Oevers en jaagpaden
Bestemmingsplan - Gemeente Maastricht
Onherroepelijk op 17-11-2009 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan "Oevers en jaagpaden Zuid-Willemsvaart" van de gemeente Maastricht;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0935.BpOeversjaagpaden-oh01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 additionele voorzieningen:
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen. Hieronder zijn in ieder geval begrepen gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen, plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwen en straatmeubilair of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.8 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.10 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.11 erfafscheiding:
een gebouwde fysieke begrenzing bedoeld om een erf van een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte af te scheiden. Hieronder wordt tevens verstaan één gebouwde, oost-west gerichte afscheiding tussen delen van één erf;
1.12 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.13 perceel:
het aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing ten behoeve van een woonschip is toegelaten;
1.14 peil:
a. voor bouwwerken die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.15 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.16 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.17 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde beeld;
1.18 talud:
het hellende grondvlak langs het open water.
1.19 verbeelding:
de kaart met bijbehorende verklaring, bestaande uit één blad, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, bomen en beplantingsstroken en overige groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
A. Algemeen
Op de voor "Groen" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
B. Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
1. situering:
binnen het bestemmingsvlak;
2. bouwhoogte:
maximaal 3 meter;
3. aard:
bij de bestemming passend.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden voor:
1. staanplaats of ligplaats van onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met het in het gebied voor groenvoorzieningen uit te voeren werken of werkzaamheden;
2. het racen of crossen met motorvoertuigen, mountainbikes of (brom)fietsen;
3. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
4. opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
5. prostitutie.
Artikel 4 Oever
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Oever" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- oeverfunctie ten behoeve van het kanaal;
- erf ten dienste van woonschepen;
- groenvoorzieningen;
- verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- bijbehorende (nuts)voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen oostelijke oever
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-beperkte bouwmogelijkheid";
b. per perceel is slechts 1 gebouw toegestaan;
c. wanneer op het perceel sprake is van een bestaande erfafscheiding hoger dan 1,25 meter dan dient het gebouw in de plaats van of achter dit hogere gedeelte van de erfafscheiding gebouwd te worden;
d. gebouwen moeten worden voorzien van een plat dak;
e. de bouwhoogte mag maximaal 2 meter ten opzichte van de weg bedragen, met dien verstande dat wanneer het gebouw niet in de op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde bestemmingsgrens wordt gesitueerd de bouwhoogte maximaal 1,50 ten opzichte van de weg mag bedragen;
f. de breedte mag maximaal 3,5 meter bedragen;
g. de diepte mag maximaal 2,5 meter bedragen.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde oostelijke oever
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.2.3.
4.2.3 Erfafscheidingen oostelijke oever
Voor het bouwen van erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
a. erfafscheidingen dienen gebouwd te worden in de perceelsgrenzen;
b. de bouwhoogte mag maximaal 1,25 meter bedragen.
c. voor maximaal 50% van de breedte van het perceel is in de op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde bestemmingsgrens een aaneengesloten erfafscheiding tot 1,60 meter toegestaan mits niet ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-beperkte bouwmogelijkheid". Wanneer op het perceel sprake is van een bestaand gebouw dient de erfafscheiding geplaatst te worden vóór het gebouw of aansluitend op het gebouw als dat in de, op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde, bestemmingsgrens staat. In het laatste geval maakt het gebouw onderdeel uit van de genoemde 50% van de breedte van het perceel;
d. voor de west-oost gerichte erfafscheidingen geldt dat deze erfafscheidingen niet hoger mogen zijn dan de aangrenzende erfafscheidingen gelegen in de, op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde, bestemmingsgrens.
4.2.4 Gebouwen westelijke oever
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-beperkte bouwmogelijkheid";
b. per perceel is slechts 1 gebouw toegestaan;
c. wanneer op het perceel sprake is van een bestaande erfafscheiding met een deel dat hoger is dan 1,25 meter dan dient het gebouw in de plaats van of achter het hoogste gedeelte van de erfafscheiding gebouwd te worden;
d. de dakhelling van een gebouw bedraagt tussen de 0-25º;
e. de goothoogte mag maximaal 2,20 meter bedragen;
f. de diepte mag maximaal 5 meter bedragen;
g. de breedte mag maximaal 5 meter bedragen.
4.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde westelijke oever
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.2.6.
4.2.6 Erfafscheidingen westelijke oever
Voor het bouwen van erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
a. erfafscheidingen dienen gebouwd te worden in de perceelsgrenzen;
b. de bouwhoogte mag maximaal 1,25 meter bedragen;
c. voor maximaal 33,3% van de breedte van het perceel is in de, op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde, bestemmingsgrens een aaneengesloten erfafscheiding tot 1,60 meter toegestaan mits niet ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-beperkte bouwmogelijkheid". Wanneer op het perceel sprake is van een bestaand bouwwerk dient de erfafscheiding geplaatst te worden vóór het bouwwerk of aansluitend op het bouwwerk als dat in de, op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde, bestemmingsgrens staat. In het laatste geval maakt het bouwwerk onderdeel uit van de genoemde 33,3% van de breedte van het perceel;
d. voor maximaal 33,3% van de breedte van het perceel is in de, op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde, bestemmingsgrens een aaneengesloten erfafscheiding tot 2,20 meter toegestaan mits niet ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-beperkte bouwmogelijkheid". Wanneer op het perceel sprake is van een bestaand bouwwerk dient de erfafscheiding geplaatst te worden vóór het bouwwerk of aansluitend op het bouwwerk als dat in de, op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde, bestemmingsgrens staat. In het laatste geval maakt het bouwwerk onderdeel uit van de genoemde 33,3% van de breedte van het perceel;
e. als op het perceel sprake is van een afwisseling in de hoogte van de erfafscheidingen zoals bedoeld in lid b,c en d dan dienen deze elkaar in hoogte op te volgen (1,25-1,60-2,20 meter);
f. voor de west-oost gerichte erfafscheidingen geldt dat deze erfafscheidingen niet hoger mogen zijn dan de aangrenzende erfafscheidingen gelegen in de, op de verbeelding naar de aangrenzende bestemming "Verkeer" gekeerde, bestemmingsgrens.
4.2.7 Bouwwerken noordoostelijke oever
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. er zijn enkel bouwwerken toegestaan in de vorm van gebouwen en/of overkappingen met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40m²;
b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn niet toegestaan met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.2.8.;
c. de diepte mag maximaal 5 meter bedragen;
d. de gezamenlijke breedte mag maximaal 8 meter bedragen;
e. de goothoogte mag maximaal 2,20 meter bedragen;
f. de dakhelling bedraagt tussen de 0-35º.
4.2.8 Erfafscheiding noordoostelijke oever
Voor het bouwen van erfafscheidingen gelden de volgende bepalingen:
a. erfafscheidingen dienen gebouwd te worden in de perceelsgrenzen
b. de bouwhoogte mag maximaal 2,20 meter bedragen. In de naar het water gekeerde perceelsgrenzen mag de hoogte maximaal 1,25 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen
A. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van de bouwwerken en erfafscheidingen.
B. De onder A. bedoelde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld in overeenstemming met het in dit artikel bepaalde en voor zover deze noodzakelijk zijn ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundig beeld.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:
a. Van het bepaalde in artikel 4.2.4 en 4.2.5 voor het toevoegen van een extra bouwwerk ten behoeve van het stallen van een personenvoertuig mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. de oppervlakte van de uitbreiding mag maximaal 15m2 bedragen;
2. de breedte mag maximaal 3 meter bedragen;
3. voor het overige zijn de restant bouwregels van artikel 4.2.4 van toepassing.
b. Van het bepaalde in artikel 4.2.2, 4.2.5 en 4.2.7 voor wat betreft het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde overkappingen) mits:
1. deze niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-beperkte bouwmogelijkheid";
2. deze een directe relatie hebben met het woonschip en het beoogde gebruik van de oever;
3. geen afbreuk worden gedaan aan het uiterlijk aanzien van de omgeving;
4. de oever niet wordt aangetast in zijn functie in relatie tot het kanaal.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden voor:
- opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- stalling van aanhangwagens, caravans en vaartuigen tenzij deze zich in een gebouw bevinden. Een aanhangwagen is toegestaan achter een aanwezige erfafscheiding voorzover niet zichtbaar vanaf zowel de openbare weg als het water.
