KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer - Parkeerterrein
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Artikel 7 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Inleiding: Achtergrond Superlocal
2.2 Huidige Situatie
2.3 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuzonering En Bedrijven
4.7 Ecologie
4.8 Waterparagraaf
4.9 M.e.r.-(beoordelings)plicht?
4.10 Archeologische Waarden
4.11 Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische Opzet
5.1 Wettelijk Kader
5.2 Planonderdelen
5.3 Inhoud Algemeen
5.4 De Regels
5.5 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 6 Haalbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Economische Haalbaarheid
6.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
Hoofdstuk 7 Procedure
7.1 De Te Volgen Procedure
7.2 Vooroverleg
7.3 Vaststelling
Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

SUPERLOCAL

Bestemmingsplan - gemeente Kerkrade

Vastgesteld op 29-01-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'SUPERLOCAL' met identificatienummer NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01 van de gemeente Kerkrade.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, waarbij degene die het beroep uitoefent ook bewoner van de woning is en waarbij de beroepsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.

1.4 aanbouw:

gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht zodanig aansluit op het hoofdgebouw, dat het van het hoofdgebouw deel is gaan uitmaken; onder aanbouw wordt mede verstaan een uitbouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aangebouwd bijgebouw:

een bijgebouw dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en).

1.8 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de hoofdvoorgevel van het betreffende gebouw.

1.9 ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:

het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een op zakelijke dienstverlening gericht ambachtelijk bedrijf, waarbij de activiteiten geheel of overwegend geschieden door middel van handwerk, dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een kapper, schoenmaker of goudsmid of hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, degene die het bedrijf uitoefent ook de bewoner van de woning is en waarbij de bedrijfsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.

1.10 archeologische waarde:

de aan het gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

1.12 bed and breakfastvoorziening:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch recreatieve activiteit, die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.13 bestaand:

  • bebouwing: aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel die op dat tijdstip op basis van een afgegeven vergunning mag worden gebouwd, tenzij de regels anders bepalen;
  • gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.17 bijgebouw:

Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder/onderbouw, dakopbouw, setback en de ruimte(n) in de kapverdieping/zolder. Voor de bouwlaag gelden de navolgende maximale afmetingen: de bouwlaag heeft een maximale hoogte van 3,5m indien het woningen respectievelijk woongebouwen betreft en een maximale hoogte van 4,5m indien het andere gebouwen betreft.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 coffeeshop:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig verstrekken van softdrugs, al dan niet in combinatie met eetwaren en alcoholvrije dranken bestemd en gereed voor direct gebruik ter plaatse. Het afhalen van waren is hieronder eveneens begrepen. Het verstrekken in welke vorm dan ook van ecodrugs, in casu opwekkende en hallucinerende middelen, als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet is hieronder begrepen.

1.26 consumentverzorgende dienstverlening, c.q. bedrijfsactiviteiten:

zie onder begrip ‘ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten’.

1.27 dakopbouw:

ondergeschikte opbouw op het dakvlak van een gebouw ten behoeve van voorzieningen zoals noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop of ten verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.29 dienstverlening:

bedrijfsmatige activiteiten waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van publieksgerichte, administratieve, zakelijke of financiële diensten zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, kantoor met telefoon- en internetdienst, makelaars- en assurantiekantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, alsmede naar aard en uitstraling daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.30 ecoproducten:

verzamelnaam voor plantaardige producten met een sterke stimulerende werking. De betreffende producten zoals onder andere psychedelische paddestoelen, sommige cactussen, yohimbe en kava kava hebben een psycho-actieve werking.

1.31 ecoshop:

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van ecoproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.33 externe veiligheid:

een ruimtelijke situatie waar activiteiten plaatsvinden of mogelijk worden gemaakt op daartoe bestemde gronden die voor de gebruikers van de ruimte buiten die gronden een specifiek risico inhoudt. Het specifieke risico betreft een bepaalde overlijdenskans die de gebruikers afzonderlijk lopen door de gevolgen van het vrijkomen van een gevaarlijke stof bij een ongeval met de betreffende activiteit, als mede de kans dat een groep van bepaalde omvang onder de gebruikers in één keer tegelijk dodelijk wordt getroffen door het bedoelde ongeval. Beide kansen hebben betrekking op het direct of op korte termijn overlijden door de effecten en worden veroorzaakt door bij het ongeval vrijkomende gevaarlijke stof.

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 gebruiken:

het gebruiken, doen en laten gebruiken.

1.36 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

1.37 growproducten:

verzamelnaam voor producten welke gebruikt worden voor de kweek van hennep zoals onder andere meststoffen, zaden, groeilampen, ventilatoren, lectuur.

1.38 growshop:

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van growproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 headproducten:

verzamelnaam voor producten welke verwant zijn aan de hasj-cultuur zoals onder andere waterpijpen, vloeipapier, cocaïnedoosjes en versnijdingsmiddelen zoals cafeïne.

1.40 headshop:

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van headproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies, waarbij de navolgende categorieën worden onderscheiden:

horeca van categorie 1:

horecabedrijven gericht op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken, zoals cafetaria, tearoom, snackbar, koffie-corner, croissanterie, ijssalon, lunchroom, broodjeszaak en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

horeca van categorie 2:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet- alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro’s, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

horeca van categorie 3:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, pub, taverne, feestzaalaccommodaties, met uitzondering van discotheken/bar-dancings en nachtclubs;

horeca van categorie 4:

horecabedrijven die als hoofddoel hebben het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie met name gedurende de late avond en de nachtelijke uren, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken/bar-dancings, nachtclubs;

horeca van categorie 5:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

horeca van categorie 6:

horecabedrijven als omschreven onder ‘horeca 3’, evenwel uitsluitend voor zover deze horecabedrijven in directe relatie staan, c.q. ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de ter plaatse geldende hoofdbestemming, zoals een kantine bij een sporthal (maatschappelijk).

1.43 huishouden:

de bewoning van een woning door:

  1. a. één persoon;
  2. b. twee of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan,

niet zijnde kamerverhuur.

1.44 infiltratievoorziening:

een - ondergrondse - buffer voor regenwater, zoals bijvoorbeeld een verzameling infiltratiekratten, van waaruit geleidelijke infiltratie van regenwater in de ondergrond plaats kan vinden.

1.45 kamerbewoning:

het bewonen van een onzelfstandige woonruimte.

1.46 kamerverhuur:

het verhuren van een onzelfstandige woonruimte.

1.47 kampeermiddel:

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.48 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard ten behoeve van derden.

1.49 kapverdieping/zolder:

opbouw op de bovenste bouwlaag, die wordt opgericht met minimaal twee schuine zijden waarvan de hellingen maximaal 60° bedragen.

1.50 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0.50 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen.

1.51 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.52 maatschappelijke doeleinden:

Onderwijsvoorzieningen, (para)medische voorzieningen daaronder mede begrepen een apotheek, sociaal-culturele voorzieningen, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, sport- en recreatieve voorzieningen, welzijnsinstelling, zorginstelling, dagopvangvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook daaraan gerelateerde, c.q. daarvan ten dienste gestelde ruimten alsmede ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.53 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten. Indien en voorzover twee maatvoeringsvlakken middels de figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één maatvoeringsvlak.

1.54 ondergeschikt:

In aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ten dienste van een hoofdfunctie/gebouw.

1.55 onderkomens:

voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.56 openbaar nut; openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, rioleringen, ondergrondse lokale leidingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.57 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.58 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.59 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.60 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.61 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf is hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit plan.

1.62 set-back:

een gedeelte van een gebouw, dat op de bovenste bouwlaag is gesitueerd en waarvan de gevels aan alle zijden tenminste 1,5m achter de gevels van de daaronder liggende bouwla(a)g(en) worden gebouwd.

1.63 smartproducten:

verzamelnaam voor producten met een sterke stimulerende werking. De betreffende producten zoals onder andere herbal, XTC, frisdranken met guarana, producten met efedrine en paddo’s kunnen zijn samengesteld uit meerdere, oppeppende, psychotrope stoffen.

1.64 smartshop:

een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van smartproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.65 sociale voorzieningen:

voorzieningen met een dienstverlenend karakter met een beperkte ruimtelijke uitstraling (vergelijkbaar met maximaal milieucategorie 2 als bedoeld in de uitgave Bedrijven en milieuzonering, VNG, 2009), aangeboden door en aan inwoners binnen het plangebied, met als doel de sociale cohesie te vergroten, waaronder bijvoorbeeld begrepen ontmoetingsruimten, voorzieningen ten behoeve gedeeld gebruik van fietsen, auto's, etc, een was- en strijkvoorzieningen en een repaircafé.

1.66 softdrugswinkel

een winkel of een gedeelte van een gebouw dat wordt gebruikt voor het verkopen van softdrugs en/of artikelen voor het vervaardigen van deze waren.

1.67 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's ter plaatse bepaald beeld in samenhang met de ter plaatse aanwezige beelden gevormd door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

1.68 voorgevel:

de gevel van een hoofdgebouw, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.69 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.70 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning.

1.71 woning:

Een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat:

  • onder een meergezinswoning (gestapeld) wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
  • onder een vrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is aangebouwd en waarvan de zijgevels ook niet in de zijdelingse perceelgrens zijn aangezet;
  • onder een halfvrijstaande woning wordt verstaan een woning, waarvan een zijgevel van het hoofdgebouw aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is aangebouwd en waarvan een zijgevel in de zijdelingse perceelgrens is gebouwd;
  • onder een gesloten (tussen) woning wordt verstaan een woning, waarvan beide zijgevels van het hoofdgebouw aan de op de aangrenzende bouwpercelen gelegen hoofdgebouwen zijn aangebouwd en waarvan de zijgevels in de zijdelingse perceelgrenzen zijn gebouwd.

Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van een eigen toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.

1.72 woning met kamergewijze verhuur:

het verschaffen van woonverblijf in één gedeelte van een woning middels meer dan één wooneenheid (voor kamergewijze verhuur). De bewoners hebben gezamenlijk één ingang. Daarnaast delen de bewoners van de wooneenheden minimaal 1 van de volgende voorzieningen: badkamer, keuken of toilet.

1.73 woningomzetting:

omzetting van een woning naar één of meer onzelfstandige wooneenheden voor kamergewijze verhuur.

1.74 woningsplitsing:

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van een woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden. Hierdoor ontstaan in één gebouw minimaal twee zelfstandige woningen, met ieder hun eigen voorzieningen als een badkamer, keuken, toilet, slaapkamer(s) en woonkamer en een eigen afsluitbare toegang.

1.75 wooneenheid voor kamergewijze verhuur:

Een onzelfstandig gedeelte van een woning met kamergewijze verhuur, welk gedeelte dient voor de huisvesting van één huishouden. Kenmerkend voor de wooneenheid is het gezamenlijk gebruik (met andere wooneenheden) van een toiletruimte, badruimte en/of keuken. Een wooneenheid kan uit meerdere ruimtes bestaan.

1.76 zijgevel:

een gevel van een gebouw, die niet een hoofdvoorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken;
  2. b. water- en vijverpartijen;
  3. c. hondenuitlaatplaatsen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie': tevens waterzuivering;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  1. e. verhardingen ten behoeve van ontsluitingswegen en -paden, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  2. f. speelvoorzieningen;
  3. g. straatmeubilair;
  4. h. openbare nutsvoorzieningen;
  5. i. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer - Parkeerterrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Parkeerterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeervoorzieningen, alsmede voorzieningen ter ontsluiting daarvan;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. openbare nutsvoorzieningen;
  4. d. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

met de daarbij behorende kunstwerken, speel- en straatmeubilair en overige voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van het wegverkeer.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. sociale voorzieningen, als bedoeld in 5.5.4
  3. c. aan huis verbonden beroepen, met inachtname van het bepaalde in 5.5.3;

met de daarbij behorende voorzieningen zoals:

  1. d. tuinen, erven en terreinen;
  2. e. bijgebouwen/buitenbergingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  3. f. verhardingen en parkeervoorzieningen;
  4. g. straatmeubilair;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. openbare nutsvoorzieningen;
  7. j. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

5.4 Afwijken van de bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bestaande afstanden en maten

9.2 Ondergeschikte bouwdelen

De grenzen van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, met dien verstande dat de diepte gemeten vanaf de bouw(vlak)grens maximaal 1,50m mag bedragen en de breedte maximaal 50% van de breedte van het gebouw mag bedragen.

