Bestemmingsplan 'De Leim'
Bestemmingsplan - Gemeente Maastricht
Vastgesteld op 15-07-2013 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "De Leim" van de gemeente Maastricht.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0935.BPDeLeim-ow01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, (waaronder in ieder geval kinderopvang wordt verstaan) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitstraling heeft dat met die woonfunctie in overeenstemming is. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
1.6 additionele voorzieningen:
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; hieronder zijn in ieder geval begrepen gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen, plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes en straatmeubilair of daarmee vergelijkbare voorzieningen.
1.7 antenne-installaties:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in ene techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte
- brutovloeroppervlakte: de totale vloeroppervlakte van een winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
- nettovloeroppervlakte: enkel de vloeroppervlakte die voor publiek toegankelijk is.
1.11 bestaande situatie:
- bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald.
- bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bodemverstoring:
Alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en / of aan de fysische bodemkarakteristieken, lager dan 0,40 m onder maaiveld.
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwlaag
Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte door vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van een onderbouw, kelder, dakopbouw, kap of setback.
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.23 cafetaria/snackbar/afhaalservice/fastfoodbedrijf:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.24 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en, verhuren en leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden mede begrepen galeries.
1.26 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 gevelafwerking:
de kleurlagen op de gevel, het metsel- en voegwerk, de textuur en het patin.
1.29 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.30 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- het verstrekken van nachtverblijf;
- het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
- het exploiteren van zaalaccommodatie;
- discotheek/dancing.
Horeca categorie I:
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcolholvrije drank(en) worden verstrekt;
Horeca categorie II:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie- en/of theeschenkerlijk, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
Horeca categorie III:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.
1.31 interieur:
De binnenkant van een gebouw/bouwwerk, zijnde de zaken die door bestanddeelvorming en/of een hechte verbinding met het gebouw/bouwwerk, een onroerend karakter hebben.
1.32 kleinschalige detailhandel
detailhandel die qua uitstraling kleinschalig is van karakter, zoals een bloemisterij en een tijdschriftenshop. Een supermarkt wordt hier niet onder verstaan.
1.33 nok:
het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden.
1.34 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.
1.35 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.36 peil:
a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of;
b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.37 set-back:
terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45¡ bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte. In geval een set-back aanwezig is, is het niet toegestaan de set-back af te dekken met een kap dan wel op de set-back nog een set-back te bouwen.
1.38 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.39 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.40 winkelondersteunende horeca:
horeca in detailhandel die qua exploitatievorm en openingstijden aansluit bij winkelvoorzieningen en waar beperkte horecavoorzieningen aanwezig zijn.
1.41 winkelzone:
het gebied bestrijkt voor het overgrote deel het voetgangersgebied van Maastricht waarin de hoofdfunctie winkelen is en waar op beperkte schaal de horeca aansluit in de behoefte van het winkelend publiek.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Centrum
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- detailhandel;
- horeca in de categorieën 1 tot en met 3;
- wonen;
- tuinen, erven en verhardingen;
- voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- parkeren;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - kleinschalige detailhandel en horeca', uitsluitend kleinschalige detailhandel en horeca tot categorie 1.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
a. detailhandel en horeca in de categorieën 1 tot en met 3 zijn enkel toegestaan in de eerste bouwlaag (niveau 0), met een nettovloeroppervlakte van maximaal 2400 m2;
b. wonen is enkel toegestaan vanaf de tweede bouwlaag (niveau 1).
3.5 Specifieke bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dienen de bouwlagen vanaf de tweede bouwlaag (niveau 1) en hoger als dove gevel te worden gerealiseerd.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- park;
- plantsoen;
- bermen en beplantingen;
- speelvoorzieningen en hangplekken;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor langzaam verkeer;
- additionele voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b. ten behoeve van het bouwen van additionele voorzieningen hoger dan 3 meter, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegverkeer;
- verblijfsgebied;
- groenvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 6 Leiding-gas
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hogedruk gastransportleiding.
6.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding tot een maximale bouwhoogte van 3 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening, dan wel indien wordt aangetoond dat de hoge drukgasleiding is verplaatst. Voor de beoordeling daarvan dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Splitsen van woningen
Het splitsen van woningen is niet toegestaan.
8.2 Ondergronds bouwen
- Op plaatsen waar hoofd zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
8.3 Antennemasten en zendmasten
Het bouwen van antennemasten en zendmasten is niet toegestaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutieen straatprostitutie;
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
- het splitsen van woningen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
- de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
- de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid;
- van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
- ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m
- van deze regels en toestaan dat antennemasten en zendmasten worden gebouwd met dien verstande dat:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 50 meter;
- er wordt voldaan aan het gemeentelijk antennebeleid zoals verwoord in het Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009;
- van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze overschrijding mag niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo) van toepassing.
12.2 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
- het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend;
- in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
- de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
12.3 Wijzigingen
Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Verwijzing naar wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "De Leim".
1 Inleiding
1.1 Algemeen
Woningstichting Maasvallei Noord-West wil op de voormalige Rekko-locatie in de wijk Heer in Maastricht een parkeergarage, supermarkt en appartementen realiseren. Daarnaast wordt op het middenterrein van winkelcentrum De Leim een paviljoen gerealiseerd. Voor de wijk Scharn-Heer waarin het plangebied is gelegen, is op 22 november 2011 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. De ontwikkeling van de locatie Rekko en de realisatie van het paviljoen passen niet binnen dit vigerende planologische regime. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Omdat het bestemmingsplan Scharn-Heer recentelijk is vastgesteld, wordt in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk aangesloten bij en verwezen naar de toelichting van dat bestemmingsplan. De onderwerpen die specifiek van belang zijn voor het onderhavige bouwplan worden in deze toelichting nader uitgewerkt.
1.2 Grens Van Het Plangebied
Het plangebied waarop deze ruimtelijke onderbouwing betrekking heeft beslaat twee deelgebieden.
Deelgebied 1 ligt aan de Akersteenweg 124 in Maastricht en heeft een omvang van ongeveer 4.325 m2. Op het perceel was een bedrijf gevestigd, onder de naam REKKO. Het bedrijf is niet meer in werking, de bedrijfsgebouwen zijn nog aanwezig en worden gebruikt door een koeriersdienst. Rondom het pand ligt een grasveld. Aan de westzijde van deelgebied 1 ligt het winkelcentrum De Leim. Aan de oostzijde van het plangebied staan grondgebonden woningen. Aan de noordzijde, aan de overkant van de Akersteenweg, en aan de zuidzijde bevinden zich appartementencomplexen, in respectievelijk 5 en 7 woonlagen. De Akersteenweg is een drukke doorgaande weg, met een snelheid van maximaal 50 km/u.
Deelgebied 2 betreft het binnenterrein van winkelcentrum De Leim waar voorheen parkeerplaatsen aanwezig waren. Dit gebied heeft een omvang van circa 133 m². Het gebied is omgeven door het winkelcentrum waarin onder andere een supermarkt, drogist en bloemist aanwezig zijn.

Afbeelding 1: indicatie plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Deelgebied 1 heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Groen', met specifieke bestemmingen/aanduidingen voor de bescherming van archeologische waarden en leidingen. Binnen deze bestemmingen mogen bedrijven uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden opgericht en mogen groenvoorzieningen worden gerealiseerd. De ontwikkeling van woningbouw, detailhandel en parkeren zoals deze in het nieuwe plan zijn voorzien, passen hier niet binnen. Binnen deelgebied 2 vigeert de bestemming 'Centrum'. Binnen deze bestemming mogen onder andere winkels, kantoren en horecagelegenheden worden gerealiseerd. De nieuwe horecafunctie in deelgebied 2 past dus binnen de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan. Binnen het plangebied is echter geen bebouwing toegestaan. De realisatie van het paviljoen past daarom niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
1.4 Leeswijzer
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de voor dit plan relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn.
In hoofdstuk 4 wordt de ruimtelijke ontwikkeling weergegeven en in hoofdstuk 5 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde. Hoofdstuk 6 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 8 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 9. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.
2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt o.a. de Nota Ruimte.
“Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”, dat is de subtitel van deze Structuurvisie. En dat is ook waar het Rijk naar streeft op de middellange termijn (2028).
Om deze ambities te verwezenlijken formuleert het Rijk drie hoofddoelen:
- vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Binnen deze drie rijksdoelen worden onderwerpen van nationaal belang aangeduid. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
In deze paragraaf worden enkel die onderwerpen aangehaald die van belang zijn voor het onderhavige project.
