Gezondheidscentrum MSP Heerlen
Bestemmingsplan - gemeente Heerlen
Vastgesteld op 21-12-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Gezondheidscentrum MSP Heerlen met identificatienummer NL.IMRO.0917.BP030200W000006-0401 van de gemeente Heerlen;
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 de verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
1.4 aanbouw
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanduidingsvlak
een vlak begrensd door aanduidingsgrenzen;
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijde;
1.9 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de omvang van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 beperkt kwetsbare objecten
- a. woningen:
- 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare;
- 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object;
- c. hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object; restaurants die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- d. winkel/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- g. bedrijfsgebouwen, voor zover het niet betreft:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- h. objecten met een hoge infrastructurele waarde, te weten een telefoon- of elektriciteitscentrale;
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit;
1.11 bestaande situatie
- bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- het gebruik van gronden en opstallen, zoals dat werd uitgeoefend ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 Bevi
Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.15 bijgebouw
een vrijstaand gebouw behorende bij en bouwkundig ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 bouwwerk, geen gebouw zijnde
de categorie bouwwerken die niet onder de definitie van "gebouw" valt;
1.24 bruto-vloeroppervlak
de som van de horizontale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimte, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten;
1.25 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;
1.26 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 dienstverlening
- commerciële dienstverlening, het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten, seksinrichtingen uitgezonderd;
- publieke dienstverlening, het verlenen van diensten voortvloeiend uit de overheidstaken;
1.30 functieaanduiding
een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan of juist niet;
1.31 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 hoofdgebouw
een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel;
1.33 huishouden
één persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, studenten of alleenstaanden die bij elkaar wonen, vormen geen huishouden, ook kamerverhuur valt hier niet onder
1.34 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van kantooractiviteiten;
1.35 kantooractiviteiten
activiteiten die in overwegende mate bestaan uit administratieve werkzaamheden, dan wel werkzaamheden die worden uitgevoerd uit hoofde van juridische, bancaire, ontwerptechnische of hiermee vergelijkbare dienstverlenende beroepsgroepen, dan wel werkzaamheden welke verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen of hiermee vergelijkbare instellingen;
1.36 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en bushokjes;
1.37 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.38 ondergeschikte functie
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en financieel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie;
1.39 ondergrondse bouwlaag
een volledig onder peil gelegen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.40 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.41 plangebied
de gronden waar dit bestemmingsplan op van toepassing is;
1.42 plaatsgebonden risico
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
1.43 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;
1.44 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.45 prostitué(e)
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
1.46 prostitutiebedrijf
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt, waaronder begrepen een seksclub en een erotische massagesalon;
1.47 risicovolle inrichting
- a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde of een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico dan wel een vastgestelde risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten; of
- b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen; of
- c. inrichtingen welke niet vallen onder het bereik van sub a. en b. en waarvan de plaatsgebonden 10-6 risicocontour is gelegen buiten de inrichtingsgrens; of
- d. een inrichting waarin uitsluitend of in hoofdzaak consumentenvuurwerk en/of waarin professioneel vuurwerk en/of waarin pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, allen als bedoeld in het Vuurwerkbesluit, worden opgeslagen of bewerkt.
1.48 verdieping
een bouwlaag niet zijnde de begane grond;
1.49 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;
1.50 voorgevel
de naar de openbare weg gerichte gevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels;
1.51 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.52 voorgevelrooilijn
- a. de naar de openbare weg gekeerde grens van één of meerdere bouwvlakken, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grens, die grenzen die kennelijk als zodanig moeten worden aangemerkt;
- b. bij het ontbreken van een bouwvlak: de langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- c. bij het ontbreken van een bouwvlak en waar langs de weg geen bebouwing als bedoeld onder b. aanwezig is:
- 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
- 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.53 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.54 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.55 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.56 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.57 Wro
de Wet ruimtelijke ordening;
1.58 zorginstelling
een zorginstelling is een verzorgingshuis of verpleeghuis voor ouderen die niet meer geheel zelfstandig kunnen of willen wonen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
2.7 maaiveld
De gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt;
2.8 peil
- a. voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, plus/minus 0,50 meter.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2 (Zeer Hoge Waarde)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 5 (Lage Waarde)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Nutsvoorzieningen
Voor zover niet anders bepaald in deze planregels gelden voor nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 3,00 meter;
- b. de inhoud van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 50 m3.
8.2 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht waar volgens de ter plaatse geldende bestemming bovengrondse gebouwen zijn toegestaan;
- b. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht tot een diepte van maximaal 3,50 meter per ondergrondse bouwlaag, met een maximum van twee ondergrondse bouwlagen;
- c. ondergeschikt aan de hoofdfunctie, met dien verstande dat geen uitbreiding van de toegestane verkoopvloeroppervlakte of bedrijfsvloeroppervlakte is toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Verboden gebruik
Onder het verboden gebruik en verboden laten gebruiken van de in dit plan begrepen gronden en daarop voorkomende bouwwerken wordt tenminste verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
- c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
- d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van Bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (Bor);
- g. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- h. een gebruik van gronden voor een supermarkt, indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding 'supermarkt';
- i. een gebruik van gronden voor een woonzorgcomplex, indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding 'woonzorgcomplex';
- j. een gebruik van gebouwen voor kamerverhuur, indien de gronden ter plaatse niet voorzien zijn van de aanduiding 'kamerverhuur';
- k. een gebruik van gebouwen, niet zijnde een woning of een ander specifiek voor permanente bewoning bestemd gebouw, voor permanente bewoning;
- l. een gebruik van gronden voor airsoft, paintball, lasergame activiteiten, survivaltrainingen en vergelijkbare outdoor-activiteiten, indien de gronden ter plaatse niet voorzien zijn van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - outdoor-activiteiten';
- m. het aantal woningen mag niet toenemen ten opzichte van het aantal legale woningen dat bestond of op grond van een onherroepelijke omgevingsvergunning kon worden gerealiseerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- n. een gebruik van gronden voor evenementen, tenzij de bestemming dit uitdrukkelijk toelaat;
- o. een gebruik van bouwwerken voor een shishabar of coffeeshop, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- p. een gebruik van gronden voor straatprostitutie;
- q. een gebruik van bouwwerken als seksinrichtingen;
- r. een gebruik van bouwwerken als sekswinkels.
9.2 Parkeren en laden lossen
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, behoudens voor zover reeds op grond van enige andere bepaling in dit plan is afgeweken, via een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:
- a. ten aanzien van de in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
10.2 Algemene voorwaarden voor afwijkingen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:
- a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- c. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
- d. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet in negatieve zin onevenredig worden beïnvloed;
- e. de ruimtelijke ontwikkeling dient in overeenstemming te zijn met een goede ruimtelijke ordening;
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingsgrenzen op perceelsniveau wijzigen, voor zover:
- a. de afwijking van geringe aard is, en
- b. de afwijking noodzakelijk is in verband met de terreingesteldheid ter plaatse.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Andere wettelijke bepalingen
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Gezondheidscentrum MSP Heerlen'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
In de wijk Meezenbroek-Schaesbergerveld te Heerlen bevindt zich tussen de wegen Goselingstraat, Limburgiastraat en Colijnstraat een onbebouwd perceel. Het voornemen bestaat om hier een gezondheidscentrum te realiseren. In de beoogde situatie is sprake van een clustering van diverse zorgvoorzieningen. Daarbij valt te denken aan een huisartsenpraktijk, apotheek, tandverzorging, fysiotherapie, thuiszorg, psycholoog, paramedische zorg en bijbehorende voorzieningen.
