meer blijkt uit de ladderonderbouwing, zoals beschreven in paragraaf 3.2.3. Tot slot is in hoofdstuk 4 aangetoond dat het initiatief voldoet aan een goede fysieke leefomgeving en wordt rekening gehouden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden en natuurwaarden.
Verder geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en voor een zeer klein deel de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologische vindplaats'. In het kader hiervan vindt nader archeologisch onderzoek plaats. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 4.8.1.
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige situatie en de toekomstige situatie voor het plangebied. Hoofdstuk 3 behandelt het vigerend beleid op zowel rijks-, provinciaal-, regionaal- als gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de relevante omgevingsaspecten. De juridische planbeschrijving van dit wijzigingsplan is opgenomen in hoofdstuk 5. De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt toegelicht in hoofdstuk 6. De toelichting sluit af met hoofdstuk 7 waarin de economische uitvoerbaarheid staat omschreven.
Voorliggende toelichting vergezelt een set regels en een verbeelding die samen het juridische kader vormen. De toelichting, met bijbehorende bijlagen, dient ter onderbouwing / motivering van de toekomstige situatie c.q. het beoogde plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Gebiedsprofiel
Ottersum is één van de kernen binnen de gemeente Gennep. Gelegen langs de Niers, die verder naar het westen nabij Milsbeek uitkomt in de Maas, maakt Ottersum onderdeel uit van een grootschalig en open landbouwgebied.
Het plangebied bevat een agrarisch gebied direct tegen de noordelijke rand van Ottersum aan. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de in ontwikkeling zijnde fase 1 tot en met 3 van het plan Hoenderpark. Ten noordoosten van het plangebied, aan de Goorseweg, ligt een sportpark met tennisvelden, een korfbalveld en een kantine. Aan de noorzijde is sprake van agrarische gronden. De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Hoenderweg met daarachter eveneens agrarische gronden. De zuidelijke grens wordt gevormd door de bebouwde kom van Ottersum.
Het plangebied is toegankelijk vanuit fase 1 tot en met 3 van de ontwikkeling van Hoenderpark en vanuit de Hoenderweg aan de westzijde.
Afbeelding 3. Luchtfoto met begrenzing plangebied.
Afbeelding 4. Kadastrale ondergrond met plangrens.
2.2 Fasering
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van een deel van de woningbouwlocatie Hoenderpark in Ottersum. Hierbij is gekozen voor een gefaseerde aanleg, waarbij voor fase 1 tot en met 3 reeds op 14 september 2020 een bestemmingsplan is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om fase 4 en 5 mogelijk te maken. Gelet op de voortvarende uitgifte van fase 1 tot en met 3 en het feit dat de vraag naar woningen groter is gebleken dan het aanbod, is besloten om te starten met het doorlopen van de benodigde juridisch-planologische procedures voor de ontwikkeling van fase 4 en 5.
Afbeelding 5. Luchtfoto met kadastrale grenzen, met weergave van het onderscheid tussen fase 1 tot en met 3 (blauw omlijnd) en fase 4 en 5 (blauw omlijnd).
2.3 Projectbeschrijving
De ontwikkeling van fase 1, 2 en 3 voorziet in de realisatie van 41 woningen en een woonzorggebouw met 20 zorgappartementen. Binnen de ontwikkeling van fase 4 en 5, waarvoor het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld, worden maximaal 30 woningen mogelijk gemaakt.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de provincie Limburg per brief van 2 januari 2019 de beleidsmatige mogelijkheden ten aanzien van Ruimte voor Ruimte binnen de kaders van det Pact van Brakkenstein heeft uitgebreid, mede in verband met de aantrekkende woningmarkt. Hierbij is het aantal te realiseren RvR-woningen opgehoogd naar 900 en is tevens een meer op de huidige markt toegespitste differentiatie in actuele woonvormen voor starters, ouderen, huurder en zorgvragers toegestaan. Bij het voorliggende wijzigingsplan is invulling gegeven aan deze verruimde mogelijkheden door naast enkele reguliere ruimte voor ruimte-kavels ook andere typen woningen mogelijk te maken op kleinere kavels. De te realiseren woningen maken onderdeel uit van de bovengenoemde 900 woningen.
Voor het plan zijn de volgende uitgangspunten opgesteld:
- Aantrekkelijke locatie in relatie tot de ligging van Nijmegen en het Land van Cuijk.
- Er zijn een basisschool en kinderdagverblijf in de buurt.
- Veel groen opnemen in het plan om ook te kunnen voldoen aan de wensen van klimaatadaptatie (verkoeling en het bergen van hemelwater binnen het plangebied middels bijv. een wadi).
- Huisvesting van een specifieke doelgroep: namelijk dementerenden en/of ouderen met een zorgstatus (hetgeen is opgenomen in het deelgebied voor fase 1 tot en met 3).
- Het opnemen van een aantal ruimere kavels waar het mogelijk is om bijgebouwen te kunnen realiseren voor het uitoefenen van werk of hobby's.
- De oriëntatie van de daken van de woningen zoveel als mogelijk oriënteren op het zuiden om maximaal gebruik te maken van zonne-energie.
- In het openbare gebied ontmoetingsplekken creëren om de sociale cohesie binnen de wijk te vergroten.
- Het stedenbouwkundige plan zodanig faseren dat er afrondende fases komen en zodat er een organische wijkontwikkeling ontstaat (geen verdwaalde woningen in een groot open landschap).
- Het borgen van voldoende parkeercapaciteit, bij voorkeur zoveel mogelijk op eigen terrein.
Fase 1 tot en met 3 is reeds in ontwikkeling. Na vaststelling van dit wijzigingsplan voor fase 4 en 5 kan gestart worden met de realisatie van fase 4 en 5.
Het woningbouwprogramma voorziet in de realisatie van een verscheidenheid aan woningtypen, gericht op diverse marktgroepen. Binnen het plangebied worden zoals reeds aangegeven maximaal 30 woningen gerealiseerd. Centraal in het plangebied voor fase 4 en 5 is een groenzone opgenomen. Ook aan de noordzijde is een groenzone opgenomen. Bij de ontwikkeling wordt de nodige aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing en het gebruiken van de benodigde waterberging als landschapselementen.
Afbeelding 6. Impressie stedenbouwkundig ontwerp fase 4 en 5 (links) en fase 1 tot en met 3 (rechts).
2.4 Beeldkwaliteitplan
Onderstaand wordt de essentie van de beoogde beeldkwaliteit beschreven. Het volledige beeldkwaliteitplan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.
Beoogde sfeer
Het uitbreidingsplan Hoenderpark wordt een dorpse, onderscheidende woonwijk, die qua maat en schaal past bij de bestaande bebouwing in het dorp Ottersum. Een ruim opgezette woonwijk waarbij landschap, klimaatadaptatie en duurzaamheid voorop staan.
Een gebied met als geheel een eigen identiteit, een nieuwe logische toevoeging aan het dorp. Fase 4 en 5 sluiten aan bij deze eerdere beoogde sfeer, zoals ook reeds uitgewerkt in de fase 1 tot en met 3.
De aanhechting van de woonwijk aan zijn omgeving is van groot belang. Logische en herkenbare aansluitingen op bestaande infrastructuur en het reageren van de bebouwing in aansluiting op het open, omringende landschap, zijn hierbij van groot belang. Nabijheid en beleefbaarheid van het landschap vormen de basis voor de opzet van de nieuwe wijk, middels
vensters en doorsteken naar de landelijke omgeving.
De verkaveling en de openbare ruimte zijn ontspannen en ruim van opzet. Kleinschalige en afwisselende woonstraten zijn speels opgezet middels eindzichten en hoekverdraaiingen. Ze haken aan op centrale en afwisselende ‘ontmoetingsplekken’ in de openbare ruimte. Deze plekken zijn ruim opgezet en groen van karakter en staan weer in direct contact met de landelijke omgeving.
Afbeelding 7. Beoogde sfeer (Bron: Beeldkwaliteitplan).
Afwisseling en diversiteit komen ook terug in de bebouwing, wat ook geldt voor de fases 4 en 5. Een grote diversiteit aan bebouwing passend in het dorpse beeld en karakter. Een speelse verkaveling, opgezet door een grote variatie in positie en richting van het bouwblok op de kavel, zorgen voor een informele setting van het plan.
Sterke ruimtelijke dragers zorgen voor een waardevolle eigen identiteit. Het informele karakter zorgt voor rust en ruimte, zowel in de openbare ruimte als op de kavels. Het geheel vormt een samenhangende wijk in alle fases aan de noordrand van Ottersum.
Stedenbouwkundig ontwerp ‘Ontspannen wonen in een dorpse, groene setting’
De centrale insteek is een dorpse, afwisselende woonwijk waarbij het landschap en een beleefbare openbare ruimte nabij zijn. Dit komt terug in de twee centrale groene gebieden waar aan gewoond wordt. Deze staan weer in contact met een landschappelijke zone aan de noordrand, in overgang naar het agrarische buitengebied. Aan deze groene dragers wordt beleving en een duurzaam watersysteem gekoppeld, waarin water tijdelijk geborgen kan worden om vervolgens te infiltreren in de bodem.
De verkeersafwikkeling vindt plaats via de wegenstructuur, opgespannen tussen de Goorseweg en de Hoenderweg, met daaraan gesitueerd duidelijk vormgegeven entrees. Een lus met extra aansluiting op de Hoenderweg maakt het mogelijk het gebied volledig te ontsluiten. Een derde aansluiting vindt plaats via de Bonkelaar.
Nadrukkelijk is gezocht naar een reactie op het omringende landschap en het doorbreken van de rechtlijnigheid van het plangebied en omgeving en van Goorseweg en Hoenderweg. In de overgang naar het bestaande dorp is tegen de achterzijden van de percelen een rij woningen geplaatst en aan de randen van het plangebied zijn de woningen juist met de voorzijde gericht naar het landschap. Dit in tegenstelling tot de bestaande dorpsrand, die volledig naar binnen
gekeerd is. In aansluiting op de Goorseweg en de Hoenderweg is voor de woningen een royale groene strook ingericht, waarin beplanting en bomen een zachte rand vormen, in overgang naar het landschap.
Het uitbreidingsplan is opgedeeld in diverse fases, waarbij de twee groene centrale ruimtes en de bijbehorende omringende bebouwing de scheidslijn vormen samen met de aanhaking op de zone ter hoogte van het sportpark en de grens in overgang naar het open landschap aan de noordrand. In overgang naar het sportpark TOVIOS zijn diepe en ruime kavels voorzien. Op de achterzijde van deze percelen is ruimte voor een stevige groene overgang naar het groene kader om het sportpark.
Centraal in dit deel is een besloten groene landschappelijke parkruimte gecreëerd die aanhaakt op de omgeving en wordt omsloten door bebouwing met uitzicht op het park. Centraal in het landschapspark is, als vrij gelegen element, een woon-zorgcomplex gepositioneerd. Het park loopt door naar de noordelijk overgang die grenst aan het open agrarische landschap waar de fases 4 en 5 aan grenzen. Hier wordt een robuuste groene en toegankelijke rand gecreëerd, waarin waterberging vanuit de wijk plaatsvindt. Dit gebied vormt de overgang tussen nieuwe dorpsrand en het omringende landschap. Vanuit de straten en woningen zijn mooie doorzichten richting het landschap aanwezig.
Ten westen van de fasegrens komt een tweede groenplein waaraan gewoond wordt. Nadrukkelijk is er naar gezocht om een extra hoogwaardig woonmilieu met een eigen identiteit toe te voegen aan het plan. De beleving op en aan het groenplein is duidelijk onderscheidend ten opzichte van het landschapspark, vanwege het enigszins besloten karakter aan het plein.
Het gehele plan staat ten dienste van het prettig wonen in een dorpse, groene setting, waarbij duurzaamheid, biodiversiteit en de klimaatopgave hand in hand samen gaan in een beleefbare openbare ruimte.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden het relevante beleidskader op Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau benoemd en samengevat. Vervolgens wordt getoetst of de beoogde ontwikkeling past binnen de gestelde beleidskaders.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Vanaf 1 juli 2022 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die de rijksoverheid vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft opgesteld.
