Montfortstraat sectie C6439
Bestemmingsplan - gemeente Heerlen
Vastgesteld op 14-05-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplanMontfortstraat sectie C6439 van de gemeente Heerlen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0917.BP010300W000002-0401 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan huis gebonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden, waaronder niet begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
1.4 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanduidingsvlak
een vlak begrensd door aanduidingsgrenzen;
1.8 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee of meerdere grondgebonden woningen;
1.9 aangrenzend erf
de gronden binnen de bestemmingen Wonen-Aaneengebouwd, Wonen-Gestapeld en Wonen-Vrijstaand voor zover gelegen buiten het bouwvlak. Hierop mogen bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd. Verder mogen er verhardingen voor parkeren en/of terras, tuinvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen voor bijvoorbeeld de waterhuishouding aangelegd worden.
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel of bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 begane grond
een bouwlaag geen verdieping zijnde;
1.13 bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;
1.16 bijbehorende voorzieningen
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; hieronder zijn in ieder geval begrepen parkeervoorzieningen op maaiveld, voorzieningen voor berging en/of opvang van hemelwater, plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsvoorzieningen en straatmeubilair of daarmee vergelijkbare voorzieningen.
1.17 bijgebouw
een vrijstaand gebouw, behorende bij en architectonisch ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat door zijn situering, constructie, afmetingen en functie het belangrijkste gebouw op een bouwperceel is;
1.28 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.29 maatvoeringsvlak
Een op de plankaart aangegeven vlak dat binnen een bestemmingsvlak de grens aangeeft tussen verschillende goot-, bouwhoogtes, dakhelling en/of bebouwingspercentage;
1.30 nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.31 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden;
1.32 ondergeschikte functie
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en financieel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie;
1.33 peil
- voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, plus/minus 0,50 m.;
1.34 perceelsgrens
een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;
1.35 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van prostitutie zijn in ieder geval de volgende gebiedstyperingen en omschrijvingen relevant:
- woonbuurt
Een gebied, ten minste bestaande uit 10 of meer aaneengesloten bouwpercelen met daarop woningen en de daarbij behorende ontsluitingswegen en groenvoorzieningen; - maatschappelijke voorziening
een functie op het gebied van openbaar bestuur, dienstverlening van overheidswege, godsdienstuitoefening, verenigingsleven, onderwijs, volksgezondheid en andere culturele of daarmee gelijk te stellen doeleinden;
- prostitué(e)
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling; - prostitutiebedrijf
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vorm waaronder begrepen een seksclub en een erotische massagesalon; - seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
- sekswinkel
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
- straatprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij degene zich op de openbare weg respectievelijk in de openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
- thuisprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres wordt gewerkt als prostitué(e);
- vestigingsbeleid prostitutie
het beleid neergelegd in de nota "Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen" door de gemeenteraad vastgesteld d.d. 21 juni 2000, herzien bij besluit d.d. 27 juli 2004.
1.36 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis
een beroeps of bedrijfsactiviteit, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.37 verbeelding
de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Montfortstraat sectie C6439, zijnde het GML- bestand met nummer NL.IMRO.0917.BP010300W000002-0401;
1.38 verdieping
een bouwlaag niet zijnde de begane grond;
1.39 voorgevel
de naar de openbare weg gerichte gevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels;
1.40 voorgevelrooilijn
de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
1.41 voorgevelzone
Een in het schema inrichting bij de bestemmingen Wonen - Aaneengesloten en Wonen - Vrijstaand aangegeven zone waarbinnen de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.42 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.43 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.44 woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
1.45 woonhuis
een gebouw dat een woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.46 Wro
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren ) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin. Ten behoeve van deze bestemming zijn toegelaten:
- a. bouwwerken, niet zijnde gebouwen;
- b. verhardingen, in de vorm van voetpaden en toegangspaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt tenminste verstaan:
- a. het gebruik van de gronden:
- voor voortuinparkeren;
Artikel 4 Wonen - Aaneengebouwd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Aaneengebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor aaneengebouwd wonen met aangrenzend erf. Binnen deze bestemming zijn, met inachtneming van het schema inrichting, toegelaten:
- a. aaneengebouwde woningen;
- b. aanbouwen en bijgebouwen;
- c. bouwwerken, niet zijnde gebouwen;
- d. verhardingen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. bijbehorende voorzieningen.
![]() |
schema inrichting |
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik van deze gronden gelden de volgende bepalingen:
- a. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep is toegestaan in de woning en de bijgebouwen met dien verstande dat maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen tot een maximum van 80 m² als zodanig mag worden gebruikt;
- b. de uitoefening van een consumentverzorgend beroep is niet toegestaan.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
6.2 Ondergronds bouwen
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik prostitutie
Het is verboden, tenzij uitdrukkelijk daarvoor bestemd, de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken of delen daarvan te gebruiken:
- voor straatprostitutie;
- als seksinrichting;
- sekswinkels, behoudens in opstallen waarin krachtens de bestemming detailhandel mogelijk is en die zijn gelegen op een afstand van 250 meter of meer van woonbuurten en maatschappelijke voorzieningen van onderwijskundige of godsdienstige aard, zoals scholen en kerken.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, behoudens voorzover reeds op grond van enige andere bepaling in dit plan is afgeweken, bij omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:
- a. ten aanzien van de in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%;
- b. ten aanzien van de in de regels of de verbeelding opgenomen profielen van wegen, ten behoeve van een aanpassing in geringe mate indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft.
8.2 Inperking afwijkingsbevoegdheid
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:
- de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
- de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet onevenredig worden beïnvloed.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen op perceelsniveau ten aanzien van de plaats van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en noodzakelijk is in verband met de terreingesteldheid ter plaatse.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Bij toepassing van de in dit plan opgenomen wijzigingsregels en nadere eisen nemen Burgemeester en Wethouders de in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen regels in acht.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Algemene bepaling omtrent bodemonderzoek
Bij de oprichting van gebouwen en bouwwerken dient, voor zover daarin (nagenoeg) voortdurend mensen verblijven, inzicht te worden verschaft in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de hand van een in te stellen bodemonderzoek. Dit geldt eveneens voor locaties waar middels een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid gebouwd kan worden. Het gemeentelijk bodembeheerplan is toetsingskader in dezen.
11.2 Andere wettelijke bepalingen
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan; - 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Overgangsrecht Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplanMontfortstraat sectie C6439
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 23 mei 2010 heeft de eigenaar van het perceel kadastraal bekend Hoensbroek, sectie C, nr. 6439 (voorheen Montfortstraat 50) ons geïnformeerd over het feit dat een op basis van het bestemmingsplan Nieuw Lotbroek bestaande mogelijkheid om een woonhuis op te richten niet is overgenomen in het bestemmingsplan Hoensbroek Zuid. Onze gemeente heeft bij brief van 20 mei 2011 aangegeven medewerking te willen verlenen aan een herstel van de oorspronkelijke bebouwingsmogelijkheden. Het voorliggende bestemmingsplan Montfortstraat sectie C6439 is het resultaat van die toezegging.
1.2 Juridische Status
Binnen het plangebied is tot het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan het bestemmingsplan Hoensbroek Zuid, vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 1 juni 2009, van kracht.
1.3 Planvorm
De structuur van bestemmingsplannen dient conform het bepaalde in artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2008). Dit komt er kort gezegd op neer dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen is gestandariseerd. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan opgezet conform het "Sjabloon bestemmingsplannen Heerlen". Dit Sjabloon dient als stramien voor alle Heerlense bestemmingsplannen.
De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP010300W000002-0401
1.3.1 Toelichting
In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.
1.3.2 Regels
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP voor de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).
1.3.3 Verbeelding
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad en heeft een schaal van 1:500. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).
