Hoek Molenberglaan - Sint Franciscusweg
Bestemmingsplan - gemeente Heerlen
Vastgesteld op 28-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg met identificatienummer NL.IMRO.0917.BP030300W000004-0401 van de gemeente Heerlen;
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis gebonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden, waaronder niet begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
1.4 aanbouw
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanduidingsvlak
een vlak begrensd door aanduidingsgrenzen;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de omvang van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 begane grond
een bouwlaag geen verdieping zijnde;
1.11 bestaande situatie
- bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- het gebruik van gronden en opstallen, zoals dat werd uitgeoefend ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;
1.14 bijgebouw
een vrijstaand gebouw behorende bij en bouwkundig ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.15 bijzondere woonvormen
een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.23 bouwwerk geen gebouw zijnde
De categorie bouwwerken die niet onder de definitie van "gebouw" valt;
1.24 bruto-vloeroppervlak
de som van de horizontale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimte, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten;
1.25 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie;
1.26 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag;
1.28 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.29 dienstverlening
- commerciële dienstverlening, het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten, seksinrichtingen uitgezonderd;
- publieke dienstverlening, het verlenen van diensten voortvloeiend uit de overheidstaken;
- maatschappelijke dienstverlening, het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;
1.30 erf- of perceelsafscheiding
fysieke begrenzing van een erf of perceel van een aangrenzend erf, perceel of van de openbare ruimte.
1.31 erker
een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;
1.32 functieaanduiding
een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan of juist niet;
1.33 garagebox
een zelfstandig gebouw bedoeld voor de stalling van auto's;
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 hoekperceel
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen of het openbaar gebied;
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel;
1.37 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.38 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.39 nok
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.40 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen;
1.41 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.42 onderbouw
het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat maximaal 1,50 meter boven straatpeil is gelegen en niet als ondergrondse bouwlaag wordt aangemerkt;
1.43 ondergeschikte functie
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en financieel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie;
1.44 ondergrondse bouwlaag
een volledig onder peil gelegen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.45 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van prostitutie zijn in ieder geval de volgende gebiedstyperingen en omschrijvingen relevant:
woonbuurt
een gebied, ten minste bestaande uit 10 of meer aaneengesloten bouwpercelen met daarop woningen en de daarbij behorende ontsluitingswegen en groenvoorzieningen;
maatschappelijke voorziening
een functie op het gebied van openbaar bestuur, dienstverlening van overheidswege, godsdienstuitoefening, verenigingsleven, onderwijs, volksgezondheid en andere culturele of daarmee gelijk te stellen doeleinden;
prostitué(e)
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
prostitutiebedrijf
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt waaronder begrepen een seksclub en een erotische massagesalon;
seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
sekswinkel
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;
straatprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij degene zich op de openbare weg respectievelijk in de openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
thuisprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres wordt gewerkt als prostitué(e);
1.47 verdieping
een bouwlaag niet zijnde de begane grond;
1.48 vloeroppervlakte
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;
1.49 voorgevel
de naar de openbare weg gerichte gevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels;
1.50 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.51 voorgevelrooilijn
de naar de openbare weg gekeerde grens van één of meerdere bouwvlakken, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grens, die grenzen die kennelijk als zodanig moeten worden aangemerkt;
1.52 vrijstaande woning
één woning bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.53 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.54 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.55 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.56 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.57 Wro
de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden;
2.7 peil
- a. voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld,
plus/minus 0,50 meter.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Nutsvoorzieningen
Voor zover niet anders bepaald in deze planregels gelden voor nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 3,00 meter;
- b. de inhoud van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 50 m3.
7.2 Splitsen van woningen
Het splitsen van woningen is niet toegestaan.
7.3 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht waar volgens de ter plaatse geldende bestemming bovengrondse gebouwen zijn toegestaan;
- b. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht tot een diepte van maximaal 3,50 meter per ondergrondse bouwlaag, met een maximum van twee ondergrondse bouwlagen;
- c. ondergeschikt aan de hoofdfunctie, met dien verstande dat geen uitbreiding van de toegestane verkoopvloeroppervlakte of bedrijfsvloeroppervlakte is toegestaan.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik
Onder het verboden gebruik en verboden laten gebruiken van de in dit plan begrepen gronden en daarop voorkomende bouwwerken wordt tenminste verstaan:
- a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
- b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
- c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
- d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- e. een gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van Bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (Bor);
- g. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- h. een gebruik van gronden voor een supermarkt, indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding 'supermarkt';
- i. een gebruik van gebouwen, niet zijnde een woning of een ander specifiek voor permanente bewoning bestemd gebouw, voor permanente bewoning.
- j. een gebruik van gronden voor straatprostitutie;
- k. een gebruik van bouwwerken als seksinrichtingen;
- l. een gebruik van bouwwerken als sekswinkels.
8.2 Parkeernormen
De parkeerbehoefte behorende bij de functies in het plangebied dient binnen het plangebied gerealiseerd te worden conform de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 2-11-2010) of diens rechtsopvolger.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, behoudens voorzover reeds op grond van enige andere bepaling in dit plan is afgeweken, via een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:
- a. ten aanzien van de in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
9.2 Algemene voorwaarden voor afwijkingen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:
- a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- c. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
- d. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet in negatieve zin onevenredig worden beïnvloed;
- e. de ruimtelijke ontwikkeling dient in overeenstemming te zijn met een goede ruimtelijke ordening;
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingsgrenzen op perceelsniveau wijzigen, voor zover:
- a. de afwijking van geringe aard is, en
- b. de afwijking noodzakelijk is in verband met de terreingesteldheid ter plaatse.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Andere wettelijke bepalingen
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad van de gemeente Heerlen voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven.
Het perceel gelegen aan de kruising van de Molenberglaan, de Sint Franciscusweg en de Bongaertslaan (ongenummerd) te Heerlen heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Bekkerveld' de bestemming 'Groen'. Janssen de Jong projectontwikkeling is voornemens om op dit perceel zeven grondgebonden (vrijstaande) woningen te realiseren. Dit gebruik is in strijd met het toegestane gebruik uit het vigerende bestemmingsplan.
Middels de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan wordt de groenbestemming van dit perceel omgezet naar een woonbestemming. Door middel van dit bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg wordt voor het plangebied een actueel juridisch-planologisch kader gevormd, dat voor een periode van minimaal 10 jaar zal gelden.
1.2 Situering Plangebied
Het plangebied wordt gevormd door de percelen op de hoek van de Molenberglaan en de Sint Franciscusweg en de daaraan grenzende openbare wegen. Het gebied beslaat de percelen kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie G, nummers 2680, 4622 (ged.), 5050 (ged.), 5709 (ged.) en 6585. De locatie is gelegen ten zuidoosten van het stadscentrum van Heerlen.
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan een sportveld. Aan de westzijde ligt de sportzaal van het Bernardinus college. Aan de zuidzijde vormt de Molenberglaan de begrenzing van het plangebied. De Sint Franciscusweg vormt de begrenzing aan de oostzijde. Aan de overzijde van deze wegen zijn grondgebonden woningen gelegen.
Afbeelding 1: topografische ligging plangebied.
Afbeelding 2: begrenzing plangebied.
1.3 Juridische Status
Binnen het plangebied is tot het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan het volgende bestemmingsplan van kracht:
Bestemmingsplan 'Bekkerveld' vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 3 juni 1986, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg op 18 november 1986.
In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'.
Afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bekkerveld'.
1.4 Planvorm
De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP030300W000004-0401
1.4.1 Toelichting
In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.
1.4.2 Regels
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP voor de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).
1.4.3 Verbeelding
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).
1.4.4 Ondergrond
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg, toegelicht.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.
In deze paragraaf is enkel het derde hoofddoel van belang. Een leefbare en veilige leefomgeving is een basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Een leefbare en veilige samenleving vraagt onder andere om een goede milieukwaliteit, waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van de bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de (internationaal) geldende norm(en). In deze toelichting wordt de invloed op de milieuaspecten beschreven.
2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).
De ladder is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Kern van de ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.
Indien een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken:
- Trede 1: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte (kwantitatief en kwalitatief)?
- Trede 2: kan die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden opgevangen, door benutting van beschikbare gronden (met aandacht voor mogelijkheden van herstructurering of transformatie)?
- Trede 3: zo nee, is er voor de voorgenomen stedelijke ontwikkeling sprake van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?
Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Het planvoornemen betreft de realisatie van slechts 7 nieuwe woningen (met bijbehorende bijgebouwen). Gelet op het beperkt aantal woningen is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.
Verder staat in het POL kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerd-heid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Visie Zuid-Limburg
De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit aan deze regio. In Zuid-Limburg wonen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.
Tegelijkertijd is Zuid-Limburg in economisch opzicht te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarbij kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.
Het plangebied ligt binnen de zone 'overig bebouwd gebied', die worden gekwalificeerd als gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De accenten liggen op de transformatie regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
Belangrijkste uitgangspunten voor wonen zijn: geen nieuwbouw ‘in de wei’, concentratie rondom de stedelijke centra van Heerlen, Maastricht en Sittard, balans in kleine kernen, met behoud van cultureel erfgoed, en transformatie van met name de suburbane woonsfeer. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave per gemeente. De ontwikkeling past in de provinciale visie en de uitwerking daarvan voor de regio Zuid-Limburg. Op het aspect 'wonen' wordt nader ingegaan in paragraaf 2.2.3.
Het POL 2014 geeft aan dat er een kwaliteitsslag nodig is van de bestaande woningvoorraad. In kwantitatief opzicht dient de woningmarkt aansluiting te zoeken bij de demografische ontwikkelingen en in kwalitatief opzicht dient het woningaanbod beter te worden afgestemd op de veranderende woningvraag. In plaats van eengezinswoningen is er meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens. Ook is er meer vraag naar levensloopbestendige woningen en energiezuinige woningen.
Het POL2014 beschrijft hiertoe een aanpak van 'dynamisch voorraadbeheer' waarbij onder meer wordt ingezet op kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en transformatie en hergebruik van bestaand vastgoed. Het principe van dynamisch voorraadbeheer dient te worden uitgewerkt in een regionale structuurvisie wonen Zuid-Limburg.
2.2.2 Gewijzigde omgevingsverordening Limburg 2014
Op 11 november 2016 hebben Provinciale Staten de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geamendeerd vastgesteld. Met de Wijzigingsverordening Omgevings-verordening Limburg 2014 wordt nu, zoals in POL2014 is vastgelegd, invulling gegeven aan de borging van de bestuursafspraken regionale uitwerking POL 2014 in de Omgevingsverordening door middel van zogenoemde voorzorgsbepalingen. Concreet komt het er op neer, dat gemeenten geen nieuwe woningen meer mogen toevoegen aan de voorraad, tenzij de raad van die gemeente de SVWZL heeft vastgesteld waarin is geregeld dat er een regionale programmering dient te zijn en waarin afspraken zijn gemaakt over compenserende maatregelen in geval van nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad.
In het kader van de gewijzigde Omgevingsverordening Limburg 2014 Zuid-Limburg en de Gewijzigde beleidsregel 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg' zullen als sloopcompensatie de navolgende reeds gesloopte woningen worden ingezet:
- vier stuks woningen aan de Amsterdamstraat, gesloopt tbv de realisatie van de BMV MSP;
- vier stuks woningen aan de Frans Halsstraat, gesloopt tbv de MSP-Allee, en;
- twee stuks woningen aan de Thorbeckestraat, gesloopt tbv de MSP-Allee.
Overigens is er strikt genomen, op basis van deze gewijzigde verordening, alsmede het feit dat dit plan al vanaf 2006 is opgenomen in de programmering, feitelijk geen noodzaak voor compenserende maatregelen.
In verband met het kwaliteitsbeheer van het ruimtelijk beleid dat op de ontwikkeling en de realisering van het plangebied van toepassing is, zal de Gemeente tevens overgaan tot het vaststellen van een Beeldkwaliteitparagraaf en deze als integraal onderdeel toevoegen aan haar WelstandsnotaNota Ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelaar heeft de Beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld conform de door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit op 11 november 2013 geplaatste opmerkingen.
2.2.3 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg
Deze structuurvisie betreft de regionale structuurvisie zoals aangehaald onder Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014. In de SVWZL hebben 18 Zuid-Limburgse gemeenten onderling afspraken gemaakt over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woningmarkt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak.
In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.
Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).
Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een 'transformatieopgave' afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. Deze 'transformatieopgave' wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningmarktprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven.
Voor het opnemen van nieuwe plannen op de woningmarktprogrammering zijn in Zuid-Limburgs verband uniforme spelregels geformuleerd en vastgelegd in een 'Beslisboom'.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
- Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
- Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
- Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
- Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur
Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht
Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking
Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid
De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.
De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van 7 nieuwe, kwalitatief hoogstaande woningen, in het bestaande stedelijke gebied. Dit past alleen al op hoofdlijnen binnen de kwalitatieve doelstellingen uit de structuurvisie (Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen).
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg.
![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg |
2.3.2 Regionale woonvisie Parkstad
De gemeenten in Parkstad willen inzetten op het vergroten van de aantrekkelijkheid van het wonen in de regio, door samen met bewoners, marktpartijen en maatschappelijke partners te komen tot een aanbod van woningen dat aansluit bij de behoefte in de toekomst. De grootste opgave ligt daarbij in het kwalitatief op peil houden van de bestaande woningvoorraad en het kwantitatief in balans brengen van de woningvoorraad. Het gelijktijdig werken aan een kwantitatief en kwalitatief evenwicht is noodzakelijk, ook om problemen in zwakke woningmarktgebieden te voorkomen.
De Parkstadgemeenten hebben in samenwerking met de Provincie Limburg en het Rijksvastgoedbedrijf een filosofie uitgewerkt om in de transformatieopgave op de woningmarkt, met beperkte financiële middelen, zoveel mogelijk resultaat te boeken. Hiertoe zijn zeven leidende principes benoemd, waarlangs op een zo rendabel mogelijke wijze kan worden gewerkt aan de totstandkoming van een gezonde woningmarkt:
- 1. Marktspanning is essentieel voor een gezonde woningmarkt
- 2. Ongewenste plancapaciteit maximaal reduceren, want een bouwplan schrappen is goedkoper dan het slopen van woningen
- 3. Investeer alléén in toekomstbestendige locaties
- 4. Werk vanuit gezonde marktverhoudingen om onnodige marktverstoring te voorkomen
- 5. Groot denken, maar projecten in kleine stappen uitvoeren, anders worden deze te kostbaar
- 6. Denken in alle kasstromen voor gebieden als basis voor projecten
- 7. Liefde voor bestaand vastgoed ontwikkelen
De Parkstadgemeenten willen de woonaantrekkelijkheid in de regio versterken, door aanwezige woonmilieus beter positioneren en profileren voor de woonconsument. Op deze wijze wordt het woon- en werkklimaat in de regio verbeterd. Dit betekent dat ontwikkelingen in woongebieden recht moeten doen aan de verschillen tussen woonmilieus. Op sommige plekken kunnen nog woningen worden toegevoegd, terwijl in met name het suburbaan gebied een overschot optreedt. Door de overschotten weg te werken moeten vraag en aanbod van woningen meer in evenwicht met elkaar worden gebracht en ontstaat er bovendien een kans om meer ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden toe te voegen.
Buiten de kwalitatieve ontwikkeling van woonmilieus, heeft de gehele regio een overkoepelende volkshuisvestelijke opgave: het voorkomen van concentraties van leegstand en ruimtelijke segregatie en de spreiding van kansen van doelgroepen over de regio.
Algemene visie op wonen in Heerlen
Heerlen maakt onderdeel uit van de Tripool Maastricht, Sittard, Heerlen die samen het economische hart van Zuid-Limburg vormen. Regionaal economische ontwikkelingen hebben belang bij een sterke centrumstad met stedelijke woonmilieus. Een aantrekkelijk woonklimaat is namelijk een van de randvoorwaarden voor het vestigingsklimaat in de regio. Wonen ondersteunt ontwikkelingen rondom de Campussen, RWTH, etc. Deze ontwikkelingen leiden tot een andere additionele woonvraag van kenniswerkers en expats. Dit komt tot uitdrukking in het versterken van de woonmilieus in Heerlen:
Het centrum van Heerlen biedt binnen de regio een uniek centrumstedelijk woonmilieu. De gemeente wil dit woonmilieu versterken door cultureel aanbod, kwaliteit van de openbare ruimte en goede voorzieningen. De woonfunctie moet in het centrum meer ruimte krijgen. Door toevoeging van appartementen en stadsvilla's voor stedelijke, vaak jongere, leefstijlen. Dat betekent wel een omslag ten opzichte van de huidige vergrijsde bevolkingsopbouw van het Centrum.