In de NOVI wordt een toekomstbeeld geschetst van een Nederland:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. In totaal zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden hiervan zijn het:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
- Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
- Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
- Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
- Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit)
- Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
- Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
- Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan betreft een lokale woningbouwontwikkeling, waarbij geen belangen zoals opgenomen in de NOVI in het geding zijn. Verder wordt aangesloten bij de actuele woningbouwbehoefte en is sprake van de ontwikkeling van duurzame woningen, met voldoende ruimte voor openbaar groen en waterberging. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling uitgevoerd wordt in de geest van de Nationale Omgevingsvisie.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Met uitzondering van enkele onderdelen is het Barro eind december 2011 in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Op 1 oktober 2012 is de eerste wijziging van het Barro in werking getreden.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen:
- 1. Rijksvaarwegen.
- 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
- 3. Kustfundament.
- 4. Grote rivieren.
- 5. Waddenzee en waddengebied.
- 6. Defensie.
- 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
- 8. Elektriciteitsvoorziening.
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
- 10. Natuurnetwerk Nederland.
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
- 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Relevantie voor het plan
De regels uit het Barro zijn niet van toepassing op dit wijzigingsplan. Doorwerking vanuit het Barro vindt plaats naar provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd, met als doel een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Daarnaast ondersteunt het gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het tweede lid van artikel 3.1.6 luidt volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 30 woningen. In de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Goorseweg, Ottersum' is in de wijzigingsvoorwaarden opgenomen dat aangetoond dient te worden het aantal wooneenheden past binnen het alsdan geldende woningbouwprogramma en voorziet in de woningbehoefte.
De projectlocatie betreft een agrarisch perceel tegen de kern Ottersum, in aansluiting op fase 1 tot en met 3 van het woningbouwplan Hoenderpark. Hiermee is in principe sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt dat een zogenaamde laddertoets dient te worden uitgevoerd voor woningbouwprojecten met een omvang van 12 woningen of meer. Voorliggend plan voorziet in een ontwikkeling in het kader van Ruimte voor Ruimte Limburg en wordt in de zin van de ladder niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Desondanks is voor de volledigheid de toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking volledig uitgevoerd. Onderstaand wordt hier nader op ingegaan.
Laddertoets
Door Companen is een laddertoets uitgevoerd, feitelijk een actualisatie van de laddertoets voor fase 1 tot en met 3. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies van dit onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige laddertoets die als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Relevante beleidskaders
- a. Conform het Besluit ruimtelijke ordening geeft de provincie Limburg in de Wijziging Provinciale Omgevingsverordening 2014 aan dat Ruimte voor Ruimte bouwplannen van meer dan 11 woningen (hoewel zij in de Memorie van Toelichting op het Bro niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling) toch onderworpen zijn aan een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
- b. De provincie benadrukt dat – ook al is de sloop van stallen reeds geruime tijd achter de rug – er niettemin een maatschappelijke opgave bestaat voor woningbouw. Hoewel de stallen gesloopt zijn, zijn de verplichtingen die de gemeenten zijn aangegaan naar de provincie (om compenserende woningbouw te mogen realiseren voor de inzet van provinciaal geld voor de sanering van stallen en ammoniak begin 2000), nog niet volledig ingevuld.
- c. De provincie ziet mogelijkheden om Ruimte voor Ruimte kavels in te zetten ten behoeve van een grotere differentiatie aan vragen op de woningmarkt (starters, senioren, zorg), al gaat zij vooralsnog vooral uit van grotere bouwkavels. Differentiatie is evenwel ook in Ottersum aan de orde, zo komt er een belangrijk aandeel levensloopbestendige woningen, alsook enige tweekappers en rijwoningen.
- d. De 8 gemeenten in de Regio Noord-Limburg zetten in hun Regionale Woonvisie 2020-2024 expliciet in op die differentiatie, ook voor de Ruimte voor Ruimte kavels. Voorts hebben zij doorstromingsbeleid hoog in het vaandel, maar willen zij ook tegemoet komen aan de directe vraag. Het voorliggende plan maakt zo’n differentiatie mogelijk.
- e. Tijdens het Bestuurlijk Overleg Wonen d.d. 26 september 2019 is met de woningbouwontwikkeling en de genoemde aantallen woningen ingestemd door de acht regio-gemeenten en de provincie Limburg. Op 22 september 2021 hebben de regio-gemeenten hun instemming bevestigd.
- f. De ontwerp Provinciale Omgevingsvisie (2020) bevat geen verandering van de het provinciale beleid ten aanzien van ruimte-voor-ruimte kavels.
- g. De gemeente Gennep is doende haar Woonvisie 2017-2021 te herzien, maar die zal naar verwachting pas in 2022 gereed zijn. De vigerende Woonvisie ondersteunt in het verlengde van de fasen 1 t/m 3 ook de fasen 4 en 5.
Woningmarktgebied
- h. De gemeente Gennep is in belangrijke mate een eigenstandig woningmarktgebied, zij het met enige uitwisseling met Mook en Middelaar, Bergen, Nijmegen, Boxmeer en Berg en Dal.
- i. In de kern Ottersum is een sterke mate van kernbinding aanwezig.
Kwantitatieve woningbehoefte
- j. In de komende 10 jaar (tussen 2021 en 2031) zal om te voorzien in de plaatsgebonden woningbehoefte de woningvoorraad van Ottersum nog uitgebreid moeten worden met afgerond zo’n 95 woningen. Daarin is het huidige woningtekort inbegrepen.
- k. Deze vraag lijkt ingevuld te kunnen worden door de – reeds in uitvoering zijnde realisatie van de fasen 1 t/m 3 van het plan Goorseweg (41 woningen en een woonzorgcomplex met 20 wooneenheden) plus de beoogde invulling van de fasen 4 en 5 met 30 woningen.
- l. Uit de (vlotte) verkoop van de woningen in de fasen 1 t/m 3 blijkt dat het grootste deel (ruim 75%) is gekocht door inwoners van de gemeente Gennep, waarvan zo’n 37% door inwoners van Ottersum.
- m. Omdat verwacht mag worden dat de afzet van de fasen 4 en 5 eenzelfde tendens zal vertonen, kan de conclusie worden getrokken dat het plan Goorseweg een ruimer marktgebied bestrijkt dan Ottersum alleen en dat er na de realisatie van het totale plan (fasen 1 t/m 5) nog kwantitatieve marktruimte over is om te voorzien in de woningbehoefte van Ottersum.
Kwalitatieve woningbehoefte
Sinds de rapportage uit 2020 over de laddertoets voor het eerste deel van het plangebied Goorseweg is er geen relevant nieuw onderzoek beschikbaar gekomen. Daarom gelden nog steeds de toen verwoorde conclusies. Dat betekent dat de realisering van de beoogde 30 grondgebonden woningen past binnen de geconstateerde kwalitatieve behoefte. Dat is voor Ottersum des te meer het geval omdat in de fasen 1 t/m 3 reeds wordt voorzien in de behoefte aan zorgappartementen en een deel van de beoogde toevoeging in fasen 4 en 5 uit levensloopgeschikte woningen bestaat.
Inventarisatie plannen
- n. Teneinde de komende 10 jaar aan de woningbehoefte van de gemeente Ottersum te voldoen zullen nog harde plannen voor ruim 30 woningen aan de planvoorraad moeten worden toegevoegd. Dit aantal komt in hoofdlijn overeen met de beoogde toevoeging aan het eerste deel van het plan Goorseweg.
- o. De in het kader van Ruimte voor Ruimte voorziene woningen in Ottersum kunnen niet elders op een inbreidingslocatie worden gerealiseerd. Ottersum beschikt niet over een dergelijke
inbreidingslocatie. Eventuele mogelijkheden in andere kleine(re) kernen komen vanwege de sterke kernbinding in Ottersum niet aan de orde. De potentiële inbreidingslocaties in de stad Gennep zijn zacht en voldoen voorts niet aan het gevraagde en geboden woonmilieu in Ottersum.
Slotsom
- In de ladderonderbouwing van fasen 1 t/m 3 van het plan Goorseweg is aangetoond dat de beoogde woningbouw voorziet in de woningbehoefte van Ottersum.
- Voor de toevoeging van de 30 woningen in de fasen 4 en 5 geldt dit evenzeer, zowel kwantitatief als kwalitatief.
- Gelet op de ervaringen met de verkoop in de fasen 1 t/m 3 kan worden geconcludeerd dat na realisering van het totale plan Goorseweg (fasen 1 t/m 5) er kwantitatieve
marktruimte resteert voor woningen ten behoeve van inwoners van Ottersum, die nog niet met plannen is ingevuld. - De toevoeging van de 30 woningen kan voorzien in de ontwikkeling van de kwalitatieve
woningbehoefte en daarmee voldoen aan de vraag van een diversiteit aan woningzoekenden, die een woonmilieu verkiezen, zoals in Ottersum kan worden geboden. - Er zijn geen alternatieve inbreidingslocaties beschikbaar om in de verwachte behoefte te voorzien.
- Daarmee doorstaat het plan de laddertoets.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan voorziet in de directe mogelijkheid om 30 woningen te realiseren. Zoals uit de door Companen uitgevoerde laddertoets blijkt, geeft het plan invulling aan een concrete behoefte en doorstaat het plan de laddertoets.
3.2.4 Beleidsregels grote rivieren
Op 14 juli 2006 zijn de Beleidsregels grote rivieren in werking getreden. De beleidsregels zijn onder de titel 'Grote rivieren' doorvertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
In de Beleidsregels grote rivieren wordt voor de gebieden rond de grote rivieren aangegeven welke activiteiten toegestaan zijn. Deze regels gelden in het gebied van oppervlaktewateren die in het beheer zijn van het Rijk. De regels gelden in de bedijkte gebieden en in de gebieden die begrensd worden door hoogwaterkerende gronden. Bij deze beleidsregels horen kaarten waarop staat aangegeven waar het zogenaamde stroomvoerend regime of het bergend regime geldt.
Wanneer ingrepen plaatsvinden in het stroomvoerend- of bergend regime dient aangetoond te worden dat er geen negatieve effecten voor de rivier plaatsvinden. Zo mogen ingrepen bijvoorbeeld niet leiden tot extra opstuwing in de rivier. Daarnaast mag een ontwikkeling in principe niet ten koste gaan van het bergend vermogen. Dat wil zeggen, als vanwege een ingreep het water uit de rivier daar niet meer kan komen ten tijde van hoogwater, dan zal ervoor gezorgd moeten worden dat dezelfde hoeveelheid water wel ergens anders geborgen kan worden, in een soortgelijke situatie.
Zoals is af te leiden uit de navolgende uitsnede van de kaart behorende bij de Beleidsregels grote rivieren, ligt het plangebied buiten rivierbed van de Maas en gelden er vanuit de beleidsregels geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
Afbeelding 8. Uitsnede kaart Beleidsregels grote rivieren, met het plangebied blauw omlijnd weergegeven.
Relevantie voor het plan
Het plangebied ligt buiten de juridische begrenzing van het rivierbed van de Maas. De Beleidslijn grote rivieren is voor het plangebied kortom niet van toepassing.
3.2.5 MIRT-verkenning Lob van Gennep
Het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) Lob van Gennep richt zich op investeringen van de Rijksoverheid in nationale en regionale projecten. In de MIRT werkwijze worden nationale water en ruimtelijk-economische opgaven gecombineerd met gebiedsgerichte en regionale ambities en opgaven. Pijlers onder het MIRT zijn dan ook: een brede blik, maatwerk en samenwerken met partners.
In het kader van het MIRT is een verkenning gemaakt voor de Lob van Gennep. De Lob van Gennep is een uitgestrekt gebied tussen Mook en Gennep in de overgang van de Limburgse Maasvallei naar de Brabantse en Gelderse Bedijkte Maas. Het is een gebied met grote en vele landschappelijke kwaliteiten. De stuwwal, het unieke Niersdal, de Maaskemp, de Mookerplas en het Genneperhuis zijn enkele van de pareltjes. In de historie van het gebied is een bijzondere situatie gegroeid: het gebied is volwaardig onderdeel van het rivierbed en tegelijkertijd is sprake van dijken die het gebied beschermen tegen hoogwater in de Maas.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het projectgebied van de MIRT-verkenning Lob van Gennep. In deze MIRT-verkenning staan drie doelen centraal:
- a. verbeteren hoogwaterbescherming stroomafwaarts;
- b. verbeteren hoogwaterbescherming in de Lob van Gennep zelf;
- c. bijdragen aan verbeteren ruimtelijke kwaliteit van de Lob van Gennep zelf.