9.3 Parkeernormen

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 Procedures

11.2 Voorwaarden

Alvorens tot afwijking dan wel wijziging van het bestemmingsplan als bedoeld in respectievelijk artikel 11.1.2 en te besluiten, dient in voorkomend geval aangetoond te zijn, dat:

  1. a. sectorale aspecten, zoals geluid, bodem, lucht, water en flora & fauna en volkshuisvestelijke aspecten geen belemmering opleveren, c.q. dat de daarvoor geldende normen niet zullen worden overschreden;
  2. b. afwijking vanuit het oogpunt van externe veiligheid verantwoord is;
  3. c. in voldoende mate kan worden voorzien in parkeergelegenheid (op eigen terrein);

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'SUPERLOCAL'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds 2014 wordt er onder andere door de gemeente Kerkrade en Woningcorporatie HEEMwonen gewerkt aan het project SUPERLOCAL. Dit is de overkoepelende naam voor de gebiedsontwikkeling rondom de drie hoogbouwgalerijgalerijflats, gelegen aan de Ursulastraat, Jonkerbergstraat en Voorterstraat in de wijk Bleijerheide. Het betreft een herstructureringslocatie waar de oorspronkelijke 400 woningen worden gesloopt. Daarvan blijven er ongeveer 160 van over. Er wordt dus een aanzienlijk deel aan woningen van de Kerkraadse woningvoorraad onttrokken. Het is de bedoeling om de nieuwe woningen in een kwalitatief hoogwaardige en duurzame woonomgeving terug te bouwen. Daarnaast is het de bedoeling om zoveel mogelijk materialen die vrij zijn gekomen bij de sloop van de galerijflats te hergebruiken. Deze herstructurering is afgestemd met Parkstad Limburg en past perfect binnen de beleidskaders van de in 2017 vastgestelde Regionale Woonvisie, tevens gemeentelijke woonvisie. In het plangebied is ondertussen een expogebouw gerealiseerd dat fungeert als informatiecentrum en volledig is opgetrokken uit hergebruikte materialen.

Ook wordt een gesloten waterkringloop gerealiseerd, bestaande uit een decentrale watervoorziening waarbij het de ambitie is om inpandig diverse waterbesparende voorzieningen te realiseren en in de openbare ruimte regenwater op te vangen, te zuiveren en als drinkwater terug te leveren. Ook is het de bedoeling dat afvalwater lokaal wordt ingezameld, zodat het kan worden hergebruikt, in bijvoorbeeld een lokale autowasplaats en wasserette, alvorens het geïnfiltreerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0001.png"

Impressie het Expogebouw (rechts) dat volledig is opgetrokken uit hergebruikte materialen. Op de linker foto is een element te zien dat uit een van de galerijgalerijflats is gehaald.

Deze gewenste ontwikkeling is niet geheel mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Deze toelichting maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan en bevat een nadere onderbouwing waarom de gewenste ontwikkelingen passend zijn in de omgeving. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een digitale verbeelding, opgesteld conform SVBP2012 en IMRO2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wro en de gemeente Kerkrade stellen ten aanzien van bestemmingsplannen.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het plangebied bevindt zich in de zuidwestrand van de Kerkraadse wijk Bleijerheide vlakbij de Duits - Nederlandse grens. Het plangebied grenst in het noorden, met de klok mee, aan de Vroenstraat, wijkzorgcentrum Vroenhof en de Ursulastraat. De volledige westelijke grens wordt eveneens gevormd door de Ursulastraat. De zuidgrens wordt gevormd door gemeenschapshuis het Patronaat, de Bergstraat en de Voorterstraat. De zuid- en noordgrens van het plangebied lopen richting het westen taps naar elkaar toe zoals goed te zien is op de nu volgende afbeelding. De exacte begrenzing volgt uit de tot dit plan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0002.png"

Luchtfoto met globaal rood omlijnd het plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0003.png"

Uitsnede van het geldende bestemmingsplan met rood omlijnd het globale plangebied

Op het gehele plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'Kerkrade Zuid' van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2013. Op het plangebied zijn de volgende (dubbel) bestemmingen van toepassing:

  • 'Wonen';
  • 'Verkeer';
  • 'Groen';
  • 'Waarde - Archeologie';

Daarnaast is ook de 'Gebiedsaanduiding wro-zone - wijzigingsgebied 1' van toepassing op het plangebied waarbinnen de realisatie van nieuwe woningen in afwijking van de bestaande galerijflat reeds is toegestaan. Tot slot zijn er meerdere bouwvlakken voorzien met een maatvoering waarbinnen maximaal 11 bouwlagen zijn toegestaan. De gewenste ontwikkelingen zijn niet geheel mogelijk op basis van het huidige planologische - juridische regime omdat onder andere de bouwvlakken gesitueerd zijn op de locaties van de reeds gesloopte galerijgalerijflats en woningen worden voorzien op gronden die nu nog de bestemming 'Groen' hebben. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in het 'wegebestemmen' van de gesloopte flats.

Het bestemmingsplan 'Kerkrade Zuid' moet overigens worden gelezen in samenhang met het bestemmingsplan 'Parapluplan stedelijk gebied', dat de regels van het bestemmingsplan Kerkrade-Zuid op onderdelen wijzigt.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een globale impressie gegeven van het planvoornemen. Vervolgens wordt er in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de milieu-, water- en omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de juridische planopzet en de planregels. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en komt ten slotte in hoofdstuk 7 de procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Inleiding: Achtergrond Superlocal

In 2014 zijn de doelstellingen van dit planvoornemen door Woningcorporatie HEEMwonen en de gemeente Kerkrade vastgelegd in het SUPERLOCAL - projectplan. Dit plan is ingezonden in het kader van de IBA - Parkstad (Internationale Bau Ausstellung) als open oproep en benoemd tot IBA - kandidaatproject. Daarnaast zijn op basis van dit projectplan twee Europese subsidies verkregen: een subsidie in het kader van Urban Innovative Actions (UIA - SCE) en een subsidie in het kader van LIFE subsidie. Het project bestaat uit 4 ontwikkelingslagen:

  1. 1. Basisontwikkelingen: herstructurering waarbij flatgebouwen gesloopt worden en nieuwe woningen in het gebied terug worden gebouwd;
  2. 2. IBA - laag: hergebruik van alle aanwezige kwaliteiten, elementen, grondstoffen, materialen en het aanwezige gedachtegoed, voor de ontwikkeling van de basisontwikkeling;
  3. 3. UIA - laag: verantwoord experimenteren met hergebruik van materialen en sociale waarden, waaronder het realiseren van een aantal sociale voorzieningen;
  4. 4. LIFE - laag: realiseren van een gesloten waterkringloop in het kader van zelfvoorzienendheid.

2.2 Huidige Situatie

Op onderstaande afbeelding is goed te zien wat de huidige staat van het plangebied is. Van de 4 oorspronkelijke galerijflats zijn er ondertussen twee gesloopt. Dit betreffen de meest westelijke en de meest noordelijke flat. De meest zuidelijke flat bijft (grotendeels) behouden en wordt toekomstbestendig gemaakt (reeds onherroepelijke omgevingsvergunning voor verleend). Zoals te zien is op onderstaande afbeelding dient er nog 1 flat gesloopt te worden, dit betreft de meest oostelijke flat van de twee nog bestaande galerijflats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0004.png"

Impressie van de huidige staat van het plangebied, de meest zuidelijke flat zal behouden blijven en de meest oostelijk flat zal nog worden gesloopt.

Het gehele plangebied kenmerkt zich naast de bebouwing vooral door het groene karakter. Tijdens de realisatie van de 4 galerijflats in de jaren 60, is het plangebied destijds parkachtig ingericht. Deze opzet is nog altijd zo en dit groene karakter zorgt voor een kwalitatief goede en natuurlijke woonomgeving. Door het gebied lopen verschillende wandelpaden die worden gebruikt door bewoners uit het plangebied zelf, als door mensen die in de directe omgeving wonen. Binnen de toekomstige plannen, zoals globaal uiteengezet in paragraaf 2.3, wordt er gebruik gemaakt van deze bestaande aanwezige kwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0005.png"

Impressie van de voormalige situatie: een groen en open plangebied met daarin 4 galerijgalerijflats gesitueerd

2.3 Nieuwe Situatie

Ten opzichte van een traditionele herstructureringsontwikkeling zijn voor dit plan een aantal extra ambities geformuleerd met als doel om de waarden en kwaliteiten die op deze locatie aanwezig zijn te behouden. Deze ambities kunnen als volgt beschreven worden:

  1. 1. Materialen die bij de fysieke sloop van woningen en infrastructuur vrijkomen maximaal hergebruiken, met als uitgangspunt om ze in het plangebied te behouden;
  2. 2. Circulaire woningen ontwikkelen die eventueel op onderdelen zelfvoorzienend zijn;
  3. 3. Aansluiten bij de IBA tentoonstelling media 2020.

Stedenbouwkundig plan

Voor de gewenste herontwikkeling van het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat uitgaat van de sloop van de flats aan de Ursulastraat en de Jonkerbergstraat en het behoud van de flat aan de Voorterstraat. Deze laatste flat wordt deels gesloopt en vervolgens deels teruggebouwd. Daarnaast worden op een aantal locaties grondgebonden woningen in het sociale huur segment alsook in de vrije sector gerealiseerd. De groene parkachtige ruimte in het plangebied blijft behouden en wordt waar mogelijk vergroot. Een uitgangspunt dat ook voortkomt uit de de Stadsdeelvisie Kerkrade Oost.

In dit stedenbouwkundig plan is voor ieder onderdeel en in overleg met alle betrokken partners ruimte gereserveerd. Exacte locaties van de nieuwe woningen, typologie en exacte aantallen zijn echter nog niet bekend en op dat punt is dan ook flexibiliteit gewenst. Voor wat betreft de te realiseren grondgebonden woningen wordt in dit plan 40 woningen als uitgangspunt aangehouden. Om flexibiliteit te behouden is het maximum aantal te realiseren woningen binnen het plangebied (160 woningen) vrij te verdelen, mits de bouwregels worden gerespecteerd. Het stedenbouwkundig plan is dan ook slechts een richtinggevend kader, dat in dit bestemmingsplan wordt vertaald naar een bestemmingsplan dat op onderdelen voldoende ruimte biedt om het experimentele karakter te faciliteren en waarin ruimtelijke en juridische barrières voor ontwikkelingen die nog onvoldoende concreet zijn moeten worden voorkomen. Dit voorliggende bestemmingsplan is als zodanig opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0006.png"

Het concept stedenbouwkundig plan

Het voornoemde stedenbouwkundig plan behelst verschillende 'projectlagen' zoals benoemd in paragraaf 2.1. Deze lagen zijn op onderdelen al verder uitgewerkt en nu volgend per 'laag' weergegeven. De genoemde ontwikkelingen en verdere uitwerkingen in dit gehele hoofdstuk kunnen nog op onderdelen wijzigen, maar dit hoofdstuk wel een sterke impressie geven van de richting die men voorstaat. De regels zijn, in combinatie met de bijbehorende verbeelding, zodanig opgesteld dat de gewenste ruimte voor wijzigingen wordt geboden, zonder dat daarbij de ruimtelijke inpasbaarheid en aanvaardbaarheid verloren gaat.