Bij de woonmilieus op afstand van het centrum kiest de gemeente juist voor 'verdunnen' en 'vergroenen' van wijken, zodat hier aantrekkelijke woonmilieus ontstaan. Het parkachtige wonen in de verschillende stadsdelen dat hiermee versterkt wordt, biedt kansen om kenniswerkers, nieuwe economische clusters en studenten uit Aachen aan te trekken. Voor deze groepen wil Heerlen aantrekkelijke woonconcepten bieden.
Naast economische structuurversterking en de functie van wonen hierbij geven we tegelijkertijd aandacht aan het woonklimaat voor andere inwoners, ook die met een kleine beurs. De wijkenaanpak heeft hierin een belangrijke rol. Heerlen heeft een traditie om via de wijkenaanpak samen met maatschappelijke partners de woonkwaliteit van stadsdelen en woonwijken te verbeteren. De gemeente kiest hierbij een twee-sporenaanpak, waarbij zij voor wijken met een opstapeling van problemen kiest voor een actieve begeleiding van de ontwikkeling van de wijken, volgens de wijkenaanpak. Voor andere wijken kiest de gemeente voor een ondersteunende benadering, waarbij zij initiatieven vanuit de wijk ondersteunt. De wijkenaanpak richt zich bewust op zowel de fysieke als sociale verbetering van wijken. Corporaties, zorg- en welzijnsaanbieders zijn net als de bewoners belangrijke partners bij de wijkenaanpak.
2.3.3 Regionale woningmarktprogrammering 2013-2016
Vanuit het gestelde kader in de regionale woonstrategie heeft de Parkstadraad op 11 december 2013 de regionale woningmarktprogrammering voor de periode 2013-2016 vastgesteld. Met deze regionale woningmarktprogrammering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en te streven naar een evenwichtige woningmarkt. De regionale woningmarktprogrammering koppelt kwaliteit aan kwantiteit en is daarmee een belangrijk instrument voor de regiogemeenten. De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee beogen we van de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken.
In de regionale woningmarktprogrammering is een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe projecten. In beide gevallen geldt dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve toetsing plaats heeft gevonden. De kwantitatieve toets is voor beiden gelijk, de kwalitatieve toets verschilt.
De bestaande projecten zijn vanuit een markttechnisch perspectief getoetst op de locatie van het woningbouwproject en de productmarktcombinatie. Dit heeft erin geresulteerd dat de bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:
- Categorie 1: herstructureringsprojecten
- Categorie 2: goede projecten.
- Categorie 3: de juiste plek verdient de juiste woning.
- Categorie 4: toevoegen, maar tegelijk slopen is essentieel
- Categorie 5: te veel concurrentie
- Categorie 0: éénpitters
Bij het opnemen van nieuwe plannen op de programmering worden de spelregels toegepast die gemeenten op Zuid-Limburgs niveau met elkaar hebben afgesproken.
2.3.4 Structuurvisiebesluit Wonen en Retail
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op het thema wonen. Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Het Structuurvisiebesluit gaat daarbij uit van een “nee-tenzij” principe, waarbij de “tenzij” bestaat uit de regionale afspraken zoals vastgelegd in de regionale woningbouwprogrammering.
Beleidsbesluit In haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale woningvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders.
Vigerende bestemmingen woningbouw, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
2.3.5 Herstructureringsvisie woningvoorraad Parkstad
In de Herstructureringsvisie Parkstad is op kaart aangegeven in welke gebieden in Parkstad de herstructureringsopgave met voorrang dient te worden opgepakt. Bovendien is hier het principe bepaald van verdichten in de centra in combinatie met verdunnen in de randen. In de hestructure-ringsvisie is ook het systeem van 'de envelop' geïntroduceerd. De envelop is een modelmatige benadering van de gewenste kwantitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad op stadsdeelniveau in de gemeente Heerlen. De systematiek van de envelop is in de SVWZL vertaald in de 'transformatieopgave'.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema’s centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
Vitale stad
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
Centrale stad
In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
Innovatieve stad
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
Verrassende stad
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past geheel binnen het thema Vitale stad: kleinschalige inbreiding met kwaliteit en variatie. De locatie ligt binnen stedelijk woonmilieu. In de Structuurvisie 2035 in paragraaf 4.3 wordt gesproken van de vitale stad waarbij de transitieopgave voor de stad buiten woningaanpassing en verduurzamen niet alleen op sloop of samenvoegen van woningen is gericht maar ook op kleinschalige nieuwbouw.
Uitgangspunt daarbij is dat kansrijke plekken in het bestaand stedelijk weefsel worden benut om op kleine schaal kwalitatief goede woningen te bouwen. Woningen op plekken die iets toevoegen aan de kwaliteit van de totale voorraad. Woningen die we nog niet hebben en die jongere of hogere inkomens aan de stad kunnen binden. De gemeente streeft ernaar om in de toekomst bij de verdere uitwerking van deze structuurvisie in deelvisies, transitieopgaves te baseren op de kansen en uitdagingen van dat specifieke deelgebied op dat specifieke moment. Deze plek mag als zodanig worden aangemerkt.
2.4.2 Groenbeleidsplan
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
- Het landschappelijke kader van Heerlen;
- De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
- Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
- Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
- De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
- De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
- Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
Conclusie:
De planlocatie ligt in het Centrumgebied, waarvoor een kwaliteitsttype A+ geldt en het groen een hoogwaardige uitstraling moet hebben of krijgen. De bestaande groenelementen in de omgeving, waaronder de aanwezige kastanjebomen, blijven gehandhaafd en met de bouw en het gebruik van de gronden wordt met de aanwezigheid van de bomen rekening gehouden. De bouwlocatie zelf bevat geen bepalende groenelementen, die behouden zouden moeten blijven.
2.4.3 Parkeernota Heerlen, deel 1 Visie- en Ambitiedocument
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hadden de wens uitgesproken om het bestaande parkeerbeleid te herijken. Zowel in het coalitieakkoord 2014-2018 als in het addendum is aangegeven dat er behoefte is aan een nieuwe parkeernota waarin de diverse parkeersystemen integraal meegenomen worden. Daarnaast is de positie van de gemeente op de parkeermarkt veranderd na de verkoop van haar parkeervastgoed. De gemeente is nu slechts een speler op de markt van straatparkeren. Ook is haar rol op publiekrechtelijk gebied constant in ontwikkeling.
Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.
Uit de sessies met de klankbordgroep zijn drie ambities afgeleid: Toegankelijk, leefbaar en praktisch passend. Deze ambities vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties cq maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:
- betaald parkeergebied: parkeerders parkeren in het gebied waar ze hun bestemming hebben en er wordt gezorgd voor een leefbaar woongebied met een goede verhouding tussen groen, auto's en beton;
- vergunninggebied: bewoners kunnen ongelimiteerd parkeren aan de hand van hun vergunning en er zal een eenduidig digitaal vergunningensysteem worden ingevoerd;
- blauwe zone gebied: de huidige blauwe zones worden op termijn vervangen door een eenduidig digitaal systeem.
Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied.
Enkele in het oog springende punten zijn:
werknemersparkeren in eerste instantie op eigen terrein;
beschikbare restcapaciteit in het deelgebied zelf of in een aangrenzend deelgebied wordt zo optimaal mogelijk ingezet voor meerdere doelgroepen;
per doelgroep en per deelgebied wordt nagegaan tegen welke tarieven deze kunnen parkeren. De parkeerbalans is in deze gevallen leidend en bepaalt de mogelijkheden om een tekort aan capaciteit in te vullen tegen een passend tarief.
In tegenstelling tot de eerdere 'Parkeernota Heerlen 2010' is ervoor gekozen om deze nieuwe beleidsnota in twee delen op te knippen en wel: de 'Parkeervisie & Ambitie' en de 'Parkeermaatregelen'. In het eerste deel 'Parkeervisie & Ambitie' wordt de parkeervisie van de gemeente Heerlen uiteengezet op basis van haar ambitie in de stad, de relaties naar de ruimtelijke en economische ontwikkeling in de stad en de beleidskaders die hierbij passend zijn. In het tweede deel 'Parkeermaatregelen' worden de verschillende beleidsinstrumenten (maatregelen) uitgewerkt.
De Parkeernota geldt als “rode draad” voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in het visiedocument, de uitwerking van deze visie in de praktijk vindt in diverse deelnota's, die de maatregelen bevatten, plaats. De status van deze nota is derhalve richtinggevend voor de deelnota's. Een en ander is in het onderstaande schema weergegeven. De onderhavige Parkeernota zal ondergeschikt zijn aan de nog op te stellen Verkeersvisie Heerlen. Uiteindelijk zal de Verkeersvisie Heerlen als kapstok dienen voor de diverse thematische nota's, zoals de Parkeernota. Onder de Parkeernota hangen vervolgens de verschillende uitvoeringsnota's, zoals de 'Nota Parkeernormen' en de 'Nota Digitalisering'.
Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het faciliteren van verschillende doelgroepen, zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd. In Heerlen kunnen er immers verschillende parkeerreguleringsgebieden teruggevonden worden:
- betaald parkeergebieden;
- vergunninggebieden;
- parkeerschijfzones;
- vrije parkeergebieden
Op de onderstaande kaart is onderscheid gemaakt in gebieden met betaald parkeren, vergunningparkeren en parkeerschijfzones. Deze laatste bestaan uit reeds geïmplementeerde parkeerschijfzones en potentiële gebieden voor de invoering van parkeerschijfzones.
Totdat deel 2 van de Parkeernota - met name “Parkeernormen” – door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld, gelden de parkeernormen uit de Parkeernota Heerlen 2010 (weergegeven in onderstaande tabel).
Woning | Theoretisch aantal | Berekeningsaantal |
Enkele oprit (>6m) zonder garage | 1 | 0,8 |
Lange oprit (>10m) zonder garage of carport | 2 | 1,8 |
Dubbele oprit (min. 4,5m breed) zonder garage | 2 | 1,6 |
Garage zonder oprit (bij woning) | 1 | 0,4 |
Garagebox (niet bij woning) | 1 | 0,5 |
Garage met enkele oprit (tot 5m) | 2 | 1,2 |
Garage met enkele lange oprit (>10m) | 3 | 2 |
Garage met dubbele oprit (min 4,5m breed) | 3 | 2 |
Indien niet aan de parkeernorm kan worden voldaan en het noodzakelijk is om geheel of gedeeltelijk uit te wijken naar de openbare ruimte voor de realisatie van de parkeerplaatsen geldt voor de functie wonen een straal van 100 meter vanaf iedere woning.
De planlocatie is gelegen in het deelgebied “schil”, voor de zeven woningen geldt daarom de norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Bij iedere woning wordt een garage met een dubbele oprit gerealiseerd. Volgens de tabel geldt dit als twee parkeerplaatsen en hiermee voldoet het plan aan de gestelde parkeernorm.
Openbare parkeerplaatsen, die komen te vervallen ten behoeve van de inritten, worden elder in het plangebied gecompenseerd.
2.4.4 Duurzaamheid en energie
Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.
De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:
- klimaat en energie (adaptatie en mitigatie)
- leefomgeving (traditionele milieuthema's, zoals bodem, lucht, geluid, water en groen)
- duurzaam inkopen
- duurzame gebiedsinrichting
- duurzame mobiliteit
- duurzaam bouwen
- 'cradle-to-cradle' en economische kringlopen
- 'social return on investment'
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.
Het bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg maakt de bouw van 7 woningen mogelijk. Hierop zijn de energieprestatiecoëfficiënt (EPC)-eisen van het Bouwbesluit van toepassing.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg en zijn directe omgeving. De historie en ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied worden kort beschreven.
3.1 Historie
Romeinse tijd
Heerlen is het Romeinse Coriovallum. Het lag op het belangrijkste kruispunt van de weg tussen Keulen en Boulogne en de heerbaan tussen Xanten en Trier. Het was een station voor de keizerlijke post waar de paarden werden gewisseld en waar de bodes, soldaten en handelaren konden uitrusten. In Coriovallum en omgeving stonden diverse Romeinse villa's en er was een groots opgezet stratenplan. Uit sporen blijkt dat er tot het eind van de vierde eeuw nog Romeinen woonden.
Industrialisatie
Tot het eind van de 19e eeuw was Heerlen een groot dorp met circa 7.000 inwoners. In 1896 werd ereen treinstation gebouwd. Hierna begon het inwoneraantal van Heerlen te groeien. De mijnbouw ontwikkelde zich vanaf begin 20e eeuw. Op het grondgebied van Heerlen werden verschillende mijnen aangelegd. Heerlen werd in economisch opzicht de belangrijkste plaats in Zuid-Limburg. De mijnsteenbergen, die op de mijnterreinen verschenen, betekenden een markante verandering van het landschap. In de jaren 60 schakelde Nederland over op aardgas. De sluiting van veel mijnen in de jaren zestig en zeventig, als gevolg hiervan, veranderde de sociale en economische structuur. Nieuwe bedrijfsterreinen werden aangelegd langs de nieuwe autowegen A76 en N28. Ook werden nieuwe woongebieden aangelegd.
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
De planlocatie, gelegen op de hoek van de St. Franciscusweg en de Molenberglaan en aan de achterkant van het Bernardinuscollege, is gelegen in het stadsdeel Heerlen-Stad en bevindt zich in de directe nabijheid van het Centrumgebied. Het gebied van het Bernardinuscollege, inclusief de betreffende locatie, is gelegen tussen twee belangrijke verkeersaders van de stad: aan de oostzijde de Groene boord / St. Antoniusweg / St. Franciscusweg / Molenberglaan en aan de westzijde de Akerstraaat. De St. Franciscusweg is onderdeel van een verkeersas met een radiale functie. Aan de overkant van de St. Franciscusweg zijn woningen afkomstig uit 1920 gesitueerd in een ondiepe strook, waarachter het groene gebied Aambos is gelegen. Ondanks de kleine afstand tussen de woningen en gezien het feit dat de tussenruimten niet volgebouwd zijn, kan sprake zijn van een bepaalde transparantie. Deze woningen zijn een relict uit het mijnbouw verleden; villa's waar destijds de beambten en ingenieurs van de staatsmijnen werden gehuisvest. Tegenover de woningen light het complex van het Bernardinuscollege, waar het beoogde plangebied tussen de sportvelden aan de St. Franciscusstraat en de gymzaal aan de Molenberglaan is ingeklemd.
In de directe omgeving van het plangebied liggen verschillende bedrijven. Ook zijn maatschappelijke voorzieningen aanwezig.
Voorzieningen:
- Centrum voor Tandheelkunde & Implantologie Heerlen B.V.;
- CCO Informatica Opleidingen;
- Bernardinuscollege;
- Sportvelden;
- Sportzaal;
- Huisartspraktijk Weyts.
Bedrijvigheid:
- Troost Onroerend Goed;
- Fysiotherapie en Manuele Therapie Regtop;
- Adviesburo Jos Reubsaet;
- Holding Kleynen Consultants B.V;
- ACS Advocaten.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Stedenbouwkundig
Langs de Sint Franciscusweg en de Molenberglaan staan woningen. De woningen langs de Sint Franciscusweg zijn over het algemeen riante vrijstaande woningen met drie verdiepingen. Ter hoogte van het plangebied is lokaal sprake van aaneen gebouwde woningen. Aan de Molenberglaan liggen zowel vrijstaande als twee-onder-een-kap woningen. In de directe omgeving van het plangebied is geen hoogbouw aanwezig. Het Bernardinuscollege en het Centrum voor Tandheelkunde & Implantologie Heerlen B.V. die aan de achterzijde van het plangebied zijn gelegen, betreffen grotere gebouwen met circa vier bouwlagen. Aan het plan Hoek Molenberglaan . St. Franciscusweg ligt de ambitie ten grondslag om een hoogwaardig woon- en leefmilieu te realiseren zoals ook in de aangrenzende straten het geval is. Er zullen, net als in de directe omgeving, vrijstaande woningen worden gerealiseerd die qua architectuur aansluiten op de gebouwde omgeving. Juist ook om het groene karakter van deze locatie te behouden wordt gekozen voor vrijstaande elementen welke op voldoende afstand van de erfgrens staan aan de straatzijde. De locatie zal in lage dichtheid worden bebouwd middels hoogwaardige woningen met een levensloopbestendig programma als mogelijkheid. De vormgeving van de woningen dient aan te sluiten bij de reeds gebouwde vooroorlogse bebouwing, welke veelal in de dertiger jaren stijl is gebouwd.
Afbeelding 7: uitsnede Kaart Ruimtelijke kwaliteit Heerlen 2011
De nieuwe woningen moeten voldoen aan de eisen die in het beeldkwaliteitsplan daaraan worden gesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage aan deze toelichting gevoegd.
Afbeelding 8; schets situatie 7 woningen.
De woningen worden naar verwachting in 1 bouwstroom gebouwd. Dit wordt vastgelegd in de exploitatieovereenkomst tussen gemeente en initatiefnemer.
4.2 Verkeer En Parkeren
Het plangebied is gelegen aan de Sint Franciscusweg en de Molenberglaan. Deze wegen zijn gebieds-ontsluitingswegen binnen de bebouwde kom die als doelstelling hebben woonwijken, bedrijventerrein en winkelcentra bereikbaar te houden. De intensiteit op de ontsluitingswegen is kleiner dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal. De maximum snelheid op deze wegen is binnen de bebouwde kom 50 km/h. Het realiseren van nieuwe uitritten op deze gebiedsontsluitingswegen is verkeerstechnisch niet ideaal. Bij gebrek aan alternatieven en op basis van stedenbouwkundige overwegingen bestaan echter geen principiele bezwaren tegen deze ontsluitingswijzen, zolang de verkeersveiligheid niet in het gedrang komt.
Voor het realiseren van opritten zullen geen bomen worden gekapt.
De parkeernorm die de gemeente Heerlen voor dit bouwplan hanteert is 1,8 per woning. In dit plan is voorzien in parkeren op eigen terrein. Alle woningen zijn voorzien van een garage en een dubbele oprit, wat overeenkomt met 2 pp per woning. Openbare parkeerplaatsen die komen te vervallen ten behoeve van de inritten, worden elders in het plangebied gecompenseerd. Overlast door parkeren is daarom niet te verwachten.
4.3 Groen
In de Molenberglaan staan monumentale kastanjebomen. Deze zijn beschreven in het bomenbeleidsplan. Met het realiseren van nieuwbouw zal rekening worden gehouden met de huidige standplaats en toekomstige groeimogelijkheden van deze bomen:
- Als rooilijn zal 4m buiten de huidige kroonprojectie worden aanhouden;
- Ontsluiting vanaf de Molenberglaan zal tussen de bomen plaatsvinden;
- Er zal rekening worden gehouden met situering van bouwvolumes (garages, inritten);
- Er zal gebruik worden gemaakt van niet verdichtende bestratingsmaterialen en een opbouwconstructie;
- Er zal rekening worden gehouden met hoogtematen in relatie tot de stamvoet van de bomen;
- Bij voorgenomen graafwerkzaamheden in de nabijheid van de boom zal voorafgaand BEA onderzoek (Boom Effect Analyse) plaatsvinden.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
5.1 Milieueffectrapportage
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
De bouw van woningen is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject', waaronder ook de bouw van woningen wordt verstaan. Omdat het slechts om zeven woningen gaat, wordt de zogenaamde drempelwaarde van 2000 woningen niet gehaald. Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft echter ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In dit geval gaat het om de bouw van zeven woningen, waarvoor alle relevante effecten zijn onderzocht en/of beschreven in de volgende onderdelen van dit hoofdstuk. Op basis van de conclusies uit de onderzoeken en kwalitatieve beschrijvingen is de conclusie gerechtvaardigd dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden als gevolg van de bouw van de woningen. Een milieueffectrapportage is niet aan de orde.
5.2 Akoestiek
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Er is een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (LCSO 16A092.RAP01.NP.WL, d.d. 1 februari 2017), om te bepalen of de optredende geluidbelastingen vanwege nabij gelegen wegen en het toetsen van de berekende waarden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder voldoet en, voor zover van toepassing, aan het gemeentelijk geluidbeleid.
De woningen in het plangebied zijn krachtens de Wet geluidhinder gelegen binnen de geluidzone van de Molenberglaan, Sint Franciscusweg en Akerstraat.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de woningen als gevolg van de Molenberglaan ten hoogste 52 dB bedraagt en als gevolg van de Sint Franciscusweg ten hoogte 60 dB bedraagt. Daarmee geldt voor beide wegen dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden maar de maximale ontheffingswaarde wordt gerespecteerd. Het is mogelijk om een hogere waarde vast te stellen. De geluidbelasting als gevolg van de Akerstaat en de Bongaertslaan is lager dan 48 dB en voldoet daarmee aan de voorkeursgrenswaarde.
Voor de Molenberglaan en de Sint Franciscusweg zijn maatregelen om de geluidbelasting te reduceren onderzocht. Het toepassen van een dunne deklaag is technisch mogelijk en kan als doelmatig worden beschouwd. Het is echter niet uitgesloten dat het toepassen van een dunne deklaag niet mogelijk is op basis van gemeentelijk beleid omdat er gemeenten zijn die een dunne deklaag alleen toepassen indien hij kan worden aangebracht over een minimale afstand óf een dunne deklaag niet toepassen binnen een bepaalde afstand van een rotonde of kruising. In onderstaande tabellen worden de aan te vragen hogere waarden weergegeven met en zonder toepassing van een dunne deklaag. Daarnaast wordt in de tabellen de gecumuleerde geluidbelasting weergegeven in verband met de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de karakteristieke gevelwering. De ligging van de toetspunten is weergegeven in figuur 1-1.
Tabel 5-1 Vast te stellen hogere waarden bij toepassing van een dunne deklaag
Woning behorende bij toetspunt | Vast te stellen hogere waarde Molenberglaan | Vast te stellen hogere waarde Sint Franciscusweg | Gecumuleerde geluidbelasting Lden in dB (exclusief aftrek conform art. 110g Wgh) | ||
1,5 m hoogte | 4,5 m hoogte | 7,5 m hoogte | |||
1 | - | 56 | 61 | 61 | 61 |
2 | - | 56 | 61 | 61 | 61 |
3 | - | 56 | 61 | 61 | 61 |
4/5/6 | 50 | 54 | 59 | 60 | 60 |
7 | 49 | - | 54 | 55 | 55 |
Tabel 5-2 Vast te stellen hogere waarden bij toepassing van referentiewegdek
Woning behorende bij toetspunt | Vast te stellen hogere waarde Molenberglaan | Vast te stellen hogere waarde Sint Franciscusweg | Gecumuleerde geluidbelasting Lden in dB (exclusief aftrek conform art. 110g Wgh) | ||
1,5 m hoogte | 4,5 m hoogte | 7,5 m hoogte | |||
1 | - | 59 | 64 | 64 | 64 |
2 | - | 60 | 64 | 65 | 64 |
3 | - | 59 | 64 | 64 | 64 |
4/5/6 | 51 | 57 | 62 | 63 | 62 |
7 | 52 | - | 57 | 57 | 58 |
8 | 51 | - | 56 | 57 | 57 |
9 | 51 | - | 56 | 57 | 57 |
Figuur 5-1Ligging toetspunten
Bedrijven en milieuzonering
Met het akoestisch onderzoek bedrijven en milieuzonering wordt de geluidbelasting op het plan als gevolg van de nabij gelegen sporthal, sportvelden en parkeerplaats van het Bernardinuscollege inzichtelijk gemaakt en getoetst aan het richtwaarden uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering”.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode ten hoogste 45 dB(A) bedraagt. Deze geluidbelasting wordt veroorzaakt op de woning die het dichtst bij het sportveld is gelegen. In de avondperiode bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten hoogste 41 dB(A), de geluidbelasting wordt dan veroorzaakt door de sporthal. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geldt op basis van stap 2 van de VMG-publicatie voor gemengd gebied een richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode en 45 dB(A) in de avondperiode. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat deze richtwaarden ruim worden gerespecteerd.
Voor het maximale geluidniveau geldt op basis van stap 2 van de VNG-publicatie voor gemengd gebied een richtwaarde van 70 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode. In de dagperiode bedraagt de maximale geluidbelasting 69 dB(A) waarmee de richtwaarde wordt gerespecteerd. Het maximale geluidniveau wordt veroorzaakt door sporters op het sportveld. In de avondperiode wordt het maximaal geluidniveau veroorzaakt door de sporthal en bedraagt ten hoogste 47 dB(A) waarmee ruim wordt voldaan aan de richtwaarde.
Er wordt vastgesteld dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De toekomstige woningen vormen geen belemmering voor de bedrijfsvoering op de school.
Conclusie: het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel zijn hogere waarden nodig voor de woningen. Hiervoor geldt een aparte procedure.
Verder wordt een goed akoestisch woon- en leefklimaat gegarandeerd en ondervindt de naastgelegen school geen hinder in de bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwe woningen.
5.3 Water
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
5.3.1 Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
- het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
- verbetering van de waterkwaliteit.
5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.
Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas
Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2016-2021. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.
Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.
Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.
Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied gelden voor hemelwater de volgende richtlijnen van het Waterschap:
- aanleggen van afvoer- en bergingscapaciteit om een 25-jaars bui van 35 mm in 45 minuten, na 24 uur opnieuw te kunnen bergen;
- met een doorkijk naar een 100-jaars bui van 45 mm in 30 minuten die geen overlast mag veroorzaken.
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2020
Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Heerlen is daar een uitwerking van en heeft een looptijd van 2016 tot en met 2020. Het vGRP is de opvolger van het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement 2011-2015.
Het vGRP heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.
Hoofddoelstelling van het vGRP is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het vGRP geeft inzicht in de mate waarin de doelen uit het BSW 2011-2015 zijn behaald.
5.3.3 Plangebied
In het plangebied is de geohydrologische situatie onderzocht. Uit de verrichte boringen blijkt dat de doorlatendheid van de bodem slecht tot zeer slecht is. De boringen zijn uitgevoerd tot 3,5 meter diepte. Op deze diepte is geen grondwater aangetroffen. De toename van het verhard oppervlak in het plangebied bedraagt circa 1450 m2. Voor huishoudelijk afvalwater zal per woning een aansluiting op de gemeentelijke riolering aan de Molenberglaan respectievelijk de St. Franciscusweg worden gemaakt. Het hemelwater afkomstig van daken van de nieuwe woningen wordt opgevangen in een ondergrondse bergingsvoorziening. Iedere woning krijgt een individuele voorziening. Op 0,3 meter boven maaiveld worden bladvangers in de dakafvoeren aangebracht om vervuiling en verstopping van de bergings- en infiltratievoorziening te voorkomen. Bij calamiteiten dienen de bladvangers als noodoverlaten. Op de percelen is voldoende ruimte aanwezig om per woning een individuele voorziening aan te brengen die is gedimensioneerd op maatgevende regenbui (T=25). Voor welke voorziening uiteindelijk wordt gekozen is afhankelijk van de vormgeving en bouwmethode van de te realiseren woningen. De volledige waterparagraaf is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
5.4 Bodem
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.
Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707.
Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.
5.4.1 Beleidskader
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.
Deelgebied | Bovengrond | Ondergrond |
1 Agrarisch en natuur | <AW | <AW |
2 Woonwijken | <AW | Industrie |
3 Industrie | <AW | <AW |
4 Mijnsteengebieden | Wonen | Wonen |
AW | = Achtergrondwaarde | |
Wonen | = Maximale waarde klasse Wonen | |
Industrie | = Maximale waarde klasse Industrie |
Het plangebied is gelegen in deelgebied Woonwijken
5.4.2 Plangebied
In 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Molenberglaan / St. Franciscusweg te Heerlen, Oranjewoud met projectnummer 248019 d.d. 5 april 2012) in het kader van de voorgenomen woningbouwontwikkeling op de locatie. Naar aanleiding van de bestemmingsplanprocedure is een update van het genoemde bodemonderzoek noodzakelijk. Conform het bodembeleid van de gemeente is dit nodig bij onderzoeken tussen 2 en 5 jaar oud. Aan de hand van deze update kan de gemeente Heerlen een uitspraak doen of de locatie geschikt is voor de geplande ontwikkeling.
Antea Group heeft in augustus 2016 een update gedaan van het bodemonderzoek aan de Molenberglaan te Heerlen (Verkennend asbestonderzoek projectnummer 410788, d.d. 25 augustus 2016). Deze update bestaat uit een actualisatie van eerder uitgevoerd bodemonderzoek door middel van een terrein-inspectie en het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van het hoekperceel aan de kruising van de Molenberglaan en de Sint Franciscusweg te Heerlen
- 1. aan de hand van de terrein-inspectie kan aangenomen worden dat de vastgestelde bodemkwaliteit sinds 2012 niet is veranderd;
- 2. Op een deel van de locatie is een gehalte aan asbest aangetroffen, maar dat levert geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Het bevoegd gezag heeft met de conclusies uit beide bodemonderzoeken ingestemd (brief van 15 september 2016, kenmerk UIT-16001966-12/Z-16124971)
5.4.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
5.5 Natuurwaarden
5.5.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en de Wet natuurbescherming
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Wet natuurbescherming. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.
5.5.2 Soortenbescherming: Wet natuurbescherming
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij de provincie ontheffing in het kader van de Wet natuurbeschermingmoet worden aangevraagd.
5.5.3 Conclusie
Het plangebied ligt op zeer ruime afstand van Natura2000-gebied, waardoor de conclusie gerechtvaardigd is dat de planontwikkeling hierop geen invloed heeft.
Gelet op de beperkte omvang van het projectgebied, de ligging in een bestaande wijk omsloten door andere bebouwing, gelegen aan een drukke weg en de huidige situatie op het terrein (braakliggend, met regelmaat gemaaid) is de betekenis van het terrein voor flora en fauna in beginsel gering. Om deze conclusie te bevestigen is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek heeft uitgewezen dat geen conflicten met de Wet natuurbescherming worden verwacht. De te verwijderen boom en struiken vergen controle op in gebruik zijnde schuil- en broedplaatsen van vogels. Geadviseerd wordt verstorende werkzaamheden buiten het (vogel)broedseizoen (meestal tussen 15 maart en 15 juli) uit te laten voeren.
Omdat in dit gebied geen ruimtelijke of kwalitatitieve veranderingen zijn opgetreden in de afgelopen drie jaar, is het uitgangspunt dat de quick scan en de resultaten daaruit nog gelden.
5.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen (ook 'Wet luchtkwaliteit' genoemd). Daarmee samen hangen de volgende besluiten en regelingen:
- Besluit gevoelige bestemmingen
- Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
- Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
5.6.1 Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de 'Wet luchtkwaliteit' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.
Het plangebied ligt niet binnen dergelijke zones en maakt bovendien niet een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit mogelijk.
5.6.2 Niet in betekenende mate (NIBM)
In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door het bevoegd gezag (gemeente).
In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Onderhavig project wordt mogelijk gemaakt op basis van een nieuw bestemmingsplan. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen. Als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De 3%-grens van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt, is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven:
- kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).
Het realiseren van 7 woningen bij een ontsluitingsweg valt ruim onder de hiervoor vermelde drempel, inhoudende dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert. Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt de bouw van 3 tot 7 woningen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Leefklimaat
De ontwikkeling van 7 woningen draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke onderbouwing moet echter ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in deze omgeving van het projectgebied en dat de toekomstige bewoners een goed leefklimaat wordt geboden.
Uit de NSL monitor blijkt dat de concentraties van schadelijke stoffen in de lucht in ieder geval de komende 10 -13 jaar ruim onder de grenswaarden uit bijlage 1 bij de Wet milieubeheer blijft. De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied laat de ontwikkeling van woningen derhalve toe.
5.6.3 Conclusie
Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen wettelijke eisen ten aanzien van luchtkwaliteit overschreden en de heersende luchtkwaliteit staat een goed woon- en leefklimaat niet in de weg.
5.7 Externe Veiligheid
5.7.1 Landelijk beleidskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.
5.7.2 Gemeentelijk beleidskader
In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.
Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
5.7.3 Beoordeling plaatsgebonden risico
Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl) en het geldende bestemmingsplan zijn de plaatsgebonden externe veiligheidsrisico's beoordeeld. Deze toets heeft uitgewezen dat binnen het plangebied en de omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico voor externe veiligheid staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.7.4 Beoordeling groepsrisico
De ruimtelijke ontwikkeling leidt nauwelijks tot een toename van het aantal aanwezige personen. Van een wezenlijke wijziging ten opzichte van het bestaande groepsrisico is daarom geen sprake. Gezien deze beperkte invloed op het groepsrisico achten wij het niet noodzakelijk een berekening van het groepsrisico uit te voeren. Een nadere verantwoording van het groepsrisico, zoals de omvang van het groepsrisico, de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de aldaar aanwezige personen is daarmee ook niet aan de orde.
5.7.5 Conclusie
Bij de totstandkoming van bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.
5.8 Technische Infrastructuur
In het plangebied zijn geen kabels, leidingen of straalpaden aanwezig die de beoogde ontwikkeling zouden kunnen belemmeren.
5.9 Bedrijfshinder
In de directe omgeving van de nieuw geplande woningen ligt een middelbare school, met bijbehorende sportvoorzieningen In de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) beschreven hoe bij ruimtelijke planvorming moet worden omgegaan met bedrijvigheid in relatie tot bestaande woningen en andere bestaande situaties. De Handreiking verdeelt bedrijven en bedrijfsactiviteiten in verschillende typen (milieubelastende) bedrijvigheid en koppelt zogenaamde richtafstanden (uiteenlopend van 10 tot 1.500 meter) aan de verwachte milieubelasting. De Handreiking onderscheidt twee omgevingstypen, namelijk 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De richtafstanden uit de Handreiking gelden van de bedrijfsactiviteit ten opzichte van deze omgevingstypen.
Zowel milieubelasting als omgevingstype zijn gestandaardiseerd. Dit betekent dat gemiddeld genomen van de genoemde richtafstand mag worden uitgegaan, tenzij uit nader onderzoek anders blijkt. Bij de indeling in bedrijvigheid/milieucategorie wordt gebruik gemaakt van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 1993 van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd; later is nog een SBI-2008 codering gemaakt. Een school valt onder SBI-code 852, 8531. De bijbehorende milieucategorie is 2.
Voor het aspect geluid geeft de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter tussen de grens van het terrein van de school en de gevels van woningen in een “rustige woonwijk”. Door de aanwezigheid van het Bernadinuscollege is de omgeving van de nieuwe woningen als “gemengd gebied” aan te merken. De richtafstand bedraagt in dat geval 10 meter. De nieuw te realiseren woningen bevinden zich minder dan 10 meter afstand van de terreingrens van de school.
Het is mogelijk om - in specifieke gevallen - af te wijken van de richtafstanden, als kan worden onderbouwd dat de school niet onevenredig in zijn belang(en) worden getroffen en voor de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In eerste instantie moet dan worden geinventariseerd wat de akoestische rechten (belangen) van de school zijn. Het milieukader is hierbij leidend. Wanneer de school ook na het realiseren van een nieuw geluidgevoelige bestemming nog steeds aan de normen uit het Activiteitenbesluit kan voldoen, wordt de school niet in zijn belangen geschaad. Het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs blijft in het kader van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing. Desondanks is het inzichtelijk gemaakt om te kunne beoordelen of bij de nieuwe woningen een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat kan worden geboden.
In het akoestisch onderzoek (LCSO 16A092.RAP001.NP.WL, d.d. 1 februari 2017) is ook gekeken naar naar deze specifieke akoestische situatie. Door middel van een rekenmodel zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) en de maximale geluidniveaus (LAmax) ten gevolge van de school te bepaald op de gevels van de woningen en getoetst aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie. Voor het omgevingstype “gemengd gebied” gelden de volgende richtwaarden: 50 en 70 dB(A) voor respectievelijk het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidniveau (LAmax).
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) als het maximale geluidniveau (LAmax) voldoen aan de geadviseerde richtichtwaarde voor “gemengd gebied” uit de VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering” en aan de standaard voorschriften uit het activiteitenbesluit. De nieuwe woningen vormen geen belemmering voor de school en bij de woningen is sprake van een goed akoestisch leefklimaat.
5.10 Archeologie
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
5.10.1 Gemeentelijk beleid
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
5.10.2 Plangebied
Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische waarde. Ten westen van de planlocatie bevindt zich een gebied met een hoge archeologische verwachting, met name de romeinse stad Coriovallum gelegen in de huidige kern van Heerlen.
Bureau Synthegra heeft een bureaustudie uitgevoerd naar de cultuurhistorische en archeologische waarde van het plangebied. Hieruit blijkt het volgende.
Het plangebied ligt in het zogenaamde Zuid-Limburgse lossgebied. Het is een terrassenlandschap met een hoogteligging varierend van ongeveer 60 tot 320 m +NAP. De hoogte van het maaiveld in het plangebied ligt op circa 117 m +NAP. Het terrassenlandschap is ontstaan door een combinatie van tektoniek en klimaatsveranderingen. Door tektonische opheffing van het gebied sneed de Maas zich steeds dieper in. Op relatief korte tijdschalen is vooral de invloed van klimaatveranderingen belangrijk geweest. Door deze klimaatveranderingen trad een voortdurende afwisseling op tussen perioden van insnijding (voornamelijk tijdens interglacialen) en accumulatie (voornamelijk tijdens glacialen). Deze afwisseling heeft in combinatie met tektonische opheffing tot het ontstaan van terrasniveaus in het Maasdal geleid. De Maasafzettingen bestaan uit enkele meters tot een tiental meters dikke pakketten grof zand en grind. Deze Maasafzettingen worden tot de Formatie van Beegden gerekend. Op basis van bovenstaand bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld, waarvan de essentie is weergegeven in onderstaande tabel.
Periode | Verwachting | Verwachte kenmerken vindplaats | Diepteligging sporen |
midden-paleolithicum – mesolithicum | laag | Bewoningssporen, tijdelijke kampementen: vuursteen artefacten, haardkuilen | vanaf maaiveld, vermoedelijk geërodeerd |
neolithicum – vroege middeleeuwen | middelhoog | Nederzetting: cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen | vanaf maaiveld, mogelijk geërodeerd |
late middeleeuwen | middelhoog | Cultuurlaag, fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen | vanaf maaiveld, mogelijk geërodeerd |
nieuwe tijd | laag | fragmenten aardewerk, natuursteen, gebruiksvoorwerpen | Vanaf maaiveld |
Naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek is in het plangebied een karterend booronderzoek voor nederzettingsresten uitgevoerd. Hieruit blijkt de aanwezigheid van een intacte Btb-horizont is. Omdat er echter geen indicatoren zijn aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, is de kans op aantreffen van archeologisch waarden bijgesteld naar laag. Vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk voor het onderhavige plangebied en het is niet nodig om een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' op te nemen. De gemeente heeft de conclusies uit het onderzoek bevestigd in een selectiebesluit van 20 juli 2012 (kenmerk 2012/27470).
Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding worden gemaakt bij de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.
5.11 Cultuurhistorie
Panden die binnen een beschermd gezicht vallen krijgen niet automatisch de status van beschermd monument. Wel kan de gemeente zo nodig het bestemmingsplan gebruiken om nieuwe ontwikkelingen in het plangebied te reguleren. De gezichtsbescherming richt zich op de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waardering van een gebied en wil het toekomstig functioneren daarvan veiligstellen.
Rijksbeschermde stadsgezichten
Het plangebied ligt in het rijksbeschermde stadsgezicht Molenberg.
Rijksmonumenten
In de directe omgeving van het plangebied liggen de volgende rijksmonumenten:
1. Villa Francisca, St. Franciscusweg 69;
2. Kapel van het Bernardinuscollege, Akerstraat 97;
3. Villa Haex, Akerstraat 126.
Gemeentelijke monument
Er liggen geen gemeentelijke monumenten in de directe omgeving van het plangebied.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg.
6.1 Inleiding
Bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van voorliggende toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie; GBKN) en kadastrale begrenzingen.
De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het sjabloon regels dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen.
6.2 Opbouw Van De Regels
De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels én die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven over hoe gemeten moet worden.
6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.
Hierna volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij behorende'. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.
Het gaat hier om afwijkingbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.
6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Met de algemene bouwregels wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene gebruiksregel van het bestemmingsplan. Daarnaast is in dit artikel geregeld dat bij het bouwen voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze vallen samen met diverse bestemmingen, maar zijn niet aan te merken als dubbelbestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.
Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.
De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau of de vestiging van een seksinrichting. Per wijziging zijn voorwaarden opgenomen waaraan de wijziging moet voldoen.
Overige regels
Dit sublid geeft aan hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd
6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsbepalingen
In deze bepalingen wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het bestemmingsplan.
6.3 Toelichting Van De Bestemmingsregels
Deze paragraaf beschijft hoe de verschillende bestemmingen in het plangebied zijn toegekend.
6.3.1 Tuin
De bestemming 'Tuin' heeft betrekking op de voortuinen behorende bij de woningen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
6.3.2 Verkeer - Verblijfsgebied
6.3.3 Verkeer - Wegverkeer
Deze bestemming heeft betrekking op de bestaande gebiedsontsluitingswegen binnen het plangebied. Binnen deze bestemming kunnen geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter. De bestaande wegenstructuur wordt niet gewijzigd.
6.3.4 Wonen
Aan de woningen in het plangebied is de bestemming Wonen toegekend. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor woondoeleinden en tuin.
De gemeente Heerlen hanteert een standaard-woonbestemming. Hierin wordt uitgegaan van een bouwvlak per woning of totaal aaneengesloten woningen, waarbij met een bouwaanduiding het woningtype wordt bepaald. In dit geval is het woningtype 'vrijstaand'. Voor de hoofdmassa (maximaal twee lagen met kap) geldt een standaard bouwdiepte van 15 meter. Voorwaarde hierbij is dat de afstand tussen achtergevel en achterste perceelsgrens altijd minimaal 5 meter bedraagt.
Verder is in de standaard-woonbestemming een standaard maximale goot- en bouwhoogte (7 meter respectievelijk 12 meter) opgenomen, gebaseerd op een woning van twee lagen met kap. Ook geldt een afstand van 3 meter tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrenzen.
Gezien de bijzondere vorm van het plangebied kan aan deze laatste standaardeis niet op alle kavels worden voldaan. Daarom is in overleg met de gemeente Heerlen de bestaande verkaveling in de vorm van bouwvlakken op de verbeelding opgenomen, waarbij hier en daar een kleinere afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens is aangehouden.
Verder geldt nog het volgende. Ondanks de ruime directe bouwmogelijkheden kunnen bewoners behoefte hebben aan uitbreiding over twee lagen aan de zijkant van hun woning óf hun woning willen slopen en op een andere plek op het perceel herbouwen. Voor deze twee gevallen zijn binnen de standaard-woonbestemming afwijkingsbevoegdheden opgenomen, zodat (indien voldaan wordt aan de bijbehorende voorwaarden) via een versnelde procedure een omgevingsvergunning kan worden verkregen.
6.4 Bijzondere Regelingen
6.4.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving
Het komt regelmatig voor dat mensen bij de gemeente een verzoek indienen om een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit te mogen uitoefenen in hun woning. De gemeente staat hier niet onwelwillend tegenover, mits dit binnen bepaalde kaders plaatsvindt. Een belangrijk criterium is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Voor een eenduidige beoordeling van dergelijke verzoeken is de beleidsregel 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving' op 25 februari 2014 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
In de beleidsregel wordt bedrijvigheid in de woonomgeving in een tweetal subcategorieën onderverdeeld:
- a. de vrije beroepen, beroepen aan huis, ofwel aan huis gebonden beroepen (deze begrippen worden synoniem gebruikt);
- b. de consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.
Aan huis gebonden beroepen
Onder de aan huis gebonden beroepen worden in ieder geval begrepen: architect, advocaat, acupuncturist, beeldhouwer, belastingadviseur, fysiotherapeut, grafisch ontwerper / desktop publisher, huisarts, hypotheekadviseur, juridisch adviseur, kunstschilder, makelaar, notaris, psycholoog, tandarts, verloskundige, dierenarts (kleine huisdieren), zakelijke dienstverlener, logopedist.
Aan huis gebonden beroepen worden van oudsher geacht binnen de woonbestemming te passen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn aan huis gebonden beroepen binnen de bestemming Wonen dan ook rechtstreeks toegestaan.
Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
Onder consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten wordt dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging verstaan. Dergelijke activiteiten wijken qua aard, karakter en hinder niet wezenlijk af van aan huis gebonden beroepen en kunnen dus eveneens plaatsvinden in de woonomgeving. Wel gelden hiervoor specifieke randvoorwaarden, die zijn vastgelegd in de beleidsregel.
Tot consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten worden onder meer de volgende activiteiten/beroepen gerekend: fotograaf/videograaf, autorijschool (geen theorielessen aan huis), bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, pottenbakker, instrumentenmaker, kaarsenmaker, klompenmaker, lijstenmaker, loodgieter, meubelmaker, computerservice (o.a. systeembouw/-analyse), schoonheidsspecialist, kapsalon, traiteur, muziekinstrumentenmaker, zadelmaker, nagelstudio, reisorganisatie (kleinschalig), koeriersdienst (zonder afhalen aan huis), prothesemaker, reparatie van kleine consumentenartikelen (smartphones, radio's, tv's, horloges, antiek, etc.), glazenwasser, webshop (administratie, opslag, logistiek, zonder afhalen aan huis).
In de bestemming Wonen van dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mogelijk wordt gemaakt. Wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die ook in de beleidsregel zijn opgenomen, kan de omgevingsvergunning worden verleend.
6.4.2 Prostitutie- en seksinrichtingen
Door het verdwijnen van het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht kan de vestiging van een bordeel niet meer verboden worden. Het is derhalve noodzakelijk om middels beleid en een adequate planologische regeling de vestiging van prostitutiebedrijven te reguleren. De planologische regeling heeft betrekking op de bestemmingen die - volgens de jurisprudentie - het gebruik ten behoeve van prostitutie niet geheel uitsluiten. Gedoeld wordt op de bestemmingen die wonen, horeca, dienstverlening en bedrijven toelaten.
De gemeenten in Parkstad Limburg hebben een gezamenlijk regionale visie met betrekking tot het prostitutiebeleid ontwikkeld. Het opstellen van de “Parkstadnota regionale visie prostitutiebeleid” werd noodzakelijk geacht omdat een zeer stringent lokaal beleid kan leiden tot verplaatsing van de in de gemeenten aanwezige prostitutiebedrijven naar omringende gemeenten, die een minder stringent beleid voeren. Door regionaal beleid wordt voorkomen dat ongewenste bewegingen ontstaan in de vestiging van prostitutiebedrijven en kunnen gemeenten beargumenteerd bepaalde vormen van prostitutiebedrijven uitsluiten.
In de “Beleidsnota Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen” (oktober 2000) is het gemeentelijk beleid neergelegd. In deze nota is ruimtelijk beleid geïntegreerd in het totale beleid. Eén van de zes hoofddoelstellingen die ten grondslag lagen bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod was: de beheersing en regulering van exploitatie van prostitutie.
In de huidige situatie liggen er 9 locaties voor seksinrichtingen verspreid over het gemeentelijk grondgebied. Voor deze locaties is een parapluplan opgesteld, bestemmingsplan prostitutie (onherroepelijk per 24 april 2007).
Hoofdstuk 7 Handhaving En Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
7.1 Handhavingsbeleid
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
7.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.
Artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht de gemeente over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitiatieplan als:
- het verhaal van kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels
Het bestemmingsplan voorziet in bouwplannen zoals bedoeling in het Bro. De gemeente en de initiatiefnemer zullen voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro sluiten. In de overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, eisen aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd en daarom kan in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan
Op grond van de overeenkomst wordt verder het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd, inclusief de legeskosten en mogelijk planschadekosten. Aan het bestemmingsplan zijn voor de gemeente uit het oogpunt van exploitatie dus geen nadelige financiële gevolgen verbonden, aangezien het hier een geheel particuliere aangelegenheid betreft.
Hoofdstuk 8 Procedure En Overleg
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg weergegeven.
8.1 Procedurestappen
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
8.1.1 Voorontwerp
Een voorontwerp bestemmingsplan ligt op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen gedurende zes weken voor eenieder ter inzage. Gedurende deze termijn kan men een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd. In dit geval wordt de voorontwerpfase overgeslagen, omdat er al veel communicatie over het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.
8.1.2 Ontwerp
De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
8.1.3 Vaststelling
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
8.1.4 Beroep
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.2 Zienswijzen En Overleg
Het ontwerpbestemmingsplan Hoek Molenberglaan-Sint Franciscusweg is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd en heeft gedurende zes weken in het kader van zienswijzen en het vooroverleg ter inzage gelegen.
De eventueel ingediende zienswijzen en overleg reacties zijn samengevat en opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Daarbij is ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer En Bedrijvigheid
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeer en bedrijvigheid
Bijlage 2 Water
Bijlage 3 Indicatief Bodemonderzoek
Bijlage 3 Indicatief bodemonderzoek
Bijlage 4 Actualisering Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 4 Actualisering bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 5 Akkoord Bodemonderzoeken
Bijlage 5 Akkoord bodemonderzoeken
Bijlage 6 Archeologie
Bijlage 7 Quick Scan Natuur
Bijlage 8 Verkavelingsschetsen
Bijlage 8 Verkavelingsschetsen