Mocht het voorkomen dat er verschil bestaat tussen de analoge en digitale versie van het bestemmingsplan dan is de digitale versie conform het bepaalde in artikel 1.2.3 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening leidend.
1.3.4 Ondergrond
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
1.4 Leeswijzer
In deze leeswijzer is aangegeven de wijze waarop de toelichting van het bestemmingsplan Montfortstraat sectie C6439 is opgebouwd. Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de relevante planologische beleidskaders bestaande uit Europees- en rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 worden het plangebied en de relevante milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft in het kort de bestemmingen en de verschillende juridische regelingen. In hoofdstuk 5 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 6 geeft een beeld van het gevoerde overleg en de te volgen bestemmingsplanprocedure.
Hoofdstuk 2 Planologische Beleidskaders
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de beleidskaders voor het Europees en rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplangebied Montfortstraat sectie C6439, toegelicht.
2.2 Europees En Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.
2.2.2 Flora- en faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen.
De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde).
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat.
De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt.
Ten aanzien van bijzonderheden met betrekking tot het het plangebied kan worden aangegeven dat het gebied valt binnen de stedelijke agglomeratie van de gemeente Heerlen. De Flora en Faunawet is hier van toepassing. De gemeente Heerlen heeft een verwachtingenkaart strenger beschermde soorten opgesteld (bureau Ecologica, december 2010). Uit deze verwachtingenkaart blijkt dat overal binnen de gemeente Heerlen beschermde soorten zijn te verwachten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuur of groengebied met een beschermde status.
2.2.3 Verdrag van Valetta (Malta)
Het Europese Verdrag van Valletta (Verdrag van Malta) beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.
Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend. Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe het Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zij indeze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid.
Gevolgen voor het onderhavige plan
Het plan ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting met in de directe omgeving ook geen waarnemingen en/of vondsten. Een archeologisch onderzoek is op voorhand niet noodzakelijk.
2.2.4 Vogel- en habitatrichtlijn
Door de Europese Unie zijn richtlijnen uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. De richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke
bescherming krijgen. Als concrete richtlijnen worden genoemd de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte.
Het doel van de Habitatrichtlijn is instandhouding van natuurlijke habitats in de gebieden die als Speciale Bescherming Zone (SBZ) zijn aangewezen (art.6) en bescherming van soorten (art.12).De Vogelrichtlijn (EU-richtlijn 79/409/EEG, gewijzigd bij richtlijn 86/122/EEG) bevat naast bepalingen over de instandhouding van in het wild levende vogelsoorten, ook plichten die op de bescherming van de leefgebieden van in het wild levende vogels zijn gericht. De meest geschikte habitats voor bijzonder waardevolle soorten en veel voorkomende trekvogels moeten als speciale beschermingszone worden aangewezen. Anders dan bij de Habitatrichtlijn worden de speciale beschermingszones direct – dus zonder toetsing van de EU – door de lidstaten aangewezen. De Vogelrichtlijn is in de nationale regelgeving onder andere omgezet in de Vogelwet, die reeds is opgenomen in de Flora- en Faunawet.
Tussen de Vogelrichtlijn en de hieronder beschreven Habitatrichtlijn bestaat een belangrijke koppeling. Voor de speciale beschermingszones volgens de Vogelrichtlijn is het afwegingskader van de Habitatrichtlijn van toepassing.
De soortbescherming van de Habitatrichtlijn (HR) en Vogelrichtlijn (VR) is geïmplementeerd door de Flora- en Faunawet. Daarin is het internationaal geldende beschermingsregime opgenomen voor internationaal aangewezen soorten; de Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten. Alle soorten van bijlage IV (strikt beschermde soorten) van de HR vallen onder het zwaarste beschermingsregime van de Flora- en faunawet.
2.2.5 Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies. De waterparagraaf van dit bestemmingsplan is uitgewerkt in paragraaf Water.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
De Waterwet vervangt de volgende wetten en regelingen voor het waterbeheer in Nederland:
- Wet op de waterhuishouding (waaronder Wet Gemeentelijke Watertaken).
- Wet op de waterkering.
- Grondwaterwet.
- Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
- Wet verontreiniging zeewater.
- Wet droogmakerijen en indijkingen.
- Wet beheer en rijkswaterstaatswerken ('natte deel').
- Waterstaatswet 1900.
- Saneringsregeling waterbodems.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan. Daarnaast zijn alle voormalige vergunningstelsels opgegaan in één watervergunning en drie lozingenbesluiten om zo de regeldruk te verlagen.
Nadere uitwerking van de Waterwet is vastgelegd in een AMvB en een daaraan gekoppelde ministeriële regeling, respectievelijk het Waterbesluit en de Waterregeling. Beide wetteksten geven prioriteit aan gevallen die in de wettekst nadere regeling voorschrijven.
Kaderrichtlijn Water
Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Daarna wordt er weer een nieuw plan voor de volgende zes jaar opgesteld. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Nationaal waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en rijksbeleid. Naast deze SGBP's zijn waterveiligheid, het IJsselmeergebied en het Noordzeegebied speerpunten van het Nationaal Waterplan.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Om tot duurzaam waterbeheer in Nederland te komen zijn de volgende aspecten van belang:
- Samen werken aan de realisatie van waterbeleid.
- Meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken.
- Versterking water en ruimte.
- Een veilige delta.
- Duurzame zoetwatervoorziening.
- Schoner water met een natuurlijke inrichting.
Gemeenten hebben specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplanstedelijk watermanagement 2011-2015 (paragraaf 2.4.4) van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw “Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient” uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. In grote lijnen ligt in de belangrijkste nationale beleidsstukken de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering.
Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en
taken zijn:
- het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
- verbetering van de waterkwaliteit.
2.2.6 Besluit externe veiligheid inrichtingen
In dit Besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel van het besluit is om de risico.s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze normen zijn gekwantificeerd in de vorm van het zogenaamde plaatsgebonden en groepsrisico en zij zijn niet gebaseerd op effectafstanden, maar op de factor kans maal effect. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu tengevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiervoor geldt een getalsnorm inhoudende de maximale toelaatbare overlijdenskans voor een individu van:
- 1 op 100.000 per jaar (10-5 /j) voor bestaande situaties;
- 1 op 1.000.000 per jaar (10-6/j) voor nieuwe situaties en bestaande situaties in 2010.
Deze norm wordt ook wel de grenswaarde voor het PR genoemd en mag niet overschreden worden. Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het invloedsgebied wordt veelal begrensd door de 1% letaliteitgrens. Dit is het gebied waarbinnen nog 1% van de bevolking kan komen te overlijden tengevolge van het ongeval. Voor het GR geldt geen grenswaarde maar een orientatiewaarde. Deze waarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Ook bij veranderingen van de hoogte van het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS)
Deze circulaire is de voorbode van een eventuele wettelijke verankering van de risiconormen. In de circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen en wordt de risicobenadering uitgewerkt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en buisleidingen.
Vuurwerkbesluit
Het vuurwerkbesluit reguleert handelingen met vuurwerk, o.a. vervaardiging/assemblage, verhandeling, in- en uitvoer, opslag, bewerken en afsteken voor zowel professioneel als voor consumenten vuurwerk. Doel hiervan is een betere waarborging voor de bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke effecten die deze handelingen met vuurwerk kunnen veroorzaken.
Circulaire Opslag Ontplofbare Stoffen Civiel Gebruik
Deze circulaire handelt over de aan te houden afstanden tussen opslagplaatsen van ontplofbare stoffen en objecten die als inbreuken binnen de veiligheidszones worden beschouwd.