Om een goed werkende woningmarkt in Nederland te bevorderen, zet het Rijk in op de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Daarbij moet meer ruimte worden geboden voor kleinschalige natuurlijke groei, het voorzien in de eigen woningbehoefte, (collectief) particulier opdrachtgeverschap en meegroei-, mantel- en meergeneratiewoningen. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod in kwalitatieve zin aansluit op de vraag. Behalve in de stedelijke regio's (Amsterdam en Rotterdam) is er geen directe rijksbetrokkenheid meer bij de woningbouwprogrammering.
Ten aanzien van onderhavig project is geen sprake van ligging in de genoemde stedelijke regio's. Er is dan ook geen sprake van rijksbetrokkenheid. Het beleid dat door de gemeente of de provincie wordt gevoerd is dan leidend.
Een gezonde en veilige leefomgeving is een basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Een leefbare en veilige samenleving vraagt onder andere om een goede milieukwaliteit, waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Voor een goede milieukwaliteit moet de kwaliteit van de bodem, water en lucht minimaal voldoen aan de (internationaal) geldende norm(en). Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Om te voorkomen dat vervuiling of piekbelasting in een stroomgebied elders een probleem vormt, is het noodzakelijk op nationale en internationale schaal kaders en normen te stellen en beheer te voeren, zowel als het gaat om waterkwaliteit als om waterkwantiteit.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt de invloed op de milieuaspecten beschreven.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (verder: POL 2006) is een integraal plan dat bestaande plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. In de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling.
Volgens 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL ligt het plangebied binnen perspectief P9, ‘Stedelijke bebouwing.’ Deze stedelijke bebouwing is gelegen binnen de grens stedelijke dynamiek, die gekoppeld is aan de stadsregio’s.
Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
De Stedelijke bebouwing (Perspectief 9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon-, winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
Het bouwplan omvat de herstructurering van een deel van een stedelijk gebied en bevordert de vitaliteit van het centrumgebied Heer. Daarmee voldoet het aan de uitgangspunten van het provinciale beleid.
2.2.2 Provinciale Woonmilieuvisie
Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) hebben op 1 februari 2011 de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. De visie beschrijft hoe de woningvoorraadontwikkeling de komende jaren vorm gegeven kan worden, welke rollen en taken de provincie daarbij kan vervullen en hoe de provincie deze ambities tracht te realiseren. De provincie is ervoor verantwoordelijk dat woningbouwplannen op bovenlokaal niveau op elkaar worden afgestemd en vervult daarbij een rol als aanjager, regisseur, stimulator en intermediair tussen diverse partijen.
Voor de lange termijn streeft de provincie naar 'de juiste woning op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar'. De woonconsument staat hierbij centraal. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt (en uiteindelijk leefomgeving) te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn.
Voor de lange termijn streeft de provincie naar 'de juiste woning op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar'. De woonconsument staat hierbij centraal. Het gaat er om een goed functionerende woningmarkt (en uiteindelijk leefomgeving) te scheppen en in stand te houden, waarin alle betrokkenen in hun behoeften kunnen voorzien, en waarin dat ook in de toekomst voor de toekomstig betrokkenen mogelijk zal zijn.
Welbeschouwd gaat het dus om duurzame ontwikkeling.Voor de korte termijn streeft de provincie naar een kwalitatief goede en passende woningvoorraad met voldoende betaalbare woningen die voor de verschillende doelgroepen in voldoende mate beschikbaar zijn. De bestaande woningvoorraad voldoet, mede gezien de demografische ontwikkelingen (krimp en vergrijzing), deels niet meer aan de huidige en toekomstige woningbehoefte. De provincie ziet hier voor Limburg zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve opgave.
Volgens de prognoses neemt in Zuid-Limburg als geheel de woningbehoefte af vanaf 2014, Midden- en Noord-Limburg volgen later (2025/2029). In alle regio’s staat daar een forse en kostbare herstructureringsopgave tegenover.
Zuid-Limburg
De afgelopen tien jaar krimpt de bevolking in de regio al en dit zal in de toekomst zo doorgaan. De opgave voor de regio staat in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. De kwantitatieve behoefte neemt af en de kwalitatieve behoefte neemt toe. In de regio wordt ingezet op het programmatisch transformeren van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstig gewenste kwaliteiten en samenstelling. De omvorming van de woningvoorraad, het wegnemen van het acute woningoverschot zal voor 90 tot 95% binnen de stadsregio’s moeten worden waargemaakt, door middel van herstructurering, sloop en vervangende nieuwbouw. Binnen de stadsregio’s moeten de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk worden geconcentreerd worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
De afgelopen tien jaar krimpt de bevolking in de regio al en dit zal in de toekomst zo doorgaan. De opgave voor de regio staat in het teken van vervangen en definitief onttrekken van woningen aan de voorraad. De kwantitatieve behoefte neemt af en de kwalitatieve behoefte neemt toe. In de regio wordt ingezet op het programmatisch transformeren van de bestaande woningvoorraad naar de toekomstig gewenste kwaliteiten en samenstelling. De omvorming van de woningvoorraad, het wegnemen van het acute woningoverschot zal voor 90 tot 95% binnen de stadsregio’s moeten worden waargemaakt, door middel van herstructurering, sloop en vervangende nieuwbouw. Binnen de stadsregio’s moeten de nieuwe activiteiten zoveel mogelijk worden geconcentreerd worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Regionale woonvisie
Maastricht maakt deel uit van de 'Woonregio Maastricht Mergelland'. Binnen deze regio is in de periode 2005-2009 nog geen evenwichtige opbouw van de woningvoorraad bereikt.
Met name in de stedelijke milieus (de stad Maastricht en gedeelten van de (voormalige) gemeente(n) Eijsden-Margraten en Meerssen die onder deze invloed staan) is er nog een toename van de woningbehoefte. De dorpse en landelijke milieus (alle overige gemeenten, incl. grote delen van de gemeente(n) Eijsden-Margraten en Meerssen) hebben te maken met een afnemende woningbehoefte.
Desondanks is het nodig, verstandig om te gaan met het toevoegen van woningen in stedelijk gebied. Het bouwplan voorziet in een beperkte toename van het aantal woningen. De woningen dragen, vanwege de levensloopbestendigheid er van, bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad. In beginsel past het bouwplan in het provinciaal beleid op dit punt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (d.d. 24 november 2009
Het woningbouwprogramma is de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de geactualiseerde Stadsvisie, die is beschreven in het bestemmingsplan Scharn-Heer. Het programma houdt rekening met woningmarktontwikkelingen op korte en lange termijn. Belangrijke impulsen voor de ‘woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Het plangebied ligt binnen het stedelijke woonmilieu. Enkele punten uit de woningbouwprogrammering zijn:
- herstructurering bestaande voorraad doorzetten;
- versterken van het middensegment en stimuleren van doorstroming;
- topsegment gebruiken voor het aantrekken van nieuwe doelgroepen, afgestemd op de markt;
- meer variatie in ouderenhuisvesting: met en zonder zorg, zelfstandig of gemeenschappelijk, appartement of grondgebonden;
- levensloopbestendig en flexibel bouwen als vast uitgangspunt bij alle plannen;
- ontwikkelen van woon-werk-woningen;
- uitbreiding van de woningvoorraad met in beginsel 200-300 woningen per jaar tot 2015, afhankelijk van het migratiesaldo.
Het project, de vervanging van bestaande bedrijfsbebouwing door woningen en detailhandel, leidt tot de herstructurering van een deel van het stedelijk woonmilieu. De woningen worden uitgevoerd als levensloopbestendige appartementen.
2.4.2 Woonmilieubenadering uit Nota “Wonen in beweging”
Op het gebied van woonmilieus is de beleidsnota 'Wonen in beweging' (vastgesteld door de raad d.d. 20 mei 2003) het uitgangspunt. Deze nota gaat hoofdzakelijk uit van kwalitatieve aspecten van het woningbouwvraagstuk. Niet alleen de woning moet daarbij kwalitatief aan de eisen voldoen, ook dient deze te worden gerealiseerd in een aantrekkelijke buurt met een eigen karakter. In de nota worden zeven woonmilieus geïntroduceerd: centrumstedelijk, stedelijk, tuindorp-, parkwijk-, dorps-, stadsrand- en villamilieu. Het plangebied ligt binnen het woonmilieu 'parkwijk'.

