Woningbouw Dr. Jaegersstraat
Bestemmingsplan - gemeente Heerlen
Vastgesteld op 19-10-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Op initiatief van corporatie Wonen Limburg wordt beoogd aan de Dr. Jaegersstraat in Heerlen 13 rijwoningen te realiseren. Op de locatie is een gedeelte van het gebouw van de voormalige HTS afgebroken zodat ruimte ontstaat voor de bouw van de 13 woningen.
Het college van B&W heeft besloten in principe en onder voorwaarden medewerking te verlenen aan dit initiatief. Het plan wijkt af van de geldende bestemmingsplanregels, waardoor het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan vormt dit nieuw juridisch-planologisch kader.
Met dit bestemmingsplan Woningbouw Dr. Jaegersstraat wordt voor het plangebied een actueel juridisch-planologisch kader gevormd, dat naar verwachting voor een periode van minimaal 10 jaar zal gelden.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de wijze van bestemmen afgestemd op actueel vastgesteld beleid en geldende wetgeving. In deze toelichting zijn de gemaakte keuzes gemotiveerd.
Topografische kaart omgeving, plangebied in rode cirkel
1.2 Situering Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Dr. Jaegersstraat in Heerlen. Deze straat is gelegen ten zuiden van de binnenstad van Heerlen. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Heerlen, sectie E, nummer 6654. De kadastrale oppervlakte van het perceel is 2.265 m².
De Dr. Jaegersstraat is een straat met hoofdzakelijk stadswoningen in de vorm van rijwoningen zonder voortuin. Het plangebied bestond voorheen uit het inmiddels gesloopte gedeelte van het voormalige HTS-schoolgebouw Dr. Jaegersstraat 40. De zuidoostzijde van het pand grenst aan het oudere gedeelte van het HTS-gebouw met het adres Bekkerveld 30.
Luchtfoto, plangebied in rood omlijnd
Kadastrale kaart met topografische kaart, plangebied blauw omlijnd
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Heerlen Zuid", vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen d.d. 7 juli 2015. Het heeft de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Daarmee zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied is gedeeltelijk voorzien van een bouwvlak waarbinnen een maximum bouwhoogte geldt van 14 meter. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' ter bescherming van de archeologie.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Heerlen Zuid'
Het planvoornemen betreft de realisatie van 13 rijwoningen op dit perceel met eigen parkeervoorzieningen aan de achterzijde. Dit planvoornemen past niet binnen de regels van het bestemmingsplan "Heerlen-Zuid". Evenmin biedt het bestemmingsplan afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om dit plan te realiseren. Om de beoogde planontwikkeling mogelijk te maken is daarom een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 De Toelichting Als Onderdeel Van Het Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. In deze paragraaf worden de onderdelen van het bestemmingsplan en hun juridische status nader toegelicht. In paragraaf 1.4.1 wordt hieronder de rol van de toelichting ten aanzien van de regels en verbeelding beschreven. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze worden in paragraaf 1.4.2 en 1.4.3 beschreven. In paragraaf 1.4.4 worden vervolgens de standaarden beschreven op grond waarvan dit bestemmingsplan is ontwikkeld.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Dit bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP030300W000010-0401.
1.4.1 Toelichting
In deze toelichting wordt de opzet van het bestemmingsplan beschreven. Zo worden het doel van het bestemmingsplan, het relevante beleid, een beschrijving van het plangebied, de relevante omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken. Daarnaast wordt in de juridische planopzet de opbouw van de regels beschreven en wordt de werking van de regels nader toegelicht. Tenslotte wordt verslag gedaan van de resultaten van het met andere overheden en openbare lichamen gevoerde overleg en de (eventueel) ingediende zienswijzen.
1.4.2 Regels
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die binnen het plangebied zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De regels maken duidelijk waarvoor de gronden gebruikt mogen worden en wat onder welke voorwaarden op de gronden gebouwd mag worden. Ook kan aan gronden een dubbelbestemming toegekend worden. De dubbelbestemming ziet op het beschermen van een bepaalde waarde (zoals archeologie, waterstaat) of op een zone (bijvoorbeeld externe veiligheid, molenbiotoop of leiding).
1.4.3 Verbeelding
De verbeelding (de plankaart) geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven op een ondergrond.
Voor bestemmingsplannen bestaan in de regel een digitale en een analoge verbeelding. De analoge verbeelding wordt doorgaans gebruikt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Beide verbeeldingen zijn in beginsel rechtsgeldig, maar bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend. De ondergrond is een samenstelling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie BGT (landmeetkundig ingemeten topografie), luchtfoto's en kadastrale begrenzingen. Voor de verbeelding op papier wordt ter oriëntatie gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Na verloop van tijd kunnen deze ondergronden hun actualiteit verliezen. Daarnaast tonen de ondergronden niet altijd alle bebouwing.
De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.
De ondergronden maken geen deel uit van het bestemmingsplan en dienen in beginsel ter oriëntatie.
De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad en heeft een schaal van 1:500. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).
1.4.4 Standaarden
Om de bestemmingsplannen in heel Nederland te kunnen vergelijken schrijft de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening voor, dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.
Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De digitale verbeelding is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. Door een muisklik op de digitale verbeelding verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Vervolgens kan doorgeklikt worden om de gehele inhoud van het bestemmingplan (regels, toelichting en eventuele bijlagen) te raadplegen. Tevens is het mogelijk om te meten op de digitale verbeelding en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
1.5 Het Bestemmingsplan En De Omgevingswet
In 2022 of 2023 gaat naar verwachting in Nederland de Omgevingswet in. Deze wet vervangt alle wet- en regelgeving voor wonen, ruimte, infrastructuur, milieu en water. De invoering van de wet is een behoorlijke omslag, ook voor bewoners, ondernemers en organisaties. Heerlen start binnenkort met de voorbereiding. De gemeente streeft er naar het bestemmingsplan vóór 1 juli 2022 vast stellen, vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op basis van het algemene overgangsrecht onder de Omgevingsrecht wordt een procedure, die vóór 1 juli 2022 formeel is gestart, afgehandeld volgens het 'oude' recht, oftewel de huidige wetgeving.
Op 1 februari 2022 heeft de minister medegedeeld de inwerkingtreding van de Omgevingswet uit te stellen. De verwachting is daarom dat de invloed van de Omgevingswet in dit geval niet of nauwelijks aanwezig is en het bestemmingsplan in ieder geval ruim voor de nieuwe datum ter inzage zal zijn gelegd en onder het huidige recht kan worden afgehandeld. Wel is ervoor gezorgd dat de planregels zo veel mogelijk aansluiten bij de nieuwe wet.
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.1 wordt voor het thema wonen het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 tot en met 2.5 achtereenvolgens het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken. In hoofdstuk 3 wordt het plangebied en de omgeving beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Thematische Behandeling
2.1.1 Wonen
2.1.1. Wonen
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
2.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, dat zowel lokaal, nationaal als wereldwijd speelt. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio's
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.
2.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Om de in de SVIR opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
- rijksvaarwegen;
- mainportontwikkeling Rotterdam;
- kustfundament;
- grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- defensie;
- hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- elektriciteitsvoorziening;
- buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- ecologische hoofdstructuur;
- primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Conclusie plangebied
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waar een dergelijk Rijksbelang aan de orde is. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Limburg
2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Structuurvisie Parkstad Limburg
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Structuurvisie Heerlen 2035
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
2.5.2 Groenbeleidsplan
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
- Het landschappelijke kader van Heerlen;
- De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
- Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
- Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
- De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
- De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
- Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
Conclusie plangebied
De planlocatie ligt in stadsdeel Heerlen-centrum. Het stadsdeel centrum heeft een zeer divers karakter met enerzijds het centrum en de uitwaaierende lintbebouwing en anderzijds de verspreid gelegen mijnkoloniën en grootschalige woonbuurten die naadloos in elkaar overgaan. Het stadsdeel heeft een duidelijke relatie met zowel het Caumerbeekdal als het Geleenbeekdal. Ondanks dat heeft het centrum zelf een vrij stenig karakter. Verspreid over het stadsdeel liggen verschillende groengebieden die dienst doen als verblijfsgroen zoals het nabijgelegen Bekkerveld en historische bebouwing met bijbehorende groenstructuren die bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van het stadsdeel.
Het plangebied maakt deel uit van de vooroorlogse buurten. De vooroorlogse woonbuurten vormen een belangrijk onderdeel van historie van Heerlen en liggen aan de basis van de verstedelijking van de Parkstad. Deze voor Nederland veelal unieke woonbuurten vormen het grootste deel van de nalatenschap van de steenkolenmijnbouw en nemen in dat opzicht een bijzonder plaats in, in de identiteit van Heerlen. Doelstelling is om deze parels van Heerlen duurzaam voor de toekomst in stand te houden, waarbij de stedenbouwkundige opzet zoveel mogelijk in stand wordt gehouden in combinatie met de bijbehorende groenstructuur. De Dr. Jaegersstraat is aangewezen als een subgroenstructuur waar een passende boom- en groenstructuur gewenst is als onderdeel van het monumentale karakter van de vooroorlogse bebouwing.
Groenelementen planvoornemen
Er is een ligusterhaag voorzien langs het parallel trottoir voor de voorgevel van de woningen. Hiermee wordt er een bijdrage geleverd aan het vergroenen van het straatbeeld. De inritten worden voorzien van grasstenen. Onder de parkeerplaatsen zijn bergingsvoorzieningen beoogd voor de infiltratie van hemelwater. Het geluidscherm op de erfgrens tussen de school en de woningen wordt voorzien van begroeiing. Verder worden de hekwerken op de erfgrenzen tussen de woningen voorzien van hedera (klimplant).
Voor het overige is de ruimte te beperkt voor de realisatie van nieuwe groenstructuren. Het in de nabijheid gelegen Bekkerveld heeft in de buurt de functie als openbaar groen in de vorm van een park.
2.5.3 Parkeernota Heerlen - Deel 1 Visie- en Ambitiedocument
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen - Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hadden de wens uitgesproken om het bestaande parkeerbeleid te herijken. Zowel in het coalitieakkoord 2014-2018 als in het addendum Parkeernota 2010 is aangegeven dat er behoefte is aan een nieuwe parkeernota waarin de diverse parkeersystemen integraal meegenomen worden. Daarnaast is de positie van de gemeente op de parkeermarkt veranderd na de verkoop van haar parkeervastgoed. De gemeente is nu slechts een speler op de markt van straatparkeren. Ook is haar rol op publiekrechtelijk gebied constant in ontwikkeling.
Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.
In tegenstelling tot de eerdere 'Parkeernota Heerlen 2010' is ervoor gekozen om deze nieuwe beleidsnota in twee delen op te knippen en wel: de 'Parkeervisie & Ambitie' en de 'Parkeermaatregelen'. In het eerste deel 'Parkeervisie & Ambitie' wordt de parkeervisie van de gemeente Heerlen uiteengezet op basis van haar ambitie in de stad, de relaties naar de ruimtelijke en economische ontwikkeling in de stad en de beleidskaders die hierbij passend zijn. In het tweede deel 'Parkeermaatregelen' worden de verschillende beleidsinstrumenten (maatregelen) uitgewerkt.
De Parkeernota geldt als "rode draad" voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in het visiedocument, de uitwerking van deze visie in de praktijk vindt in diverse deelnota's, die de maatregelen bevatten, plaats. De status van deze nota is derhalve richtinggevend voor de deelnota's. Een en ander is in het onderstaande schema weergegeven. De onderhavige Parkeernota zal ondergeschikt zijn aan de nog op te stellen Verkeersvisie Heerlen. Uiteindelijk zal de Verkeersvisie Heerlen als kapstok dienen voor de diverse thematische nota's, zoals de Parkeernota. Onder de Parkeernota hangen vervolgens de verschillende uitvoeringsnota's, zoals de 'Nota Parkeernormen' en de 'Nota Digitalisering'.
Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het faciliteren van verschillende doelgroepen, zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd.
In Heerlen kunnen verschillende parkeerreguleringsgebieden teruggevonden worden:
- betaald parkeergebieden;
- vergunninggebieden;
- parkeerschijfzones;
- vrije parkeergebieden.
Totdat deel 2 van de Parkeernota - met name "Parkeernormen" - door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld, gelden de parkeernormen uit de Parkeernota Heerlen 2010.
Stedenbouwkundige opzet
Conclusie plangebied
Het plangebied is gelegen in het gebied 'schil'. Bij elke woning in het plangebied moeten minimaal 1,8 parkeerplaatsen op eigen terrein, binnen de bestemming 'Wonen' worden gerealiseerd. Conform de parkeernorm betekent dit dat er minimaal 23 (23,4) parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd.
In dit concrete geval worden 26 parkeerplaatsen gerealiseerd aan de achterzijde van de woningen. Deze parkeerplaatsen zijn uitsluitend bereikbaar voor toekomstige bewoners van dit plan via een eigen erftoegangsweg (eenrichtingsverkeer). Deze erftoegangsweg wordt gerealiseerd tussen de nieuwe huurwoningen en de huidige woningen, met 2 inritten aan de Dr. Jaegersstraat.
Met de realisatie van 26 parkeerplaatsen wordt voorzien in parkeernorm conform de 'Parkeernota Heerlen 2010'.
2.5.4 Duurzaamheidsvisie Heerlen 2017
In de duurzaamheidsvisie van Heerlen 2017 kiest de gemeente voor drie pijlers binnen duurzaamheid: Energietransitie, Gezonde Stad (leefomgeving) en Circulaire Economie. Deze pijlers bevatten de belangrijkste gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de gemeente als de bedrijven en instellingen in de stad:
- We werken aan beperking van klimaatverandering d.m.v. energiebesparing en inzet hernieuwbare energie.
- We bewaken en verbeteren de kwaliteit van leefomgeving t.b.v. een gezonde en aantrekkelijke stad om in te wonen, werken en leven.
- We stimuleren de ontwikkeling van duurzame producten en processen waar dit een bijdrage levert aan een betere leefomgeving of aan energietransitie.
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele thema's binnen duurzaamheid, zoals leefomgeving, water en groen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. De toetsing aan deze kaders komt elders in de onderbouwing aan de orde. Voor energietransitie is een regionaal beleidskader geformuleerd (zie hieronder), voor klimaatadaptatie en circulaire economie is het in ontwikkeling. Waar mogelijk en nodig sluiten we aan bij de landelijke akkoorden klimaatakkoord, deltaplan ruimtelijke adaptatie en grondstoffenakkoord. Op termijn zullen hieruit beleidsregels volgen die zullen landen in het omgevingsplan.
2.5.5 Beleidsregel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving 2014
De beleidsregel 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving 2014' is op 25 februari 2014 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen.
Regelmatig ontplooien mensen initiatieven om in hun woning een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit te ontplooien. Die initiatieven worden door de gemeente beoordeeld aan de hand van het geldende bestemmingsplan. Als een initiatief niet binnen het bestemmingsplan past, dan kan er een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden verleend. Met deze beleidsregels worden de uitgangspunten voor het al dan niet toestaan van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten vastgelegd.
In de beleidsregel wordt bedrijvigheid in de woonomgeving in een tweetal subcategorieën onderverdeeld:
- de vrije beroepen, beroepen aan huis, ofwel aan huis gebonden beroepen (deze begrippen worden synoniem gebruikt);
- de consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.
Voor nadere uitleg, zie paragraaf Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving (paragraaf 6.3.1). Dit beleid is geïntegreerd in de regels van dit bestemmingsplan.
2.5.6 Archeologiebeleid gemeente Heerlen
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden plaatsvinden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
2.5.7 Bodembeleidsplan 2016
Op 28 september 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen het bodembeleidsplan Heerlen 2016 vastgesteld, met daarin opgenomen de Nota bodembeheer en de bijbehorende Bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Heerlen. Het bodembeleidsplan Heerlen 2016 geeft aan hoe de gemeente Heerlen omgaat met bodemverontreinigingen. Onderdeel van het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer met de bodemkwaliteitskaart waarin het beleid wordt beschreven voor hergebruik en toepassen van grond.
De toetsing van dit planvoornemen ten opzichte van voornoemd beleid is weergegeven in paragraaf 5.5.
2.5.8 Beleidsregel voor externe veiligheid
In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie.
Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden. In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.
Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek. Beoordeling plaatsgebonden risico .
De toetsing van dit planvoornemen ten opzichte van voornoemd beleid is weergegeven in paragraaf 5.8.
2.5.9 Watertakenplan 2020-2024
De zes gemeenten binnen de samenwerkingsregio Parkstad (Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Simpelveld, Voerendaal), het Waterschap Limburg en Waterschapsbedrijf Limburg hebben voor dit traject een gezamenlijk proces doorlopen. Dit heeft geleid tot het Integraal Waterplan en tot gezamenlijke standpunten die zijn verwerkt in de visie, ambitie en strategieën en kennisuitwisseling in dit watertakenplan. In het proces is ruimte gelaten voor de gemeenten om op onderdelen het beleid lokaal in te kleuren.
In het plan is de gemeentelijke wateropgave voor de middellange termijn omschreven. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendig Heerlen", "Anticiperen op de Omgevingswet", "Samenwerken in de waterketen", "Meten, data en rekenen", "Beheer op maat" en "Werken aan waterbewustzijn". Door het opnemen van een uitvoeringsprogramma en een kostendekkingsplan wordt de komende jaren invulling gegeven aan de speerpunten.
De toetsing van dit planvoornemen ten opzichte van voornoemd beleid is weergegeven in paragraaf 5.3.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld worden gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven. De situering van het plangebied is in hoofdstuk 1 beschreven.
3.1 Historie
Het plangebied was bebouwd met een gedeelte van de HTS (zie foto hieronder). Dit inmiddels gesloopte pand bestond uit drie delen en had een oppervlakte van circa 15.000 m². De drie gebouwen zijn in verschillende tijdsperioden gerealiseerd. Het oudste gedeelte aan Bekkerveld is in het begin van de 20e eeuw gebouwd. Later zijn er praktijkruimtes bijgebouwd. In de jaren '70 jaren is het gebouw aan de Dr. Jaegersstraat 40 gerealiseerd (het plangebied). Het gebouw aan de zijde van het Bekkerveld heeft een monumentale uitstraling en wordt als zeer waardevol gezien voor de wijk Bekkerveld.
Foto voormalig HTS-gebouw Dr. Jaegersstraat 40 (bron: Google maps, juni 2018)
Topografische kaart omgeving
3.2 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de binnenstad van Heerlen in de wijk Bekkerveld. De wijk bestaat uit twee buurten, Aarveld en Bekkerveld. Het plangebied ligt in de buurt Aarveld. In deze buurt wonen circa 2.700 bewoners.
De directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit stadswoningen en enkele appartementen. De gebouwen zijn gesitueerd aan de weg zonder voortuinen. Hierdoor heeft de buurt een verstedelijkt uiterlijk. Aan de straat Bekkerveld is een park gelegen met daarbij de Sint-Annakerk. Dit park ligt ten zuiden van het plangebied. Aan dit park is ook het oude pand van de HTS gelegen. Ten noorden van de Dr. Jaegersstraat is de brandweer en GGD gelegen.
3.3 Mobiliteit
De Dr. Jaegersstraat is een vrij korte straat die gelegen is tussen Bekkerweg en Benzenraderweg. Zowel de Bekkerweg als de Benzenraderweg zijn gebiedsontsluitingswegen. De Bekkerweg loopt vanuit het centrum richting het zuidoosten van de stad. Ten zuiden van het plangebied loopt in evenwijdige richting van de Dr. Jaegersstraat de straat Bekkerveld. Deze straat is rondom het park Bekkerveld en de kerk gesitueerd. In de Dr. Jaegersstraat wordt geparkeerd op de weg. De woningen in de straat zijn met name stadswoningen zonder voortuin. Hierdoor heeft de straat een stedelijk uiterlijk.
3.4 Functionele Structuur
De omgeving is te karakteriseren als een buurt met zowel veel woongebieden als maatschappelijke functies en groen. Op navolgende luchtfoto is deze functionele structuur zichtbaar. Het plangebied is gelegen direct nabij de school aan Bekkerveld 30 (maatschappelijke functie). In de nabijheid bevinden zich verder ook enkele commerciële functies, zoals detailhandel en horeca. In paragraaf 5.2 is nader ingegaan op niet-woonfuncties in de directe omgeving van het plangebied.
Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 13 rijwoningen. Het betreffen grondgebonden rijwoningen die worden gebouwd als één massa op de oorspronkelijke footprint van de voormalige school. Deze woningen zullen met 2 bouwlagen en kap worden uitgevoerd en qua bouwmassa aansluiten op de andere bebouwing in de straat. De woningen worden aangeboden in de sociale huursector. Er wordt uitgegaan van een beukmaat van 5,4 meter (breedte van de woning). De woningen hebben een footprint van circa 50 m², en de bruto vloeroppervlakte bedraagt circa 120 m². De woningen bevatten twee vrij ruime slaapkamers op de verdieping.
De grondgebonden rijwoningen (stadswoningen) passen in het straatbeeld met hoofdzakelijk grondgebonden rijwoningen en enkele appartementen. Zo worden de woningen voorzien zonder voortuinen, zodat het aansluit op het aanwezige stadsuiterlijk. Dit geldt eveneens voor de oriëntatie, kapvorm, kaprichting, gebouwhoogte en dichtheid. Dit komt overeen met het beeld in de straat. Met het plan wordt de straatwand stedenbouwkundig afgebouwd met een schaal en maat die aansluitend is bij hetgeen in de omgeving aanwezig is.
Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Aan de achterzijde zijn parkeerplaatsen voorzien die bereikbaar zijn via een eigen eenrichtingsweg. Deze weg zal niet openbaar toegankelijk zijn, met uitzondering van bereikbaarheid voor calamiteiten.
Stedenbouwkundig plan
De woningen worden voorzien van kleine bergingen in het achtererfgebied. Rondom de tuinen komt een schutting. Om hoogteverschillen tussen straat en peil op te vangen wordt er gebruik gemaakt van een verhoogd parallel trottoir ter plaatste van de woningen. De uitwerking ervan hangt nauw samen met het totale hoogte verloop van de straat. De vergroening middels een (ligusterhaag) vormt een essentieel onderdeel van de uitwerking.
Tussen de school aan de Bekkerveld 30 en het plangebied wordt een scherm gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 2,60 en over een lengte van circa 80 meter. Dit scherm wordt geplaatst in verband met de afscherming van omgevingsgeluid van toekomstig spelende kinderen op het schoolplein van de school. Daarnaast biedt het scherm ook een deugdelijke afscheiding tussen de maatschappelijke functie en de met dit bestemmingsplan beoogde woonfunctie.
Het ontwerp voor de woningen is op 2 juni 2021 goedgekeurd door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Op navolgende beelden is een impressie van de woningen te zien.
Impressie vooraanzicht woningen
Impressie achterzijde woningen
Verkeer
De verkeersstructuur rond de betreffende locatie wordt gevormd door de gebiedsontsluitingswegen Bekkerweg en Benzenraderweg die via geregelde kruispunten aansluiten op de route Welterlaan-Burgemeester Gijzelslaan. Verdere afwikkeling richting de percelen vindt plaats via de erftoegangsweg Dr. Jaegersstraat. Uitgaande van 7,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal) per woning en een huidige intensiteit op de weg < 1.000 mvt/etmaal, kan worden geconcludeerd dat de extra verkeersgeneratie als gevolg van deze ontwikkeling zonder problemen kan worden verwerkt op de bestaande infrastructuur. Een acceptabele intensiteit op erftoegangsweg is namelijk maximaal 4.000 mvt/etmaal.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het bestemmingsplan:
- kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn. De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer;
- mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura2000-gebieden (in dat geval is een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk).
Doel van een planmer is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van (in dit geval) een bestemmingsplan. In het planmer dient te worden beoordeeld of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, kan leiden tot ongewenste effecten voor het milieu. Waar relevant beschrijft het planmer maatregelen waarmee negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).
Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In deze m.e.r.-beoordeling moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere plannen'; dit zijn:
- kenmerken van het plan;
- plaats van het plan;
- kenmerken van het potentiële effect.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt dezelfde procedure als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r beoordeling in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Conclusie plangebied
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van dertien woningen ten koste van een gedeelte van een voormalig schoolgebouw. Deze activiteit is aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (activiteit D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Een milieueffectrapportage is pas verplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het planvoornemen valt ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en de oppervlakte van het plangebied blijft ver beneden de 100 ha.
Er is een aanmeldnotitie aan het college van B&W voorgelegd, waarin de mogelijke nadelige milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven. Hieruit is gebleken dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Nadere analyse in een m.e.r.-(beoordeling) is niet noodzakelijk. De aanmeldnotitie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
5.2 Akoestiek
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. De normen uit de Wet geluidhinder hebben tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient dan ook rekening te worden gehouden met het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
Binnen het plangebied zijn de geluidsaspecten wegverkeerslawaai en omgevingslawaai relevant. In dit geval is geen sprake van railverkeers- en industrielawaai, omdat er geen geluidzones aanwezig zijn binnen het plangebied.
5.2.1 Wegverkeerslawaai
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wel dient hier in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder). Het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Bekkerweg, de Benzenraderweg, de Burgemeester Gijzelslaan, de Ruys de Beerenbroucklaan en de Welterlaan. Daarnaast is het plan gelegen aan de 30 km/uur weg Dr. Jaegersstraat. Deze wegen zijn op navolgende afbeelding gemarkeerd weergegeven.
Overzichtskaart rondom plangebied
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk 2001/061/CK-01). Hierna worden kort de resultaten van het onderzoek beschreven. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen.
Voor de gezoneerde wegen Bekkerweg, Benzenraderweg, Burgemeester Gijzelslaan, Ruys de Beerenbroucklaan en de Welterlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Daarom is een procedure hogere waarde niet aan de orde.
Voor de 30 km/uur weg Dr. Jaegersstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze weg de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.
Aangezien in deze situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
5.2.2 Omgevingslawaai/bedrijfshinder
De te bouwen woningen liggen in de directe nabijheid van het Kindcentrum Tarcisius. Conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 geldt een richtafstand van 30 meter voor scholen (stap 1). Deze afstand heeft betrekking op het aspect geluid en het van toepassing zijnde omgevingstype 'rustige woonwijk'. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Daarom is een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Dit onderzoek maakt inzichtelijk of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te bouwen woningen. Voor deze afweging van een goed woon- en leefklimaat bestaat geen geluidnormering. Het is aan het bevoegd gezag (de gemeente Heerlen) om dit af te wegen.
In het geluidonderzoek wordt vooral het geluid van de buitenspeelplaatsen van het Kindcentrum Tarcisius in beeld gebracht. Het kindcentrum is alleen in de dagperiode in bedrijf (tussen 7.00 uur en 19.00 uur). Andere bronnen van het kindcentrum zoals dakinstallaties, geluiduitstraling uit het gebouw zelf maar ook verkeers- en parkeerbewegingen zijn door hun grote afstand tot de beoogde woningen niet relevant en voldoen aan de wettelijke eisen zoals gesteld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer en de Wet geluidhinder.
In dit onderzoek wordt het geluid als gevolg van spelende kinderen (stemgeluid) op de buitenspeelplaatsen rondom het kindcentrum in beeld gebracht. Op de grens tussen het kindcentrum en het perceel van de te bouwen woningen is een geluidscherm voorzien van 80m lang en 2.6m hoog. Uit het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Met betrekking tot de maximale geluidniveaus (piekgeluidniveaus) kan worden gesteld dat op de gevels van de nieuwe woningen wordt voldaan aan de geluideis van 65 dB(A) etmaalwaarde, behorende bij stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (vanaf nu de brochure genoemd).
Aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt op de gevels van de nieuwe woningen niet voldaan aan de geluideis van 45 dB(A) etmaalwaarde die behoort bij stap 2. Wanneer niet voldaan kan worden aan stap 2 biedt de brochure de mogelijkheid om te voldoen aan de norm van 50 dB(A), dit is stap 3 uit de brochure van de VNG. Dit kan alleen gemotiveerd gebeuren. Hierbij moeten andere geluidbronnen zoals wegverkeer, railverkeer en geluid van andere bedrijven in het reeds aanwezige geluid worden betrokken (cumulatie van het geluid). Uiteindelijk moet bepaald worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
In dit geval dragen de geluidbelastingen van drukke wegen zoals de N281 en de Welterlaan net als het spoor nauwelijks bij aan de geluidbelasting van de omgeving, omdat ze afgeschermd liggen door bebouwing of op ruime afstand van de nieuwe woningen zijn gelegen. Er is dus geen sprake van een cumulatief effect met betrekking tot verkeerslawaai. Een cumulatief effect vanwege lawaai van een industrieterrein, bedrijventerrein, individuele bedrijvigheid of horecalawaai is er ook niet.
Is er dan sprake van een goed woon- en leefklimaat? Deze afweging maakt het bevoegd gezag en zij kan aansluiting zoeken bij geluidnormeringen uit de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Wanneer een bedrijf zich vestigt in de nabijheid van een bestaande woning moet er meestal voldaan worden aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Volgens de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit mag de geluidbelasting op die woning maximaal 50 dB(A) in de dagperiode bedragen. De wetgever vindt dit een goed geluidniveau op de gevel van een woning. Het kindcentrum veroorzaakt op de nieuw te bouwen woningen 50 dB(A) in de dagperiode. Dit komt dus overeen met de normering van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Met een standaard geluidwering conform bouwbesluit bedraagt het binnengeluidniveau in nieuwe woningen maximaal 30 dB(A). Deze situatie acht de gemeente Heerlen acceptabel.
Naast de geluidbelasting op de woningen vindt ook een afweging plaats voor de buitenruimte van de woningen (tuinen) en hierbij wordt aansluiting gezocht bij het stappenplan van de VNG-brochure en de classificering van de kwaliteit van de akoestisch omgeving volgens de "methode Miedema".
Uit het geluidrapport blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de tuin maximaal 52 dB(A) bedraagt. Volgens de classificering valt dit in de milieukwaliteit redelijk (50-55). Dit acht de gemeente Heerlen acceptabel.
Daarnaast dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de bouw van deze nieuwe woningen heeft op de bestaande woningen. De nieuwe woningen genereren verkeersbewegingen en dus geluid op de bestaande woningen. De verkeersgeneratie van de nieuwe woningen is niet beduidend hoger dan de verkeersgeneratie van de ter plaatse aanwezige woningen (Dr. Jägerstraat). De realisatie van de nieuwe woningen leidt voor de voorgevels van de bestaande omliggende woningen niet tot een verslechtering van het akoestisch woon- en leefklimaat.
Voor de volledigheid zijn de geluidgevelbelastingen ten gevolge van de motorvoertuigbewegingen c.q. de verkeersgeneratie van de 13 nieuwe woningen op de maatgevende zijgevels van twee bestaande woningen inzichtelijk gemaakt. De woningen grenzen namelijk aan de ontsluitende in- en uitrit (éénrichtingsverkeer) van de achter de nieuwe woningen gelegen eigen parkeerplaatsen. De berekening toont aan dat ruimschoots kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde conform stap 2 van de VNG-brochure.
Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat ter plaatse van zowel de nieuwe woningen (inclusief tuinen) als de bestaande woningen een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is.
5.2.3 Conclusie
Er bestaan vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan, mits een geluidwerende voorziening wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
5.3 Water
Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden.
In het kader van deze toets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.
5.3.1 Europees en Rijksbeleid
5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
5.3.3 Eisen aan de watertoets conform Watertakenplan Heerlen 2020-2040
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf.
Hemelwater:
Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het plangebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Dit is het uitgangspunt van de Waterwet.
De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:
- hergebruiken;
- bergen en infiltreren in de bodem of aanleg van groene daken;
- noodoverstort op oppervlaktewater of op gemeentelijk rioolstelsel vanuit berging / infiltratievoorziening;
- lozen naar oppervlaktewater;
- geknepen lozen op de riolering.
Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het overtollig hemelwater altijd gescheiden aan te bieden. Bij de watertoets wordt minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.
Eisen:
Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:
- Ontwerpbui bij (directe) lozing op oppervlakte water (eis Waterschap Limburg): Berging / infiltratie eis T=100 (gemiddeld klimaatscenario 2050), zijnde 80 mm in 2 uur.
- Ontwerpbui bij overige ontwikkelingen: Berging/infiltratie eis T=25 (35 mm in 45 minuten) en doorkijk naar T=100 (45 mm in 30 minuten). Minimale eis volgens rioolaansluitverordening gemeente Heerlen.
- Het regenwater van de ontwerpbui dient binnen 24 uur door het systeem verwerkt te zijn. Wanneer de leeglooptijd van 24 uur wordt overschreden dient een tweede ontwerpbui geborgen te kunnen worden in het systeem inclusief het restant van de eerste bui.
- Er mag geen (grondwater) overlast ontstaan richting omliggende percelen.
- Aan de berekeningen ligt een doorlatendheidsonderzoek (k-waarde bepaling) van de bodem ten grondslag.
- Voor de nazuivering van hemelwater dient een bodempassage toegepast te worden dan wel mogen er geen uitlogende materialen toegepast worden.
- Vrijkomend vuilwater (wc's, keuken e.d.) dient aangesloten te worden op het vuil/gemengd rioolstelsel van de gemeente.
Grondwater
De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of -onderlast. Dit geldt ook voor funderingsproblemen.
Ondergrondse verblijfsruimten van panden, in een kelder of een souterrain, moeten volgens de bouwregelgeving waterdicht zijn. Van de perceeleigenaar verwachten wij dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander; particulier of overheid. Dat geldt ook voor woningen/gebouwen met diepe kelders.
Pas wanneer de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollig grondwater, is er een taak voor de gemeente of waterschap. Ook hier geldt dat het water dan gescheiden van het vuilwater aangeboden dient te worden.
De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de grondwaterstand en op de grondwaterkwaliteit zowel binnen als buiten het plangebied.
Voor de gewenste ontwateringsdiepten verwijzen wij naar onderstaande tabel en figuur.
Functie | Gewenste ontwateringsdiepte (m, t.o.v. gemiddeld hoogste grondwaterstand) | |
Bestaand gebied | Nieuwbouw | |
Woningen met kruipruimte* | 0,5 | 0,5 |
Woningen zonder kruipruimte* | 0,3 | 0,3 |
Tuinen/groenvoorzieningen* Voor natuurlijke groenvoorzieningen hebben we geen normen | 0,5 | 0,5 |
Hoofdwegen ** | 0,7 | 1,0 |
Secundaire wegen en woonstraten ** | 0,7 | 0,7 |
Bedrijventerreinen** | 0,7 | 0,7 |
* t.o.v. onderkant vloer;
** t.o.v. de kruin van de weg
5.3.4 Plangebied
In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd.
Beoogd wordt over te gaan tot de bouw van 13 grondgebonden rijwoningen. De rijwoningen zullen direct aan de straat worden gesitueerd (zonder voortuin) en met een achtertuin. Tevens zijn parkeerplaatsen beoogd in het achterterrein (achter de achtertuin) met toegangswegen aan weerszijden van het blok van 13 woningen. Deze toegangswegen worden bestraat met grasstenen. De eerder in deze paragraaf beschreven beleidsuitgangspunten zijn voor het plangebied van toepassing. In het voorliggende bestemmingsplan wordt een kader gecreëerd voor de toekomstige functies.
Watertoets
Voor dit bouwplan is een watertoetstekening en bijbehorende memo opgesteld. Ook is een infiltratieonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat de doorlatendheid van de bodem voldoende is. Deze watertoetstekening is op een grotere schaal als bijlage bij deze toelichting gevoegd (met bijbehorende memo).
Verhard oppervlak
Het verhard oppervlak van het nieuwbouwplan is 1.925 m². Hoe deze oppervlakte is bepaald staat getekend op de tekening die als bijlage 10 deel uitmaakt van deze bestemmingsplantoelichting.
Als bergingseis is 80mm aangehouden. De berekening van deze berging staat ook op bijgevoegde tekening. Hieruit blijkt dat de bergingseis voldoet aan de eisen van de gemeente Heerlen.
Watertoetstekening (grotere versie is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd)
Infiltratieonderzoek / K-Waarde
Uit het infiltratieonderzoek (bijlage 12 bij deze toelichting) blijkt dat de K-waarde ter plaatse van de infiltratievoorzieningen 0,4 en 0,6 m1/dag is. Voor deze eenvoudige berekening is een gemiddelde van 0,5 m1/dag aangehouden.
Infiltratieberekening
Het verhard oppervlak van dit bouwplan is 1.925 m2. De infiltratie eis is 35mm verwerken in 24 uur. Dit betekent dat 1.925 x 0,035 = 67 m3 water per 24 uur moet zijn geïnfiltreerd. De oppervlakte van de bergingsvoorziening is 156 m2 (65m x 2,40m). De oppervlakte van de wanden van de infiltratiekratten is 134,8 m².
Uit de infiltratieberekening (bijlage 10) blijkt het volgende:
In 24 uur is ca 24 m³ water geïnfiltreerd. Er is ca. 65,8 m³ water de voorziening ingestroomd (0.035*1925=67,4 m³ neerslag, instromingsverliezen 1,6 m³). Na een uur is 24,3 m³ geïnfiltreerd. Er zit nog 44,4 m3 in de voorziening.
De eis is dat na 24 uur dezelfde bui kan worden verwerkt. De noodzakelijke berging van de voorziening bedraagt dan: 67,7 m³ (maatgevende bui)+ 44,4 m³ (hoeveelheid water in de voorziening na de eerste bui) = 111,8 m³.
De beschikbare berging bedraagt 154 m³. Dit komt overeen met 80 mm berging. Dit is gebaseerd op de eis van het waterschap. Deze eis is van toepassing indien vanuit de voorziening rechtstreeks wordt geloosd op het oppervlaktewater. Dat is overigens niet het geval. Hieruit blijkt dat de infiltratie eis voldoet aan de eisen van de gemeente Heerlen.
Overige relevante zaken
Om het hoogteverschil tussen het bouwpeil en de aflopende weg op te vangen komt voor de woningen een parallel trottoir te liggen. Dit parallel trottoir is van Wonen Limburg. In dit parallel trottoir komt dit parallelriool te liggen.
Het betreft een infiltratievoorziening waarbij gerekend is met infiltratiekratten. De noodoverlaat zit hoger dan de bovenzijde van de kratten, dit betekent dat de totale bergingsvoorziening wordt gebruikt. De exacte hoogte wordt bepaald na de hoogtemeting. De voorziening loopt niet direct leeg. De gehele voorziening wordt gebruikt. Dit betekent dat de voorziening een bui van 100mm kan bergen. Deze kan daarna via de zijkanten van de voorziening infiltreren. Bij een zwaardere bui gaat de overstortmuur in put P2 werken.
Rondom de kratten komt infiltratiedoek en de zijkanten van de kratten wordt aangevuld met infiltratiezand welke voldoet aan de specificaties van de bodemfilter. Boven de infiltratiekratten worden naar waarschijnlijkheid grasbetontegels aangebracht.
Om invulling te geven aan de nazuivering van het hemelwater zullen er geen uitlogende materialen worden toegepast in de bouw. Voor de nazuivering van het hemelwater afkomstig van de verharding (o.a. de parkeerplaatsen) zal er gebruik worden gemaakt van een bodemfilter rondom de infiltratievoorziening dan wel wordt er onder de doorlatende verharding een vlijlaag aangebracht met binding van zware metalen en met microben voor afbraak olie en PAK. Nadere detaillering conform brochure "Hemelwater schoon naar beek en bodem" (bodemfilter) dan wel conform opgave leverancier (vlijlaag). Voornoemde brochure is opgesteld door o.a. provincie Limburg, waterschap en Rijkswaterstaat is tevens bijgevoegd in bijlage 10.
Pre-waterdvies waterschap Limburg
In het kader van vroegtijdig afstemmen is de watertoets naar waterschap Limburg gestuurd voor pre-advies. Op 21 december 2020 is advies gegeven over de norm wat betreft hemelwater op nieuwe verharding. Op 22 februari 2022 is een akkoord gegeven op de watertoets, zoals deze in deze paragraaf en bijlage 10 is weergegeven en is toegelicht.
5.4 Bodem
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag op basis van de Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie(s).
5.4.1 Beleidskader
5.4.2 Conclusie plangebied
Het plangebied is gelegen in Woonwijken. Om de kwaliteit van de bodem in beeld te brengen, is voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek en nader asbestonderzoek uitgevoerd (kenmerken, respectievelijk MA160096.R01, d.d. 12-05-2016 en MA180677.R01, d.d. 23-01-2019). De rapportages van deze onderzoeken zijn als bijlage 3 en 4 bij de toelichting gevoegd.
Deze onderzoeken hebben plaatsgevonden voordat de sloop van de bebouwing heeft plaatsgevonden. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies uit deze onderzoeken. Na de sloop van de bebouwing is nog een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit is als bijlage bij de toelichting gevoegd en de resultaten worden in paragraaf 5.4.2.3 nader beschreven.
Situatietekening verkennend bodemonderzoek
5.5 Natuurwaarden
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In deze paragraaf is daarom een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
5.5.1 Beleid
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
5.5.2 Natura 2000
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura2000-gebieden, namelijk 1,1 km van het Geleenbeekdal en 1,9 km van Kunderberg. Ten aanzien van Natura 2000 gebieden dient zekerheid geboden te worden omtrent het niet optreden van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de verstoring van soorten. Door de afstand tot de Natura 2000-gebieden Geleenbeekdal en Kunderberg, de tussenliggende stedelijke bebouwing, het fijnmazig wegenpatroon en de N281 kan uitgesloten worden dat storingsfactoren tijdens de nieuwbouw reiken tot Geleenbeekdal of andere Natura 2000-gebieden.
Nabijgelegen Natura 2000-gebieden (paars gearceerd, plangebied rood omlijnd)
Een (significant) negatief effect gezien in het licht van de instandhoudingsdoelen kon op voorhand echter niet uitgesloten worden. Om deze reden is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000.
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Goudgroene natuurzone en andere beschermde zones. Er vindt geen aantasting plaats van wezenlijke kenmerken en waarden of van kernkwaliteiten van deze zones. De beleidsregel Natuurcompensatie is niet van toepassing.
Nabijgelegen Natuuurnetwerk/Goudgroene zone (blauw en groen gearceerd)
5.5.3 Conclusie plangebied
Een quickscan flora & fauna is uitgevoerd om te onderzoeken of er overtreding van natuurwet-en regelgeving plaatsvindt met dit project. Het onderzoek heeft plaatsgevonden voor de sloop van de bouw. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Gelet op het ontbreken van ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen.
5.6 Luchtkwaliteit
5.6.1 Algemeen
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen (ook 'Wet luchtkwaliteit' genoemd). Daarmee samenhangen de volgende besluiten en regelingen:
- Besluit gevoelige bestemmingen
- Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
- Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
5.6.2 Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de 'Wet luchtkwaliteit' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die ertoe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.
De planlocatie ligt niet binnen de 50 meter contour van de N281. Daarom is het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing en vormt het geen beperking voor de ontwikkeling.
5.6.3 Niet in betekenende mate (NIBM)
In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door het bevoegd gezag (gemeente).
In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Onderhavig project wordt mogelijk gemaakt op basis van een nieuw bestemmingsplan. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen. Als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De 3%-grens van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt, is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven:
- kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).
5.6.4 Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 13 wooneenheden. De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties van de desbetreffende stoffen in de buitenlucht. Een overschrijding van de grenswaarden door het onderhavige project is dan ook niet aan de orde en op basis van artikel 5.16 lid 1 aanhef en onder c Wm kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool 2020 van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer.
Uit de monitoringstool (zie afbeelding hierboven) volgt dat direct ten noorden van het plangebied (ter plaatse van de Burgemeester Gijzelslaan) zowel in de huidige situatie als voor de jaren 2020 en 2030 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met artikel 5.16 li1 aanhef en onder c Wm, zodat het uitvoeren van een nader onderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
5.7 Externe Veiligheid
5.7.1 Nationaal beleidskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
- activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
- transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen. De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
5.7.2 Gemeentelijk beleidskader
In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quickscan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.
5.7.3 Plangebied
Uitsnede risicokaart (plangebied rood omlijnd)
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen PR-contouren van gevaarlijke stoffen. In het plangebied en daarbuiten zijn risicobronnen op zodanige afstand gelegen dat in het plangebied het risico het plaatsgebonden risico onder de PR-contour 10-6.jr ligt. Daarmee is duidelijk dat aan het Bevi wordt voldaan.
Het invloedsgebied van een risicobron omvat het gebied waar 1% letaliteit mogelijk is ten gevolge van een risicobron. Gelet op de ligging t.o.v. de N281 (ca 500m), is de zogenoemde lichte verantwoording van het groepsrisico aan de orde op grond van art 7a en 7b van het Besluit externe veiligheid transportroutes).
Beperkte verantwoording groepsrisico
Bij het scenario van een BLEVE (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie) zijn personen binnen 150 meter onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Het plangebied ligt op voldoende afstand waardoor schuilen hier een beste advies is, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safe-haven-principe). Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor gekozen worden om te vluchten. Er zijn voldoende mogelijkheden om in tegengestelde richting van het incident te vluchten.
Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden, is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingsduur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld.
De (regionale) brandweer kan in het geval van een calamiteit met toxische gassen het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem activeren (WAS: de sirenes) om de bevolking te alarmeren om te gaan schuilen. Uit een overzicht van de WAS-dekking in de gemeente Heerlen valt op te maken dat het WAS-systeem voor het plangebied dekkend is.
Met betrekking tot zelfredzaamheid speelt risicocommunicatie een belangrijke rol. Risicocommunicatie is het voorlichten van mensen over de risico's die gelopen worden, en welke handelingspatronen (vluchten of schuilen) daarbij het meest gewenst zijn. Het opstellen van een risicocommunicatieplan op objectniveau is daar een goed voorbeeld van.
Met dit bestemmingsplan wordt een kader geschept om reguliere woningen te realiseren ten koste van een gedeelte van een maatschappelijke bestemming. Er ontstaat hiermee geen functie voor minder zelfredzame personen. Gezien de functiewijziging neemt het aantal mogelijke minder zelfredzame personen door dit planvoornemen af. Planologisch gezien is in de huidige situatie sprake van een maatschappelijke bestemming waarin zich functies kunnen vestigen voor o.a. minder zelfredzame personen (bijvoorbeeld zorg).
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.8 Technische Infrastructuur
Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die een planologische belemmering vormen voor de verdere planontwikkeling of waarvoor een planologische beschermingszone dient te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
5.9 Bedrijfshinder
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
5.9.1 Scheiding van functies versus functiemenging
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
5.9.2 Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
5.9.3 Beoordeling plangebied
In dit concrete geval is het plangebied gelegen in een straat met overwegend woonbebouwing. Eromheen zijn meerdere niet-woonfuncties gelegen. Dit betreffen hoofdzakelijk maatschappelijke functies. Deze zijn zowel direct aangrenzend aan het plangebied (zoals het voormalig HTS-gebouw Bekkerveld 30 en de gebouwen aan Bekkerweg 62-64) als op enige afstand van het plangebied gesitueerd (zoals het gebouw van de brandweer Bekkerweg 44). Om deze reden kan het plangebied als gemengd gebied worden getypeerd. Hierdoor kunnen de richtafstanden met één afstandstap lager worden toegepast.
Hierna volgt een korte opsomming van de niet-woonfuncties in de directe omgeving van het plangebied. Getoetst is of aan de richtafstanden (na verlaging) kan worden voldaan indien binnen het plangebied een woonbestemming wordt gerealiseerd.
Omliggende niet-woonfuncties
5.9.4 Conclusie plangebied
Geconcludeerd wordt dat aan alle richtafstanden van omliggende niet-woonfuncties kan worden voldaan, met uitzondering van de richtafstanden met betrekking tot de school. In paragraaf 5.2 is dit toegelicht, onder andere welke maatregelen er toegepast worden. Voor het overige kan worden geconcludeerd dat hierdoor sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De omliggende niet-woonfuncties worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
5.10 Archeologie
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om archeologie. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. Het overgangsrecht van de Erfgoedwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m², maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
5.10.1 Beleidsnota archeologie
Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd. Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.
5.10.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
- Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist. - Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m² genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder van 40 cm diep. - Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m² en 2500 m² oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht. - Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m² en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht. - Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart Heerlen-Noord (2013)
5.10.3 Conclusie plangebied
Het plangebied is gelegen in waardecategorie 2 (terreinen met zeer hoge waarde). Hieruit blijkt dat binnen het plangebied sprake kan zijn van behoudenswaardige archeologische resten. Omdat het niet mogelijk is om deze resten duurzaam in de ondergrond te behouden, is het (selectie)besluit genomen om een opgraving uit te voeren, zodat de resten boven de grond (ex situ) kunnen worden veiliggesteld.
Omdat het onderzoeksgebied bebouwd is geweest, is het niet mogelijk om een eventuele vindplaats voorafgaand aan de geplande ontwikkeling te onderzoeken. Het archeologisch onderzoek is daarom gecombineerd met de civieltechnische werkzaamheden en uitgevoerd als een opgraving - variant archeologische begeleiding tijdens de sloopwerkzaamheden. De rapportage hiervan is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.
Hieruit is het volgende gebleken:
Op basis van het onderzoek hoeven er binnen de gesloopte delen geen archeologische resten meer verwacht te worden. Dit geldt echter niet voor de zones direct rondom het onderzochte gebied. Uit de profielopname blijkt dat er rondom de put sprake is van een dikke en goed ontwaterde (stugge) briklaag. Er zijn geen aanwijzingen dat deze serieus is getopt. Wel ontbreekt een E-horizont (uitspoelingslaag bodem: laag onder bovenste bodemlaag). Hierdoor kunnen - daar waar deze brikgrond nog aanwezig is - archeologische resten nog steeds verwacht worden.
Omdat de toekomstige bebouwing niet is voorzien ter plaatse van dit intacte bodemprofiel kan worden geconcludeerd dat het bouwplan de archeologie niet zal belemmeren. Ter plaatse van de niet onderzochte delen geldt ongewijzigd de dubbelbestemming zoals deze in het bestemmingsplan "Heerlen-Zuid" opgenomen is, waardoor bij de realisatiefase (in het kader van een omgevingsvergunning) rekening gehouden wordt met de archeologie. Bijvoorbeeld bij de realisatie van de inrit, parkeerplaatsen en mogelijke infiltratievoorzieningen.
Hiermee kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is wat betreft archeologie.
5.11 Cultuurhistorie
Uit historische kaarten blijkt dat het plangebied lange tijd onbebouwd was. De Dr. Jaegersstraat is reeds gekarteerd op een kaart uit ca. 1925. Destijds was deze weg nog doodlopend. De straat is voor het eerst gekarteerd als aansluitende weg op Bekkerweg in ca. 1937. Op deze kaart is ook voor het eerst het oudste gedeelte van de voormalige HTS-school gekarteerd. Uit BAG-gegevens blijkt dat het gebouw dateert uit 1913. Het gebouw is geen monument.
Uitsnede topografische kaart uit ca. 1937 (bron: topotijdreis.nl)
Er zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig binnen het plangebied. Gezien het voorgaande bestaan er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen voor het onderhavige planvoornemen.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan Woningbouw Dr. Jaegersstraat.
6.1 Inleiding
Het bestemmingsplan Woningbouw Dr. Jaegersstraat bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en kadastrale begrenzingen.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.
Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het 'Sjabloon regels' dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen. Het geheel voldoet aan de randvoorwaarden die voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012 (RSRO2012), waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
De toelichting heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.
6.2 Opbouw Van De Regels
De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht.
6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van gebouwen is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming, en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Dit ziet er in beginsel als volgt uit:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- afwijken van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.
Hieronder worden de verschillende onderdelen van de bestemmingsregels beschreven aan de hand van het voorbeeld 'Wonen'.
6.3 Bijzondere Regelingen
6.3.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving
Het komt regelmatig voor dat mensen bij de gemeente een verzoek indienen om een beroeps of bedrijfsmatige activiteit te mogen uitoefenen in hun woning. De gemeente staat hier niet onwelwillend tegenover, mits dit binnen bepaalde kaders plaatsvindt. Een belangrijk criterium is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Voor een eenduidige beoordeling van dergelijke verzoeken is de beleidsregel 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving 2019' op 25 juni 2019 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
In de beleidsregel wordt bedrijvigheid in de woonomgeving in een tweetal subcategorieën onderverdeeld:
- de vrije beroepen, beroepen aan huis, ofwel aan huis gebonden beroepen (deze begrippen worden synoniem gebruikt);
- de consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.
6.3.2 Aan huis gebonden beroepen
Onder de aan huis gebonden beroepen worden in ieder geval begrepen: architect, advocaat, acupuncturist, beeldhouwer, belastingadviseur, fysiotherapeut, grafisch ontwerper / desktop publisher, huisarts, hypotheekadviseur, juridisch adviseur, kunstschilder, makelaar, notaris, psycholoog, tandarts, verloskundige, dierenarts (kleine huisdieren), zakelijke dienstverlener, logopedist.
Aan huis gebonden beroepen worden van oudsher geacht binnen de woonbestemming te passen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn aan huis gebonden beroepen binnen de bestemming Wonen dan ook rechtstreeks toegestaan.
6.3.3 Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
Onder consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten wordt verstaan: het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, niet zijnde een aan huisgebonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie. Dergelijke activiteiten wijken qua aard, karakter en hinder niet wezenlijk af van aan huis gebonden beroepen en kunnen dus eveneens plaatsvinden in de woonomgeving. Wel gelden hiervoor specifieke randvoorwaarden, die zijn vastgelegd in de beleidsregel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving 2019.
In de bestemming Wonen van dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mogelijk wordt gemaakt. Wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die ook in de beleidsregel zijn opgenomen, kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Hoofdstuk 7 Handhaving En Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
7.1 Handhavingsbeleid
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.
Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.
Binnen de gemeente Heerlen is handhavingsbeleid voor de Wabo-taken (bouwen, ruimtelijke ordening, brandveiligheid en milieu) vastgelegd in het Toezicht- en handhavingsbeleid 2019-2022 Wabo. In dit beleid staan de doelen en uitgangspunten voor toezicht en handhaving geformuleerd. Tevens is de beleidscyclus beschreven, ook wel de 'dubbele regelkring' of 'Big 8' genoemd.
Er is een minimaal uitvoeringsniveau van de wettelijke taken voor toezicht en handhaving vastgesteld en er zijn bestuurlijke prioriteiten benoemd. Deze vormen de basis voor het beleid en voor het jaarlijks vast te stellen toezicht- en handhavingsprogramma. Om een goed naleefgedrag te bereiken zijn in het handhavingsbeleid verschillende toezicht- en handhavingsinstrumenten beschreven.
In de sanctiestrategie is de basisaanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij overtredingen vastgelegd. Bij overtredingen van de Wabo en de hieraan gerelateerde wet- en regelgeving, wordt het stappenplan uit de Landelijke Handhavingsstrategie toegepast. Wat betreft de klachten over bouw of ruimtelijke ordening, worden deze geprioriteerd opgepakt. Indien er echter sprake is van een handhavingsverzoek, dient de beslissing op het handhavingsverzoek binnen een wettelijke termijn te gebeuren en kan het besluit bestaan uit handhavend optreden, daarvan af te zien of te gedogen (alleen in bijzondere omstandigheden). Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk.
7.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.
Artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht de gemeente over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De gemeente kan afzien van het vaststellen van een exploitatieplan als:
- het verhaal van kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels.
Het bestemmingsplan voorziet in bouwplannen zoals bedoeld in het Bro. De gemeente en de initiatiefnemer hebben reeds een intentieovereenkomst gesloten en zullen deze overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan doen opvolgen door een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro. Hierin zullen afspraken worden opgenomen over het verhaal van kosten, eisen aan het bouwrijp maken, de aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd en daarom kan in het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan
Op grond van de voornoemde overeenkomst wordt verder het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd, inclusief de legeskosten en mogelijk planschadekosten. Aan het bestemmingsplan zijn voor de gemeente uit het oogpunt van exploitatie dus geen nadelige financiële gevolgen verbonden, aangezien het hier een geheel particuliere aangelegenheid betreft.
Het vaststellen van een exploitatieplan is kortom niet aan de orde.
Hoofdstuk 8 Procedure En Overleg
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Woningbouw Dr. Jaegersstraat weergegeven.
8.1 Procedurestappen
8.1.1 Voorontwerp
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.
8.1.2 Ontwerp
Het ontwerp bestemmingsplan is de eerste versie van het plan die de officiële voorbereidingsprocedure ingaat die is voorgeschreven in de Wro. De ingediende vooroverlegreacties zijn dan al in het bestemmingsplan verwerkt.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
8.1.3 Vaststelling
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en de beantwoording van de zienswijzen door het college vormen onderdeel van de motivering van het bestemmingsplan.
8.1.4 Beroep
Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekendgemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid om binnen 6 weken (te rekenen vanaf de dag na terinzagelegging van het besluit) een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alleen belanghebbende die een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan of die beroep aantekenen tegen wijzigingen die de gemeenteraad heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kunnen beroep instellen.
8.2 Vooroverleg
Het bestemmingsplan is ter vooroverleg toegestuurd naar de provincie Limburg, Waterschap Limburg en andere vooroverlegpartners. De provincie Limburg heeft enkele opmerkingen gemaakt over (recentelijk) gewijzigd woonbeleid. Deze ambtelijke opmerkingen zijn gewijzigd en verwerkt in de desbetreffende beleidsparagrafen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
8.3 Zienswijzen
Dit ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van [datum] zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen dienen.
8.4 Algemene Verordening Gegevensbescherming
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Het doel is niet alleen om de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie te garanderen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. De verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten.
Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt het afgeraden persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen, i.e. op internet te publiceren. Inspraak- of zienswijzennota's, raadsbesluiten of in de toelichting opgenomen persoonsgegevens moeten voor publicatie geanonimiseerd worden. Dat betekent dat naam-, adres- en woonplaatsgegevens van natuurlijke personen verwijderd moeten worden. Deze gegevens mogen wel in de papieren versie van het bestemmingsplan opgenomen worden indien deze niet openbaar gemaakt worden. Gegevens mogen niet worden verwerkt tenzij er ten minste één wettelijke basis is om dit te doen. De AVG kent 6 grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens:
- Toestemming van de betrokken persoon;
- De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst;
- De gegevensverwerking is noodzakelijk voor het nakomen van een wettelijke verplichting;
- De gegevensverwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen;
- De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of uitoefening van openbaar gezag;
- De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Omgevingslawaai
bijlage 2 Akoestisch onderzoek omgevingslawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Aanvullend Asbestonderzoek
bijlage 4 Aanvullend asbestonderzoek
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Stikstofdepositie Berekening
bijlage 6 Stikstofdepositie berekening
Bijlage 7 Programma Van Eisen Archeologie
bijlage 7 Programma van Eisen archeologie
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek (Archeologische Begeleiding)
bijlage 8 Archeologisch onderzoek (archeologische begeleiding)
Bijlage 9 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
bijlage 9 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 10 Watertoets Tekening En Memo
bijlage 10 Watertoets tekening en memo
Bijlage 11 Verkennend Bodemonderzoek Na Sloop
bijlage 11 Verkennend bodemonderzoek na sloop
Bijlage 12 Infiltratie Onderzoek
bijlage 12 Infiltratie onderzoek
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Woningbouw Dr. Jaegersstraat' met identificatienummer
NL.IMRO.0917.BP030300W000010-0401 van de Heerlen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aan huis gebonden beroep
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden, waaronder niet begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;
1.4 aanbouw
een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aanduidingsvlak
een vlak begrensd door aanduidingsgrenzen;
1.8 aaneengebouwde woning
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit meer dan twee grondgebonden, naast elkaar gelegen, woningen;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage
een in dit plan aangegeven percentage, dat de omvang van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, uitgezonderd detailhandel;
1.12 begane grond
een bouwlaag geen verdieping zijnde;
1.13 begane grondvloer
een bouwlaag die ter hoogte van het maaiveld ligt;
1.14 beperkt kwetsbare objecten
- woningen:
- verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare;
- dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object;
- hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object; restaurants die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- winkel/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- bedrijfsgebouwen, voor zover het niet betreft:
- kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- objecten met een hoge infrastructurele waarde, te weten een telefoon- of elektriciteitscentrale;
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit;
1.15 bestaande situatie
- bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- het gebruik van gronden en opstallen, zoals dat werd uitgeoefend ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 Bevi
Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bijgebouw
een vrijstaand gebouw behorende bij en bouwkundig en functioneel ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.28 bouwwerk geen gebouw zijnde
de categorie bouwwerken die niet onder de definitie van "gebouw" valt;
1.29 bovenwoning
een woning die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de begane grondverdieping van een gebouw;
1.30 bruto-vloeroppervlak
de som van de horizontale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimte, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten;
1.31 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie;
1.32 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.33 dakopbouw
een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag;
1.34 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.35 erf- of perceelsafscheiding
fysieke begrenzing van een erf of perceel van een aangrenzend erf, perceel of van de openbare ruimte;
1.36 erker
een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;
1.37 functieaanduiding
een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan of juist niet;
1.38 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.39 geluidsafschermende voorziening
voorziening ten behoeve van de wering of reducering van geluid(overlast) in de vorm van een gesloten scherm of muur.
1.40 gestapelde woning
een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van één gebouw met meerdere bouwlagen waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden dan wel naast elkaar zijn gesitueerd;
1.41 groepsrisico
cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
1.42 grondgebonden woning
een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.43 halfvrijstaande woning
een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee, naast elkaar gelegen, hoofdgebouwen;
1.44 hoofdgebouw
een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel;
1.45 huishouden
één persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, studenten of alleenstaanden die bij elkaar wonen, vormen geen huishouden, ook kamerverhuur valt hier niet onder;
1.46 kamer
een woonruimte waarbij minimaal één van de voor bewoning vereiste voorzieningen zoals keuken, wasgelegenheid (douche-bad) of toilet wordt gedeeld met de medebewoners;
1.47 kamerverhuur
het verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning waarbij een kamer door maximaal 1 persoon mag worden bewoond;
1.48 kap
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.49 kwetsbare objecten
- woningen, niet zijnde verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare of dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
- ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
- restaurants met een brutovloeroppervlak van meer dan 800 m² per object;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; en
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 person en gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit;
1.50 legaal gebruik
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en dat niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
1.51 nok
het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken;
1.52 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en bushokjes;
1.53 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.54 onderbouw
het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat maximaal 1,50 meter boven straatpeil is gelegen en niet als ondergrondse bouwlaag wordt aangemerkt;
1.55 ondergeschikte functie
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie;
1.56 ondergrondse bouwlaag
een volledig onder peil gelegen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.57 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.58 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
1.59 plaatsgebonden risico
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
1.60 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.61 prostitué(e)
degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;
1.62 prostitutiebedrijf
een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt, waaronder begrepen een seksclub en een erotische massagesalon;
1.63 risicovolle inrichting
- een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde of een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico danwel een vastgestelde risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten; of
- een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen; of
- inrichtingen welke niet vallen onder het bereik van sub a. en b. en waarvan de plaatsgebonden 10-6 risicocontour is gelegen buiten de inrichtingsgrens; of
- een inrichting waarin uitsluitend of in hoofdzaak consumentenvuurwerk en/of waarin professioneel vuurwerk en/of waarin pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, allen als bedoeld in het Vuurwerkbesluit, worden opgeslagen of bewerkt;
1.64 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.65 splitsen van een woning
het bouwkundig en/of functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden;
1.66 thuisprostitutie
een vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres wordt gewerkt als prostitué(e);
1.67 twee-aaneen-woning
een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee, naast elkaar gelegen, hoofdgebouwen;
1.68 veranda
een aan de woning gebouwde open overkapping op maaiveldniveau;
1.69 verdieping
een bouwlaag niet zijnde de begane grond;
1.70 voorgevel
de naar de openbare weg gerichte gevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels;
1.71 voorgevellijn
de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;
1.72 voorgevelrooilijn
- de naar de openbare weg gekeerde grens van één of meerdere bouwvlakken, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grens, die grenzen die kennelijk als zodanig moeten worden aangemerkt;
- bij het ontbreken van een bouwvlak: de langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
- bij het ontbreken van een bouwvlak en waar langs de weg geen bebouwing als bedoeld onder b. aanwezig is:
- bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.73 vrijstaande woning
één grondgebonden woning bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.74 Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.75 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
1.76 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
1.77 wonen
het in een woning gehuisvest zijn;
1.78 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.79 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.80 Wro
Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,50 meter mag worden overschreden;
2.8 maaiveld
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt;
2.9 peil
- voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, plus/minus 0,50 meter.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.3 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regels.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende regels.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2 (Zeer Hoge Waarde)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
- de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
- aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Nutsvoorzieningen
Voor zover niet anders bepaald in deze planregels gelden voor nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 3,00 meter;
- de inhoud van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 50 m³.
7.2 Splitsen van woningen
- Het splitsen van een woning in twee of meer woningen is niet toegestaan.
- Het splitsen van een woning in twee of meer kamers is niet toegestaan.
7.3 Ondergronds bouwen
Voor ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
- ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht waar volgens de ter plaatse geldende bestemming bovengrondse gebouwen zijn toegestaan;
- ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht tot een diepte van maximaal 3,50 meter per ondergrondse bouwlaag, met een maximum van twee ondergrondse bouwlagen;
- ondergrondse gebouwen dienen ondergeschikt aan de hoofdfunctie te zijn; met dien verstande dat geen uitbreiding van de toegestane verkoopvloeroppervlakte of bedrijfsvloeroppervlakte is toegestaan.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Verboden gebruik
Onder het verboden gebruik en verboden laten gebruiken van de in dit plan begrepen gronden en daarop voorkomende bouwwerken wordt tenminste verstaan:
- een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
- een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
- een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
- een gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
- een gebruik van de gronden voor een zorginstelling, indien de gronden ter plaatse niet zijn voorzien van de aanduiding 'zorginstelling';
- een gebruik van gebouwen voor kamerverhuur indien de gronden ter plaatse niet voorzien zijn van de aanduiding 'kamerverhuur';
- een gebruik van gebouwen, niet zijnde een woning of een ander specifiek voor permanente bewoning bestemd gebouw, voor permanente bewoning.
- een gebruik van gronden voor straatprostitutie;
- een gebruik van bouwwerken als seksinrichtingen;
- een gebruik van bouwwerken als sekswinkels;
- een gebruik van gronden voor evenementen, tenzij de bestemming dit uitdrukkelijk toelaat;
- een gebruik van bouwwerken voor een shishabar of coffeeshop, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat.
8.2 Parkeernormen
8.3 Afkoppelen en bergen van hemelwater
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient vast te staan dat een voorziening voor de opvang en de infiltratie van hemelwater op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
- Voor de maatvoering van de hemelwatervoorziening wordt verwezen naar de normen die zijn opgenomen zijn in de 'Uitvoeringsregels Aansluitverordening Riolering 2019' (vastgesteld 03-09-2019) of diens rechtsopvolger.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsregels voor maten, afmetingen en percentages
Burgemeester en wethouders kunnen, behoudens voorzover reeds op grond van enige andere bepaling in dit plan is afgeweken, via een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde ten aanzien van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.
9.2 Algemene voorwaarden voor afwijkingen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:
- de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
- de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet in negatieve zin onevenredig worden beïnvloed;
- de ruimtelijke ontwikkeling dient in overeenstemming te zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingsgrenzen op perceelsniveau wijzigen, voor zover:
- de afwijking van geringe aard is, en
- de afwijking noodzakelijk is in verband met de terreingesteldheid ter plaatse.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Andere wettelijke bepalingen
Voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Woningbouw Dr. Jaegersstraat".