Zonering windturbines
In 2002 is het Handboek Risicozonering Windturbines uitgebracht. Hierin is de risicozonering betreffende het plaatsgebonden risico voor windturbines naar aanleiding van de toen geldende externe veiligheidswetgeving opgesteld.
Buisleidingen
Circulaire zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen en de Circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare stoffen van de K1, K2 en K3-categorie, beide uit 1984. In deze beleidsstukken wordt aangegeven op welke wijze een verantwoorde zonering toegepast kan worden langs nieuwe traces van aardgastransportleidingen en transportleidingen voor de K1, K2 en K3-categorie en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van een bestaande ondergrondse transportleiding. Daarbij staat het plaatsgebonden risico voorop. In de circulaire worden veiligheidsafstanden bepaald.
Bovengrondse hoogspanningslijnen
Op grond van de woningwet en de bouwverordening geldt een verbod voor bouwvergunningplichtige bouwwerken binnen een afstand van 6 meter van de voor stroomgeleiding bestemde draden. Privaatrechtelijk is er sprake van een zakelijke rechtstrook (2 maal 30 meter, gerekend vanuit het hart van de lijn) die moet worden vrijgehouden van bouwwerken. In onderling overleg kan de beheerder van de hoogspanningslijn de terreineigenaar geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen. Uit een advies van VROM uit 2005, met betrekking tot hoogspanningsleidingen, wordt voor nieuwe situaties aangeraden om een gebied rondom de lijnen te vermijden waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone) berekend overeenkomstig de door het RIVM opgestelde handreiking.
Bereikbaarheid
De brandweer beoordeelt de bereikbaarheid van plangebieden en daaraan verbonden objecten c.q. inrichtingen aan de hand van de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Dit is een notitie die door de landelijke projectgroep bluswatervoorziening en bereikbaarheid is opgesteld in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Doel van de handleiding is om praktische handvatten aan te reiken om een voldoende fysiek veiligheidsniveau binnen een gemeente te bereiken. Daarbij wordt een verschil gemaakt tussen bereikbaarheid via de openbare weg en bereikbaarheid op perceelniveau.
Bluswater
Ook de bluswatervoorziening wordt getoetst aan hetgeen beschreven wordt in bovengenoemde handleiding.
"Veiligheidsparagraaf"
Het bevoegd gezag dient het externe veiligheidsvraagstuk binnen de Wro aan meerdere kaders te toetsen, te weten:
- het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi);
- de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS);
- het Vuurwerkbesluit;
- de Circulaire Opslag Ontplofbare Stoffen Civiel Gebruik;
- zonering windturbines;
- circulaire buisleidingen;
- bovengrondse hoogspanningsleidingen.
In dit bestemmingsplan is geen sprake van de hierboven omschreven risico's voor de beoogde woonfunctie. Er vindt wel verandering plaats in de gebouwde omgeving, maar het betreft slechts het toevoegen van een woning voor één huishouden.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), vastgesteld door Provinciale Staten op 22 september 2006 (meest recente actualisatie dateert van januari 2010/2011) is een plan dat verschillende bestaande plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het POL is door de provincie Limburg opgesteld in samenspraak met externe partners als gemeenten, waterschappen, werkgevers- en werknemersorganisaties. Dit plan is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg. Om tot een kwaliteitsregio Limburg te komen moet worden behouden wat goed is en worden ontwikkeld wat nodig is. Het is een beleidsnota op hoofdlijnen waarbij (delen van) de eerdere POL-herzieningen van het POL 2001 hun geldigheid behouden. Het POL 2006 is tevens aan te merken als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.2 Wro.
Kaart Perspectief
Het onderhavige plangebied is volgens de kaart "Perspectieven" van het POL gelegen binnen de "grens stedelijke dynamiek". Verder maakt het plangebied deel uit van perspectief 9: 'Stedelijke bebouwing'. De 'Stedelijke bebouwing' (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken geborgd.
Themakaarten Blauwe, Groene en Kristallen Waarden
Om bepaalde basiswaarden te beschermen en te versterken heeft de provincie een drietal kaarten ontwikkeld waarop deze basiswaarden aangeduid worden. Het betreft de kaarten: Blauwe Waarden, Groene Waarden en Kristallen Waarden. Op deze kaarten wordt het onderhavige plangebied niet specifiek aangeduid.
2.3.2 De Provinciale Woonvisie Limburg
Op 1 februari 2011 hebben Provinciale Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. In deze visie is de ambitie van de Provincie op het gebied van wonen uiteengezet en is de rol van regisseur die de Provincie binnen dit beleidsveld wil vervullen nader beschreven.
In de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van de bevolkingsdaling voor het woonbeleid van de verschillende woonregio's Dit leidt tot een gedifferentieerde benadering per regio.
Zuid-Limburg wordt nu al sterk beïnvloed door de krimp. Voor heel Zuid-Limburg wordt voor de periode 2010-2030 een afname van de woningvoorraad met 16.000 woningen verwacht. De Stadsregio Parkstad neemt hierbij binnen Zuid-Limburg een bijzondere positie in. De Provincie hanteert voor Parkstad een beleid met als kwantitatief uitgangspunt: "een erbij is twee eraf".
2.3.3 Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015
Het waterbeleid is volop in beweging. De afgelopen jaren is het besef gegroeid dat het waterbeleid een internationale aangelegenheid is, waarvoor de kaders steeds meer op Europees niveau bepaald worden.
Ook de uitvoering van de in 2007 vastgestelde Hoogwaterrichtlijn sluit hier bij aan. Daarnaast vraagt klimaatsverandering en ontwikkelingen op gebied van regionale wateroverlast, beekherstel, verdrogingsaanpak, drinkwatervoorziening en de uitvoering van de Maaswerken om een herijking en uitwerking van het waterbeleid uit het POL2006.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.
2.3.4 Het Regionaal Volkshuisvestingsbeleid
Het regionaal Volkshuisvestingsplan
Het volkshuisvestingsbeleid in Heerlen is gedelegeerd aan de stadsregio Parkstad Limburg. Onder regie van de regio werken de Parkstadgemeenten en de woningcorporaties samen aan het volkshuisvestingsbeleid voor onze regio.
Heerlen heeft te maken met een krimpende woningmarkt. In feite is er meer aanbod dan vraag. Deze situatie is vol risico's. Een fors overaanbod leidt tot ongewenste effecten zoals leegstand, verloedering, lange verkooptijden en forse prijsdalingen in het koopsegment. De stelling dat dit gunstig is voor starters en mensen met een kleine portemonnee is slechts ten dele waar. De hierboven genoemde effecten hebben er samen met de economische crisis toe geleid dat de doorstroming volledig stagneert. Mensen met een verhuiswens kunnen deze ambitie niet realiseren omdat ze hun eigen woning niet verkocht krijgen. Mensen zitten zo dus klem in hun eigen woning, ook indien er een noodzaak is (ander werk, zorgbehoefte) om te verhuizen. De keuzevrijheid op de woningmarkt is dus in het geding.
Het volkshuisvestingsbeleid in de gemeente Heerlen en de regio Parkstad wordt sterk beïnvloed door de bevolkingsdaling waar de gemeente nu al mee te maken heeft en die - volgens diverse bevolkingsprognoses - nog tot ca. 2040 zal doorzetten. Het aantal huishoudens neemt tot 2013 eerst nog heel licht toe, om daarna weer tot 2020 met ongeveer 625 huishoudens af te nemen tot ca. 43.500. Tussen 2020 en 2040 wordt vervolgens een forse huishoudensdaling van nog eens ongeveer 5.750 huishoudens verwacht. Het totaal voor Heerlen komt daarmee op ca. 37.750. Het aantal huishoudens is direct van invloed op de kwantitatieve woningvraag.
