KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Situering Plangebied
1.3 Juridische Status
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Historie
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.3 Ontsluiting
3.4 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Brede Maatschappelijke Voorziening Aldenhof
4.2 Duurzaamheid
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.2 Akoestiek
5.3 Water
5.4 Bodem
5.5 Ecologie, Flora En Fauna
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Technische Infrastructuur
5.9 Bedrijfshinder
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
5.12 Conclusie Omgevingsaspecten
Hoofdstuk 6 Structuur Bestemmingsplan
6.1 Opbouw Van De Regels
6.2 Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
6.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
6.4 Hoofdstuk 3 Algemene Regels
6.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid En Handhaving
7.1 Handhavingsbeleid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Overleg En Procedure
8.1 Procedurestappen
8.2 Data Procedurestappen
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Waterparagraaf
Bijlage 4 Geohydrologisch Onderzoek
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Bodemonderzoek Bmv Nolenstraat Hoensbroek
Bijlage 7 Ecologie Quickscan
Bijlage 8 Ecologie Aanvullend Onderzoek
Bijlage 9 Nibm Notitie
Bijlage 10 Vooroverlegreacties

BMV Aldenhof

Bestemmingsplan - gemeente Heerlen

Vastgesteld op 07-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'BMV Aldenhof' met identificatienummer NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401 van de gemeente Heerlen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak

een vlak begrensd door aanduidingsgrenzen;

1.6 ander bouwwerk

een bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel of bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.9 begane grond

een bouwlaag geen verdieping zijnde;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.13 bijbehorende voorzieningen

die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; hieronder zijn in ieder geval begrepen parkeervoorzieningen op maaiveld, voorzieningen voor berging en/of opvang van hemelwater, plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsvoorzieningen en straatmeubilair of daarmee vergelijkbare voorzieningen.

1.14 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, behorende bij en architectonisch ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 dienstverlening

  • commerciële dienstverlening
    het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten, seksinrichtingen uitgezonderd;
  • maatschappelijke dienstverlening
    het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;
  • openbare dienstverlening
    het verlenen van diensten door openbare instanties;
  • publieke dienstverlening
    het verlenen van diensten voortvloeiend uit de overheidstaken;
  • seksuele dienstverlening
    het verlenen van diensten gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of vertoningen van erotisch pornografische aard.

1.23 functieaanduiding

een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan of juist niet;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.26 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, woonzorgcomplex en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening, met uitzondering van een seksinrichting;

1.27 maatvoeringsvlak

Een op de plankaart aangegeven vlak dat binnen een bestemmingsvlak de grens aangeeft tussen verschillende goot-, bouwhoogtes, dakhelling en/of bebouwingspercentage;

1.28 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc. met een inhoud van maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk en een hoogte van maximaal 3,00 meter.

1.29 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 meter boven straatpeil is gelegen en niet als bouwlaag wordt aangemerkt;

1.30 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden;

1.31 ondergeschikte functie

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en financieel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie;

1.32 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.33 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.34 peil

voor het oprichten van gebouwen en/of bouwwerken geldt dat het peil 84 +NAP bedraagt;

1.35 perceelsgrens

een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;

1.36 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van prostitutie zijn in ieder geval de volgende gebiedstyperingen en omschrijvingen relevant:

  • woonbuurt
    een gebied, ten minste bestaande uit 10 of meer aaneengesloten bouwpercelen met daarop woningen en de daarbij behorende ontsluitingswegen en groenvoorzieningen;
  • maatschappelijke voorziening
    een functie op het gebied van openbaar bestuur, dienstverlening van overheidswege, godsdienstuitoefening, verenigingsleven, onderwijs, volksgezondheid en andere culturele of daarmee gelijk te stellen doeleinden;
  • prostitué(e)
    degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
  • prostitutiebedrijf
    een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vorm waaronder begrepen een seksclub en een erotische massagesalon;
  • seksinrichting
    een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • sekswinkel
    een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
  • straatprostitutie
    een vorm van prostitutie waarbij degene zich op de openbare weg respectievelijk in de openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
  • thuisprostitutie
    een vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres wordt gewerkt als prostitué(e);
  • vestigingsbeleid prostitutie
    het beleid neergelegd in de nota "Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen" door de gemeenteraad vastgesteld d.d. 21 juni 2000, herzien bij besluit d.d. 27 juli 2004.

1.37 stedenbouwkundig beeld

het beeld dat wordt bepaald door de bouwmassa’s, de gevelindeling, en de dakvormen van de bebouwing, alsmede de situering en de verschijningsvorm in zijn omgeving;

1.38 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.39 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.40 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.41 Wro

Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren ) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en voorzieningen voor de opvang, berging, infiltratie en afvoer van water, alsmede voor wegen, fiets- en/of voetpaden en voorzieningen ten behoeve van openbaar nut. Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:

  1. a. gebouwen, ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. verhardingen, zoals fietsstraten, -paden en inritten;
  4. d. plantsoenen, bomen en beplantingsstroken;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. bijbehorende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:

  1. a. gebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. verhardingen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  7. g. bijbehorende voorzieningen, zoals speeltoestellen.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder d. teneinde een gezamenlijke oppervlakte van 250 m2 per bouwperceel toe te staan.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van de gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’ conform de bestemming is alleen dan toegestaan indien geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het omliggende woonmilieu. Dit betekent dat getoetst is aan de richtafstanden van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van VNG voor het omgevingstype 'rustige woonwijk' en/of dat maatregelen zijn genomen om de bestaande gevoelige functies te beschermen;
  2. b. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c Wabo wordt tenminste verstaan het gebruik van de gebouwen voor bewoning.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:

  1. a. gebouwen, ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. verhardingen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  6. f. bijbehorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

7.2 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen of souterrains mogen uitsluitend worden opgericht tot diepte van maximaal 3,50 meter per bouwlaag met een maximum van twee ondergrondse bouwlagen. De betreffende gebouwen mogen maximaal 1,50 meter boven peil worden gebouwd.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik prostitutie

Het is verboden, tenzij uitdrukkelijk daarvoor bestemd, de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken of delen daarvan te gebruiken:

  1. a. voor straatprostitutie;
  2. b. als seksinrichting;
  3. c. sekswinkels.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, behoudens voorzover reeds op grond van enige andere bepaling in dit plan is afgeweken, bij omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:

  1. a. ten aanzien van de in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
  2. b. ten aanzien van de maximale hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten. De hoogte van deze bouwwerken mag worden vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. losse masten met hekwerken en bijbehorende voorzieningen zoals gebouwtjes zijn alleen toegestaan:
      • buiten de bebouwde kom: in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs doorgaande verkeersroutes bij parkeerterreinen, benzinestations, knooppunten en viaducten, op bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
      • binnen de bebouwde kom: op bedrijventerreinen en sportparken;
    2. 2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van de dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien;
      • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doet aan de aanwezige kwaliteiten;
  3. c. ten aanzien van de in de regels of de verbeelding opgenomen profielen van wegen, ten behoeve van een aanpassing in geringe mate indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft.

9.2 Inperking afwijkingsbevoegdheid

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  1. a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  3. c. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  4. d. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet onevenredig worden beïnvloed.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen op perceelsniveau, ten aanzien van de plaats van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen afwijken, voor zover de afwijking van geringe aard is en noodzakelijk is in verband met de terreingesteldheid ter plaatse.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Andere wettelijke bepalingen

Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'BMV Aldenhof'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bevolkingskrimp in Limburg is de aanleiding voor de regionale opgave om de woningvoorraad te herstructureren en het aantal woningen te verminderen. In Heerlen is een samenbundeling van scholen en accommodaties voorzien, waardoor kansen voor herontwikkeling ontstaan. Nabij het centrum van het stadsdeel Hoensbroek is in dit kader het plan 'Aldenhofpark' in voorbereiding, dat de komende jaren gefaseerd wordt gerealiseerd. Het plan bestaat, na sloop van de bestaande portiekflats, uit een kwalitatieve ontwikkeling van ondermeer woningen, een park en een Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV), ten behoeve van scholen en andere maatschappelijke functies. Deze functies worden gerealiseerd in een aantrekkelijke groene omgeving en met een dorpse uitstraling. Een nieuwe verkeerskundige situatie maakt ook onderdeel uit van de ontwikkelingen in het gebied. Het Aldenhofpark wordt een aangename en levendige plek in het centrum van Hoensbroek met een meerwaarde voor het hele stadsdeel.

De eerste fase van het plan Aldenhofpark betreft de realisatie van een Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) met bijbehorende voorzieningen.

De vigerende bestemmingsplannen maken de ontwikkeling van de eerste fase van Aldenhofpark niet geheel mogelijk, daarom wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Onderhavig bestemmingsplan schept het ruimtelijk kader waardoor de realisatie van de BMV Aldenhof mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Situering Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van het centrumgebied van Hoensbroek. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal aangegeven met een rode ellips.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0001.png"

Figuur 1.1: Situering plangebied

Het plangebied voor de BMV Aldenhof wordt globaal begrensd door de Monseigneur Nolenstraat, de Aldenhofstraat en de percelen grenzend aan de Kouvenderstraat.

Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 6 hectare. In de huidige situatie wordt het gebied voornamelijk gebruikt voor wonen (vrijstaand, geschakeld en portiekflats) en wegen. Er is een speeltuin en een groot braakliggend terrein van de voormalige LTS. In figuur 1.2 is het plangebied 'BMV Aldenhof' aangegeven met een blauwe lijn. Het plangebied 'BMV Aldenhof' is ruim 1 hectare groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0002.png"

Figuur 1.2: Luchtfoto met voormalige situatie en begrenzing plangebied BMV Aldenhof

1.3 Juridische Status

Vigerende bestemmingsplannen

Binnen de grenzen van het plangebied vigeren de navolgende bestemmingsplannen:

  • aan de zuidzijde van het plangebied: het bestemmingsplan 'Centrum', dat is vastgesteld op 16 oktober 1969. De betreffende gronden zijn bestemd als Openbare of bijzondere bebouwing en Tuin;
  • centraal in het plangebied: het ' Bestemmingsplan Hoensbroek Oost', dat is vastgesteld op 2 juni 2009. De betreffende gronden zijn bestemd als Verblijfsdoeleinden, Wonen, Groen en Speeltuin.

1.4 Planvorm

De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl onder planidentificatienummer NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401.

1.4.1 Toelichting

In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.

1.4.2 Regels

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP voor de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, maar mocht het voorkomen dat er een interpretatieverschil bestaat tussen de analoge en digitale versie van het bestemmingsplan dan is de digitale versie conform het bepaalde in artikel 1.2.3 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening leidend.

De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.

De analoge verbeelding bestaat uit één blad en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).

1.4.4 Ondergrond

De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 is een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit Europees- en rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de verschillende hoofdgroepen van bestemmingen en de verschillende juridische regelingen. Inhoofdstuk 7 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van het gevoerde overleg en de doorlopen bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het Rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplangebied BMV Aldenhof, toegelicht.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Heerlen zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Om toepassing van de Ladder voor duurzame ontwikkeling in de praktijk te faciliteren is een handreiking ontwikkeld. In deze handreiking wordt de ladder, die uit drie treden bestaat (zie figuur 2.1), nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0003.png"

Figuur 2.1: Ladder voor duurzame verstedelijking

Nut en noodzaak van de ontwikkeling van het plan 'BMV Aldenhof' is getoetst op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voldoet aan de ladder:

  1. 1. Planrealisatie voorziet in een bovenregionale doelstelling. De ontwikkeling draagt bij aan het nationale beleid in het kader van de bevolkingskrimp.
  2. 2. Voorliggend plan betreft herstructurering van bestaand stedelijk gebied, gericht op de ontwikkeling van een BMV, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. De ontwikkeling wordt binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
  3. 3. Omdat de regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is op te vangen, is trede drie van de ladder niet aan de orde.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) is vastgesteld op 22 september 2006 ter vervanging van het POL uit 2001. Per 1 juli 2008 dient het POL2006 als provinciale structuurvisie. Het POL2006 is zowel een streekplan, waterhuishoudingplan, milieubeleidplan als een verkeer- en vervoerplan en bevat ook de meer fysieke (ruimtelijke) onderdelen van het economisch en welzijnsbeleid en is nu vastgesteld als zijnde provinciale structuurvisie.