De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft bekend gemaakt dat de variant ‘Reguliere Dijken’ in de ontwerp-voorkeursbeslissing is opgenomen voor de Lob van Gennep. Bij dit alternatief worden de dijken verhoogd en versterkt volgens de wettelijke waterveiligheidsnorm.
Tegelijkertijd worden maatregelen genomen om het gebied nog aantrekkelijker en mooier te maken en de gebruikswaarde te vergroten. De ontwerp-voorkeursbeslissing heeft van 11 juni tot en met 22 juli 2021 ter inzage gelegen, binnen welke termijn eenieder een zienswijze kon indienen. De minister neemt begin 2022 de voorkeursbeslissing. Dat betekent ook de overgang van de verkenningsfase naar de planuitwerkingsfase.
Afbeelding 9. Uitsnede plankaart ontwerp-voorkeursbeslissing, deelgebied Niersdal - Ottersum.
Relevantie voor het plan
Het plan draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de Lob van Gennep, maar ligt niet in het rivierbed van de Maas (zie paragraaf 3.2.4). Gesteld wordt dat er vanuit de MIRT-verkenning geen bezwaren zijn op de ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Limburg
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden. Op grond van de kaart 'Limburgse principes' is het plangebied aangeduid grotendeels aangeduid als 'buitengebied' en voor een klein deel als 'groenblauwe mantel'.
Afbeelding 11. Uitsnede kaart 'Limburgse principes', met het plangebied rood omlijnd weergegeven.
Binnen het buitengebied is, rekening houdend met de droogtegevoeligheid en de kwaliteit van de grondwatervoorraden, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk, rekening houdend met de ruimteclaims vanuit de verschillende transitieopgaves.
De focus voor gronden binnen de groenblauwe mantel ligt op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan heeft betrekking op de afrondende fasen 4 en 5 van van een gefaseerde uitbreiding van de kern Ottersum, waarbij invulling wordt gegeven aan een concrete woningbouwbehoefte.
Met deze ontwikkeling zal een stukje landbouwareaal verdwijnen ten gunste van woningbouw. Door het verdwijnen van de landbouwgrond zal een deel van de milieubelasting vanuit de landbouw komen te verdwijnen.
Er is sprake van een kwalitatief hoogwaardige uitbreiding van de kern Ottersum, waarbij door de ruime groenvoorzieningen en ruimte binnen deze groenvoorzieningen voor hemelwaterinfiltratie, uitdrukkelijk rekening gehouden met klimaatadaptiviteit.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Bij het voormalige POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg 2014. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het buitengebied in de regio Noord-Limburg. In de Omgevingsverordening Limburg is onder meer een bepaling opgenomen voor de ladder voor duurzame verstedelijking. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2.3 (verantwoording ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid).
In artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg is ten aanzien van wonen in de regio Noord-Limburg het volgende opgenomen:
(Lid 1) Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
(Lid 4) Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het eerste lid, kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking hiervan.
(Lid 5) De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bovenstaande.
(Lid 6) De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen en als het vierde lid van toepassing is, van het versterken van de kwalitatieve woningvoorraad.
In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling die passend wordt geacht binnen het regionaal en gemeentelijk beleid. Voor fase 1 tot en met 3 is het plan bij het regionaal bestuurlijk overleg Wonen van 26 september 2019 geaccordeerd. De ontwikkeling van fase 4 en 5 is in september 2021 afgestemd binnen de regio en eveneens geaccordeerd. Voor meer informatie wordt verwezen naar de paragrafen 3.4 en 3.5.
Een beperkt deel van het plangebied maakt onderdeel uit van de bronsgroene landschapszone. De kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. In de omgevingsverordening staat opgenomen dat "De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de bronsgroene landschapszone, bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd."
De aanwezige kernkwaliteiten in de bronsgroene landschapszone zijn:
- velden;
- stads- en dorpskern;
- beekdal;
- randen en breuken.
Relevantie voor het plan
De verantwoording van de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.2.3. Een verdere toelichting over de omgang met de kernkwaliteiten (binnen de bronsgroene landschapszone) is opgenomen in paragraaf 4.10. Vanuit de omgevingsverordening zijn er geen bezwaren tegen het voorliggende plan. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Strategische regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar
De gemeenten Bergen, Gennep, Mook en Middelaar hebben samen een Strategische Regiovisie ontwikkeld om te bepalen waarin de gemeenten de komende tijd gaan investeren. Met deze regiovisie willen deze gemeenten de regio beter tot haar recht laten komen en een bestendig perspectief voor het geheel garanderen. Hierin zijn wensen en ambities geformuleerd in zeven programma's en met twee sleutelprojecten is aangegeven welke ontwikkelingen met voorrang ter hand genomen worden. Hiermee is een kwaliteitsslag te bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen.
Daarbij is gekozen voor een ontwikkelingsmodel met een onderscheidend profiel dat complementair is aan de stedelijke regio's in de nabije omgeving: in het noorden Arnhem/Nijmegen en in het zuiden Venlo. Van de groei van beide stedelijke regio's kan worden geprofiteerd, maar dan wel op de eigen manier, namelijk kleinschalig en duurzaam. De inzet is om in de regio een 'center of excellence' neer te zetten, met als steekwoorden: puur, authentiek, gastvrij en met respect voor de natuur en het landschap.
De regio heeft een aantal kwaliteiten die versterkt kunnen worden. Hierin wordt een viertal dragende functies onderscheiden waarop de hoofdprogramma's worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken, te weten: wonen, zorg, recreatie en toerisme en landbouw.
De focus met betrekking tot 'wonen' ligt op 'excellent wonen'. Binnen de wooneconomie is nog plaats voor een excellent, onderscheidend woonmilieu voor verschillende wooncategorieën. Het betreft een milieu dat de stedelijke centra Arnhem/Nijmegen en Venlo niet kunnen bieden. Het woonmilieu zal de karakteristieken van de regio benutten en versterken. De kleinschaligheid en het respect voor het landschap maken dit woonmilieu tot een aantrekkelijk en exclusief geheel. Voor alles moet dit woonmilieu duurzaam en zelfvoorzienend in de energiebehoefte zijn en bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 30 woningen, deels vrijstaand, deels twee-onder-één-kap en deels bestaande uit rijwoningen. Een deel van de woningen zal hierbij als levensloopbestendig worden uitgevoerd. Door de variatie aan woningen en de veschillende kavelgroottes wordt een woningaanbod gecreëerd voor verschillende delen van de woningmarkt. Voorafgaand aan de ontwikkeling van het plan is een actuele ladderonderbouwing opgesteld. Hieruit is naar voren gekomen dat het plan aansluit bij de actuele vraag vanuit de markt. De verantwoording van de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 3.2.3.
Relevantie voor het plangebied
Vanuit de strategische regiovisie zijn geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
3.4.2 Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020-2024
Op 14 september 2020 heeft de gemeenteraad van Gennep de 'Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020-2024' vastgesteld als opvolger van de 'Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg' uit 2016. De woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de periode tot en met 2024 en is door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid opgesteld.
De volgende relevante kernpunten voor de komende jaren zijn geformuleerd:
- Het aantal huishoudens (en daarmee de woningbehoefte) in Noord-Limburg zal tot het jaar 2035 nog groeien waarna een kentering optreedt. Dat “kantelpunt” ligt verschillend per gemeente. Het aantal huishoudens in Gennep zal in ieder geval nog tot 2032 blijven groeien.
- De regio blijft de provinciale Progneff-prognoses voor de kwantitatieve bevolkings- en woningbehoefteontwikkeling als basis hanteren, maar geeft aan dat er allerlei onzekerheden aan prognoses verbonden zijn (o.a. wat betreft de migratie), waardoor men meer nadruk wil leggen op de kwalitatieve woningbehoefte en de differentiatie van doelgroepen.
- Expliciet stelt de regio dat “dit geen vrijbrief (is) om ongebreideld woningbouwplannen toe te voegen. In de regio zijn uitgangspunten geformuleerd waaraan alle bouwplannen moeten voldoen die binnen de kwalitatieve richtlijn vallen. Ook Ruimte voor Ruimte plannen worden hieraan getoetst”. (…) “Als regio achten we het onverstandig om de toekomstige
rekening, door de bouw van nog meer van hetzelfde, op deze wijze neer te leggen bij huidige woningeigenaren. Daaruit volgt dat we als regiogemeenten terughoudend staan ten opzichte van bijvoorbeeld traditionele Ruimte voor Ruimte woningen, omdat deze woningen over het algemeen niet meer aansluiten op de woonbehoefte van morgen. Voor Ruimte voor Ruimte geldt dat de provincie een verbreding heeft gemaakt in de regeling: er wordt ook ruimte geboden voor andere woonvormen die beter aansluiten bij de behoefte. Ook is er een mogelijkheid om andere verdienmodellen te verkennen. De regio onderschrijft deze verbreding. Zo ontstaan er mogelijkheden om Ruimte voor Ruimte in te zetten voor de kwalitatieve woonopgaven van de regio. Vragen vanuit de provincie om in het kader van Ruimte voor Ruimte woningbouw mogelijk te maken, zullen in de regio kwalitatief beoordeeld worden op eenzelfde wijze waarop ook andere woningbouwplannen beoordeeld worden. Uitgangspunt is immers dat de woningen die toegevoegd worden ook moeten voorzien in een woonbehoefte, nu en in de toekomst.” - “Door in te zetten op de juiste kwaliteit woningen bewerkstelligen we de langste keten op het gebied van doorstroming op de woningmarkt. Dat wil niet zeggen dat we onze ogen sluiten voor de vraag van vandaag. Bepaalde doelgroepen die nu niet bediend worden, willen we wel faciliteren.”
- Bij plannen van meer dan 10 woningen stemmen de gemeenten regionaal af. Tijdens het
Bestuurlijk Overleg Wonen d.d. 26 september 2019 is met de woningbouwontwikkeling en de genoemde aantallen woningen ingestemd door de acht regio-gemeenten en de provincie Limburg.
Relevantie voor het plangebied
De beoogde ontwikkeling past binnen de beleidskaders van de Regionale woonvisie Noord-Limburg 2020-2024.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Omgevingsvisie Gennep
Op 23 september 2019 heeft de gemeenteraad van de gemeente Gennep de nieuwe Omgevingsvisie 'Samen maken we Gennep' vastgesteld. De Omgevingsvisie is opgesteld vooruitlopend op de invoering van de omgevingswet en geeft richting aan het beleid voor de komende tijd. In de Omgevingsvisie zijn vier speerpunten opgenomen:
- 1. Samen maken we Gennep cultuurrijk
- 2. Samen maken we krachtige kernen en vitale werkgebieden
- 3. Samen maken we een hoog, droog en veilig Gennep
- 4. Samen maken we de samenleving en (digitale) verbindingen sterker
In de Omgevingsvisie wordt ingezet op de realisatie van toekomstbestendige woonsegmenten die aansluiten bij de huishoudensontwikkeling. De gemeente wil een woningmarkt realiseren die voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek biedt. Voor een gezonde woningmarkt wordt gewerkt aan een woningaanbod dat kwalitatief én kwantitatief aansluit op de toekomstige woonbehoefte. De gemeente wilt insteken op een divers woningaanbod, om zowel voor ouderen als jongeren voldoende toegankelijke woningen te hebben.
In de Omgevingsvisie wordt specifiek als kans bij de kern Ottersum benoemd het kwantitatief en kwalitatief op elkaar afstemmen van vraag en aanbod van woningen. De voorgenomen woningbouwontwikkeling binnen het plangebied sluit daarbij aan.