Niet alleen het aantal huishoudens wijzigt fors, ook de samenstelling van de huishoudens is aan een sterke verandering onderhevig. Tot 2040 zal het aandeel jongeren en gezinnen met kinderen fors afnemen met ca. 40%, terwijl het aantal een- en tweepersoonshuishoudens van 75+ -ers juist met 67% zal toenemen.
Sinds 2006 beschikt de gemeente over een regionale woonvisie 2006-2010 met een bijbehorende woningbouwprogrammering. Deze woonvisie markeert in feite het omslagpunt van 'groeidenken' naar 'krimpdenken'. In de hele regio - en dus ook in Heerlen - geldt een beleid dat streeft naar het reduceren van het aantal woningen. De enige uitzondering hierop vormt het centrum van Heerlen. Omwille van het versterken van de centrumfunctie, mag hier ook de woonfunctie worden versterkt door het toevoegen van 600 wooneenheden.
De woningbouwprogrammering 2006-2010 heeft een sterk sturend karakter op kwantiteit. Plannen die op de programmering staan mogen worden gerealiseerd, andere plannen niet. Op deze wijze wordt gepoogd het overaanbod op de woningmarkt niet te hoog op te laten lopen. Overigens is de conclusie eind 2010 dat een groot deel van de plannen op de woningbouwprogrammering niet is gerealiseerd. Parkstad ontwikkelt momenteel beleid om deze plannen - zonder risico op planschade - weg te kunnen bestemmen.
In 2011 wordt een nieuwe regionale woonvisie ontwikkeld voor de periode 2012-2020. De bijbehorende woningbouwprogrammering zal nu niet meer in hoofdzaak worden gericht op het afremmen van de bouwproductie, maar op het doen afnemen van de totale woningvoorraad. De huidige regionale woonvisie is op 31 oktober 2011 door het Parkstadbestuur met een jaar verlengd tot en met 31 december 2012.
Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020
In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld welke in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. In de Herstructureringsvisie zijn voor de regio als geheel en voor de individuele gemeenten een tweetal opgaven geformuleerd in een zogeheten 'envelop':
- Een verdunningsopgave;
- Een vervangingsopgave;
De in november 2010 geactualiseerde envelop bevat voor Heerlen tot 2020 een netto verdunningsopgave van 4.800 wooneenheden en een vervangingsopgave van 6.800 wooneenheden. De verdunningsopgave zal in hoofdzaak moeten worden gerealiseerd door sloop. Alternatieven zijn er in de vorm van het samenvoegen van woningen, of het niet-uitvoeren van plannen op de woningbouwprogrammering 2006-2010. De vervangingsopgave zal in hoofdzaak moeten worden gerealiseerd door sloop met vervangende nieuwbouw. Alternatieven zijn er in de vorm van renovatie of het levensloop bestendig maken van bestaande woningen.
Daarnaast is op een kaart aangegeven in welke gebieden deze opgaven zouden moeten gaan landen. Het stadsdeel Hoensbroek is op deze kaart in zijn geheel aangeduid als een "pilotgebied". Concreet betekent dit dat er in Hoensbroek de komende jaren een forse herstructureringsopgave wordt uitgevoerd waarbij t/m 2025 ca. 1.400 woningen zullen worden gesloopt en ca. 370 woningen zullen worden teruggebouwd.
Gevolgen voor het onderhavige plan
Het realiseren van een bouwtitel voor een enkele woning in de Montfortstraat past zodoende binnen de kwantitatieve woningbouwkaders voor Hoensbroek en zal niet leiden tot een verdere ontwrichting van de lokale woningmarkt. Wat betreft de woningbouwprogrammering Parkstad kan worden gesteld dat de noodzakelijke bestemmingswijziging kan worden gerealiseerd met toepassing van de zogeheten "eenpitter-regeling".
2.3.5 Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
Het plangebied ligt in het beheergebied van Waterschap Roer en Overmaas. Het Waterbeheersplan 2010-2015 is op 29 september 2009 vastgesteld. Voor het watersysteemgebied Geleenbeek, waarbinnen het plangebied valt, geldt dat het relatief veel stedelijk gebied bevat. De Geleenbeek is mede vanwege het mijnbouwverleden een grotendeels genormaliseerde en sterk overgedimensioneerde heuvellandbeek. De beek ontspringt nabij Benzenrade, ten zuiden van Heerlen en stroomt via het stedelijk gebied van Heerlen, Geleen en Sittard ter hoogte van Echt uit in de Maas. Het stroomgebied van de Geleenbeek omvat o.m. delen van het stedelijk gebied rond Heerlen, het noordelijke deel van het agrarisch gebruikte Centrale Plateau en het stedelijke gebied rondom Geleen en Sittard. Meer dan het helft van de oppervlakte van het stroomgebied bestaat uit stedelijk gebied en industrieterreinen. Alleen het traject tussen Hoensbroek en Geleen bestaat grotendeels uit landelijk gebied. In de bovenloop ontvangt de Geleenbeek water van onder meer de Caumerbeek, de Retersbeek en de Hulsbergerbeek. Verder stroomafwaarts (benedenstrooms van Sittard) monden onder meer de Middelsgraaf en de Rode Beek uit in de Geleenbeek. De totale lengte van Geleenbeek bedraagt circa 40 kilometer. Verschillende trajecten van de Geleenbeek zijn aangemerkt als ecologische verbindingszone of hebben een andere natuurfunctie.
De waterkwaliteit van de Geleenbeek is in stedelijk gebied (door overstorten van rioleringen) vaak van mindere kwaliteit. Algemene maatregelen die getroffen zullen worden zijn het afkoppelen van regenwater en het saneren van overstorten.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Stadsvisie Heerlen 2026
In 2008 is de „Stadsvisie 2026„ door de raad van de gemeente Heerlen vastgesteld. In deze visie worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemd waar Heerlen mee te maken heeft en die ook in de komende jaren van groot belang zullen zijn: de bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing en ontgroening, de individualisering van de samenleving en de daarmee onder druk staande sociale cohesie in buurten en de mondialisering van de economie. Aan de hand van deze thema.s worden kansen gezocht voor de komende jaren. Deze lijken met name te liggen in samenwerking op regionaal (Parkstad Limburg), nationaal (Tripool Zuid-Limburg, G27) en internationaal (MAHHL, Eurocities, Heerlen-Aken) gebied. Naast deze kansen vormt de belangrijkste bedreiging het verminderen van de aantrekkelijkheid, veiligheid en levendigheid van het stadscentrum, waarbij het van belang wordt geacht dat de inwoners zich samen met de stad ontwikkelen. De afgelopen jaren heeft ten aanzien van veiligheid en levendigheid een duidelijke verbeteringsslag plaatsgevonden, die de komende jaren moet worden doorgezet.
Met het thema “Van Coriovallum naar Corioforum” worden vier speerpunten geformuleerd voor Heerlen: Centrumstad, Ondernemende stad, Jeugdige stad en Netwerkstad. De visie wordt samengevat als ”Heerlen 2026: Energiek hart van Parkstad”. Op het onderhavige bouwplan is met name het speerpunt Centrumstad van toepassing. Voor de binnenstad wordt kwaliteit, diversiteit en levendigheid beoogd. Eén van de uitgangspunten daarbij is het stimuleren van wonen in en direct rond de binnenstad, zodat deze optimaal bewoond en leefbaar blijft. Daarbij moet de kwaliteit van woningen en woonmilieus centraal staan.
Deze Stadsvisie kent geen specifieke uitgangspunten voor dit solitaire bouwplan.
2.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2011
Op 11 mei 2004 heeft de gemeenteraad de nota Ruimtelijke kwaliteit Heerlen vastgesteld.
Na ruim 6,5 jaar met deze nota te hebben gewerkt, was deze aan herziening toe. Op 3 april 2012 heeft de gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2011 vastgesteld.
Voor deze ingrijpende herziening zijn meerdere redenen aan te geven, waarvan de volgende de belangrijkste zijn:
1. In de afgelopen periode heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen (CRKH) haar werkwijze geëvalueerd. Naar aanleiding hiervan heeft zij geconcludeerd dat zij behoefte had aan een duidelijker toetsingskader zodat efficiënter en meer praktijk gericht gewerkt kan worden;
2. De verhouding tussen de welstandscriteria en de bestemmingsplanregels waren niet altijd even duidelijk. Ook leidt de inwerkintreding van het Bor (Besluit omgevingsrecht, sinds 1 oktober 2010) er toe dat er meer bouwwerken vergunningvrij zijn geworden. Tevens legt het Bor een nieuwe en bijzondere relatie met het bestemmingsplan inzake vergunningvrijheid. De huidige nota is nog niet op het Bor afgestemd;
3. In de loop van de tijd zijn er beeldkwaliteitplannen opgesteld, maar de criteria die genoemd zijn in beeldkwaliteitplannen zijn niet opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit, waardoor voor deze gebieden een formeel toetsingskader ontbreekt;
4. Sinds 1 oktober 2010 is de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) van kracht. De inwerkingtreding van deze wet heeft gevolgen voor verschillende aspecten van het welstandstoezicht en voor de beschrijving daarvan in een welstandsnota. De huidige nota is hier nog niet op aangepast;
5. De wens bestaat dat de Nota Ruimtelijke kwaliteit integraal en digitaal raadpleegbaar wordt via internet.
2.4.3 Waterplan 2001-2015
In september 2001 is het Waterplan 2001-2015 voor de gemeente Heerlen opgesteld. In het waterplan is de gezamenlijke visie van het waterschap Roer en Overmaas, Zuiveringschap Limburg en de gemeente op het stedelijk waterbeheer weergegeven. Het watersysteem is een samenhangend systeem van riolering (afvalwater), oppervlaktewater (zowel kwaliteit als kwantiteit), grondwater en natuur. Integraal waterbeheer is een sleutelbegrip in het waterplan. Per deelgebied is een ambitieniveau aangegeven, dat aangeeft welke doelen bereikt moeten zijn in 2015. In september 2001 is het Waterplan 2001-2015 voor de gemeente Heerlen opgesteld. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Caumerbeekdal-overig. De ambitie voor dit deelgebied is eerlijk water. Dit is het laagste ambitieniveau. De gebruiks- en belevingswaarde van het water staan centraal.
2.4.4 Beleidsplan stedelijk watermanagement 2011-2015
Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2011-2015, afgekort BSW, is het vervolg op het GRP (Gemeentelijk Riolering plan) 2006-2010 en geeft invulling aan de gemeentelijke zorgplichten voor riolering. De Wet Gemeentelijke Watertaken uit 2008 en de Waterwet van 22 december 2009 hebben invloed op de gemeentelijke zorgplicht. Deze zijn nu verbreed naar stedelijk afvalwater, hemel water en grondwater. Daarnaast is vanuit de Europese KaderRichtlijn Water (KRW) de verantwoordelijkheid toegenomen die de gemeenten hebben voor de waterkwaliteit.
De taakverbreding vraagt om het opstellen van een integraal plan, het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement met een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het beleid wordt uitgewerkt in jaarlijkse operationele programma's die worden opgesteld in nauw overleg met het opstellen van de gemeente begroting.
Hoofddoelstelling van het BSW 2011-2015 is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afval water, overtollighemelwater en overtollig grondwater. Het BSW geeft ook in zicht in de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald, de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen, de stand van zaken van de uitvoering, de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning, de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen en tenslotte de middelen en de kostendekking.
De centrale thema's in het BSW zijn:
- invulling geven aan doelbewust, integraal en gebiedsgericht beheer van het rioleringsstelsel;
- achterstand rioolrenovatie wegwerken;
- maatregelen verbeteren waterkwaliteit innovatief uitvoeren.
2.4.5 Gemeentelijk monumentenbeleid en -verordening
Monumentenbeleid
Het gemeentelijk monumentenbeleid is opgesteld in mei 2001. De gemeentelijke monumentenzorg is een taak van de afdeling Stadsplanning en heeft korte lijnen met verwante beleidsvelden als ruimtelijke ordening, architectuurbeleid en welstandszorg. De wettelijke kaders worden gevormd door de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening en de ontwikkelde jurisprudentie. Heerlen heeft een heel eigen identiteit, die de gemeente in stand wil houden en zo mogelijk verder wil ontwikkelen en die uitgangspunt is voor het monumentenbeleid. De meeste karakterbepalende objecten, complexen en structuren zijn rond de eeuwwisseling van de vorige eeuw ontstaan en bieden een grote variatie aan bouwstijlen en stedenbouwkundige verkavelingen. De bouwplanbeoordeling is een cruciaal moment in de handhaving van het monumentenbeleid. Tot slot moet het monumentenbeleid zich niet alleen beperken tot de strikte zorg voor het cultuurhistorisch en architectonisch erfgoed, maar dient het ook te fungeren als aanjaagmotor voor het op gang brengen van het bewustwordingsproces door middel van informatie, advies en zo nodig regelgeving.
Erfgoedverordening gemeente Heerlen
De gemeenteraad van Heerlen heeft op 2 december 2008 de Erfgoedverordening gemeente Heerlen vastgesteld. Deze verordening regelt:
- de aanwijzing van onroerende zaken als gemeentelijk monument;
- de aanwijzing van gemeentelijke archeologische meldingsgebieden;
- het vergunningenstelsel van gemeentelijke monumenten;
- archeologische meldingsgebieden en beschermde stads- en dorpsgezichten;
- de verwijzing naar beschermde rijksmonumenten ingevolge de Monumentenwet 1988.
Daarnaast is in de verordening beoogd het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid.
2.4.6 Beleidsnota seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen
Door het verdwijnen van het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht kan de vestiging van een bordeel niet meer verboden worden. Het is derhalve noodzakelijk om middels beleid en een adequate planologische regeling de vestiging van prostitutiebedrijven te reguleren. De planologische regeling heeft betrekking op de bestemmingen die - volgens de jurisprudentie - het gebruik ten behoeve van prostitutie niet geheel uitsluiten. Gedoeld wordt op de bestemmingen die wonen, horeca, dienstverlening en bedrijven toelaten.
De gemeenten in Parkstad Limburg hebben een gezamenlijk regionale visie met betrekking tot het prostitutiebeleid ontwikkeld. Het opstellen van de “Parkstadnota regionale visie prostitutiebeleid” werd noodzakelijk geacht omdat een zeer stringent lokaal beleid kan leiden tot verplaatsing van de in de gemeenten aanwezige prostitutiebedrijven naar omringende gemeenten, die een minder stringent beleid voeren. Door regionaal beleid wordt voorkomen dat ongewenste bewegingen ontstaan in de vestiging van prostitutiebedrijven en kunnen gemeenten beargumenteerd bepaalde vormen van prostitutiebedrijven uitsluiten.
Regionaal beleid kan ondersteunend zijn voor die Parkstadgemeenten, die een nulbeleid willen voeren voor bepaalde vormen van prostitutie. Regionaal beleid is ook van belang voor gemeenten die willen afbouwen, omdat er te veel seksinrichtingen zijn binnen hun grondgebied, terwijl doorverwijzing naar omliggende gemeenten met enige ruimte ten aanzien van seksinrichtingen mogelijk is. Uitgangspunt is een regionale status-quo ten aanzien van de gevestigde vormen van prostitutiebedrijven. Een regionale toename van het aantal prostitutievestigingen zal niet worden toegestaan.
In de “Beleidsnota Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen” is het gemeentelijk beleid van neergelegd. In februari en maart 2000 is inspraak gegeven op deze nota. Vervolgens heeft de gemeenteraad de nota op 13 juni 2000 vastgesteld, waardoor het seksinrichtingenbeleid in oktober 2000 van kracht is geworden. In de nota is ruimtelijk beleid geïntegreerd in het totale beleid. Een van de zes hoofddoelstellingen die ten grondslag lagen bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod was: de beheersing en regulering van exploitatie van prostitutie. Het seksinrichtingenbeleid van de gemeente richt zich mede op het beheersen, sturen en saneren van de prostitutiebranche waarbij rekening gehouden is met de plaatselijke en regionale omstandigheden. De vestiging van prostitutiebedrijven (qua aard, maximering en spreiding) is een ruimtelijk sturingsinstrument in het belang van een goed woon- en leefklimaat. Voorkomen moet worden dat seksinrichtingen het woon- en leefklimaat in negatieve zin aantasten. Spreiding van nieuwe seksinrichtingen wordt zoveel mogelijk nagestreefd. Er is bewust niet gekozen voor een concentratie van prostitutiebedrijven. Door het stellen van vestigingscriteria wordt gestreefd naar een meer evenredige verdeling van seksinrichtingen over de stadsdelen door natuurlijk verloop.
Seksinrichtingen horen niet thuis in een woonbuurt. Om dit te voorkomen zijn uit oogpunt van leefbaarheid en veiligheid voor nieuwe te vestigen (prostitutie)bedrijven vestigingscriteria opgesteld (pag. 11 van de nota i.c.). Daarnaast mogen er zich verspreid over Heerlen, maximaal 6 prostitutiebedrijven vestigen en één parenclub, maar geen raamprostitutie en geen seksclubs. Tevens dienen de vergunningplichtige seksinrichtingen te voldoen aan de eisen zoals neergelegd in de APV, hoofdstuk 3, afdeling 4 Seksinrichtingen. Elke vestigingslocatie wordt getoetst aan het bestemmingsplan, Leefmilieuverordening en/of de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing. Drie prostitutiebedrijven die onder het overgangsrecht van het seksinrichtingenbeleid vallen zijn gesitueerd in woonbuurten. Voor deze geldt een uitsterfconstructie (alleen de huidige exploitant mag blijven exploiteren, overname is niet toegestaan). Anno 2004 hebben twee exploitanten hun exploitatie in woonbuurten eigener beweging beëindigd. Van drie prostitutiebedrijven die in strijd met het vigerende bestemmingsplan exploiteerden, hebben er twee hun exploitatie beëindigd. Voor deze drie gold in het kader van het overgangsrecht (neergelegd in de APV) een uitzondering: zij behoefden niet te voldoen aan de bestemmingsplantoets, tenzij zwaarwegende planologische bezwaren alsnog tot handhaving van het bestemmingsplan moesten leiden.
Tegen seksinrichtingen die zich in strijd met het onderhavige bestemmingsplan etc. willen vestigen of zich al gevestigd hebben, wordt bestuursrechtelijk opgetreden. De bovengenoemde nota en de beleidsevaluatie zijn op 27 juli 2004 door B&W behandeld. Deze stukken bevatten de complete verantwoording en achtergronden van het prostitutiebeleid. In de huidige situatie liggen de seksinrichtingen verspreid over de stad. In totaliteit zijn er acht seksinrichtingen in Heerlen. In het onderhavige plangebied zijn geen seksinrichtingen gevestigd. De consequenties van het opheffen van het bordeelverbod en het hiervoor aangehaalde beleid zijn dat ter uitvoering van het ruimtelijke beleid en van het spreidingsbeleid de bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Ter uitvoering van het ruimtelijke en het spreidingbeleid zullen de bestemmingsplannen worden aangepast. De strekking van de uitvoering van het prostitutiebeleid is erop gericht seksinrichtingen zo veel mogelijk te spreiden, althans een concentratie van seksinrichtingen te voorkomen. In het onderhavige beheersplan is dit dan ook een van de uitgangspunten. Teneinde te voorkomen dat onbedoelde seksinrichtingen kunnen worden gevestigd, conform het bestemmingsplan, is besloten om de planvoorschriften zo te formuleren dan het vestigen van nieuwe seksinrichtingen uitgesloten is. Hieronder worden kort de verschillende vormen van prostitutie beschreven.
Straatprostitutie
Dit betreft een open vorm van prostitutie en komt alleen voor in het stadsdeel Heerlerbaan. Straatprostitutie heeft een zeer nadelige invloed op het woon- en leefmilieu en kan leiden tot ernstige hinder voor de omgeving. In regionaal verband is in de behoefte aan een locatie voor straatprostitutie voorzien binnen de gemeente Heerlen aan de Imstenraderweg. Het college kan maximaal 35 vergunningen afgeven voor het zich prostitueren binnen de aangewezen straatprostitutielocatie. Ter voorkoming van het ontstaan van straatprostitutie op andere locaties dan op de bovenstaand genoemde, wordt aan de gebruiksvoorschriften van de vigerende plannen een specifiek gebruiksvoorschrift toegevoegd: “onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden voor straatprostitutie”.
Seksinrichtingen
Momenteel voert de gemeente een nulbeleid ten aanzien van raamprostitutie en seksclubs. Middels strafbepalingen in de APV en het gemeentelijk prostitutiebeleid worden deze twee vormen van exploitatie strafbaar gesteld. In de beleidsnota is vastgelegd dat er binnen de gemeente Heerlen maximaal zes prostitutiebedrijven geëxploiteerd mogen worden. Momenteel zijn er vijf vergunde prostitutiebedrijven. Er is dus nog ruimte voor één prostitutiebedrijf. De uitstraling naar de woonomgeving is bij parenclubs groter dan bij prostitutiebedrijven. Daarom wordt voor de exploitatie van een parenclub een vergunning vereist. Op grond van het oude beleid ter zake gold voor seksbioscopen een ontheffingsplicht. Nu is dit een vergunningplicht. Door middel van planherzieningen worden de bestaande prostitutiebedrijven positief bestemd. De positief bestemde percelen vormen de gemeentelijke locaties waar prostitutiebedrijven zich nu en in de toekomst in ieder geval kunnen vestigen. Daarbij wordt uitgesloten dat ter plaatse raamprostitutie kan worden uitgeoefend. Wanneer blijkt dat aan een bestaande seksinrichting geen behoefte meer bestaat, i.c. een seksinrichting gedurende twee jaar of langer niet als zodanig wordt gebruikt, dan komt de toegevoegde positieve bestemming te vervallen en resteert slechts de oorspronkelijke bestemming conform de reeds vigerende bestemmingsplannen. Er wordt dan vanuit gegaan dat op dat moment het draagvlak voor de desbetreffende seksinrichting niet langer aanwezig is.
Sekswinkels
Het te voeren beleid voor sekswinkels is beperkt tot het aanwijzen van gebieden waar het niet toegestaan is zich te vestigen en regels vast te stellen ten aanzien van het ten toon stellen, aanbieden of aanbrengen van goederen en/of afbeeldingen. Sekswinkels mogen zich uitsluitend vestigen in de winkelcentra van de stadsdelen Heerlen-Centrum, Heerlerbaan, Heerlerheide en Hoensbroek. Met dien verstande dat vestiging in elkaars directe nabijheid (zijnde op honderd meter loopafstand) is uitgesloten. Binnen panden met een detailhandelsbestemming wordt vestiging van sekswinkels beperkt tot panden, die op voldoende afstand van zuivere woonbuurten en maatschappelijke voorzieningen als scholen, kerken e.d. zijn gelegen. Als voldoende afstand wordt een afstand van 250 meter aangehouden, als zijnde een afstand tot de woonomgeving, waarbuiten jonge kinderen zich doorgaans niet begeven.
Escortbedrijven
Heerlen kent momenteel één vergund escortbedrijf. Binnen het plangebied komen geen vormen van prostitutie voor.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen over het plangebied Montfortstraat sectie C6439, het perceel aan de Montfortstraat gelegen tussen de huisnummers 48 en 52, en zijn directe omgeving.
3.2 Ligging En Beschrijving Plangebied
Het plangebied Montfortstraat sectie C6439 ligt aan de zuidzijde van het stadsdeel Hoensbroek in de wijk Nieuw Lotbroek - Zuid. De buurt Nieuw Lotbroek is een voormailge mijnwerkerswijk van de staatsmijn Emma en is ontstaan rond 1916. Nieuw - Lotbroek ligt in de nabije omgeving van het Centrum van Hoensbroek. De wijk wordt globaal begrensd door de overkluisde Caumerbeek aan de noordzijde, in het zuidoosten door het bedrijventerrein de Koumen en aan de zuidwestzijde door de spoorlijn tussen Sittard en Heerlen. Aan deze spoorlijn ligt in Nieuw Lotbroek het NS-station van Hoensbroek.
![]() |
Ligging plangebied |
Het plangebied ligt aan de Montfortstraat en wordt omsloten door de Prins Hendrikstraat, Van Stolbergstraat en de Prins Clausstraat. De woonbuurt wordt gekenmerkt door een eenvoudige woningtypologie in een korte strokenverkaveling. De woningen zijn gebouwd in 1950.
![]() |
overzicht plangebied |
3.3 De Milieuparagraaf
3.3.1 Akoestiek
Wegverkeer
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of een herziening daarvan dient op grond van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek naar verkeerslawaai te worden ingesteld. Hierbij moeten de in de wet aangegeven, binnen de zones langs de wegen geldende, waarden in acht worden genomen. Alle wegen zijn zoneplichtig, met uitzondering van wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
De geluidbelasting ten gevolge van wegen dient in beschouwing te worden genomen voor zover het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van die wegen. De zone is te beschouwen als de begrenzing van het onderzoeksgebied. Een zone is van rechtswege
aanwezig en heeft een vaste breedte; conform artikel 74 lid 1 van de Wet geluidhinder
(Wgh) bedraagt de zonebreedte van een weg als volgt:
Stedelijk gebied:
- 200 meter voor een weg van een of twee rijstroken;
- 350 meter voor een weg met drie of meer rijstroken.
Buitenstedelijk gebied:
- 250 meter voor een weg van een of twee rijstroken;
- 400 meter voor een weg met drie of vier rijstroken.
Belangrijk is dat in de zin van de Wet geluidhinder alles binnen de zone van een auto(snel)weg als buitenstedelijk gebied beoordeeld dient te worden; dit is van toepassing
op de N281. Ten aanzien van de overige wegen is de locatie echter binnenstedelijk gelegen.
Het plan gelegen aan de Montfortstraat is gelegen binnen de zone van de N281(buitenstedelijk gebied) en binnen de zone van de Klinkertweg (binnenstedelijk gebied). Montfortstraat zelf is een 30 km/uur weg en niet gezoneerd. Uit geluidberekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor beide wegen niet wordt overschreden. De totale geluidbelasting zonder aftrek artikel 110g van de Wetgeluidhinder bedraagt 49dB. Het geluidrapport "Hln 2012-01 Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Montfortstraat sectie C6439" van 27-01-2012 is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.
Ook zullen de zes verkeersbewegingen die de nieuwe woning veroorzaakt geen merkbare gevolgen hebben voor de geluidbelasting van de woningen in de omgeving.
Spoorweglawaai
Het bouwplan ligt binnen de 200 meter zone van het spoortraject Heerlen-Sittard. De geluidbelasting als gevolg van het spoor zal de voorkeursgrenswaarde van 55 dB naar alle waarschijnlijkheid niet overschrijden door de aanwezigheid van afschermende bebouwing.
Industrielawaai
Er is geen gezoneerd industrieterrein gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied en het bestemmingsplan laten de vesting van zogenaamde "grote lawaaimakers" niet toe. Er loopt ook geen 50 dB(A)- contour als gevolg van een gezoneerd industrieterrein over het plangebied.
3.3.2 Bodem
Algemeen
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
Beleidskader
Besluit Bodemkwaliteit
Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie voor het toepassen en hergebruiken moeten voldoen. De nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart beschrijft op welke wijze de gemeente Heerlen invulling geeft aan het besluit Bodemkwaliteit zoals dat met ingang van 1 juli 2008 van kracht geworden is. Het Besluit zet een kwalitatieve stap in de richting van duurzaam bodembeheer. Het Besluit komt ook tegemoet aan de wens om maatwerk op gebiedsniveau beter mogelijk te maken. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten; industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer. En het Besluit geeft de mogelijkheid om gericht toezicht te houden op de hele keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Uitgevoerde onderzoeken
Ter plaatse van het plangebied is het volgende bodemonderzoeken verricht: "vooronderzoek Montfortstraat tussen nr. 48 en 52 te Hoensbroek, opgesteld door gemeente Heerlen en gedateerd 16 april 2012, rapportnr. HL091704914.0.
Uit het vooronderzoek blijkt dat geen de locatie als niet-verdacht voor bodemverontreiniging wordt aangemerkt.
Conclusie
Op basis van het verrichte vooronderzoek bestaan - voor wat bodemaspecten betreft - geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
3.3.3 Luchtkwaliteit
Algemeen
De Wet milieubeheer bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan luchtonderzoek moet plaatsvinden naar de kwaliteit van de omgeving. In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen.
Artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als er minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- b. Een plan leidt -al dan niet per saldo- niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. Een plan draagt "niet in betekenende mate" (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- d. Een plan past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Het Besluit NIBM
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof(PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1.2 µg/m3 voor zowel fijn stof als NO2.
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
- a. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM);
- b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.
Als de 3% grens voor fijn stof(PM10) of stikstofdioxide (NO2) niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Invloed plan
Het betreft hier de realisatie van één woning. Deze ontwikkeling valt onder het Besluit "Niet In Betekenende Mate". Overigens is wel nog gekeken naar de invloed van zes verkeersbewegingen is op de luchtkwaliteit in de omgeving. De achtergrondconcentratie in de omgeving is zo laag dat de uitstoot van deze zes verkeersbewegingen minieme gevolgen zal hebben op de luchtkwaliteit. De normen uit de Wet milieubeheer worden gerespecteerd.
Op basis van artikel 5.16, lid 1, sub c Wm kan worden gesteld dat het voorliggende bouwplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
3.3.4 Externe veiligheid
Algemeen
De invloed van activiteiten met gevaarlijke stoffen op de externe veiligheid kan over twee vormen verdeeld worden:
- Risico ten gevolge van in of in de buurt van het plangebied gelegen inrichtingen;
- Risico ten gevolge van transport met gevaarlijke stoffen.
Beleidskader
Het beleid ten aanzien van externe veiligheid is vastgelegd in verschillende beleidsstukken. Voor het transportrisico is dit de Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor inrichtingen (bedrijven) is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
Het PR is de plaatsgebonden kans per jaar, op overlijden voor een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Voor het PR geldt een getalsnorm inhoudende de maximale toelaatbare overlijdenskans voor een individu van:
- 1 op 100.000 per jaar (10-5/j) voor bestaande situaties;
- 1 op 1.000.000 per jaar (10-6/j) voor nieuwe situaties en bestaande situaties in 2010.
In en rond het plangebied bevinden zich geen inrichtingen of transportroutes die een potentieel extern veiligheidsknelpunt opleveren.
3.3.5 Water
Gezien de zeer beperkte omvang van het plangebied is het niet nodig een watertoets uit te voeren. Bovendien is het plangebied ook niet nabij waterstaatskundige werken gelegen. Bij nieuwbouw is de Aansluitverordening riolering van de Gemeente Heerlen van toepassing. In de uitvoeringsregels staan eisen verwerkt over onder andere de verwerking van hemelwater.
Hoofdstuk 4 Het Bestemmingsplan
4.1 Algemeen
Dit hoofdstuk beschrijft de uitgangspunten en randvoorwaarden die de basis vormen voor het voorliggende bestemmingsplan Montfortstraat sectie C6439.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2008, de nieuwe landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Het bestemmingsplan Montfortstraat sectie C6439 bestaat uit een verbeelding en een set regels. De indeling van de regels is hierna beknopt en artikelsgewijs aangegeven.
4.2 Opbouw Van De Regels Van Het Bestemmingsplan
4.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen; hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd om misverstanden en verschillen in interpretatie te voorkomen;
Artikel 2: Wijze van meten; dit artikel geeft aan op welke manier het meten moet plaatsvinden.
4.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin; dit artikel geeft aan welke bouwregels in acht moeten worden genomen bij het gebruiken en eventueel bebouwen van de percelen ten behoeve van het wonen binnen de bestemming Tuin; hieraan worden bouwvergunningsaanvragen getoetst. Het artikel bestaat uit een bestemmingsomschrijving, bouwregels en specifieke gebruiksregels. Hierin zijn onder meer bepalingen omtrent het toegestane omvang van bouwwerken geen gebouwen zijnde, de situering van bouwwerken geen gebouwen zijnde en de maximale bouwhoogte daarvan.
Artikel 4 Wonen - Aaneengebouwd; dit artikel geeft aan welke bouwregels in acht moeten worden genomen bij het gebruiken en eventueel bebouwen van de percelen ten behoeve van het wonen binnen deze bestemming; hieraan worden bouwvergunningsaanvragen getoetst. Het artikel bestaat uit een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels en ontheffing van de gebruiksregels. Hierin zijn onder meer bepalingen omtrent het toegestane omvang van bijgebouwen,
4.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel; zorgt ervoor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen;
Artikel 6 Algemene bouwregels: hierin zijn bepalingen omtrent ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels: hierin is het strijdig gebruik voor prostitutie aangegeven.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels; hierin is een aantal gebruikelijke afwijkingsregels opgenomen, waardoor burgemeester en wethouders kleine afwijkingen van het plan onder voorwaarden kunnen toestaan.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels; hierin is een mogelijkheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om marginale wijziging van bestemmingsgrenzen mogelijk te maken.
Artikel 10 Algemene procedureregels; dit artikel bevat de procedureregels die moeten worden nageleefd bij het verlenen van ontheffing of gebruikmaking van een algemene wijzigingsregel.
Artikel 11 Overige regels: hierin zijn bepalingen omtrent bodemonderzoek en verwijzingen naar andere wettelijke bepalingen opgenomen.
4.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht bouwwerken: Overgangsrecht bouwwerken; standaardbepalingen uit het Bro.
Artikel 13 Overgangsrecht gebruik: Overgangsrecht gebruik;
standaardbepalingen uit het Bro.
Artikel 14 Slotregel: Slotregel; bevat de naam waaronder deze regels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid En Handhaving
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies.
De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd.
Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht te besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
5.2 Handhavingsbeleid
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidnota
" Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt blijft, dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van een jaarlijks vast te stelen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
5.3 Sanctionering
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen:
bestuursrechtelijke handhaven (bestuursdwang of dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
5.4 Economische Uitvoerbaarheid
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 vormt ten aanzien van de grondexploitatie een duidelijke breuk met het wettelijke stelsel zoals dat voordien gold. De Wro verplicht immers de gemeente tot het verhalen van grondexploitatiekosten door middel van het vaststellen van een exploitatieplan. Een gemeente moet kosten verhalen en mag daar niet van af zien. De vaststelling van een bestemmingsplan waarbij de bouw van één woning mogelijk wordt gemaakt, valt onder de reikwijdte van het verplichtend kostenverhaal.
Er bestaat echter een tweetal - limitatief - wettelijke uitzonderingen op de verplichting een exploitatieplan vast te stellen. Dit is het geval als:
- I. het kostenverhaal anderszins verzekerd is omdat er een grondexploitatieovereenkomst anterieur aan de vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten, of
- II. er sprake is van een 'kruimelgeval' (ingevoerd bij een recente wetswijziging). Er is sprake van een zogenoemd kruimelgeval indien:
- 1. de netto-opbrengst van het publiekrechtelijke kostenverhaal niet meer dan € 10.000,- bedraagt, of
- 2. er geen fysieke voorzieningen hoeven te worden aangelegd, of
- 3. de fysieke voorzieningen alleen bestaan uit het aansluiten op de riolering of de openbare weg. Kortom voorzieningen waarvan het kostenverhaal is verzekerd via de legesverordening of een aansluitverordening dan wel waarover nadien afspraken kunnen worden gemaakt.
Met de invoering van voornoemde kruimelgevallen heeft de wetgever beoogd de bestuurlijke lasten te verminderen, zonder afbreuk te doen aan het principe van kostenverhaal bij bouwlocaties.
In het voorliggende bestemmingsplanMontfortstraat sectie C6439 is sprake van het 'terugbrengen' van een oude woonbestemming op een perceel dat aan de straat is gelegen en welk perceel technisch als bouwrijp valt te kwalificeren. Het treffen van fysieke voorzieningen is niet nodig. Er zal slechts sprake zijn van het aansluiten van de woning op de riolering en mogelijk het ontsluiten van het perceel op de openbare weg.
Deze situatie valt daarmee onder de uitzonderingen genoemd in de kruimelgevallenlijst. De gemeente is dus niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen noch een anterieure overeenkomst te sluiten.
Hoofdstuk 6 Overleg En Procedure
6.1 Gevoerd Overleg
Het bestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.
Er zijn geen reacties binnengekomen.
6.2 Procedurestappen
Deze bestemmingsplanprocedure kent de volgende procedurestappen.
6.2.1 Ontwerp
Het bestemmingsplan is behandeld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders d.d. 20 november 2012. Het ontwerp bestemmingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn (met ingang van 17 januari 2013 tot en met 27 februari 2013) zijn geen zienswijzen ingediend.
6.2.2 Vastgesteld
De bestemmingsplan: de gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
6.2.3 Beroep
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.3 Data Procedurestappen
6.3.1 Ontwerp
B&W hebben ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan Montfortstraat sectie C6439:
- behandeling door Burgemeester & Wethouders: 20 november 2012
- tervisielegging ontwerp bestemmingsplan, artikel 3.8 Wro (zes weken),
met ingang van: 17 januari 2013
- hoorzitting gemeente: 27 februari 2013
6.3.2 Vaststelling
Betreffende de voortgang van de procedure hebben in het <datum> de volgende planactiviteiten plaatsgevonden (zullen plaatsvinden):
- behandeling door Burgemeester & Wethouders: [datum]
- behandeling in de commissie Ruimtelijke Structuur: [datum]
- vaststelling bestemmingsplan door de gemeenteraad en innemen
standpunt ten aanzien van de zienswijzen: [datum]
- bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan,
artikel 3.8 Wro: [datum]
6.3.3 Beroep
Belanghebbenden kunnen, gedurende de beroepstermijn van zes weken, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beroepstermijn begint met ingang van de dag, na die waarop het vaststellingsbesluit is bekend gemaakt.