4.6 Aanlegvergunning
4.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. het ophogen, vergraven of ontgraven van de aanwezige taluds;
b. het wegnemen of aanpassen van kademuren of beschoeiingen.
4.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
4.6.3 Toelaatbaarheid
De in lid 4.6.1 genoemde werken en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de oeverfunctie ten behoeve van het kanaal niet onevenredig wordt of kan worden geschaad.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de vlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-beperkte bouwmogelijkheid" te verschuiven onder de voorwaarde dat de doorzichten voldoende gewaarborgd blijven.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen met een niet doorgaand karakter;
- fiets- en wandelpaden en trottoirs;
- groenvoorzieningen;
- verhardingen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- additionele voorzieningen;
- bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
A. Algemeen
Op de voor "Verkeer" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
B. Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
1. situering:
binnen het bestemmings-vlak;
2. bouwhoogte:
maximaal 8,00 meter;
3. aard:
bij de bestemming passend.
Artikel 6 Leiding - Riool
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - riool" aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (en), mede bestemd voor het transport via een op de verbeelding aangeduide rioolwatertransportleiding en de bescherming, het beheer en het onderhoud van deze leiding.
6.2 Bouwregels
Op de tot "Leiding - riool" aangewezen gronden mogen in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, geen bouwwerken worden gebouwd.
6.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen gehoord de beheersinstantie van de betrokken rioolwatertransportleiding ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van bouwwerken als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen bestemming, alsmede voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de rioolwatertransportleiding, mits door de bouw of plaatsing of de situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de rioolwatertransportleiding c.q. geen onevenredige schade aan de andere aan de gronden gegeven bestemmingen wordt of kan worden toegebracht.
6.4 Aanlegvergunning
6.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de tot "Leiding - riool" bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en Wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen;
d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
e. het aanbrengen, vellen- en of rooien van bomen of beplantingen, welke dieper wortelen dan 0,75 meter.
6.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder lid 6.4.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b. werken of werkzaamheden van ongeschikte betekenis;
voor het periodiek kappen van hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het toegelaten bodemgebruik en voor zover de Boswet of krachtens die Wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;
c. voor normaal spitwerk tot een diepte van niet meer dan 0,30 meter;
d. voor werken en werkzaamheden waarop de verordening op ontgrondingen in Limburg van toepassing is.
6.4.3 Afwegingskader
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien gehoord de beheersinstantie van de betrokken rioolwatertransportleiding door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding niet in gevaar wordt of kan worden gebracht.
6.4.4 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde onder lid 6.4.1 is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Onder gebruik in strijd met artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval begrepen het gebruik als straatprostitutie, seksinrichting, escortbedrijf, (raam)prostitutiebedrijf of sekswinkel.
Artikel 9 Algemene Ontheffingsregels
9.1 Behoudens voor zover een aparte ontheffingsregeling is opgenomen zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrij-stelling te verlenen van de bepalingen van het plan voor:
a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages tot ten hoogste 10%;
b. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2,00 meter bedraagt.
9.2 Burgemeester en wethouders kunnen bij verlening van de ontheffing voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in lid 1 onder b bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
9.3 De in lid 1 en 2 genoemde ontheffingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, alsmede aan de belangen van derden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor zover het betreft de bestemmingsgrenzen tot maximaal 2,00 meter indien dat noodzakelijk is voor een efficiënte planontwikkeling en de belangen van derden en de waarden van aangrenzende bestemmingen niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
11.2 Met betrekking tot de voorbereiding van de ontheffing van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen:
- het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbenden stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, liggen gedurende drie weken voor belanghebbenden ter inzage;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen die in de gemeente worden verspreid op de gebruikelijke wijze bekend;
- belanghebbenden kunnen bij burgemeester en wethouders naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerpbesluit binnen de onder a genoemde termijn naar voren brengen;
- burgemeester en wethouders stellen de indieners van de zienswijzen schriftelijk in kennis van het besluit omtrent ontheffing.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht Bouwwerken
13.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
13.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 14 Overgangsrecht Gebruik
14.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels bestemmingsplan "Oevers en jaagpaden Zuid-Willemsvaart".