Voor de locatie geldt momenteel de enkelbestemming 'Groen' op basis van het vigerende bestemmingsplan 'MSP'. Deze bestemming staat de oprichting van een gezondheidscentrum niet toe. Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient er een nieuw bestemmingsplan met benodigde onderzoeken opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Situering Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordelijke rand van de stad Heerlen en bevindt zich in de buurt Meezenbroek in de wijk Meezenbroek-Schaesbergerveld. Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Goselingstraat en achterliggende woningen, aan de noordoostzijde door de Gebroeders de Wittstraat en achterliggend groen, aan de zuidoostzijde door de Limburgiastraat en achterliggende voorzieningen (zalencentrum en basisschool) en aan de zuidwestzijde door de Colijnstraat en achterliggende woningbouw. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
Topografische kaart met aanduiding plangebied (rood omcirkeld) bron: opentopo.nl
Globale begrenzing plangebied (rode arcering) bron: pdokviewer.pdok.nl
1.3 Juridische Status
Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'MSP', zoals vastgesteld d.d. 25 oktober 2017, en 'Facetbestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen'', zoals vastgesteld d.d. 30 mei 2018. Hieronder is een uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'MSP' opgenomen.
Globale aanduiding plangebied(rood) in vigerend bestemmingsplan 'MSP' (bron: ruimtelijkeplannen.nl
Het plangebied heeft op basis van het vigerende bestemmingsplan 'MSP' de enkelbestemming 'Groen'. Hier zijn groenvoorzieningen, speelplaatsen, verhardingen, parkeervoorzieningen, plantsoenen, bomen, beplantingsstroken en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, waarbij een maximale bouwhoogte geldt van 3 meter.
Tevens geldt voor het zuidwestelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Indien de grootte van de bodemingreep meer bedraagt dan 100 m2 of de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 centimeter onder het maaiveld is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Voor de rest van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)'. Deze gronden zijn eveneens bestemd voor behoud en bescherming van archeologische waarden van desbetreffende gronden. Hier geldt echter: Indien de grootte van de bodemingreep meer bedraagt dan 10.000 m2 of de verstoringsdiepte meer dan 40 centimeter onder het maaiveld bedraagt is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Naast het bestemmingsplan 'MSP' geldt voor het plangebied ook het facetbestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen'. Dit plan voorziet in een gemeentebreed juridisch-planologisch kader voor de opname van stedenbouwkundige voorwaarden uit de bouwverordening. Het vormt een toetsingskader voor plannen waarbij het vigerende bestemmingsplan of de vigerende beheersverordening geen of onvoldoende uitgangspunten biedt bij het bepalen van de stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Het plan betreft het oprichten van een gezondheidscentrum die binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming 'Groen' niet is toegestaan. Ook is het oprichten van gebouwen binnen de groenbestemming niet mogelijk. Om deze reden is de onderhavige ontwikkeling in strijd met het vigerende bestemmingsplan en is een planologische procedure benodigd.
1.4 Planvorm
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren. In de regels is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden aangegeven.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt het plan getoetst aan relevant ruimtelijk beleid en de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit acht hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het 'Handboek Ruimtelijke Plannen' van de gemeente Heerlen. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven en wordt afgewogen of de voorliggende ontwikkeling van het gezondheidscentrum MSP daarbinnen inpasbaar is, in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 4 worden de programmatische en ruimtelijke uitgangspunten van het plan voor de ontwikkeling van het plangebied aangegeven. In hoofdstuk 5 komen de milieuaspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt de opbouw van het voorliggende bestemmingsplan beschreven en wordt nader ingegaan op de regels behorende bij het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komen de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het plan aan de orde. Hoofdstuk 8 handelt tenslotte over de verschillende fasen van de bestemmingsplanprocedure en wordt afgesloten met een overzicht van de doorlopen stadia.
Hoofdstuk 2 Planologische Beleidskader
2.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de beleidskaders op de verschillende overheidslagen kort toegelicht. Het betreft alleen beleidskaders die op enigerlei wijze relevant zijn voor het voorliggend bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt, in de paragrafen 2.2 t/m 2.5, respectievelijk het Rijksbeleid, het provinciaal beleid, het regionaal beleid en het gemeentelijk beleid behandeld. Daarbij wordt steeds aangegeven welke uitgangspunten in algemene zin van belang zijn voor het plangebied en, waar relevant en voorhanden, eventueel specifieke uitgangspunten voor het plangebied zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven hoe een en ander is vertaald in het voorliggende plan.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS (thans: NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.
2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6. tweede lid)
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Aangezien met voorliggend plan wordt voorzien in nieuw planologisch ruimtebeslag van meer dan 500 m2 bvo, is sprake van een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in het Bro. Dit betekent dat in het kader van de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte van de ontwikkeling moet worden aangetoond en aangegeven moet worden of de ontwikkeling is voorzien in bestaand stedelijk gebied. Gelet op het feit dat het gezondheidscentrum tot stand komt via een verdere samenwerking en clustering van bestaande medische voorzieningen is met dit plan per saldo niet tot nauwelijks sprake van uitbreiding van medische voorzieningen. Verondersteld wordt dat daarmee de behoefte van de ontwikkeling is aangetoond. Daarbij komt dat met onderhavig initiatief het bestaande aangrenzende maatschappelijk cluster verder wordt aangevuld en versterkt. Verder geldt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een stedelijke groenstructuur en de omgeving van het plangebied gekenmerkt wordt door bebouwing, waardoor sprake is van bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan in lijn is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Voorliggend plan is niet in strijd met het Rijksbeleid.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014
Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014), met bijbehorend plan-MER, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.
Toetsing
In het POL 2014 zijn zeven globaal afgebakende gebiedstypen te onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten en met verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is in zijn geheel aangeduid als "Overig bebouwd gebied".
Uitsnede kaart 1 Zonering Limburg, met aanduiding plangebied (bron: POL2014)
In het POL wordt overig bebouwd gebied gedefinieerd als gemengde woon-/werk-gebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De zone omvat het resterende gedeelte van het bestaand bebouwd gebied (dus buiten de bedrijventerreinen en de stedelijke centra). Een deel ligt in stedelijke invloedsfeer, deels gaat het om grotere en kleinere dorpen, buiten de steden of stedelijke invloedsfeer. In algemene zin geeft het POL aan dat als gevolg van demografische ontwikkelingen en andere trends aan dat het fijnmazige netwerk van maatschappelijke voorzieningen niet langer overal in stand is te houden en dat een versnipperde voorzieningenstructuur niet altijd meer wenselijk is. Belangrijk is in ieder geval dat in iedere wijk en in ieder dorp een accommodatie met ontmoetingsfunctie aanwezig is. Voorliggend plan sluit aan bij deze beleidsambitie en bij de aard en het karakter van de overige gebouwde gebieden. Het plan is dan ook in lijn met de beleidsdoelstellingen uit het POL.
2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
In het hoofdstuk Ruimte is voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland), die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone. Verder is in de verordening onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.
Toetsing
Raadpleging van de digitale versie van de Omgevingsverordening wijst uit dat de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied geen specifieke provinciale belangen raakt. Ook zijn in de bestuursafspraken vanuit het POL 2014 geen afspraken opgenomen ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen. Wel geldt dat in de verordening dat de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. In paragraaf 2.2.2 is reeds gemotiveerd dat het plan in lijn is met het gedachtegoed van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De Omgevingsverordening vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Conclusie
Het plan is in lijn met het provinciaal beleid van Limburg.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken.
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt op vier hoofdthema's: ruimtelijke identiteit, economie, wonen en mobiliteit. Deze thema's vormen het uitgangspunt voor de ontwikkeling van de Parkstadregio voor de komende decennia. Vervolgens zijn in de visie zes pijlers opgenomen, die het fundament vormen voor te maken keuzen:
- 1. 'Landschap leidt': robuust landschappelijke structuren, grensoverschrijdend landschap;
- 2. Eén hoofdcentrum: één kern met een Europese, regionale en hoogstedelijke uitstraling;
- 3. Energie als fundament: economische en cultuurgeschiedenis actueel door innovatie en duurzaamheid;
- 4. Netwerk van park en stad: combinatie stedelijk-landelijk gebied, natuurwaarden, kernen en subkernen en een fijnmazige infrastructuur op lokaal en regionaal niveau;
- 5. Economische slagader N281: hoofdas van de economische en zichtbare identiteitsdrager;
- 6. Buitenring = Parkstadring: de ring verankert Parkstad stevig in het internationale netwerk om beter het economisch potentieel van het gebied te kunnen benutten.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling past binnen de gestelde kaders van de Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030. Wat betreft zorg wordt ingezet op een hoogwaardige zorginfrastructuur. Met de beoogde ontwikkeling krijgt de wijk Meezenbroek-Schaesbergerveld een compleet zorgaanbod met een sterke samenhang met bestaande voorzieningen. Dit geeft de wijk een kwaliteitsimpuls die qua aard en schaal aansluit bij de omgeving. Hiermee is onderhavige ontwikkeling in lijn met het gestelde in de Intergemeentelijke Structuurvisie.
Conclusie
Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Structuurvisie Heerlen 2035
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld naar aanleiding van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed. Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaande vastgoed en vrijkomende ruimte. de ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
Vitale stad
In het thema vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen wordt ingezet op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen de gemeente goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten wij in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
Centrale stad
In het thema Centrale stad beschrijven wij hoe wij de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Service Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
Innovatieve stad
In het thema Innovatieve stad geeft de gemeente aan hoe zij anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderde omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen wij mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met de lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat- neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
Om de klimaat-neutrale status te bereiken is een energietransitie noodzakelijk. Behalve door het beperken van energiegebruik kan deze ambitie ook worden bereikt door hernieuwbare energie op te wekken. Mogelijke bronnen voor het opwekken van hernieuwbare energie zijn windenergie, waterkracht, biomassa, warmte-koudeopslag en zonne-energie.
Verrassende stad
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe de gemeente bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het "Verhaal van Heerlen" tot uitdrukking komt.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van een gezondheidscentrum. Het centrum zoekt de voorbinding met de aanwezige voorzieningen in de buurt. Daarmee wordt ingezet op een sterke voorzieningencluster, geheel in lijn met het gestelde in de structuurvisie ten aanzien van de 'Vitale stad'. Ook is onderhavige ontwikkeling aan te merken als een versterking van het stedelijk woonmilieu door een verdere integrering van het voorzieningenaanbod in de wijk Meezenbroek-Schaesbergerveld. Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat onderhavige ontwikkeling duidelijke raakvlakken heeft met de doelstellingen uit de gemeentelijke structuurvisie.
2.5.2 Groenbeleidsplan Heerlen 2013
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en tevens is er een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is, wat betreft behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
- het landschappelijk kader van Heerlen;
- de hoofdgroenstructuur van Heerlen;
- steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
- schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
- de hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
- de historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
- stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.
Toetsing
Het plangebied is niet aangewezen binnen het Groenbeleidsplan en betreft een (nieuwe) groenstructuur in Heerlen nadat het in het verleden was ingericht met appartementengebouwen. Bij de ontwikkeling van het gezondheidscentrum wordt aandacht besteed aan de groene en parkachtige inrichting van het plangebied door het toekomstige gebouw op een zo natuurlijke wijze ter plaatse in te passen. Zo wordt het hoogteverschil in het plangebied wordt met de aanleg van een wal rondom het gezondheidscentrum op een natuurlijke wijze extra geaccentueerd en worden de noodzakelijke parkeervoorzieningen in het plangebied ook op speelse wijze in het plangebied gesitueerd. Tot slot blijven de omliggende groenstructuren, bijvoorbeeld langs de Limburgiastraat, als gevolg van de ontwikkeling gehandhaafd. Dit plan staat de ambities van het Groenbeleidsplan dan ook niet in de weg.
2.5.3 Parkeernota Visie- en ambitiedocument 2016 & Parkeernota 2010
Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:
'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'
De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is. Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen - Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Op hoofdlijnen dient het parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.
Toetsing
Voor de toetsing aan de Parkeernota Visie- en ambitiedocument 2016 en de Parkeernota 2010 wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Daaruit volgt dat er in het plangebied voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Het gemeentelijk parkeerbeleid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
3.1 Historie
De geschiedenis van de kern Heerlen begint globaal gezien toen de Romeinen er een nederzetting stichtten met de naam Coriovallum. Als 'Herle' bleef de plaats bewoond in de middeleeuwen. Heerlen kent een bloeiperiode gedurende het einde van de Vroege Middeleeuwen en in de Late Middeleeuwen. Het plangebied ligt echter buiten de historische kern van de stad. Op de Tranchotkaart (tussen 1803 en 1813) ligt het
plangebied in het Crutzer Veld op een weg tussen Schandele en kasteel Schaesberg Een explosieve groei vond plaats aan het begin van de twintigste eeuw, door de winning van steenkool. Na het verdwijnen van de mijnen werd de economie en bevolkingsgroei gestimuleerd door vestiging van een aantal grote bedrijven en overheidsinstanties.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostelijke rand van de wijk Meezenbroek. De wijk vindt haar oorsprong in 1921 toen aan de noordzijde van de Kasteellaan 159 woningen en een winkel werden gebouwd. In de opvolgende tweede decennia groeide de wijk op organische wijze. Tot 2009 was het plangebied ingericht met enkele appartementencomplex, die inmiddels zijn gesloopt.
Bebouwingsverloop Heerlen 1900-2018 met aanduiding plangebied (blauwe ster) bron: topotijdreis.nl
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied bevindt zich in het oosten van de stad Heerlen in de wijk Meezenbroek-Schaesbergerveld. De directe omgeving van de beoogde locatie voor het gezondheidscentrum bestaat uit diverse typen bebouwing. Direct tegenover het plangebied, aan de overzijde van de Colijnstraat, bevindt zich bebouwing uit de jaren '30 (Groen van Prinstererstraat e.o.). Uitlopend via de Limburgiastraat naar het zuiden bevinden zich buurten uit de jaren '50 en '60. Deze buurten zijn gebouwd vanwege de explosieve groei van de bevolking in verband met de mijnbouw in Heerlen. De buurten worden gekenmerkt door diverse doorlopende structuren (waaronder de Limburgiastraat- Kloosterkoolhof), die vaak begeleid door bebouwing (lintbebouwing of appartementen van circa 4 lagen) en/of bomenlanen. De tussenliggende gebieden zijn ingevuld met kleinschalige woonbebouwing bestaande uit beneden-bovenwoningen en eengezinswoningen van twee lagen met kap. Verder zijn er veel (voormalige) voorzieningen te vinden tussen de bouwvelden (kerken, scholen, gemeenschapshuizen, etc.). Een deel is nog in gebruik, maar er zijn ook voorzieningen die leeg staan of inmiddels zijn afgebroken.
Het plangebied ligt tussen de wegen Goselingstraat, Colijnstraat, Gebroeders de Wittstraat en Limburgiastraat. Voor de noordwestzijde van het plangebied geldt dat het voornamelijk is ingericht met grondgebonden rijwoningen, terwijl direct ten noorden appartementengebouwen met vier bouwlagen aanwezig zijn. Ten zuidwesten van het plangebied zijn beneden-bovenwoningen en woningen met voorzieningen/detailhandel/horeca op de begane grond terug te vinden. Een deel daarvan kampt met leegstand. Tot slot is ten zuidoosten van het plangebied een voorzieningencluster te vinden met gemeenschapshuis 't Leiehoes en de Brede Maatschappelijke Voorziening MSP. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie van het plangebied en haar omgeving.
Omgeving plangebied, plangebied globaal rood omkaderd (bron: pdokviewer.nl, bewerking: SAB)
Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van een heringericht parkachtig terrein en was vroeger ingevuld met appartementengebouwen. Deze zijn een aantal jaar geleden (2009) afgebroken in verband met de krimpende bevolkingsaantallen en de technische staat van deze bebouwing. Inmiddels is het gebied ingericht als groenvoorziening / parkachtig terrein met hoogteverschillen. Langs de Limburgiastraat is sprake van een begeleidende laanstructuur. Er is geen oppervlaktewater in het plangebied te vinden. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie van het plangebied.
Zicht vanaf de Limburgiastraat op het plangebied (bron: SAB)
Bomenlaanstructuur Limburgiastraat, links het plangebied (bron: SAB)
Hoogteverschillen in het plangebied (bron: SAB)
Hoofdstuk 4 Het Bouwplan
4.1 Stedenbouwkundig Plan
Het voornemen bestaat om ter plaatse van een deel van het parkachtig terrein tussen de Limburgiastraat, Colijnstraat, Goselingstraat en Gebroeders de Wittstraat het gezondheidscentrum MSP te realiseren. In de beoogde situatie is sprake van een clustering van diverse zorgvoorzieningen. Daarbij valt te denken aan een huisartsenpraktijk, apotheek, tandverzorging, fysiotherapie, thuiszorg, psycholoog, paramedische zorg en bijbehorende voorzieningen. Zo ontstaat er met voorliggend plan een geconcentreerd en eigentijds zorgaanbod, welke als welkome aanvulling op het arsenaal voorzieningen in de wijk kan worden gezien.
De beoogde ontwikkeling wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving, rekening houdend met bestaande hoogteverschillen in het plangebied, de voorzieningen in de omgeving en de centrale positie in de wijk. Met het hoogteverschil is rekening gehouden. Een oplopend talud dat aansluit op het beoogde gebouw zal dit hoogteverschil aan de Colijnstraat landschappelijk opvangen. Een zijentree voor nachtdienst is verwerkt in dit talud.
Het parkeren wordt onderdeel van het parkachtig terrein waarbij de auto's minder prominent in beeld komen. De parkeerplaatsen rondom het gezondheidscentrum worden omzoomd door een groen talud en volgen deels de vorm van de hoogteverschillen. Hierdoor wordt er naast het reliëf ook ruimte gecreëerd voor tussenliggend groen. Voor een deel worden parkeerplaatsen gerealiseerd aan de achterzijde van het gezondheidscentrum. Het grootste deel van de parkeervoorziening zal echter de oostzijde van het perceel bestrijken en zal landschappelijk aansluiten aan het bestaande park met bladvormen.
Het plangebied gaat een sterke ruimtelijk-functionele relatie aan met de voorzieningencluster aan de overzijde van de Limburgiastraat door de bestaande pleinstructuur door te trekken en te koppelen aan het beoogde gebouw. Daarnaast is er tevens een doorsteek langs het gebouw richting de Goselingstraat. De pleinstructuur, zoals die reeds bestaat, is weergegeven in navolgende afbeelding.
Pleinstructuur van voorzieningencluster Limburgiastraat naar plangebied (bron: SAB)
Naast deze pleinstructuur worden er nog verschillende andere verbindingen gemaakt met de omgeving. Zo wordt voor de bezoekers en medewerkers van het gezondheidscentrum een toegangsweg aangelegd tussen de Colijnstraat en de parallelweg van de Limburgiastraat. Deze weg krijgt een verkeersluw karakter en is bedoeld om de parkeergelegenheid rondom het gezondheidscentrum te kunnen bereiken. Verder wordt een nieuwe langzaamverkeersroute vanuit het noordoosten (Goselingstraat) van het plangebied aangelegd. Met deze verbindingen wordt het gezondheidscentrum toegankelijk vanuit alle hoeken van de omgeving en kan het haar toegankelijkheid, bereikbaarheid en ontmoetingsfunctie waar maken. De hierna opgenomen afbeelding geeft een impressie van de beoogde inrichting van het plangebied weer.
Impressie inrichting perceel Gezondheidscentrum MSP (bron: SAB)
Het beoogde gebouw van het gezondheidscentrum MSP biedt huisvesting aan verschillende sociaal-medische voorzieningen. Daarbij valt te denken aan een huisartsenpraktijk, apotheek, tandverzorging, fysiotherapie, thuiszorg, psycholoog, paramedische zorg en bijbehorende voorzieningen. De verwachting is dat er in totaal circa 28 behandelkamers met bijbehorende voorzieningen in het gezondheidscentrum een plek kunnen krijgen. Al met al kent het gezondheidscentrum een functioneel programma van circa 2.000 m2 bvo, bestaande uit twee bouwlagen met kapconstructie. Het gezondheidscentrum krijgt een alzijdige oriëntatie, waarbij de gevel aan de pleinzijde de meeste expressiviteit kent. Dit is duidelijk de hoofdentree van het gezondheidscentrum, maar ook aan de noordzijde van het gezondheidscentrum wordt een entree gerealiseerd. Het is de bedoeling dat het gebouw qua sfeer wordt opgenomen in de groene ruimte, als een object in het park. Uitzondering is de pleinzijde, hier is de groene ruimte niet terug te vinden. De karakteristieke bomenlaan aan de Limburgiastraat zorgt aan deze zijde voor het groen. Navolgende afbeelding geeft een impressie van het beoogde gezondheidscentrum weer.
Impressie beoogde nieuwbouw MSP (bron: Cor Mastenbroek Architecten)
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een eigentijdse concentratie aan zorgvoorzieningen, die qua aard en schaal aansluiten bij de omgeving. Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling ruimtelijk en functioneel gezien past binnen de kenmerken en karakteristieken zoals die in het plangebied en haar omgeving voorkomen.
4.2 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW1 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Onderhavige ontwikkeling richt zich op het bouwen van een gezondheidscentrum. Het CROW operationaliseert deze functie als een locatie waar verschillende gezondheidsinstellingen gevestigd zijn, vaak zijn dit fysiotherapeuten, huisartsen, verloskundigen en/of een consultatiebureau. In de beoogde situatie komen voorgenoemde en daarmee gelijk te stellen functies voor. De functie 'apotheek', die eveneens binnen het gezondheidscentrum wordt beoogd, kent echter een eigen kengetal ten aanzien van verkeersgeneratie en wordt daarom apart meegenomen.
Gelet op het feit dat het plangebied niet in de centrumomgeving van Heerlen ligt of de directe nabijheid daarvan, wordt gesteld dat de kencijfers voor 'rest bebouwde kom' aangehouden kunnen worden. De gemeente Heerlen wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'sterk stedelijk gebied'. Voor de ontwikkeling van een gezondheidscentrum wordt uitgegaan van circa 28 behandelkamers en een apotheek (kencijfer per apotheek).
Gezondheidscentrum | Apotheek | Totaal | |
Minimaal | 16,0 x 28 = 448,0 | 125,4 x 1 = 125,4 | 448,0 + 125,4 = 573,4 |
Maximaal | 20,2 x 28 = 565,6 | 146,7 x 1 = 146,7 | 565,6 + 146,7 = 712,3 |
per etmaal |
Op basis van deze kencijfers volgt dat er maximaal 713 (naar boven afgerond) extra verkeersbewegingen per etmaal ontstaan. Dit extra verkeer kan worden opgenomen in het huidige verkeersbeeld, hetgeen niet zal leiden tot verkeerskundig ongewenste situaties op de Colijnstraat en de omliggende wegen.
Autoparkeren
De gemeente Heerlen heeft specifiek parkeerbeleid in de vorm van de Parkeernota Heerlen 2010 'Parkeren is maatwerk'. Voor het gezondheidscentrum worden de normen voor de categorie 'Arts, maatschap, therapeut, kruisgebouw' aangehouden. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt berekend op basis van het aantal behandelkamers, met name twee parkeerplaatsen per behandelkamer. Uitzondering is de functie 'apotheek'. De parkeercijfers worden voor deze functie berekend op basis van de grootte, met name 2,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Daarbij wordt uitgegaan van de kencijfers voor 'overig gebied' en een functioneel programma, bestaande uit 28 behandelkamers voor het gezondheidscentrum en 300 m2 voor een apotheek.
Gezondheidscentrum | Apotheek | Totaal |
28 x 2,0 = 56,0 | 2,7 x 3 = 8,1 | 56,0 + 8,1 = 64,1 |
per etmaal |
Dit levert een parkeerbehoefte op van 65 parkeerplaatsen (afgerond naar boven). In de beoogde inrichting voor het plangebied is ruimte voor 67 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
In de regels van dit bestemmingsplan wordt het gemeentelijk autoparkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende autoparkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'autoparkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.
Fietsparkeren
In het facetbestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen' zijn fietsparkeerkencijfers opgenomen. Binnen de categorie 'Gezondheidszorg en maatschappelijke voorzieningen' zijn kencijfers aanwezig voor onder andere een apotheek (per locatie) en voor een gezondheidscentrum (per 100 m2 bvo). Voor beide functies wordt een onderscheid gehanteerd voor bezoekers en medewerkers. Op basis van het voorgenomen bouwplan in het plangebied is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid fietsparkeerplaatsen. Dit levert een behoefte op van circa 30 plaatsen op.
Gezondheidscentrum | Apotheek | Totaal | |
Bezoekers | 17 x 1,3 = 22,1 | 7 x 1 = 7 | 22,1 + 7 = 29,1 |
Medewerkers | 17 x 0,4 = 6,8 | 4 x 1 = 4 | 6,8 + 4 = 10,8 |
per etmaal |
In de regels van dit bestemmingsplan wordt het gemeentelijk fietsparkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende fietsparkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'fietsparkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect 'Verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
- 1. CROW, publicatie 381, Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen.
4.3 Groen
Het plangebied ligt in een (nieuwe) groenstructuur. Vroeger stonden hier appartementengebouwen. Inmiddels is het gebied ingericht als groenvoorziening/parkachtig terrein met hoogteverschillen. Bij de ontwikkeling van het gezondheidscentrum wordt aandacht besteed aan de groene en parkachtige inrichting van het plangebied door het toekomstige gebouw op een zo natuurlijke wijze ter plaatse in te passen. Zo wordt het hoogteverschil in het plangebied wordt met de aanleg van een wal rondom het gezondheidscentrum op een natuurlijke wijze extra geaccentueerd en worden de noodzakelijke parkeervoorzieningen in het plangebied ook op speelse wijze in het plangebied gesitueerd. Tot slot blijven de omliggende groenstructuren, bijvoorbeeld langs de Limburgiastraat, als gevolg van de ontwikkeling gehandhaafd. Navolgende afbeelding toont de laanstructuur. Voor de inrichting van het groen rondom het plangebied wordt verwezen naar de afbeelding in paragraaf 4.1.
Ruimtelijk waardevolle bomenlaanstructuur Limburgiastraat (bron: SAB)
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
In deze paragraaf worden de milieuaspecten behandeld die bij een ruimtelijke ontwikkeling dienen te worden bestudeerd. Achtereenvolgens komen bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en bedrijfshinder in de omgeving aan de orde. Indien voor een bepaald aspect geen onderzoek noodzakelijk is, is dit aangegeven. Indien dit wel het geval is, wordt het onderzoek benoemd en worden de conclusies ervan samengevat. Het onderzoek is vervolgens als separate bijlage bij het inventarisatierapport gevoegd.
5.1 Milieueffectrapportage
Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
Toetsing
Onderhavig project betreft de realisatie van een gezondheidscentrum. Het project kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Het totale plangebied is circa 8.000 m2 groot. Hiermee blijft het project ver onder de indicatieve drempelwaarden kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
- de kenmerken van het project;
- de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
- de kenmerken van het potentiële effect.
Conclusie
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling2 uitgevoerd, die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.
- 2. SAB (2019). Vormvrije m.e.r.-beoordeling. Gezondheidscentrum MSP Heerlen. Projectnummer: 180285. 3 juli 2019.
5.2 Bodem
Algemeen
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.
Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707.
Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.
5.2.1 Beleidskader
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.
Bodemkwaliteitskaart deelgebieden Heerlen (bron: Bodembeleidsplan Heerlen)
Bodemwaarden per deelgebied (bron: Bodembeleidsplan Heerlen)
Het plangebied ligt in het deelgebied 'Woonwijken'.
5.2.2 Plangebied
Uit het onderzoek van 20103 blijkt dat op een deel van het plangebied het gehalte aan PAK (10 VROM) sterk verhoogd is. Bij de overige boringen worden geen sterk verhoogde gehaltes aan de onderzochte parameters aangetroffen. Op 2 maart 20114 is 52,43 ton verontreinigde grond afgevoerd van de locatie. Verder is plaatmateriaal op het maaiveld aangetroffen dat 3,5 % hechtgebonden chrysotiel-asbest bevat. In de bodem is bij een aantal proefgaten ook hechtgebonden 3,5 % en 12,5 % chrysotiel-asbest aangetroffen. Er was geen noodzaak voor nader onderzoek. De asbest op het maaiveld is middels hand-picking verwijderd, waarna het gebied verder is ingericht als park.
In 20155 is de bodem opnieuw op asbest onderzocht. Op het maaiveld en in de bodem is toen geen asbest meer aangetroffen.
In 20196 is het plangebied opnieuw onderzocht vanwege het ontwikkeling van een gezondheidscentrum. Op het maaiveld en in de bodem zijn zintuiglijk geen asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen, zodat geen verkennend onderzoek naar asbest in bodem noodzakelijk is. In de bodem worden licht verhoogde gehaltes aangetroffen.
De genoemde bodemonderzoeken zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
- 3. Geonius Milieu B.V. (2010). Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Limburgiastraat 47 t/m 187 en de Goselingstraat 2 t/m 182 te Heerlen. Rapportnummer: MA-100082.10005. 23 december 2010.
- 4. Gemeente Heerlen (2014). Project MSP - informatie bodemgesteldheid Limburgiastraat. HL091704844. 15 september 2014.
- 5. Geonius Milieu B.V. (2015). Verkennend onderzoek asbest in bodem Limburgiapark te Heerlen. Rapportnummer: MB-100082.141076.R01. 20 maart 2015.
- 6. Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv (2019). Verkennend bodemonderzoek: Limburgiastraat (ong.) te Heerlen. Projectnummer: MT-18544. 17 januari 2019.
5.3 Geluid
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Toetsing
Het plan betreft de ontwikkeling van een nieuw gezondheidscentrum. Een gezondheidscentrum is geen geluidgevoelige functie, volgens de definitie van de Wgh. Hierdoor is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet nodig. In de paragraaf 'Bedrijvenen Milieuzonering' wordt nader ingegaan op de afweging ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.4 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze noodzakelijk, beperkt of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de afstand weer vanaf een risicobron waar de kans op overlijden van een individu, ten gevolge van een ongewoon voorval van deze risicobron, 1 op de miljoen is gedurende een onafgebroken en onbeschermd verblijf van 1 jaar op die plaats. De aanwezigheid van het individu is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid feitelijk is maar de overlijdenskans. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed verantwoord door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een vulpunt van een LPG tankstation. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.