Het POL2006 is een plan op hoofdlijnen. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor die onderwerpen waar de Provincie een duidelijke rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. Het gehele plan staat in het teken van een actieve bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg. In het eerste hoofdstuk van het POL wordt ingegaan op deze ambitie. Daarna wordt Limburg in een ruimer verband bekeken, waarbij rekening gehouden wordt met de (inter)nationale ligging van de provincie. Tot slot wordt ingezoomd op de wijze waarop (hoe en waar) binnen Limburg duurzaam en efficiënt kan worden ingespeeld op ontwikkelingen van de verschillende ruimte gebruikende functies. In dit deel wordt ingegaan op de stedelijke en landelijke kwaliteiten en de verschillende stadsregio's en landelijk gebied regio's. Inspelend op de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden worden voor deze gebieden negen perspectieven onderscheiden.

Met het Rijk worden verstedelijkingsafspraken gemaakt over o.a. de kwaliteit en de omvang van de woningbouwproductie in de komende jaren in de gemeente Heerlen. De kwalitatieve invulling van deze afspraken (type, segment, ambitieniveau duurzaamheid en prijsklasse van woningen) maken mede deel uit van de regionale woonvisies.

Het plangebied valt binnen de beleidsregio Parkstad Limburg. Op de perspectievenkaart is aangegeven dat het gehele plangebied binnen de grens van stedelijke dynamiek is gelegen. Het valt geheel binnen het perspectief 'stedelijke bebouwing' (P9), dat op onderstaande figuur is aangegeven met oudroze. Dit perspectief omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. De verstedelijkingsopgave wordt zover mogelijk in dit gebied opgevangen door middel van herstructurering en inbreiding. Hierbij moeten de randvoorwaarden vanuit het watersysteem in acht genomen worden. Het bestemmingsplan 'BMV Aldenhof' sluit aan bij dit perspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0004.png"

Figuur 2.2: Uitsnede plankaart 1 Perspectieven, actualisatie 2011 (ligging plangebied is aangegeven met een rode ellips)

POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (2009)

De afgelopen periode zijn er diverse gebiedsvisies opgesteld waarin een ontwikkelingsrichting is geschetst voor verschillende gebieden in Limburg. Tegelijkertijd is meer zicht ontstaan op de effecten van de krimpende bevolking voor de woningvoorraadontwikkeling en de noodzaak voor een duidelijke provinciale sturing op de transformatieopgave van de woningvoorraad in de komende decennia.

Dit levert voldoende aanleiding tot het vaststellen van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (PS: 18 december 2009), waarmee tevens POL2006 partieel is gewijzigd.

Hierin staat dat de volgende opgaven voor de stadsregio Parkstad Limburg het belangrijkste zijn: de transformatie van de bestaande voorraad aan woon- en werkgebieden, het bevorderen van de economische groei en behoud en versterking van het voor deze regio zo kenmerkende stedelijke parklandschap met open ruimten, beken, en kenmerkende elementen uit het verleden als mijnstreek. De ingezette bevolkingsdaling, die zich in Parkstad Limburg sterker manifesteert dan in andere stedelijke regio's, vraagt enerzijds om volledig nieuwe beleidsmaatregelen en biedt anderzijds kansen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Door middel van een integrale duurzame transformatie van het stedelijke gebied kan de regio een kwaliteitsslag maken in de woon-, werk-, leef- en verblijfsfeer. In samenhang daarmee worden ook de voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en dergelijke, afgestemd op de behoefte.

Door verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de samenhang in het stedelijk weefsel en een breed cultureel klimaat wordt de centrumfunctie van Parkstad Centrum verstevigd.

Met het voorgenomen plan wordt enerzijds invulling gegeven aan de focus op kwaliteit van de woningmarkt en anderzijds wordt invulling geven aan herstructureren en transformeren van bestaand stedelijk gebied.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Binnenring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:

  1. 1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur

Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.

  1. 2. Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht

Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.

  1. 3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking

Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.

  1. 4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid

De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

In onderstaande figuren zijn uitsnedes van de ontwikkelingskaart en de beheer- en sturingskaart opgenomen ter plaatse van het plangebied. Op de bij de structuurvisie behorende ontwikkelingskaart is binnen het thema ruimtelijke identiteit het plangebied BMV Aldenhof aangegeven als herstructurering van het bestaande woongebied. Het gehele woongebied komt in aanmerking voor herstructurering (thema wonen).

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in paragraaf 2.4 aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op het bestemmingsplan BMV Aldenhof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0005.png"

Figuur 2.3: Uitsnede Ontwikkelingskaart Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030 (ligging plangebied is aangegeven met een rode ellips)

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0006.png"

Figuur 2.4: Uitsnede beheer- en sturingskaart Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030 (ligging plangebied aangegeven met een blauwe ellips)

2.3.2 Herstructureringsvisie

In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een ‘envelop’. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een ‘papieren plan’ te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gaat 'landen', waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:

Beheergebieden

In deze gebieden vindt, buiten de eventuele realisatie van ABC-plannen (dit zijn de plannen die zijn opgenomen in de Monitor Regionale Woningbouwprogrammering 2009), geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.

Verdunningsgebieden

In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.

Ontwikkelingsgebieden

Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur-en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.

De in november 2010 geactualiseerde envelop bevat voor Heerlen tot 2020 een netto verdunningsopgave van 5.000 wooneenheden en een vervangingsopgave van 6.800 wooneenheden.


Het plangebied maakt deel uit van het gebied Aldenhofpark dat is aangemerkt als 'ontwikkelingsgebied', waarbij tot aan 2020 in totaal maximaal 705 woningen worden onttrokken van de woningvoorraad, waarvan 236 woningen nog kunnen worden toegevoegd op basis van de ABC-plannen of de zorgwoningen-programmering 2006-2011.

De herstructurering van BMV Aldenhof sluit aan bij de herstructureringsvisie.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Stadsvisie Heerlen 2026

In 2008 is de "Stadsvisie 2026" door de raad van de gemeente Heerlen vastgesteld. In deze visie worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemd waar Heerlen mee te maken heeft en die ook in de komende jaren van groot belang zullen zijn: de bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing en ontgroening, de individualisering van de samenleving en de daarmee onder druk staande sociale cohesie in buurten en de mondialisering van de economie. Aan de hand van deze thema's worden kansen gezocht voor de komende jaren. Deze lijken met name te liggen in samenwerking op regionaal (Parkstad Limburg), nationaal (Tripool Zuid-Limburg, G27) en internationaal (MAHHL, Eurocities, Heerlen-Aken) gebied. Naast deze kansen vormt de belangrijkste bedreiging het verminderen van de aantrekkelijkheid, veiligheid en levendigheid van het stadscentrum, waarbij het van belang wordt geacht dat de inwoners zich samen met de stad ontwikkelen. De afgelopen jaren heeft ten aanzien van veiligheid en levendigheid een duidelijke verbeteringsslag plaatsgevonden, die de komende jaren moet worden doorgezet.

Met het thema "Van Coriovallum naar Corioforum" worden vier speerpunten geformuleerd voor Heerlen: Centrumstad, Ondernemende stad, Jeugdige stad en Netwerkstad. De visie wordt samengevat als "Heerlen 2026: Energiek hart van Parkstad".

De Stadsvisie kent geen specifieke uitgangspunten voor het onderhavige bestemmingsplan.

2.4.2 Masterplan Hoensbroek 2009

De gemeente Heerlen heeft op 29 september 2009 het Masterplan Hoensbroek 2009 vastgesteld. In de afgelopen periode heeft Hoensbroek te maken gekregen met een aantal ruimtelijke- en functionele vraagstukken. Denk hierbij aan de in paragraaf 2.3.2 geschetste bevolkingskrimp en verdunningopgave van de woningvoorraad.

De gemeente Heerlen had behoefte aan een actueel, integraal ruimtelijk afwegingskader met een heldere en onomstotelijke visie op de toekomst van Hoensbroek. Het masterplan biedt dit kader. Op basis van het masterplan en de in het verlengde daarvan op te stellen uitwerkingsplannen wordt een groot aantal initiatieven binnen dit stadsdeel aangestuurd. De BMV Aldenhof maakt onderdeel uit van de grote gebiedsontwikkeling Aldenhofterrein. Dit gebied is in het Masterplan Hoensbroek 2009 aangewezen als herstructureringsgebied.

Het aanbod aan maatschappelijke voorzieningen in Hoensbroek is ruim, maar niet meer up tot date. Er dient ruimte te worden gevonden om ook in Hoensbroek nieuwe concepten te realiseren. Niet alleen brede scholen (bmv), jongeren/sportvoorzieningen, maar ook integratie van artsen, verpleging e.d. is van groot belang. Deze ingrijpende herstructurering is mede noodzakelijk als gevolg van de krimp. Het vorenstaande betekent, dat uiteindelijk op 3 à 4 locaties flexibele wijkvoorzieningen in de vorm van een zogenaamde brede maatschappelijke voorziening (BMV) worden gecreëerd. De BMV Aldenhof is een van deze voorzieningen.

In de visie op de groen- en stedenbouwkundige structuur spreekt het masterplan zich uit voor de aanleg van een wijkpark op- of nabij het Aldenhofterrein. Dit wijkpark is gesitueerd op loopafstand van het kernwinkelgebied en voegt nieuwe kwaliteit toe aan De Dem. Het nieuwe hart geeft een grote kwaliteitsimpuls aan de omliggende woongebieden. De bestaande woningvoorraad (c.a. 189 woningen) in het gebied wordt onttrokken. Aan het park wordt de BMV Aldenhof gerealiseerd.

2.4.3 Strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025

Het strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025 is een verdieping en actualisatie van het hiervoor besproken Masterplan Hoensbroek 2009. Het document is in maart 2011 opgesteld. In het document wordt een uitwerking gegeven ten aanzien van de opgave waarvoor Hoensbroek staat. Ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen is dit de volgende:

Een afname van het aantal inwoners en de verschuiving in de bevolkingssamenstelling betekent dat het huidige aanbod aan voorzieningen lastig te handhaven blijft. De gemeente anticipeert hierop door het aantal monofunctionele maatschappelijke voorzieningen in Hoensbroek terug te brengen en te concentreren op buurt-, wijk- of stadsniveau.

De schaalvergroting en snelle verstedelijking heeft ertoe geleid dat Hoensbroek steeds meer op een stad is gaan lijken. De identiteit van het dorpse is verdrongen door de uitgebreide stedelijke expansie. De infrastructuur zorgde ervoor dat het landschap als eilanden tussen de bebouwing is komen te liggen. Na de jaren 60 werden functies zoals wonen, werken en recreëren nog nadrukkelijker uit elkaar gehaald. Dit gebeurde overal in Nederland. De krimpsituatie biedt een kans om de oude waardes van het dorpse te combineren met de vraag en behoefte van de hedendaagse bewoners in Hoensbroek.

Om tot een werkbaar strategisch masterplan te komen is het niet toereikend om alleen te kijken naar de grote structuurdragers in Hoensbroek. Dit zou de kwaliteiten en nuances van de woonbuurten tekort doen. Naast de analyses op de schaal van Hoensbroek, zijn er programmatische en ruimtelijke analyses per buurt gemaakt. De informatie uit de STIPO analyse, stadsdeelvisie Hoensbroek 2011, gecombineerd met de buurtanalyses zijn verwerkt en samengebracht in de zogenaamde paspoorten. Het plangebied behoort tot het deelgebied Centrum/De Dem. Het Aldenhofpark is in het paspoort van deze wijk aangeduid als dynamische omgeving met de realisatie van een Brede School, wijkvoorziening, park en woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0007.png"

Figuur 2.5: Kaart wijk Centrum/De Dem met de dynamische processen in de wijk

De BMV Aldenhof draagt dus bij aan realisatie van het Masterplan Hoensbroek en het Strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025.

2.4.4 Òs gebrook stadsdeelvisie Hoensbroek 2025

Uit een probleem- en oorzaakanalyse van de gemeente Heerlen blijkt dat het stadsdeel Hoensbroek kampt met een aantal samenhangende problemen op fysiek, sociaal en economisch gebied alsook veiligheid die de leefbaarheid onder druk zetten, zoals onder andere: leefomgeving en woningvoorraad, sociaal-maatschappelijke voorzieningen, veiligheid, integratie en participatie.

Parkstad Limburg en met name de gemeente Heerlen ervaren op diverse plaatsen de gevolgen van de krimp. Al jaren wordt samengewerkt om de gevolgen daarvan om te buigen tot kansen en via herstructurering te zorgen voor vitale en stadsdelen met toekomst, integraal ontwikkeld vanuit de fysieke, sociale en economische pijlers in de gemeente. De stadsdeelvisie Òs Gebrook gaat in op die kansen en benoemt enkele concrete projecten waar op korte termijn mee gestart kan worden.

Voortbouwend op het masterplan Hoensbroek hebben de gemeente Heerlen en de woningbouwcorporaties, De Voorzorg en Woonpunt in samenwerking met de Stadsregio Parkstad Limburg en de Provincie Limburg in 2012 gezamenlijk een visie voor Hoensbroek opgesteld, met deze visie als resultaat.

Deze stadsdeelvisie is het integrale kader voor de fysieke, sociale en economische structuurversterking van Hoensbroek voor de periode tot 2025. De visie vormt een perspectief en tegelijkertijd een sturingsinstrument om de leefbaarheid in Hoensbroek duurzaam te verbeteren (people, planet en profit).

De samenwerkende partijen stellen zich ten doel het stadsdeel Hoensbroek zodanig duurzaam her in te richten en te transformeren door middel van een gebiedsontwikkeling, dat:

  • de leefbaarheid duurzaam verbeterd wordt;
  • ingespeeld kan worden op de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen en effecten van de bevolkingskrimp op wonen, welzijn, zorg, onderwijs, veiligheid en economie.

De stadsdeelvisie is richtinggevend voor toekomstige interventies. De visie is het fundament voor het uitvoerings- en investeringsprogramma. Bewust is gekozen voor een programmatische aanpak, waardoor programmasturing mogelijk wordt. Hierdoor kunnen deelprojecten starten vanuit een samenhangend uitvoeringsprogramma en worden bijgesteld als demografie of marktomstandigheden hierom vragen. Daarnaast vergemakkelijkt deze aanpak de koppeling aan de ambities en doelstellingen op bovenlokaal niveau, waaronder de herstructureringsvisie wonen Parkstad Limburg en andere strategische opgaven. De stadsdeelvisie is tot stand gekomen na een intensief traject, zowel intern met de betrokken partijen, als extern met maatschappelijke organisaties, ondernemers en bewoners. Het interne proces is verlopen via een projectorganisatie bestaande uit stuurgroep, regiegroep en werk- en projectgroepen.

Voor Hoensbroek als geheel is de volgende overstijgende ambitie geformuleerd: Een vitaal duurzaam Hoensbroek, waar het goed en prettig leven is in een groene, dorpse omgeving.

Ten aanzien van voorzieningen zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • C1: Eigentijdse en duurzame accommodaties strategisch verspreid over Hoensbroek.
  • C2: Op stadsdeelniveau inzetten op kwalitatief goede en toegankelijke accommodaties waar georganiseerde activiteiten plaatsvinden.
  • C3: Voldoende speelplekken (trapveldjes) voor kinderen.
  • C4: Kwantitatief en kwalitatief voldoende aanbod van primair onderwijs.
  • C5: Behoud van de middelbare onderwijsfunctie (vmbo-havo-vwo).

De realisatie van de BMV Aldenhof draagt bij aan de doelen C1, C2 en C4.

2.4.5 Integraal Maatschappelijk Accommodatiebeleid Heerlen

De raad van gemeente Heerlen heeft in 2010 de uitgangspunten vastgesteld van het Integraal Maatschappelijke Accommodatiebeleid Heerlen, het IMAH. Het IMAH is een richtinggevend kader voor bestaande maatschappelijke accommodaties, de ontwikkeling van nieuwe accommodaties en voor toekomstige vragen van maatschappelijke organisaties op het vlak van huisvesting.

Onder maatschappelijke accommodaties vallen onder meer schoolgebouwen van het basis- en voortgezet onderwijs, brede maatschappelijke voorzieningen, sportaccommodaties, gemeenschapshuizen en andere accommodaties voor sociaal-culturele activiteiten, scoutinggebouwen en speeltuinen.

De uitgangspunten van het IMAH gaan over:

  • clustering van bij elkaar horende functies;
  • spreiding van accommodaties over de stad (schaalniveaus)
  • kwaliteit van de gebouwen
  • en het beheer en de exploitatie ervan.

In het IMAH is opgenomen dat de komende jaren per stadsdeel een uitvoeringsplan wordt opgesteld. Hierin wordt een concrete vertaalslag gemaakt van de uitgangspunten naar de praktijk. Het Uitvoeringsplan stadsdeel Hoensbroek is eind 2012 vastgesteld door het college en richtinggevend voor het accommodatiebeleid in dit stadsdeel voor de komende jaren. BMV Aldenhof is hierin als te realiseren voorziening opgenomen, waarbij de huidige schoollocaties voor de basisscholen De Heyster en de Dem aan de onderwijsfunctie worden onttrokken en de gymzaal van de Heyster uit functie wordt genomen.

2.4.6 Integraal Huisvestingsplan Primair Onderwijs Heerlen (IHP)

Door de gemeenteraad is op 10 januari 2012 het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2010-2020 (IHP) en de gezamenlijke visie op de brede schoolontwikkeling in Heerlen (Brede ontwikkeling voor kind en buurt) vastgesteld. Het huisvestingsplan, in samenspraak met de gemeente Heerlen en de schoolbesturen opgesteld, geeft een meerjarige strategische visie tot 2020 voor het (speciaal) basisonderwijs in Heerlen en geeft richting aan de onderwijsinfrastructuur.

Zowel het IHP (fysieke ontwikkeling van het onderwijs / huisvesting) als de visie op de brede schoolontwikkeling (inhoudelijke brede schoolontwikkeling van het onderwijs) vormen de basis voor het onderzoek naar de realisatie van de BMV Aldenhof.

2.4.7 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid.

Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.

In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0008.png"

Figuur 2.6. Groenvisie Heerlen (concept oktober 2012)

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Deze zogenaamde 'toolbox' vermeldt geen specifieke bijzonderheden voor het plangebied.

Het plan Aldenhofpark wordt in het landschap ingepast. Bestaande groenstructuren worden zoveel mogelijk gerespecteerd en er wordt een nieuw park aangelegd dat een functie voor de hele wijk zal vervullen. In voorliggend plan wordt het park zelf nog niet aangelegd, maar wordt wel rekening gehouden met de inpassing van de bebouwing in de toekomstige groenstructuur. Hierdoor sluit het plan aan bij de algemene doelstellingen van het groenstructuurplan.

2.4.8 Parkeernota Heerlen 2010

Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:

'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'

De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.

Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.

2.4.9 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen 2011 gaat in op de welstandseisen van de gemeente Heerlen. In deze nota is opgenomen dat bouwplannen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen worden voorgelegd. Deze onafhankelijke commissie van deskundige architecten/stedenbouwkundige en eventuele monumentendeskundige beoordeelt aan de hand van de in de nota beschreven welstandscriteria of het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Deze eisen zijn in de nota per gebied beschreven.

In onderstaande figuur is een uitsnede van de kaart Ruimtelijke Kwaliteit opgenomen. Binnen het plan Aldenhofpark zijn diverse welstandsgebieden van toepassing. Voor het plangebied BMV Aldenhof geldt de oranjeroze categorie 'de naoorlogse stad'.

Er zullen nieuwe welstandseisen voor het plangebied worden vastgesteld. Deze zullen in een aanvulling op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0009.png"

Figuur 2.7: Uitsnede kaart Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Heerlen

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied BMV Aldenhof en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.

3.1 Historie

In het stadsdeel Hoensbroek van de gemeente Heerlen wordt in de huidige LTS- buurt het plan Aldenhofpark ontwikkeld. In het gebied zijn en worden op korte termijn in totaal 189 etagewoningen gesloopt. In het verleden zijn ook al een flatgebouw en de voormalige LTS-school gesloopt.

3.2 Ruimtelijke Structuur

De omgeving van het plangebied kent een dichte en orthogonale bebouwingsstructuur omgeven door groene ruimten. Deze groene ruimten zijn in grote vlakken aanwezig en worden aangemerkt als structuurdragers van het gebied.

Van oudsher steunt het gebied, stedenbouwkundig gezien, op een oude lintstructuur ten noorden van het plangebied (Kouvenderstraat). Deze oude lintstructuur, tevens hoofdontsluitingsroute van het centrum van Hoensbroek richting Sittard, Brunssum, Heerlerheide en Heerlen, geldt als structuurdrager van het gebied. Verschillende bouwperiodes zijn vertegenwoordigd in de omgeving.

3.3 Ontsluiting

Het plangebied ligt aan de huidige Monseigneur Nolenstraat.

De Kouvenderstraat (Aldenhofstraat, Monseigneur Nolenstraat) vormt als verbindingsweg tussen de Akerstraat Noord en het centrum van Hoensbroek, een belangrijke structurele verbinding in de omgeving van het plangebied. De ontsluitingswegen Mgr. Nolenstraat en Aldenhofstraat maken deel uit van het netwerk van busroutes.

3.4 Functionele Structuur

Het plangebied heeft met name een woonfunctie en een verblijfsfunctie. In de nabijheid ligt het centrum van Hoensbroek: het winkelcentrum wordt gevormd door de Kouvenderstraat, Gebrookerplein, Hoofdstraat en Markt. In het winkelcentrum en aan de Kouvenderstraat zijn diverse voorzieningen gelegen, zoals detailhandel en (kleinschalige) bedrijvigheid. Dichterbij het plangebied ligt aan de Kouvenderstraat het politiebureau. De voormalige LTS ten zuiden van het plangebied is gesloopt.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Brede Maatschappelijke Voorziening Aldenhof

De brede maatschappelijke voorziening (hierna: BMV) Aldenhof is gelegen in het herstructureringsgebied “Aldenhofpark” ten zuidoosten van het centrum van Hoensbroek. Het Aldenhofpark strekt zich uit over het gebied van de voormalige LTS-school en de aangrenzende portiekflats.

Voor dit gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat voorziet in een nieuwe brede maatschappelijke voorziening (BMV), maximaal 96 woningen (waarvan minimaal 48 grondgebonden en maximaal 48 appartementen), en een park. De BMV krijgt een oppervlakte van ca. 3.500 m2 bvo en zal plaats gaan bieden aan scholen en andere maatschappelijke functies zoals een buitenschoolse opvang en een logopedist.

De grondgebonden woningen en de BMV vormen gezamenlijk de wanden van een nieuw aan te leggen park. Om te garanderen dat een dorpssilhouette met een duidelijke parkrand ontstaat die een kwalitatieve impuls voor Hoensbroek betekent wordt het gebouw opgebouwd uit verschillende massa's, waarbij het ensemble wel als één gebouw af te lezen is. Hiermee speelt de BMV in op de typologie van de “Limburgse hoeve”, met twee binnenhoven zonder dat het hiervan een letterlijke vertaling is. Het gebouw is overwegend voorzien van hellende daken met een maximale bouwhoogte van 13 meter, waardoor het complex wat betreft maat en schaal aansluit bij zijn directe omgeving.

De BMV heeft een uitnodigend karakter, is op het park georiënteerd en nadrukkelijk aan het park gesitueerd. Aan de zuidzijde van de BMV wordt een speelplein aangelegd dat onderdeel uitmaakt van het 'Aldenhofpark' en afsluitbaar is met een laag hekwerk. Het speelterrein van de jongste kinderen bevindt zich in de besloten oostelijke patio. Ter plaatse van de entreehof opent de BMV zich royaal naar het park. Het verharde deel van het park / speelplein loopt drempelloos door in het interieur van de BMV. In deze zone zijn de meest publieke functies gesitueerd. De centrale entree wordt gemarkeerd met een torentje. Aan de noordwestzijde van de BMV ligt een besloten boomgaard.

Aan de noordoostzijde van de BMV wordt een (gedeeltelijk afsluitbaar) parkeerterrein gerealiseerd, met ten minste 63 parkeerplaatsen, dat ook gebruikt wordt voor Kiss & Ride. Daarnaast kan ook gebruik gemaakt worden van de extra Kiss & Ride strook die aan de oostzijde van complex Grevengoed ligt. Hiervoor wordt de bestaande verkeerssituatie met paaltjes aangepast. Ten zuiden van de BMV zal de Monseigneur Nolensstraat in de toekomst worden geknipt en afbuigen naar de Beitelstraat, waardoor het gebied ten zuiden van de BMV autovrij wordt. Aan de westkant van de BMV en tussen het gebouw en de parkeerplaats in worden in totaal 90 niet overdekte fietsparkeerplekken aangelegd voor leerlingen en bezoekers. Aan de achterzijde van de BMV worden 30 overdekte fietsparkeerplekken aangelegd voor werknemers.

Ook wat betreft materialisatie is aansluiting gezocht bij de omgeving. De zandkleurige steen van de bestrating van het park is doorgetrokken als plint van het gebouw en de witte kleur van het stucwerk van de opgaande gevels is een terugkerend thema in het nieuwe Aldenhofpark en de architectuur van Hoensbroek.

In onderstaande figuren zijn de ligging van de BMV en inpressies van de toekomstige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0010.png"

Figuur 4.1: Uitsnede stedenbouwkundig plan Aldenhofpark (VO) met ligging BMV (rode ellips)

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0011.png"

Figuur 4.2: Toekomstig aanzicht BMV

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0012.png"

Figuur 4.3: 3D impressie BMV in de omgeving

4.2 Duurzaamheid

Visie op duurzaamheid

In het Meerjarig Bestuurlijk programma 2011-2014 is o.a. bepaald dat in bestemmingsplannen en herstructureringsplannen een duurzaamheidsparagraaf wordt opgenomen. In het programma wordt de aandacht gevraagd voor duurzaamheid als leidend principe in herstructurering en integrale afweging van energie, groen, geluid, klimaat en luchtkwaliteit om een aantrekkelijke stad met een eigen karakter te realiseren en behouden.

Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan een of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.

De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:

  • klimaat en energie (adaptatie en mitigatie)
  • leefomgeving (traditionele milieuthema's, zoals bodem, lucht, geluid, water en groen)
  • duurzaam inkopen
  • duurzame gebiedsinrichting
  • duurzame mobiliteit
  • duurzaam bouwen
  • cradle-to-cradle en economische kringlopen
  • social return on investment

Niet alle thema's hebben ruimtelijk relevante consequenties.

Er zijn géén wetten van kracht die normen bevatten voor de term 'duurzaamheid'. Voor enkele genoemde belangen is sectorale wet- en regelgeving werkzaam op verschillende hiërarchische niveaus. Voor de thema's klimaat en energie, duurzaam inkopen is gemeentelijk beleid vastgesteld.

Europese Energie Efficiëntie Richtlijn

De herziene energie efficiëntie richtlijn (2012/27/EU) bepaalt dat in 2020 alle publieke en overheidsgebouwen in de Europese Unie 20% energie besparen. Tevens krijgen commerciële gebouwen en energiebedrijven de verplichting energie efficiënter te worden. De target 20%-energiebesparing is eveneens opgenomen in het gemeentelijke klimaatbeleidsplan.

De publieke sector moet het goede voorbeeld gaan geven. De publieke sector zal de markt aanzetten tot het leveren van energie-efficiënte producten en diensten doordat er een wettelijke plicht komt om energie-efficiënte gebouwen, producten en diensten aan te schaffen.

De herziene richtlijn wordt geïmplementeerd in Nederland met de 'Wet implementatieEG-richtlijnen energie-efficiëntie' binnen een jaar na goedkeuring (25 oktober 2012 aangenomen, gepubliceerd in Pb EU L315 op 14 november 2012).

Klimaatbeleidsplan

Het Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en heeft naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven.

algemene ambitie voor 2020:

  • terugdringen van de CO2-uitstoot met minimaal 20% (ten opzichte van 1990);
  • verhogen van de energie-efficiëntie met 20%;
  • inzetten van duurzame energiebronnen met 20%;

én door zelf het goede voorbeeld geven en anderen uit dagen en stimuleren hier een bijdrage aan te leveren.

thematische aanpak gemeentelijke organisatie:

  • klimaatambities vanaf het beginstadium meenemen in het planproces.
  • op de lange termijn (2020) streven voor de eigen gebouwen naar de ambitie Energieneutraal.
  • in de tussentijd worden alle nieuwe gemeentelijke gebouwen gerealiseerd met een energieprestatie die tenminste 50% lager ligt dan de wettelijke norm (50% verscherpte EPC).

thematische aanpak wonen:

  • Nieuwe woningen in Heerlen voldoen uiteraard allemaal aan de EPC-eisen van het Bouwbesluit (ook na de aangekondigde aanscherpingen in 2011 en 2015).
  • De energetische kwaliteit van de bestaande woningvoorraad verbetert jaarlijks met 2% (tot 2020). Hierdoor neemt het gasverbruik in de bestaande bouw in de periode 2008-2018 met 20% af.
  • Voor de gehele woningvoorraad schrijft de EPBD (Energy Performance of Building Directive) voor dat er sinds 1 januari 2008 een energielabel verplicht is bij bouw, verkoop of verhuur in woningbouw en utiliteitsbouw.

thematische aanpak mobiliteit:

  • De CO2-emissie veroorzaakt door mobiliteit in Heerlen neemt tot 2012 jaarlijks met 1% af, door brandstofbesparing en de inzet van duurzame vervoersmiddelen.

thematische aanpak bedrijven:

  • De CO2-emissie van de Heerlense bedrijven neemt tot 2020 jaarlijks met 2% af, door energiebesparing en de toepassing van duurzame energie.

Voor klimaatadaptatie is geen specifiek beleidskader geformuleerd. De verschillende aspecten die hierbij relevant zijn worden vanuit de thema's water, bodem en groen meegenomen.

Convenant Duurzaam Inkopen

Het gemeentelijk bestuur heeft daarnaast nog ingestemd met het convenant voor duurzaam inkopen om in 2015 100% duurzaam in te kopen.

Mijnwater

Als laatste is het Mijnwaterproject vermeldenswaardig, een alternatief duurzaam energieconcept gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Nu heeft het Mijnwaterproject de fase bereikt dat het een zelfstandige onderneming wordt. Door B&W is besloten (2012/34344) in te stemmen met de voorgenomen uitbreidingen en aanpassingen van het Mijnwaternetwerk. Voor gemeentelijke gebouwen zal onderzocht moeten worden of aansluiting op het Mijnwatersysteem mogelijk en haalbaar is. Het mijnwater is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.

Plan specifieke uitwerking

Het bestemmingsplan 'BMV Aldenhof' is bedoeld om een brede maatschappelijke voorziening van de gemeente Heerlen mogelijk te maken. Dat betekent dat er veel aandacht is besteed aan de duurzaamheid van de nieuwbouw. Binnen het stadsdeel Hoenbroek moet het een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen voor een verdere duurzame gebiedsontwikkeling.

Klimaatbeleidsplan: voor gemeentelijke nieuwbouw is in het klimaatbeleidsplan vastgelegd dat en een 50% verscherpte EPC (t.o.v. het vigerende Bouwbesluit) gehanteerd dient te worden. Middels de toepassing van mijnwater (ruimteverwarming en koeling), zonnepanelen en een bijpassende gebouwschil wordt er een EPC gerealiseerd van 0.321, waarmee een prima prestatie geleverd wordt en ruim wordt voldaan aan het beleid.

Duurzaamheid: in de ontwerpfase is bijzondere aandacht besteed aan de principes van Cradle to Cradle en Re-Use. In hoge mate zijn deze vertaald naar een uiterst duurzame materialisering, indeling en water- en energiehuishouding. Ten behoeve van de BMV Aldenhof is een GPR-score bepaald die uitkomt op een gemiddeld score tussen de 7 en 7,5 op elk van de thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.

5.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde “vormvrije m.e.r.-beoordeling” opgesteld worden. Voor fase 1 van het project Aldenhofpark, het bestemmingsplan BMV Aldernhof, is dit aan de orde aangezien het initiatief behoort tot activiteit D11.2: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in bijlage 1 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de functiewijziging in het bestemmingsplan niet leidt tot specifieke significante milieueffecten die een nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend bestemmingsplan vrij te geven voor publicatie, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

5.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

In het kader van de voorbereiding van onderhavig plan is door Grontmij Nederland B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Aldenhofpark', dat is opgenomen in bijlage 2.

In dit onderzoek worden de akoestische mogelijkheden onderzocht om woningen en het BMV te bouwen in het plangebied. De Wet geluidhinder (Wgh) geeft voorschriften voor de maximale geluidsbelasting op de gevels van de geluidgevoelige objecten. In dit onderzoek is getoetst of aan deze voorschriften kan worden voldaan en welke mogelijke maatregelen er getroffen kunnen worden.

Op basis van onderhavig onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Binnen het plangebied vinden geen overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarden;
  • In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting van het wegverkeer berekend op de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 58 dB. Daarmee blijft de gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek volgens artikel 110 g uit de Wet geluidhinder lager dan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB. Het binnenniveau van 33 dB uit het bouwbesluit kan worden gewaarborgd door een juiste mate van gevelwering voor de nieuwbouwwoningen toe te passen.
  • In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting van het wegverkeer berekend op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen. Dit is gedaan voor zowel de huidige als toekomstige situatie. De maximale toename in de toekomstige situatie bedraagt 4dB.

Conclusie:

Er vinden binnen het plangebied geen overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarden en de gecumuleerde geluidsbelasting voor de toekomstige woningen vormen geen belemmering voor de geplande nieuwbouw.

Voor de bestaande geluidsgevoelige bestemmingen is wel een toename van de gecumuleerde geluidsbelasting geconstateerd. Door de gedeeltelijke afsluiting van de Aldenhofstraat ten behoeve van het Aldenhofpark en de aanleg van een multifunctionele accommodatie gaan de verkeersstromen anders lopen ten opzichte van de huidige situatie en vindt er op de meeste straten een toename van de verkeersintensiteit plaats. Voor de Kouvenderstraat, Mgr. Nolenstraat en Aldenhofstraat neemt de verkeersintensiteit af. Door de realisatie van de multifunctionele accommodatie zullen ongeveer 100 woningen een geluidbelastingtoename variërend van 1 tot maximaal 4 dB ondervinden . Daar staat tegenover dat voor ongeveer 60 woningen afname van de geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal 1 dB. Tegenover de toename bij een aantal woningen staat dus een afname bij een aantal andere woningen. Hiermee wordt het nadelige effect echter niet geheel gecompenseerd.

Aan het te hanteren binnenniveau van 43 dB (hieraan dient bij terug saneren van bestaande woningen voldaan te worden indien er sprake zou zijn van een autonome sanering) bij de bestaande woningen kan zondermeer voldaan worden.

Gelet op de positieve effecten van de nieuwbouw van een BMV voor zowel de maatschappelijke doelstellingen binnen de wijk (ontmoetingspunt, meer sociale cohesie) alsmede de leefbaarheid door het toevoegen van een park (meer groen binnen de wijk) en de sloop van de verouderde portiekflats is deze toename van de gevelbelasting (die binnen de maximaal toelaatbare grenswaarde valt) aanvaardbaar te noemen. Het algemene belang dat gediend wordt door de herstructurering van het gebied weegt op tegen de toename van de geluidsbelasting op een aantal woningen.

5.3 Water

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.


Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.


Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.


Nationaal Waterplan 2009-2015

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.3.2).


Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.


Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.

5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid

Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.


Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015

Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.

Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.

Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.

De conceptversie van de waterparagraaf is ter reactie voorgelegd aan Waterschap Roer en Overmaas. Op basis hiervan is een preadvies in concept gegeven door het waterschap op 7 augustus 2013. De opmerkingen en aandachtspunten hieruit zijn meegenomen in deze waterparagraaf. Aansluitend is mailcontact met mevr. E.H.H. Verheijen geweest op 29-08-2013 met betrekking tot een wijziging in de uitgangspunten.


Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.

Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.

Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:

  • de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald;
  • belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen;
  • de stand van zaken van de uitvoering;
  • de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning;
  • de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen;
  • middelen en de kostendekking.

5.3.3 Plangebied

In september 2013 heeft Grontmij een waterparagraaf opgesteld ('Waterparagraaf BMV Aldenhof te Hoensbroek', kenmerk GM-0110589, Grontmij Nederland B.V.).

Onderstaande tekst is een beknopte samenvatting van de waterparagraaf en beschrijft de hoofdlijnen van de huidige situatie en opzet van de toekomstige duurzame waterhuishouding. Voor een uitgebreidere beschrijving wordt derhalve verwezen naar de waterparagraaf (bijlage 3).

Huidige situatie

Maaiveldhoogten

De hoogteligging van het plangebied is vastgesteld op basis van het AHN. Het noordoosten van het plangebied is gelegen op circa NAP +84 m. Het zuidwesten is lager gelegen, op circa NAP +78 m.

Bodemopbouw

Tijdens het plaatsen van de boringen is getracht op basis van het bodemprofiel en hydromorfe kenmerken de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) te bepalen. Als gevolg van het ontbreken van deze kenmerken kon niet overal de GHG en GLG worden bepaald. De GHG is geschat op 0,5-0,8 m-mv in het westen tot 1,5-2,5 m-mv in het oosten. De GLG is geschat op circa 2 m-mv in het westen tot 3 m-mv in het oosten.

Op basis van deze gegevens is de geohydrologsiche bodemopbouw in tabel 5.1 geschematiseerd.

Tabel 5.1: Geohydrologische schematisatie, gebaseerd op REGIS II.0

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0013.png"

Waterdoorlatendheid bodem

Bij het geohydrologisch bodemveldwerk is bij twee boringen een infiltratieproef uitgevoerd. Beide boringen zijn in het oosten van het plangebied gesitueerd. Het uitvoeren van infiltratieproeven in het westen is niet mogelijk gebleken gezien de ondiepe grondwaterstanden. Bij elke proef zijn drie metingen verricht middels de omgekeerde boorgatmethode. Ter plaatse van boring nr. 5 (ten zuiden van de BMV) is een waterdoorlatendheid in een zandige leemlaag gemeten van 0,2 m/dag. Ter plaatse van boring nr. 8 (ten oosten van de BMV) is een waterdoorlatendheid in een zandlaag gemeten van 2,4 m/dag.

In het boorprofiel is tevens per bodemlaag de waterdoorlatendheid geschat. De schattingen komen redelijk overeen met de metingen, waarbij opgemerkt wordt dat door de gelaagde bodemopbouw de waterdoorlatendheid sterk varieert in het gehele gebied.

In december 2012 is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd door Geonius Milieu (Geohydrologisch onderzoek Aldenhofpark te Hoensbroek, kenmerk: GA-120338-2). Uit de gemeten doorlatendheden en grondwaterstand blijkt dat infiltratie van neerslagwater tot de mogelijkheden behoort. De doorlatendheid van de ondergrond is voldoende. Geadviseerd wordt om een infiltratievoorziening toe te passen in de ondiepe ondergrond, bijvoorbeeld kratten en/of grindkoffers. Ongeacht het type infiltratievoorziening zal rekening gehouden moeten worden met het hellende maaiveld om uittredend water benedenstrooms te voorkomen.

Geohydrologisch bodemveldwerk

Voor het verkrijgen van een meer gedetailleerd inzicht in de ondiepe bodem (dikte en samenstelling van de bodemlagen, waterdoorlatendheid en grondwaterstanden) is in oktober 2012 geohydrologisch veldwerk uitgevoerd. Op basis van het geohydrologisch veldwerk is de bodemopbouw niet eenduidig te schematiseren. De bodem is opgebouwd uit afwisselend leem en zandlagen. In het westelijke lage gedeelte van het gebied komt een zandlaag voor tot 0,8 à 1,6 m-mv. Hieronder bestaat de bodem tot in ieder geval 3 m-mv uit zandige leem. Richting het oosten is een dunne zandlaag (maximaal 1,2 m) aanwezig (al dan niet opgebracht) op zandige leem die bestaat tot 1,7 à 2,4 m-mv. Onder de leem bevindt zich tot minimaal 5 m-mv matig fijn zand.

Grondwaterstanden

Op basis van de beschikbare grondwaterstanden uit REGIS (Geohydrologisch model Limburg, 2005) zijn de freatische grondwaterstanden afgeleid. De freatische grondwaterstanden komen voor op een diepte van 8 tot 10 m –mv. Het voorkomen van schijngrondwaterspiegels is mogelijk, zodat de lokale grondwaterstand hoger kan voorkomen. De schijngrondwaterstanden zijn het gevolg van de zeer slecht doorlatende kleilaag (Formatie van Rupel) op een diepte van circa 5 m –mv.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn deze schijngrondwaterstanden ook daadwerkelijk aangetroffen met bijbehorende GHG en GLG. Het grondwater bevond zich ten tijde van het veldwerk (begin oktober 2012) op 0,5-1,0 m-mv in het westen tot 2,0-3,0 m-mv in het oosten van het plangebied. Voor de verdere uitwerking van eventuele infiltratiesystemen en het bepalen van de ontwatering in het gebied dient te worden uitgegaan van deze grondwaterstanden, GHG en GLG.

Toekomstige verhard oppervlak

De toekomstige verharde oppervlakken zijn indicatief bepaald op basis van verhard oppervlak aan bebouwing, daken en infrastructuur (globaal opgemeten). Binnen het plangebied van ca. 10.500 m2 is de boomgaard ten noorden van de BMV niet verhard (ca. 900 m2) en een deel van de toekomstige groenbestemming ten zuiden van de BMV (ca. 600 m2). Derhalve is gerekend met 9.000 m2 verharding.

De verplichting is dat een bui van T=25 geborgen moet worden en een doorkijk gegeven moet worden bij een bui van T=100. In tabel 5.2 is een overzicht opgenomen van het verhard oppervlak en tevens de berging die benodigd is bij een T=25 en T=100.

In totaal dient in het plangebied voor een bui van T=25 circa 315 m3 water te worden geborgen. Bij een bui van T=100 zal er in de waterberging en de niet gevoelige gebieden circa 405 m3 water geborgen moeten worden.

Tabel 5.2: Oppervlakte verharding en benodigde berging

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0014.png"

Toekomstige duurzame waterhuishouding

Conform de uitgangspunten vindt de hemelwaterbehandeling gescheiden plaats van de afvalwaterafvoer. Omdat er geen ruimte in het plan beschikbaar is voor een oppervlakkige waterberging zal het hemelwater worden verwerkt via een IT-riool dat is aangesloten op het hemelwaterrioolstelsel van de gemeente Heerlen. Het gekozen hemelwatersysteem dient nog nader uitgewerkt te worden op besteksniveau, echter dit vorm geen onderdeel van deze waterparagraaf. Hierna is de opzet van het systeem toegelicht.

Hergebruik hemelwater

Voor het plan is hergebruik van hemelwater dat op de gebouwen valt mogelijk. Gedacht kan worden aan het gebruik van hemelwater voor sanitaire voorzieningen of als poets-/waswater. Het hergebruik van hemelwater is niet verplicht. In de huidige plannen is het hergebruik van hemelwater niet opgenomen.

Vasthouden hemelwater

Op de daken van de nieuwbouw kunnen groene daken worden aangelegd. Een groen dak vertraagt de hemelwaterafvoer en vermindert de totale hoeveelheid afgevoerd water. Of deze worden toegepast is niet bekend. Daarom is voor het verder ontwerp van het watersysteem ervan uitgegaan dat er geen hemelwater op het dak kan worden geborgen (worst-case).

Infiltratie hemelwater

In het totale plangebied Aldenhofpark is een hoogteverschil aanwezig van circa 6 m. Het noordoosten van het plangebied is gelegen op circa NAP +84 m. Het zuidwesten is lager gelegen, op circa NAP +78 m. Eventuele waterafvoer naar waterbergingsvoorzieningen zal dit hoogteverschil moeten volgen. Dit betekent dat in het westen van het plangebied de eventuele centrale infiltratie dient plaats te vinden. De grondwaterstanden zijn hier echter dermate ondiep, dat infiltratie zeer beperkt is. Wel is het mogelijk om op verschillende plekken in het oosten lokale voorzieningen te realiseren waar infiltratie mogelijk is met grondverbeterende maatregelen (bijvoorbeeld doorbreken of vervangen van leemlagen). Ondiepe infiltratie is niet meegenomen als mogelijkheid voor het verwerken van het hemelwater. Door grondverbetering ter plaatse van de waterbergingsvoorziening wordt zoveel mogelijk water geïnfiltreerd, maar dit blijft geen uitgangspunt.

Een andere mogelijkheid is om op grotere diepte infiltratie toe te passen in een zand/grindlaag onder de deklaag van leem. Echter het waterschap heeft als beleid dat deze liever geen diepte-infiltratie wil toepassen. Daarom is diepte-infiltratie ook niet als mogelijkheid meegenomen. Ook gezien het feit dat dit een duurder systeem is om aan te leggen en lastig te onderhouden is.

Afvoer en berging hemelwater

Uit het vorenstaande is gebleken dat hergebruik en infiltratie van hemelwater niet is meegenomen als mogelijkheid. Daarom is gekozen om het hemelwater te verwerken via een hemelwaterriool (RWA). Dit RWA-riool wordt uitgevoerd als IT-riool om toch zoveel mogelijk water te laten infiltreren in de bodem. Dit IT-riool heeft een afvoer/overstort boven GHG-niveau om afvoer van grondwater te voorkomen Het hemelwater in het plandeel BMV kan via dit riool worden afgevoerd naar het hemelwaterrioolstelsel van de gemeente Heerlen. Dit gemeentelijk hemelwatersysteem heeft hiervoor voldoende capaciteit. Bij hevige buien zoals T=100 is het mogelijk dat tijdelijk water op straat voorkomt. Dit is acceptabel. De bouwniveaus van het BMV worden zodanig ontworpen dat hier geen wateroverlast veroorzaakt kan worden bij 'water op straat' situaties.

Waterkwaliteit

Het hemelwater, afkomstig van de wegen en parkeerplaatsen, is mogelijk verontreinigd. Daarom wordt een zuiveringsstap ondergaan door de infiltratie in de bodem via het IT-riool. Pas bij hevige buien zal dit riool overstorten op het gemeentelijk hemelwaterrioolstelsel. De eerste, meest verontreinigde, waterafvoer is dan al geïnfiltreerd in de bodem.

Het hemelwater afkomstig van de daken en andere verhardingen kan als schoon worden beschouwd. Voor het (vertraagd) afvoeren van dit hemelwater richting oppervlaktewater zijn daarom geen aanvullende zuiveringsmaatregelen nodig. Om hemelwater, afkomstig van daken, ook daadwerkelijk schoon te houden, wordt bij de bouw van de BMV rekening gehouden met het gebruik van niet-uitloogbare materialen, zoals aangegeven in Dubo. Dit betekent bijvoorbeeld geen gebruik van zacht PVC, teerhoudende bitumen, zink, koper en / of lood voor daken en / of dakgoten.

Ten aanzien van beheer en onderhoud zijn het gebruik van gif (voor bijvoorbeeld onkruid) en/of strooizouten niet toestaan.

Ontwatering

Bij het bepalen van de aanleghoogtes van de wegen en gebouwen dient rekening te worden gehouden met de gestelde ontwateringsnormen en de optredende grondwaterstanden in het gebied. Dit geld voornamelijk voor het gebied ten zuidwesten van de BMV.

Afvalwaterafvoer

Binnen het plangebied komt een vrijverval afvalwaterriolering te liggen welke op het DWA-riool van het gemeentelijk rioolstelsel wordt aangesloten. Het huidig tracé van het DWA-riool wordt vervangen door een nieuw DWA-riool.

Beheer en onderhoud

Voor het beheer en onderhoud van voorzieningen dient rekening te worden gehouden met de onderstaande aspecten:

  1. 1. Algemeen geldt dat het wenselijk is, om verstopping van de voorzieningen te voorkomen, ter plaatse van de regenpijpen bladvangers te plaatsen en op een centraal punt een zandvanger te plaatsen of dat groene zones met waterbergende en afvoerende functies regelmatig worden opgeschoond. Dit voorkomt onnodige vervuiling van de voorzieningen door bladeren en zand.
  2. 2. Binnen het plangebied dienen grof vuil en slib- en zandafzettingen regelmatig te worden verwijderd.

5.4 Bodem

Algemeen

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.

5.4.1 Beleidskader

Besluit Bodemkwaliteit

Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie voor het toepassen en hergebruiken moeten voldoen. De nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart beschrijft op welke wijze de gemeente Heerlen invulling geeft aan het besluit Bodemkwaliteit zoals dat met ingang van 1 juli 2008 van kracht geworden is. Het Besluit zet een kwalitatieve stap in de richting van duurzaam bodembeheer. Het Besluit komt ook tegemoet aan de wens om maatwerk op gebiedsniveau beter mogelijk te maken. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten; industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer. En het Besluit geeft de mogelijkheid om gericht toezicht te houden op de hele keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.

5.4.2 Bodemkwaliteit

Uitgevoerde onderzoeken

Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende bodemonderzoeken verricht:

  • Standaard vooronderzoek en onderzoeksvoorstel verkennend bodemonderzoek voor het plangebied: “Brede school Hoensbroek” bestaande uit: Mgr. Nolensstraat 33 t/m 103, 30 t/m 40 en 70 t/m 88, Pastoor Habetsstraat 2 t/m 36 en 19 t/m 35, Beitelstraat 2 t/m 18 te Hoensbroek, Bakkerstraat 2 t/m 66 en 45 t/m 61, Aldenhofstraat 42 t/m 114, Pastoor Schleidenstraat 41 t/m 87, Wilhelminastraat 99 (Gemeente Heerlen, HL091704901, 24 april 2012);
  • Bodemonderzoek ten behoeve van Reconstructie Park - Aldenhofstraat e.o. te Hoensbroek, gemeente Heerlen (Geonius Milieu BV, MA-1100082-112032, 15 november 2012);
  • Briefrapport Oriënterend Bodemonderzoek BMV Mgr. Nolenstraat Hoensbroek (Geonius Milieu BV, MA-100082-113033-br1, 19 september 2012).

Resultaat

Vooronderzoek

Uit het vooronderzoek blijkt het volgende:

  • Met betrekking tot asbest dient te worden uitgegaan van de hypothese verdacht;
  • Voor het verkennend bodemonderzoek kan uitgegaan worden van de hypothese onverdacht.

Civieltechnisch bodemonderzoek

Uit het civieltechnisch bodemonderzoek, waarin milieuhygiënisch onderzoek is gedaan naar de grond, het grondwater, het asfalt en funderingen, blijkt het volgende:

  • Een deel van de rijwegen van de Pastoor Schleidenstraat, Aldenhofstraat en Mgr.
  • Nolenslaan bevat teerhoudend asfalt;
  • Het fundatiemateriaal dat op basis van zintuiglijke waarnemingen gekwalificeerd is als grond (met uitzondering van de stenen onder de Mgr. Nolenslaan) bevat over het algemeen geen tot plaatselijk slechts licht verhoogde gehalten (overschrijding achtergrondwaarden) aan zware metalen, PAK of minerale olie. In het fundatiemateriaal is geen asbest aangetoond. Aanvullende veiligheidsmaatregelen zijn niet nodig voor werkzaamheden in de funderingslaag;
  • Algemeen kan gesteld worden dat de bodem onder de fundatielaag analytisch nagenoeg schoon bevonden is. Ter plaatse van het trottoir van de Pastoor Schleidenstraat wordt plaatselijk een matig verhoogd PAK-gehalte aangetoond. De bodem bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen, PAK en/of minerale olie, Over het algemeen komt de kwaliteit van de grond overeen met klasse 'achtergrondwaarde' (indicatief), Daar waar licht verhoogde gehalten zijn aangetoond komt de kwaliteit minimaal overeen met klasse 'wonen' danwel klasse 'industrie'. In de grond is geen asbest aangetoond. Aanvullende veiligheidsmaatregelen zijn niet nodig voor werkzaamheden in de bodem;
  • Het grondwater is onderzocht, maar hier is geen verontreiniging aangetroffen.

Oriënterend bodemonderzoek

Ten behoeve van de realisatie van de BMV heeft de gemeente Heerlen een oriënterend bodemonderzoek op de locatie Mgr. Nolenstraat te Hoensbroek laten uitvoeren door Geonius Milieu. De resultaten zijn hier samengevat. Het volledige onderzoek is te vinden in bijlage 6.

Uit het oriënterend bodemonderzoek BMV Mgr. Nolenstraat-Hoensbroek blijkt het volgende:

  • Tijdens het veldwerk zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen, tevens zijn geen aanduidingen dat olie en/of vluchtige verbindingen aanwezig zijn.
  • Ter plaatse van boring 009 en 012 wordt een laag puingranulaat aangetroffen.
  • Uit de analyse blijkt dat zeer plaatselijk lichte bodemverontreiniging met enkele zware metalen en PAK wordt aangetroffen (boring 002 en 061).
  • Bij de overige monsters wordt geen bodemverontreiniging aangetroffen.

Het oriënterend bodemonderzoek dient na de sloop van de huidige bebouwing in het kader van de transactie opgewaardeerd te worden tot een volwaardig NEN onderzoek. Indien blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde gebruik dan zal deze hiervoor alsnog geschikt voor moeten worden gemaakt.

Na het uitvoeren van beide onderzoeken blijkt er geen aanleiding te zijn tot het verrichten van vervolgonderzoek. In het onderzoek ter plaatse van de BMV is weliswaar een verontreiniging geconstateerd, maar deze is dermate licht dat nader onderzoek niet nodig is en er geen gebruiksbeperkingen zijn ter plaatse.

Conclusie

Op basis van het verrichte bodemonderzoeken bestaan vooralsnog –voor wat bodemaspecten betreft – geen belemmeringen voor de voorgenomen realisatie van het plan.

5.5 Ecologie, Flora En Fauna

5.5.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet 1998

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangemeld. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.


In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.


Het plangebied 'BMV Aldenhof' ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het opstellen van een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet nodig.

5.5.2 Soortenbescherming: Flora- en Faunawet

Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en Faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EL&I ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.

Het plangebied is in oktober 2012 onderzocht (Quick-scan natuur Aldenhofpark Oriënterend onderzoek i.k.v. de wet- en regelgeving voor de natuur, Grontmij, zie bijlage 7). Dit onderzoek resulteert in de volgende resultaten en conclusies:

  • Het blijkt dat er geen planten binnen en nabij het plangebied kunnen voorkomen, die beschermd zijn onder Flora- en faunawet tabel 2 en/of 3 die mogelijk bij de uitvoering van het project worden verstoord. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat er voldoende informatie beschikbaar is om de toetsing aan de Flora- en faunawet uit te kunnen voeren. Er zijn daarom geen aanvullende veldbezoeken nodig.
  • Het blijkt dat Eekhoorn, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Steenmarter in het plangebied vaste verblijfplaatsen kunnen hebben. Deze zijn beschermd onder Flora- en faunawet tabel 2 en tabel 3 en worden mogelijk bij de uitvoering van het project verstoord. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om de toetsing aan de Flora- en faunawet uit te kunnen voeren. Er zijn daarom aanvullende onderzoeken nodig gericht op de inventarisatie van vleermuizen, Eekhoorn en Steenmarter.
  • Er komen in het terrein mogelijk broedvogelsoorten voor die beschermd zijn in beschermingscategorie 1 t/m 4 en bij de uitvoering van het project mogelijk worden verstoord. Het betreffen Gierzwaluw en Huismus. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om de toetsing aan de Flora- en faunawet uit te kunnen voeren. Er zijn daarom aanvullende veldbezoeken nodig gericht op de inventarisatie van Gierzwaluw en Huismus.
  • Er zijn geen waterpartijen in het plangebied en het voorkomen van beschermde vissoorten in het plangebied is uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.
  • Het is uit te sluiten dat beschermde amfibiesoorten leefgebied hebben in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.
  • Het is uit te sluiten dat reptielen leefgebied hebben in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.
  • Het is uit te sluiten dat ongewervelden leefgebied hebben in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.

Het advies is om een nader onderzoek uit te voeren naar vleermuizen, Eekhoorn, Steenmarter, Gierzwaluw en Huismus. Navolgende subparagraaf gaat in op dit onderzoek.

5.5.3 Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG)

De EHS en de POG vormen samen de ecologische structuur van Limburg. De EHS is het strengste beschermingsregime. Hier geldt het 'nee, tenzij-principe'. Dat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zijn toegestaan, tenzij geen alternatieve locatie voorhanden is of sprake is van groot maatschappelijk belang. Hierover dient nauw overleg plaats te vinden met de provincie Limburg. Binnen de POG geldt het beschermingsregime 'ja, mits', wat betekent dat ruimtelijke ingrepen zijn toegestaan mits in afdoende mate mitigatie en/of compensatie van natuurwaarden plaatsvindt. Ook hierover dienen afspraken te worden gemaakt met de provincie.

Het plangebied bevindt zich niet in de EHS of POG, het 'nee tenzij principe hoeft niet te worden toegepast.

5.6 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan luchtonderzoek moet plaatsvinden naar de kwaliteit van de omgeving. In het plangebied 'BMV Aldenhof' is nieuwbouw voorzien.

Wanneer kan een project doorgaan

De Wet milieubeheer biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een project voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:

  1. a. het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, onder a Wm);
  2. b. overschrijdingen;
    1. 1. blijven ten minste gelijk of verminderen door het project (artikel 5.16, eerste lid, onder b, sub 1 Wm);
    2. 2. verminderen per saldo door het project (artikel 5.16, eerste lid, onder b, sub 2 Wm);
  3. c. het project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, onder c Wm);
  4. d. het project is genoemd of beschreven in, past binnen of in elk geval niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, onder d Wm).

Niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Dit betekent dat projecten voldoen aan de Wet milieubeheer als de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10 met niet meer dan 1,2 mcg/m3 toeneemt. In de Regeling NIBM is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief de 3%-grens bereikt is. De realisatie van het voorliggende plan valt niet binnen één van categorieën zoals genoemd in de Regeling NIBM. Voor het plan dient daarom bepaald te worden of het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor deze berekening wordt gebruik gemaakt van de NIBM-tool van Infomil. Voor het bepalen van het effect op de luchtkwaliteit van de wijzigingen is gebruik gemaakt van de nieuwste versie van het NIBM-tool (mei 2013), te vinden op de website van Infomil. Deze tool is een screeningstool, dat betekent dat de resultaten als een worst-case te gebruiken zijn.

NIBM-toets

De verkeersintensiteiten op de nabij gelegen wegen wijzigen als gevolg van het plan. Er is van uitgegaan dat het snelheidstype van deze wegen door deze wijziging niet verandert. Het extra verkeer vanwege het plan is door de gemeente aangeleverd en bedraagt maximaal 700 motorvoertuigen per etmaal. Er wordt verondersteld dat circa 2.1% hiervan zwaarverkeer is. Uit de berekening blijkt dat de toename van de emissies voor NO2 en PM10 onder de 3%-grens van 1,2 mcg/m³ blijft. Hieruit volgt dat als gevolg van het plan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert. Op basis hiervan hoeft een verdere toetsing niet plaats te vinden en kan het plan doorgang vinden op basis van artikel 5.16, eerste lid, onder c uit de Wm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0015.png"

Figuur 5.1: Worst-case berekening gevolgen van plan op luchtkwaliteit

Achtergrondconcentraties

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het ook wenselijk om inzicht te hebben in achtergrondconcentraties ter hoogte van het plangebied. In bijlage 2 van de NIBM notitie (zie bijlage 9) zijn de achtergrondconcentraties op kaart weergegeven. In 2013 is ter hoogte van het plan de jaargemiddelde concentratie NO2 20 mcg/m³ en de jaargemiddelde concentratie PM10 22,5 mcg/m³. Dit is ruim onder de grenswaarden voor NO2 (40 mcg/m³) en PM10 (40 mcg/m³).

Beoordeling en conclusie

Uit de NIBM-berekening blijkt dat de toename van de emissies voor NO2 en PM10 onder de 3%-grens blijft. Hieruit volgt dat het plan NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het plan kan doorgang vinden op basis van artikel 5.16, eerste lid, onder c uit de Wm. Op basis en verdere toetsing dient niet plaats te vinden. Daarnaast is ook gekeken of kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Uit de achtergrondconcentraties blijkt dat deze ruim onder de grenswaarden liggen en er geen risico is dat deze door de ontwikkeling van park Aldenhof in gevaar komen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een doorkijk gegeven naar 2023 en 2024. Door het schoner worden van de verbrandingsmotoren wordt verwacht dat vooral de concentratie van stikstofdioxide in de toekomst terug zal lopen. Dit is gebaseerd op de monitoringstool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voor de toekomst worden geen problemen verwacht ten aanzien van luchtkwaliteit.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Beleid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.

  • De regelgeving voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi).
  • Het beleid voor transportmodaliteiten (weg, spoor, water) staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRnvgs). Het Basisnet stelt grenzen aan het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorlijnen alsmede aan ruimtelijke ontwikkelingen langs die wegen. Het Basisnet wordt juridisch verankerd in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en middels een wijziging in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De Eerste Kamer heeft 09-07-2013 ingestemd met het wetsvoorstel “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (Wet basisnet). De verwachting is dat per 1 januari 2014 de Wet Basisnet in werking treedt.
  • Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het per 1 januari 2011 in werking getreden 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

In de Besluiten (Bevi, Btev en Bevb) zijn kwaliteitseisen/normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en transportroutes, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze normen zijn gekwantificeerd in de vorm van het zogenaamde plaatsgebonden en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu tengevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risico-contouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze waarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Ook bij veranderingen van de hoogte van het GR geldt een verantwoordingsplicht.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening.

Bereikbaarheid

De brandweer beoordeelt de bereikbaarheid van plangebieden en daaraan verbonden objecten cq inrichtingen aan de hand van de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

Er wordt speciale aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer.

De basis kan gevonden worden in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Er kunnen regels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaar-heid, teneinde ervoor te zorgen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

5.7.2 Plangebied

In de directe nabijheid van het plangebied zijn volgens de Risicokaart Limburg geen bedrijven gelegen die in het kader van externe veiligheid een risico opleveren. Ook ligt het plan niet binnen het invloedsgebied van (verder weg gelegen) bedrijven die onder de werkingssfeer van het BEVI vallen.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plan zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen. Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plan zijn geen vervoersassen bekend van gevaarlijke stoffen. Het plangebied wordt niet benut als transportroute voor gevaarlijke stoffen.

De risicoatlas van de provincie Limburg is geraadpleegd m.b.t. de vraag of er in de omgeving BEVI bedrijven liggen en in de nabijheid vervoerassen of buisleiding door of langs het plangebied lopen.

Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied.

5.8 Technische Infrastructuur

Er is geen planologisch relevante technische infrastructuur in of nabij het plangebied gelegen.

5.9 Bedrijfshinder

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die mogelijk kunnen leiden tot overlast voor de BMV. De BMV heeft zelf een beperkte milieuzone, waar de omliggende woningen overlast van kunnen ondervinden. De bestaande woningen liggen op ca. 30 meter vanaf de BMV.

Op basis van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van VNG vallen de toekomstige activiteiten in de BMV binnen categorie 1 of 2. De volgende richtafstanden zijn daarin opgenomen voor het omgevingstype 'rustige woonwijk':

  • consultatiebureau: 10 meter vanwege geluid;
  • kinderopvang: 30 meter vanwege geluid;
  • school: 30 meter vanwege geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0016.png"

Figuur 5.2: 30 meter contour (rode lijn) vanaf de BMV

In bovenstaande figuur is de 30 meter contour ingetekend vanaf het bouwvlak dat op de verbeelding van dit bestemmingsplan is opgenomen. De contour raakt diverse achterzijden en uitbouwen van woningen aan de Aldenhofstraat en de Kouvenderstraat, de achterzijde van het politiebureau en de voorzijde van enkele portiekflats aan de Monseigneur Nolenstraat die op korte termijn gesloopt worden.

In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waardoor zekergesteld wordt dat de nieuwbouw op voldoende afstand van de bestaande gevoelige functies wordt opgericht.

Gesteld kan worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet wordt aangetast door realisatie van voorliggend plan.

5.10 Verkeer En Parkeren

Verkeer

De BMV wordt ontsloten via de Monseigneur Nolenstraat en de Beitelstraat. De Monseigneur Nolenstraat zal in de toekomst afbuigen naar de Beitelstraat, waardoor het gebied ten zuiden van de BMV autovrij wordt.

De BMV kan gebruik maken van de Kiss&Ride strook die aan de oostzijde van complex Grevengoed ligt. De bestaande verkeerssituatie met paaltjes wordt hiervoor aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0017.png"

Figuur 5.3: Toekomstige situatie ter plaatse van Kiss&Ride strook

Parkeren

Voor het parkeren heeft de gemeente beleid opgesteld zoals is verwoord in de ParkeernotaHeerlen 2010. Bij onderhavige berekening zijn de in dit beleid genoemde normen, rekenmethoden en CROW publicaties gebruikt.

Voor parkeren en fietsparkeren moet het plan BMV Aldenhof voldoen aan de gestelde normen. Ten oosten van de BMV wordt een parkeerplaats gerealiseerd met ten minste 63 parkeerplaatsen. In verband met sociale veiligheid is een deel van het parkeerterrein voor auto's af te sluiten of alleen toegankelijk gemaakt met een pasje. Het gedeelte voor het parkeren van personeel kan geheel of gedeeltelijk afgesloten worden.

In het bestemmingsplan wordt flexibiliteit geboden om in de toekomst extra parkeerplaatsen te realiseren als dat nodig is. Dit gaat dan ten koste van de boomgaard aan de noordzijde van de BMV.

De totale oppervlakte van de BMV bedraagt ca. 3.500 m2 bvo. In het Overzicht ruimteprogramma BMV Aldenhof d.d. 14-05-2013 is dit oppervlakte als volgt onderverdeeld (morgen/ middag):

  • Peuterspeelzaal 182 m2 bvo voor 32 leerlingen
  • BSO 4-13 jaar 110 m2 bvo voor 20 leerlingen
  • Onderbouw 936 m2 bvo voor 155 leerlingen (prognose)
  • Bovenbouw 1060 m2 bvo voor 189 leerlingen (prognose)
  • Algemeen 614 m2 bvo
  • Gymzaal 589 m2 bvo
  • Totaal 3309 m2 bvo.

Openbaar parkeren (ook halen en brengen)

Berekening parkeerbehoefte halen en brengen basisonderwijs volgens CROW 182 publicatie blz 25 de volgende rekenregel:

Aantal leerlingen x % leerlingen met auto x reductiefactor parkeerduur x reductiefactor aantal kinderen per auto.

  • Peuterspeelzaal: 32 x 0,8 x 0,25 x 0,75 = 5 pp
  • Onderbouw: 155 x 0,3 x 0,50 x 0,75 = 17 pp
  • Bovenbouw: 189 x 0,1 x 0,25 x 0,89 = 4 pp
  • BSO 4-13 jaar: 20 x 0,8 x 0,25 x 0,75 = 4 pp
  • Zone zorg en welzijn 2 kamers x 1 pp =2 pp
  • Werkkamer logopedie+werkkamer SDHC 2x 1pp=2 pp.

De parkeerbehoefte voor halen/ brengen en bezoek = 5+17+4+4+2+2= 34 pp. Echter de openbare parkeerplaatsen van de BSO (leeftijd 4 t/m 13 jaar) worden op andere tijden gebruikt dan de parkeerplaatsen voor de basisschool. Derhalve kan er met 30 parkeerplaatsen worden voldaan in de parkeerbehoefte. Voor het parkeren ten behoeve van het personeel geldt volgens CROW 317 blz 87:

  • Peuterspeelzaal: 1,3-1,5 pp per 100 m2 bvo = 3 pp
  • BSO: 4 groepen x 1 personeelslid = 4 pp
  • Basisonderwijs: 0,5-1,0 pp per leslokaal oftewel 16 x 1 = 16 pp
  • Zone zorg en welzijn 2 kamers x 1 pp =2 pp
  • Werkkamer logopedie en werkkamer SDHC 2x 1pp=2 pp.

De parkeerbehoefte voor het personeel is dus 3+4+16+2+2= 27 pp. De totale parkeerbehoefte bedraagt dan 30 + 27 = 57 pp. Het gedeelte voor het parkeren van personeel kan geheel of gedeeltelijk afgesloten worden. Het openbare parkeren, ca. 25 parkeerplaatsen is ook ruim voldoende voor het parkeren ten behoeve van de gymzaal in de avonduren (behoefte=10 pp). Overdag zal de gymzaal door de school gebruikt worden en is er geen extra parkeerbehoefte.

Onderstaande tabel gaat in op de parkeerbehoefte, afgezet naar de toekomstige gebruiksoppervlakten.

Tabel 5.3: Parkeerbehoefte naar bvo's 1) de m 2 bvo van deze onderdelen zijn opgenomen onder algemeen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0018.png"

Voor de avondsituatie is de parkeerbehoefte beperkt tot de bezoekers van de gymzaal en eventuele beperkte activiteiten in de BMV en zal hierdoor niet tot parkeeroverlast leiden. Het openbare parkeren is ruim voldoende voor het parkeren ten behoeve van de gymzaal in de avonduren (behoefte=10 parkeerplaatsen). Overdag zal de gymzaal door de school gebruikt worden. Geconcludeerd wordt dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

Fietsparkeren

Gezien het algehele geringe fietsgebruik in Heerlen wordt voor fietsparkeren gerekend met het laagste kengetal dat het CROW (publicatie 317) opgeeft voor de verschillende functies. Vanwege de praktijkervaringen in Heerlen en het hoge gebruik van de auto als vervoermiddel van en naar de basisscholen, wordt ook dit lage kengetal nog iets verder bijgesteld als normering voor fietsparkeren in het plan BMV Aldenhof.

In onderstaande tabel is de normering opgenomen voor het aantal fietsparkeerplaatsen in het plan.

Tabel 5.4: Normering fietsparkeren BMV Aldenhof

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000001-0401_0019.png"

Het plan voorziet in voldoende fietsparkeerplaatsen. Het eventueel afsluiten van de fietsenstalling en een onderscheid maken tussen leraren/leerlingen kan het totale aantal fietsparkeerplaatsen verhogen. Dubbelgebruik is immers niet mogelijk. Mocht dit het geval zijn dan worden passende maatregelen genomen. Bovenstaande kengetallen gaan uit van dubbelgebruik.

5.11 Archeologie En Cultuurhistorie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe het Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid.

In dit kader is door de Parkstad Limburg-gemeenten, waaronder Heerlen, op 23 september 2009 een archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart vastgesteld.

Volgens de archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart van de gemeente Heerlen kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden gelden geen restricties ten aanzien van de voorgenomen planvorming, tenzij er een vindplaats binnen 50 meter van het plangebied is gelegen. Dit is niet van toepassing voor het plangebied. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Als er tijdens de (bouw)werkzaamheden archeologische waarden geconstateerd worden, moet dit direct worden gemeld bij de Minister van OC&W, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en bij de gemeente Heerlen.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten gelegen.

5.12 Conclusie Omgevingsaspecten

Ten aanzien van de verschillende omgevingsaspecten kan het volgende geconcludeerd worden.

Vorm vrije m.e.r.-beoordeling:

Uit de Vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de functiewijziging in het bestemmingsplan niet leidt tot specifieke significante milieueffecten die een nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend bestemmingsplan vrij te geven voor inspraak, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

Akoestiek:

Er vinden binnen het plangebied geen overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarden en de gecumuleerde geluidsbelasting voor de toekomstige woningen vormen geen belemmering voor de geplande nieuwbouw.

Voor de bestaande geluidsgevoelige bestemmingen is wel een toename van de gecumuleerde geluidsbelasting geconstateerd. Door de gedeeltelijke afsluiting van de Aldenhofstraat ten behoeve van het Aldenhofpark en de aanleg van een multifunctionele accommodatie gaan de verkeersstromen anders lopen ten opzichte van de huidige situatie en vindt er op de meeste straten een toename van de verkeersintensiteit plaats. Voor de Kouvenderstraat, Mgr. Nolenstraat en Aldenhofstraat neemt de verkeersintensiteit af. Door de realisatie van de multifunctionele accommodatie zullen ongeveer 100 woningen een geluidbelastingtoename variërend van 1 tot maximaal 4 dB ondervinden. Daar staat tegenover dat voor ongeveer 60 woningen afname van de geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal 1 dB. Tegenover de toename bij een aantal woningen staat dus een afname bij een aantal andere woningen. Hiermee wordt het nadelige effect echter niet geheel gecompenseerd.

Aan het te hanteren binnenniveau van 33 dB (hieraan dient bij terug saneren van bestaande woningen voldaan te worden indien er sprake zou zijn van een autonome sanering) bij de bestaande woningen kan zondermeer voldaan worden.

Gelet op de positieve effecten van de nieuwbouw van een BMV voor zowel de maatschappelijke doelstellingen binnen de wijk (ontmoetingspunt, meer sociale cohesie) alsmede de leefbaarheid door het toevoegen van een park (meer groen binnen de wijk) en de sloop van de verouderde portiekflats is deze toename van de gevelbelasting (die binnen de maximaal toelaatbare grenswaarde valt) aanvaardbaar te noemen. Het algemene belang dat gediend wordt door de herstructurering van het gebied weegt op tegen de toename van de geluidsbelasting op een aantal woningen.

Water:

De waterbelangen zijn voldoende meegenomen in het plan en leveren geen belemmering op.

Bodem:

Op basis van het in de paragraaf Bodem genoemde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Ecologie, flora en fauna:

Naar diverse onderzoeken zoals verwoord in de paragraaf Ecologie, flora en fauna wordt geconcludeerd dat er in het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen bevinden van Huismus, Gierzwaluw, Steenmarter of Eekhoorn. Tevens maakt de bestaande inrichting van het plangebied geen deel uit van essentieel foerageergebied. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten komt niet in het geding en vereist geen noodzaak tot het uitvoeren van maatregelen.

Binnen het plangebied bevindt zich een zomerverblijfplaats van de Ruige dwergvleermuis in een forse populier aan de achterzijde van bewoning aan de Monseigneur Nolenstraat. De betreffende verblijfplaats zal echter niet verdwijnen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en worden geïntegreerd in het besloten park aan de noordzijde van het plangebied.

Luchtkwaliteit:

Het plan BMV Aldenhof draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit. Ook voor de toekomst worden geen problemen verwacht ten aanzien van luchtkwaliteit.

Externe veiligheid:

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven, buisleidingen en vervoersassen gelegen die in het kader van externe veiligheid een risico opleveren. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied.

Technische infrastructuur:

Er is geen planologisch relevante technische infrastructuur in of nabij het plangebied gelegen.

Bedrijfshinder:

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die mogelijk kunnen leiden tot overlast voor de BMV. De BMV heeft zelf een beperkte milieuzone, waar de omliggende woningen overlast van kunnen ondervinden. De bestaande woningen liggen op ca. 30 meter vanaf de BMV. Voor enkele functies die in de BMV zijn ondergebracht zijn richtafstanden van toepassing.

Binnen deze contour zijn geen gevoelige functies gelegen, waardoor kan worden gesteld dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet wordt aangetast door realisatie van voorliggend plan.

Verkeer en parkeren:

De in de paragraaf Verkeer en parkeren beschreven parkeerbehoefte bedraagt 57 parkeerplaatsen. In het plan zijn 63 parkeerplaatsen opgenomen. Het plan voorziet tevens in voldoende fietsparkeerplaatsen.

Archeologie en cultuurhistorie:

Volgens de archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart van de gemeente Heerlen kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden gelden geen restricties ten aanzien van de voorgenomen planvorming, tenzij er een vindplaats binnen 50 meter van het plangebied is gelegen. Dit is niet van toepassing voor het plangebied. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten gelegen.

Conclusie:

Bij realisatie van onderhavige plan zijn de planeffecten op de omgeving minimaal. Aandachtspunten zijn de thema's akoestiek en ecologie. Deze zijn aanvullend onderzocht, zodat gesteld kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Belanghebbenden worden niet onevenredig geschaad door de ontwikkeling van onderhavig plan.

Hoofdstuk 6 Structuur Bestemmingsplan

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding (plankaart) vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk wordt de systematiek, de opbouw en de indeling van de regels kort toegelicht.

6.1 Opbouw Van De Regels

Voor de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform SVBP2012 een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 6.2)

  • begrippen
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 6.3)

  • bestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 6.4)

  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene afwijkingsregels
  • algemene wijzigingsregels
  • overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 6.5)

  • overgangsrecht
  • slotregel

6.2 Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.

Artikel 2 Wijze van meten

In artikel wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

6.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen en/of dubbelbestemmingen. Deze regels zijn eveneens opgesteld conform de vaste structuur van hoofdgroepen die de SVBP2012 voorschrijft.

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen van een specifieke regel.

Artikel 3 Groen

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor een groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding en verhardingen zoals fietsstraten, fiets-/voetpaden en inritten. Gebouwen zijn alleen toegestaan ten behoeve van openbaar nut.

Artikel 4 Maatschappelijk

Deze gronden zijn voor maatschappelijke voorzieningen bestemd. Binnen de gehele bestemming is het mogelijk om parkeervoorzieningen te realiseren. Daarnaast zijn verhardingen, groenvoorzieningen en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan.

Gebouwen zijn binnen het bouwvlak mogelijk, tot een maximale hoogte van 13 meter. Het bouwvlak mag niet volledig bebouwd worden, tot maximaal 2.900 m2 . Bijgebouwen (maximaal 200 m2 per bouwperceel) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen en buiten het bouwvlak toegelaten. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 3 meter hoog zijn en lichtmasten maximaal 8 meter. Bij een omgevingsvergunning kunnen Burgemeester en wethouders afwijken van de bouwregels.

Ten aanzien van het gebruik van de gronden voor maatschappelijke voorzieningen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de omliggende gevoelige functies te beschermen tegen milieuhinder afkomstig van de BMV.

Het gebruik van de gebouwen voor bewoning is verboden.

Artikel 5 Verkeer

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wegen met een verblijfsfunctie en met een ontsluitingsfunctie voor aanliggende percelen. Gebouwen zijn alleen toegestaan ten behoeve van openbaar nut. Verder zijn verhardingen, groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan.

6.4 Hoofdstuk 3 Algemene Regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt, bij de toepassing van regels van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten. Verder is in dit artikel de regeling voor ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een aanvullende gebruiksregel opgenomen ten aanzien van prostitutie. Deze regel geldt voor alle bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het parkeerterrein uit te breiden binnen het bestemmingsvlak van de BMV.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is aan het college de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een wijziging van bestemmingsgrenzen. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 11 Overige regels

Bij de overige regels is de verwijzing naar andere wettelijke regelingen opgenomen.

6.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 13 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid En Handhaving

Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies.
De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd.
Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht te besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.

7.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.

Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijke handhaven (bestuursdwang of dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financieel economisch uitvoerbaarheid bedoeld.

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Bij onderhavig bestemmingsplan is dit laatste van toepassing en is een exploitatieplan daarom niet nodig. Via een anterieure overeenkomst word de grondtransactie en het kostenverhaal geregeld.

Hoofdstuk 8 Overleg En Procedure

8.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

8.1.1 Vooroverleg

Voorliggend plan maakt geen gebruik van de inspraakmogelijkheid.

Het bestemmingsplan is in verband met het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening naar diverse instanties gestuurd. De eventuele schriftelijke reacties zullen worden samengevat en opgenomen in een Verslag inspraak en vooroverleg. Daarbij wordt ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.

Het waterschap heeft op 7 augustus 2013 in een concept mandaatbrief gereageerd op de waterparagraaf. De opmerkingen zijn reeds verwerkt in onderhavig plan. Aansluitend is mailcontact met het waterschap geweest op 29 augustus 2013 met betrekking tot een wijziging in de uitgangspunten. Vervolgens is een nieuw pré-wateradvies aangevraagd.

In het kader van het vooroverleg is een tweetal reacties ontvangen, die integraal zijn opgenomen in bijlage 10. De Provincie Limburg geeft in haar reactie aan dat er geen sprake is van provinciaal belang. Het waterschap geeft aan dat de opmerkingen uit het pré-wateradvies zijn verwerkt in het plan. Het plan geeft invulling aan duurzaam stedelijk waterbeheer.

8.1.2 Ontwerp

De ingediende vooroverlegreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders en daarna vrijgegeven voor publicatie. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

Er zijn geen zienswijzen ontvangen op het ontwerpbestemmingsplan.

8.1.3 Vastgesteld

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

8.1.4 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Data Procedurestappen

8.2.1 Vooroverleg

B&W hebben ingestemd met het concept ontwerpbestemmingsplan BMV Aldenhof:

  • behandeling door Burgemeester & Wethouders: 3 september 2013

Betreffende de voortgang van de procedure hebben de volgende activiteiten plaatsgevonden:

  • concept ontwerp toesturen naar de Provincie en overige instanties, artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening: 4 september 2013

8.2.2 Ontwerp

B&W hebben ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan BMV Aldenhof:

  • behandeling door Burgemeester & Wethouders: 3 september 2013
  • tervisielegging ontwerp bestemmingsplan, artikel 3.8 Wro (zes weken),
    met ingang van: 12 september 2013

8.2.3 Vaststelling

Betreffende de voortgang van de procedure hebben de volgende planactiviteiten plaatsgevonden (zullen plaatsvinden):

  • behandeling door Burgemeester & Wethouders: 26 november 2013
  • behandeling in de commissie Ruimtelijke Structuur: 10 december 2013
  • vaststelling bestemmingsplan door de gemeenteraad en innemen
    standpunt ten aanzien van de zienswijzen: 7 januari 2014

8.2.4 Beroep

Belanghebbenden kunnen, gedurende de beroepstermijn van zes weken, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beroepstermijn begint met ingang van de dag, na die waarop het vaststellingsbesluit is bekend gemaakt.

Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Waterparagraaf

Bijlage 3 Waterparagraaf

Bijlage 4 Geohydrologisch Onderzoek

Bijlage 4 Geohydrologisch onderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek Bmv Nolenstraat Hoensbroek

Bijlage 6 Bodemonderzoek BMV Nolenstraat Hoensbroek

Bijlage 7 Ecologie Quickscan

Bijlage 7 Ecologie quickscan

Bijlage 8 Ecologie Aanvullend Onderzoek

Bijlage 8 Ecologie aanvullend onderzoek

Bijlage 9 Nibm Notitie

Bijlage 9 NIBM notitie

Bijlage 10 Vooroverlegreacties

Bijlage 10 Vooroverlegreacties