Afbeelding 2: uitsnede kaart beleidsnota 'Wonen in beweging'
Het woonmilieu ‘Parkwijk’ heeft de volgende kenmerken:
- gemiddelde woningdichtheid;
- menging van grondgebonden en gestapelde woningen (gestapelde woningen bij hoofdwegen, parkranden en voorzieningen);
- nadruk op openbaar groen in de openbare ruimte;
- beperkte functiemenging;
- aandeel huishoudens met kinderen veel groter dan centrumstedelijk woonmilieu;
- aantrekkelijk milieu voor woningzoekenden naar betaalbare woonruimte.
In de 'Parkwijk' biedt de ruime stedenbouwkundige opzet mogelijkheden voor functieverandering en opwaarderen van entrees en hoofdwegen, is er relatief veel openbaar groen in de wijk en is de ligging ten opzichte van uitvalswegen, de autobereikbaarheid en parkeervoorzieningen beter dan in de vooroorlogse gebieden. De voorgestelde herontwikkeling speelt hier goed op in. Zo is hier sprake van de gewenste inbreiding en krijgt het perceel haar eigen identiteit. De appartementen worden gecombineerd met parkeervoorzieningen en detailhandel, waardoor de gewenste functiemenging kan plaatsvinden.
2.4.3 Detailhandelsnota (2008)
Het Maastrichtse detailhandelsbeleid is vastgelegd in de Detailhandelsnota 2008 vastgesteld d.d. 29 oktober 2008). In deze Detailhandelsnota is de huidige detailhandelsstructuur in kaart gebracht. Naast de binnenstad is onder meer wijkwinkelcentrum Heer benoemd als één van de grootste winkelconcentraties van Maastricht. Bij de opzet van de nieuwe detailhandelsstructuur is aangegeven dat winkelcentrum Heer de kans krijgt zich te versterken, in kwantitatief opzicht (in omvang en schaal) maar ook vooral in kwalitatief opzicht (verbeteren parkeren, ruimtelijke structuur en samenhang).
In het bestemmingsplan Scharn-Heer wordt het wijkwinkelcentrum Heer bestemd conform de bestaande situatie. Het bouwplan voegt een supermarkt toe aan de bestaande winkelbedrijven, inclusief een ondergrondse parkeervoorziening. Het plan draagt bij aan de bovengenoemde doelstellingen van de gemeente.2.4.4 Horecanota (2008)
In de Horecanota 2008 (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor de gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat tot nu toe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken.
Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
- geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu;
- haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt;
- er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
- nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca;
- het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht.
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad):
- de winkelzone;
- horecaconcentratiegebieden;
- het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan);
- de woongebieden;
- de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocaties, buitengebied).
Het voorliggende plangebied is gelegen in zone 4 (de woongebieden). In de grote woongebieden buiten het centrum, zoals het onderhavige plangebied, staat de woonfunctie centraal. Nieuwe horecavestigingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan. Zo kan horeca zich mogelijk vestigen in de volgende situaties:
- in verband met een bijzondere functie of een bijzondere ligging (naast woonwijk of natuurgebied);
- in het belang van het behoud van bepaalde karakteristieke historische panden is soms horecavestiging toegestaan (bijv. kasteelhoeven);
- horecavestiging is mogelijk om het minimale voorzieningenniveau in een wijk te handhaven (buurtcafé, snackbar, restaurant of gemeenschapshuis).
Elke aanvraag voor nieuwe horeca in deze gebieden zal aan de bovengenoemde criteria worden getoetst. Het paviljoen wordt gerealiseerd in het winkelgebied van De Leim en voorziet in een behoefte van het winkelend publiek voor pauze en versnaperingen. Het is een lunchroom die in beginsel tijdens winkelopening geopend is en bijdraagt aan het minimale voorzieningenniveau van de wijk. De ontwikkeling past als zodanig in het gemeentelijk beleid.
2.4.5 Nota parkeernormen Maastricht (2011)
In het Beleidsplan Parkeren uit 2007 is de stad verdeeld in vier verschillende parkeerzones en –regimes. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen. In de Nota Parkeernormen worden parkeernormen gekoppeld aan de verschillende zones. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2004). Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.
Bij nieuwe ontwikkelingen zullen initiatiefnemers aan deze parkeernormering moeten voldoen. De locatie is gelegen in de zone 'schil/overloopgebied'.
Het bouwplan voorziet in een ondergrondse parkeervoorziening met 104 parkeerplaatsen. Op maaiveldniveau worden nog eens 51 parkeerplaatsten gerealiseerd. Volgens de parkeernormering van de gemeente zijn 117 plaatsen nodig. Er wordt dus ruim aan de parkeernormen voldaan.
2.4.6 Bodembeheerplan Maastricht (2007)
Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. Het Bodembeheerplan is inhoudelijk van toepassing op die locaties waar de bodem is beïnvloed door de grootschalige diffuse bodemverontreiniging. Daarnaast kan dit Bodembeheerplan in een aantal gevallen ook gebruikt worden bij de aanpak van immobiele puntverontreinigingen. De gemeente Maastricht hanteert de bodemkwaliteitsdoelstellingen bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in saneringssituaties.
2.4.7 Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervan bewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger, het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst.
2.4.8 Hogere grenswaardenbeleid Maastricht
Volgens artikel 110a lid 5 van de Wet geluidhinder is het college van Burgemeester en wethouders bevoegd hogere grenswaarden (geluidbelasting op de gevel van onder andere woningen) vast te stellen als maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Om invulling te geven aan de beleidsruimte die genoemd artikel biedt, heeft de gemeente geluidsbeleid ontwikkeld. Hiermee kan de gemeente sturen in de ontheffingverlening en voorkomen dat ad hoc ontheffingen worden verleend. Het geluidsbeleid is ook van belang voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, de leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid.
2.4.9 Waterplan Maastricht
In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld, waaronder een visie op de ruimtelijke waterstructuur. De watertoets is een belangrijk instrument in dit kader. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.
In het plan zijn meetbare doelstellingen geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
- aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
- zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies;
- voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden-bergen-afvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. In Maastricht-Oost ligt de nadruk meer op afvoeren, zodat de landgoederenzone van water kan worden voorzien. De uitgangspunten van het gemeentelijk waterplan zijn meegenomen in de waterparagraaf, die verderop in dit bestemmingsplan wordt beschreven.
2.4.10 Luchtkwaliteitsplan
De luchtkwaliteit in de gemeente Maastricht voldoet niet overal aan de eisen die de Wet milieubeheer hieraan stelt. Het luchtkwaliteitsplan bevat een plan van aanpak voor de verbetering van de luchtkwaliteit op de overschrijdingslocaties.
Uit een eindevaluatie is naar voren gekomen dat het luchtkwaliteitplan succesvol is uitgevoerd en dat de luchtkwaliteit, uitgaande van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide, in Maastricht aanzienlijk is verbeterd en ook al voldoet aan de gestelde grenswaarden. Onzekerheden ten aanzien van nieuwe regelgeving, effecten van (nationale) maatregelen en het ontbreken van een veilige waarde voor fijn stof zorgen er echter voor dat aandacht voor luchtkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen ook in toekomst van belang blijft. In de periode tot 2015 blijft daarom gewerkt worden aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.
2.4.11 Locatiebeleid Luchtkwaliteit (2008)
Het beleidsstuk Locatiebeleid luchtkwaliteit is in 2008 vastgesteld. Het bevat een kader voor de beoordeling of een bepaalde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, bezien vanuit het aspect luchtkwaliteit.
Deze afweging vindt plaats naast de beoordeling of een ontwikkeling leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer. In het geval aan de grenswaarden wordt voldaan, kunnen gevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de regel worden opgericht zonder nadere afweging.
2.4.12 Beleidsvisie Externe veiligheid
Op 29 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Beleid Externe Veiligheid vastgesteld. Deze beleidsvisie is gericht op het beheersen van risico’s en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving.
De Beleidsvisie Externe Veiligheid omvat 3 verantwoordingsniveaus, ter invulling van de verplichte elementen van de verantwoording van het groepsrisico.
Het plangebied ligt in de nabijheid van de Akersteenweg en andere wegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. In dit geval hoort een afweging op niveau 2 deel uit te maken van het bestemmingsplan. Deze afweging is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. In paragraaf 5.5 wordt verder ingegaan op het aspect externe veiligheid.
3 Beschrijving Plangebied
3.1 Historische Ontwikkeling
De eerste nederzettingen op de oostelijke oever van de Maas werden gebouwd op het middenterras, het overgangsgebied tussen het stroomvoerend gebied van de Maas en de hoger gelegen plateaugebieden. De nederzettingen zijn veelal ontstaan op plaatsen waar de noord-zuidverbinding op de rand van het middenterras werd doorsneden door oost-westgerichte verbindingswegen. Amby, Scharn en Heer zijn (samen met Gronsveld, Rothem en Ryckholt) voorbeelden van dergelijke nederzettingen. In het gebied rond Amby en Scharn lag een aantal herenboerderijen en landgoederen. In de 19de eeuw vindt in de nederzettingen Amby en Scharn nauwelijks enige verandering plaats in de bebouwingsstructuur en het verkavelingspatroon. Direct rondom de boerderijen liggen veelal boomgaarden met op enige afstand het weide- en akkerland. De nederzettingen ontwikkelden zich zelfstandig met name langs de hoofdwegenstructuur in de vorm van lintbebouwing:

Scharn en Heer zijn twee buurten in Maastricht-Oost met een rijke gelaagdheid in het landschap, de stedenbouwkundige structuur en de architectonische bebouwing. De twee voormalige dorpen zijn geleidelijk aan in het stedelijk gebied van Maastricht opgenomen. De aanleg van de Akersteenweg vanaf 1824 betekende een goed onderhouden, semiverharde verbinding van Maastricht richting Aken. Met de vestiging van Huize Sint Joseph kwamen in 1911 de priesters van de Congregatie van het Heilig Hart naar Heer. Nieuwe bedrijven brachten meer werkgelegenheid in het gebied. Zo groeiden Scharn en Heer voor de oorlog tot een aantrekkelijk woon- en werkgebied aan de rand van de stad.
Heer wordt globaal begrensd wordt door de Adelbert van Scharnlaan, Bemelerweg, de A2 en de lijn Demertstraat, Kruisstraat, Veldstraat. De Burgemeester Cortenstraat en de Dorpstraat vormen hier de noord-zuidroute op de rand van het middenterras. De Akersteenweg is de oost-westverbinding van Maastricht naar het Heuvelland die dit lint doorsnijdt. Rond dit kruispunt van wegen is Heer ontstaan. De oude linten herbergen de meeste voorzieningen. De aanleg van de Akersteenweg vanaf 1824 was de eerste stap naar verstedelijking van het gebied rond Heer. De route scheidde Heer van heer noordelijker gelegen buurtschap Scharn. In die tijd was dat nog geen probleem, nu vormt de Akersteenweg een harde grens tussen beide stadswijken. Vanaf het begin van de 20ste eeuw nam het belang van Heer toe. Het gehucht kreeg steeds meer het karakter van een aantrekkelijke woonplaats. De ligging van Heer nabij Maastricht, de goede uitvalswegen en de ligging aan het buitengebied warende belangrijkste redenen voor de toename van het inwoneraantal. Tijdens het interbellum en tijdens de wederopbouwperiode werd door middel van de bouw van een aantal kleine complexen een laatste slag in de verdichting van dit raamwerk gemaakt.
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.2.1 Bebouwingsstructuur
De hoofdstructuur wordt gevormd door de doorgaande wegen de Dorpstraat en de Akersteenweg. Het gebied hiertussen is opgevuld met bebouwing ten behoeve van Winkelcentrum De Leim, opgezet rondom een (parkeer)plein. Tussen de Akersteenweg en de Dorpstraat is een ontsluitingsweg met parkeermogelijkheden gelegen.
Tussen de Leim en de woonbebouwing langs de Akersteenweg ligt het voormalige bedrijfsterrein van Rekko, met een groene ruimte rondom.
3.2.2 Groenstructuur
De Akersteenweg is een belangrijke invalsroute, echter een continu groen profiel ontbreekt hier. In het kader van het verkeerscirculatieplan Heer zijn langs de Akersteenweg op diverse plaatsen nieuwe bomen geplant. De bomenrijen hebben echter geen continuïteit wegens de aanwezigheid van kabels en leidingen en de aanleg van bushaltes en afslagstroken. Indien de verkeerssituatie in de toekomst moet worden aangepast dienen de bomenrijen zoveel mogelijk te worden gecontinueerd. De bestaande bomen hebben een verminderde vitaliteit wegens gebrek aan ondergrondse groeiruimte.
De groene ruimte om het voormalige bedrijf Rekko wordt voor een deel in stand gehouden.
Het nevenstaande kaartbeeld geeft een overzicht van de groenstructuur op wijkniveau.
3.2.3 Verkeersstructuur
Een aantal jaren geleden is de verkeersstructuur Heer herzien. Rond het centrumgebied is een hoofdverkeersstructuur ontwikkeld om daarmee de verkeersdruk in het centrale deel van de wijk Heer te beperken en de verblijfsfunctie te versterken. Als gevolg van deze ingreep zijn de verkeersintensiteiten in de noord-zuidrichting op de Dorpstraat en de Burgemeester Cortenstraat verminderd en is de doorstroming in de oost-westrichting op de hoofdas, de Akersteenweg, aanzienlijk verbeterd. Het afwaarderen van de verkeersfunctie in de Dorpstraat en de Burgemeester Cortenstraat is met name van belang om de kracht van het centrale deel van Heer als koopcentrum te verbeteren.
De Akersteenweg is de enige hoofdontsluitingsweg in het plangebied. Centraal in het plangebied is een ‘verkeersruit’ waarneembaar die verloop via de Adelbert van Scharnlaan, Sibemaweg, Demertdwarsstraat, Demertstraat, Kruisstraat, Dorpstraat, Einsteinstraat, Burgemeester Kessensingel, Akersteenweg en Vijverdalseweg. Centraal in deze ruit ligt het centrumgebied aan de Dorpstraat en de Burgemeester Cortenstraat.
3.3 Functionele Structuur
In de wijk Heer, waarvan het plangebied deel uitmaakt, overheerst de woonfunctie. Rondom deelgebied 1 zijn aan de oostzijde, langs de Akersteenweg, grondgebonden woningen gelegen. In enkele gevallen is sprake van deling van deze woningen in boven- en onderwoningen. Aan de noordzijde, aan de overkant van de Akersteenweg, en aan de zuidzijde liggen appartementengebouwen van 5 tot 7 verdiepingen hoog.
Er zijn ook verschillende andere functies aanwezig, waaronder detailhandel. Veruit de belangrijkste detailhandelsvoorziening is het winkelcentrum De Leim, dat onderdeel uitmaakt van het winkelgebied van Heer. Het winkelgebied van Heer strekt zich voornamelijk uit over de (omgeving van) twee historische assen, namelijk de noord-zuidas Burgemeester Cortenstraat-Raadhuisplein-Dorpstraat-Einsteinstraat en de oost-westas Akersteenweg, met als zwaartepunt het gebied rondom de kruising van deze twee assen (winkelcentrum De Leim en de supermarktlocatie aan de Burgemeester Cortenstraat). Qua ruimtelijk-functionele structuur is het winkelgebied versnipperd en is de verkeerssituatie in de omgeving van het winkelcentrum niet optimaal (met name voor wat betreft bereikbaarheid en parkeren). Het lijkt er evenwel op dat de consumenten deze structuur van een verspreid winkelgebied toch als positief ervaren. De inwoners van Maastricht beoordelen het winkelcentrum Heer bovengemiddeld. Behalve aan de kwaliteit van de winkels en de variëteit in assortiment is deze hoge score vooral te danken aan de sfeer, de gezelligheid, de beschikbare parkeergelegenheid en de bereikbaarheid van de winkels per auto.
In het winkelcentrum zijn ook (meerdere) horecavoorzieningen aanwezig.
De bestaande supermarkt wordt verplaatst naar de voormalige Rekko-locatie, waardoor ruimte ontstaat voor nieuwe detailhandel. In combinatie met een toename van de parkeervoorzieningen leidt dit tot een versterking van de functie van het winkelgebied van Heer.
3.4 Archeologische Waarden
Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden die volgens de in beleidsnota “Springlevend Verleden. Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2007-2012” in aanmerking komen, een nader onderzoek plaatsvinden naar archeologische waarden. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord raakt, moet de veroorzaker de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen en de resultaten uit te werken.
De archeologen in dienst van de gemeente Maastricht hebben kennis genomen van de resultaten van het bureauonderzoek voor de locatie Akersteenweg 124 in Maastricht. Uit de betreffende rapportage (Synthegra Rapport S110250, d.d. 26 januari 2012 bijlage 2) blijkt dat het risico dat archeologische resten tijdens de voorgenomen werkzaamheden aangetroffen worden aanwezig is. Met name voor resten uit de periodes vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd geldt een hoge verwachting. Om deze verwachting te toetsen is de aanbeveling gedaan een verkennend booronderzoek uit te laten voeren. Deze boringen zijn er vooral gericht op een analyse van de bodemopbouw en eventuele recente verstoring daarvan en dienen tot op de maximale verstoringsdiepte gezet worden. Het bevoegd gezag, in deze burgermeester en wethouders van Maastricht en namens deze de steller van dit besluit, onderschrijft dit advies. Het plan van aanpak voor het booronderzoek is voor de uitvoering van het veldwerk door het bevoegd gezag goedgekeurd. Uit het verkennend booronderzoek (Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Akersteenweg 124 Maastricht, Archeodienst, rapportnummer 148, versie 2.0, 18 juli 2012) blijkt dat de verwachting kan worden bijgesteld naar laag en dat geen verder archeologisch onderzoek nodig is.
Voor het voorgenomen paviljoen ter plaatse van het huidige binnenterrein (parkeerterrein) geldt dat deze zonder archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden gebouwd kan worden. Hieraan zijn enkele voorwaarden verbonden: het bebouwde oppervlakte mag niet meer dan 250 m2 bedragen en het bouwwerk dient “ archeologie-vriendelijk” gefundeerd te worden, bv. door middel van poeren. Wanneer definitieve bouwtekeningen van het paviljoen gereed zijn, dienen deze voorgelegd te worden aan een gemeentelijk archeoloog. Als hieruit blijkt dat niet aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, kan het selectiebesluit herzien worden. Opgemerkt wordt dat als tijdens de werkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding moet worden gemaakt bij de opsteller van dit besluit.
Op basis van bovenstaande wordt geen dubbelbestemming opgenomen voor de bescherming van eventuele archeologische waarden.
4 Ontwikkeling
Dit bestemmingsplan is opgesteld voor de realisatie van een specifiek bouwplan. Het bouwplan voorziet in de aanleg van een ondergrondse parkeergarage met 104 parkeerplaatsen aan de Akersteenweg. Boven deze parkeergarage zijn detailhandel en bepaalde horecavoorzieningen toegelaten. De netto vloeroppervlakte van de detailhandel/horeca is gebonden aan een maximum van 2400 m2. Hierbij zijn niet inbegrepen de bevoorradingsruimte, magazijnen en technische ruimtes.
Op maaiveldniveau worden, aan de zijde van de Mandelstraat en de Akersteenweg, maximaal 24, levensloopbestendige, appartementen gebouwd, verdeeld over maximaal drie bouwlagen. Het niet bebouwde maaiveld wordt ingericht als groenvoorziening en parkeerplaats met maximaal 51 parkeerplaatsen voor de bewoners van de appartementen.
Op de binnenplaats van het winkelcentrum De Leim wordt een paviljoen van beperkte afmetingen geplaatst. Dit paviljoen is bestemd voor kleinschalige detailhandel en horeca. De huidige parkeerplaatsen verdwijnen en worden verplaatst naar de nieuwe parkeergarage.
Verkeerstechnisch gezien heeft het plan de nodige consequenties.
Bij de voorgenomen reconstructie van de Akersteenweg wordt hiermee rekening gehouden. Zo wordt het laden en lossen gesitueerd aan de zijde van de Akersteenweg waardoor conflictsituaties met het winkelend publiek worden vermeden. Het winkelcentrum is vanuit de richting Cadier en Keer niet meer direct bereikbaar, linksafslaan is niet meer mogelijk.
5 Mileuplanologische Aspecten
5.1 Water
De watertoets is een serie procesafspraken tussen initiatiefnemer, waterbeheerders en de gemeente om ervoor te zorgen dat de belangen van het watersysteem vroegtijdig worden mee beschouwd en meegewogen bij de locatiekeuze van nieuwe ontwikkelingen en bij de inrichting van het plangebied. De resultaten van het overlegproces worden verwoord in de waterparagraaf van de ruimtelijke onderbouwing.
Standaard bevat een waterparagraaf de volgende onderdelen, voor zover relevant.
- globale beschrijving van het watersysteem binnen het plangebied, inclusief alle door de waterbeheerder(s) als relevant aangemerkte aspecten en de wijze waarop daarmee binnen het initiatief rekening is gehouden;
- weergave van het gevoerde overlegproces met de waterbeheerder(s);
- integrale weergave van het wateradvies over het (concept) voorontwerpplan;
- weergave van de verwerking van het wateradvies in het voorontwerpplan, met daarin aangegeven:
- doorgevoerde aanpassingen op het (concept) voorontwerpplan;
- resterende waterhuishoudkundige knelpunten;
- verzachtende en compenserende maatregelen;
- beschrijving van de resterende consequenties van het plan voor alle door de waterbeheerder(s) als relevant aangemerkte aspecten;
- in geval van wijzigingen tijdens het planvormingsproces: inzichtelijk maken van de consequenties van de planwijzigingen voor de relevante wateraspecten.
Beschrijving watersysteem
De planlocatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, nabij oppervlaktewater of nabij een zuiveringtechnische voorziening. Het gebied ligt op de oostelijke Maasterrassen waar de bodem bestaat uit een grind-zandpakket, afgedekt met een laag löss. De mogelijkheden voor infiltratie in de löss zijn matig, die in het grind-zandpakket zijn zeer goed. De GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand) bevindt zich op circa 45 m +NAP, zijnde circa 7 m onder maaiveld. De GHG (gemiddeld hoogste grondwaterstand) ligt op circa 47 m +NAP en 5 m onder maaiveld.
De waterbeheerders en de gemeente Maastricht hebben in hun beleid vastgelegd dat bij nieuwbouw in principe geen regenwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor de verwerking van het regenwater hebben de waterbeheerders een voorkeursvolgorde ontwikkeld, zoals beschreven in de brochure Regenwater schoon naar beek en bodem. Na hergebruik hebben berging en infiltratie in oppervlakkige voorzieningen de voorkeur. Deze zijn goed controleerbaar en te onderhouden en maken het regenwater ook beleefbaar. Bovendien hebben infiltratievoorzieningen met een humeuze toplaag een uitstekende zuiverende werking, waardoor eventuele verontreinigingen niet of in mindere mate het grondwater bereiken.
In het onderhavige plan is gekozen voor een dermate hoge bebouwingsgraad dat voor oppervlakte voorzieningen geen ruimte is. Wel zijn er mogelijkheden voor hergebruik (grijs watercircuit), waterberging op het en in het gronddek op de parkeergarage, open water op de parkeergarage en infiltratie naar het grindpakket (diepte-infiltratie) via de smalle groenzone aan de oost- en zuidzijde van de bebouwing.
In de uitwerking van het plan wordt hieruit een keuze gemaakt en een regenwatersysteem ontworpen gebaseerd op volledige verwerking van het regenwater via hergebruik en/of infiltratie. Aansluiting op de gemeentelijke riolering zal slechts worden overwogen als noodoverlaat. De voorzieningen worden gedimensioneerd op een neerslaggebeurtenis van 35 mm in 45 minuten. Een doorkijk wordt gemaakt naar een gebeurtenis van 45 mm in 30 minuten om een inschatting te maken van de kans op wateroverlast. De leegloop van de voorzieningen wordt ingesteld op maximaal 24 uur.
Vanuit de bescherming van de grondwaterwaterkwaliteit gelden de volgende ontwerp- en
beheervoorwaarden: uitsluitend toepassen van niet-uitlogende bouwmaterialen, het minimaal gebruik van strooizout en chemische onkruidbestrijdingsmiddelen en het toepassen van een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage, bij diepte-infiltratie in de grindlaag.
Het afvalwater van de woningen, het paviljoen en de supermarkt wordt aangesloten op het gemeentelijke vuil waterriool.
Consequenties plan voor watersysteem
Op de planlocatie staat in de huidige situatie een loods, waarvan het dak is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Doordat het regenwater van de nieuwbouw niet wordt aangesloten zal de gemeentelijke riolering en de rioolwaterzuiveringsinstallatie minder worden belast dan in de huidige situatie. Dit draagt tevens bij aan het terugdringen van riooloverstorten op oppervlaktewater.
De totale verhardingsoppervlakte neemt toe. Doordat al het regenwater wordt geïnfiltreerd, heeft dit echter weinig gevolgen voor de waterhuishouding. De grondwaterkwaliteit wordt minimaal beïnvloed door het toepassen van bronmaatregelen en het inpassen van een zuiverende voorziening in het infiltratiesysteem.
5.2 Geluid
Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Akersteenweg. De Wet geluidhinder bepaalt dat in een dergelijke zone akoestisch onderzoek nodig is, wanneer geluidgevoelige ontwikkelingen worden voorbereid. Alle overige wegen binnen het plangebied zullen worden ingericht als 30 km/uur wegen, waarvoor in de Wet geluidhinder geen zone en bijbehorende verplichtingen gelden.
Het vereiste akoestische onderzoek is uitgevoerd en vastgelegd in een rapportage (Windmill Milieu Management Advies, d.d. 19 juni 2012 met rapportnummer P2011.059-04, bijlage 1). Uit het onderzoek komt naar voren dat de geluidbelasting op een aantal plaatsen op de grens van het bouwvlak, hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De tabel uit het akoestisch rapport is hieronder overgenomen:
Burgemeester en wethouders van Maastricht kunnen voor deze locaties een hogere waarde vaststellen, als is gebleken dat andere geluidreducerende maatregelen (aan de bron of in de overdrachtssfeer) niet mogelijk of opportuun zijn.
De gemeente Maastricht hanteert bij het verlenen van hogere waarden een eigen afwegingskader dat is vastgelegd in het gemeentelijk geluidbeleid. Het plan is direct gelegen aan de hoofdwegenstructuur. Voor eerstelijnsbebouwing langs de hoofdwegenstructuur gelden de gemeentelijke grenswaarden voor de verschillende gebiedstyperingen niet. Voor woningen gelegen aan de hoofdwegenstructuur gelden wel andere eisen met betrekking tot het verlenen van hogere grenswaarden conform het gemeentelijk geluidbeleid.
De volgende beleidsregels zijn van toepassing op het bouwplan:
Voor woningen die gelegen zijn aan de hoofdwegenstructuur moeten over minimaal één geluidsluwe zijde beschikken en indien aanwezig een geluidsluwe buitenruimte hebben. Geluidsluw betekent hier voldoen aan de grenswaarde zoals deze is vastgesteld voor het betreffende gebied.
Akoestisch gunstig indelenWanneer de geluidsbelasting vanwege een weg hoger is dan 53 dB dient het plan akoestisch gunstig ingedeeld te worden (bijv. geen tuinen of geluidsgevoelige ruimten aan de straatzijde projecteren). Dat wil zeggen dat verblijfsruimten (woon- en slaapkamers en keuken groter dan 11 m2), alsmede de tot de woning behorende buitenruimten, voor zover bestemd als verblijfsruimten, niet aan de uitwendige scheidingsconstructie waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, zijn gelegen. In het geval van appartementen is dit gezien het beperkte oppervlak vaak moeilijk te realiseren. In dat geval kan gemotiveerd worden afgeweken. Echter blijft hierbij de eis dat minimaal de hoofdslaapkamer aan de geluidluwe gevel moet zijn gesitueerd.
De Wet geluidhinder bepaalt dat voorafgaand aan het verlenen van hogere waarden inzicht nodig is in de maatregelen waarmee de geluidbelasting gereduceerd kan worden tot de voorkeursgrenswaarde. De volgende maatregelen zijn onderzocht:
- Bronmaatregelen: het aanpassen van het wegdek over een lengte van circa 300 meter is in relatie tot de omvang van het plan financieel niet realiseerbaar. Overigens is het effect van een ander wegdektype, bijvoorbeeld SMA 0/6, bij snelheden tot 50 km/uur relatief beperkt (maximaal 2 dB) zodat de maximale ontheffingswaarde nog steeds overschreden wordt. Het terugdringen van de verkeersintensiteit is geen optie omdat de Akersteenweg een doorgaande ontsluitingsweg is van Maastricht. Bronmaatregelen stuiten op overwegende bezwaren van financiële en verkeerskundige aard.
- Overdrachtsmaatregelen: het oprichten van een scherm op de erfgrens is niet reëel omdat de woningen op kleine afstand liggen van de openbare weg. Het toepassen van overdrachtsmaatregelen in deze vorm stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard. Het onderhavige plan is door de gemeente Maastricht aangeduid als stedenbouwkundig erg waardevol. Het plan vormt de “Poort naar Maastricht” en moet een echte eyecatcher worden. Het verder naar achter plaatsen van de woningen zodat deze op grotere afstand van de weg komen te liggen past niet in dit beeld en is dus ook niet mogelijk.
- Maatregelen bij de ontvanger: omdat de maximale ontheffingswaarde van 63 dB ter plaatse van een aantal voorgevels niet wordt gerespecteerd en maatregelen aan de bron en in de overdracht stuiten op overwegende bezwaren, is het toepassen van maatregelen bij de ontvanger, zodat de geluidbelastingen niet direct op de gevels getoetst hoeven te worden, noodzakelijk. Het is noodzakelijk om voorzieningen aan de gevel te treffen, zoals:
- het toepassen van een dove gevel;
- het bevestigen van schermen aan de gevel zodat de daadwerkelijke gevel een geluidniveau ondervindt van ten hoogste 48 dB;
- het realiseren van loggia’s, een galerij en/of balkons zodat de daadwerkelijke gevel een geluidniveau ondervindt van ten hoogste 48 dB.
Voor de voorgevels is daarom geen hogere grenswaardenprocedure nodig. Voor de zijgevels (in de tabel oranje gemarkeerd) dienen hogere waarden te worden verleend. Conform het gemeentelijke geluidbeleid dienen de woningen minimaal één geluidluwe gevel te hebben. Uit de berekeningen blijkt dat de achtergevels van de woningen een geluidniveau van minder dan 48 dB ondervinden en dus zijn aan te merken als geluidluw. Verder dient bij het ontwerp van de woningen rekening te worden gehouden met een akoestisch gunstige indeling.
Binnenniveaus
Als voor de woningen in het plangebied hogere waarden worden vastgesteld, worden er eisen gesteld aan het maximaal toelaatbare geluidniveau in de woning. In de procedure voor de omgevingsvergunning wordt hieraan invulling gegeven via de geluidweringseisen uit het Bouwbesluit. Hierdoor is verzekerd dat de binnenwaardes horend bij de te verlenen hogere waarden worden gerespecteerd. Bij het bepalen van het binnenniveau moet overigens rekening worden gehouden met de gecumuleerde geluidbelastingen van alle geluidbronnen.
Conclusie
De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. Voor een deel van de woningen worden maatregelen getroffen zodat ter plaatse van de voorgevel alsnog aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan (deels dove gevel, deels andere maatregelen aan de gevel). Voor de zijgevels van een deel van de woningen zal een hogere grenswaarde moeten (en kunnen) worden verleend, omdat uit onderzoek is gebleken dat maatregelen niet aan de orde zijn. Aan de eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid wordt voldaan.
5.3 Luchtkwaliteit
Hoofdstuk vijf van de Wet milieubeheer vormt het kader voor de beoordeling van de luchtkwaliteit in de buitenlucht. De Wet milieubeheer spreekt van grenswaarden en plandrempels. Grenswaarden zijn normen waaraan in een bepaald jaar voldaan dient te worden. Plandrempels zijn normen die jaarlijks strenger worden en langzaam groeien naar het niveau van de uiteindelijk te bereiken grenswaarde. De milieukwaliteitseisen voor luchtkwaliteit hebben tot doel het beschermen van de mens en het milieu tegen de schadelijke effecten van vervuilende stoffen in de buitenlucht. Voor diverse stoffen zijn grenswaarden opgenomen. Voor de Nederlandse situatie zijn op dit moment fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) de meest kritische vervuilingen.
De luchtkwaliteit wordt bepaald door de aanwezige stoffen in de achtergrondconcentratie, bijdrage vanwege industriële en agrarische activiteiten en de bijdrage vanwege emissies van het verkeer. Vanaf de inwerkingtreding van het Besluit luchtkwaliteit in 2001 is gebleken dat op veel plaatsen in Nederland niet aan de normstelling voor luchtkwaliteit kon worden voldaan. Als gevolg daarvan zijn vele ontwikkelingen komen stil te liggen.
Op basis van ervaringen in het verleden blijkt dat kleinschalige plannen vrijwel geen invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit. Anderzijds betekent dit ook dat met kleinschalige ingrepen nauwelijks een verbetering van de lokale luchtkwaliteit te realiseren is. Doordat in grote gebieden van ons land niet aan de normstelling kan worden voldaan, is het zaak om grootschalige verbeteringen door te voeren die een significant hebben op de landelijke luchtkwaliteit.
Deze grootschalige maatregelen zijn samengebracht in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In dit NSL zijn alle ‘grote’ projecten ondergebracht die een duidelijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Daarnaast zijn hier ook de gezamenlijk te nemen maatregelen in opgenomen. Op 1 augustus 2009
is het NSL formeel vastgesteld. Met de komst van het NSL komt ook een eind aan het individueel toetsen van elk nieuw plan aan de normen voor luchtkwaliteit. Dit op basis van de ervaring waaruit blijkt dat kleine plannen geen of een verwaarloosbare invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit.
Op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen’ van kracht. In dit besluit wordt geregeld welke nieuwe ontwikkelingen van een dermate beperkte omvang zijn dat de invloed van deze plannen op de lokale luchtkwaliteit niet meer individueel getoetst hoeft te worden. Als norm is hierbij aangehouden dat plannen waarvan de invloed op de lokale luchtkwaliteit minder is dan 3% van de grenswaarde
voor PM10 en NO2 als niet significant worden aangemerkt. Dergelijke plannen worden niet relevant geacht voor de lokale luchtkwaliteit.
VROM heeft de definitie van ‘in betekenende mate’ vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB).
Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Dit criterium is een ‘of-benadering’. Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project ‘in betekenende mate’ de luchtkwaliteit. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
- Woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
- Kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Het aantal woningen (20) blijft ruimschoots onder de genoemde aantallen. Voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking geldt hetzelfde. Op grond van het Basis verkeersmodel en een advies over de verkeersaantrekkende werking van de afdeling Verkeer van de gemeente Maastricht is een indicatieve berekening gemaakt. Hieruit blijkt dat de situatie slechts een marginale toename veroorzaakt: van 600-800 motorvoertuigen per etmaal naar 800 motorvoertuigen per etmaal en van 10-20 vrachtwagenbewegingen naar maximaal 3 % vrachtverkeer.In het kader van een goede ruimtelijke ordening is naast de toets Wet milieubeheer ook een toets noodzakelijk om vast te stellen dat voor de nieuwe woningen binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te verwachten is. Hiervoor moet de luchtkwaliteit in de omgeving van de planlocatie nader worden bekeken. In de directe omgeving van het plangebied is de Rijksweg gelegen. Gelet op de verkeersstromen over deze weg en afstand tot het plangebied is een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot luchtkwaliteit voor de woningen te verwachten.
Conclusie
Het bouwplan voorziet in de ontwikkeling van 20 woningen, detailhandel (waaronder een supermarkt), een horecagelegenheid en een parkeergarage. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de lokale luchtkwaliteit en past binnen het gestelde hierover in de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteit ter plaatse leidt niet tot een beperking in het toekomstige woon- en leefklimaat van de woningen.
5.4 Bedrijven En Milieuzonering
In de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) beschreven hoe bij ruimtelijke planvorming moet worden omgegaan met nieuwe bedrijvigheid in relatie tot bestaande woningen en nieuwe woningen in relatie tot nieuwe/bestaande bedrijven.
De Handreiking verdeelt bedrijven en bedrijfsactiviteiten in verschillende typen (milieubelastende) bedrijvigheid en koppelt zogenaamde richtafstanden (uiteenlopend van 10 tot 1.500 meter) aan de verwachte milieubelasting. De Handreiking onderscheidt twee omgevingstypen, namelijk “rustige woonwijk/rustig buitengebied” en “gemengd gebied”.
Zowel milieubelasting als omgevingstype zijn gestandaardiseerd. Dit betekent dat gemiddeld genomen van de genoemde richtafstand mag worden uitgegaan, tenzij uit nader onderzoek anders blijkt.
Bij de indeling in bedrijvigheid/milieucategorie wordt gebruik gemaakt van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 1993 van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd; later is nog een SBI-2008codering gemaakt. Een detailhandel valt onder SBI-code 5211 ‘supermarkten, warenhuizen’, een parkeergarage onder SBI-code 6312 ‘parkeerterreinen, parkeergarages’. De bijbehorende milieucategorieën zijn respectievelijk 1 en2.
De grootste richtafstand bij deze categorie is 30 meter, voor het aspecten geluid, uitgaande van het omgevingstype ‘rustige woonwijk’. Volgens de Handreiking kan een stedelijke omgeving als het gebied rond de Akersteenweg als ‘gemengd gebied’ worden beschouwd, onder meer vanwege de ligging direct langs de (hoofd-)infrastructuur liggen.
Dit betekent volgens de Handreiking dat de richtafstand voor geluid kan worden teruggebracht tot 10 meter, gemeten vanaf de grens van het bouwvlak voor detailhandel tot de gevel van omliggende woningen.
De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van meer dan 10 meter. Aan de richtafstand voor geluid wordt in dit geval voldaan.
Ditzelfde geldt voor de afstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande bedrijven in de omgeving, te weten Winkelcentrum de Leim (detailhandel, supermarkt en brasserie) en Sportterrein RKSV Heer (Laan in den Drink 2) met kantine.
Wordt aan de richtwaarden van de Handreiking voldaan, dan kan worden aangenomen dat het akoestisch klimaat bij de bestaande en nieuwe geluidsgevoelige bestemming(en) voldoende is en dat het bedrijven en woningen kunnen worden gerealiseerd zonder vergaande voorschriften in het milieuspoor (vergunning, of maatwerk in het Activiteitenbesluit).
Nu ruim aan de richtafstanden uit de Handreiking wordt voldaan, is de conclusie gerechtvaardigd dat ter hoogte van de nieuwe woningen en de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden en de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Voor de nieuwe supermarkt en de parkeergarage geldt bovendien, dat deze moeten voldoen aan de eisen die de milieuregelgeving hieraan stelt.
5.5 Externe Veiligheid
Besluit externe veiligheid inrichtingen/buisleidingenIn de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen gelegen die invloed hebben op het plangebied.
transport gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op het beheersen van risico’s en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico’s die verbonden zijn aan activiteiten die brand of explosies kunnen veroorzaken en aan activiteiten die bij brand gevaarlijk kunnen zijn of schadelijk kunnen zijn voor het milieu. De risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. De risico’s worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR).
De risicobronnen die van invloed kunnen zijn op de planlocatie (transportroutes over de Akersteenweg, Burg. Cortenstraat, Terblijterweg, A2 en spoor) zijn allen buiten het plangebied gelegen.Het plangebied is echter wel gelegen in het invloedsgebied van 1500 meter aan weerszijden van deze transportroutes.
Door de realisatie van het plan in de vorm van een beperkt kwetsbare objecten (appartementen, winkels, horeca) verandert het groepsrisico (GR). Het bevoegd gezag dat een besluit neemt over de realisatie van een nieuw ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de verantwoording van het groepsrisico indien dit verandert.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een spoorlijn en een weg waarover transport plaatsvindt van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico van beide bronnen ligt onder de oriënterende waarde, maar neemt door de geprojecteerde ontwikkelingen (verwaarloosbaar) toe. Toch is daarom de verantwoording van het groepsrisico verplicht. In bijlage 4 is de verantwoording verwerkt.
Uit de verantwoording blijkt dat, ondanks de geringe toename van het groepsrisico, financieel-economische en stedenbouwkundige belangen de ontwikkeling op deze locatie rechtvaardigen. Uitgangspunt hierbij is dat de gemeente conform de beleidsvisie externe veiligheid een hoog ambitieniveau ten aanzien van groepsrisicoverantwoording hanteert en toepast in deze situatie.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de bouwplannen.
5.6 Bodem
Deelgebied I: 'Locatie Rekko'
De wijken Heer en Scharn liggen volgens het Bodembeheerplan Maastricht 2007 in de deelgebieden ‘overig’, ‘ophoging’ en ‘inundatie’. Voor het deelgebied ‘overig’ zijn er maximaal licht tot matig verhoogde gehalten te verwachten. Voor het deelgebied ‘ophoging’ betekent dit dat er een sterk verhoogd gehalte aan zink wordt verwacht. De aangetoonde zinkgehalten zijn echter niet van dien aard dat bepaalde functies niet mogelijk zouden zijn op basis van de te verwachten bodemkwaliteit. Het gedeelte ten zuidoosten van het Europaplein is gelegen in het gebied ’inundatie’ en wordt gekenmerkt door lichte bijmengingen met bodemvreemde materialen zoals puinfragmenten, steenkoolgruis en steenkoolslakken.
Door een opeenstapeling van menselijke activiteiten en door de invloed van de Maas kan een sterk verhoogd gehalte aan zink en licht verhoogde gehalten aan de overige zware metalen, PAK en minerale olie worden verwacht.
Om te kunnen beoordelen of de kwaliteit van de bodem geschikt is om de ontwikkeling te realiseren en of eventuele vrijkomende grond kan worden hergebruikt, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (CSO Adviesbureau, 11A085.R001.RP.GL, d.d. 2 augustus 2011, bijlage 3).
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn: - in de bovengrond is plaatselijk bodemvreemd materiaal (baksteen en gebroken stenen) in de gradaties 'sporen' tot 'matig' aangetroffen;
- er is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen, noch op het maaiveld noch in het opgeboorde bodemmateriaal;
- de bodemlaag, van ongeveer 1,5 tot minimaal 5,5 m-mv, voldoet als vulzand;
- de bovengrond is niet verontreinigd met bestrijdingsmiddelen;
- in de bovengrond zijn plaatselijk maximaal lichte verontreinigingen met enkele zware metalen, PAK en PCB gevonden. Het gehalte PAK overschrijdt de Lokale Maximale Waarden (LMW) uit het bodembeheerplan van de gemeente Maastricht. Volgens het Besluit bodemkwaliteit vallen deze monsters in de klasse 'Industrie';
- in de ondergrond zijn plaatselijk maximaal lichte verontreinigingen met enkele zware metalen gemeten. De LMW worden niet overschreden en volgens het Besluit bodemkwaliteit valt dit monster in de klasse 'AW2000'.
Vanwege de aangetroffen – lichte – verontreinigingen kan grond van de locatie niet zonder meer worden verplaatst naar elders en daar worden toegepast. Het is in beginsel wel mogelijk om de grond binnen het plangebied te hergebruiken.
Deelgebied 2: Paviljoen
Voor dit deelgebied is in 1991 bodemonderzoek uitgevoerd in verband met de realisatie van winkelcentrum De Leim. De locatie is na de bouw van het winkelcentrum beklinkerd en als parkeerplaats gebruikt. De vigerende bestemming op de locatie waar het paviljoen wordt gerealiseerd is 'Centrum'. Hierbinnen mogen horecagelegenheden worden opgericht, zoals de gewenste brasserie. Omdat een bestemmingswijziging voor realisatie van het paviljoen niet noodzakelijk is, is een bodemonderzoek op dit moment niet nodig. Bij het toekennen van de vigerende bestemming in het bestemmingsplan is namelijk al de afweging gemaakt dat de bodemkwaliteit hier voldoende is om de functie 'Centrum' te kunnen toestaan. Zodra de omgevingsvergunning voor het oprichten van het paviljoen wordt aangevraagd moet daarbij een actueel bodemonderzoek worden overlegt.
Conclusie
De kwaliteit van de bodem levert geen belemmeringen op voor het bouwplan. Vrijkomende grond mag niet zonder meer buiten het plangebied worden toegepast.
5.7 Ecologie
Binnen het plangebied en directe omgeving zijn geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige florasoorten wordt niet noodzakelijk geacht. Het kan zijn dat beschermde diersoorten, zoals bijvoorbeeld de vleermuis, zich in de leegstaande gebouwen hebben gevestigd. Bij de daadwerkelijke sloop van de gebouwen moet dit vooraf worden onderzocht.
De locatie van het paviljoen is volledig omgeven door bebouwing en momenteel in gebruik als parkeerplaats. Aanwezigheid van ontheffingsplichtige soorten is hier niet te verwachten. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In algemene zin bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied. Wel is het noodzakelijk voor het aspect flora & fauna en natuur nader onderzoek te verrichten indien de opstallen op het achterterrein worden gesloopt. Dit nader onderzoek kan plaatsvinden op het moment dat het slopen van de stallen daadwerkelijk aan de orde is. Het nader onderzoek is verder niet in dit bestemmingsplan geregeld, omdat hierop al het wettelijk regime van de Flora- en faunawet van toepassing is. 5.8 Kabels En Leidingen
In het plangebied ligt een hoge drukgasleiding met een beschermingszone van 2 x 4 meter. Deze leiding wordt, in verband met de realisering van het bouwplan, verplaatst. De nieuwe leiding en de bijbehorende beschermingszone (hartlijn gasleiding en dubbelbestemming Leiding - Gas) zijn op de verbeelding aangeduid.
5.9 Bezonning
Ter onderbouwing van het bestemmingsplan is een bezonningsschema opgesteld, dat als bijlage bij de toelichting is gevoegd.
Uit het schema blijkt dat omliggende woon- en andere bebouwing niet negatief wordt beïnvloed door de bebouwingsmassa die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
6 Het Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Deze landelijke standaard is verwerkt in het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Daarnaast zal worden aangesloten op de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in deze wet gebezigde terminologie (afwijkingsregels, omgevingsvergunningen).
Het bestemmingsplan De Leim bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.
6.2 Opzet Van De Planregels
6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden de planregels opgenomen die de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk maken. Per planregel zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande vrijstelling of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend. In het navolgende wordt kort uiteengezet welke bestemmingen zijn opgenomen en worden specifieke elementen daarin toegelicht.
Artikel 3: enkelbestemming Centrum
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het te realiseren appartementencomplex, supermarkt en andere detailhandel en horecadoeleinden, bijbehorende ondergrondse parkeergarage en het paviljoen.
De nettovloeroppervlakte van de detailhandel en de horeca is in de regels begrensd. De bouwoppervlakte voor de nieuwe appartementen is begrensd met een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding, evenals de maximale bouwhoogte.
Artikel 4: enkelbestemming Groen
Deze bestemming is toegekend aan de openbare groenvoorzieningen aan de oostzijde van het plangebied.
Artikel 5: enkelbestemming Verkeer
Deze bestemming is gelegd op de uitrit en ontsluitingsweg van de parkeergarage. Binnen deze bestemming zijn masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogelijk, alsmede lichtmasten en kunstobjecten.
Artikel 6: dubbelbestemming Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de hogedruk gasleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
- een anti-dubbeltelregel;
- algemene gebruiksregels: hierin worden alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
- algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald op welke punten burgemeester en wethouders van het bepaalde in het plan kunnen afwijken;
- algemene wijzigingsbevoegdheid: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen;
- algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
- overige regels: hierin worden regels gesteld met het oog op de uitsluiting van de aanvullende werking van de Bouwverordening en zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen;
6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
- het overgangsrecht: hierin is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan in werking treedt, mag worden gehandhaafd;
- de slotregel.
7 Economische Uitvoerbaarheid
Exploitatieplan-exploitatieovereenkomst
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:
- het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
- het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. De gemeente en de woningstichting hebben voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro gesloten.
In de overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, de aanleg van nutsvoorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte. Op grond van deze overeenkomst wordt het gehele project voor rekening en risico van de ontwikkelaar gerealiseerd. Het kostenverhaal is verzekerd. Het is niet nodig een exploitatieplan
te maken voor de hiervoor genoemde onderwerpen.
Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Economische uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet worden onderzocht. In dit geval levert het onderzoek het volgende op.
De risico's verbonden aan de realisering van het project liggen bij de ontwikkelende partij. Dit is vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en ontwikkelaar. Ter beperking van eventuele risico’s voor de gemeente is in deze overeenkomst bovendien een garantiestelling opgenomen.
De realisatie van het project is een initiatief van Woningstichting Maasvallei Noord-West en vindt plaats op eigen terrein. De bijbehorende kosten, zoals bouwkosten, komen dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Voorts zal een verhaalsovereenkomst inzake planschade worden gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente. De vergoeding van eventuele (succesvolle) planschadeclaims zullen dan op basis van deze overeenkomst op de initiatiefnemer worden verhaald.
Het project is economisch uitvoerbaar.
8 Handhavingsparagraaf
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen.
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
9 Communicatieparagraaf
Het ontwerp van het bestemmingsplan ‘De Leim’ heeft met ingang van 2 juli 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die termijn kon een ieder zijn zienswijze tegen het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling aan de gemeenteraad van Maastricht kenbaar maken. Er zijn 4 zienswijzen ontvangen.
De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Zienswijzennota.
In deze nota zijn ook de reacties in het kader van het vooroverleg samengevat en, indien aan de orde, beantwoord.
Naar aanleiding van de zienswijzen en enkele ambtshalve wijzigingen zijn ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan wijzigingen aangebracht.