Externe veiligheid inrichtingen
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Hierin staat beschreven welke bedrijven onder de werking van het Besluit vallen. Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.
Externe veiligheid buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revi). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.
Externe veiligheid transport
Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoersstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.
Externe veiligheid en vuurwerk
Het vuurwerkbesluit reguleert handelingen met vuurwerk. Dit betreft de vervaardiging/assemblage, verhandeling, in- en uitvoer, opslag, bewerken en afsteken van zowel professioneel als consumentenvuurwerk. Doel hiervan is een betere waarborging voor de bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke effecten die deze handelingen met vuurwerk kunnen veroorzaken. De afstanden tot kwetsbare objecten zijn gebaseerd op de te verwachten effecten bij een calamiteit. Dit zijn vaste afstanden. Dit wijkt af van de risicobenadering bij de omgang met andere gevaarlijke stoffen
Gemeentelijk beleidskader
In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.
Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
Toetsing
Aan de hand van de provinciale risicokaart is de omgeving van het plangebied geïnventariseerd op het gebied van risicobronnen. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel.
Uitsnede uit risicokaart met aanduiding projectgebied (rode cirkel) bron: risicokaart.nl
Zoals voorgaande afbeelding toont ligt er binnen een straal van 1 kilometer één stationaire risicobron. De afstand tussen deze bron en het plangebied is echter dusdanig groot (845 meter) dat het invloedsgebied niet rijkt tot het plangebied. Daarmee is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Voor de modaliteiten 'spoor' en 'weg' is tevens gekeken naar een gebied 4 kilometer rondom het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en/of plasbrandaandachtsgebied van een risicobron. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van één risicobron. Het gaat om de A76, met de volgende relevante wegvakken:
- Wegvak L65: A76: Knp. Kunderberg - Knp. Bocholz;
- Wegvak L64: A76: Knp. Ten Esschen - Knp. Kunderberg.
Het plangebied bevindt zich ten aanzien van deze risicobronnen buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (de 200 meter zone). Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) betekent dit dat het groepsrisico voor de risicobron beperkt dient te worden verantwoord. Ook moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld worden om een advies hierover uit te brengen.
Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobron dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid:
- a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
- b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
Het plan is voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Gezien de grote afstand tot de risicobronnen ziet de Veiligheidsregio geen aanleiding om advies uit te brengen. De ontwikkeling valt weliswaar binnen het invloedsgebied van een toxische scenario op de A76, maar de afstand is dermate groot dat zij geen noodzaak zien in het treffen van maatregelen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
5.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen (ook 'Wet luchtkwaliteit' genoemd). Daarmee samen hangen de volgende besluiten en regelingen:
- Besluit gevoelige bestemmingen;
- Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM);
- Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM).
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
5.5.1 Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de 'Wet luchtkwaliteit' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.
Het plangebied ligt niet binnen dergelijke zones en maakt bovendien niet een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit mogelijk.
5.5.2 Niet in betekende mate (NIBM)
In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door het bevoegd gezag (gemeente).
In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Onderhavig project wordt mogelijk gemaakt op basis van een nieuw bestemmingsplan. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen. Als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De 3%-grens van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt, is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven:
- kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).
Toetsing
Dit plan voorziet in de realisatie van een gezondheidscentrum. Een dergelijke functie is binnen de ministeriële regeling NIBM niet gekwantificeerd tot een NIBM-categorie. Daarom is met het invullen van de NIBM-tool (versie 28 maart 2019) bepaald of het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
De ontwikkeling leidt tot een geringe verkeersgeneratie (zie daarvoor paragraaf 4.2) en het gaat daarbij nagenoeg uitsluitend om personenauto's. Worstcase wordt aangehouden dat 5% van het verkeer uit vrachtverkeer bestaat. Uit de NIBM-berekening (het resultaat is weergegeven in bovenstaande afbeelding) volgt dat de bijdrage NO2 en PM10 van het plan onder de NIBM-grens ligt (respectievelijk 0,83 µg/m3 en 0,12 µg/m3). Dit betekent dat het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit in deze omgeving.
In het kader van goede ruimtelijke ordening is volledigheidshalve voor wat betreft de luchtkwaliteit ter plaatse, de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) in het plangebied tussen 2017 en 2030. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2017, 2020 en 2030 in en rond het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Daarmee kan worden gesteld dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het aspect 'luchtkwaliteit' zijn te verwachten.
Conclusie
Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
Algemeen
Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009)7 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
Onderhavig plangebied kan worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'. In de omgeving is namelijk een mix van bebouwing en functies aanwezig (wonen, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening). De richtafstanden kunnen - met uitzondering van het aspect 'gevaar' - met één afstandsstap worden verminderd.
Externe werking
De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functie in onderhavig plan niet leidt tot hinder voor hindergevoelige functies. Met voorliggend bestemmingsplan krijgen de gronden van het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Op basis van de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan worden hier sociaal-medische voorzieningen mogelijk gemaakt van milieucategorie 2 (richtafstand in gemengd gebied: 10 meter). Aangezien op circa 10 meter afstand de meest nabije gevoelige functie aanwezig is, wordt precies voldaan aan de benodigde richtafstand. Feitelijk gezien worden de gronden ingericht als gezondheidscentrum. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kan de ontwikkeling worden aangeduid als 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (milieucategorie 1). De grootste richtafstand hierbij is 10 meter voor het milieuaspect 'geluid'. Deze afstand mag echter worden verlaagd tot 0 meter door de situering in een gemengd gebied. Daarmee hoeft er geen rekening gehouden te worden met richtafstanden en kan worden gesteld dat het goed woon- en leefklimaat van omliggende gevoelige functies in voldoende mate is verzekerd.
Interne werking
Naast de externe werking moet ook de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: laat de omgeving de nieuwe functie toe? In het plangebied worden geen nieuwe hindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom niet onderzocht te worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen beperking voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
- 7. VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', 2009.
5.7 Water
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
5.7.1 Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is vastgesteld in 2015 en heeft een looptijd tot eind 2021. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
- het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
- verbetering van de waterkwaliteit.
5.7.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid en is een uitwerking van het POL2014.
Waterbeheersplan Waterschap Limburg
Het Waterbeheersplan 2016-2021 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2016-2021. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:
- hoe ze het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen;
- voor welke thema's ze aan de lat staan en hun strategie hiervoor;
- welke maatregelen ze gaan uitvoeren, wie de partners daarin zijn en hoe ze dit monitoren en bijsturen.
Ook staat beschreven welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het optimaliseren van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019
Vanaf 1 april 2019 is de nieuwe Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden. De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, wasterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.
In de Keur zijn onder andere de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertakenplan Heerlen 2020-2024.
Watertakenplan Heerlen 2020-2024
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in de gemeente Heerlen. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.
Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:
- evaluatie verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020;
- invulling van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater;
- beleid, speerpunten en maatregelen;
- samenwerking Parkstad;
- personele en financiële middelen.
Toetsing
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden8. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf.
Hemelwater:
Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het plangebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Dit is het uitgangspunt van de Waterwet.
De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:
- hergebruiken;
- bergen en infiltreren in de bodem of aanleg van groene daken;
- noodoverstort op oppervlaktewater of op gemeentelijk rioolstelsel vanuit berging-/infiltratievoorziening;
- lozen naar oppervlaktewater;
- geknepen lozen op de riolering.
Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het overtollig hemelwater altijd gescheiden aan te bieden. Bij de watertoets wordt minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.
Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:
- 1. Reserveer 10% van het plangebied voor water. Door ruimte te reserveren voor open, oppervlakkige infiltratievoorzieningen zoals een wadi wordt een robuust en goed beheerbaar systeem gerealiseerd. Ondergrondse voorzieningen (zoals infiltratiekratten of grindkoffers) zijn over het algemeen duurder, lastig te onderhouden en minder robuust bij extreme weersomstandigheden.