Ontwikkeling en realisatie expogebouw - IBA - laag

Samen met de verschillende partners is reeds een expogebouw ontworpen en gerealiseerd. In dit gebouw kan een ieder kennismaken met de verschillende plannen. Alle voor dit gebouw toegepaste materialen zijn afkomstig uit de gesloopte flat aan de Ursulastraat. Het gebouw is begin 2018 opgeleverd en dient als experiment om te bezien welke materialen men op welke wijze kan hergebruiken. In het kader van deze IBA-laag worden eveneens de mogelijkheden onderzocht van het hergebruiken van bestaande materialen in de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0007.png"

Impressie van het expogebouw

UIA Urban Innovative Actions - UIA - laag

Er is voor deze herstructureringsopgave subsidie verkregen om realisatie van een aantal experimentele onderdelen mogelijk te maken. De subsidie in het kader van Urban Innovative Actions (UIA) is in samenwerking eveneens tot stand gekomen door een samenwerking tussen verschillende partners. Onderstaande afbeelding laat kort en bondig zien wat deze subsidie mogelijk maakt. Samengevat gaat het om een breed scala aan circulaire experimenten: van materiaal tot mensen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0008.png"

Impressie van de verschillende experimenten

Het eerste experiment dat in het kader van de UIA - subsidie gerealiseerd wordt zijn circa 4 proefwoningen die worden gebouwd met de materialen die vrijkomen bij de sloop van de flat aan de Jonkerbergstraat. De woningen worden op het bouwvlak van de inmiddels gesloopte flat aan de Ursulastraat gepositioneerd en passen daarmee binnen de kaders van het bestemmingsplan Kerkrade Zuid. Ook de infrastructuur die nodig is voor deze woningen zal uit bestaande aanwezige materialen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0009.png"

Impressie van de proefwoningen

Gesloten waterkringloop - LIFE - laag

Binnen het SUPERLOCAL - project wordt samen met verschillende partners gewerkt aan de ontwikkeling van een gesloten waterkringloop. Een decentrale watervoorziening waarbij het de ambitie is om inpandig diverse waterbesparende voorzieningen te realiseren en in de openbare ruimte regenwater op te vangen, te zuiveren en als drinkwater terug te leveren. Ook is het de bedoeling dat afvalwater lokaal wordt ingezameld, zodat het kan worden hergebruikt, in bijvoorbeeld een lokale autowasplaats en wasserette, alvorens het geïnfiltreerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0010.png"

Impressie van de gesloten waterkringloop

Basisontwikkelingen

Ontwikkeling Voorterstraat

Gebaseerd op de stedenbouwkundige visie van dit project heeft HEEMwonen besloten om de ontwikkeling van de galerijflat aan de Voorterstraat op te starten. De bestaande flat bestaat uit een beganegrond laag met garages en bergingen en daar bovenop 10 woonlagen. Het is de bedoeling dat deze flat wordt gerenoveerd waarbij twee woonlagen worden toegevoegd en op de kopse kant aan de westzijde een aantal woningen worden toegevoegd. Als uitgangspunt geldt dat 113 appartementen gebouwd die voor de primaire doelgroep van HEEMwonen zijn bedoeld: sociale huurwoningen. Zoals eerder aangegeven is echter flexibiliteit gewenst, waardoor dit aantal beperkt kan toe of afnemen, mits het totale aantal woningen binnen het plangebied de 160 niet overstijgt en de bouwregels worden gerespecteerd. De flat krijgt daarnaast een zogenoemde “sociale plint”, een ruimte voor de bewoners om bijeenkomsten te organiseren en waar allerlei sociale voorzieningen in gehuisvest kunnen worden die bijdragen aan het versterken van de sociale cohesie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0011.png"

Impressie van de flat na voltooiing van de beoogde herstructurering

Ontwikkeling grondgebonden woningen

Bij de ontwikkeling van de 4 grondgebonden UIA-proefwoningen, zoals hiervoor al omschreven, wordt gekeken of het mogelijk is om twee woningtypes een aantal keren in het gebied te dupliceren. Daarmee hoopt HEEMwonen de gewenste woningdifferentiatie binnen het sociale huursegment in het gebied te realiseren. In totaal biedt het bestemmingsplan ruimte voor 160 woningen, waarvan er circa 40 als grondgebonden woning worden uitgevoerd. Dat is inclusief de hierna bedoelde vrije sector woningen.

Ontwikkeling vrije sector woningen

Op een drietal locaties in het plangebied worden in opdracht van de gemeente Kerkrade woningen in de vrije sector ontwikkeld. Met deze woningen wordt de woningdifferentiatie in het plangebied verder vergroot. Dit vindt mede plaats op nadrukkelijk verzoek van omwonenden en past uitstekend binnen de beleidskaders van de in 2017 vastgestelde Regionale Woonvisie. In totaal biedt het bestemmingsplan ruimte voor circa 40 grondgebonden woningen. Dat is inclusief de hiervoor bedoelde UIA-proefwoningen.

Verkeer en parkeren

De gemeente Kerkrade heeft onderzoek en tellingen gedaan om te komen tot realistische parkeernormen voor het plangebied. Hieruit zijn de nu volgende punten / normen naar voren gekomen:

  • Voor de sociale huurappartementen in de te renoveren flat aan de Voorterstraat wordt uitgegaan van 1,4 pp / woning;
  • Voor de sociale huur eengezinswoningen in de “haak” wordt uitgegaan van een norm van 1,6 pp / woning;
  • Voor beide locaties geldt dat wordt uitgegaan van parkeren dicht bij de woningen / entree van de appartementen, waarbij een parkeerplaats op eigen terrein voor 0,8 wordt geteld;
  • Voor de vrije sectorwoningen aan de zijde van de Ursulastraat (in dit geval patio's) wordt uitgegaan van 1,8 pp / woning waarvan 1 op eigen terrein. Dit houdt in dat er per woning nog één parkeerplaats in het openbaar gebied zal worden toegevoegd;
  • Voor de appartementen aan de Voorterstraat worden de bestaande parkeerplaatsen langs de Voorterstraat niet meegeteld. Die zijn bedoeld voor begraafplaats, scouting en voetbalvereniging.
  • Voor de Vroenhof en aanleunwoningen wordt er vanuit gegaan dat de parkeersituatie langs de Vroenstraat zowel kwalitatief als kwantitatief wordt verbeterd. De geplande vrije sectorwoningen (patio's) aldaar moeten ook voldoen aan de norm van 1,8 pp / woning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In dit hoofdstuk worden de voor het planvoornemen relevante beleidsdocumenten, op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau, toegelicht.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het Rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. Met deze structuurvisie wordt de onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' reeds ingezette decentralisatie verder doorgezet. Dit houdt in dat verantwoordelijkheden worden overgedragen aan provincies en gemeenten. Deze overheden kunnen met hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden opgaven zelf integraal, doeltreffend en met kwaliteit aanpakken.

In de Structuurvisie zijn vervolgens een drietal doelen voor Nederland in 2040 geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk - economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor het besluitgebied zijn als volgt:

  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Op basis van de doelstellingen uit de structuurvisie zijn 13 nationale belangen benoemd. Geen van die nationale belangen raken, gezien de aard en de omvang, direct het planvoornemen. Dit neemt niet weg dat het planvoornemen wel raakvlakken heeft met de 3 voornoemde nationale belangen. Er is namelijk sprake van het verbeteren van de milieukwaliteit omdat het aantal woningen drastisch wordt teruggedrongen en er meer nog ruimte komt voor groen. Daarnaast heeft men de ambitie om een gesloten watersysteem aan te leggen, wat eveneens inspeelt op het creëren van een duurzame watervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling. Tot slot wordt, met het doorlopen van deze bestemmingsplanprocedure, gehoor gegeven aan de eis om een zorgvuldige afweging te maken en transparante besluitvorming toe te passen.

Conclusie

Het planvoornemen past, voor zover er sprake is van relevantie, binnen de uitgangspunten uit de SVIR. De SVIR vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en wordt met het Barro juridisch verankerd. Verdere uitwerking heeft voorts plaatsgevonden in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In totaal gaat het om dertien nationale belangen.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Conclusie

Het planvoornemen raakt geen nationale belangen die het Barro beoogt te beschermen. De bepalingen in het Barro vormen dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking.

Alvorens te toetsen aan de hiervoor bedoelde ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan een dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling om maximaal 160 woningen mogelijk te maken in een gebied waar, in de oorspronkelijke situatie, 400 woningen hebben gestaan. Hierbij verandert deels echter de bebouwingstypologie en situering. Er is daarom sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Actuele behoefte

Binnen het plangebied waren tot voor kort in totaal 400 verouderde huurwoningen gesitueerd bestaande uit vier galerijflats. Een deel van deze woningen (2 galerijflats à 100 woningen) is ondertussen gesloopt, een derde galerijflat moet nog worden gesloopt. Eén van de vier oorspronkelijke galerijflats zal worden gerenoveerd, waarna deze flat 113 woningen omvat. De verouderde huurwoningen voldeden kwalitatief niet meer aan de behoeften van de huidige woningmarkt. Met dit nieuwe bestemmingsplan worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt die weer in de kwalitatieve behoefte voorzien. Speciaal element hierbij is het sterke duurzame en circulaire karakter van de ontwikkeling. Het hergebruik van zoveel mogelijk materialen, duurzaam en circulair bouwen en de ambitie om een gesloten watersysteem te realiseren spelen in op een steeds sterker wordende maatschappelijke behoefte waarbij steeds meer mensen bewuster gaan leven en rekening willen houden met de gevolgen voor het milieu en daarmee toekomstige generaties.

Daarnaast neemt het aantal woningen per saldo niet toe maar juist af van 400 naar maximaal 160 woningen. De woningvoorraad daalt daarmee binnen het plangebied met minimaal 240 woningen. Dit levert een sterke bijdrage aan de opgave voor de gemeente Kerkrade en de rest van de regio om zowel de plancapaciteit als het feitelijk aantal woningen te verminderen en kwalitatief beter aan te laten sluiten bij de vraag. Bovendien wordt hiermee invulling gegeven aan de uit de Stadsdeelvisie Kerkrade Oost I blijkende gewenste verdunning en verandering van woningtypologieën in dit deel van Kerkrade. Op de verschillende regionale en gemeentelijke opgaven op het gebied van woningbouwbeleid wordt dieper ingegaan in de paragrafen 3.4.2, 3.4.3, 3.4.4, 3.4.5 en 3.5.2

Binnen bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied van Kerkrade, in de wijk Bleijerheide. Het betreft een herstructureringsproject, waarbij verouderde huurwoningen die kwalitatief niet meer voldoen aan de actuele behoefte worden vervangen door een aanzienlijk lager aantal woningen op dezelfde locatie. Het plan sluit dus goed aan bij de uitgangspunten van de ladder waarbij herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied gaat voor nieuw ruimtebeslag.

Conclusie

Gezien het feit dat de ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief inspeelt op de actuele (regionale) behoefte en plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het POL2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden en heeft de functie structuurvisie, provinciaal milieubeleidsplan, regionaal waterplan en provinciaal verkeer- en vervoersplan.

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. Over deze uitdagingen wordt de dialoog aangegaan met de regio's. Kwaliteit en uitnodigen staat daarbij centraal.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Er zullen per regio visies gemaakt worden waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijze zijn uitgewerkt resulterend in concrete uitvoeringsafspraken. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en Provincie. De Provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is gelegen binnen het bebouwd gebied van Kerkrade in de wijk Bleijerheide en is aangeduid als 'Overig bebouwd gebied'. Deze aanduiding wordt toegekend aan gemengde woon- en werkgebieden die niet zijn aan te merken als 'Bedrijventerrein' of 'Stedelijk centrum'. De opgaven voor het 'Overig bebouwd gebied' zijn de transformatie van de bestaande (regionale) woonvoorraad, een goede bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0012.png"

Ligging van het plangebied binnen 'overig bebouwd gebied'

Transformatie regionale woningvoorraad

Ten aanzien van wonen is de ambitie van de provincie Limburg een voortreffelijk woon- en leefklimaat te bieden waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt voorziet daarbij in voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, met voldoende mogelijkheden voor doorstroming, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen. Dat vraagt zowel kwalitatief als kwantitatief om bewustwording van de nieuwe werkelijkheid. Sinds 2017 daalt de totale woningbehoefte in Zuid - Limburg, wat onder andere in Parkstad Limburg, waar Kerkrade deel vanuit maakt, al goed voelbaar is.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer, hetgeen verder vorm moet worden gegeven in regionale structuurvisies voor de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid - Limburg, zie hieromtrent ook paragraaf 3.4 en 3.5. Dynamisch voorraadbeheer betekent in elk geval dat woningtoevoegingen enkel mogelijk zijn indien daadwerkelijk kwaliteit wordt toegevoegd en de ontwikkeling gepaard gaat met het schrappen van slechte voorraad binnen de regio. In voornoemde visies dient invulling te worden gegeven aan de gezamenlijke ambities en opgaven voor de betreffende regio, waarbij een en ander concreet wordt gemaakt in programma's, waarbij ten minste wordt ingegaan op de volgende onderdelen:

  • herstructurering en kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad;
  • nieuwbouw (verdeeld naar relevante segmenten, huur/koop, doelgroepen, woonmilieus);
  • sloop (incl. overige onttrekkingen);
  • afstemmen van de planvoorraad op de behoefte;
  • geprogrammeerd hergebruik van bestaand vastgoed.

Indien deze aanpak op regionaal niveau niet tot het gewenste resultaat leidt, dan heeft de Provincie de intentie om gebruik te maken van de bevoegdheid om via instrumenten die de Wet ruimtelijke ordening haar geeft te sturen. Zo nodig kan het provinciebestuur een juridische binding bereiken door het stellen van algemene regels in een verordening, waarmee aan gemeentebesturen juridisch bindende normen kunnen worden opgelegd.

Transformatie van de woningvoorraad kan ook vorm krijgen door de aanpak van de kwaliteit van bestaande woningen in de vorm van verduurzaming, het verhogen van de flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden en het levensloopbestendig maken van woningen. Indien dat geen opties zijn, dan kan op een gegeven moment niet meer worden voorkomen dat woningen moeten worden vervangen door sloop.

Bij alle voornoemde vormen van aanpak geldt dat de plancapaciteit in totaal dient te worden teruggedrongen tot realistische proporties.

Als gevolg van deze ontwikkeling neemt het aantal woningen binnen het plangebied sterk af met in totaal (minimaal) 240 woningen. Aangezien de woningbehoefte in Zuid - Limburg reeds vanaf 2017 daalt, is het terugdringen van het aantal woningen in overeenstemming met hetgeen wordt beoogd ten aanzien van de transformatie van de regionale woningvoorraad. Daarnaast dient bouwen voor de juiste doelgroep te geschieden en is het bieden van voldoende huurwoningen een aandachtspunt. Nieuwe woningen dienen voorts aanpasbare en levensloopbestendige woningen te zijn. Met het planvoornemen wordt vorm gegeven aan de beoogde transformatie van de regionale woningvoorraad. Daarnaast is er aandacht voor duurzaam en circulair bouwen wat eveneens sterk bijdraagt aan een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad.

Conclusie

Gezien het voorgaande past het planvoornemen binnen de uitgangspunten uit het POL. Het POL vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Gelijktijdig met de vaststelling van het POL2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld, die nadien nog enkele malen is gewijzigd. Deze verordening voorziet in de borging van provinciale belangen die voortvloeien uit het POL en in de juridische borging van de eerder met de Limburgse gemeenten gemaakte bestuursafspraken over c.q. de regionale structuurvisies voor de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Voor het plangebied zijn de navolgende ontwerpen uit de verordening van belang.

Artikel 2.4.2 Wonen

In de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan, zoals een bestemmingsplan, voor een gebied gelegen in de regio Zuid - Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen en/of aan de bestaande planvoorraad woningen, tenzij het plan voldoet aan de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg. In de toelichting op het plan dient te worden verwoord hoe een woningbouwplan zich verhoudt tot de afspraken die zijn vastgelegd in de Structuurvisie en hoe het plan bijdraagt aan de regionale opgave, gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van maximaal 160 moderne, kwalitatief hoogwaardige en duurzame en circulaire (huur) woningen. Deze woningen komen in de plaats voor 400 incourante huurwoningen. Het planvoornemen betreft een herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied van Kerkrade. Op de toetsing aan de Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg en overig relevant woonbeleid wordt ingegaan in de paragrafen 3.4 en 3.5.

Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is ook nogmaals geborgd dat in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals neergelegd in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Daarbij dient tevens te worden ingegaan op de mogelijkheden voor herbenutting van leegstaande monumenten of beeldbepalende gebouwen. In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking zoals die is geborgd in artikel 3.1.6., lid 2 Bro en daarin is onderbouwd dat daaraan wordt voldaan. De extra trede die door de provincie Limburg is toegevoegd betreft de afweging of het plan kan worden gerealiseerd door herbenutting van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumentale of beeldbepalende panden aanwezig die leegstaand zijn en aan voornoemde uitgangspunten kunnen voldoen.

Conclusie

Aan een toetsing aan de Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg en de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan in respectievelijk de paragrafen 3.4.2 en 3.2.3. Eveneens is er aan ander relevant woonbeleid getoetst in dit bestemmingsplan. Het planvoornemen past daarmee binnen de uitgangspunten zoals gesteld in de Omgevingsverordening Limburg.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg

In 2009 is de intergemeentelijke structuurvisie 'Ruimte voor park en stad' vastgesteld. De structuurvisie bevat het kader voor de door de regiogemeenten gezamenlijk nagestreefde duurzame economische structuurversterking van de regio voor de periode tot 2030, als antwoord op onder meer de bestaande en voorziene sociale problematiek en demografische ontwikkelingen. De bevolkingskrimp die zich binnen de regio voordoet wordt daarbij gezien als kans om de kwaliteit van de woon-, werk- en leefomgeving duurzaam te versterken. In de periode tot 2030 wordt ingezet op de volgende kwaliteiten:

  • meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, o.a. door een groter contrast van stad en land;
  • een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen - Centrum als Parkstad - centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via een Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.

Deze ambities moeten daarbij vooral worden gezien als een aanzet om samen met betrokken partijen te komen tot kansrijke ideeën, welke vervolgens concreet kunnen worden uitgewerkt. De visie maakt onderscheid in een tweetal structuurdragers, te weten de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit en de economisch - maatschappelijke ontwikkeling, welke vervolgens zijn uitgewerkt in een viertal hoofdthema's:

  1. 1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur;
  2. 2. Economie - meet vitaliteit vanuit historische en huidige kracht;
  3. 3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking;
  4. 4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid.

Het planvoornemen heeft hoofdzakelijk betrekking op het thema ´Wonen´. Voor dit thema heeft sinds 2009 verdere uitwerking plaatsgevonden in regionale nota's als de regionale woningbouwprogrammeringen, een herstructureringsvisie en een regionale woonstrategie welke allen aan bod zullen komen in het vervolgd van dit hoofdstuk. Uitwerking op gemeentelijk niveau heeft vervolgens plaatsgevonden in onder meer stadsdeelvisies, waaronder de Stadsdeelvisie Kerkrade Noord en Oost II, welke stadsdeelvisie vervolgens is uitgewerkt in bijbehorende Uitvoeringsplan 2015 - 2016 waarover meer in paragraaf 3.5 De lijn is duidelijk:

  • terugdringen overcapaciteit woningbouwontwikkelingen;
  • geen nettotoevoeging aan bestaande voorraad;
  • nieuwbouw uitsluitend voor de juiste doelgroep en van de juiste kwaliteit.

Het planvoornemen past binnen de hiervoor geschetste lijn die als een rode draad door de diverse beleidsdocumenten loopt die betrekking hebben op woningbouw. Binnen het plangebied daalt de feitelijke woningvoorraad en de planvoorraad met 240 woningen, waardoor de overcapaciteit aan woningen wordt teruggedrongen en er geen netto toevoeging aan de bestaande voorraad wordt gedaan. Daarnaast is het door het duurzame en circulaire karakter van deze ontwikkeling en het feit dat er meer gedifferentieerd zal worden gebouwd, sprake van de gewenste kwaliteit.

Conclusie

Het planvoornemen sluit goed aan op de uitgangspunten uit de Intergemeentelijke structuurvisie Parkstad Limburg. De structuurvisie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4.2 Regionale Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg (2016)

Deze regionale structuurvisie (SVWZL) is op 28 september 2016 door de gemeenteraad van Kerkrade vastgesteld. De SVWZL is opgesteld door de 18 Zuid - Limburgse gemeenten (Beek, Brunssum, Eijsden - Margraten, Gulpen - Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth-Onderbanken-Schinnen (nu Beekdaelen), Simpelveld, Sittard - Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal). Deze visie verwoordt de gezamenlijke aanpak van de Zuid - Limburgse gemeenten om te komen tot een excellent woon- en leefklimaat in Zuid - Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid - Limburg hoog in het vaandel heeft. De driedelige opgave die de structuurvisie bevat is:

  • het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • het terugdringen van de (ongewenste) planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave en;
  • het toevoegen van woonproducten waar een tekort aan is, passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.

Om invulling te kunnen geven aan deze opgaven zijn een dertiental beleidsafspraken gemaakt. Zo is onder meer afgesproken dat in een subregionale woningmarktprogrammering de toevoegingen en onttrekkingen op basis van de transformatieopgave per gemeente worden vastgelegd, wordt voorzien in het schrappen van harde plancapaciteit aan met name de randen van steden en kernen en in te zetten op herinvulling van cultuurhistorisch waardevol bestaand vastgoed. Tevens is voorzien in een compensatieregeling voor het toevoegen van nieuwe woningen. De transformatieopgave per gemeente staat centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. Daarnaast wordt er ingezet op het terugdringen van illegale kamerverhuur en op passende alternatieven voor kwetsbare groepen die behoefte hebben aan goedkope woonruimte.

Het planvoornemen voorziet in de sloop van 400 verouderde huurwoningen om daarvoor in de plaats maximaal 160 nieuwe woningen te realiseren, welke naast huurwoningen ook zullen bestaan uit vrije sector koopwoningen. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt dus fors af. Zoals uit paragraaf 3.4.5 en 3.5.2 van deze toelichting blijkt, past de ontwikkeling binnen de subregionale afspraken en zijn de woningen in de (sub)regionale woningbouwprogrammering 220 woningen opgenomen voor dit project. Het project past daarom binnen de betreffende programmering.

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de uitgangspunten van de Regionale Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg. Zowel de planvoorraad als de feitelijke woningvoorraad neemt fors af. Er vindt verdunning plaats en de nieuwe woningen sluiten kwalitatief (weer) goed aan bij de huidige woonwensen van woningzoekenden.

3.4.3 Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg (2009)

De Herstructureringsvisie geeft de kwantitatieve uitwerking van het regionale woonbeleid weer. De visie is vastgesteld door de Parkstad Raad in december 2009. In de Herstructureringsvisie wordt de noodzaak van het onttrekken van woningen aan de woningvoorraad nader onderstreept. Voor de periode 2010 - 2020 wordt duidelijk waar en op welke wijze de kwantitatieve en kwalitatieve veranderingsopgave plaats moet vinden, uitgedrukt in cijfers. Per gemeente is een transformatieopgave (de zogenaamde ‘envelop’) vastgesteld. Deze opgave wordt regelmatig gemonitord om te bekijken of het ingezette beleid haar vruchten afwerpt. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave.

De laatste berekening dateert uit 2017. Hieruit blijkt dat de woningvoorraad in Kerkrade in totaal met 1.110 woningen zou moeten afnemen in de periode 2017 - 2020. Voor de periode 2017 - 2030 betreft dit een aantal van 2.570 woningen. De transformatieopgave is gebaseerd op de bevolkingsontwikkeling en het leegstandspercentage. Dit aantal is exclusief de toevoeging van nieuwbouwwoningen die reeds op de Regionale Woningmarktprogrammering staan aangegeven. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gerealiseerd moet worden, waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:

  1. 1. Beheergebieden: In deze gebieden vindt geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.
  2. 2. Verdunningsgebieden: In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.
  3. 3. Ontwikkelingsgebieden: Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur- en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Het zijn de plannen waarmee de partners willen starten met de herstructurering in het licht van de in deze visie omschreven opgave. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.

In de Structuurvisie 2010 - 2020 is het plangebied aangeduid als 'ontwikklingsgebied - pilot'. Met dit planvoornemen wordt invulling gegeven aan een verdunning door transformatie, waarmee een kwaliteitsslag wordt geleverd naar moderne, duurzame en circulaire nieuwbouw na sloop van in totaal 3 verouderde galerijflats en het verbouwen van een vierde galerijflat. Hierbij wordt het aantal woningen binnen het plangebied sterk teruggebracht van 400 naar maximaal 160. Per saldo voorziet deze herstructurering dus in een afname van zowel de plancapaciteit als de feitelijke woningvoorraad met 240 woningen.

Conclusie

Het planvoornemen betreft een verdere uitwerking van de Herstructureringsvisie en draagt daar gezien het voorgaande aan bij.

3.4.4 Regionale Woonstrategie 2012 - 2020; Kiezen voor Parkstad (2012)

In december 2012 heeft de Parkstadraad de ‘Regionale Woonstrategie 2012 – 2020; Kiezen voor Parkstad’ vastgesteld. De Woonstrategie schetst de keuzes die gemaakt worden om de uitvoering van de herstructurering die inmiddels in volle gang is, verder vorm te geven. Tevens wordt alle betrokken partijen – bewoners, corporaties, marktpartijen en overheden – gevraagd om samen te blijven werken aan een duurzaam vitaal Parkstad. Met vaststelling van de woonstrategie kiest Parkstad in de periode tot 2020 voor een aantal thema's waar de focus op zal liggen, te weten:

  1. 1. het beperken van de plancapaciteit (prioriteiten stellen en het gericht terugbrengen van het volume);
  2. 2. de aanpak van de particuliere voorraad, en;
  3. 3. het bevorderen van doorstroming op de woningmarkt (focus op doelgroepen).

De aanpak zal per thema verschillend van aard zijn. Parkstad heeft hierin een sturende en faciliterende rol, maar zonder bijdragen van haar partners kunnen de voorgenomen activiteiten niet worden uitgewerkt.

Het planvoornemen voorziet in het terugbrengen van het aantal woningen binnen het plangebied van 400 naar maximaal 160. Per saldo voorziet deze herstructurering dus in een afname van zowel de feitelijke woningvoorraad als de plancapaciteit met 240 woningen. Er is dus sprake van het gericht terugbrengen van het volume en de plancapaciteit. Daarnaast wordt de doorstroming op de woningmarkt gestimuleerd omdat er differentiatie plaatsvindt voor de huidige (incourante) appartementen in galerijflats komen grondgebonden en gestapelde woningen terug in het sociale huursegment, in combinatie met vrije sector woningen.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten uit de Regionale woonstrategie.

3.4.5 Regionale Woningmarktprogrammering 2019 - 2022 (2019)

Sinds 2009 gemeente Kerkrade samen met de andere gemeenten in de Stadsregio Parkstad Limburg met een Regionale Woningmarktprogrammering. De meest actuele versie is vastgesteld op 21 maart 2019: de Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022.Met deze programmering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en gezamenlijk te werken aan en te streven naar een evenwichtige woningmarkt.

De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee wordt beoogd om de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken.

De kwaliteit van de bestaande woningvoorraad staat onder druk. In delen van de regio is sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve mismatch. Tegelijkertijd heeft de regio Parkstad een goede basis voor marktstructurering van de woningmarkt. Bij de totstandkoming van de Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 is meer dan in het verleden aandacht geweest voor de kwalitatieve kenmerken van plannen en locaties. Het doel is om te komen tot een gewenste programmering aansluitend bij de huidige en toekomstige kwalitatieve vraag en waar dat wenselijk is volume terug te brengen.

De programmering geeft inzicht in de woningbehoefte voor komende 10 jaar o.a. gebaseerd op de doelgroepen die krimpen en groeien gekoppeld aan product-markt-combinaties. Vervolgens is gekeken aan welke type woningen behoefte is en van welke type woningen overschotten ontstaan. De Regionale Woningmarktprogrammering geeft eveneens per gemeente een planlijst met per project het aantal toevoegingen en onttrekkingen.

Het is een instrument die ervoor zorgt dat de planvoorraad zo goed mogelijk aansluit bij de marktsituatie en waaraan plannen kunnen worden toegevoegd die van toegevoegde waarde zijn op het functioneren van de gemeentelijke en regionale woningmarkt en die bijdragen aan de doorstroming in de bestaande voorraad.

Een nieuw initiatief kan op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders aan de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad Limburg, worden toegevoegd aan de Regionale woningmarktprogrammering. Het nieuwe initiatief wordt kwalitatieve en kwantitatief afgewogen. Daarbij dient tevens te worden voldaan aan de compensatiesystematiek zoals is vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Met dit bestemmingsplan wordt de plancapaciteit en het feitelijk aantal woningen binnen het plangebied teruggebracht van 400 naar maximaal 160. Het plan is opgenomen in de programmering voor 220 woningen, waarmee het bestemmingsplan past binnen de programmering.

Conclusie

Het planvoornemen is opgenomen in en voldoet aan de Regionale Woningmarktprogramering.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Kerkrade 2010 - 2020 en Stadsdeelvisie Oost I

Op 30 maart 2011 is de structuurvisie 'Kerkrade 2010 - 2020' vastgesteld door de gemeenteraad en dit betreft een gemeentelijk strategisch beleidsdocument, waarin op hoofdlijnen de afwegingen en keuzes voor de periode 2010 - 2020 zijn beschreven voor de thema's: landschap en groen, toerisme, recreatie en cultuur, verkeer, voorzieningen, werken en wonen. Het is een richtinggevend document waarin duidelijk wordt welk sociaal, economisch en ruimtelijk beleid de gemeente nastreeft. De visie schetst een beeld van Kerkrade, van haar ontstaan en van de wijze waarop de gemeente samen met inwoners en andere partijen de komende jaren aan de slag wil gaan. De ambitie van Kerkrade is om een Europese en gastvrije stad te zijn die weliswaar kleiner is 'gegroeid' voor wat betreft het aantal inwoners, maar waarbij dat niet ten koste is gegaan van de kwaliteit van leven, wonen en werken.

Ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder een transformatieopgave zoals dit planvoornemen, zijn uitgewerkt in stadsdeelvisies voor de wijken West, Oost (I en II) en Noord, die daarna juridisch worden vastgelegd in bestemmingsplannen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de stadsdeelvisie Kerkrade Oost I. Ten aanzien van het thema ´Wonen´ is de ambitie een passende woningvoorraad te bieden in een aantrekkelijke woonomgeving. Voor dit planvoornemen zijn de volgende beleidskaders van toepassing:

  • Verdunningsgebied: In deze gebieden kan een kwaliteitsslag worden gemaakt door verdunning van het wonen, het verminderen van de druk op het openbaar groen, vergroening en verbetering van de leefbaarheid in het algemeen.
  • Ontwikkelingsgebied: Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als ontwikkelingsgebied. Voor dit gebied worden plannen opgesteld in het kader van de transformatieopgave.

Het planvoornemen voorziet in een verdere uitwerking van een in de structuurvisie / stadsdeelvisie als ontwikkelingsgebied bestempeld gebied. Naast het feit dat hier verdunning plaatsvindt zal het gehele gebied een transformatie ondergaan waarbij ook het openbaar groen zal worden versterkt. Dit zal de kwaliteit binnen het plangebied en daarmee de leefbaarheid in het plangebied ten goede komen.

Conclusie

Het planvoornemen betreft een verdere uitwerking van de structuuvise / stadsdeelvisie en past daarmee vanzelfsprekend binnen de uitgangspunten in de visie.

3.5.2 Regionale Woonvisie Parkstad Limburg, Lokale woonvisie gemeente Kerkrade, 2017 - 2021

Deze Woonvisie is op 19 april 2017 door de gemeenteraad van Kerkrade vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting geven aan de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt: het in balans brengen van vraag en aanbod (zowel kwalitatief als kwantitatief), zodat rekening wordt gehouden met de veranderende bevolkingsontwikkeling en veranderende woonwensen. Daarnaast geeft de Woonvisie invulling aan de nieuwe samenwerking tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties, ingegeven door de herziene Woningwet.

Uit de visie volgt dat de gemeente Kerkrade een grote opgave kent om de woningmarkt gezond te maken. Er is veel sprake van leegstaande woningen en het aantal huishoudens neemt de komende jaren af. Daardoor is er in de toekomt minder behoefte aan woningen. De bestaande woningvoorraad moet worden aangepast op deze ontwikkelingen, zodat vraag en aanbod op elkaar aansluiten. Er is echter wel sprake van een kleine toevoeging aan de vraag naar sociale huurwoningen op korte termijn. Op de lange termijn zal de vraag naar sociale huur echter afnemen. De vraag naar levensloopgeschikte sociale huurwoningen zal wel toenemen. Dit heeft te maken met de kwalitatieve verschuiving van de vraag. Het aantal senioren (met zorgvraag) neemt toe, terwijl het aantal jonge huurders afneemt.

In alle gemeenten binnen de regio Parkstad zullen sociale huurwoningen beschikbaar moeten zijn, zodat mensen met een laag inkomen overal in de regio terecht kunnen. Voor de komende vijf jaar wordt ingezet op een samenwerking met de woningcorporaties om in te spelen op de extra woningvraag in de sociale huursector, waarbij rekening zal worden willen gehouden met de afnemende behoefte in de jaren daarna.

Voor Kerkrade geldt dat in de periode 2016 - 2021 sprake is van een beperkte groei in de vraag naar sociale huurwoningen. Na 2021 neemt deze vraag sterk af. Woningcorporaties worden daarom gevraagd in hun voorraadbeleid rekening te houden met zowel de groei als afname op termijn. De transformatieopgave laat zien dat er de komende jaren nog een beschreiden groei valt te verwachten in de vraag naar (met name levensloopgeschikte) huurwoningen. Uitbreiding van de sociale huurvoorraad dient bij voorkeur via herbestemming van leegstaand vastgoed te geschieden binnen de regelgeving van de Structuurvisie Wonen Zuid - Limburg.

Het planvoornemen speelt in op zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte op de Kerkraadse woningmarkt door de sloop van 400 sociale huurwoningen, het realiseren van maximaal 160 nieuwe woningen waarbij er keuze is uit een gedifferentieerder woonmilieu.

Conclusie

Het planvoornemen past binnen de uitgangspunten uit de Regionale woonvisie (tevens lokale visie).

3.5.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2018)

Als vigerend lokaal beleid ten aanzien van verkeer geldt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), in januari 2018 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit GVVP is gericht op een integrale afstemming tussen alle facetten op het gebied van verkeer en vervoer, waardoor een optimale harmonie tussen mens, voertuig en weg ontstaat. Dit houdt onder andere het volgende in:

  • een duidelijk, herkenbaar en uniform ingericht wegennet met een logische (hoofd)wegenstructuur (thema bereikbaarheid).
  • een functioneel en herkenbaar ingericht wegennet waar functie, vormgeving en gebruik op elkaar zijn afgestemd, zodat weggebruikers overal weten welk verkeersgedrag van hen wordt verwacht, inclusief educatie en voorlichting (thema verkeersveiligheid).
  • een gastvrij en vriendelijk ingericht en eenduidig parkeersysteem, waarbij de grotere parkeerterreinen goed vindbaar zijn en bij voorkeur gratis geparkeerd kan worden (thema parkeren).
  • het stimuleren van langzaam verkeer, door enerzijds het optimaliseren van fiets- en voetgangersvoorzieningen en anderzijds inzetten op de gedragscomponent door te stimuleren (thema langzaam verkeer).
  • het stimuleren van openbaar vervoer, hetgeen een positieve bijdrage levert aan het ruimtelijk - economisch belang (bereikbaarheid en leefbaarheid) en aan het maatschappelijk belang (thema openbaar verkeer).
  • de leefbaarheid in Kerkrade verbeteren, door de verkeersoverlast waar mogelijk (verder) te beperken (thema leefbaarheid).
  • met de voorgaande zes onderdelen wordt eveneens een duurzamer Kerkrade bewerkstelligd.

Dit GVVP is onder andere gebaseerd op het regionale verkeersbeleid, opgenomen in het in 2011 geactualiseerde Regionaal Verkeer en Vervoersplan (RVVP). Eén van de onderdelen in dit RVVP is een actieplan met een jaarlijks programma verkeerseducatie. Binnen de projecten die in dit actieplan zijn opgenomen, wordt samengewerkt met onder andere het Regionaal Overleg Verkeersveiligheid Limburg (ROVL), Veilig Verkeer Nederland (VVN), de politie en de scholen.

In het GVVP en binnen het aspect parkeren, is opgenomen dat de gemeente Kerkrade zelf de regie houdt over zowel het parkeren op straat als in de parkeergarages. Daarbij wordt het aanbod afgestemd op de vraag, de zogenaamde parkeerbehoefte. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de parkeerbehoefte op eigen terrein c.q. binnen de grenzen van het plangebied opgevangen te worden. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen is daarbij afhankelijk van de soort en de omvang van de functie(s) die binnen het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met het gebied waarin de ontwikkeling is gelegen en de eventuele mogelijkheden om parkeerplaatsen dubbel te gebruiken. Daarbij sluit de gemeente aan bij de normen en richtlijnen van het CROW.

Conclusie

Voor dit plan heeft de gemeente specifieke parkeernormen opgesteld welke aan bod komen in paragraaf 2.3. Deze normen sluiten aan op de normen en uitgangspunten uit het GVVP. In de regels is geborgd dat in de vergunningfase wordt getoetst aan de geldende parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de diverse sectorale aspecten aan bod die van invloed zijn op het bestemmingsplan. Het betreft hier veelal zones die van toepassing zijn of milieuvoorwaarden waaraan voldaan dient te worden. De ruimtelijk relevante regelingen dienen doorvertaald te worden naar de verbeelding en de regels.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Het uitgangspunt is dat een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico mag opleveren voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

4.2.2 Onderzoek

Door Aelmans Eco is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd, dat als Bijlage 1 is opgenomen bij deze toelichting. Hoewel uit het onderzoek blijkt dat zowel in de bovengrond als ondergrond (plaatselijk) verhoogde concentraties van o.a. kobalt, kwik en nikkel zijn aangetroffen, is geen sprake van overschrijdingen van de bodemindex of interventiewaarden. Asbestverdachte materialen zijn tijdens het bodemonderzoek niet zintuiglijk aangetoond. De conclusie van het onderzoek is dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied geen belemmering vormt voor de beoogde planontwikkeling en dat geen nader onderzoek noodzakelijk is, met uitzondering van het door middel van een aantal extra boringen nader in beeld brengen van de omvang van een mijnsteenspot (zie afbeelding). Deze mijnsteenlaag is echter analytisch niet sterk verontreiniging en vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Daarnaast is in verband met werkzaamheden binnen het plangebied ten tijde van de uitvoering van het onderzoek en vanwege het feit dat één flat nog niet is gesloopt, een deel van de boringen nog niet uitgeveoerd. Op dat punt wordt het onderzoek gedurende de bestemmingsplanprocedure nog nader aangevuld. Het betreft de boringen 11 t/m 20, 27 t/m 30, 131 en 141 (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0013.png"

Aanduiding boorpunten en mijsteenspot

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voornoemde geluidsbronnen. Indien het bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of een herziening daarvan dient op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) een onderzoek naar verkeerslawaai te worden ingesteld. Hierbij moeten de in de wet aangegeven, binnen de zones langs de wegen geldende, waarden in acht worden genomen. Alle wegen hebben een geluidzone, met uitzondering van wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuw op te richten geluidsgevoelige bebouwing binnen de wettelijke geluidzones dient nader bepaald te worden of de wettelijke grenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt. Ook in geval van de aanleg van een nieuwe weg of een reconstructie van een weg dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Het plangebied is geheel, dan wel gedeeltelijk gelegen binnen de zone van de Voorterstraat, Sint Antoniusstraat, Bleijderheiderstraat en het Doctor Ackensplein. In het kader van de geode ruimtelijke ordening wordt ook gekeken naar de geluidsbelasting op het gebied vanwege de 30 km/uurwegen Vroenstraat, Ursulastraat en Bergstraat.

Onderzoek

Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als Bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting. Uit dat onderzoek blijkt dat de richtwaarde voor de 30 km/uurwegen Vroenstraat en Bergstraat geldt dat de richtwaarde van 48 dB op geen enkel toetspunt wordt overschreden. Voor de 30 km/uur weg Ursulastraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB met maximaal 6 dB overschrijdt.

Voor de gezoneerde wegen Sint Antoniusstraat, Bleijerheiderstraat en Doctor Ackensplein geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de Voorterstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard, aangezien zo'n scherm om doelmatig te zijn, zo'n 9 meter hoog zal moeten zijn. Een scherm van een dergelijke hoogte, over een lengte van circa 90 meter is stedenbouwkundig c.q. landschappelijk niet inpasbaar.

Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is ook niet doeltreffend in onderhavige situatie. De afstand van de bouwplannen tot de wegas van de Voorterstraat bedraagt reeds circa 32 meter. Een verdubbeling van deze afstand levert slechts een reductie van 3 dB op en bovendien is het vergroten van deze afstand niet haalbaar binnen de stedenbouwkundige kaders voor het plan.

Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde dan nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet doeltreffend. Bovendien stuit het toepassen van een stiller wegdek op overwegende bezwaren van financiële aard.

Hogere grenswaarden

Gezien het voorgaande is gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een ontwerp-hogere waardebesluit ter inzage gelegd conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder en lopen beide procedures verder parallel.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij de toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Dit onderzoek vindt plaats in het kader van de voor de nieuw te realiseren woningen noodzakelijke omgevingsvergunning.

Overigens blijkt uit de rekenresultaten dat alle woningen over tenminste één geluidluwe gevel zullen beschikken.

4.3.3 Industrielawaai

De Wet geluidhinder voorziet in zonering van industrieterreinen waarop zogenaamde grote lawaaimakers kunnen worden gevestigd om te voorzien in een ruimtelijke scheiding tussen deze industrieterreinen enerzijds en woningen en andere voor geluid gevoelige bestemmingen anderzijds. Een rond een in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein vastgestelde zone dient te worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Indien een nieuw bestemmingsplan voorziet in vestigingsmogelijkheden voor inrichtingen die de vaststelling van een dergelijke zone vereisen, dan dient de betreffende zone gelijktijdig daarmee te worden vastgelegd in het betreffende bestemmingsplan.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarnaast is het plangebied ook niet gelegen binnen een zone van een gezoneerd industrieterrein. Overigens is het plangebied ook niet gelegen in de buurt van een spoorweg.

Conclusie

Het aspect industrielawaai vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan indien de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.4.2 Niet in betekenende mate

De NIBM - grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium . 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en . 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling. Dit houdt in dat de totale ontwikkeling van het planvoornemen (maximaal 160 woningen) ver onder de grens van 1.500 woningen blijft. Daarnaast daalt met het planvoornemen het aantal woningen met minimaal 240 woningen. De verkeersaantrekkende werking van het plangebied neemt daarmee af. Dit betekent dat op basis van het besluit luchtkwaliteit het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit. Het komt de luchtkwaliteit zelfs ten goede. Het is dan ook niet noodzakelijk om een onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van het planvoornemen ten aanzien van de luchtkwaliteit.

4.4.3 Gevoelige bestemmingen

Het bestemmingsplan voorziet niet in mogelijkheden voor nieuwe gevoelige bestemmingen binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het bevoegd gezag dient bij ruimtelijke planvorming rekening te houden met het aspect externe veiligheid. Hierbij dient te worden onderzocht in hoeverre er sprake is van aanvaardbare dan wel onaanvaardbare risico's voor de diverse bestemmingen binnen het plangebied. De aandacht gaat hierbij uit naar het plaatsgebonden risico waarvoor een harde norm geldt, als ook naar het groepsrisico waarvoor een zogenaamde oriëntatiewaarde geldt. Indien binnen of in de nabijheid van een plangebied risicodragende activiteiten plaatsvinden is een nader onderzoek noodzakelijk. Een nader onderzoek heeft betrekking op zowel stationaire objecten (bedrijven) als ook op dynamische objecten (transport gevaarlijke stoffen). Voor onderhavig plangebied is voor beide aspecten nader onderzocht in hoeverre er een onacceptabele overschrijding van risiconormen aan de orde is.

4.5.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 160 nieuwe woningen waar er eerder binnen het plangebied 400 gesitueerd waren. In het kader van de externe veiligheid heeft een nader onderzoek plaatsgevonden naar mogelijke risicobronnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0014.png"

Uitsnede van de risicokaart waarop het plangebied geel is omcirkelt

Ten noorden van het plangebied op een afstand van ruim 450 meter is langs de Domaniale Mijnstraat een benzinestation met LPG-installatie gelegen. Iets meer naar het westen vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg (N299/N300). Deze weg bevindt zich op ruim 1 kilometer afstand van het plangebied. Ten noorden van deze weg is een leiding van de Gasunie gelegen op ruim 1,1 kilometer afstand van het plangebied.

Toetsing plaatsgebonden Risico (PR)

Voor de N299/N300 en de aanwezige gasleiding is geen risicozone voor het plaatsgebonden risico vastgesteld. In dit kader vormen de N299/N300 en de aanwezige aardgasleiding geen belemmering voor het planvoornemen. Voor het benzinestation geldt dat er sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 40 meter. Het plangebied is echter op een dusdanige afstand gelegen (ruim 450 meter) dat deze contour niet belemmerend is voor het planvoornemen.

Toetsing Groepsrisico GR

De gasleiding kent - met een diameter van 12 inch en een ontwerpdruk van 40 bar - een invloedsgebied (1%letaliteitsgrens) van 140 meter. Daarmee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze leiding. Ook het invloedsgebied van de N299/N300 reikt niet tot aan het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico is dus niet noodzakelijk. Voor het benzinestation met LPG installatie geldt een invloedsgebied van 150 meter. Dit reikt daarom ook niet tot aan het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Milieuzonering En Bedrijven

4.6.1 Inleiding

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten, zoals woningen. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Een algemeen geaccepteerde uitgave om te kunnen beoordelen of een bepaalde functie inpasbaar is op de beoogde locatie is de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, 2009).

4.6.2 Bestaande bedrijven

Rondom het plangebied zijn verschillende voorzieningen gesitueerd welke zijn aangegeven op onderstaande afbeelding. Het betreft met de klok mee het wijkzorgcentrum Vroenhof in het noorden, een cafetaria langs de Ursulastraat, een gemeenschapshuis grenzend aan de uiterste zuid - oost hoek van het plangebied en een scouting en voetbalclub in het zuiden. Al deze voorzieningen kunnen op basis van de hiervoor bedoelde VNG-brochure worden aangemerkt als voorzieningen van maximaal milieucategorie 3.1:

Omschrijving Betreft / vergelijkbaar met milieucategorie met richtafstand Afstand tot geprojecteerde woningen
Sportcomplex KVC Oranje
Veldsportcomplex met verlichting 3.1 | 50 meter > 50 meter
Scouting St Willibrord
Buurt- en clubhuizen 2 | 30 meter > 30 meter
Patronaat
Buurt- en clubhuizen
(café,bar)
2 | 30 meter
1 | 10 meter
< 30 meter
Wijkzorgcentrum Vroenhof
Verpleeghuis 2 | 30 meter < 30 meter
Cafetaria Bleijerheide Restaurant, cafetaria 1 | 10 meter > 10 meter
Café A Jen Kirch
café, bar 1 | 10 meter
> 10 meter

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0015.png"

Luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving waarop de verschillende voorzieningen zijn aangeduid

Conclusie

Gezien voorgaande tabel wordt aan nagenoeg alle richtafstanden voldaan. Een deel van de woningen kan worden gerealiseerd binnen 30 meter van wijkzorgcentrum Vroenhof. De bepalende factor voor die afstand is geluid. Voor de overige apsecten bedraagt de richtafstand 10 meter, waaraan wordt voldaan. Gezien de functie van dit complex (hoofdzakelijk wonen met activiteiten gericht op dagbesteding) is de ruimtelijke uitstraling beperkt. De afstand tussen dit complex en het meest nabijgelegen bouwvlak binnen de bestemming Wonen (circa 15 meter) wordt voldoende geacht om ter plaatse van de betreffende nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat te realiseren.

Ook aan de richtafstanden tussen het Patronaat en de daarnaast geprojecteerde woningen, zoals opgenomen in de hiervoor opgenomen tabel wordt niet voldaan. Deze woningen zullen echter zodanig worden ontworpen dat ze als geluidswal fungeren, waarbij deze woningen de overige woningen afschermen voor geluid afkomstig van het Patronaat en waarbij het binnenniveau in de woningen in de wal overeenkomstig het Bouwbesluit 2012 wordt gegarandeerd. Op die wijze wordt voorkomen dat het Patronaat wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en kan in de woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

4.7 Ecologie

4.7.1 Wettelijk kader

In de Wet natuurbescherming is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent dat op voorhand moet worden onderzocht of het plan van invloed is op dergelijke soorten en of redelijkerwijs niet reeds kan worden gesteld dat een eventuele benodigde ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet kan worden verkregen. Ook dient rekening te worden gehouden met gebieden die worden beschermd via de Wet natuurbescherming, waarin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden zijn opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan een plan van invloed zijn op het Natuur Netwerk Nederland (NNN).

4.7.2 Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 - gebied is op Duits grondgebied gelegen op circa 5 kilometer afstand. Het betreft het gebied 'Wurmtal nördlicher Herzogenrath'. Gezien de aard en omvang van het planvoornemen (afname aantal woningen van 400 naar maximaal 160), de afstand tot voornoemde gebieden en het gebruik van de tussenliggende gronden, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de planvorming geen (significant) negatieve effecten zal hebben op dit of enig ander Natura 2000 - gebied. Het planvoornemen voorziet in een sterke afname van woningen binnen het plangebied, eventuele negatieve effecten op Natura 2000 - gebieden nemen in dit geval juist eerder af. Een verdere beoordeling van de invloed van het planvoornemen op deze gebieden kan derhalve achterwege blijven. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij - principe'. Het plan is niet gelegen binnen het NNN, wel maken de bossen ten zuiden van de voetbalvereniging en de scouting welke zich beiden net ten zuiden van het plangebied bevinden onderdeel uit van het NNN. Het planvoornemen heeft hier echter geen negatieve invloed op, dit komt onder andere door de afschermende werking van de tussengelegen complexen en gronden van de scouting en de voetbalvereniging. Daarnaast behelst het planvoornemen een afname van het aantal woningen en een versterking van de bestaande groenstructuren. Hiermee komt het planvoornemen eerder ten goede aan de natuur, het bestaande groen en de groene omgeving ten zuiden van het plangebied.

4.7.3 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Onderzoek

Ten behoeve van de 3 te slopen c.q. reeds gesloopte flats en de daarvoor benodigde omgevingsvergunning (slopen) is in een eerder stadium reeds onderzoek verricht door Econsultancy en vervolgens is een projectplan opgesteld door bureau Verbeek op basis waarvan vervolgens een ontheffing is verkregen op basis van (destijds nog) de Flora en faunawet (ontheffing FF/75C/2016/0612). Het onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is daarom toegepitst om de onbebouwde gronden rondom de flats.

Dit onderzoek is verricht door Bureau Verbeek en de betreffende rapportage is als Bijlage3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden de conclusies kort samengevat weergegeven.

  • Uit de rapportage blijkt dat binnen het plangebied geen beschermde vaatplanten of mossen voorkomen. Effecten op beschermde flora zijn daarom uit te sluiten.
  • Effecten op vleermuizen zijn te beperken tot het verlies aan jachtoppervlakte. Dit heeft vooral betrekking op de open ruimte die verloren gaat. Echter dient te worden opgemerkt dat deze vleermuissoorten cultuurvolgers zijn en dat ze zich heel goed aanpassen aan veranderende omstandigheden binnen hun leefgebied. De toekomstige inrichting van het terrein zal daarbij geleidelijk nieuwe foerageermogelijkheden generen voor deze vleermuizen. Van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming is daardoor geen sprake.
  • Effecten op grondgebonden soorten zoogdieren zijn op voorhand niet uit te sluiten. Het gaat om de vernietiging van leefgebied en mogelijk verstoring van individuen. Het gaat hier slechts om algemeen voorkomende soorten waarvoor, op basis van de provinciale omgevingsverordening geldt dat alleen de algemene zorgplicht uit Wet natuurbescherming van toepassing is. Dit houdt in, dat zo zorgvuldig mogelijk gewerkt dient te worden ten aanzien van deze soorten, maar slechts een verbod bestaat op het doden van individuen. Door bij het opschonen en bouwrijp maken van het terrein in één richting te werken, hebben de aanwezige dieren altijd een vluchtmogelijkheid.
  • De inrichtingswerkzaamheden kunnen in beginsel leiden tot effecten op broedende vogels. Deze effecten treden op wanneer de werkzaamheden uitgevoerd worden in het broedseizoen (dus binnen de periode half maart - half augustus). Wanneer de struiklaag verwijderd wordt, treedt een verlies op van broedbiotoop. Dit effect is echter verwaarloosbaar, omdat in de directe omgeving andere vegetatie aanwezig is die als zodanig kan dienen. Opgemerkt dient te worden dat in de nieuwe situatie op termijn ook weer broedbiotoop aanwezig is, vanwege de aanplant van nieuw groen. De verwijdering van het huidige groen betekent evenmin dat de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige vogelsoorten in het geding komt. De te verwachten soorten komen algemeen voor in de directe omgeving, de regio en in Nederland.
  • Rondom de woningen aan de Vroenstraat en de Ursulastraat kunnen soorten voorkomen die jaarrond beschermde nesten hebben. Het kan hier gaan om Gierzwaluwen en Huismussen. Gelet op de inrichting van het onderzoeksgebied en de kwaliteit van het gebied als foerageergebied voor Huismus, kan gesteld worden dat het terrein geen primair foerageergebied vormt voor deze soort. Het gebied kent hiervoor teveel openheid en is te eentonig ingericht. Indien er al Huismussen broeden aan de noordzijde van het onderzoeksgebied, dan zullen deze vooral in achtertuinen en het noordelijk gelegen stedelijk gebied foerageren. Een aantasting van de functionaliteit van jaarrond beschermde nesten treedt in elk geval niet op.
  • De struiklaag ter plekke van de reeds gesloopte flat Ursulastraat kan in de winter een overwinteringsplek vormen voor amfibieën. Vanwege de aanwezige strooisellaag is dit niet uit te sluiten. Het gebied kan door de algemeen voorkomende, maar wettelijk beschermde Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander gebruikt worden als zodanig. De algemeen voorkomende Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander vallen onder de vrijstellingsregeling uit de provinciale omgevingsverordening, zodat het verbod op het vernielen en beschadigen van vast rust- en voortplantingsplaatsen niet van toepassing is. Het verbod op het doden van individuen van genoemde soorten blijft onverminderd van kracht. Om effecten op overwinterende amfibieën te voorkomen is het raadzaam om, indien de struiklaag verdwijnt, deze direct na afloop van het broedseizoen voor vogels, in augustus-september, te verwijderen, waarbij eerst de strooisellaag verwijderd dient te worden, om vervolgens enkele dagen later te starten met de kap- en rooiwerkzaamheden van de overige begroeiing. Zo krijgen eventueel aanwezige amfibieën de tijd om zich te verplaatsen naar andere gebieden en wordt voldaan aan de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming.
  • Effecten op wettelijk beschermde reptielen, dagvlinders, nachtvlinders, vissen, libellen en overige ongewervelden zijn uitgesloten, omdat geschikt leefgebied in het onderzoeksgebied ontbreekt.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

Conclusie

Op basis van de bevindingen en de conclusies van Bureau Verbeek kan worden gesteld dat het bepaalde in de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor het planvoornemen, mits bij de uitvoering de geadviseerde maatregelen en perioden voor uitvoering in acht worden genomen. Er is geen ontheffing nodig op basis van de Wet natuurbescherming.

4.8 Waterparagraaf

4.8.1 Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt de watertoets gebruikt om de beoogde gebruiksfuncties en waterbelangen op elkaar af te stemmen.

4.8.2 Beleid waterschap

Uitgangspunten van het waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:

  • het zorgdragen voor de veiligheid en bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • de watersysteembenadering: de natuurlijke en samenhangende kringloop tussen atmosfeer, omgeving, bodemsysteem en oppervlaktewateren;
  • de waterketenbenadering: de kringloop tussen waterwinning, menselijk gebruik en lozing van water;
  • de voorkeursvolgorde: vasthouden, bergen, afvoeren;
  • de voorkeursvolgorde: schoonhouden, scheiden, schoonmaken;
  • ruimte voor water, waarbij voor maatregelen ruimtelijke oplossingen worden gezocht;
  • het meenemen van water als medeordenend principe in ruimtelijke plannen (inclusief de watertoets);
  • duurzaam stedelijk waterbeheer.

4.8.3 Waterhuishoudkundige situatie

Binnen het plangebied is in de huidige situatie geen oppervlaktewater aanwezig. Ook is het plangebied niet gelegen in een beschermingszone, zoals bijvoorbeeld een grondwaterbeschermingsgebied.

4.8.4 Invloed van het planvoornemen

Zoals reeds in paragraaf 2.3 van deze toelichting is aangegeven, neemt water een belangrijke plaats in binnen het project. Samen met Waterleidingmaatschappij Limburg (WML) en het Waterschapsbedrijf Limburg (WBL) wordt voorzien in een gesloten waterkringloop. Het betreft een decentrale watervoorziening waarbij het de ambitie is om inpandig diverse waterbesparende voorzieningen te realiseren en in de openbare ruimte regenwater op te vangen, te zuiveren en als drinkwater terug te leveren. Ook is het de bedoeling dat afvalwater (zogenoemd grijs water) lokaal wordt ingezameld, zodat het kan worden hergebruikt, in bijvoorbeeld een lokale autowasplaats en wasserette, alvorens het geïnfiltreerd wordt. Ook het zwart water van de woningen binnen het plangebied wordt ter plekke ingezameld, versneden en vergist. Geurhinder wordt daarbij voorkomen door toepassing van geurfilters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0016.png"

Het hemelwater dat afkomstig is van de binnen het plangebied te realiseren en te behouden woningen en de binnen het plangebied aan te leggen en te behouden oppervlakteverhardingen (totale oppervlakte ca 10.500 m2) wordt binnen het plangebied opgevangen, gezuiverd en teruggeleverd als drinkwater. De opvang vindt plaats in een ondergrondse berging van 250m3, waarmee dan de eerste 25 mm aan neerslag kan worden opgevangen. Is die voorziening gevuld, dan komt het hemelwater terecht in het zogenoemde 'waterplein' in het midden van het plangebied. Beide voorzieningen samen kunnen daarmee voorzien in de berging van 60 mm aan neerslag. Een dergelijk bui wordt ook gehanteerd bij stresstesten ten aanzien van wateroverlast.

De ruimtelijke effecten van de voorzieningen zijn relatief beperkt. Bovengronds worden een aantal bouwwerken met een hoogte van maximaal 5 meter en een gezamenlijk ruimebeslag van circa 50 m2 gerealiseerd.

De zwartwatervergistingsinstallatie komt in een bouwwerk te staan met een oppervlakte van circa 35 m2 en een hoogte van circa 6 meter. De ruimtelijke effecten daarvan zijn daarmee ook relatief beperkt,

Het grijs water wordt onder vrij verval in een verzamelput met vetvanger verzameld, waarna het water door een helofytenfilter wordt gevoerd. Naast deze voorzieningen wordt een effluentbuffer gerealiseerd als voorraadvat voor de watervraag van de wasserette en wasstraat.

De verdere uitwerking van de exacte uitvoering van de genoemde voorzieningen zal plaatsvinden door het Waterschapsbedrijf Limburg en Waterleiding Maatschappij Limburg.

4.8.5 Wateradvies

Het plan voldoet aan de uitgangspunten aan de uitgangspunten voor duurzaam stedelijk waterbeheer en aan de richtlijnen voor het dimensioneren van waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.9 M.e.r.-(beoordelings)plicht?

4.9.1 Wettelijk kader

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Voorziet een bestemmingsplan in een activiteit als genoemd in kolom 1 van lijst C en is het bestemmingsplan voor die activiteit genoemd in kolom 4, dan is sprake van een m.e.r.-plicht. Voorziet een bestemmingsplan in een activiteit als genoemd in kolom 1 van lijst B en is het bestemmingsplan voor die activiteit genoemd in kolom 4, dan is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De toetsing in het kader van de vormvrije - m.e.r. beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG - richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • kenmerken van het project;
  • omvang van het project;
  • cumulatie met andere projecten;
  • gebruik van natuurlijke grondstoffen;
  • productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieen;
  • plaats van het project:
    1. 1. bestaand grondgebruik;
    2. 2. relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
    3. 3. het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit al worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang;
  • kenmerken van het potentiele effect: o bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
    1. 1. grensoverschrijdend karakter van het effect;
    2. 2. waarschijnlijkheid van het effect;
    3. 3. duur, frequentie en de onomkeerbaarheid van het effect.

4.9.2 Toetsing

Gezien de aard van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (woningbouw) en de activiteiten die worden genoemd in de C-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r., is geen sprake van een merplicht. Wel is in de D-lijst de volgende categorie (D11.2) opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0017.png"

In dit geval is (mogelijk) sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r., aangezien het bestemmingsplan ruimte biedt voor het realiseren van nieuwe woningen. Hoewel de drempelwaarden als genoemd in kolom 2 niet worden overschreden, wordt het bestemmingsplan wel genoemd in kolom 4, waardoor een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Aangezien in dit geval de gemeente Kerkrade zelf (mede) initiatiefnemer is tot het opstellen van dit bestemmingsplan, is er geen aanmeldnotitie van een initiatiefnemer beschikbaar als bedoeld in artikel 7.16 van de Wet milieubeheer. De gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders dient in dit geval op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer ambtshalve te besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Burgemeester en wethouders hebben op basis van de daarvoor opgestelde notitie, voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan besloten geen milieu-effectrapport op te (laten) stellen.

4.10 Archeologische Waarden

4.10.1 Wettelijk kader

Op 16 januari 1992 is te Valletta het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed tot stand gekomen (Verdrag van Malta). Op nationaal niveau is dit verdrag vervolgens vertaald, met name door de Monumentenwet 1988 te herzien. De wijzigingswet die daarin heeft voorzien, de zogenaamde Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is op 1 september 2007 in werking getreden. De Wamz is gestoeld op dezelfde uitgangspunten als het Verdrag van Malta (primair een behoud van archeologische resten in de bodem (in situ), vroegtijdig rekening houden met het aspect archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen en het principe de 'verstoorder betaalt'). Als gevolg van de herziene Monumentenwet 1988 hebben gemeenten een kerntaak bij de uitvoering van de archeologische monumentenzorg. Archeologie is een verplicht onderdeel geworden van ieder bestemmingsplan. Hiermee is archeologie voortaan een onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijk beleid.

Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij afwijkingen op bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.

4.10.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart

Voor de regio Parkstad Limburg is een archeologische verwachtingskaart opgesteld, welke door de raad van de gemeente Kerkrade is vastgesteld op 26 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0018.png"

Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidskaart Limburg

Uit de archeologische verwachtingskaart blijkt dat het grootste gedeelte van het plangebied behoord tot waardecategorie 4: gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde. Binnen deze categorie geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen met een minimale oppervlakte van 2.500 m2 en een verstoringsdiepte van 40 cm. Een kleiner, westelijk, deel van het plangebied behoord tot waardecategorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde. Binnen deze categorie geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen met een minimale oppervlakte van 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 40 cm.

Dit bestemmingsplan biedt een bepaalde flexibiliteit, waardoor het niet opportuun is in de planvormingsfase al archeologisch onderzoek te doen. Om die reden wordt conform het actueel gemeentelijk beleid voorzien in dubbelbestemmingen, waarmee wordt geborgd dat in de vergunningfase zo nodig alsnog onderzoek plaatsvindt.

4.11 Cultuurhistorie

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Limburg zijn ten aanzien van de historische geografie de cultuurhistorische elementen en het cultuurlandschap weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0928.BPSuperCircEst-Vg01_0019.png"

Uitsnede plangebied op de provinciale kaart cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen in een gebied waar geen sprake is van cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook worden er geen historische patronen of elementen verstoord door het planvoornemen. Met het planvoornemen komen derhalve geen cultuurhistorische waarden in het gedrang.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische Opzet

5.1 Wettelijk Kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

5.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

5.3 Inhoud Algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

5.4 De Regels

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

5.5 Artikelsgewijze Toelichting

Hierna volgt per bestemming een beschrijving van de opgenomen regels:

5.5.1 Bestemmingen

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken, water- en vijverpartijen, hondenuitlaatplaatsen, verhardingen ten behoeve van ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, fiets- en wandelpaden, voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater en openbare nutsvoorzieningen.

Ten aanzien van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt dat de bouwhoogte en oppervlakte maximaal respectievelijk 3 meter en 25 m2 mag bedragen, met uitzondering van verlichtingsarmaturen, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn.

Voor de te realiseren bodempassage en de daarvoor benodigde gebouwen en bouwwerken worden specifieke bouwregels opgenomen. De opgenomen maximale bouwhoogtes en maximale oppervlaktes bieden enerzijds voldoende ruimte voor de noodzakelijke voorzieningen, maar borgen anderzijds dat het groene karakter gewaarborgd blijft.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, antennes en vlaggenmasten.

Daarnaast kan middels een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van een groter(e) oppervlak en/of hoogte.

Verkeer - Parkeerterrein

De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.

Voor het bouwen van gebouwen geldt als uitgangpunt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen en de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 25 m2. Er is daarnaast voorzien in een specifieke regeling voor een tweelaags parkeerdek van maximaal 4 meter hoog en een oppervlakte van maximaal 1.500 m2.

Ten aanzien van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt dat de bouwhoogte en oppervlakte maximaal respectievelijk 3 meter en 25 m2 mag bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten en terreinafscheidingen.

Door middel van een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van een groter(e) oppervlak en/of bouwhoogte.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals onder andere tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, verhardingen. In het gebouw met gestapelde woningen zijn op de begane grondlaag sociale voorzieningen toegestaan.

Voor het bouwen van woningen geldt dat woningen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van het op de verbeelding aangeduide bouwvlak, waarbij de voorgevel dient te zijn georiënteerd richting openbaar toegankelijk gebied. Daarnaast geldt dat slechts grondgebonden eengezinswoningen mogen worden gebouwd, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', waar gestapelde woningen zijn toegestaan. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd niet vastgelegd per bouwvlak, maar voor het gehele plangebied. Daarmee wordt flexibiliteit geboden. Het aantal woningen per bouwvlak wordt wel begrensd door de afmetingen van dat bouwvlak en de overige bouwregels die gelden voor het bouwen van woningen. Het maximaal aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan 2, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - walwoningen' is vanwege de (te verwachten) geluidsuitstraling van het naastgelegen gemeenschapshuis voorzien in een extra regel ten aanzien van het aspect geluid. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor een woning dient door middel van een bouwkundig akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de karakteristieke gevelwering van de gevels van die woning (als bedoeld in NEN 5077) tenminste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van de naastgelegen gemeenschapshuis (Ursulastraat 232) en 33 dB (binnenniveau).

Ten aanzien van bijgebouwen geldt dat deze mogen worden opgericht, vrijstaand van, dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd, de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen. Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen mag niet meer dan 70 m2 per bouwperceel bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen.

Voor bouwwerken ten dienste van het openbaar nut geldt dat de bouwhoogte en oppervlakte maximaal 3 meter, respectievelijk 25 m2 mag bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen.

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, met uitzondering van antennes en vlaggenmasten en terreinafscheidingen.

Door middel van een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van de voorgevel, maatvoering, diepte, een groter bijgebouw, bouwwerken ten dienste van openbaar nut en terreinafscheidingen.

Daarnaast kan middels een omgevingsvergunning onder voorwaarden worden afgeweken van de gebruiksregels ten aanzien ambachtelijke c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten en bed- and breakfastvoorziening.

Woningsplitsing, kamerbewoning en woningomzetting is expliciet aangemerkt als strijdig gebruik, met dien evrstande dat woningsplitsing wel is toegestaan voor zover het maximum aantal toegelaten woningen binnen het plangebied nog niet is bereikt.

5.5.2 Dubbelbestemmingen

Waarde – Archeologie 4 en 5

Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Het bevoegd gezag heeft de bevoegdheid om voorwaarden aan omgevingsvergunningen te verbinden en een onderzoeksrapportage te verlangen. Om verstoring door andere werken- of werkzaamheden te voorkomen is een vergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerk zijnde en voor werkzaamheden. Daarbij gelden de volgende ondergrenzen:

Bestemming Ondergrens oppervlakte ingreep Ondergrens verstoringsdiepte ingreep
Waarde - Archeologie 4 > 2.500 m2 > 40 cm
Waarde - Archeologie 5 > 10.000 m2 > 40 cm

De ondergrenzen ten aanzien van de oppervlakte en de verstoringsdiepte van de ingreep gelden cumulatief. Dat houdt in dat slechts beperkingen gelden indien beide ondergrenzen worden overschreden. Indien slechts één van beide ondergrenzen wordt overschreden gelden geen beperkingen.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische Haalbaarheid

6.2.1 Kostenverhaal

Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (in dit geval een bestemmingsplan) of besluit waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro.

Een deel van het project wordt gerealiseerd door HEEMWonen en voor een deel van de te realiseren woningen worden door de gemeente Kerkrade zelf kavels uitgegeven. Ten behoeve van het project is een sluitende gemeentelijke gebiedsexploitatie opgesteld. Onderdeel daarvan is ook een bijdrage van HEEMWonen aan de grondexploitatie, hetgeen is overeengekomen in een projectontwikkelingsovereenkomst, die wordt aangemerkt als een anterieure overeenkomst in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voldoende is verzekerd en het verhaal van de daarmee gepaard gaande kosten – voor zover aan de orde – overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) is geborgd door middel van een anterieure overeenkomst.

6.3 Maatschappelijke Haalbaarheid

Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 De Te Volgen Procedure

Dit bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

Voorbereiding

  • Vooroverleg met instanties
  • Watertoets

Ontwerp

  • 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)

Vaststelling

  • Vaststelling door de Raad
  • 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • Mogelijkheid reactieve aanwijzing

Beroep

  • Beroep bij Raad van State
  • (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

7.2 Vooroverleg

Volgens artikel 3.1.1 van het Bro dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties voor zover die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of ze zijn belast met de behartiging van belangen die in een plan in het geding zijn. Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is op 1 februari 2019 aangeboden aan de betrokken instanties, in het kader van het vooroverleg. Naar aanleiding daarvan zijn twee reacties ontvangen.

De provincie Limburg laten weten geen aanleiding te zien om opmerkingen te maken ten aanzien van het bestemmingsplan.

Het Waterschap Limburg prijst de innovatieve wijze waarop met water wordt omgegaan binnen het plan en heeft enkele verhelderende vragen gesteld. Op basis daarvan isde beschrijving van de wijze waarop met water wordt omgegaan ook verduidelijkt.

7.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 26 september 2019. gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Wel is aanleiding gezien in het bestemmingsplan enkele ambtshalve aanpassingen aan te brengen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Deze wijzigingen zijn beschreven in het raadsbesluit.

Bijlage 1 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna