KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Dienstverlening
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Natuur
Artikel 9 Sport
Artikel 10 Tuin
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 12 Verkeer - Wegverkeer
Artikel 13 Water
Artikel 14 Wonen
Artikel 15 Waarde - Archeologie 2 (Zeer Hoge Waarde)
Artikel 16 Waarde - Archeologie 3 (Hoge Waarde)
Artikel 17 Waarde - Archeologie 4 (Middelhoge Waarde)
Artikel 18 Waarde - Archeologie 5 (Lage Waarde)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
Artikel 26 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Situering Plangebied
1.3 Juridische Status
1.4 Planvorm
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Structuur Bestemmingsplan
3.1 Inleiding
3.2 Opbouw Van De Regels
3.3 Toelichting Van De Bestemmingsregels
3.4 Bijzondere Regelingen
Hoofdstuk 4 Gebiedsbeschrijving
4.1 Ruimtelijke Structuur
4.2 Ontsluiting
4.3 Functionele Structuur
4.4 Vergelijking Huidige Situatie Met Vigerende Plannen
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Akoestiek
5.3 Water
5.4 Bodem
5.5 Natuurwaarden
5.6 Luchtkwaliteit
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Technische Infrastructuur
5.9 Bedrijfshinder
5.10 Archeologie
5.11 Cultuurhistorie
5.12 Specifieke Aandachtspunten
Hoofdstuk 6 Procedure En Overleg
6.1 Procedurestappen
6.2 Inspraak En Overleg
6.3 Zienswijzen
6.4 Vaststelling
Hoofdstuk 7 Handhaving En Uitvoerbaarheid
7.1 Handhavingsbeleid
7.2 Financiële Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Milieucategorie 1 En 2
Bijlage 1 Verslag Van Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 2 Ambtelijke Rapportage Zienswijze

Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015

Bestemmingsplan - gemeente Heerlen

Vastgesteld op 28-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401 van de gemeente Heerlen;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij de woonfunctie in overwegende mate wordt behouden, waaronder niet begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;

1.4 aanbouw

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aanduidingsvlak

een vlak begrensd door aanduidingsgrenzen;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 agrarisch bouwvlak

een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf;

1.10 agrarisch gebied

een gebied bedoeld voor agrarisch gebruik en het behoud of herstel van de aldaar voorkomende dan wel de ontwikkeling van natuurlijke of landschappelijke waarden inclusief ontsluitingswegen ten behoeve van aanliggende percelen, alsmede voor extensieve dagrecreatieve waarden;

1.11 agrarisch gebruik

Het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met inbegrip van recreatief medegebruik van de onbebouwde gronden;

1.12 ambachtelijke bedrijvigheid

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een in dit plan aangegeven percentage, dat de omvang van het deel van een bouwperceel, bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.15 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, uitgezonderd detailhandel;

1.16 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.18 begane grond

een bouwlaag geen verdieping zijnde;

1.19 beperkt kwetsbare objecten

  1. a. woningen:
    1. 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare;
    2. 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object;
  3. c. hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object; restaurants die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  4. d. winkel/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  5. e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  6. f. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  7. g. bedrijfsgebouwen, voor zover het niet betreft:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  8. h. objecten met een hoge infrastructurele waarde, te weten een telefoon- of elektriciteitscentrale;

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit;

1.20 bergbezinkbassin

een rioleringssysteem - een bouwwerk - voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater;

1.21 bestaande situatie

  • bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • het gebruik van gronden en opstallen, zoals dat werd uitgeoefend ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;

1.24 bevi

besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.25 bijgebouw

een vrijstaand gebouw behorende bij en bouwkundig ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.26 bijzondere woonvormen

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden;

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;

1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.32 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.33 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.34 bouwwerk geen gebouw zijnde

De categorie bouwwerken die niet onder de definitie van "gebouw" valt;

1.35 bruto-vloeroppervlak

de som van de horizontale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimte, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten;

1.36 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.37 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat, wanneer deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming is met die woonfunctie;

1.38 dagrecreatie

recreatieve activiteiten die plaats vinden buiten de woning zonder dat daar een overnachting elders/buiten de woning mee gepaard gaat;

1.39 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.40 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag;

1.41 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.42 dienstverlening

  • commerciële dienstverlening, het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten, seksinrichtingen uitgezonderd;
  • publieke dienstverlening, het verlenen van diensten voortvloeiend uit de overheidstaken;
  • maatschappelijke dienstverlening, het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;

1.43 erf- of perceelsafscheiding

fysieke begrenzing van een erf of perceel van een aangrenzend erf, perceel of van de openbare ruimte;

1.44 erker

een ondergeschikt uitgebouwd gedeelte (uitbouw) van een woning aan een gevel, in één bouwlaag;

1.45 functieaanduiding

een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan of juist niet;

1.46 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.47 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.48 groepsrisico

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.49 halfvrijstaande woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen;

1.50 hoekperceel

een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen of het openbaar gebied;

1.51 hoofdgebouw

een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel;

1.52 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf niet zijnde prostitutie, waarbij de volgende onderverdeling wordt gehanteerd:

  • Horeca 1:

een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt;

  • Horeca 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood-, broodjeszaken en lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant, kantine alsmede cateringbedrijf;

  • Horeca 3:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;

  • Horeca 4:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning);

  • Horeca 5:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers;

1.53 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.54 interne ontsluitingsstructuren

(straat)verhardingen ten behoeve van de ontsluiting van de op een bedrijventerrein gelegen bedrijfspercelen;

1.55 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van kantooractiviteiten;

1.56 kantooractiviteiten

activiteiten die in overwegende mate bestaan uit administratieve werkzaamheden, dan wel werkzaamheden die worden uitgevoerd uit hoofde van juridische, bancaire, ontwerptechnische of hiermee vergelijkbare dienstverlenende beroepsgroepen, dan wel werkzaamheden welke verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen of hiermee vergelijkbare instellingen;

1.57 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.58 kwetsbare objecten

  1. a. woningen, niet zijnde verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare of dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, te weten:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
  4. d. restaurants met een brutovloeroppervlak van meer dan 800 m² per object;
  5. e. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk brutovloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; en
  6. f. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 person en gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

Objecten die onderdeel uitmaken van een Bevi-inrichting maken hiervan geen onderdeel uit;

1.59 landschappelijke waarde

waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;

1.60 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, woonzorgcomplex en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening;

1.61 monument

een aangewezen onroerend goed als bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988;

1.62 nok

het snijpunt van twee hellende vlakken;

1.63 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes en telefooncellen;

1.64 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.65 onderbouw

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat maximaal 1,50 meter boven straatpeil is gelegen en niet als ondergrondse bouwlaag wordt aangemerkt;

1.66 ondergeschikte functie

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en financieel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie;

1.67 ondergrondse bouwlaag

een volledig onder peil gelegen doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.68 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.69 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.70 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

1.71 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van prostitutie zijn in ieder geval de volgende gebiedstyperingen en omschrijvingen relevant:

  • woonbuurt

een gebied, ten minste bestaande uit 10 of meer aaneengesloten bouwpercelen met daarop woningen en de daarbij behorende ontsluitingswegen en groenvoorzieningen;

  • maatschappelijke voorziening

een functie op het gebied van openbaar bestuur, dienstverlening van overheidswege, godsdienstuitoefening, verenigingsleven, onderwijs, volksgezondheid en andere culturele of daarmee gelijk te stellen doeleinden;

  • prostitué(e)

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • prostitutiebedrijf

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt waaronder begrepen een seksclub en een erotische massagesalon;

  • seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • sekswinkel

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;

  • straatprostitutie

een vorm van prostitutie waarbij degene zich op de openbare weg respectievelijk in de openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig, beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • thuisprostitutie

een vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres wordt gewerkt als prostitué(e);

1.72 recreatief medegebruik

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen en ruitersport en plaatsgebonden recreatieve activiteiten zoals sport-visserij, alsmede ten behoeve van ondersteunende voorzieningen zoals uitzicht, rust en informatieplaatsen;

1.73 risicovolle inrichting

  1. a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde of een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico danwel een vastgestelde risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten; of
  2. b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen; of
  3. c. inrichtingen welke niet vallen onder het bereik van sub a. en b. en waarvan de plaatsgebonden 10-6 risicocontour is gelegen buiten de inrichtingsgrens; of
  4. d. een inrichting waarin uitsluitend of in hoofdzaak consumentenvuurwerk en/of waarin professioneel vuurwerk en/of waarin pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, allen als bedoeld in het Vuurwerkbesluit, worden opgeslagen of bewerkt.

1.74 Staat van bedrijfsactiviteiten

de lijst met bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' van deze planregels;

1.75 verblijfsrecreatie

recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 6 weken, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen of recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;

1.76 verdieping

een bouwlaag niet zijnde de begane grond;

1.77 verkoopvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.78 vloeroppervlakte

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.79 voorgevel

de naar de openbare weg gerichte gevel van een hoofdgebouw, met dien verstande dat bij hoekbebouwing sprake kan zijn van meerdere voorgevels;

1.80 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.81 voorgevelrooilijn

de naar de openbare weg gekeerde grens van één of meerdere bouwvlakken, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grens, die grenzen die kennelijk als zodanig moeten worden aangemerkt;

1.82 vrijstaande woning

één woning bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.83 vuurwerkbedrijf

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.84 Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.85 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;

1.86 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.87 woning of wooneenheid

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.88 Wro

de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden;

2.8 peil

  1. a. voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld,
    plus/minus 0,50 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Dienstverlening

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de buffering en infiltratie van hemelwater in het plangebied zelf en de inrichting en hoeveelheid van de groenvoorziening ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Sport

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Verkeer - Wegverkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Water

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de milieusituatie;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 14 Wonen

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag worden gebouwd ten dienste van deze bestemming en met inachtneming van de volgende bepalingen.

14.3 Specifieke gebruiksregels

14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2 (Zeer Hoge Waarde)

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

15.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3 (Hoge Waarde)

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3 (hoge waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 4 (Middelhoge Waarde)

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

17.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4 (middelhoge waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 5 (Lage Waarde)

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Nutsvoorzieningen

Voor zover niet anders bepaald in deze planregels gelden voor nutsvoorzieningen de volgende bepalingen:

  1. a. de bouwhoogte van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 3,00 meter;
  2. b. de inhoud van een gebouwde nutsvoorziening bedraagt maximaal 50 m3.

20.2 Splitsen van woningen

Het splitsen van woningen is niet toegestaan.

20.3 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht waar volgens de ter plaatse geldende bestemming bovengrondse gebouwen zijn toegestaan;
  2. b. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht tot een diepte van maximaal 3,50 meter per ondergrondse bouwlaag, met een maximum van twee ondergrondse bouwlagen;
  3. c. ondergeschikt aan de hoofdfunctie, met dien verstande dat geen uitbreiding van de toegestane verkoopvloeroppervlakte of bedrijfsvloeroppervlakte is toegestaan.

20.4 Aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven, overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet, buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Verboden gebruik

Onder het verboden gebruik en verboden laten gebruiken van de in dit plan begrepen gronden en daarop voorkomende bouwwerken wordt tenminste verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer en met uitzondering van een gebruik als stort- en/of opslagplaats zoals uitdrukkelijk toegestaan ingevolge het bepaalde in deze regels;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan als stallings- en/of opslagplaats voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;
  3. c. een gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen alsmede voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport en voor het racen of crossen van motorvoertuigen;
  4. d. een gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, tenzij de bestemming van de
  5. e. gronden dit specifiek toelaat;
  6. f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
  7. g. een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van Bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (Bor);
  8. h. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, tenzij de bestemming van de gronden dit specifiek toelaat;
  9. i. een gebruik van gebouwen, niet zijnde een woning of een ander specifiek voor permanente bewoning bestemd gebouw, voor permanente bewoning.
  10. j. een gebruik van gronden voor straatprostitutie;
  11. k. een gebruik van bouwwerken als seksinrichtingen;
  12. l. een gebruik van bouwwerken als sekswinkels.

Artikel 22 Algemene Aanduidingsregels

22.1 vrijwaringszone - weg 1

22.2 vrijwaringszone - weg 2

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels

23.1 Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, behoudens voorzover reeds op grond van enige andere bepaling in dit plan is afgeweken, via een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde:

  1. a. ten aanzien van de in deze regels gegeven maten, afmetingen, percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.

23.2 Algemene voorwaarden voor afwijkingen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 23.1 dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  1. a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. aan het stedenbouwkundige beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
  3. c. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  4. d. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet in negatieve zin onevenredig worden beïnvloed;
  5. e. de ruimtelijke ontwikkeling dient in overeenstemming te zijn met een goede ruimtelijke ordening;

Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels

24.1 Bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingsgrenzen op perceelsniveau wijzigen, voor zover:

  1. a. de afwijking van geringe aard is, en
  2. b. de afwijking noodzakelijk is in verband met de terreingesteldheid ter plaatse.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht

25.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

25.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 26 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen het grondgebied van de gemeente Heerlen vigeren nog verschillende bestemmingsplannen ouder dan 10 jaar, die daarom op grond van de Wet ruimtelijke ordening geactualiseerd moeten worden. Voor deze actualisatieopgave wordt een bepaalde gebiedsindeling gehanteerd, waarbij één nieuw bestemmingsplan verschillende oudere bestemmingsplannen kan vervangen. Eén van de te actualiseren plangebieden is het plangebied Geleendal - Nieuw Eyckholt.

Bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 heeft overwegend het karakter van een conserverend plan. Dit betekent dat vigerende rechten in het nieuwe plan worden overgenomen. Op een aantal plaatsen zal dit echter vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet gewenst zijn. Actueel vastgesteld beleid en wetgeving kunnen er daarom toe leiden dat vigerende rechten worden ingeperkt, dan wel uitgebreid. Waar dit in het plangebied het geval is, wordt in deze toelichting beschreven.

Alle uitgangspunten samen vormen een compleet startpunt voor het opstellen van een actueel juridisch-planologisch kader voor het gebied Geleendal - Nieuw Eyckholt, in de vorm van het nieuwe bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015.

1.2 Situering Plangebied

Het plangebied voor het nieuwe bestemmingsplan is groter dan het plangebied van het huidig vigerend bestemmingsplan Geleendal - Eyckholt. De grens van het plangebied loopt aan de westelijke zijde gelijk op met het grondgebied van gemeente Voerendaal en aan de oostelijke zijde vormt het pad lang nabij de Geleenbeek de grens. Aan de noordkant zal de grens gelijk liggen met het aldaar gelegen Natura 2000 gebied “Geleendal” en de weg Nieuw Eyckholt zal aan de zuidkant de grens van het plangebied vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0001.png"

Ligging plangebied in de gemeente

1.3 Juridische Status

Binnen het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht.

Bestemmingsplan Vastgesteld door de gemeenteraad Heerlen Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten Limburg
Geleendal 1e herziening 13 september 1971 17 april 1972
Geleendal A1 13 juli 1982 28 september 1982
Geleendal - Eyckholt 7 mei 1996 10 december 1996
Terworm - Prickenis 11 mei 2004 30 november 2004
Twinport 4 oktober 2011 N.V.T.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0002.png"

Begrenzing plangebied

NB. Daarnaast zijn binnen het plangebied diverse vrijstellingen/ontheffingen krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening/ Wet ruimtelijke ordening verleend. Deze planologisch regimes zullen in de actualisatie worden meegenomen.

1.4 Planvorm

De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401

1.4.1 Toelichting

In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en inspraak.

1.4.2 Regels

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.

De digitale verbeelding is een interactieve raadpleeg omgevng via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingsplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekencoordinatiestelsel) de exacte locatie te bepalen.

De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad en heeft een schaal van 1:1500.

De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).

Mocht het voorkomen dat er verschil bestaat tussen de analoge en digitale versie van het bestemmingsplan dan is de digitale versie conform het bepaalde in artikel 1.2.3, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening leidend.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het actuele beleidskader, waarbij wordt aangegeven hoe dit beleid vertaald wordt naar het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Ook is hierin de huidige situatie vergeleken met de vigerende rechten, resulterend in een lijst met afwijkingen. In hoofdstuk 4 worden de actuele ontwikkelingen in het plangebied genoemd. Hoofdstuk 5 gaat in op de omgevingsaspecten.

Alle uitgangspunten uit hoofdstuk 2, 3, 4 en 5 worden in hoofdstuk 6 herhaald. Vervolgens is in hoofdstuk 7 een eerste aanzet gegeven voor de juridische regeling van het nieuwe bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015, toegelicht. Tevens wordt aangegeven welke consequenties het beleid heeft voor het bestemmingsplan.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende Rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt. Verder zijn voor de gemeente Heerlen geen specifieke opgaven van nationaal belang benoemd.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridische verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder vallen naast het bestemmingsplan ook het inpassingsplan en de provinciale verordening die een locatie voor duurzame verstedelijking aanwijst. Daarnaast kan het verstandig zijn om de ladder voor duurzame verstedelijking ook te gebruiken bij de opstelling van andere ruimtelijke plannen waaronder structuurvisies.

Een bestemmingsplan heeft een looptijd van 10 jaar en moet voor die periode gebaseerd zijn op reële inschattingen van wat zich voor kan doen in de vraag naar ruimte. daarmee bestaat een directe relatie met de wettelijke eisen die artikel 3.1.6 van het Bro stelt aan bestemmingsplannen:

-lid 2; De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt een beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b.indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 heeft het karakter van een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het doorlopen van de procedure zoals voorgeschreven in de ladder is derhalve niet aan de orde.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Er heeft één nationaal belang betrekking op het plangebied namelijk ecologische hoofdstructuur. Aan de rand van het plangebied liggen enkele kleine gebieden die zijn aangeduid als ecologische hoofdstructuur. Centraal in het plangebied ligt een groter gebied dat is aangeduid als ecologische hoofdstructuur. Het betreft gronden die deels middels een vrijstellingprocedure zijn gewijzigd naar een maatschappelijk bestemming ten behoeve van de realisatie van het Arcusscollege. De overige gronden en aanwezige natuurwaarden behorende tot de ecologische hoofdstructuur zullen behouden blijven. Het Barro beschrijft het beschermingsregime.

Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerstelid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken, geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. a. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. b. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. c. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

De betreffende gronden behorende tot de ecologische hoofdstructuur worden in het toekomstige bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Het middels een vrijstellingsprocedure gerealiseerde Arcusscollege krijgt een maatschappelijke bestemming. Er worden verder geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. De aanwezige waarden en kwaliteiten worden op deze manier beschermd.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 ( POL2014), met bijbehorend plan-MER, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal verkeers- en vervoersprogramma vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De centrale ambitie komt voort uit de Limburg agenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.

Verder staat in het POL kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto "meer stad, meer land", het bieden van ruimte voor verwevenheid in functies, in kwaliteitsbewustzijn en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

Visie Zuid Limburg

De aantrekkelijkheid van Zuid Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de randstad) en het daartussen gelegen uniek Nationaal Landschap Zuid Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzonder kwaliteit aan deze regio. In Zuid Limburg wonen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.

Tegelijkertijd is Zuid Limburg in economisch opzicht te typeren als een tussen regio, tussen de metropool regio's Randstad, Vlaamse ruit en het Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarnaast kampt Zuid Limburg met een leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.

Planspecifieke aspecten

Voor het plangebied Geleendal- Nieuw Eyckholt zijn de volgende aspecten uit het POL2014 relevant.

Zonering Limburg

Op kaart 1: Zonering Limburg is het plangebied grotendeels aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'. Bijna het gehele plangebied valt binnen de aanduiding "Overig bebouwd gebied", alleen kleine gebieden aan de randen van het plangebied behoren tot een andere aanduiding.

Een klein gedeelte van het plangebied ten noorden van het Arcuscollege, valt binnen de aanduiding "goudgroene natuurzone". Het meest noordelijk gelegen deel van het bedrijventerrein Coriopolis en een deel van het de Geleenbeek valt binnen de aanduiding "Buitengebied".

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0004.png"
uitsnede kaart 1 Zonering, POL2014

Aanduiding Overig bebouwd gebied

Het "Overig bebouwd gebied" wordt in het POL omschreven als gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk en deels met een dorps karakter.

De volgende accenten worden geformuleerd:

  • de transformatie van de regionale woningvoorraad;
  • de bereikbaarheid;
  • een balans tussen voorzieningen en detailhandel;
  • stedelijk groen en water;
  • de kwaliteit van de leefomgeving.

Voor het plangebied zijn de volgende van de bovenstaande punten van belang:

Bereikbaarheid

Bereikbaarheid en regionale infrastructuur dragen rechtstreeks bij aan de kwaliteit van het vestigingsklimaat van de provincie en daarmee aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de regionale economie en het leefklimaat. Het is een belangrijke randvoorwaarde voor bedrijven en burgers om zich hier te (blijven) vestigen. De bereikbaarheid van Limburg is in het algemeen redelijk op orde. Deze gunstige bereikbaarheid willen we in ieder geval behouden. De fiets kent een snel stijgende populariteit. Daarom wordt de compleetheid en samenhang van het utilitaire fietsnetwerk, dit zijn voornamelijk woon-werkverkeer en schoolroutes, in samenwerking met de gemeenten onderzocht en aangepakt. Verder willen we met de ontwikkeling van snelfietsroutes inspelen op de grotere actieradius en de mogelijkheden van de elektrische fiets.

Stedelijk groen en water

Afvoer van water uit bebouwd gebied wordt beperkt door het afkoppelen en vervolgens laten infiltreren van regenwater. Gemeenten dienen bij nieuwbouw en herstructurering 100% af te koppelen en bij bestaande bebouwing ‘maximale afkoppeling binnen grenzen van doelmatigheid als beleidslijn te hanteren. Met doelmatigheid bedoelen wij dat het afkoppelen bij bestaande bebouwingen wordt uitgevoerd wanneer het eenvoudig te realiseren (bijvoorbeeld veel achterzijden van woningen met een tuin) of te combineren is met andere werkzaamheden in de stedelijke inrichting, zoals riool- en wegenrenovaties. Onze voorkeursvolgorde is: zoveel mogelijk vasthouden/infiltreren, als dat niet kan dan bergen en pas als laatste optie het afvoeren van het gescheiden regenwater. Gemeentelijke overstorten van het riool op het oppervlaktewater dienen sterk verminderd te worden en op de lange termijn zoveel mogelijk te worden opgeheven om aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water te kunnen voldoen. Dit draagt zowel bij aan een gezonder watersysteem en leefklimaat als ook aan de beperking van wateroverlast.

Kwaliteit leefomgeving

Met name de demografische veranderingen en de sociaal-economische ontwikkeling kunnen de kwaliteit van de woon- en leefomgeving onder druk zetten, zowel in de stedelijke als in de landelijke gebieden. Leegstand van vastgoed, verpaupering, stagnerende economische bedrijvigheid en een negatieve impact op de sociale infrastructuur vragen om maatregelen op korte en langere termijn.

Aanduiding Goudgroene natuurzone

Het perceel gelegen ten noorden van Arcus heeft de aanduiding Goudgroene natuur zone. Over de Goudgroene natuurzone wordt in de POL2014 voorts het volgende gesteld:

"Robuust natuur netwerk: voor het in stand houden van de voor ons land kenmerkende natuur waarden is en blijft het tot stand brengen van een robuust nationaal natuur netwerk – het Limburgse deel wordt gevormd door de goudgroene natuur zones van cruciaal belang. Niet voor niets blijft dit een centraal onderdeel van het nationale natuurbeleid. Het verbinden van natuurgebieden kan doorgaans ook gerealiseerd worden door beekherstelprojecten en door het in stand houden en/of herstellen van netwerken van kleine landschapselementen in combinatie met agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Dit kan zowel in zilvergroen als in bronsgroen plaatsvinden.".

Aanduiding Zilvergroene natuurzone

In de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur centraal. Het ontwikkelen van projecten zal gestimuleerd en ondersteund worden via gebiedsontwikkelingen en uitnodigingsplanologie. De verbetering van de ecologische waarde van natuurbeken gebeurt in beekherstel-projecten, aanpak van verdroging in de buurt van natte natuurparels gebeurt via GGOR-maatregelen. Binnen de zilvergroene natuurzone wordt tevens ingezet op behoud en ontwikkeling van cultuurhistorische waarden als onderdeel van de landschappelijke waarden.

Aanduiding Buitengebied

Een heel klein gedeelte gelegen ten noorden van het bedrijventerrein Coriopolis heeft de aanduiding Buitengebied. In het POL wordt het Buitengebied gedefiniëerd als alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Hier is in het onderhavige geval geen sprake van. Deze gronden hebben in het onderhavige bestemmingsplan de bestemming Natuur gekregen, mede naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Limburg Regionaal

Op Kaart 2: Limburg Regionaal is het plangebied aangeduid als 'Regio Zuid-Limburg'. Het plangebied valt binnen de zone 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.

Het Nationaal Landschap is het groene hart tussen de drie stedelijke agglomeraties Maastricht, Sittard-Geleen en Parkstad. Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is in samenhang met de steden en kernen een welvarend gebied waar het goed wonen, werken en recreëren is. Een mooi en afwisselend Zuid-Limburgs landschap, dat rust en kwaliteit uitstraalt, waarin alle activiteiten een lust voor de omgeving zijn en dat als uitloop- en recreatiegebied makkelijk bereikbaar en beleefbaar is voor haar bewoners, de eromheen gelegen stedelingen, economische topsectoren en van veraf komende toeristen. De maatschappelijke en toeristische voorzieningen staan op een hoog peil en de zorg voor en de versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kernkwaliteiten is duurzaam geborgd. De ambitie is om dit vijfsterren-landschap (met haar kernkwaliteiten) te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Het Nationaal Landschap wordt door de economische topsectoren gezien als een belangrijke vestigingsplaatsfactor.

Economie

Op Kaart 3: Economie is het gehele grondgebied van Heerlen aangeduid als 'Smart Service Hub'. Over de Smart Service Hub vermeld het POL2014 het volgende: "Een bijzondere positie geldt ook voor bepaalde dienstverlenende sectoren of crossovers waarvoor niet direct een ruimtelijk vraagstuk speelt, zoals het vierde kennis cluster: de Smart Services Hub (kennis punt voor financiën, administratie en informatiemanagement in en rond Heerlen). Doel van dit kennispunt is te komen tot product- en diensten innovaties door effectief en innovatief gebruik van informatie en (“big”) data, naast het optimaliseren van informatie verwerkende processen (“smart services”). Via opleidingsprogramma’s willen wij zo de reeds aanwezige gespecialiseerde bedrijven en kennisinstellingen in onze Provincie op gebied van financieel-administratieve en informatie verwerkende processen versterken en uitbreiden. Voor de huisvesting van dergelijke diensten biedt de bestaande kantorenvoorraad in Heerlen voldoende mogelijkheden.".

Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte is voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.

In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

In de Omgevingsverordening is een motiveringsplicht opgenomen die gemeenten vraagt om in de toelichting op nieuwe bestemmingsplannen (voor onderdelen van de bronsgroene landschapszone) aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied wordt omgegaan. Het onderhavige plangebied grenst welliswaar aan de bronsgroene landschapszone echter de gronden binnen het plangebied zijn niet als zodanig aangeduid.

Het bestemmingsplan "Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015" is in lijn met het gestelde in de POL2014.

Bestemmingsplan "Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 " heeft een conserverend karakter en legt de bestaande situatie vast. Er is geen sprake van toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad. Het huidige gebruik van de gronden is in lijn met het gestelde in de POL2014 en de Omgevingsverordening en als zodanig bestemd.

2.2.2 Programma werklocaties

De beschikbaarheid van ruimte is een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en diensten. Voor een voorspoedige ontwikkeling van de Limburgse economie is het dan ook belangrijk dat er voldoende werklocaties zijn, van de kwaliteit waar het bedrijfsleven om vraagt en met voldoende variatie in vestigingsmilieus.

In het POL2006 geeft de provincie de kaders hiervoor aan: ambitie, rolverdeling, uitgangspunten en aanpak. De feitelijke planningsopgave, die zowel de herstructurering van bestaande locaties en de ontwikkeling van nieuwe locaties kan omvatten, wordt per regio bepaald, in samenspraak met de gemeenten en is vastgelegd in het Programma Werklocaties Limburg 2020. Dit programma is op 16 december 2008 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg.

In het beleid voor werklocaties staat een regionale aanpak voorop. Door deze aanpak kan elke regio komen tot een goed afgestemd aanbod van werklocaties, waarbij in alle relevante segmenten kan worden voorzien en waarbij optimaal wordt ingespeeld op de kwaliteiten van een regio.

Voor de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen wordt de SER-ladder toegepast. Dit houdt in dat in eerste instantie beschikbare ruimte binnen bestaande bedrijventerreinen wordt benut. Als dat niet mogelijk is, wordt gekozen voor het uitbreiden van bestaande bedrijventerreinen en pas als dat ook niet mogelijk is worden nieuwe bedrijventerreinen aangelegd.

In de regio Parkstad Limburg zijn 50 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over zeven gemeenten. De gemeenten met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Heerlen (26) en Kerkrade (9).

Binnen het plangebied van bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 is de werklocatie Coriopolis gelegen. De bruto oppervlakte bedraagt 18,63 ha waarvan de restcapaciteit 7,94 ha is. Coriopolis heeft een groene status wat betekend dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat bedrijven hier goed kunnen functioneren.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorg infrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Binnenring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:


Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur

Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.


Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht

Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.


Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking

Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.


Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid

De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ring structuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015.

Voorkomende thema's

  • Economie: Zorg en onderwijs, cijfer 2 Onderwijsboulevard/campus ontwikkelen
  • Ruimtelijke identiteit: cijfer 4 Terworm / Stadranden verbeteren

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0005.png"

Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg


Op de bij de structuurvisie behorende ontwikkelingskaart is binnen het thema ruimtelijke identiteit in het plangebied Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 het verbeteren van de stadsranden aangegeven. Een klein deel van het plangebied is aangeduid met een cijfer 4 Terworm. De visie voor dit gebied is gebaseerd op duale planvorming. Beschermen, versterken, vergroten en verbinden van de twee natuurlijke gebiedseenheden, Terworm en Imstenrade, inclusief het ontwikkelen van de Geleenbeek als bindende factor.

Binnen het thema economie komt een groot deel van het plangebied in aanmerking voor zorg en onderwijs. De aanduiding (cijfer 2) geeft aan dat hier de onderwijsboulevard/campus verder ontwikkeld dient te worden.

Deze beleidsuitgangspunten hebben geen consequenties voor de planopzet.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Voor zover relevant komen deze in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.

De structuurvisie is opgesteld naar aanleiding van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed. Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaande vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvise. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovavtieve stad en Verrassende stad.

Vitale stad

In het thema vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen wij inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen wij goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten wij in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.

Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven wij hoe wij de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Service Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.

Dit thema heeft geen directe relatie met het plangebied van bestemmingsplan "Geleendal- Nieuw Eyckholt".

Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven wij aan hoe wij anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderde omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen wij mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met de lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat- neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.

Om de klimaat-neutrale status te bereiken is een energietransitie noodzakelijk. Behalve door het beperken van energiegebruik kan deze ambitie ook worden bereikt door hernieuwbare energie op te wekken. Mogelijke bronnen voor het opwekken van hernieuwbare energie zijn windenergie, waterkracht, biomassa, warmte- koudeopslag en zonne energie.

Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe wij bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het "Verhaal van Heerlen" tot uitdrukking komt.

Het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 is een conserverend plan waar geen nieuwe ontwikkelingen worden opgenomen. Het gebied is bestemd voor bedrijven en maatschappelijke voorzieningen, voornamelijk op het gebied van onderwijs.

2.4.2 Kantorenbeleid

In de "Structuurvisie Kantoren Heerlen tot 2010" is het gemeentelijk kantorenbeleid uiteengezet. Hoewel de visie in eerste instantie gericht was tot 2010, geldt deze momenteel nog steeds als uitgangspunt voor het kantorenbeleid. Overigens is nieuw beleid in ontwikkeling, dat zal gaan gelden voor alle Parkstad-gemeenten.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat het grootste deel van de Heerlense werkgelegenheid zich in de commerciële en niet-commerciële dienstverlening bevindt. In het algemeen zijn de bedrijfsactiviteiten van deze sectoren hoofdzakelijk gehuisvest in kantoorpanden. Het creëren en het behoud van werkgelegenheid vormt één van de speerpunten van het economisch beleid.

Er wordt uitgegaan van vier schaal niveaus voor kantoor locaties:

  • Zeer kleinschalige kantoorontwikkelingen in woonwijken, hiermee wordt het economisch speerpunt buurteconomie versterkt;
  • Kleinschalige kantoorontwikkelingen langs de openbaar vervoer assen;
  • Grootschalige kantoorontwikkelingen in de stationsomgeving;
  • Locaties voor bedrijfspanden met een kantoorachtige uitstraling.

Huidige situatie

Heerlen is hét kantorencentrum van Parkstad Limburg. Dankzij de samenstelling van bedrijven en instellingen (voornamelijk (semi)overheid en voormalige overheidsbedrijven) kent Heerlen een andere kantorenmarkt dan andere kantoorsteden. Het leegstandspercentage ligt onder het landelijk gemiddelde.

Het probleem in Heerlen is echter dat sprake is van relatief veel incourante leegstaande kantoorgebouwen. Voor een incourant pand geldt dat het leeg staat en er geen zekerheid is dat het in de toekomst weer verhuurd zal worden, met structurele leegstand tot gevolg.

Heerlen zet daarom in de realisatie van courante kantoorgebouwen (zoals in het Maankwartier en het Schinkelkwadrant) én de transformatie van incourante kantoorgebouwen (bijvoorbeeld het CBS-gebouw). Bij de locatiekeuze voor nieuwe kantoren zal uitgegaan worden van het kantoorlocatiebeleid, zoals hierboven genoemd.

In het plangebied (van bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015) bevinden zich geen grootschalige kantoorlocaties. Het bestemmingsplan is conserverend van karakter en maakt daarom geen nieuwe kantoorontwikkelingen mogelijk. Alle bestaande kantoren worden positief bestemd. Gelet op het vorenstaande zullen alleen de nog in gebruik zijnde zelfstandige kantoren binnen het plangebied als zodanig worden bestemd.

2.4.3 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.


Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.


In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0006.png"Groenvisie Heerlen

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0007.png"

Uitsnede Groenvisie plangebied (concept oktober 2012)

Binnen het plangebied is met name sprake van structuurgroen en snippergroen. De stroken tussen de openbare weg en de bedrijfskavels zijn bepalend voor de groenstructuur. Het noordelijke deel dat teruggeven wordt aan de natuur zal worden ontwikkeld als een groene verbindings-, overgangsgebied tussen buitengebied en bedrijvenpark. Ter behoud van de stedenbouwkundige structuur in de buurten dient het structuurgroen zoveel mogelijk een groene bestemming te krijgen. In het bestemmingsplan wordt het structuurgroen en snippergroen zoveel mogelijk bestemd als groen.

2.4.4 Inrichtingsvisie beken

In Heerlen ontspringen vier beken. Twee daarvan, de Geleenbeek en de Caumerbeek, vormen samen bijna 20 kilometer beekdal in de stad. Deze beekdalen spelen een belangrijke rol in de stedenbouwkundige opbouw van de stad, ze leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van de stad en de buurten en wijken, ze hebben een interessante natuur- en landschapswaarde en een belangrijke functie voor het bergen en afvoeren van water.

Op 2 november 2004 heeft de gemeenteraad de Inrichtingsvisie beken vastgesteld. Primair uitgangspunt van de visie is de beekdalen als een robuuste structuur in het stedelijk weefsel herkenbaar te maken en waar mogelijk te accentueren. Daarmee kunnen de beken weer hun oorspronkelijke functie van dragers van de ruimtelijke structuur krijgen. Er zijn drie hoofdlijnen van ingrepen om dit te bereiken:

  • versterken van de eigen identiteit van de vier beken;
  • barrières opheffen en continuïteit visualiseren;
  • de beekdalen in hun langsrichting herkenbaar en beleefbaar maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0009.jpg"

In de directe omgeving, namelijk van de noordzijde van het plangbied bevindt zich de Geleenbeek. Een klein deel van de beek is gelegen binnen het plangebied. In het bestemmingplan krijgt de beek de bestemming 'Water'zodat de aanwezige kwaliteiten en eigenschappen worden geconserveerd en mogelijk versterkt.

2.4.5 Parkeernota Heerlen 2010

Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:

'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'

De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.

Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.

Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, zullen als gevolg van het bestemmingsplan geen wijzigingen worden doorgevoerd aan de parkeersituatie binnen het plangebied.

2.4.6 Duurzaamheid en energie

In het Meerjarig Bestuurlijk programma 2011-2014 wordt de aandacht gevraagd voor duurzaamheid als leidend principe in herstructurering en integrale afweging van energie, groen, geluid, klimaat en luchtkwaliteit om een aantrekkelijke stad met een eigen karakter te realiseren en behouden. Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.


De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:

  • klimaat en energie (adaptatie en mitigatie)
  • leefomgeving (traditionele milieuthema's, zoals bodem, lucht, geluid, water en groen)
  • duurzaam inkopen
  • duurzame gebiedsinrichting
  • duurzame mobiliteit
  • duurzaam bouwen
  • 'cradle-to-cradle' en economische kringlopen
  • 'social return on investment'

Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.


Klimaatbeleidsplan

Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:

  • terugdringen van de CO2-uitstoot met minimaal 20% (ten opzichte van 1990);
  • verhogen van de energie-efficiëntie met 20%;
  • inzetten van duurzame energiebronnen met 20%;
  • én door zelf het goede voorbeeld geven en anderen uit te dagen en te stimuleren hier een bijdrage aan te leveren.


Mijnwater

Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen.


Het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 heeft het karakter van een conserverend plan. Dat betekent dat de huidige functies behouden blijven en er geen veranderingen optreden in het gebiedsgebruik. Omdat het een conserverend plan is, zijn duurzaamheidsmaatregelen met ruimtelijke consequenties uitgesloten. Verandering van gedrag is uiteraard wel mogelijk, maar kunnen niet worden geregeld in een bestemmingsplan. Indien bestaande bebouwing wordt verbouwd, zijn de energieprestatiecoëfficiënt (EPC)-eisen van het Bouwbesluit van toepassing.

Het in het plangebied gelegen Arcus College heeft een aansluiting op de duurzame mijnwater energiecentrale.

Hoofdstuk 3 Structuur Bestemmingsplan

Dit hoofdstuk beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015.

3.1 Inleiding

Bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van voorliggende toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie; GBKN) en kadastrale begrenzingen.

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het sjabloon regels dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen.

3.2 Opbouw Van De Regels

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

3.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels én die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven over hoe gemeten moet worden.

3.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening.


De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

Hierna volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting.

Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij behorende'. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, en vergelijkbare functies. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.


Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.

Het gaat hier om afwijkingbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.


Afwijken van de gebruiksregels

Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.


Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een omgevingsvergunning gebonden te worden.

3.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde bepalingen.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel

Dit artikel is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.


Algemene bouwregels

Hiermee wordt beoogd bouwregels te stellen voor alle voorkomende bouwwerkzaamheden in het plangebied.


Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene gebruiksregel van het bestemmingsplan.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze vallen samen met diverse bestemmingen, maar zijn niet aan te merken als dubbelbestemming.


Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.

Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.

De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau of de vestiging van een seksinrichting. Per wijziging zijn voorwaarden opgenomen waaraan de wijziging moet voldoen.

Overige regels

Dit sublid geeft aan hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd

3.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsbepalingen

In deze bepalingen wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.


Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het bestemmingsplan.

3.3 Toelichting Van De Bestemmingsregels

Deze paragraaf beschrijft hoe de verschillende bestemmingen in het plangebied zijn toegekend.

In het kader van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) dient een vaste volgorde en indeling van het bestemmingsplan te worden aangehouden. De bestemmingen zijn in hoofdgroepen ondergebracht. Deze zijn hieronder aangegeven.

3.3.1 Agrarisch met waarden

Artikel 3 agrarisch met waarden, regelt de bestemming van de gronden met de bestemming agrarisch met waarden.

3.3.2 Bedrijf

Artikel 4 Bedrijf, regelt de bestemming van de gronden met de bestemming Bedrijf. De grootste gedeelte van de gronden binnen het plangebied heeft deze bestemming gekregen. hiermee wordt beoogd de oude planologische bestemming te conserveren.

3.3.3 Dienstverlening

Artikel 5 Dienstverlening, regelt de bestemming van de gronden voor dienstverlening, waarbij wij de volgende vormen onderscheiden:

-commerciele dienstverlening, het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten;

-publieke dienstverlening, het verlenen van diensten voortvloeiend uit overheidstaken;

-maatschappelijke dienstverlening, het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben.

3.3.4 Groen

Artikel 6 Groen, regelt de bestemming van de gronden bestemd voor groenvoorziening en voorizeningen voor de opvang, berging, infiltratie en afvoer van water, alsmede voor fiets- en/of voetpaden, parkeren en voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.

3.3.5 Maatschappelijk

Artikel 7 Maatschappelijk, regelt de bestemming van de gronden bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen.

3.3.6 Natuur

Artikel 8 Natuur, regelt de bestemming van de gronden bedoeld voor natuur.

3.3.7 Sport

Artikel 9 Sport, regelt de bestemming van de gronden bedoeld voor sportvoorzieningen. Binnen het plangebied betreft dit de sportvelden van Weltania.

3.3.8 Tuin

Artikel 10 Tuin, regelt de bestemming van dat gedeelte van het woonperceel dat grenst aan openbaar gebied. Deze bestemming wordt toegepast voor voor- en zijtuinen, waar het oprichten van bebouwing niet is gewenst. De bestemmingsbepalingen van Tuin sluiten de realisatie van bebouwing uit. De grens tussen de bestemming tussen de bestemming Tuin en Wonen ligt bij elk woonperceel op de voorgevelrooilijn.

3.3.9 Verkeer - Verblijfsgebied

Artikel 11 Verkeer- Verblijfsgebied, regelt de bestemming van de gronden bestemd voor wegen met hoofdzakelijk een verblijfskarakter en parkeerterreinen.

3.3.10 Verkeer - Wegverkeer

Artikel 12 Verkeer- Wegverkeer, regelt de bestemming van de gronden bedoelt voor wegen met een doorgaande functie.

3.3.11 Water

Artikel 13 Water regelt de bestemming van de

3.3.12 Waarde - Archeologie

Voor de verschillende in het plangebied aanwezige archeologische verwachtingswaarden: artikel 15 Waarde-Archeologie 2 (zeer hoge waarde), artikel 16 Waarde Archeologie 3 (hoge waarde), artikel 17 Waarde-Archeologie 4 (middelhoge waarde), artikel 18 Waarde-Archeologie 5 (lage waarde) is per waarde een aparte dubbelbestemming Waarde- Archeologie opgenomen. dit is toegelicht in de paragraaf 5.10.

3.4 Bijzondere Regelingen

3.4.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving

Het komt regelmatig voor dat mensen bij de gemeente een verzoek indienen om een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit te mogen uitoefenen in hun woning. De gemeente staat hier niet onwelwillend tegenover, mits dit binnen bepaalde kaders plaatsvindt. Een belangrijk criterium is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Voor een eenduidige beoordeling van dergelijke verzoeken is de beleidsregel 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving' op 25 februari 2014 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

In de beleidsregel wordt bedrijvigheid in de woonomgeving in een tweetal subcategorieën onderverdeeld:

  1. a. de vrije beroepen, beroepen aan huis, ofwel aan huis gebonden beroepen (deze begrippen worden synoniem gebruikt);
  2. b. de consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

Aan huis gebonden beroepen

Onder de aan huis gebonden beroepen worden in ieder geval begrepen: architect, advocaat, acupuncturist, beeldhouwer, belastingadviseur, fysiotherapeut, grafisch ontwerper / desktop publisher, huisarts, hypotheekadviseur, juridisch adviseur, kunstschilder, makelaar, notaris, psycholoog, tandarts, verloskundige, dierenarts (kleine huisdieren), zakelijke dienstverlener, logopedist.

Aan huis gebonden beroepen worden van oudsher geacht binnen de woonbestemming te passen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn aan huis gebonden beroepen binnen de bestemming Wonen dan ook rechtstreeks toegestaan.

Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

Onder consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten wordt dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging verstaan. Dergelijke activiteiten wijken qua aard, karakter en hinder niet wezenlijk af van aan huis gebonden beroepen en kunnen dus eveneens plaatsvinden in de woonomgeving. Wel gelden hiervoor specifieke randvoorwaarden, die zijn vastgelegd in de beleidsregel.

Tot consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten worden onder meer de volgende activiteiten/beroepen gerekend: fotograaf/videograaf, autorijschool (geen theorielessen aan huis), bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, pottenbakker, instrumentenmaker, kaarsenmaker, klompenmaker, lijstenmaker, loodgieter, meubelmaker, computerservice (o.a. systeembouw/-analyse), schoonheidsspecialist, kapsalon, traiteur, muziekinstrumentenmaker, zadelmaker, nagelstudio, reisorganisatie (kleinschalig), koeriersdienst (zonder afhalen aan huis), prothesemaker, reparatie van kleine consumentenartikelen (smartphones, radio's, tv's, horloges, antiek, etc.), glazenwasser, webshop (administratie, opslag, logistiek, zonder afhalen aan huis).

In de bestemming Wonen van dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mogelijk wordt gemaakt. Wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die ook in de beleidsregel zijn opgenomen, kan de omgevingsvergunning worden verleend.

3.4.2 Prostitutie- en seksinrichtingen

Door het verdwijnen van het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht kan de vestiging van een bordeel niet meer verboden worden. Het is derhalve noodzakelijk om middels beleid en een adequate planologische regeling de vestiging van prostitutiebedrijven te reguleren. De planologische regeling heeft betrekking op de bestemmingen die - volgens de jurisprudentie - het gebruik ten behoeve van prostitutie niet geheel uitsluiten. Gedoeld wordt op de bestemmingen die wonen, horeca, dienstverlening en bedrijven toelaten.

De gemeenten in Parkstad Limburg hebben een gezamenlijk regionale visie met betrekking tot het prostitutiebeleid ontwikkeld. Het opstellen van de “Parkstadnota regionale visie prostitutiebeleid” werd noodzakelijk geacht omdat een zeer stringent lokaal beleid kan leiden tot verplaatsing van de in de gemeenten aanwezige prostitutiebedrijven naar omringende gemeenten, die een minder stringent beleid voeren. Door regionaal beleid wordt voorkomen dat ongewenste bewegingen ontstaan in de vestiging van prostitutiebedrijven en kunnen gemeenten beargumenteerd bepaalde vormen van prostitutiebedrijven uitsluiten.

In de “Beleidsnota Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen” (oktober 2000) is het gemeentelijk beleid neergelegd. In deze nota is ruimtelijk beleid geïntegreerd in het totale beleid. Eén van de zes hoofddoelstellingen die ten grondslag lagen bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod was: de beheersing en regulering van exploitatie van prostitutie.

In de huidige situatie liggen er 9 locaties voor seksinrichtingen verspreid over het gemeentelijk grondgebied. Voor deze locaties is een parapluplan opgesteld, bestemmingsplan prostitutie (onherroepelijk per 24 april 2007).

Binnen het plangebied zijn geen seksinrichtingen gelegen.

3.4.3 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd en kent elk bedrijfstype een eigen SBI-code.

Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden dient te worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.

Zo gelden voor de lichtere milieucategorieën 1, 2 en 3 de volgende afstanden:

Milieucategorie 1 10 meter
Milieucategorie 2 30 meter
Milieucategorie 3.1 50 meter
Milieucategorie 3.2 100 meter


In de Staat van Bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan zijn alleen de bedrijfstypen opgenomen die vanwege de aard en omvang van hun activiteiten passen in de woonomgeving, dan wel passen bij de specifieke situatie van het plangebied. Een verandering van bedrijfstype op een perceel wordt, wanneer zich dat voordoet, getoetst aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit betekent dat deze lijst een planologisch middel vormt om te toetsen, maar dat de werkelijke toelaatbaarheid van een bedrijf te allen tijde ook nog de toetsing aan de milieuwetgeving moet doorlopen.

Hoofdstuk 4 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.

4.1 Ruimtelijke Structuur

In ruimtelijke zin is het plangebied in eendrietal gebieden te onderscheiden. Dit zijn respectievelijk het bedrijvenpark Coriopolis, het gebied rondom de Hogeschool Zuyd en het Arcuscollege en het naastgelegen natuur/sport/recreatiegebied

Het bedrijvenpark, gelegen in het oosten van het plangebied, bestaat hoofdzakelijk uit grote en middelgrote, bovenregionale bedrijvigheid. Voor deze bedrijven is een goede bovenregionale bereikbaarheid essentieel.

Centraal in het plangebied bevinden zich de twee onderwijsinstellingen Hogeschool Zuyd en het Arcusscolege. Tussen deze onderwijnistellingen en de A76 bevindt zich een gebied met een hoofdzakelijk recreatieve functie en één woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0010.png"

Deelgebieden

4.2 Ontsluiting

Het plangebied is gelegen ten noorden van Nieuw Eyckholt welke overgaat in de Valkenburgerweg. Nieuw Eyckholt ontsluit het plangebied in de richting van de N281 (Antwerpseweg). De Valkenburgerweg onsluit het plangebied in de richting van de A76. De bedrijfskavels zijn bereikbaar middels een ontsluitingsstructuur in de vorm van een lus, die aansluit op de NieuwEyckholt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0011.png"

Nieuw Eyckholt

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0012.jpg"

Interne ontsluitingsstructuur bedrijventerein

4.3 Functionele Structuur

4.3.1 Wonen

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich de woonwijk Welten. Deze wijk grenst aan de Nieuw Eycholt. De weg zorgt voor een harde scheiding tussen het woongebied enerzijds en de het bedrijventerrein anderzijds. Aan de Valkenburgerweg 150 is een vrijstaande woning gelegen. Dit is tevens de enige woning binnnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0013.png"

Woonwijk Welten aan Nieuw Eyckholt

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0014.png"

Woning Vakenburgerweg 150

4.3.2 Maatschappelijke voorzieningen

Aan de Nieuw Eyckholt en de Valkenburgerweg bevinden zich twee onderwijsinstellingen namelijk de Hogeschool Zuyd en het Arcusscollege. Achter de Hogeschool Zuyd is een kinderdagverblijf gevestigd in een monumentaal pand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0015.jpg"

Arcusscollege (links) en Hogeschool Zuyd (rechts)

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0016.png"

Kinderdagverblijf

4.3.3 Bedrijven

Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein Coriopolis. Op dit bedrijventerrein zijn verschillende bedrijven en instellingen gevestigd.

Het ACC Heerlen en diverse bedrijven zijn in het TechnoHouse en in het Twinport Complex gevestigd. In totaal betreft het circa 20 bedrijven met in totaal ongeveer 600 arbeidsplaatsen.

In het vigerende bestemmingsplan wordt gericht op technisch c.q. wetenschappelijk hoogwaardige bedrijven op het gebied van productie en/of dienstverlening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0017.png"

Bedrijfsbebouwing Nieuw Eyckholt

4.3.4 Sport en recreatie

Binnen het plangebied aan de Koekoeksweg 2-4 bevindt zich een buitensport accomodatie bestaande uit enkele sportvelden en een kantine gebouw. In en rondom het plangebied zijn verder geen specifieke recreatieve functies gelegen. Het gebied rondom het plangebied is wel geschikt om te wandelen of te fietsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0018.png"

Sportvelden Koekoeksweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0019.png"

Natuurgebied grenzend aan lusstructuur Nieuw Eyckholt

4.4 Vergelijking Huidige Situatie Met Vigerende Plannen

In de loop van de tijd hebben diverse ontwikkelingen binnen het plangebied plaatsgevonden. Hoewel elke ontwikkeling zou moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan, kan het altijd gebeuren dat er ontwikkelingen zijn geweest die op grond van de vigerende bestemming eigenlijk niet passen. Gezien de behoorlijke leeftijd van enkele vigerende bestemmingsplannen in het plangebied van Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015, is het noodzakelijk de huidige situatie van het plangebied gedetailleerd te controleren op afwijkingen ten opzichte van de vigerende bestemmingen. Hiermee wordt een overzicht gevormd van de afwijkingen en kan tijdens de latere procedure zowel intern als extern gemotiveerd worden waarom in het nieuwe bestemmingsplan bepaalde bestemmingskeuzes zijn gemaakt.

Alle afwijkingen en gemaakte keuzes worden weergegeven in de Inventarisatielijst, die als basis dient voor het opstellen voor het voorontwerpbestemmingsplan. De lijst wordt opgesteld op basis van de geaccordeerde uitgangspuntennotitie.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.

5.1 Milieueffectrapportage

Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.

In dit geval is sprake van een conserverend bestemmingsplan, waarbij de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage niet worden overschreden. Daarom is het opstellen van een milieueffectrapportage niet noodzakelijk.

5.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestem-mingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

Indien echter - zo bepaalt artikel 76 tweede lid onder punt 3. - op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is dan behoeven die waarden niet in acht te worden genomen voor in de zone van een weg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Dit betekent dat bij een conserverend plan, dat dus niet in nieuwe ontwikkelingen voorziet zoals de aanleg van een nieuwe weg of het bouwen van nieuwe woningen, maar betrekking heeft op bestaande wegen en bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen/terreinen, die waarden niet in acht behoeven te worden genomen. In een zodanige situatie behoeft evenmin een akoestisch onderzoek naar de invloed van wegverkeerslawaai behoeft plaats te vinden.

Railverkeer is verder niet relevant voor het onderhavig plangebied. Industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder is evenmin aan de orde.

Middels het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.

5.3 Water

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.


Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.


Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.


Nationaal Waterplan 2009-2015

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.3.2).


Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.


Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.

5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid

Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.


Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015

Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.

Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.

Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.


Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.

Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.

Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:

  • de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald;
  • belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen;
  • de stand van zaken van de uitvoering;
  • de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning;
  • de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen;
  • middelen en de kostendekking.

5.3.3 Plangebied

Riolering

Voor de afvoer van het vuile water van Geleendal is een vuilwaterriool beschikbaar dat loost op het transportriool langs de Geleenbeek. Het vuile water van sportpark Terworm en het Arcus college wordt naar de Valkenburgerweg verpompt.

Voor de verwerking van het regenwater was het uitgangspunt tijdens de ontwikkeling van bedrijventerrein Geleendal dat de bedrijven zelf hun water op eigen terrein via buffering en infiltratie verwerken. Hiervoor waren o.a. stroken van 2*5m breed die niet bebouwd mochten worden op de erfgrenzen tussen de bedrijven voorzien voor natuurontwikkeling en waterverwerking. Voor de verwerking van het regenwater op het openbare gebied (de wegen) is een regenwaterriool met first-flush voorziening, greppels en infiltratiebuffers met een overloop naar het groengebied voorzien. Dit openbare afwateringssysteem heeft een beperkte overcapaciteit om kleine oppervlakken van de bedrijfsterreinen zoals laad en losplekken voor vrachtwagens waar een lichte vervuiling verwacht wordt die niet op de terreinen zelf verwerkt kunnen worden af te voeren via de first-flush voorziening. De openbare ruimte is ingericht om tijdens calamiteitenbuien het regenwater oppervlakkig te verwerken, gedeeltelijk wordt hier ook de overcapaciteit van het regenwaterriool voor gebruikt.

De Hogeschool is ontworpen met een grijswatercircuit voor de toiletspoeling. Sportpark Terworm loost het regen-en drainagewater op de infiltratievoorziening van het Arcus college.

In bestemmingsplan Geleendal Nieuw-Eyckholt 2015 worden de waterbelangen gerespecteerd. Uitgangspunt is dat de huidige waterhuishoudkundige situatie van het plangebied ook in het nieuwe bestemmingsplan in stand kan blijven en wordt beschermd tegen ontwikkelingen met een negatief effect.

5.4 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.

5.4.1 Beleidskader

Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.

Bij het actualiseren van bestemmingsplannen wordt de bestaande functie veelal gehandhaafd. Dan vindt geen grondverzet plaats en worden geen saneringen opgestart. Bij de actualisatie van een bestemmingsplan, zoals in onderhavige procedure, vinden geen functiewijzigingen plaats. Daarom kan volstaan worden met een globale toets van het gemeentelijk bodeminformatiesysteem op knelpunten en middels de bodemkwaliteitskaart. Bij toekomstige ontwikkelingen in deze gebieden zal beoordeeld worden of een bodemonderzoek uitgevoerd moet worden.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer.

5.4.2 Plangebied

Bodemkwaliteitskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0020.jpg"

Kwaliteit en functie

De kwaliteit van de bodem in het plangebied kan op basis van de bodemkwaliteitskaart als volgt beschreven worden:

  • de bovengrond (0,0-0,5 m-mv) van het westelijk gelegen gebied van de Douvenrader Allee, zie kaart, heeft de gemiddelde kwaliteit “achtergrondwaarde”. De bovengrond (0,0-0,5 m-mv) van het resterende gebied heeft de gemiddelde kwaliteit “wonen”.
  • de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) van het westelijk gelegen gebied van de Douvenrader Allee, zie kaart,heeft de gemiddelde kwaliteit “wonen”. De rest van het gebied heeft de gemiddelde kwaliteit “achtergrondwaarde”.
  • het westelijk gelegen gebied van de Douvenrader Allee heeft als bodemfunctie “landbouw”. De rest van het gebied heeft de bodemfunctie “industrie”

Knelpunten

Een uitgevoerde globale inventarisatie heeft geen knelpunten aangetoond.

Voor wat betreft bodemaspecten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen actualisering.

5.5 Natuurwaarden

5.5.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet 1998

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.


In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0021.jpg"

Natura 2000 gebied (geel)

Op 30 september 2010, aangevuld 31 januari 2011 is door Heukelom Verbeek, landschapsarchitectuur te Gulpen een 'Voortoets t.b.v. toetsing Natuurbeschermingswet 1998' uitgevoerd (projectnummer: HE-204.000).

Op basis van de globale effectbeoordeling uit hoofdstuk 3 van het rapport kan met betrekking tot het effect van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Geleendal-Eyckholt op de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen in het aangrenzende Natura2000-deelgebied Terworm de conclusie worden getrokken dat geen sprake is van negatieve effecten, mits:

• Hemelwater in het plangebied zolang mogelijk de tijd krijgt om te infiltreren in de ondergrond, zodat het hydrologisch systeem geen wezenlijke verandering ondergaat na realisatie van het bedrijventerrein. Een deel van dit systeem is reeds aanwezig;

• Verontreinigingen door uitloging en afspoeling van vervuiling veroorzaakt door auto’s via filters en bodempassages worden afgevangen, zodat deze niet in het Natura2000-gebied terecht kunnen komen. Een deel van dit systeem is reeds aanwezig;

• Bedrijven met een geurzone of een zone gerelateerd aan fijnstof de individuele verplichting krijgen om zodanige maatregelen te treffen dat effecten op de aanwezige habitattypen in het Natura2000-gebied te verwaarlozen zijn.

Daarnaast dient de gemeente Heerlen een inspanning te leveren om te voorkomen dat strooizout via smeltwater in Natura2000-gebied terecht komt. Dit staat echter los van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Geleendal-Eyckholt.

Indien in het bestemmingsplan Geleendal-Eyckholt rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde ‘mitsen’, dan is geen sprake van potentiële (significante) effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen in het Natura2000-gebied Geleenbeekdal. Een vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet aanwezig.

5.5.2 Soortenbescherming: Flora- en Faunawet

Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en Faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.


Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EL&I ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.

Op 30 augustus 2011 is door Heukelom Verbeek, landschapsarchitectuur te Gulpen een 'Onderzoek naar aanwezigheid Zeggekorfslak' uitgevoerd (projectnummer: HE-204.001).

Het veldonderzoek is door drs S.M.A. Keulen uitgevoerd op 17 augustus 2011. Ten tijde van het veldonderzoek was de bodem droog tot licht vochtig. Op de bodem is weinig strooisel aanwezig, wat betekent dat het voor slakken een minder optimaal leefmilieu is. Hier en daar ligt wat dood hout. De onderzijde daarvan was veelal vochtig en hierop zijn kleine soorten slakken gemakkelijk waar te nemen. Nadat visueel de meest kansrijke plekken zijn bepaald, zijn negen locaties met een oppervlakte van elk circa 100 m2 intensief op zicht onderzocht op slakken.

Op elke monsterlocatie zijn de plantendelen op zicht goed afgezocht op kleine spoelvormige mollusken, waaronder de Zeggekorfslak. De huisjes van de Zeggekorfslak zijn kleiner dan 2,5 onderzoek naar aanwezigheid zeggekorfslak bestemmingsplangebied geleendal-eyckholt, gemeente heerlen

Er zijn enkele soorten waarmee de soort verward kan worden. Bij vondsten van mogelijke Zeggekorfslakken zijn enkele dieren verzameld om met behulp van een binoculaire loep nader te determineren. Ook alle overige waargenomen slakkensoorten zijn genoteerd.

De Zeggekorfslak komt niet voor in het onderzoeksgebied.

Op 14 september 2011 is door Heukelom Verbeek, landschapsarchitectuur te Gulpen een 'Actualisatie noodzaak compensatie Das ' uitgevoerd (projectnummer: HE-204.001).

Het leefgebied van de Das

Het onderzoeksgebied bestaat uit relatief kleinschalig agrarisch cultuurlandschap met diverse landschapselementen. Het gebied is in zijn algemeenheid zeer geschikt als leefgebied voor de Das waarbij de belangrijkste behoeften als voedsel, dekking en geschikte burchtlocaties in voldoende mate aanwezig zijn. Bovendien zijn de gebieden ten noorden en westen van het onderzoeksgebied van een vergelijkbare structuur en inrichting. Het leefgebied van de Dassen strekt zich dan ook naar alle waarschijnlijkheid uit tot voorbij de grenzen van het onderzoeksgebied.

Het gehele plangebied is in meer of mindere mate geschikt als foerageergebied voor de Das. Met name het westelijke deel is geschikt vanwege de aanwezigheid van weiland, ruigte en fruitbomen. Dit deel van het plangebied biedt ook betere dekkingsmogelijkheden en ‘s nachts is het er donkerder en rustiger dan in andere delen van het plangebied. Het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied bestaat grotendeels uit voormalig cultuurgrasland dat inmiddels sterk is verruig of is omgevormd tot plantsoen. Vanwege de slechte staat van de grasmat (onbemest/verruigd) zal de voedselbeschikbaarheid in dit deel van het plangebied lager zijn dan in het noordwestelijke deel. Het ontbreken van verbindende structuren draagt verder bij aan de relatief lagere kwaliteit van dit deel van het plangebied als leefgebied voor de Das. Het beperkt aantal foerageersporen dat in het oostelijke en zuidelijke deel van het plangebied is aangetroffen bevestigd dit beeld.

Hoewel de kwaliteit van (delen van) het plangebied als leefgebied voor de Das wellicht minder hoog is als het overige leefgebied duidt de aanwezigheid van foerageersporen door vrijwel het gehele plangebied erop dat de Dassen (al dan niet sporadisch) gebruik maken van het gehele plangebied. Bovendien is binnen het oorspronkelijke ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd t.b.v. de planvorming (Taken Landschapsplannig b.v., 1993) de kwaliteit van het plangebiedals foerageergebied voor de Das bepaald op basis van de factoren bodemtype, grondgebruik, klimaatomstandigheden en vochttoestand. Op basis van deze analyse wordt vrijwel het gehele plangebied, inclusief het zuidoostelijke deel, gekwalificeerd als “waardevol” foerageergebied voor de Das (Taken Landschapsplannig b.v., 1993). Hoewel het gebied destijds nog in gebruik was als (bemest) cultuurgrasland, waardoor de voedselbeschikbaarheid (regenwormen) destijds naar verwachting hoger was dan nu het geval is, geeft deze conclusie de hoge potentie van het plangebied als leef/foerageergebied voor de Das weer.

Compensatie en mitigatie

Gezien de functie van het plangebied als foerageergebied van de Das en de naar schatting aanzienlijke omvang van de dassenpopulatie binnen het gebied is de conclusie dat de voorgenomen herinrichting van het plangebied mogelijk een negatief effect heeft op de in het gebied aanwezige dassenpopulatie. Teneinde enig negatief effect uit te sluiten zijn compenserende maatregelen gewenst. Deze maatregelen dienen zich te richten op inrichting of verbetering van alternatieve foerageerlocaties binnen het preferente leefgebied.

Gezien het feit dat de planvorming voor het bedrijventerrein Geleendal-Eyckholt al enige jaren duurt is de noodzaak tot compensatie voor de Das reeds 10 jaar terug onderkend. Op basis van een toen nog omvangrijker plan is reeds hoogstamfruit aangeplant in het preferente leefgebied van de Das en zijn diverse hagen aangeplant.

De voorgenomen bestemmingsplanwijziging betreft een afgeslankte variant van de oorspronkelijke plannen voor het bedrijventerrein. Op basis van de constateringen uit paragraaf 2.4 is de eindconclusie dat inmiddels een overcompensatie van 0,74 hectare aan hoogstamfruit is gerealiseerd, terwijl nog 0,326 hectare aan KLE’s gerealiseerd dienen te worden. De overcompensatie zou tegen het tekort aan compensatie kunnen worden weggestreept. Het heeft echter de voorkeur om die resterende compensatie van KLE’s te benutten in de vorm van de aanleg van houtkanten om de toekomstige bedrijven aan de noordzijde van het bedrijventerrein in te passen in het beekdallandschap en zo betere dekkingsmogelijkheden te bieden voor de Das aan deze zijde van het leefgebied. Zodoende blijven alle resterende delen aan de oostzijde van het leefgebied bereikbaar na invulling van het bedrijventerrein.

Bij de daadwerkelijke invulling van de bedrijfslocaties op het bedrijventerrein dient tevens rekening gehouden te worden met de effecten die onder andere geluid en licht kunnen hebben op de Das. Dit zal per bedrijfslocatie bepaald dienen te worden. De resultaten kunnen aanleiding zijn tot het nemen van bijvoorbeeld mitigerende maatregelen ten aanzien van geluid- en/of lichtreductie in de avond en nachtelijke uren.

Overigens zal de herinrichting van het plangebied, vanwege de ligging tegen de bebouwde kom van Heerlen, niet leiden tot versnippering van het leefgebied van de Das. Ontsnipperende maatregelen zijn dan ook niet vereist, maar zouden eventueel wel kunnen bijdragen aan de vergroting van het bestaande leefgebied. Denk daarbij aan de aanleg van een dassentunnel onder de A76 nabij de Valkenburgerweg. Ontsnipperende maatregelen kunnen op deze wijze bijdragen aan compensatie van het te vernietigen leefgebied.

5.6 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan onderzoek moet plaatsvinden naar de luchtkwaliteit van de omgeving.

Enerzijds betreft het hier een conserverend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden meegenomen en anderszijds kan op basis van artikel 5.16, lid 1, sub c Wm worden gesteld dat het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Overigens blijkt uit een quickscan middels de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat overal in het plangebied de normen voor luchtkwaliteit worden gerespecteerd.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Landelijk beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.


In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.


De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.


Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.


Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.


Verantwoordingsplicht groepsrisico

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.


Externe veiligheid buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revi). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.


Externe veiligheid transport

Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRnvgs). Deze circulaire is de voorloper van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Bevt treedt naar verwachting per 1 juli 2014 in werking.


In het Bevt wordt het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.

5.7.2 Gemeentelijk beleidskader

In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.

Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

5.7.3 Beoordeling plaatsgebonden risico

Aan de hand van de risicokaart (zie www.risicokaart.nl), het geldende bestemmingsplan en de milieu gegevens van het Heerlense bedrijvenbestand zijn de plaatsgebonden externe veiligheidsrisico's beoordeeld.

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Wel vindt over de in het plangebied gelegen rijksweg A76 vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit de gegevens van de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour maximaal 7 meter bedraagt van midden weg. Deze contour rijkt dus niet verder dan de berm van genoemde weg en is niet van invloed op het gebied. Dat geldt ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen dat plaats vindt over de aan het plangebied grenzende Provinciale weg de N281 en de naast het plangebied gelegen gemeentelijke weg Nieuw Eyckholt die wordt gebruikt als ontheffingsroute voor de bevoorrading met LPG van het tankstation gelegen aan de John F. Kennedylaan.

Voor het overige zijn binnen het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven gelegen die in het kader van externe veiligheid een risico opleveren.

5.7.4 Beoordeling groepsrisico

De invloedsgebieden van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de in en aan het gebied grenzende wegen liggen binnen het plangebied. Bij ontwikkelingen in het plangebied waardoor het aantal aanwezigen wel zal toenemen dient het groepsrisico verantwoord te worden.

5.7.5 Advies Veiligheidsregio

Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.


Ook maakt de brandweer een inschatting van de risico's binnen het zogenaamde effectgebied. Het effectgebied wijkt af van het invloedsgebied. Het effectgebied is het gebied waar de effecten van de calamiteit merkbaar zijn, exclusief het gebied van de risicobron (brongebied). Het effectgebied is in de regel groter dan het invloedsgebied. Echter, bij de verantwoording van het groepsrisico speelt het effectgebied, in tegenstelling tot het invloedsgebied, formeel geen rol. Niettemin worden door de brandweer wel maatregelen voorgesteld om de effecten van een calamiteit binnen het effectgebied te beperken. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre hiermee redelijkerwijs rekening kan worden gehouden bij de ruimtelijke planvorming.


Advies in relatie tot invloedsgebied

Geconstateerd wordt dat het een conserverend plan betreft, waarbij aldus geen nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied zijn te verwachten. Echter de Provinciale Risicokaart laat zien dat er externe veiligheid bronnen zijn in de dichte nabijheid van het plangebied. Daarnaast zou uit de verbeelding blijken dat zowel de A76 alsook de N281 in het plangebied liggen. De Veiligheidsregio wil de gevarenbronnen, inclusief de effectafstanden benoemen, zodat bij een eventuele nieuwe ontwikkeling rekening kan worden gehouden met deze effectafstanden.


Vrijblijvend advies in relatie tot effectgebied

Gesteld dat een van de taken van d brandweer is het voorkomen, redden, beperken en bestrijden van brand. Om deze taken te vervullen is bluswater nodig. Derhalve wordt speciale aandacht gevraagd die gebieden gelegen binnen het plangebied en bestemd voor de vestiging van bedrijven. Gesteld wordt dat binnen het plangebied reeds een secundaire bluswatervoorziening is gerealiseerd en geadviseerd wordt om deze voorziening in een zodanige staat van onderhoud dat deze operationeel is. De brandweer geeft aan dat dit betekent dat 360m2 kan worden onttrokken aan deze voorziening en tevens dat de voorziening goed benaderbaar is voor de hulpverleningsdiensten.

5.7.6 Conclusie

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.

5.8 Technische Infrastructuur

Een deel van het plangebied dat grenst aan de Rijksweg, heeft de aanduiding vrijwaringszone - straalpad. Het gebruik en de bouwmogelijkheden voor deze zone zijn opgenomen in de regels. Verder zijn er geen technische voorzieningen zoals kabels, leidingen en/of straalpaden gelegen in het plangebied die in het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 opgenomen dienen te worden.

5.9 Bedrijfshinder

Uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan is dat de bestaande bedrijven hun activiteiten kunnen blijven voortzetten. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een goed woonklimaat voor nabij gelegen woningen, zodat moet worden voorkomen dat een verandering van bedrijfsactiviteiten hinder gaat opleveren.

Binnen en grenzend aan woongebieden, is het vanuit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat wenselijk de bedrijfsactiviteiten op bedrijfspercelen in het plangebied te beperken tot milieucategorie 2. Bedrijfsactiviteiten tot deze categorie worden conform de actuele inzichten algemeen aanvaardbaar geacht in een woongebied. Reeds aanwezig bedrijven in een hogere milieucategorie zullen specifiek worden aangeduid, waarmee bestaande rechten gerepsecteerd worden.

De bestaande milieutechnische situatie, met de diverse binnen het plangebied aanwezige functies en typen bedrijvigheid, blijft overwegend gehandhaafd en vanuit het oogpunt van bedrijfshinder bestaan er derhalve geen belemmeringen in het kader van het bestemmingsplan.

5.10 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

5.10.1 Gemeentelijk beleid

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.


Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten

Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.


Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen

Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.


Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde

Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.


Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde

In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.


Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde

In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.


In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

5.10.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0022.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0023.png"

Archeologische waardenkaart

Een groot deel van het plangebied heeft een hoge verwachtingswaarde. Het gebied ter plaatse van de Hogeschool Zuid heeft een middelhoge verwachtingswaarde. Twee locaties vallen onder waardecategorie 2: monumenten, terrein met een zeer hoge waarde, namelijk ter plaatse van het Arcuscollege en de aan Nieuw - Eyckholt 294-296.

Verspreid over het plangebied komen kleine gebieden voor met een lage verwachtingswaarde. Het westelijk deel van het plangebied grenzend aan de Rijksweg heeft geen verwachtingswaarde.

Bij elke (verwachtings)waarde is in het beleid een bepaald beschermingsregime voorgesteld, om te voorkomen dat bij toekomstige ontwikkelingen archeologische waarden verloren gaan.

In het bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 wordt het archeologische beschermingsregime vertaald in een beschermende regeling. Regionale doelstelling is dat afhankelijk van de archeologische waarde er voor het verrichten van graafwerkzaamheden binnen het plangebied verschillen in de archeologische onderzoeksplicht zullen bestaan.

Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding worden gemaakt bij de regioarcheoloog.

5.11 Cultuurhistorie

Behalve het rijksmonument de Hoeve Overste Douvenrade, aan de Douvenrader Allee 6 bevinden zich geen andere cultuurhistorische waardevolle objecten of gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0024.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0025.jpg"

Ligging en foto Douvenrader Allee 6

Het rijksmonument wordt in het voorliggende bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 beschermd middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'.

5.12 Specifieke Aandachtspunten

5.12.1 Tijdelijke vrijstelling parkeerplaats

Op 27 januari 2014 is er een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het inrichten van huidig basketbalveld als parkeerterrein, sectie I nr. 1882 (koekoeksweg) Heerlen. De vergunning is verleend voor een periode van 5 jaar. Na deze termijn moet voor de verlening van de omgevingsvergunning de bestaande toestand worden hersteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0026.png"

Tijdelijke vrijstelling parkeerterrein

Momenteel is het bestemmingplan Geleendal-Eyckholt A1 van kracht op deze locatie. De vigerende bestemming is dienstverlening. Deze bestemming zal één op één overgenomen worden in de actualisatie

5.12.2 Geleendal-Eyckholt, goedkeuring onthouden

Op 7 mei 1996 is het bestemmingsplan 'Geleendal-Eyckholt' vastgesteld. In maart 1997 is door twee appelanten beroep ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het beroep van een aantal organisaties tegen het oorspronkelijke bestemmingsplan uit 1996 was gericht op het gegeven dat er te weinig rekening werd gehouden met de bijzondere waarde van het Geleenbeekdal en de bijbehorende beekzone. Thans wordt, met betrekking tot de gebieden die rechtstreeks grenzen aan het Geleen-beekdal, meer ruimte gegeven aan groen en natuur ten koste van de bedrijfsbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0027.png"

Bestemmingsplan Geleendal-Eyckholt (goedkeuring onthouden)

In 2009 is gestart met het opstellen van een actualisatieplan voor het bedrijventerrein. Het bewuste plan is niet verder gekomen dan de status voorontwerp. In dit voorontwerp bestemmingsplan is wel rekening gehouden met het beroep in 1997 tegen het bestemmingsplan Geleendal-Eyckholt. De twee noordelijk gelegen bedrijfskavels worden teruggegeven aan de natuur waardoor er een geleidelijke overgang wordt gecreerd tussen buitengebied en bedrijvenpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030700W000002-0401_0028.png"

Voorontwerp bestemmingsplan Geleendal-Eyckholt 2009

De opzet van het bestemmingsplan Geleendal-Eyckholt 2009 dient mede als basis voor het nieuwe plan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015.

Hoofdstuk 6 Procedure En Overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015 weergegeven.

6.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

6.1.1 Voorontwerp

Een voorontwerp bestemmingsplan ligt op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen gedurende zes weken voor eenieder ter inzage. Gedurende deze termijn kan men een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Tevens wordt het voorontwerpbestemmingsplan in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.

6.1.2 Ontwerp

De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

6.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

6.1.4 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Inspraak En Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd en heeft met ingang van 19 maart 2015 zes weken in het kader van de inspraak en het vooroverleg ter inzage gelegen.

In totaliteit zijn 5 reacties binnengekomen. Deze reacties zijn samengevat en opgenomen in Bijlage 1 Verslag van inspraak en vooroverleg. Daarbij is ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Geen van de reacties noopt tot ingrijpende aanpassingen van het bestemmingsplan.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang vanaf 7 december 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen.Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. In totaliteit is 1 zienswijze ingediend. De reactie is samengevat en opgenomen als Bijlage 2 Ambtelijke rapportage zienswijze. Daarbij is ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.

6.4 Vaststelling

De ingediende zienswijze hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op P.M. door de gemeenteraad vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Handhaving En Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.

7.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.

Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).

7.2 Financiële Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.



Bestemmingsplan Geleendal - Nieuw Eyckholt 2015betreft een beheerplan, waarin enkel de bestaande situatie en het geldende recht is overgenomen. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in dit plan opgenomen. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen financiële gevolgen. Het is daarom ook niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Milieucategorie 1 En 2

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten milieucategorie 1 en 2

Bijlage 1 Verslag Van Inspraak En Vooroverleg

Bijlage 1 Verslag van inspraak en vooroverleg

Bijlage 2 Ambtelijke Rapportage Zienswijze

Bijlage 2 Ambtelijke rapportage zienswijze