Relevantie voor het plan
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van fase 4 en 5 van een kwalitatief hoogwaardige woningbouwlocatie aan de rand van Ottersum. Doordat sprake is van een sterke behoefte aan woningen (zie paragraaf 3.2.3) draagt de ontwikkeling bij aan het versterken van Ottersum. Daarmee zijn er vanuit de Omgevingsvisie geen bezwaren op de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie buitengebied - Borging kwaliteitsmenu
De Structuurvisie buitengebied is op 15 februari 2012 vastgesteld en is integraal opgenomen in de op 23 september 2019 door de gemeenteraad vastgestelde ´Omgevingsvisie gemeente Gennep, Samen maken we Gennep´. De structuurvisie bevat het doel om nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied mogelijk te maken en tegelijkertijd de kwaliteit van de openbare ruimte te versterken. Dat gebeurt door aan te geven welke kwaliteitsbijdrage een initiatiefnemer moet leveren om een ontwikkeling te mogen realiseren. Met de kwaliteitsbijdrage zullen projecten worden gefinancierd ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.
Het landschap in de gemeente Gennep is, conform het Landschapsontwikkelingsplan,
op te delen naar zes landschapstypen. Het plangebied Goorseweg is gelegen in het gebiedstype Kerngebied open agrarisch landschap. Voor dit gebiedstype geldt een negatieve grondhouding voor woningbouw, waardoor aanvullende onderbouwing noodzakelijk is.
Voorliggend project voorziet in de realisatie van een nieuwe woningbouwlocatie met eigen infrastructuur en openbaar groen. Het openbaar groen heeft een tweeledige functie: hoogwaardige openbare ruimte en bergingsruimte voor regenwater. De inrichting van het terrein zal verder ruim zijn met een breed profiel van de woonstraten. Parkeren geschiedt hoofdzakelijk op eigen terrein waardoor ook een rustiger straatbeeld ontstaat. Er is kortom sprake van een kwalitatief hoogwaardig plan (zie ook paragraaf 2.4) voor een noodzakelijke woningbouwlocatie in de gemeente Gennep (zie onderzoek naar behoefte in paragraaf 3.2.3). Daarbij is sprake van een ontwikkeling op basis van ruimte voor ruimte kavels, waardoor extra kwaliteitsbijdrage niet noodzakelijk is omdat deze eerder geleverd is middels de sloop van opstallen in de provincie Limburg.
Relevantie voor het plan
Middels voorliggend wijzigingsplan is aangetoond dat het plan bijdraagt aan de kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Gennep. Omdat sprake is van een ontwikkeling in het kader van Ruimte voor Ruimte is geen extra kwaliteitsbijdrage noodzakelijk.
3.5.2 Lokale woonvisie 2017-2021
Op 3 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Lokale Woonvisie 'Samen sturen op kwaliteit 2017 - 2021 vastgesteld. Daarbij is ook een amendement aangenomen dat aandacht vraagt voor woningbouw in kleine kernen waar sprake is van ondercapaciteit, zoals in Milsbeek. De gemeente ziet het als haar taak om vraag en aanbod op de woningmarkt voor de korte en lange termijn met elkaar in balans te brengen. Dit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden en dat sturing op kwantiteit en kwaliteit nodig is. Dat kan de gemeente echter niet alleen, dat gaat in overleg met inwoners, woningcorporaties, ontwikkelaars, makelaars en zorgaanbieders. Samen wordt gestuurd op kwaliteit.
De lokale woonvisie geeft verder invulling aan de regionale afspraken die zijn vastgelegd in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Uit deze afspraken is een reductieopgave naar voren gekomen dat de gemeente Gennep 120 woningen moet schrappen. Maatschappelijke en demografische ontwikkelingen leiden namelijk tot een veranderende woningvraag. Er moet vrije ruimte worden gecreëerd in de woningbouwprogrammering om alternatieve (nieuw)bouwinitiatieven, die inspelen op die veranderende vraag mogelijk te maken, net als maatwerkoplossingen voor bestaand vastgoed. Deze initiatieven moeten worden beoordeeld aan de hand van het in de Lokale Woonvisie opgenomen afwegingskader. De ontwikkeling van ruimte voor ruimte woningen aan de Goorseweg/Hoenderweg is opgenomen in de woonvisie. Ten tijde van het opstellen van voorliggend plan heeft de gemeente Gennep inmiddels ruimschoots voldaan aan afgesproken reductie door 250 woningen te schrappen.
De veranderingen in de woningmarkt in relatie tot de inmiddels geschrapte woningvoorraad zijn verantwoord middels de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in paragraaf 3.2.3.
Relevantie voor het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de titel van de lokale woonvisie: 'samen sturen op kwaliteit'. Het plan is bij het regionaal bestuurlijk overleg Wonen van 26 september 2019 besproken en akkoord bevonden. Op 22 september 2021 hebben de regio-gemeenten hun instemming bevestigd voor fase 4 en 5. Sprake is van een ontwikkeling in overleg met de gemeente met kwaliteit als uitgangspunt, geheel in lijn met de lokale woonvisie.
3.5.3 Groenbeleidsplan 2021 - 2031
Op 8 maart 2021 is door de gemeenteraad van Gennep het 'Groenbeleidsplan 2021-2031' vastgesteld. De doelstelling voor het groenbeheer is een groene, gezonde en leefbare buitenruimte voor mens en natuur. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gebruikt:
- Het huidige openbaar-groennetwerk binnen de gemeente in stand houden;
- Werken op een natuur-inclusieve manier, met aandacht voor het herstel van ecosystemen en het herstel van de biodiversiteit;
- Rekening houden met de effecten van klimaatverandering;
- Meer uitleg geven over het hoe en waarom van onderhoudswerkzaamheden en investeren in een effectief partnerschap tussen betrokken partijen (participatie).
Groen dient klimaatbestendig ingericht te worden. Het openbaar groen draagt bij aan een klimaatadaptieve buitenruimte. Voor het afzwakken van hittepieken en het opvangen van hemelwater is groen bij uitstek geschikt. Dit wordt gedaan door de groenstructuur te versterken, zodat de kwaliteit van het groen en de belevingswaarde toenemen.
Relevantie voor het plangebied
Het voorliggende plan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 30 woningen met eigen groenstructuren en waterpartijen (tevens bergingsruimte). Hiermee wordt aangesloten bij bovengenoemde uitgangspunten zoals opgenomen in het groenbeleidsplan.
3.5.4 Landschapsontwikkelingsplan
De gemeente Gennep heeft samen met de gemeente Mook en Middelaar een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het Landschapsontwikkelingsplan geldt als een belangrijk hulpmiddel voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Het landschapsontwikkelingsplan geeft de visie van de gemeente weer op het landschap, de bestaande kwaliteiten en gewenste ontwikkeling. In het landschapsontwikkelingsplan zijn verschillende deelgebieden onderscheiden.
Het plangebied ligt in het deelgebied Ontginningsgebied:
- Het ontginningsgebied is een overwegend open gebied met een duidelijk agrarisch karakter, het werklandschap van de boer. De rationele verkavelingslijnen en ontginningswegen zijn duidelijk zichtbaar in het landschap door de begeleidende laanbeplanting. Dit gebied is echter alles behalve eentonig. Opvallend open velden worden afgewisseld met verspreide boerderijen met een weelderige erfbeplanting. Het ontginningsgebied wordt doorsneden door een aantal beken. De beken vormen de aanleiding voor enkele ecologische verbindingszones die tevens ruimte bieden aan extensieve recreatieve routes.
In de kaart bij het landschapsontwikkelingsplan is de zone waar de voorgenomen ontwikkeling is voorzien, deels aangeduid als zone voor ontwikkeling van groene dorpsranden:
- Met de ontwikkeling van groene dorpsranden wordt de overgang tussen dorp, bedrijventerrein en het omliggende landschap verfijnd en beter ingepast. Het doel van de groene dorpsranden is streven naar een kwaliteitsverbetering. Hierbij worden landschapselementen zoals houtwallen, boomgaarden, bosjes, hagen of singels toegepast, eventueel gecombineerd met bebouwing.
![]() |
![]() |
Afbeelding 12. Uitsnede kaart landschapsontwikkelingsplan (bron: gemeente Gennep). |
Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige uitbreiding van Ottersum. De inrichting (zie hoofdstuk 2) voorziet in ruime mate in openbaar groen langs de randen van het plangebied en voorziet daarmee in een nieuwe groene dorpsrand.
Relevantie voor het plangebied
Vanuit het landschapsontwikkelingsplan zijn geen bezwaren op de voorgenomen ontwikkeling.
3.5.5 Nota Parkeernormen 2015
Op 14 september 2015 is de Nota Parkeernormen 2015 door de Raad vastgesteld. De nota beoogt het vastleggen van de parkeernormen in de gemeente Gennep en het bepalen van een transparant en eenduidig toepassingskader. Aan de hand van de parkeernormen kan de parkeerbehoefte van toekomstige ruimtelijke plannen en ontwikkelingen berekend worden. Het parkeerbeleid heeft tot doel de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Gennep te waarborgen.
Relevantie voor het plangebied
Het plan voldoet aan de Nota Parkeernormen. De gemeentelijke parkeernormen zijn in artikel 7.2 van de regels verankerd. Vanuit de Nota Parkeernormen zijn er geen bezwaren op het voorliggende plan.
3.5.6 Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020 - 2024 (GRP) beschrijft op hoofdlijnen hoe invulling wordt gegeven aan de rioleringszorg. De zorg voor riolering draagt bij aan een gezonde leefomgeving en is uitgewerkt in zorgplichten. Volgens deze zorgplichten draagt de gemeente, vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid, zorg voor een doelmatige inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van afvalwater, hemelwater (regenwater) en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen. Deze taakverantwoordelijkheid geldt alleen indien de burger niet zelf op eigen terrein het hemel- en grondwater doelmatig kan verwerken.
De gemeente Gennep richt zich de komende periode op de speerpunten klimaatbestendigheid (klimaatadaptief handelen), werken aan waterbewustzijn en samenwerken in de waterketen.
Voor nieuwbouwprojecten hanteert de gemeente het principe dat afvalwater en hemelwater gescheiden moeten worden ingezameld. Nieuwe riolering wordt aangelegd volgens de geldende richtlijnen. Voor nieuwe ontwikkelingsgebieden binnen de bebouwde kom betekent dit in principe een (verbeterd) gescheiden rioolsysteem.
Voor een duurzame verwerking van hemelwater hanteert de gemeente de onderstaande voorkeursvolgorde (conform landelijk beleid):
In lijn met het hemelwaterbeleid van het waterschap Limburg streeft de gemeente Gennep naar een volledig gescheiden inzameling, hergebruik en verwerking van afval- en hemelwater, indien de lokale situatie dit toelaat. Het hemelwater wordt bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de plaats waar het valt geïnfiltreerd in de bodem, eventueel na tijdelijke berging. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, wordt hemelwater na tijdelijke berging geknepen afgevoerd naar het oppervlaktewater. Als tot slot ook afvoer naar het oppervlaktewater niet mogelijk is, wordt het hemelwater naar de RWZI getransporteerd middels een geknepen constructie met een buffer.
In de per 1 april 2019 geldende Keur zijn de regels voor het lozen van regenwater bij de realisatie van verharde terreinen en gebouwen aangescherpt. Vanwege de klimaatverandering en het voorkomen van wateroverlast is het nodig om bij deze ontwikkelingen fors meer buffercapaciteit te vragen. De ontwerpbui voor nieuwe ontwikkelingen is gewijzigd van een bui met een herhalingstijd van eenmaal per 25 jaar naar een bui met een herhalingstijd van eenmaal per 100 jaar (gemiddeld klimaatscenario 2050): 100 mm in 24 uur.
Relevantie voor het plangebied
Het plan voorziet in het toevoegen van in totaal 30 woningen aan de kern Ottersum. De nieuwe ontwikkeling wordt aangesloten op het gemeentelijk riool. De inrichting van de wijk biedt ruimte voor regenwateropvang ten behoeve van geleidelijke en natuurlijke infiltratie. Hiermee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het GRP.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke ordening. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieu hygiënische en waterhuishoudkundige aspecten daarbij een rol spelen. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op betreffende milieu- en waardenaspecten.
4.2 Milieu
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
Beleid
De VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009), geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft deze publicatie richtafstanden voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het lokale omgevingstype. De publicatie is een hulpmiddel bij de ruimtelijke inpassing van plannen en vormt op basis van vaste jurisprudentie een goed vertrekpunt voor deze beoordeling.
Voor de beoordeling van een goede inpassing wordt onderscheid gemaakt in twee omgevingstypes. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert, zijn enerzijds “rustige woonwijk en rustig buitengebied” en anderzijds “gemengd gebied”. Voor beide omgevingstypen gelden verschillende richtafstanden. De te onderscheiden omgevingstypen worden onderstaand nader getypeerd.
Rustige woonwijk en een rustig buitengebied
“Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stilte gebied of een natuurgebied.”
Gemengd gebied
“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”
Het omgevingstype wordt bepaald door de omgeving waarin de planrealisatie plaatsvindt en niet door het plan zelf. Het vertrekpunt vormt in algemene zin de afstand behorend bij een rustige woonwijk en een rustig buitengebied. De richtafstanden die hierbij behoren, kunnen echter met één stap worden verkleind indien er sprake is van een gemengd gebied. Het plan voorziet in de realisatie van een ontwikkeling van een woningbouwlocatie tegen een bestaande rustige woonwijk. In de directe omgeving is de enige noemenswaardige functie een sportterrein. Het plangebied wordt derhalve gekarakteriseerd als een rustige woonwijk.
In tabel 1 zijn de richtafstanden opgenomen zoals deze in de VNG publicatie worden geadviseerd.
Tabel 1: richtafstanden
De richtafstanden gelden voor verschillende aspecten die tot milieuhinder kunnen leiden. Daarbij is de grootste afstand behorend bij één van de milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) bepalend voor de te hanteren richtafstand. Met het respecteren van de grootste afstand behorend bij een bepaalde bedrijfscategorie, wordt zo veel mogelijk hinder bij omwonenden voorkomen en wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie kunnen uitoefenen.
Ten noordoosten van het plangebied ligt een milieucategorie 3.1 inrichting (veldsportcomplex met verlichting SBI 931-G) met een maximale hinderafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming 'Sport' en de uiterste gevel van de woning die volgens dit wijzigingsplan of vergunningsvrij mogelijk is. De afstand tussen de beoogde woonbestemming en de bestemming 'Sport' betreft circa 45 meter. De afstand tussen de bestemming 'Sport' en de dichtsbij gesitueerde toekomstige woningen voldoet aan de richtafstand van 50 meter. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat in het kader van fase 1 tot en met 3 een geluidwal is gerealiseerd, die de akoestische impact vanuit het sportterrein op fase 4 en 5 verder beperkt.
Akoestisch onderzoek
Volledigsheidshalve heeft voor het maatgevende aspect geluid een nadere toetsing plaatsgevonden in relatie tot het naastgelegen sportpark. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van deze nadere toetsing. Voor meer informatie wordt verwezen naar de notitie die als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de maatgevende woningbouwmogelijkheden binnen fase 4 en 5 niet meer bedragen dan de richtwaarden uit stap 2 van de VNG-publicatie (45 dB(A) etmaalwaarde) en de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (50 dB(A) etmaalwaarde). Er is kortom sprake van een akoestisch goed woon- en leefklimaat. Tevens zal de tennisvereniging niet worden belemmerd in haar bedrijfsvoering, noch worden de milieurechten van de vereniging beperkt.
Lichtonderzoek
In verband met de ontwikkeling van fase 1 tot en met 3 van het woningbouwplan is ook een onderzoek uitgevoerd naar de verlichtingssterkte en lichtsterkte (ten gevolge) van de verlichting van het ten noordoosten van het woningbouwplan gelegen tennisveld. Aangezien de woningen in fase 4 en 5 op grotere afstand zijn gelegen dan de woningen in fase 1 tot en met 3, worden de resultaten van het onderzoek van overeenkomstige toepassing geacht voor de ontwikkeling van fase 4 en 5. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 4 bij deze toelichting.
Ten behoeve van het vaststellen van de verlichtingssterkte ter plaatse van het woningbouwplan zijn lichtmetingen uitgevoerd op locaties binnen het plangebied van fase 1 tot en met 3. In totaal zijn 10 meetpunten geplaatst om de lichthinder in kaart te brengen. Geconcludeerd is dat op alle meetpunten de verlichtingssterkte minder dan 5 lux bedraagt. Dit geldt ook voor de locaties binnen het gebied waar geen lichtmetingen zijn verricht: deze zijn immers op grotere afstand van de lichtbronnen gelegen.
Uit de uitgevoerde lichtmetingen blijkt dat voldaan wordt aan de grenswaarden zoals die gelden voor een landelijk gebied. Dit geldt voor zowel de lichtimmissie (verlichtingssterkte) als de lichtemissie (lichtsterkte).
Ook indien in de toekomst wordt overgestapt op ledverlichting, zal worden voldaan aan de grenswaarden. Een belangrijk kenmerk van ledverlichting bij sportvelden is namelijk dat er in vergelijking met conventionele verlichting, niet of nauwelijks sprake is van strooilicht. Ledverlichting is beter te bundelen en gerichter te sturen. Deze kenmerken zorgen ervoor dat met het gebruik van ledverlichting in de omgeving van sportvelden over het algemeen juist minder lichthinder wordt ervaren dan wanneer gebruik wordt gemaakt van conventionele verlichting. Het vervangen van de bestaande conventionele verlichting door ledverlichting zal aldus geen beperkingen opleveren, maar juist leiden tot een verbeterde situatie vanuit het oogpunt van mogelijke lichthinder.
Relevantie voor het plan
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering bestaan er geen bezwaren voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.2 Bodem
Bij wijziging van een bestemming dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan de kwaliteit van bodem en grondwater. In beschouwing dient te worden genomen of er sprake is van gebruik dat gevoeliger is voor eventueel aanwezige bodemverontreinigingen dan het gebruik dat ingevolge de vigerende bestemmingsregelingen is toegestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval bij wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming, waarbij andere bodemkwaliteitsnormen worden gehanteerd.
Ten behoeve van voorliggend plan is in 2006 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd. Middels een historisch onderzoek (d.d. 09-09-21) conform NEN5725 is dit eerdere onderzoek geactualiseerd. Onderstaand zijn de voornaamste conclusies opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 5.
Het historisch bodemonderzoek heeft tot doel het in 2006 uitgevoerde verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, middels een archiefonderzoek en een terreininspectie, te actualiseren.
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn 4 profileringsboringen tot 1,0 m -mv geplaatst. De bovengrond ter plaatse van boring 02 is zwak kolengruishoudend. In de overige profileringsboringen zijn geen zintuigelijke bijmengingen waargenomen.
Gezien het feit dat kolengruis geen verband houdt met historische wegen, wordt verwacht dat het een individueel stukje kolengruis betreft. Tevens zijn in het voorgaand onderzoek van Öko Care geen zintuigelijke verontreinigingen waargenomen en was de parameter PAK analytisch niet verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde.
Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie, kan gesteld worden dat er, ten opzichte van het verkennend bodemonderzoek dat in 2006 is uitgevoerd, geen wezenlijke veranderingen hebben plaatsgevonden die mogelijk geleid kunnen hebben tot verslechtering van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat het verkennend bodemonderzoek uit 2006 nog steeds actueel is. Wel dient voorafgaand aan de uitvoering onderzoek gedaan te worden naar de aanwezigheid van PFAS.
Relevantie voor het plan
Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken zijn er vanuit het aspect bodem geen bezwaren voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.3 Externe veiligheid
In het kader van het aspect externe veiligheid is een quickscan uitgevoerd. Onderstaand zijn de belangrijkste uitkomsten opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Transport over het water, de weg en het spoor
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een transportroute waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is ook hier niet aan de orde.
Inrichtingen
Het plangebied is niet gelegen binnen een PR10-6-risicocontour of invloedsgebied van een inrichting. De risico's als gevolg van aanwezige inrichtingen in de omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor het plan. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Relevantie voor het plan
Naar aanleiding van de uitgevoerde quickscan zijn er vanuit het aspect externe veiligheid geen bezwaren voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.4 Geluid
In het kader van de beoogde ontwikkeling is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige wegen waarvan de zone het plangebied overlapt. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone c.q. de invloedssfeer van meerdere wegen, waaronder de Goorseweg en de Hoenderweg. De geluidbelastingen zijn getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Onderstaand zijn de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 7 bij deze toelichting.
Wet geluidhinder
Uit het onderzoek blijkt dat, ten gevolge van verkeer op de Hoenderweg, voor zover dit het 60 km/uur deel betreft, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder ter plaatse van het gehele plangebied wordt gerespecteerd.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van relevante 30 km/uur-wegen berekend en is de ongecorrigeerde gecumuleerde geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. De normen uit de Wet geluidhinder zijn op deze wegen niet van toepassing. Ter vergelijk zijn de geluidbelastingen wel beoordeeld aan de hand van het toetsingskader uit de Wet geluidhinder (voorkeurswaarde 48 dB en maximale ontheffingswaarde 63 dB).
De geluidbelasting ten gevolge van de Hoenderweg (het toekomstige 30 km/uur deel) bedraagt maximaal 50 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde uit Wet geluidhinder niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt wel gerespecteerd. Om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit Wet geluidhinder kan een geluidreducerend wegdek worden gerealiseerd op de Hoenderweg. Overige maatregelen zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren. Voor de overige wegen bedraagt de maximale geluidbelasting 48 dB. De maximale ontheffingswaarde uit Wet geluidhinder wordt gerespecteerd.
De gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelasting door het wegverkeer (inclusief 30 km/uur-wegen) bedraagt maximaal 55 dB.
Relevantie voor het plan
Ervan uitgaande dat de grens van de bebouwde kom ter hoogte van de Hoenderweg wordt verplaatst naar de noordelijke grens van het plangebied, bestaan er vanuit het aspect geluid geen onoverkomelijke belemmeringen voor de ontwikkeling. Indien de Hoenderweg wordt voorzien van geluidreducerend wegdek, dan wordt voldaan aan de normstelling vanuit de Wet geluidhinder.
4.2.5 Geur
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. In de nabijheid van de planlocatie, in een straal van 2 kilometer, zijn meerdere veehouderijen gelegen. Mogelijk zijn deze relevant voor het plangebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening mag een planontwikkeling veehouderijen niet onevenredig in hun belangen schaden. Dit betreft de vergunde milieurechten en planologische rechten van de veehouderijen. Daarnaast dient ter plaatse van nieuw te realiseren geurgevoelige objecten sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Hierbij dient gekeken te worden naar zowel de achtergrond- als de voorgrondgeurbelasting.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is aan onderzoek naar geurhinder uitgevoerd. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen, voor de volledige rapportages wordt verwezen naar Bijlage 8 bij deze toelichting.
Onderzoek geurhinder
In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan door de gemeente medewerking worden verleend aan het voornemen indien veehouderijen door de voorgenomen planontwikkeling niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Daarnaast dient ter plaatse van de nieuw te realiseren geurgevoelige objecten (in dit geval woningen) sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Hierbij dient gekeken te worden naar zowel de achtergrond- als de voorgrondgeurbelasting.
Beoordeling milieurechten veehouderij Horsestraat 15
Gelet op de vergunde geuremissie van de veehouderij en het feit dat tussen de planontwikkeling en de veehouderij geen reeds bestaande geurgevoelige objecten aanwezig zijn, is nader onderzoek uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de vergunde geurrechten van de veehouderij worden aangetast. Hiertoe dient de voorgrondgeurbelasting ter plaatse van de planontwikkeling te worden berekend. De berekende voorgrondgeurbelasting bedraagt ter plaatse van de rand van de planontwikkeling ten hoogste 2,2 OUE/m3. Hiermee wordt voldaan aan de geldende norm van 3 OUE/m3 voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom uit de Wet geurhinder en veehouderij. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de vigerende geurrechten van de veehouderij aan de Horsestraat 15.
Beoordeling planologische rechten veehouderij Horsestraat 15
Aangezien tussen de veehouderij in de richting van de planontwikkeling geen bestaande geurgevoelige objecten zijn gelegen is de maximale invulling van de ruimtelijke bestemming bepaald. Hierbij is de veebezetting gemaximaliseerd naar de reeds bestaande woningen en berekend ter plaatse van de rand van de planontwikkeling. Uit de berekening blijkt dat de vergunde geuremissie van 14.508 OUE kan doorgroeien tot 15.233 OUE, waarbij ter plaatse van de bestaande woning aan de Horsestraat 5 nog net kan worden voldaan aan de geurnorm van 3 OUE/m3. Op basis van deze maximale geuremissie voor de veehouderij aan de Horsestraat 15 bedraagt de geurbelasting ter plaatse van de rand van de planontwikkeling 2,3 OUE/m3. Hiermee wordt voldaan aan de geldende norm van 3 OUE/m3 voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom uit de Wet geurhinder en veehouderij. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling geen inbreuk maakt op de planologische gebruiksmogelijkheden van de veehouderij aan de Horsestraat 15.
Beoordeling woon- en leefklimaat
De berekende voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan de Horsestraat 15 bedraagt ten hoogste 2,2 OUE/m3 ter plaatse van de rand van het plangebied. Op basis van de berekening en de kwalificaties uit tabel 2 is het woon- en leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting te kwalificeren als 'goed' ter plaatse van de planontwikkeling.
De berekende achtergrondgeurbelasting bedraagt tussen de 1,9 en 3,2 OUE/m3 ter plaatse van de rand van het plangebied. Het woon- en leefklimaat als gevolg van de achtergrondgeurbelasting is ter hoogte van het plangebied te kwalificeren als 'zeer goed' tot 'goed'.
Conform de vuistregels "dat de voorgrondgeurbelasting maatgevend is indien die ten minste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting", is in deze situatie voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat de voorgrondgeurbelasting maatgevend. Het woon- en leefklimaat is op basis hiervan te beoordelen als 'goed'.
Relevantie voor het plangebied:
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat ter hoogte van het plangebied vanuit het aspect geurhinder als gevolg van veehouderijen, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.2.6 Luchtkwaliteit
Inleiding
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de effecten van een ontwikkeling op de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interim-periode. Nu het NSL in werking is getreden, is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Op basis van de NIBM-tool blijkt dat zelfs bij een verkeersaantrekkende werking van 1.500 motorvoertuigen per etmaal, een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Één en ander zoals weergegeven op de navolgende afbeelding.
Aangezien de feitelijke verkeersaantrekkende werking veel lager ligt (zie paragraaf 4.7), kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Afbeelding 15. Berekening NIBM-tool.
Relevantie voor het plangebied
Op basis van de uitkomsten van de NIBM-tool is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk. Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen belemmeringen.
4.3 Milieueffectrapportage
Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een beoordeling of het planvoornemen voldoet aan de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:
- Er is geen m.e.r.(-beoordeling) nodig, want belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
- Er is een m.e.r.-beoordeling dan wel direct een m.e.r. noodzakelijk, aangezien belangrijke negatieve
- milieugevolgen niet vallen uit te sluiten.
In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende ten allen tijde te worden meegewogen:
- het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
- het grens overschrijdende karakter van het effect;
- de waarschijnlijkheid van het effect;
- de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
De ontwikkeling van een woningbouwlocatie is in het Besluit m.e.r. niet opgenomen in onderdeel C, maar wel in onderdeel D onder categorie D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." waar voor de volgende drempelwaarden zijn opgenomen:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Relevantie voor het plangebied
Omdat het planvoornemen ruim beneden de drempelwaarden valt kan worden volstaan met een
vormvrije-m.e.r.-beoordeling.
Naast het Besluit m.e.r. wordt ook de Wet natuurbescherming als afwegingskader gehanteerd. Indien er namelijk sprake is van significante negatieve effecten op een Natura2000-gebied, geldt een planm.e.r.-plicht. Bij de ontwikkeling van het plangebied zijn significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden niet aan de orde. Er is geen sprake van een planm.e.r.-plicht.
4.4 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Naar aanleiding van de uitkomst van paragraaf 4.3 is opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een
m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3,2 hectare en sprake is van maximaal 30 woningen. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd.
In tabel 1 zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van voorliggende wijzigingsplan diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor alle, voor dit plan, relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in hoofdstuk 4 van het voorliggende wijzigingsplan, blijkt dat het plan beperkte milieueffecten heeft.
Omdat sprake is van een vormvrije m.e.r. dient door het bevoegd gezag en m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen.
Kenmerken van het plan | |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | D11.2 : ''de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Initiatief: het realiseren van 30 grondgebonden woningen met bijhorende groenvoorzieningen en infrastructuur. De indicatieve drempel van de D-lijst wordt hierbij niet overschreden. |
Cumulatie met andere projecten | Er zijn geen autonome ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied bekend, waardoor geen sprake is van cumulatie van milieueffecten met andere projecten. |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Realisering van de voorgenomen activiteiten legt geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen. |
Productie afvalstoffen | Zowel tijdens de aanleg- als de gebruiksfase vindt er geen productie van stoffen plaats die leiden tot gevaarlijke of milieubelastende afvalstoffen of tot effecten voor de bodem- en waterkwaliteit. Voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afval worden de reguliere procedures en processen gevolgd, waardoor geen sprake is van belangrijke resteffecten die aanleiding zouden geven tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. |
Verontreiniging en hinder | Bodem Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat het verkennend bodemonderzoek uit 2006 nog steeds actueel is. Wel dient voorafgaand aan de uitvoering onderzoek gedaan te worden naar de aanwezigheid van PFAS. Water Het planvoornemen voorziet in voldoende bergingsruimte om de toename in verharding te compenseren. Flora en fauna Op basis van de uitgevoerde flora en fauna onderzoeken, met inbegrip van vervolgonderzoeken voor diverse soorten, is gebleken dat er in relatie tot beschermde soorten geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkeling. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat voor wat betreft gebiedsbescherming de toename van stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden op voorhand niet is uit te sluiten. Uit het aanvullend uitgevoerde nader onderzoek naar stikstofdepositie is gebleken dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling 0,00 mol/ha/jaar bedraagt, waardoor er vanuit dit aspect geen belemmeringen bestaan. Ook vanuit gebiedsbescherming bestaan er kortom geen belemmeringen. Archeologie Binnen een klein deel van het plangebied is sprake van een archeologische vindplaats. Deze vindplaats is in voorliggend wijzigingsplan beschermd middels een aanduiding en kan pas na het uitvoeren van opgravingen vrijgegeven worden. Daarnaast is voor het nog niet vrijgegeven deel van het plangebied voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' waarmee de archeologische belangen in voldoende mate geborgd zijn. Ontplofbare oorlogsresten In het kader van de ontwikkeling wordt een onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. Indien ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen, worden deze op een passende wijze verwijderd c.q. onschadelijk gemaakt. Geluid Op grond van het uitgevoerde akoestisch onderzoek wordt de beoogde ontwikkeling inpasbaar geacht. Bedrijven en milieuzonering Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering is de ontwikkeling inpasbaar. Ten noordoosten van het plangebied ligt een veldsportcomplex met verlichting. In verband hiermee is volledigheidshalve een akoestisch onderzoek industrielawaai en een lichthinderonderzoek uitgevoerd. Voor zowel geluid als voor wat betreft het aspect lichthinder, wordt voldaan aan de normen c.q. grenswaarden. Dit geldt ook voor de aspecten gevaar, geur en stof, waarvoor gelet op de afstand tot omliggende functies, geen nader onderzoek is uitgevoerd. Luchtkwaliteit Het plan draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De aanwezige achtergrondconcentraties incl. toename vanwege de voorgenomen activiteiten liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Er is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit kortom sprake van een goed woon- en leefklimaat. Externe veiligheid Uit de uitgevoerde risico-inventarisatie is gebleken dat er in de directe omgeving geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen of risicovolle inrichtingen zijn. |
Risico voor ongevallen | De beoogde voorgenomen ontwikkeling van het gebied zorgt niet voor een toename van risico's in de omgeving. Er worden geen extra gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of vervoerd. |
Plaats van de projecten | |
De beoogde voorgenomen ontwikkeling van het gebied zorgt niet voor een toename van risico's in de omgeving. Er worden geen extra gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of vervoerd. | Het huidige terrein is in gebruik als agrarisch landbouwperceel. Met de nieuwe ontwikkeling komt deze functie geheel te vervallen. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing. |
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Wetlands: niet van toepassing Kustgebieden: niet van toepassing Berg- en bosgebieden: niet van toepassing Reservaten en natuurparken: niet van toepassing Habitat/richtlijngebieden: niet van toepassing (zie flora en fauna) Gebieden met hoge bevolkingsdichtheid. Nee. Landschappelijk, historisch, cultureel of archeologische gebieden van belang: ja, zie eerder. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Niet van toepassing. |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing. |
Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing. |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing. |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing. |
tabel 1: vormvrije m.e.r.-rapportage
4.5 Natuur
In het kader van de ontwikkeling van het woningbouwplan Hoenderpark als geheel is reeds in het kader van het bestemmingsplan voor fase 1 tot en met 3 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd, met inbegrip van enkele vervolgonderzoeken. In de 'Beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg' is opgenomen dat waarnemingen om de aanwezigheid van een soort aan te tonen, actueel dienen te zijn, wat inhoudt niet ouder dan 3 tot 5 jaar. Gelet hierop en het feit dat de situatie in het plangebied feitelijk ongewijzigd is gebleven, worden de onderzoeken die reeds in het kader van het bestemmingsplan voor fase 1 tot en met 3 zijn uitgevoerd, waarbij ook het plangebied is onderzocht, actueel geacht.
In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit de onderzoeken opgenomen. De volledige rapportages zijn als Bijlage 9 (verkennend flora- en faunaonderzoek), Bijlage 10 (aanvullend flora- en faunaonderzoek) bij deze toelichting te raadplegen.
4.5.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied bevindt zich niet binnen of aangrenzend aan een Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft het Natura 2000-gebied Oeffeltermeent gelegen op circa 2 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Op circa 2,5 kilometer ten oosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Zeldersche Driessen.
Afbeelding 16. Globale ligging van het plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden (bron: Natura 2000 Network Viewer).
Directe effecten op Natura 2000-gebieden zijn gelet op de tussenliggende afstand op voorhand uit te sluiten. De voorgenomen ontwikkeling zorgt mogelijk wel voor een toename aan stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Dit in verband met de toename van het aantal motorvoertuigbewegingen als gevolg van de woningbouwontwikkeling. Hiertoe is aan aanvullend onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige rapportage van het onderzoek dat als Bijlage 11 bij deze toelichting is opgenomen.
Uit de uitgevoerde berekeningen naar de beoogde situatie blijkt dat de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het voorliggende plan zal afzonderlijk - of in combinatie met andere plannen - geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Provinciale gebiedsbescherming - overleg provincie en opstellen toelichting
Het plangebied is niet gesitueerd in een door de provincie Limburg aangewezen beschermde natuurzone. De dichtstbijzijnde delen Goudgroene- en Zilvergroene natuurzone liggen op circa 400 meter afstand van het plangebied, rondom de Niers. Wel valt een deel van het plangebied binnen de Bronsgroene Landschapszone. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.
Aangezien het plangebied voor een klein deel binnen de Bronsgroene landschapszone valt, dient te worden beschreven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten (het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf) in het plangebied wordt omgegaan. Indien er sprake is van verlies van natuurwaarden dient dit te worden gecompenseerd. Hierover dient tevens overleg plaats te vinden met de provincie Limburg. In het voorliggende geval is geen sprake van het verlies van natuurwaarden aangezien het plangebied een akker betreft. Zoals weergegeven in hoofdstuk 2, is voorzien in ruime groenvoorzieningen, waarbinnen tevens ruimte is voor hemelwaterinfiltratie. Op deze wijze wordt invulling gegeven aan het streven naar een groen karakter zoals door de provincie wordt beoogd binnen de Bronsgroene landschapszone.
Relevantie voor het plan
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op omliggende beschermde natuurgebieden.
4.5.2 Soortenbescherming
Als gevolg van de realisatie en het toekomstige gebruik van de nieuwe woonwijk binnen het plangebied, ontstaat het risico op een negatief effect op beschermde diersoorten. Werkzaamheden en de nieuwe inrichting leiden mogelijk tot een negatief effect op algemeen voorkomende zoogdieren en de das.
Algemeen voorkomende zoogdieren - rekening houden met de zorgplicht
Tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met in het plangebied levende algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren. Het is mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden algemeen beschermde zoogdiersoorten worden gedood (Wnb artikel 3.10 lid 1).
De te verwachten algemeen voorkomende zoogdiersoorten zijn in de provinciale verordening van de provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing voor het vernielen van vaste rust- en verblijfplaatsen. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het verjagen of vangen, met het oog op het verplaatsen van de soort, is daarentegen wel vrijgesteld van ontheffing. Het is slechts toegestaan om dieren te vangen wanneer het niet redelijkerwijs mogelijk is om de dieren te verdrijven. De dieren dienen vrijgelaten te worden in het aanliggend gebied, buiten invloed van de werkzaamheden. Door middel van zorgvuldig handelen wanneer er algemeen voorkomende diersoorten worden aangetroffen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden.
Steenuil - aanvullend onderzoek
In 2013 is in de omgeving van het plangebied een steenuilen territorium vastgesteld. Omdat het onduidelijk is of het territorium nog steeds in gebruik is, is aanvullend onderzoek naar het gebruik van het plangebied door de steenuil uitgevoerd. Middels een onderzoek kan worden onderzocht of het plangebied een essentiële functie heeft als foerageergebied voor de steenuil en of er nesten in de directe omgeving aanwezig zijn. Aan de hand van de resultaten van het aanvullende onderzoek kan worden bepaald of compensatie of aanpassing van de werkwijze nodig is om negatieve effecten op de steenuil te voorkomen. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen, voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 10 bij deze toelichting.
Op basis van de waarnemingen in zowel de literatuur als tijdens het veldbezoek kan worden geconcludeerd dat in de wijdere omgeving ten noorden van het plangebied geschikt leefgebied voor steenuilen aanwezig is. Er zijn meerdere potentiele nestlocaties voorhanden en de omgeving ten noorden van het plangebied biedt door de aanwezigheid van kleinschalige weilanden met enkele fruitboomgaarden optimaal foerageergebied.
Het plangebied zelf is door het gebruik als bietenakker, de openheid van het gebied en het ontbreken van uitkijkpunten, zoals weidepaaltjes, niet geschikt als foerageergebied voor de steenuil. Over het algemeen hebben steenuilen een relatief klein territorium van slechts enkele honderden meters rond de nestplaats. De afstand tussen de aangetroffen (potentiële) nestlocaties en het plangebied ligt tussen de 300 en 550 meter.
Door de ruime afstand tussen de nestplaatsen en het plangebied, het feit dat het plangebied niet geschikt is als foerageergebied en er rondom de (potentiële) nestplaatsen optimaal leefgebied aanwezig is, wordt uitgesloten dat het plangebied door de steenuil wordt gebruikt als foerageergebied. Door de ruime afstand tussen het plangebied en de potentieel geschikte nestplaatsen zijn tevens negatieve effecten van externe bronnen zoals verlichting en geluid uitgesloten.
Das - aanvullend onderzoek
In het plangebied zijn sporen van de das aangetroffen, wat erop duidt dat het gebied in gebruik is als foerageergebied door de das. Tijdens het verkennende onderzoek is niet vastgesteld waar verblijfplaatsen (hoofdburcht, bijburchten, vluchtpijpen) zich bevinden en wat de waarde van het gebied is voor de das. Omdat het plangebied door de ingreep ongeschikt wordt als foerageergebied, is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Middels een onderzoek kan het gebruik van het plangebied door de das en het effect van de ingreep op de das in kaart worden gebracht. Aan de hand van de resultaten van het aanvullende onderzoek kan worden bepaald of compensatie of aanpassing van de werkwijze nodig is om negatieve effecten op de das te voorkomen. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies opgenomen, voor het volledige rapport wordt verwezen naar naar Bijlage 10 bij deze toelichting.
Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat de directe omgeving van het plangebied door de beperkte aanwezigheid van beschutting niet optimaal is als leefgebied voor de das. De waarnemingen uit het eerste veldbezoek tonen echter wel aan dat de das in de omgeving voorkomt. Voor de das biedt met name het gebied ten noorden van het plangebied potentieel geschikt leefgebied door de kleinschaligheid van het landschap met hagen, fruitbomen, bosschages en houtwallen. Daarnaast is in de omgeving voor een groot deel grasland aanwezig wat optimaal foerageergebied voor de das vormt.
Het plangebied zelf bestaat uit een bietenakker, dat ten tijde van het veldbezoek recent gerooid was met slechts enkele resten van de oogst. Het plangebied voorziet daarmee niet het gehele jaar in het aanbod van voedsel voor dassen en betreft dus secundair foerageergebied. Daarnaast is binnen het plangebied geen beschutting aanwezig en werden veel hondensporen aangetroffen. Hierdoor wordt verwacht dat de das slechts incidenteel gebruik maakt van het plangebied en dus geen essentieel onderdeel vormt van het leefgebied van de das. Gezien het marginale gebruik van het plangebied door de das en de ruime hoeveelheid optimaal foerageergebied in de omgeving, worden negatieve effecten op de das uitgesloten.
Verblijfplaatsen van de das zijn niet aanwezig in de nabijheid van het plangebied, waarmee directe effecten op de das zijn uitgesloten. Ook effecten als gevolg van geluid en verlichting zijn niet te verwachten, gezien de ligging van de kern van Ottersum tegen het plangebied en de reeds aanwezige straatverlichting.
Relevantie voor het plan
Met inachtneming van de aanbevelingen van de aanvullende onderzoeken voor de das en de steenuil, heeft het beoogde plan geen negatieve effecten op beschermde soorten.
4.5.3 Houtopstanden
Houtopstanden kunnen beschermd zijn op grond van de Wnb of de 'Verordening beschermde houtopstanden Gennep'. Wanneer kapwerkzaamheden plaatsvinden buiten de bebouwde kom, binnen een houtopstand groter dan 10 are (1.000 m²) of een bomenrij met meer dan 20 bomen, zijn deze bomen beschermd onder de Wnb. Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde houtopstanden.
Relevantie voor het plan
Binnen het plangebied komen geen bomen voor. Het aanvragen van een eventuele vrijstelling of omgevingsvergunning is daarom niet aan de orde.
4.6 Water
Voor de watertoetsprocedure is het van belang inzage te geven in hoe mogelijk invulling gegeven kan worden aan de waterbergingseisen. In het kader van voorliggend plan is uitgebreide watertoets opgesteld. Tevens is een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Deze watertoets en de resultaten van het infiltratieonderzoek zijn als Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies en aanbevelingen opgenomen.
Oppervlaktewater
Met behulp van de leggerkaart van Waterschap Limburg is nagegaan of er zich in de omgeving van de projectlocatie oppervlaktewateren in beheer van het waterschap bevinden. Deze zijn weergegeven op de navolgende afbeelding. Uit de leggerkaart is duidelijk af te leiden dat het projectgebied relatief ver verwijderd ligt van primaire watergangen, in dit geval de Niers en de Aaldonksebeek. Hetzelfde geldt voor de primaire waterkeringen en de bijbehorende beschermingszones.
Afbeelding 17. Leggerkaart Waterschap Limburg, het paarse kader geeft het projectgebied van fase 1 t/m 5 van de woningbouwontwikkeling Hoenderpark weer.
Omdat Ottersum dicht bij de Maas ligt, is ook gekeken naar de kaart horende bij de Beleidsregels grote rivieren. Op de kaart uit de Beleidsregels grote rivieren is af te leiden dat het projectgebied achter de hoogwaterkerende gronden ligt. Hoogwaterkerende gronden zijn die gronden die qua hoogte gelijk zijn aan de hoogte van de nabij gelegen dijken (die op het niveau van de hoogwaterbeschermingsnorm liggen). Het plangebied ligt dus niet in een gebied waar volgens de beleidsregels een stroomvoerend regime of bergend regime geldt. De beleidsregels hebben daarmee geen invloed op het plan.
Afbeelding 18. Uitsnede uit kaart horende bij Beleidsregels grote rivieren. Het paarse kader geeft het gebied van fase 1 t/m 5 van de woningbouwontwikkeling Hoenderpark weer.
Voor het verhardoppervlak op de bewoonbare percelen wordt dus in totaal 18.450 m2 aangehouden. Voor het openbaargebied wordt een verhard oppervlak van (1.000 m * 7,5 m =) 7.500 m2 aangehouden.
Berging
Bij een bergingseis van 100 millimeter in 24 uur moet de bergingsvoorziening(en) in totaal (25.950 m2 * 0,100 m =) 2.595 m3 kunnen bergen.
Regenwaterbergingsvoorzieningen kunnen zowel bovengronds (bijvoorbeeld wadi's/greppels) als ondergronds (infiltratieriool) gerealiseerd worden. Bovengrondse voorzieningen hebben ten opzichte van ondergrondse voorzieningen als voordeel dat ze beter te onderhouden zijn. Daarnaast wordt water zichtbaar geborgen, wat bijdraagt aan de bewustzijn omtrent regenwater bij bewoners.
Uit de watertoets is gebleken dat binnen het plangebied kan worden voorzien in voldoende ruimte voor de berging en infiltratie van hemelwater. Het plan voorziet in voldoende bergingsruimte om de vereiste 2.595 m3 te kunnen bergen.
Aanvullend hierop is in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer het volgende vastgelegd: "Het regenwater van de openbare ruimte dient afgekoppeld te worden van het vuilwater. Het is niet toegestaan om vuil- en regenwater in een gemengd rioolsysteem af te voeren. Het afvoeren van het regenwater dient gebaseerd te zijn op het principe om eerst zo veel mogelijk het regenwater (regenbui T10) te laten infiltreren in de bodem (grondwater). Dit kan bereikt worden door grote infiltratiebuizen in combinatie met het aanleggen van wadi('s) uitsluitend in het plangebied aan te brengen.
De aan te leggen HWA kan pas overgestort worden op het bestaande HWA rioolsysteem als de infiltratie in combinatie met de wadi('s) voldoet aan regenbui T10. Het is aan te bevelen om optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte voor groen om als gezamenlijke locatie voor groen, speelplaats, eventuele hondenloslaatplaats en wadi in te richten."
Voor de volledigheid dient te worden opgemerkt dat in de watertoets mogelijkheden worden geschetst, waarbij is aangegeven dat binnen het plangebied voldaan kan worden aan de norm van 100 mm per 24 uur per vierkante meter verhard oppervlak. In het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen zal de wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater verder worden uitgewerkt, waarbij dient te worden voldaan aan de eisen van zowel gemeente Gennep als Waterschap Limburg.
Relevantie voor het plan
Vanuit het aspect water wordt de ontwikkeling inpasbaar geacht.
4.7 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied voor fase 4 en 5 wordt ontsloten via zowel de Hoenderweg aan de westzijde als via de infrastructuur van fase 1 tot en met 3 die aansluit op de Goorseweg ten oosten van het deelgebied voor fase 1 tot en met 3.
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie zijn kencijfers van het CROW beschikbaar en zijn tevens door de gemeente Gennep in het kader van het bestemmingsplan voor fase 1 tot en met 3 verkeerstellingen uitgevoerd op de omliggende wegen om het aantal bewegingen van motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) van de Goorseweg, Bonkelaar en Hoenderweg in beeld te brengen. Hieruit is het volgende naar voren gekomen:
- Goorseweg - 267 mvt/etm met 6% vrachtverkeer
- Bonkelaar - 235 mvt/etm met 3% vrachtverkeer
- Hoenderweg - 60 mvt/etm met 1,7% vrachtverkeer
De beoogde ontwikkeling voorziet in maximaal 30 woningen. Het plangebied is aan te merken als 'weinig stedelijk gebied, woonmilieutype V centrum-dorps(<75% groen oppervlak)'. Voor dit woontype geldt een gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen per woning per weekdagetmaal van 6,3 (incl. 0,02 mvt/etm per woning vrachtverkeer). Uitgaande van 30 woningen komt de verkeersgeneratie uit op 189 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Alle wegen worden gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximale voorkeursintensiteit van 6.000 mvt/etm. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de bestaande wegenstructuur voldoende capaciteit heeft om de extra verkeersbewegingen van zowel fase 1 tot en met 3 als fase 4 en 5 af te wikkelen.
Voor wat betreft de Hoenderweg dient te worden opgemerkt dat deze ter hoogte van het plangebied wordt verbreed. Deze verbreding is mogelijk binnen de huidige verkeersbestemming die ter plaatse is opgenomen. Deze verkeersbestemming heeft ter plaatse namelijk een breedte van minimaal 10 meter. Afspraken hierover zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
Verder dient te worden opgemerkt dat de grens van de bebouwde kom wordt verlegd naar de noordzijde van het plangebied. Hiertoe dient een verkeersbesluit te worden genomen, net zoals dit voor de Goorseweg is gebeurd in het kader van de ontwikkeling van fase 1 tot en met 3.
Parkeren
Het parkeren vindt voor het overgrote deel op eigen terrein plaats op de ruime kavels. Parkeren in de openbare ruimte is alleen voorzien ter plaatse van de rijwoningen en de levensloopbestendige woningen. Voor de ontwikkeling wordt voldaan aan de gemeentelijke Nota Parkeernormen, waarin is opgenomen dat dient te worden voorzien in twee parkeerplaatsen per woning.
De uiteindelijke toetsing aan de gemeentelijke Nota Parkeernormen vindt plaats in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen. Artikel 7.2 van de regels vormt hiervoor het toetsingskader.
Relevantie voor het plan
Vanuit het aspect verkeer en parkeren zijn geen bezwaren op de beoogde woningbouwontwikkeling.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
Algemeen
Op grond van de landelijke wetgeving op het gebied van archeologie, geldt dat de gemeenten bevoegd gezag zijn op het gebied van archeologie. Gemeenten dienen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de archeologische (verwachtings)waarden van de betreffende gronden.
Archeologiebeleid gemeente Gennep
Gemeente Gennep heeft in samenwerking met de gemeenten Mook en Middelaar en Bergen een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Het doel van deze kaart is om ten behoeve van toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van de archeologische en historische resten in de gemeenten. Door aan de verwachte en bekende archeologische en historische resten een concreet beleidsadvies te koppelen, vormt de kaart een eerste praktisch handvat bij de inpassing van de archeologie bij planvorming en uitvoering in het onderzoeksgebied.
Onderzoek
Gelet op de resultaten van het archeologisch onderzoek voor fase 1 tot en met 3, is een groot deel van het totale terrein voor fase 1 tot en met 5 reeds vrijgegeven. Voor de noordwestelijke hoek van totale terrein voor fase 1 tot en met 5 geldt dat dit nog niet is vrijgegeven. Op de navolgende afbeelding is het onderscheid tussen het vrijgegeven en het nog niet vrijgegeven terrein weergegeven.
Afbeelding 19. Weergave gehele terrein fase 1 t/m 5, waarbij het rood omlijnde deel reeds is vrijgegeven en het groen omlijnde deel nog nader moet worden onderzocht.
Voor het groen omlijnde deel dient nader onderzoek plaats te vinden. Hierbij is in overleg met de gemeente besloten dat direct een opgraving dient plaats te vinden, waarvoor een Programma van Eisen (PvE) is opgesteld. Dit PvE is als Bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.
Vooruitlopend op de uitvoering van de opgraving, is in dit bestemmingsplan voor het nog te onderzoeken deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen, conform het vigerende bestemmingsplan. Hiermee zijn de mogelijk aanwezige archeologisch waarden binnen dit gebied in voldoende mate beschermd.
Relevantie voor het plan
Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn mogelijk aanwezige archeologische waarden in voldoende mate beschermd.
4.8.2 Cultuurhistorie
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen panden of objecten gelegen met een hoge cultuurhistorische waarde. De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Gennep toont aan dat binnen het plangebied en de directe omgeving geen sprake is van cultuurhistorische waarden waarop met de voorgenomen ontwikkeling een negatieve ontwikkeling zou kunnen worden uitgeoefend.
Afbeelding 20. Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Wel is direct ten oosten van het plangebied een mogelijke vindplaats van jager-verzamelaars en/of landbouwers aangeduid. In het kader hiervan heeft in fase 1 tot en met 3 van de ontwikkeling reeds een opgraving plaatsgevonden. Een zeer beperkt deel van deze vindplaats is ook in het voorliggende wijzigingsplan verankerd middels een specifieke aanduiding binnen de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Hiertoe wordt ook voor het plangebied een opgraving uitgevoerd.
Relevantie voor het plan
Middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is de vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevolle vindplaats in voldoende mate beschermd.
4.9 Ontplofbare Oorlogsresten
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt een onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden in deze paragraaf opgenomen zodra het onderzoek uitgevoerd en gerapporteerd is.
Relevantie voor het plan
Voor het bestemmingsplan bestaan er vanuit ontplofbare oorlogsresten geen belemmeringen. Vooruitlopend op de uitvoering van grondwerkzaamheden in het kader van de ontwikkeling, dient het onderzoek wel uitgevoerd te zijn en dient het terrein vrijgegeven te zijn.
4.10 Landschap
Landschapskader Noord- en Midden Limburg
Het Landschapskader heeft tot doel op een beknopte wijze inzicht te geven in het hoe en waarom van het huidige landschap en daarmee grip te krijgen op de kansen die datzelfde landschap biedt voor de toekomst. Het vormt hiermee een inspiratiebron om tot kwaliteitsverbeteringen te komen voor het Noord- en Midden-Limburgse landschap. Aan de hand van zowel kenmerkende beelden van de huidige situatie als aansprekende ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst inspireert het Landschapskader initiatiefnemers en beleidsmakers tot passende ruimtelijke ontwikkelingen die bijdragen aan een aantrekkelijker landschap om in te wonen, te werken en te recreëren. Initiatiefnemers van zowel aan landbouw en natuur (groene), aan water (blauwe), als aan bebouwing en infrastructuur (rode) gerelateerde ontwikkelingen, kunnen aan de hand van het Landschapskader nagaan welke ontwikkelingen op een bepaalde plek landschappelijk gezien wenselijk en mogelijk zijn.
Afbeelding 21. Kwaliteitskaart landschap voor fase 4 en 5 van de woningbouwontwikkeling Hoenderpark (bron: Atlas Limburg)
Onderstaand wordt per landschap, voor zover dit onderdeel uitmaakt van fase 4 en 5 van de woningbouwontwikkeling Hoenderpark, getoetst hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de visie voor elk landschapstype:
- Velden: Het belangrijkste uitgangspunt van velden is openheid. Voor losse elementen zijn strikte regels om het karakter van het landschap te behouden. De beoogde nieuwe woningbouwlocatie ligt aan de rand van Ottersum en het landschapstype velden. Sprake is van één woonwijk (fase 1 tot en met 5) met een eigen karakter, waarbij de openheid van de huidige akker, voor zover aanwezig, verloren gaat. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de openheid reeds deels is verstoord door de ligging van het sportpark met hoog opgaande beplanting en de naar buiten wijkende kom van Ottersum, dit met inbegrip van de reeds in ontwikkeling zijnde fasen 1 tot en met 3 van de woningbouwontwikkeling Hoenderpark.
- Stads- en dorpskern: De beoogde ontwikkeling betreft een nieuwe woningbouwlocatie als onderdeel c.q. uitbreiding van de dorpskern van Ottersum.
Relevantie voor het plan
Het plan sluit aan op de stads- en dorpskern en in het kader van de ontwikkeling van fase 1 tot en met 3 is feitelijk reeds de afweging gemaakt dat de beoogde ontwikkeling van Hoenderpark als geheel (fase 1 tot em met 5) als passend wordt beschouwd. Bij deze afweging kan voor fase 4 en 5, waarvoor het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld, worden aangesloten.
4.11 Kabels En Leidingen
In of rondom het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen met een juridisch-planologische beschermingszone waarmee bij de planvorming rekening dient te worden gehouden. Alvorens gestart wordt met de bouwwerkzaamheden zal een KLIC-melding gedaan worden.
Hoofdstuk 5 Juridische Planvorm
5.1 Algemeen
De in deze toelichting beschreven aspecten hebben als basis gediend voor het opstellen van een juridisch plan, dat zoveel mogelijk is afgestemd op de geldende bestemmingsplannen binnen de gemeente Gennep en het bestemmingsplan voor fase 1 tot en met 3.
Teneinde het voorgenomen initiatief te kunnen realiseren heeft een juridische vertaling van het plan in de regels en een verbeelding plaatsgevonden. De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Verbeelding en regels dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast, conform de bepalingen in de Wro, het Bro en de SVBP 2012.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de planregels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft geen juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid, zoals kadastrale en topografische gegevens.
5.3 Planregels
Voorliggend plan betreft een wijzigingplan, waarbij is aangesloten bij de landelijke standaarden zoals vastgelegd in het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De planregels zijn conform deze standaard verdeeld in vier hoofdstukken, te weten hoofdstuk 1 'Inleidende regels', hoofdstuk 2 'Bestemmingsregels', hoofdstuk 3 Algemene regels' en hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels'.
Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 zijn de regels opgenomen behorende bij de bestemmingen die op de verbeelding aan de gronden zijn toegekend. In hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen die op het gehele plangebied van toepassing zijn. In hoofdstuk vier zijn de regels opgenomen waarmee het overgangsrecht wordt geregeld en is een artikel opgenomen waarin de formele naamgeving van de planregels is vastgelegd.
Hoofdstuk 1, 3 en 4 zijn vrij algemeen van aard en worden niet nader beschreven in deze paragraaf. Onderstaand zijn de gebruikte bestemmingen toegelicht, zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van de planregels.
Enkelbestemming 'Woongebied'
De enkelbestemming woongebied is opgesteld in het kader van maximale flexibiliteit. Woningbouw is vrijwel overal binnen de bestemming mogelijk met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduidingen 'groen' en 'verkeer'.
Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn uitsluitend groenvoorzieningen met ondergeschikte voorzieningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' zijn uitsluitend paden, (tijdelijke) wegen, en parkeervoorzieningen, met ondergeschikte voorzieningen toegestaan. Wel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, op grond waarvan het bevoegd gezag onder bepaalde voorwaarden hiervan kan afwijken en ter plaatse een woonfunctie kan toestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' is het oprichten van hoofdgebouwen tegen de bestaande woonwijk van Ottersum niet toegestaan in het kader van privacy. Wel zijn ter plaatse van voorgenoemde aanduiding bijgebouwen zoals tuinhuisjes toegestaan.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'
Omdat het archeologisch onderzoek nog niet is afgerond is de vigerende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' overgenomen in voorliggend plan. Hiermee zijn de archelogische belangen in voldoende mate geborgd. Voor een klein deel van de gronden is binnen deze dubbelbestemming de aanduiding 'overige zone - archeologische vindplaats' opgenomen, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of wijzigingsplan, waar nodig, overleg dienen te plegen met betrokken instanties. Het concept ontwerp wijzigingsplan wordt daartoe voorgelegd aan diverse vooroverlegpartners.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 27 januari 2022 tot en met woensdag 9 maart 2022, gedurende zes weken, voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan. De gemeente kan hiervan afwijken door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij, op basis waarvan het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
Tussen Ruimte voor Ruimte Limburg CV en de gemeente Gennep is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Ladderonderbouwing
Bijlage 3 Notitie Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 3 Notitie akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 4 Lichthinderonderzoek
Bijlage 4 Lichthinderonderzoek
Bijlage 5 Actualiserend Bodemonderzoek Nen5725
Bijlage 5 Actualiserend bodemonderzoek NEN5725
Bijlage 6 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 6 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 8 Geurhinderonderzoek
Bijlage 9 Verkennend Flora- En Faunaonderzoek
Bijlage 9 Verkennend flora- en faunaonderzoek
Bijlage 10 Aanvullende Flora- En Fauna Onderzoeken
Bijlage 10 Aanvullende flora- en fauna onderzoeken
Bijlage 11 Stikstofdepositieonderzoek
Bijlage 11 Stikstofdepositieonderzoek