- 2. Houd rekening met hoogteverschillen binnen en buiten het plangebied. Het plan mag geen wateroverlast elders veroorzaken. Daarnaast moet voorkomen worden dat afstromend water uit de omgeving overlast geeft in het plangebied.
- 3. Voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit: Hergebruik, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
- 4. Voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit: Schoonhouden, scheiden, zuiveren. Voorbeelden van schoonhouden: geen uitloogbare materialen gebruiken, zorgvuldig omgaan met gladheids- en onkruidbestrijding, geen auto wassen op afgekoppeld terrein. Voorbeelden van zuiveren zijn: toepassen van een bodempassage voor het hemelwater afkomstig van verkeers- en parkeeroppervlakken.
- 5. Bepaal de grondsoort, grondwaterstand en infiltratiesnelheid. Gebruik deze gegevens in het ontwerp van het hemelwatersysteem.
- 6. Ontwerp de infiltratie- en bergingsvoorzieningen zodanig dat een bui T=25 (35 mm in 45 minuten) kan worden opgevangen. Na deze bui dient de voorziening binnen 24 uur weer leeg te zijn (of binnen 24 uur wéér een 35-mm regenbui te kunnen verwerken).
- 7. Maak een doorkijk naar een extreme neerslagsituatie van T=100 (45 mm in 30 minuten). Deze bui mag geen overlast veroorzaken. Tref zo nodig maatregelen. Een noodoverlaat is altijd een goed idee.
- 8. Regel het beheer en onderhoud van de voorzieningen. Zorg voor goed te onderhouden en te inspecteren voorzieningen. Leg vast hoe vaak het systeem onderhouden moet worden en wie dit uitvoert.
- 9. Zorg dat alle gebruikers op de hoogte zijn van de randvoorwaarden van de voorziening. Daarbij gaat het onder andere om zaken als geen auto wassen op straat, geen honden uitlaten in de wadi enzovoorts.
Wat betreft waterberging wordt er in het plangebied een wadi gerealiseerd om het hemelwater op te kunnen vangen. In het inrichtingsplan voor het plangebied wordt rekening gehouden met een bergingscapaciteit van ongeveer 310 m3. In droge periodes zal de berging een groene uitstraling krijgen, terwijl het midden van de waterberging een dieper karakter heeft waardoor deze het karakter van een vijver zal krijgen. Onderstaande afbeelding laat de onwerpprincipes van de waterberging zien. Tevens zorgt de verdere groene inrichting van het plangebied er voor dat er kansen zijn om water vanuit de omgeving in het plangebied te laten infiltreren.
Conclusie
Door het hemelwater op deze wijze te verwerken wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Keur 2019 en het hierop gebaseerde beleid van het Waterschap Limburg en aan de geldende normen van de gemeente Heerlen voor het verwerken van hemelwater.
- 8. Waterschap Roer en Overmaas (2019). Digitale Watertoets, Heerlen, Limburgiastraat e.o. Dossiercode: 20190419-58-20399. 19 april 2019.
5.8 Natuurwaarden
5.8.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en de Wet natuurbescherming
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Wet natuurbescherming. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
5.8.2 Soortenbescherming: Wet natuurbescherming
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij de provincie ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming moet worden aangevraagd.
Toetsing
SAB heeft met een quick scan natuur9 onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet. De quick scan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Gebiedsbescherming
Uit de quick scan volgt dat er verschillende Natura 2000-gebieden in de buurt van het plangebied liggen. De geplande ontwikkeling zal een toename in stikstofuitstoot veroorzaken. Uit de uitgevoerde AERIUS-berekeningen voor zowel de aanleg- als gebruiksfase blijkt dat negatieve gevolgen hiervan op omliggende Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Het aspect stikstof vormt, ook naar aanleiding van de jurisprudentie rondom het PAS, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Nader onderzoek in de vorm van een Voortoets Wet natuurbescherming is daarom niet nodig. Daarnaast ligt het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of een ander gebied dat provinciale bescherming heeft. De bescherming van deze gebieden staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Soortenbescherming
Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen er verschillende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, reptielen, amfibieën en ongewervelden in de omgeving van het plangebied voor. Door het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat enkele essentiële elementen van beschermde diersoorten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten in het plangebied. Het betreft een vliegroute van vleermuizen langs de grens van het plangebied. Vleermuizen zijn habitatrichtlijnsoorten, waarvoor de verboden van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming gelden. Indien sprake is van lichtverstoring van de bomen langs het plangebied worden dient nader onderzoek uitgevoerd te worden om te kunnen bepalen of sprake is van verstoring van een vliegroute van vleermuizen. In de quick scan natuur zijn maatregelen opgenomen die lichtverstoring van de mogelijk aanwezige vliegroute voorkomen. Deze worden in de planvorming in acht genomen, zodat nader onderzoek niet noodzakelijk is. Daarnaast worden, wanneer het plangebied uit bouwterrein bestaat, poelen die ontstaan zo snel mogelijk gedempt en kent het terrein zo kort een braakliggende staat. Op deze manier kan vestiging van de rugstreeppad worden voorkomen. Tot slot dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de zorgplicht en het broedseizoen.
Beschermde houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuurwaarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
- 9. SAB (2020). Quick scan natuur. Heerlen, Goselingstraat. Projectnummer: 180285. 10 februari 2020.
5.9 Archeologie
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens
5.9.1 Gemeentelijk beleid
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Toetsing
Navolgend is een uitsnede van de archeologische waardenkaart van de gezamenlijke Parkstadgemeenten weergegeven. Op de uitsnede is te zien dat onderhavig plangebied voor het grootste gedeelte een lage verwachtingswaarde heeft (categorie 5). Het zuidoostelijke deel van het plangebied heeft een zeer hoge verwachtingswaarde (categorie 2). Bij verstoringen dieper dan 40 centimeter beneden het maaiveldniveau dient voor bodemingrepen groter dan 100 m2 (zeer hoge archeologische verwachtingswaarde) en 10.000 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) een archeologische bureaustudie uitgevoerd te worden.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Heerlen met aanduiding plangebied (rood kader) bron: SAM Limburg
Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek10 uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Hieruit volgt dat het plangebied op een afbraakwand ligt, waarin leem- en zandafzettingen van de Formatie van Boxtel aanwezig zijn. Dit pakket bedekt Tertiaire mariene afzettingen van de Formatie van Breda. De bodem in het plangebied is verstoord tot dieptes van 55 en 90 centimeter onder het maaiveld. Daaronder is onverstoord colluvium aanwezig.
In het plangebied kunnen resten aanwezig zijn vanaf de prehistorie, hoewel de oudste resten waarschijnlijk zijn geërodeerd. Deze erosie is veroorzaakt door landbouwwerkzaamheden vanaf het Neolithicum. In de Romeinse tijd maakt het plangebied deel uit van een villalandschap. Nabij het plangebied zijn een Romeinse grafheuvel, villacomplex en nederzetting aanwezig. Daarnaast liggen de middeleeuwse kasteelterreinen van Meesenbroek en Schaesberg binnen een halve kilometer van het plangebied. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn waarschijnlijk verstoord. De Romeinse grafheuvel is in de 19e eeuw onderzocht en waarschijnlijk vergraven bij de aanleg van een weg. In de jaren '50 van de 20e eeuw is een woonwijk gebouwd waarbij twee gebouwen in het plangebied zijn geplaatst. Deze zijn na 2009 gesloopt waarna reliëf in het plangebied is aangebracht. Er zijn na verwachting geen archeologische resten meer in het plangebied aanwezig. Daarmee zijn naar verwachting ook geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Conclusie
Het onderwerp archeologie werpt geen belemmeringen op.
- 10. Bureau voor Archeologie (2018). Archeologisch bureauonderzoek. Colijnstraat, Limburgiastraat, Heerlen. Rapportnummer: 2214-6687. 26 november 2018.
5.10 Cultuurhistorie
Inleiding
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen.
Toetsing
Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) heeft het plangebied geen cultuurhistorische waarde. Er zijn geen monumenten in of in de omgeving van de projectlocatie aanwezig. Concluderend hieruit kan gesteld worden dat cultuurhistorie bij deze ontwikkeling geen rol speelt en dat er geen cultuurhistorie wordt aangetast door onderhavig project.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
5.11 Duurzaamheid En Energie
Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.
De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:
- klimaat en energie (adaptatie en mitigatie);
- leefomgeving (traditionele milieuthema's, zoals bodem, lucht, geluid, water en groen);
- duurzaam inkopen;
- duurzame gebiedsinrichting;
- duurzame mobiliteit;
- duurzaam bouwen;
- 'cradle-to-cradle' en economische kringlopen;
- 'social return on investment'.
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.
Energietransitie
Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:
- terugdringen van de CO2-uitstoot met minimaal 20% (ten opzichte van 1990);
- verhogen van de energie-efficiëntie met 20%;
- inzetten van duurzame energiebronnen met 20%;
- én door zelf het goede voorbeeld geven en anderen uit te dagen en te stimuleren hier een bijdrage aan te leveren.
Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energieneutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt worden er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie.
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen van de omgevings-vergunning vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).
Mijnwater
Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.
Voor mijnwater zijn in het plangebied momenteel geen toepassingsmogelijkheden voorzien. Er is daarom geen aanleg noodzakelijk van de hiervoor benodigde infrastructuur. Het bestemmingsplan is overigens voldoende flexibel ingericht, zodat een eventuele toekomstige aanleg van mijnwaterleidingen wel mogelijk is. Dit geldt eveneens voor soortgelijke duurzaamheidsvoorzieningen.
Conclusie
In de verdere uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de gemeentelijke beleidsambities ten aanzien van duurzaamheid en energie.
Hoofdstuk 6 Opzet Van Het Bestemmingsplan
6.1 Feitelijke Opzet Van Het Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan is er op gericht de realisatie van het gezondheidscentrum MSP te Heerlen mogelijk te maken. In het plan worden derhalve regels opgenomen waarmee zowel de bouw als het gebruik van het gebouw en andere bijbehorende voorzieningen, zoals een parkeerplaats, een groene inrichting en dergelijke worden mogelijk gemaakt.
In de voorgaande hoofdstukken van deze toelichting is een aantal beleidsuitgangspunten en milieuaspecten beschreven die de grondslag vormen voor het bestemmingsplan. Deze uitgangspunten worden vertaald in de regels van het nieuwe bestemmingsplan. Deze regels dienen te voldoen aan de eisen volgend uit de Wabo. In de navolgende subparagrafen van deze toelichting wordt de juridische opzet van de regels behorende bij het nieuwe bestemmingsplan kort toegelicht.
6.2 Planvorm
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. daarnaast worden de uitgangspunten uit het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Heerlen in acht genomen. Het bestemmingsplan 'Gezondheidscentrum MSP' bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting, waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De planvorm betreft een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
6.3 Verbeelding
De verbeelding is getekend op een kadastrale-/GBKN-ondergrond, schaal 1:1000. Voor de benaming, kleur en vorm van de bestemmingen en aanduidingen zijn de richtlijnen voor digitalisering en standaardisering van bestemmingsplannen (SVBP2012) overgenomen.
6.4 Regels
De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels én die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven over hoe gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde functies. Per bestemmingsregel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande afwijking of wijziging) toegestaan. Indien wordt volstaan aan de voorgeschreven maatvoering (bouwvlak, bouwhoogte en dergelijke) kan hiervoor vanuit planologisch oogpunt een omgevingsvergunning worden verleend.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro om deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 8 Algemene bouwregels
De algemene bouwregels bevatten regels voor het bouwen van nutsvoorzieningen en voor het ondergronds bouwen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene gebruiksregel van het bestemmingsplan.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelniveau.
Artikel 12 Overige regels
Dit sublid geeft aan hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In overgangsbepalingen wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het bestemmingsplan.
6.5 Beschrijving Van De Bestemmingen
Enkelbestemming Groen
De oostelijke zijde van het plangebied zal worden bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen mogelijk. Ten behoeve van deze bestemming zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, speelplaatsen, verhardingen (zoals in- en uitritten, fiets- en/of voetpaden), parkeervoorzieningen, plantsoenen en bijbehorende voorzieningen toegelaten. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de maximale bouwhoogte van 3 meter.
Enkelbestemming Maatschappelijk
Aan het westelijke deel van het plangebied wordt de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend. Binnen deze bestemming zijn sociaal-medische voorzieningen, ondergeschikte kantooractiviteiten en daarbij behorende voorzieningen mogelijk. Gebouwen zijn enkel binnen het bouwvlak toegestaan en moeten voldoen aan de op de verbeelding aangegeven maximum bouw- en goothoogte. Het bouwvlak mag volledig bebouwd worden. Tot slot zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, mits ze voldoen aan de maximum bouwhoogte van 3 meter.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)
Voor de zuidoostelijke hoek van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)'. De voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Op de voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd, tenzij de grootte van de bodemingreep niet meer dan 100 m2 beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)
Met uitzondering van de zuidwestelijke hoek geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)'. De voor 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Op de voor 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' bestemde grond mag niet worden gebouwd, tenzij de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m2 beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken.
Hoofdstuk 7 Handhaving En Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie. Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
7.1 Handhavingsbeleid
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
7.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.
Artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht de gemeente over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitiatieplan als:
- het verhaal van kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels.
Het bestemmingsplan voorziet in bouwplannen zoals bedoeling in het Bro. De gemeente en de initiatiefnemer hebben voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro gesloten. In de overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, eisen aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd en daarom kan in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan
Op grond van de overeenkomst wordt verder het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd, inclusief de legeskosten en mogelijk planschadekosten. Aan het bestemmingsplan zijn voor de gemeente uit het oogpunt van exploitatie dus geen nadelige financiële gevolgen verbonden, aangezien het hier een geheel particuliere aangelegenheid betreft.
Hoofdstuk 8 Procedure En Overleg
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Gezondheidscentrum MSP weergegeven.
8.1 Procedurestappen
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Voorontwerp
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd. Belanghebbenden en belangstellenden worden geïnformeerd over, en kunnen reageren op, het bestemmingsplan en het stedenbouwkundig ontwerp tijdens een inloopavond.
Ontwerp
De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
Vaststelling
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Beroep
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.2 Zienswijzen En Overleg
Inspraak en overleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan Gezondheidscentrum MSP Heerlen is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd. Daarnaast zijn belanghebbenden en belangstellenden over het bestemmingsplan geïnformeerd tijdens de inloopavond d.d. 21 januari 2020. Het verslag van de reacties van de vooroverleginstanties en ingediende reacties naar aanleiding van de inloopavond zijn verwoord in het verslag dat als bijlage is toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Gezondheidscentrum MSP Heerlen heeft van 9 september 2020 tot en met 20 oktober 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Overzicht Fietsparkeerkencijfers
Bijlage 1 Overzicht fietsparkeerkencijfers
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Verkennend En Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 3 Brief Bodemgesteldheid
Bijlage 3 Brief bodemgesteldheid
Bijlage 4 Verkennend Asbest In Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend asbest in bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Digitale Watertoets
Bijlage 7 Quick Scan Natuur
Bijlage 8 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek