De Heeg - Eyldergaard - Vroendaal
Bestemmingsplan - Gemeente Maastricht
Onherroepelijk op 25-02-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal " van de gemeente Maastricht.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0935.bpHeegEylderVroen-oh01 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en/of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw vastgebouwd bouwwerk dat qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, (waaronder in ieder geval kinderopvang wordt verstaan) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitstraling heeft dat met die woonfunctie in overeenstemming is. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
1.7 additionele voorzieningen:
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen. Hieronder zijn in ieder geval begrepen plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeergarages.
1.8 antenne-installaties:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in ene techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologische zone:
gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone a’ (in en binnen een straal van 50 m om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur), ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone b’ (tussen de eerste en tweede stadsmuur alsmede historische dorpskernen) of ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde - archeologische zone c’ (buiten de tweede stadsmuur), waarbinnen respectievelijk verschillende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota “Springlevend Verleden Maastricht 2008” alsmede in deze regels.
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
1.11 atelier:
werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan.
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.15 bekende archeologische vindplaats :
alle bij de gemeente bekende en geregistreerde archeologische vindplaatsen, waaronder ook de archeologische monumenten.
1.16 bestaande situatie:
- bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald.
- bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijgebouw:
een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat qua verschijningsvorm en functioneel opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
1.20 bodemverstoring:
Alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en / of aan de fysische bodemkarakteristieken, lager dan 0,40 m onder maaiveld, zoals door bouw-, aanleg- en/of sloopwerkzaamheden.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een woning of woongebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balken binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, en dat een maximale hoogte heeft van 3,5 m.
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid. (toetsing horecanota)
1.29 cafetaria/snackbar/afhaalservice/fastfoodbedrijf:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.30 carport/overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.31 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
1.32 consumentverzorgend ambachtelijke bedrijvigheid:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd zoals kapper, schoenmaker of goudsmid.
1.33 cultureel erfgoed:
alle materiele getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt om te conserveren, te onderzoeken, te presenteren en over te informeren.
1.34 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en, verhuren en leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden mede begrepen galeries.
1.36 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 gebruiksoppervlakte:
het oppervlak gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingswanden die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen.
1.38 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
1.39 gevelafwerking:
de kleurlagen op de gevel, het metsel- en voegwerk, de textuur en het patin.
1.40 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit. (toetsing detialhandelsnota)
1.41 growshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.42 guesthouse:
een kleinschalig logiesverstrekkend bedrijf, gericht op het bieden van een toeristisch en kortdurend verblijf waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal twee kamers. Deze overnachtings-accommodaties is gevestigd in een woning, wordt gerund door de eigenaren, tevens hoofdbewoner(s) van de betreffende woning.
1.43 hangplek:
een plek in de openbare ruimte waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten en kunnen recreëren.
1.44 headshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van artikelen die verwant zijn aan de hasjcultuur, niet zijnde psychotrope stoffen.
1.45 historisch relict:
objecten en structuren van vóór 1830, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, kloosters, hoeves, vestingwerken.
1.46 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.47 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- het verstrekken van nachtverblijf;
- het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
- het exploiteren van zaalaccommodatie;
- discotheek/dancing.
De horecabedrijven worden in dit plan als volgt onderverdeeld:
horeca categorie 1: een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank(en) worden verstrekt;
horeca categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel. koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;
horeca categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healtbar;
horeca categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);
horeca categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
1.48 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden waarbij het kenmerk is dat de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
1.49 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben, dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
1.50 maastschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:
- onderwijsinstellingen;
- bibliotheken;
- gezondheidszorg;
- jeugdopvang;
- naschoolse opvang;
- openbare dienstverlening;
- praktijkruimten;
- religie;
- verenigingsleven;
- welzijnsinstelling.
1.51 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.
1.52 nachtzaak:
horecabedrijf met ontheffing op het algemene sluitingsuur op grond van de APV.
1.53 nok:
het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden.
1.54 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen.
1.55 Omgevingsverordening Limburg:
de Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de eerdere Provinciale Milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening, die met de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingetrokken. De Omgevingsverordening Limburg is in werking getreden d.d. 01.01.2011.
1.56 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.
1.57 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.58 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.59 peil:
- voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of
- in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.60 pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten. (toetsing horecanota)
1.61 publiekaantrekkende dienstverlening:
een met detailhandel vergelijkbare functie voor het verrichten van diensten van of ten behoeve van het publiek, zoals een uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, postkantoor, reisbureau, schoonheidsinstituut, fotostudio en naar aard daarmee gelijk te stellen functies.
1.62 recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.
1.63 seksbedrijf:
een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrpen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.64 set-back:
terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45¡ bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte. In geval een set-back aanwezig is, is het niet toegestaan de set-back af te dekken met een kap dan wel op de set-back nog een set-back te bouwen.
1.65 smartshop:
een gebouw of een deel van een gebouw voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ter verkoop en/of leveren van producten waarin psychotrope stoffen aanwezig zijn aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
1.66 verstoringsoppervlak projectgebied:
de omvang van de bodemverstoring respectievelijk de omvang van het gebied, welk gebied onderwerp is van een omgevingsvergunning voor het opheffen van het planologisch strijdig gebruik als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.67 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.68 winkelondersteunende horeca:
horeca in detailhandel die qua exploitatievorm en openingstijden aansluit bij winkelvoorzieningen en waar beperkte horecavoorzieningen aanwezig zijn.
1.69 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.70 zendmast:
bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.71 zolder:
ruimte(n) van aanzienlijke omvang in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen (tenzij ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting')
- een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
- een auto(demontage)bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - auto(demontage)bedrijf';
- bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- opslag en uitstalling;
- wegen en paden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- tuinen, erven en verhardingen;
- groenvoorzieningen;
- additionele voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder a. en 3.5.1. onder a. voor wat betreft het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet zijn opgenomen in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) dan wel tot een hogere milieucategorie behoren, maar die aantoonbaar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan toegelaten milieucategorieën.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Centrum
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- detailhandel;
- (publiekaantrekkende) dienstverlening;
- cultuur en ontspanning;
- horeca in de categorieën 1 en 2;
- kantoor;
- maatschappelijk;
- recreatie;
- sport;
- wonen;
- tuinen, erven en verhardingen;
- terrassen;
- voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder parkeergarages;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- additionele voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- uitbreiding is uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
- uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
- er mogen geen belemmeringen zijn vanuit mileuhygiënisch oogpunt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
De in 4.1 a. tot en met h. genoemde functie zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 voor een uitbreiding van de op de begane grond gevestigde c.q. nog te vestigen publiekgerichte functie naar de verdieping, indien er sprake is van een ruimtelijke en functionele relatie tussen de publiekgerichte functie op de begane grond en de functie op de verdiepingen in de volgende gevallen:
- het pand leent zich qua aard en ligging niet c.q. is ongeschikt voor de functie wonen;
- als uitbreiding van een bestaande, op de begane grond gevestigde detailhandel op de verdieping absoluut noodzakelijk is om de continuïteit van de bedrijfsvoering te waarborgen, mits dit door middel van een advies van een door de betreffende ondernemer onder goedkeuring van de gemeente aan te wijzen deskundige duidelijk wordt aangetoond.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- detailhandel;
- tuinen, erven en verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel artikel 5 lid 2.1 onder c. ten behoeve van het uitbreiden van het bestaande winkeloppervlak met maximaal 10% mits de uitbreiding in overeenstemming is met het daartoe strekkende gemeentelijk (detailhandels)beleid. Hierbij mag het op de verbeelding aangeduide bouwvlak worden overschreden en dienen de op de verbeelding binnen het bouwvlak aangegeven maximale goot- en bouwhoogte in acht te worden genomen;
- artikel artikel 5 lid 2.2 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 6 Gemengd
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen(, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichting');
- detailhandel;
- cultuur en ontspanning;
- detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' (dh);
- (publiekaantrekkende) dienstverlening;
- kantoor;
- maatschappelijke voorzieningen;
- wonen in de vorm van bedrijfswoningen;
- tuinen, erven en verhardingen;
- voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- additionele voorzieningen en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 6.2.1 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- uitbreiding is uitsluitend toegestaan aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
- uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
- er mogen geen belemmeringen zijn vanuit mileuhygiënisch oogpunt.
- artikel 6.2.3 onder a. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:
- detailhandel, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' (dh);
- bedrijfsactiviteiten in een hogere milieucategorie dan milieucategorie 2 volgend uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten welke als bijlage deel uit maakt van deze regels;
- bedrijfsactiviteiten welke niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten welke als bijlage deel uit maakt van deze regels.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 6.1 onder c. ten behoeve van de uitoefening van detailhandel voor zover passend binnen het daartoe strekkende gemeentelijk (detailhandels)beleid;
- artikel 6.5 onder b. ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in een hogere milieucategorie dan ter plaatse is toegestaan indien deze, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de ter plaatse toegelaten bedrijfsactiviteiten;
- artikel 6.5 onder c. ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die, hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijfsactiviteiten, maar in de Staat van bedrijfsactiviteiten niet worden genoemd.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit van het bedrijf, het al dan niet continue karakter van het bedrijf, de visuele hinder en de verkeersaantrekkende werking.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- park;
- plantsoen;
- bermen en beplantingen;
- speelvoorzieningen en hangplekken;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- voorzieningen voor langzaam verkeer;
- additionele voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.3 onder b. ten behoeve van het bouwen van additionele voorzieningen hoger dan 3 meter, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 8 Horeca
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- horecabedrijven in categorieën 1 en 2 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' (h≤2);
- terrassen;
- bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
- tuinen, erven en verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- additionele voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2.5 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor horeca van een andere categorie dan middels de aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke voorzieningen;
- erven en verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- additionele voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.2 onder a. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 10 Recreatie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- recreatie;
- volkstuinen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- een kinderboerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
- een sportveldencomplex uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';
- voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- additionele voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2.2 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 11 Verkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegverkeer;
- spoorverkeer uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'spoorweg';
- ongelijkvloerse kruisingen ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
- een gerioleerde watergang ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - watergang gerioleerd';
- verblijfsgebied;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- additionele voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor doeleinden die betrekking hebben op de natuurlijke afvloeiing en (tijdelijke) berging van water.
12.2 Bouwregels
- op of in de voor Water aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen en noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop, tot een hoogte van maximaal 2 meter;
- of in de voor Water aangewezen gronden mogen, slechts na toestemming van de waterbeheerder, bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten behoeve van verkeersontsluitingen, tot een hoogte van maximaal 5 meter.
Artikel 13 Wonen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- aan-huis-verbonden beroepen;
- tuinen, erven en verhardingen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
13.2.2 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de achtergevel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
- als gevolg van de uitbreiding mag de afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 15 meter bedragen. Hoofdgebouwen waarvan de afstand tussen voor - en achtergevel reeds in de bestaande situatie 15 meter of meer bedraagt mogen niet worden uitgebreid;
- de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
- aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
13.2.2 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven;
- de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
- aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
13.2.2 onder b. voor de uitbreiding van een hoofdgebouw voor de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
- de afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 meter;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorend hoofdgebouw;
- de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
- aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
13.2.5 onder b. om aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal gelijk met de voorgevel c.q. de in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn en/of - voor zover het betreft hoekgebouwen - de naar de straat gerichte zijgevel c.q. de in het verlengde van de naar de straat gerichte zijgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn te situeren, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
- de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
- aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
13.2.5 onder c. om aan -en uitbouwen en bijgebouwen voor het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen te realiseren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
- de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
- aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
13.2.5 onder f. ten behoeve van het realiseren van duivenhokken en aanverwante dierenverblijven, waarvan de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
13.2.6 onder b. ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
- er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
- de uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu;
- aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan;
- de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 14 Leiding - Gas
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hogedruk gastransportleiding.
14.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de hogedruk hoofdgastransportleiding tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2 met dien verstande dat geen onevenredige aantastig ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening. Voor de beoordeling daarvan dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 15 Leiding - Water
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn , behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hoofdwatertransportleiding.
15.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de hoofdwatertransportleiding tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
15.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2 met dien verstande dat geen onevenredige aantastig ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de watervoorziening. Voor de beoordeling daarvan dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 16 Waarde - Maastrichts Erfgoed
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien ter plaatse gemeentelijke monumenten of behoud- en beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
16.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bepaalde in 16.2, een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen, onder de voorwaarden dat:
- de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden niet worden aangetast, en;
- de nieuwbouw binnen de cultuurhistorische waardestelling alsmede de archeologische waarden past dan wel een kwalitatieve bijdrage aan de genoemde waarden levert, en;
- er geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, en;
- voor zover het bouwen en/of de gevolgen ervan monumenten en/of archeologisch waardevolle locaties betreft, hierover voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning advies dient te worden ingewonnen bij een ter zake deskundige van de gemeente Maastricht.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
16.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen door voor de gebieden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a’, ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone b’ en ‘specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’ de voormelde aanduiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een cultuurhistorisch en/of archeologisch rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.
Artikel 17 Waterstaat - Waterlopen
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat-Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor doeleinden van de andere krachtens dit plan aangegeven bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en het onderhoud ten behoeve van de aan deze zone grenzende watergang.
17.2 Bouwregels
- op of in de voor Waterstaat-Waterlopen aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen en noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterloop, tot een hoogte van maximaal 2 meter;
- of in de voor Waterstaat-Waterlopen aangewezen gronden mogen, slechts na toestemming van de waterbeheerder, bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten behoeve van verkeersontsluitingen, tot een hoogte van maximaal 5 meter.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Bouwregels
19.1 Ondergronds bouwen
- Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
- Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
19.2 Antennemasten en zendmasten
Het bouwen van antennemasten en zendmasten is niet toegestaan.
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens te gebruiken in strijd met de bepalingen in deze regels. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops.
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
21.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de abiotische, biotische en cultuurhistorische kwaliteiten van de bodem gewaarborgd blijven en de regels van de Omgevingsverordening Limburg (OV) dienaangaande in acht worden genomen.
21.2 milieuzone - geurzone
21.3 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, enkel bouwwerken worden gebouwd indien de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft en de regels van de Omgevingsverordening Limburg (OV) dienaangaande in acht worden genomen.
21.4 veiligheidszone - bevi
21.5 vrijwaringszone - molenbiotoop
21.6 vrijwaringszone - spoor
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming van de veiligheid van de hoofdspoorweginfrastructuur.
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' is de Spoorwegenwet van toepassing. Conform deze wet mag niet zonder ontheffing door of vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat worden gebouwd, respectievelijk mogen niet zonder ontheffing werken of werkzaamheden worden uitgevoerd, die in strijd zijn met de Spoorwegenwet.
21.7 vrijwaringszone - straalpad
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' zijn de gronden mede bedoeld als beschermingzone van een straalverbinding en mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van meer dan 190 meter voor wat betreft het straalpad van zuid naar noord bezien in westelijke richting verlopend en 20 meter voor wat betreft het straalpad van zuid naar noord bezien in oostelijke richting verlopend.
21.8 vrijwaringszone - weg
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' is het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat van toepassing. In het kader van dit roolijnenbeleid mag:
- binnen een zone van 0 - 50 meter uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) van de A2 geen bebouwing worden opgericht, tenzij het bebouwing betreft ten behoeve van de bestemming 'Verkeer';
- binnen een zone van 50 - 100 meter uit de as van de dichstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) eerst worden gebouwd, nadat vooraf overleg is gevoerd met en overeenstemming is bereikt met de wegbeheerder, i.c. Rijkswaterstaat.
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:
- van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
- van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
- de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
- de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
- van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen.
- van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 meter;
- ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter.
- van deze regels en toestaan dat antennemasten en zendmasten worden gebouwd met dien verstande dat:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 50 meter;
- er wordt voldaan aan het gemeentelijk antennebeleid zoals verwoord in het Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolgers.
- van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze overschrijding mag niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 24 Algemene Procedureregels
24.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning van toepassing.
24.2 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
- Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
- Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
- In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.
- De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
- Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
24.3 Wijzigingen
Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 25 Overige Regels
25.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal '.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De gemeente Maastricht heeft besloten nieuwe bestemmingsplannen op te stellen voor alle gronden gelegen binnen de gemeentegrenzen. Het doel van deze actualisatie is enerzijds te voorzien in uniforme en actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van de gemeente en anderzijds te voldoen aan de wettelijke verplichtingen volgend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met het opstellen van de bestemmingsplannen wordt aangesloten bij het, sinds enkele jaren, landelijk in gang gezette traject van uniformering en digitalisering van bestemmingsplannen. De systematiek van voorliggend bestemmingsplan is daarom afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en op het gemeentelijk handboek voor (digitale) ruimtelijke plannen.
In het kader van de actualisering van bestemmingsplannen in de gemeente Maastricht ligt thans de actualisering van het bestemmingsplan De Heeg – Eyldergaard - Vroendaal voor. Dit bestemmingsplan zal met name gericht zijn op het beheer van de bestaande situatie en zal derhalve grotendeels een conserverend karakter hebben. Het uiteindelijke doel van het bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige, uniforme en adequate juridisch-planologische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied.
De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied worden in het bestemmingsplan vastgelegd. Nieuwe ontwikkelingen worden in beginsel niet meegenomen tenzij deze tijdens het opstellen van voorliggend bestemmingsplan reeds in procedure waren of de procedure hebben doorlopen.
1.2 Structuur Van Het Bestemmingsplan
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling wordt opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Ook wordt bij de gebruikte terminologie in dit bestemmingsplan geanticipeerd op de sinds 1 oktober 2010 van kracht zijnde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De structuur van bestemmingsplannen De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen” (SVBP 2008). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:
- een verbeelding (een digitaal GML-bestand met een specifiek nummer, in dit geval NL.IMRO.0935.bpHeegEylderVroen-oh01 ;
- regels; deze regels zijn in de SVBP 2008 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).
Op de verbeelding zijn, met bijbehorende verklaringen, de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2008 en is getekend op schaal 1:1000.
De regels bevatten de regelingen inzake het gebruik van de gronden, die in het plan zijn begrepen en de daarop geprojecteerde opstallen. De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels. Een bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting, waarin een onderbouwing is opgenomen van de gemaakte beleidskeuzen inzake het bestemmingsplan. De toelichting maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan.
1.3 Grens Van Het Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal wordt als volgt begrensd:
- aan de noordzijde door het Vroendaalpad en de Breemakkergaard;
- aan de oostzijde door de Oude Molenweg en de Rijksweg;
- aan de zuidzijde door de Köbbesweg en de grens met de gemeente Eijsden;
- aan de westzijde door de A2, de spoorlijn Maastricht-Luik, Haspengouw, Keersboomgaard en Ellecuylgaard.
Het woonwagenkamp aan de Maastrichterweg en het in ontwikkeling zijnde nieuwbouwgebied Vroendaal Zuid behoren niet tot het plangebied.
De begrenzing van het plangebied is op de navolgende topografische kaart weergegeven:

Aansluiting op vigerende plannen
Het plangebied sluit aan op vigerende bestemmingsplannen ‘Bedrijfsterrein Gronsveld’, ‘Bedrijventerrein Vinkenslag’, ‘Randwyck Zuid’, ‘Randwyck Noord’, ‘Terraspark/Ambyerveld’ en het bestemmingsplan ‘Buitengebied Eijsden’. Daarnaast zal het plan aansluiten op de in ontwikkeling zijnde bestemmingsplannen ‘Heer-Scharn’ en 'Vroendaal Zuid'.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Met de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal komt een aantal bestemmingsplannen te vervallen. Deze vigerende plannen kennen verschillende juridische regelingen uit diverse perioden, vaak ook gebaseerd op inmiddels verouderde wet- en regelgeving. Deze gebieden worden in het nieuwe plan voorzien van een moderne, uniforme juridische regeling.
Op de afbeelding ter linkerzijde is aangegeven welke (delen van) vigerende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal.
Aan de randen van het plangebied zijn de namen opgenomen van de aansluitende vigerende bestemmingsplannen.
In het navolgend schema zijn de plannen weergegeven welke met de vaststelling van het bestemmingsplan De Heeg- Eyldergaard-Vroendaal komen te vervallen. De nummers corresponderen met de nummers op de overzichtskaart.
Nr. | Naam bestemmingsplan of wijzigingsplan | Datum vaststelling raad | Datum goedkeuring GS |
1 | De Heeg – Eyldergaard - Vroendaal | 03.10.2000 | 08.05.2001 |
2 | De Heeg globaal plan | ||
3 | Buitengebied Eijsden | 22.11.1993 |
1.5 Leeswijzer
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de voor dit plan relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn. In hoofdstuk 4 worden eventuele ruimtelijke ontwikkelingen weergegeven en in hoofdstuk 5 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde. Hoofdstuk 6 handelt over de opbouw van de planregels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 8 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 9. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Europees En Rijksbeleid
Vogel- en habitatrichtlijn
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
- Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Gebieden door de minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.
Het Natura 2000 netwerk bevat dus de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats.
Het plangebied valt in zijn geheel niet binnen een Natura 2000 dan wel een aangewezen Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebied.
Europese Kaderrichtlijn Water
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
- aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
- duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
- er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn ook opgenomen in ander waterbeleid. Aspecten betreffende duurzaam gebruik maken bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel uit van de Nota Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21). Ook in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) zijn al vergaande doelstellingen ten aanzien van de waterkwaliteit opgenomen. Voor het onderhavige plangebied zijn vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere wet- en regelgeving voortkomen.
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In de nota is het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2030 vastgelegd. De beleidsvoornemens worden in hoofdlijnen aangegeven, met een belangrijke rol voor de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS). De nota heeft vier algemene doelen:
- het versterken van de economie;
- bevordering van de leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land;
- het waarborgen van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
- veiligheid (voorkoming van rampen).
`Ruimte voor ontwikkeling` is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het ruimtelijk beleid: het Rijk geeft meer ruimte aan medeoverheden, maatschappelijk organisaties, marktpartijen en burgers. `Decentraal wat kan, centraal wat moet` is het motto van het kabinet. Het Rijk daarentegen focust zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn.
De kern van het beleid ligt in het toepassen van efficiënte manieren om met de ruimte om te gaan. Uitgangspunt van beleid is dat de ruimtebehoefte zoveel mogelijk wordt geaccommodeerd en dat er gezocht wordt naar mogelijkheden om tegelijkertijd ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. De belangrijkste instrumenten van de nota hebben betrekking op contouren, landschappen, stedelijke netwerken en water. Het beleid in de nota is verder gericht op een bundeling van de verstedelijking in stedelijke netwerken. Het gebied Maastricht - Heerlen (met een internationale afstemming op Aken, Luik, Gent en Hasselt) is aangewezen als één van de zes nationale stedelijke netwerken.
In Maastricht is reeds sprake van een verregaande vorm van bundeling en een efficiënt ruimtegebruik. Gezien het feit dat onderhavig plan conserverend van aard is wordt het bundelingsbeleid volgend uit de Nota Ruimte gehandhaafd. Het plan is dan ook in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nota Ruimte.
Kabinetsstandpunt “Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw”
Directe aanleiding voor het kabinetsstandpunt ‘Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw’ (WB21)’, is de zorg over het toenemend hoogwater in de rivieren, wateroverlast en de versnelde stijging van de zeespiegel. Het kabinet is van mening dat er een aanscherping in het denken over water dient plaats te vinden. Nadrukkelijker zal rekening moeten worden gehouden met de (ruimtelijke) eisen die het water aan de inrichting van Nederland stelt. Het kabinet heeft voor het waterbeleid in de 21e eeuw de volgende drie uitgangspunten opgesteld:
- anticiperen in plaats van reageren;
- niet afwentelen van waterproblemen op het volgende stroomgebied, maar handelen volgens de drietrapsstrategie van ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ en:
- meer ruimtelijke maatregelen naast technische ingrepen.
In de Nota Ruimte zijn de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid, zoals beschreven in de NW4, meegenomen. Water en ruimtelijke ordening worden in deze nota nadrukkelijk aan elkaar gekoppeld. De watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. De watertoets wordt sinds 2001 toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. De watertoets heeft een integraal karakter: alle relevante 'wateraspecten' worden meegenomen. Er wordt gekeken naar veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging. De watertoets wordt toegepast door in een vroegtijdig stadium de waterbeheerders te betrekken bij plannen die een invloed kunnen hebben op de waterhuishouding.
Aangezien onderhavig bestemmingsplan een conserverend karakter heeft wordt volstaan met het geven van een beschrijving waaraan het watersysteem in het plangebied dient te voldoen.
Beleidslijn grote rivieren (2009)
In 1996 is de Beleidslijn ruimte voor de rivier tot stand gekomen. De doelstelling van de Beleidslijn is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. In 1997 is deze beleidslijn gewijzigd. Bij besluit van 4 juli 2006 is de beleidslijn opnieuw herzien en is haar naam gewijzigd in Beleidslijn grote rivieren (hierna: de Beleidslijn). Deze herziening bestond uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien die nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit.
Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en een lijst van waterkeringen eveneens in beheer bij het Rijk. Voor wat betreft de waterkeringen geven de leggers die voor deze waterkeringen moeten worden gemaakt de grenzen van het beheergebied nader aan. Voor wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om een begrenzing hiervan vast te stellen en een grondslag voor de grenzen van gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van de oppervlaktewaterlichamen:
- het rijk beheert zijwateren van hoofdwateren behoudens uitzondering geregeld in de Waterregeling;
- als het rijk beheerder is van een oppervlaktewaterlichaam beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.

Uit bovenstaande kaart blijkt dat het plangebied (rood omcirkeld) geen onderdeel uitmaakt van het rivierbed van de Maas. De uit de Beleidslijn grote rivieren volgende spelregels voor de waterbergende en stroomvoerende gebieden van het rivierbed zijn op onderhavige plangebied dan ook niet van toepassing. Het plangebied behoort ook niet tot het gebied dat op basis van paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk.
Resumerend kan worden gesteld dat binnen onderhavig bestemmingsplan geen rekening hoeft te worden gehouden met de Beleidslijn grote rivieren aangezien het plangebied is gelegen buiten de invloedssfeer van de Beleidslijn.
2.2 Provinciaal Beleid
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2010
Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009 en voor het laatst in 2010 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, met POL-aanvullingen. Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ en valt daarmee onder het perspectief P9 (zie onderstaand kaartje).

Deze stedelijke bebouwing is gelegen binnen de ‘grens stedelijke dynamiek’, die gekoppeld is aan de stadsregio’s.
De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie vorig kaartje). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijk samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.
De stedelijke bebouwing omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).

Uit de andere hoofdbeleidskaarten van het POL (Kristallen waarden, Groene waarden en Blauwe waarden) blijkt dat een gedeelte van Vroendaal is gelegen binnen het Freatisch grondwaterbeschermingsgebied ‘Heer-Vroendaal’.
Ter bescherming van de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening zijn vanuit de Wet Milieubeheer beschermingsgebieden (waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zone) aangewezen. De bescherming is erop gericht dat de kwaliteit van het grondwater zodanig is en blijft dat het middels eenvoudige zuivering geschikt is voor de openbare drinkwatervoorziening. De exacte begrenzing van deze beschermingsgebieden als ook de bijbehorende regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg. Een groene bescherming wordt hierbij geboden aan de kalksteenwinningen, de freatische winningen en de (oever)grondwaterwinningen door het stimuleren van activiteiten die in overeenstemming zijn met de bescherming van de grondwaterkwaliteit, zoals de uitbreiding van natuur, bosaanplant, extensieve recreatie en extensieve of biologische landbouw. Daarnaast maakt een gedeelte van Vroendaal deel van het bodembeschermingsgebied Mergelland. In dit gebied is voor het duurzame behoud van kwetsbare functies en waarden een bijzondere bescherming van de bodem noodzakelijk. Binnen dit gebied wordt gestreefd naar een kwaliteit van bodem, grondwater en landschap die voldoet aan de eisen die de aanwezige bijzondere biotische, abiotische en cultuurhistorische waarden stellen. Dit betekent een extra bescherming van het grondwater en landschapselementen waarbij de concrete regelgeving in de Omgevingsverordening Limburg is vastgelegd. Op het nevenstaande kaartje (uitsnede kaart ‘Kristallen waarden’) zijn het bodembeschermingsgebied Mergelland (beige kleur) en het grondwaterbeschermingsgebied Heer-Vroendaal aangegeven.
Geconcludeerd kan worden dat onderhavig conserverend plan geen ontwikkelingen bevat welke niet zouden passen binnen de uitgangspunten van het POL. Het bestemmingsplan bevat een planologisch juridische regeling voor een gebied dat in zijn verschijningsvorm, functionele en bebouwde situatie, voorzieningenniveau en ruimtelijke uitstraling past binnen de kaders zoals in het POL 2006 (actualisatie 2010) voor dit gebied zijn verwoord. De begrenzingen van het bodembeschermingsgebied Mergelland en het grondwaterbeschermingsgebied Heer-Scharn worden als gebiedsaanduiding opgenomen op de verbeelding en in de planregels.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Stadsvisie 2030 (actualisatie 2008)
In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen.
Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mosaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving.
Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad.
Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie geen specifieke uitgangspunten. Dit heeft mede te maken met de aard van het bestemmingsplan: het is een conserverend plan waarin de huidige en vergunde functionele en bebouwde situatie wordt vastgelegd. Het plan voorziet niet in een ontwikkelingskader voor nieuwe ontwikkelingen. Toch kan onder de twaalf speerpunten van deze Stadsvisie één speerpunt worden benoemd dat als een soort uitgangspunt kan worden beschouwd bij het behoud van een sterke ruimtelijke structuur in het plangebied en de positionering van nieuwe ontwikkelingen daarin. Het betreft speerpunt 8: “versterking en behoud van de fysieke kwaliteit”:
Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Van een hoge gebruikswaarde is sprake als de ruimte op een veilige wijze gebruikt kan worden voor functies zoals wonen, werken, ontspannen en verplaatsen én deze functies elkaar bovendien niet hinderen én ze elkaar zoveel mogelijk versterken én toegankelijk zijn voor de bevolking. Belevingswaarde speelt een belangrijke rol in de leefomgeving. Daarbij gaat het om cultureel besef en diversiteit, aanwezigheid van karakteristieke kenmerken (identiteit), toegankelijkheid, (cultuur-)historie en schoonheid en dit alles op mensenmaat. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpassingsvermogen en flexibiliteit in de tijd. Dit zowel wat betreft geschiktheid voor nieuwe gebruiksvormen als ontvankelijkheid voor nieuwe culturele en economische betekenissen. De opgave is en blijft nieuwe inwoners, bedrijven en bezoekers voor de stad te interesseren en te binden. Een belangrijke basis daarvoor is de fysieke kwaliteit van de stad en het aanwezige voorzieningenniveau in brede zin. De kwalitatieve inzet en het evenwicht tussen bereikbaarheid en leefbaarheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. Als nieuwe gebieden binnen het stedelijk gebied vrijkomen en transformatie aan de orde is, moeten deze gericht worden ingezet, waarbij een afweging is te maken tussen de mogelijkheden van de plek en de meerwaarde voor het stadsdeel, de vitaliteit en concurrentiekracht van de stad en de positie binnen het stedelijk netwerk op Zuid-Limburgse schaal. Maastricht is een compacte stad. De stad is gegroeid en heeft zich steeds weten te voegen naar het landschap. Die groei heeft voor een belangrijk deel plaatsgevonden binnen de eigen stadsgrenzen. Hierdoor is de stad compact en vitaal gebleven en konden kwalitatief hoogwaardige landschappen worden bewaard. De belangrijkste voorzieningen zijn binnen relatief korte afstand aanwezig. Dit is aantrekkelijk voor de mensen die in de stad wonen of verblijven. Doel is het concept van de ‘ compacte stad in een weids landschap’ ook voor de toekomst van Maastricht te hanteren. De opgave is de stad vitaal te houden door nieuwe functies zorgvuldig in het bestaande stedelijk weefsel in te passen en bestaande gebieden aan te passen aan de eisen van de tijd.
Bij de vaststelling van de Stadsvisie 2030 is afgesproken dat regelmatig zal worden geëvalueerd. Dit is in 2008 gebeurd. De nieuwe signalen voor Maastricht zijn:
- Demografische transitie: Sinds 1993 kent Maastricht een natuurlijke bevolkingsafname (sterftecijfer hoger dan geboortecijfer) die werd gecompenseerd door een immigratie-overschot waardoor de absolute bevolkingsomvang steeg. Vanaf 2004 kampt de stad met een vertrekoverschot, waardoor de bevolking daalt.
- Economische transitie: Door een dalende bevolking (aanbod van arbeid) en de economische ombouwoperatie waar Maastricht nog altijd in zit – van industrie naar dienstverlening – blijft het aantal arbeidsplaatsen stabiel of groeit licht. Deze nationale en internationale ontwikkelingen zijn weliswaar autonoom, maar dat neemt niet weg dat actoren in de stad wel degelijk een economische en een sociale dynamiek op gang kunnen brengen die Maastricht weerbaar maakt en een robuuste toekomst garandeert. In de actualisering van de Stadsvisie 2030 formuleert het stadsbestuur instrumenten om deze dynamiek op gang te brengen.
Maastricht gaat deze dynamiek op drie gebieden organiseren:
1. Maastricht cultuurstad
De stad heeft een rijk cultureel aanbod en gaat de komende jaren bouwen aan haar culturele infrastructuur. Daarmee wordt de claim ‘Maastricht cultuurstad’ relevant. Dit imago leidt tot investeringen en immigratie van kenniswerkers, innovatieve bedrijven en verblijfsbezoekers;
2. Maastricht internationale kennisstad
Bijna een kwart van de bevolking is niet-Nederlands. Bijna de helft van de Maastrichtenaren is jonger dan 35. Er zijn tientallen internationale instituten gevestigd in de stad. Maastricht heeft een perifere ligging ten opzichte van de Randstad, maar daarentegen juist een centrale ligging ten opzichte van Brussel. Samen met kennisinstellingen in gemeente en regio wordt de komende jaren gewerkt aan de noodzakelijke voorwaarden om de reputatie op dit gebied om te buigen: van het (onterechte) zelfbeeld van een vergrijzende, naar binnen gekeerde stad aan de rand van het land, naar een jonge, open, internationaal georiënteerde samenleving in het hart van Europa.
3. Maastricht stedelijke woonstad
De demografische transitie geeft Maastricht letterlijk de ruimte om te investeren in haar kwaliteit van stedelijke woonstad. In samenhang met de regio is dat een onderscheidend vestigingsargument voor nieuwkomers en investeerders.
De Stadsvisie 2030 geeft geen specifieke uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.
Structuur- en Mobiliteitsbeeld
Het Structuur- en Mobiliteitsbeeld (2005) is een uitwerking van de Stadsvisie 2030. Deze beleidsnota geeft niet tot in detail aan wat het ruimtelijk beeld en mobiliteitsbeeld van de stad is, maar formuleert hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad. Dat geldt wel voor het structuurbeeld. De afgelopen decennia is zorgvuldig aan de stad gewerkt waarbij consequent keuzes zijn gemaakt vanuit de kwaliteit, eigenheid en historiciteit van de stad. Ook in de toekomst vormt dit succesvolle beleid het uitgangspunt. De komende
jaren zal worden ingezet op kwaliteitsverbetering van het bestaand stedelijk gebied, waaronder het creëren van voldoende stedelijkheid en voldoende dynamiek. Een brede economische structuur en een vitale innovatieve bevolking vormen het vliegwiel voor de verdere ontwikkeling van de stad.
Maastricht kiest voor de versterking van de compacte stad. Daarbij speelt het onderscheid tussen de oost- en de westoever een belangrijke rol. Voor dit bestemmingsplan is met name de ontwikkeling van de oostoever van belang. De ruimtelijke structuur en de goede bereikbaarheid van de oostoever bieden in de toekomst kansen voor intensieve en meer
grootschalige ontwikkelingen (bijvoorbeeld de A2-zone, Geusselt, Europaplein en gebieden langs het Noorderbrugtracé). Op de oostoever is bijvoorbeeld ruimte voor grootschaligere voorzieningen waarmee verder vorm kan worden gegeven aan Maastricht als bezoekstad. De westoever kenmerkt zich door de meer kleinschalige, ruimtelijke structuur van de historische binnenstad en omliggende wijken. De westoever leent zich daarom beter voor binnenstadsgerelateerde ontwikkelingen gericht op nabijheid en face-to-face contacten: een stedelijke, kleinschalige mix van wonen, werken en voorzieningen.
Voor dit conserverende bestemmingsplan biedt het SMB geen concrete uitgangspunten waar bij de uitwerking van het plan rekening mee dient te worden gehouden.
2.4 Sectoraal Beleid En Uitgangspunten
2.4.1 Bouwen en wonen
In de huidige beleidsdocumenten met betrekking tot bouwen en wonen wordt steeds gerefereerd aan de indeling in woonmilieus en de transformatie van woonmilieus die de komende decennia noodzakelijk is voor Maastricht om als aantrekkelijke woonstad te kunnen blijven functioneren. Deze woonmilieus zijn onderscheiden in de Nota “Wonen in beweging”. Deze woonmilieus worden hier kort toegelicht.
Woonmilieubenadering uit Nota “Wonen in beweging”
Op het gebied van woonmilieus is de beleidsnota “Wonen in beweging” (vastgesteld door de raad d.d. 20 mei 2003) het uitgangspunt. Deze nota gaat hoofdzakelijk uit van kwalitatieve aspecten van het woningbouwvraagstuk. Niet alleen de woning moet daarbij kwalitatief aan de eisen voldoen, ook dient deze te worden gerealiseerd in een aantrekkelijke buurt met een eigen karakter. Deze kwaliteit staat in delen van de stad onder druk en indien er niets gebeurt is het de verwachting dat het verschil tussen gewenste en bestaande kwaliteit in de toekomst alleen maar groter wordt. Kwaliteit van wonen laat zich met behulp van woonmilieus vertalen in concrete maatregelen voor de woningtypering en de inrichting van de woonomgeving. Fysieke, sociale, en functionele kenmerken zijn hiermee goed met elkaar in verband te brengen. In de nota worden zeven woonmilieus geïntroduceerd: centrumstedelijk, stedelijk, tuindorp-, parkwijk-, dorps-, stadsrand- en villamilieu. Er zijn op basis van analyses sterke en zwakke kanten van verschillende woonmilieus aangegeven.
In het plangebied komen drie woonmilieus voor. Verreweg het grootste gedeelte van het plangebied behoort tot het woonmilieu Stadsrand. Dit woonmilieu heeft betrekking op de gehele buurt De Heeg. De buurt Eyldergaard wordt gerekend tot het gemengd woonmilieu Dorps-Parkwijk (met nadruk op parkwijk) en de buurt Vroendaal wordt gerekend tot het woonmilieu Villa. Deze woonmilieus kunnen in algemene bewoordingen als volgt worden omschreven:
Het Stadsrandmilieu
Dit woonmilieu bestaat overwegend uit laagbouw in relatief lage dichtheid. De nadruk ligt op privé groen en parkeren op of in directe nabijheid van eigen terrein. Eventuele stapeling is er alleen in de nabijheid van voorzieningen. De functiemenging is beperkt, voorzieningen zijn geconcentreerd in buurt- en wijkcentra. De bevolkingsopbouw is homogeen, zowel op wijk- als bouwblokniveau. In verhouding tot andere woonmilieus is de sociale cohesie relatief klein. In een aantal wijken kan het wonen als anoniem worden gekenschetst. Het aandeel huishoudens met kinderen is het grootst, het aandeel alleenstaanden relatief klein. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden die op zoek zijn naar rust, groen en speelgelegenheden in de wijk.
Stadsrand | |
Kansen | Bedreigingen |
Toekomstwaarde - Er is ruimte voor verdichting, c.q. voor verdergaande “vergroening” | Toekomstwaarde - Dichtslibben van groene stadsranden en omliggend gebied met stedelijke functies |
Gebruikswaarde -Ligging t.o.v. uitvalswegen, de autobereikbaarheid en parkeermogelijkheden. Deze zijn hier vaak beter dan in vooroorlogse woongebieden | Gebruikswaarde -Veel flats zijn moeilijk om te vormen tot andere woonproducten, terwijl de vraag naar kleine portieketageflats en slecht gelegen flats neemt (sterk) terugloopt |
Belevingswaarde -Ruime aanwezigheid van groen, met de nadruk op privé groen | Belevingswaarde -Op wijkniveau geen duidelijke identiteit, op lager schaalniveau wel |
Positie op de woningmarkt -Grote woningvraag in alle economische scenario’s -Eengezinshuurwoningen zijn i.h.a. van goede kwaliteit en zijn geschikt voor verkoop | Positie op de woningmarkt Concurrentie van betaalbare groene woonmilieus in de regio, waardoor op termijn hier nieuwe achterstandsgebieden kunnen ontstaan |
Villamilieu
Kenmerkend voor het villamilieu is een (zeer) ruim opgezet laagbouwmilieu met ruime kavels en privé groen, parkeren op eigen terrein en het vrijwel afwezig zijn van voorzieningen. De functiemenging is dan ook zeer beperkt. De bevolkingsopbouw is homogeen, zowel op wijk- als op bouwblokniveau. De sociale cohesie is relatief gering (anoniem wonen). Het aandeel huishoudens met kinderen is het grootst, het aandeel alleenstaanden is relatief klein. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden met een hoger inkomen die op zoek zijn naar status en ruim wonen. Dit woonmilieu wordt op dit moment alleen in een beperkte strook in het zuiden van Maastricht aangetroffen.
Villa | |
Kansen | Bedreigingen |
Toekomstwaarde -Sterkte zit hier juist in afwezigheid van flexibiliteit op wijkniveau. Karakter als ruim, groen woonmilieu is blijvend. Op woningniveau is er veel flexibiliteit. | Toekomstwaarde -Dichtslibben van groene stadsranden en omliggend gebied met stedelijke functies |
Gebruikswaarde - | Gebruikswaarde - |
Belevingswaarde -Duidelijke identiteit | Belevingswaarde - |
Positie op de woningmarkt -Grote woningvraag in alle economische scenario’s | Positie op de woningmarkt -Concurrentie van luxe groene woonmilieus in de regio |
Parkwijkmilieu
Dit milieu heeft een gemiddelde woningdichtheid. Er is menging van grondgebonden en gestapelde woningbouw, stapeling nabij hoofdwegen, parkranden en voorzieningen. Qua openbare ruimte ligt de nadruk op het openbaar groen (“groene vloer” als kwaliteit). Functiemenging komt slechts op beperkte schaal voor en de bevolkingsopbouw is heterogeen op wijkniveau, maar minder sterk dan in centrumstedelijk woonmilieu. De opbouw is homogeen op bouwblokniveau. Over het algemeen is er een grotere sociale cohesie (binding met de wijk) dan in het centrumstedelijk woonmilieu, maar deze staat in een aantal wijken wel onder druk (achteruitgang leefbaarheid). Er is een groot aandeel alleenstaanden, maar veel minder dan in het centrumstedelijk woonmilieu. Het aandeel huishoudens met kinderen is veel groter dan in het centrumstedelijk woonmilieu. Dit woonmilieu is aantrekkelijk voor woningzoekenden die -uit vrije wil of noodgedwongen- op zoek zijn naar betaalbare woonruimte.
Parkwijk | |
Kansen | Bedreigingen |
Toekomstwaarde -Ruime stedenbouwkundige opzet biedt mogelijkheden voor functieverandering, functiemenging en verdichting. Voor opwaarderen beeldbepalende entrees en hoofdwegen zijn er goede kansen. | Toekomstwaarde - Rigide en grootschalige stedenbouwkundige structuur. Hierdoor kunnen veranderingen eigenlijk alleen op grote schaal plaatsvinden of binnen bestaande rooilijnen en casco’s. Inbreiding op kleine schaal kan moeilijk worden ingepast; -Als bepaalde veel voorkomende woningtypen niet meer worden gevraagd (i.c. portieketageflats), dan is dit direct merkbaar in grote delen van het woonmilieu. |
Gebruikswaarde -Niveau van voorzieningen (omvang, variatie) -Ligging t.o.v. uitvalswegen, de autobereikbaarheid en parkeermogelijkheden. Deze zijn hier vaak beter dan in vooroorlogse woongebieden | Gebruikswaarde -Eenzijdig samengestelde woningvoorraad (prijs/type). Veel woningzoekenden komen in eigen wijk niet aan hun trekken (onvoldoende mogelijkheden voor wooncarrière in de wijk) -Veel flats zijn moeilijk om te vormen tot andere woonproducten, terwijl vraag naar kleine portieketageflats en slecht gelegen flats neemt (sterk) terugloopt -Concentratie goedkope/slechte woningen en lage inkomens in wijken met goedkope woningen die niet worden aangepakt -Voorzieningeniveau in wijken staat onder toenemende druk |
Belevingswaarde -Er is veel groen. Hierdoor “staat de voordeur in de stad, maar de achterdeur in het groen” | Belevingswaarde -Gebrek aan identiteit (grootschalig, monofunctioneel, armoedige uitstraling) -Vertrek hogere inkomens; ruimtelijke segregatie rijk/arm -Het vele semi-openbare gebied is gevoelig voor vervuiling en vandalisme, is voedingsbron voor onveiligheidsgevoelens bij bewoners en bezoekers -Veel groen “ligt er maar te liggen” (heeft geen duidelijk functie, ligt niet op logische plek ( lopen geen wandel- en fietsroutes doorheen, geen recreatieve functies e.d.) |
Positie op de woningmarkt -Goede mogelijkheden voor herstructurering door grote vraag naar locaties in bestaand stedelijk gebied, zowel centrumstedelijk als stadsrandmilieu -Grootschalige aanpak op wijkniveau kansrijk door weinig gevarieerde bebouwing en groot bezitsaandeel corporaties | Positie op de woningmarkt -Versnipperde aanpak herstructurering waardoor optimaal resultaat niet kan worden bereikt |
In de Nota “Wonen in beweging” is aan ieder woonmilieu een totaalscore toegekend. Voor het Parkwijkmilieu is de score “-“, hetgeen betekent dat er meer bedreigingen zijn dan kansen. Met name op toekomstwaarde scoort dit woonmilieu slecht ten opzichte van een aantal andere woonmilieus. Positief wordt gescoord op de positie in de woningmarkt. Het stadsrandmilieu eindigt “+/-“. Met name de toekomstwaarde van dit woonmilieu scoort goed ten opzichte van andere milieus. De belevingswaarde daarentegen laat te wensen over.
Het villawoonmilieu eindigt “+” waarbij met name de belevingswaarde goed scoort ten opzichte van andere woonmilieus.
De woonmilieuvisie voorziet op termijn een overgang van het gemengd milieu in Eyldergaard in een stadsrandmilieu door met name de verkoop van sociale eengezins huurwoningen. De overgang naar het stadsrandmilieu zal voornamelijk tot uiting komen in de voorzieningenstructuur en de sociale structuur. Het stadsrandmilieu heeft een grotere toekomstwaarde door de mogelijkheid tot verdere verdichting dan wel verdergaande vergroening. Bestaande en potentiële inwoners kan hier een grondgebonden woning worden aangeboden in een groene setting en met een goede autobereikbaarheid. De omvorming zal geleidelijk aan worden ingevuld door sloop en vervangende nieuwbouw op kleine schaal waarbij met name de gestapelde woningen aan de randen van Heer zullen worden vervangen door grondgebonden woningen in diverse typen en prijscategorieën.
Het woonmilieu ‘Stadsrand’ in De Heeg zal gehandhaafd blijven aangezien dit een veelgevraagd milieu is met het nodige toekomstperspectief. Er dient evenwel sprake te zijn van woningverbetering en de verkoop van sociale eengezins-huurwoningen. Daarnaast vraagt de zwakke identiteit op wijkniveau de nodige versterking. De gestapelde en kleine eengezinswoningen zijn kwetsbaar en dan met name in de huursector. De versterking van De Heeg wordt langs vier sporen vormgegeven:
- het verhogen van het aandeel koopwoningen (van 35 naar circa 50 %);
- sloop en vervangende nieuwbouw van slecht in de markt liggende woningen. Dit geldt met name voor de huurflats en op de lange termijn voor slechte grondgebonden woningen;
- investeren in woningverbetering en inrichting en beheer van de openbare ruimte met de nadruk op de ontwikkeling van groene structuren en wandel- en fietsverbindingen;
- het voor ouderen geschikt maken van woningen en realisatie van woonzorgwoningen.
Ten aanzien van de villamilieu in Vroendaal wordt geconstateerd dat dit woonmilieu goed aansluit op de huidige en toekomstige woningenvraag en aanpassingen niet noodzakelijk zijn. Er blijft wel aandacht nodig voor het verbinden van het groen om de stad met het groen in de stad.
Genoemde transformatieopgave voor Eyldergaard dient hoofdzakelijk te gebeuren op basis van private ontwikkelingen en initiatieven. Onderhavig conserverend bestemmingsplan kan hier niet op vooruitlopen. De transformatieopgave is in deze toelichting opgenomen en dient als beleidsmatig afwegingskader bij nieuwe initiatieven.
Woningbouwprogramma Maastricht 2010-2019 (Stedelijke programmering)
In haar vergadering d.d. 24.11.2009 heeft de raad van de gemeente Maastricht de ruimtelijke ‘brandpunten’ voor de stedelijke ontwikkeling in de periode 2010-2019 en het woningbouwprogramma voor de periode 2010-2019 vastgesteld alsmede de prioritering van plannen waarmee het college dit programma wil realiseren. Deze prioritering is hard voor de jaren 2010-2014 en zacht voor de jaren 2015-2019. In 2014 zal de prioritering van plannen voor de jaren na 2014 nader worden
bepaald, onder andere op basis van dan bekende inzichten over vraag en aanbod op de woningmarkt.Het woningbouwprogramma is te beschouwen als de invulling van de strategie Maastricht ‘Woonstad’ uit de eerder besproken geactualiseerde Stadsvisie, rekening houdend met woningmarktontwikkelingen op zowel korte als lange termijn.
Maastricht wil de komende jaren haar drie grote troeven (cultuurstad, kennisstad en woonstad)
uitbouwen om zo een volgende stap te zetten. Belangrijke impulsen voor de ‘woonstad’ liggen vooral in de verdere ontwikkeling van drie woonmilieus: het centrumstedelijke (binnen de singels, veel gestapeld), het stedelijke (aan de rand van de binnenstad, vooral grondgebonden stadswoningen) en het randstedelijke (grenzend aan buitengebied, met name grondgebonden woningen met tuin) woonmilieu. Deze woonmilieus dienen niet alleen in de veranderende woonbehoefte van de huidige burgers te voorzien. Ook is het van belang een aantrekkelijk woonklimaat te bieden voor de nieuwe creatieve, artistieke en kenniswerkers die Maastricht als kennisstad en cultuurstad aantrekt.
Het aantal bouwplannen dat nu in de pijplijn zit, gaat nog uit van de eerder geprognosticeerde snelle groei van de stad en is veel te groot voor de komende periode. Dit vraagt om nieuwe, scherpe keuzes, om een heroverweging van de huidige programma’s (kwalitatief en kwantitatief), locaties en fasering. De gemeente heeft drie hoofdcriteria gebruikt voor het bepalen van de ‘brandpunten’ voor de komende jaren: de ontsluiting van de locatie via de hoofdwegeninfrastructuur van de stad, de bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de compacte stad in het weidse landschap en de ruimtelijke meerwaarde voor de stad. Op grond van deze drie criteria heeft de gemeente de brandpunten Belvédère, Herstructurering West en Noord-Oost, Randwyck en Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten) voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020 benoemd. Deze brandpunten zijn alle gelegen buiten het plangebied van het bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal. Dat wil niet zeggen dat er dit gebied geen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. In het Woningbouwprogramma is een aantal uitgangspunten benoemd voor nieuwe woningbouwinitiatieven. De voor dit plangebied belangrijkste punten zijn:
sturen op migratie;
de gemeente richt zich -conform de Stadsvisie- primair op het vasthouden en van gezinnen en het aantrekken en vasthouden van hoogopgeleide kenniswerkers en mensen die actief zijn in de creatieve industrie. Ingeschat wordt dat dit kan leiden tot een meerjarig structureel migratieoverschot van circa 50 huishoudens per jaar. De netto uitbreidingsbehoefte wordt daarmee positief en kan worden bepaald op 125 woningen per jaar voor de periode tot 2020. netto/bruto uitbreiding woningvoorraad;
dit kwantitatieve aantal woningen heeft alleen betrekking op de netto uitbreiding. De bruto productie is afhankelijk van de mogelijkheden om woningen in de bestaande voorraad om te vormen door sloop en samenvoeging. De gemeente zet de ‘saldo 0-benadering’ (grofweg één woning bouwen betekent één woning slopen, c.q. twee woningen samenvoegen tot één grotere woning) wel in als beleidsdoel, maar niet als beleidsinstrument. ruimte voor kleine particuliere initiatieven;
van het programma wordt 10% afgezonderd voor kleinere particuliere initiatieven, variërend van individuele bouwers tot kleine projecten van kleinere projectontwikkelaars en beleggers. Dit biedt ook de ruimte om op kleine “rotte plekken” in de stad kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Met andere woorden: 90% van het programma wordt belegd met plannen en de resterende 10% wordt gereserveerd om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De grens van een klein plan wordt gelegd bij 10 woningen. Het gaat hierbij om een netto aantal. Dit biedt ook ruimte voor wat grotere plannen onder de voorwaarde dat initiatiefnemers ook -door sloop en/of samenvoeging- bestaande woningen onttrekken, waardoor zij netto onder de gestelde grens van 10 woningen komen. Dit in combinatie met de eis dat nieuwe plannen ook moeten bijdragen aan het “opruimen” van slechte woningen. verdeling over de woonmilieus;
de jaarlijkse netto uitbreiding van 125 woningen wordt, op basis van de berekende behoefte, gelijkelijk verdeeld worden over enerzijds groenstedelijke woonmilieus en anderzijds stedelijke woonmilieus. Het onderscheid tussen beide milieus is te baseren op de woonmilieubeelden uit de nota “Wonen in beweging” (stadsrand-, villa-, parkwijk(+)- en dorpsmilieu horen tot de categorie groenstedelijk; centrumstedelijk en stedelijk horen tot de categorie stedelijke woonmilieus; de begrenzingen op de kaart zijn daarbij als indicatief te beschouwen). Het stedelijk woonmilieu wordt verder onderverdeeld in centrumstedelijk en stedelijk. Het programma voor stedelijke woonmilieus wordt gelijkelijk over beide groepen verdeeld. Verdeling van het programma over groenstedelijk-stedelijk-centrumstedelijk is daarmee 50-25-25. Gestapeld versus grondgebonden;
stedelijk gezien is de gewenste verdeling tussen gestapelde en grondgebonden woningen 50%-50%. Hiervan kan maximaal plus of min 10% van worden afgeweken. In de groenstedelijke woonmilieus is gestapeld bouwen alleen aan de orde als dit specifiek noodzakelijk is vanuit de woonwensen van de doelgroep. Basislijn is: grondgebonden bouwen in diverse verschijningsvormen. In de stedelijke woonmilieus wordt van marktpartijen verwacht dat zij voldoende ruimte geven voor grondgebonden stadswoningen. Als indicatie geldt voor de centrumstedelijke milieus een verdeling van 75% gestapeld en 25% grondgebonden, in stedelijke milieus 25% gestapeld en 75% grondgebonden. uitzonderingen op het programma;
er zijn drie groepen die uitgezonderd zijn van de woningbouwprogrammering:het “topsegment” (koop-gestapeld > € 400.000, koop-grondgebonden > € 500.000, huur-gestapeld > € 1.300/mnd en huur-grondgebonden > € 2.000/mnd), studentenhuisvesting en vervolghuisvesting specifieke doelgroepen. De binnen deze uitzonderingen te realiseren woningen vallen niet binnen het afgegeven programma. Voor De Heeg – Eyldergaard – Vroendaal betekent dit met name dat kleinere initiatieven tot 10 woningen mogelijk zijn binnen het woningbouwprogramma en grotere initiatieven alleen indien dit gepaard gaat met herstructurering (sloop en/of vervanging dan wel samenvoeging van woningen). Onderhavig plan voorziet enkel in de inbedding van het woningbouwplan Vroendaal-Zuid waarvoor een aparte ruimtelijke procedure is doorlopen. Nieuwe ontwikkelingen worden middels dit bestemmingsplan niet geïnitieerd.
Notitie woningsplitsing
De Notitie woningsplitsing (2007) is opgesteld om een afwegingskader te ontwikkelen ten aanzien van het splitsen van grondgebonden woningen in appartementen of kamers, met name in de (centrum-)stedelijke gebieden en de daaraan grenzende gebieden. In de notitie zijn drie redenen aangegeven om woningsplitsing te reguleren:
- splitsing van woningen leidt op de lange duur tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoning in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit is onwenselijk, omdat er ook doelgroepen zijn die in een grondgebonden woning willen wonen in het centrum;
- niet alle woningsplitsingen zijn bekend bij de gemeente; een aantal splitsingen heeft zonder vergunning plaatsgevonden, hetgeen tot overlastsituaties kan leiden;
- in het woonbeleid wordt een verkleuring naar stedelijke woonmilieus voorzien in de buurten grenzend aan de binnenstad. Deze verkleuring kan gepaard gaan met een toename van gestapelde woningbouw. Maar voor de differentiatie is het ook voor deze buurten van belang dat er grondgebonden woningen aanwezig zijn.
Woningsplitsing doet zich met name in het stedelijk woonmilieu voor, daarbuiten veel minder. Bovendien is in niet-stedelijke milieus het aantal grondgebonden woningen veel hoger dan in stedelijke milieus. Daarom ligt het niet voor de hand om woningsplitsing, c.q. kamerverhuur in niet-stedelijke woonmilieus aan banden te leggen. De gemeente heeft een ‘ja, mits’-beleid voor niet-stedelijke woonmilieus en een ‘nee, tenzij’-beleid in stedelijke woonmilieus geïntroduceerd. Deze algemene regel is per buurt verbijzonderd door te kijken naar de samenstelling van de woningvoorraad in de buurten met een stedelijk woonmilieu. Uitgangspunt is dat, naarmate het aantal grondgebonden woningen in een buurt hoger is, het reguleringsregime soepeler kan zijn.
In de wijken De Heeg, Eyldergaard en Vroendaal is het aandeel grondgebonden woningen dermate hoog dat het in de notitie woningsplitsing verwoorde ‘nee, tenzij’- of ‘ja, mits’-beleid niet voor deze wijken van toepassing is. Bestemmingsplantechnisch hoeft er ten aanzien van het aspect woningsplitsing in onderhavig plan dan ook niets geregeld te worden.
2.4.2 Commerciële voorzieningen
Detailhandelsnota (2008)
Het Maastrichtse detailhandelsbeleid is vastgelegd in de Detailhandelsnota 2008 (vastgesteld d.d. 29 oktober 2008). In deze Detailhandelsnota is de huidige detailhandelsstructuur in kaart gebracht. Winkelcentrum De Heeg is hierin benoemd als één van de acht buurtwinkelcentra van Maastricht. Buurtwinkelcentrum De Heeg wordt getypeerd als een centrum met een complementair supermarktaanbod met een zeer beperkt aanvullend niet dagelijks aanbod. Cijfermatig functioneert buurtwinkelcentrum De Heeg, evenals de centra De Beente en Malbergplein, bovenmatig.
De opbouw van de voorzieningenstructuur in Maastricht Oost, met de specifieke centra zoals De Heeg, biedt zowel kwantitatief (geen martkruimte) alsook kwalitatief (onbalans in de structuur) onvoldoende kansen voor een doorgroei naar een stadsdeelcentra.
Het perspectief voor De Heeg wordt als redelijk goed beoordeeld en er wordt in de Detailhandelsnota gekozen voor de strategie van het consolideren en herprofileren van buurtwinkelcentrum De Heeg. Consolideren betekent in dit geval niet dat er niets meer kan maar dat wordt gestreefd naar het behoud van de huidige positie waarbij ruimte wordt geboden voor initiatieven om het centrum bij de tijd te houden. Eventuele uitbreidingen moeten passen bij de functie en positie in de toekomstige structuur. Herprofileren wil zeggen het ontwikkelen van het centrum binnen een gewijzigd profiel en binnen de marges van de bestaande omvang. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het wijzigen van de samenstelling van het aanbod zodat het centrum een beter toekomstperspectief geboden krijgt.
In het bestemmingsplan wordt het buurtwinkelcentrum De Heeg bestemd conform de bestaande situatie. Initiatieven ter versterking van het winkelcentrum zijn afhankelijk van marktpartijen. Op dit moment zijn er geen concrete initiatieven welke een verankering vergen in het bestemmingsplan.
Horecanota (2008)
In de Horecanota 2008 (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat totnogtoe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken. Deze Horecanota gaat hoofdzakelijk over cafés, eetgelegenheden, winkelgebonden horeca, terrassen, discotheken en nachtgelegenheden. Voor hotels wordt in de Horecanota verwezen naar de Hotelnota (zie elders in dit hoofdstuk) .
Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente. Gevolg is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Bestaande horeca, die zich slecht aan de regels houdt, wordt extra aangepakt. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
- geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu;
- haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt;
- er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
- nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca;
- het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht.
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad):
- de winkelzone;
- horecaconcentratiegebieden;
- het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan);
- de woongebieden;
- de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocaties, buitengebied).
Het voorliggende plangebied is gelegen in zone 4 (de woongebieden). Het algemene uitgangspunt in de Horecanota is dat de luidruchtigere horeca zoveel mogelijk in het centrum wordt gesitueerd. Hoe verder de ring vervolgens buiten het centrum is gelegen des te rustiger de horeca in die gebieden moet zijn. Ongeoorloofde hinder veroorzaakt door handelingen in strijd met de geldende regelgeving en daarop verstrekte vergunningen wordt in het nieuwe beleid niet getolereerd. Nieuwe horeca-initiatieven worden niet in de gehele stad toegestaan. Per gebied zijn er beperkingen.
In de grote woongebieden buiten het centrum, zoals het onderhavige plangebied, staat de woonfunctie centraal. Nieuwe horecavestigingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan. Zo kan horeca zich mogelijk vestigen in de volgende situaties:
- in verband met een bijzondere functie of ligging (naast woonwijk of natuurgebied);
- in het belang van het behoud van bepaalde karakteristieke historische panden is soms horecavestiging toegestaan (bijv. kasteelhoeven);
- horecavestiging is mogelijk om het minimale voorzieningenniveau in een wijk te handhaven (buurtcafé, snackbar, restaurant of gemeenschapshuis).
Elke aanvraag voor nieuwe horeca in deze gebieden zal aan de bovengenoemde criteria worden getoetst. Winkelondersteunende horeca wordt toegestaan onder bepaalde criteria (verwezen wordt naar de Horecanota). Horecavoorzieningen op verdiepingen en in kelders zijn in principe niet toegestaan. Het college kan in bijzondere gevallen toestemming verlenen deze activiteiten toe te staan. Deze activiteiten mogen in geen geval leiden tot overlast voor de bewoners van belendende percelen. Uitzondering zijn bestaande horecagelegenheden met een reeds vergunde horeca-exploitatie op de verdieping vóór het vaststellen van dit beleid. In het bestemmingsplan zullen bestaande horecavoorzieningen worden bestemd conform de huidige situatie. Er zij drie manieren waarop de bestemming van de horecafunctie plaatsvindt:
- in volledig horecapand:bestemming Horeca;
- als onderdeel van een andere hoofdfunctie: middels een functieaanduiding binnen de bestemming van de hoofdfunctie;
- binnen de bestemming “Centrum” als onderdeel van het winkelcentrum De Heeg, waarbij onderlinge uitwisselbaarheid van functies onder voorwaarden is toegestaan.
2.4.3 Maatschappelijke voorzieningen
Spreidingsbeleid buitensportaccommodaties
In de strategische sportnota “Grensverleggend en Ondernemend” (2004) en de raadsnota “Integraal accommodatiebeleid” (2005) is gekozen om vanuit het principe “liever kwaliteit dan kwantiteit” een kwaliteitsslag te maken met de (sport)accommodaties in Maastricht. Sportaccommodaties zijn immers een belangrijk instrument om de beleidsdoelstellingen uit de sportnota en het Coalitieakkoord te kunnen realiseren. Een robuuste sportinfrastructuur levert een hoge bijdrage aan de bewegingsstimulering en een aantrekkelijk vestiging en verblijfklimaat van de stad. Hoofduitgangspunten voor de kwaliteitsslag zijn: multifunctionele accommodaties van voldoende schaalniveau, gedeeld gebruik met behoud van eigen identiteit, evenwichtige spreiding over de stad, verbreden toegankelijkheid en het algemeen belang prevaleert boven verenigingsbelang. Uit landelijke trends en ontwikkelingen blijkt dat de vraag naar kwaliteitsaccommodaties toeneemt. Sporters gedragen zich steeds nadrukkelijker als consument en stellen hogere eisen aan accommodaties. Ook de verwachte lokale demografische veranderingen (ontgroening en vergrijzing) zullen van invloed zijn op het gebruik en de inrichting van accommodaties. Trends en ontwikkelingen die overigens ook de verenigingen dwingen tot meer klant- en omgevingsgerichtheid om de concurrentie met andere (commerciële) sportaanbieders het hoofd te kunnen bieden. Gezien de sociale samenhang wil de gemeente immers verenigingen behouden als het cement van de samenleving.
Door concentratie ontstaat schaalvergroting waardoor een veel beter klimaat gecreëerd wordt voor samenwerking en verenigingsondersteuning. Teneinde verenigingsoverstijgende samenwerkingsverbanden en activiteiten mogelijk te maken zullen kleedclubgebouwen multifunctioneel ingericht worden conform de laatste wettelijke voorschriften en inrichtingseisen en die duurzaam en onderhoudsarm zijn. Door maatschappelijke ontwikkelingen en wettelijke verplichtingen worden verenigingen gedwongen tot meer klant- en omgevingsgerichtheid om de concurrentie met andere (commerciële) sportaanbieders het hoofd te kunnen bieden. Door de schaalvergroting en het gedeeld gebruik van accommodaties door meerdere verenigingen en derden kan efficiënter en effectiever gebruik van het sportpark ook feitelijk mogelijk worden gemaakt. Om te komen tot een evenwichtige spreiding per stadsdeel en over de stad zijn de locaties Zuid, Scharn-Bemelerweg, Geusselt, Jekerdal en Sportpark West aangewezen als ontwikkellocaties tot kwaliteitssportpark. Daarnaast worden de sportparken Amby en Itteren gehandhaafd vanwege recente investeringen in deze parken. De ambitie is om het integraal plan gefaseerd te effectueren in de periode 2008 - 2020.
De nota biedt voor Sportpark Zuid mogelijkheden om uit te groeien tot een multifunctioneel kwaliteitspark. Sportpark Zuid heeft deze mogelijkheid te danken aan de beoordeling van het sportpark op de onderdelen extensieve recreatie, bereikbaarheid, planologische ruimte en gedeeld gebruik. Toch kan in dit bestemmingsplan nog niet vooruit worden gelopen op deze ontwikkelingen, daar deze nog te prematuur zijn. Vooralsnog wordt de huidige situatie van de sportaccommodaties als zodanig vastgelegd in het bestemmingsplan.
2.4.4 Cultuurhistorie en archeologie
Beleidsnota Springlevend Verleden 2007-2012
Deze beleidsnota gaat over de bescherming van het cultureel erfgoed van de stad Maastricht voor de periode 2007-2012. Het cultureel erfgoed van Maastricht is in ten minste vier opzichten van belang voor de stad, namelijk voor de sociale identiteit (zichtbaarheid en voelbaarheid van de historie), de economische vitaliteit (aantrekkingskracht op mensen en bedrijven), de culturele rijkdom (uitstraling) en de fysieke leefbaarheid (onderhoud en restauratie).
In de Stadsvisie 2030 is het belang van het waarborgen van de cultuurhistorie eveneens aangegeven. De missie die in de beleidsnota wordt aangegeven is “behoud door behoedzame ontwikkeling”. Er worden twee soorten bedreigingen genoemd voor het cultureel erfgoed van Maastricht:
- een gebrek aan menselijk ingrijpen, waardoor verval en verpaupering optreedt; dit geldt voor archeologie en monumenten;
- onzorgvuldig menselijk ingrijpen, waardoor het erfgoed bewust, ongezien of onbedoeld verdwijnt.
De strategie die wordt gepresenteerd om deze bedreigingen het hoofd te bieden bestaat uit vijf punten:
- gebiedsgericht werken: in een cultuurwaarden kaart worden alle cultuurhistorische relicten opgenomen (archeologie, historische geografie, landschappen en monumenten), waarna per type gebied keuzes worden gemaakt. Er zullen gebieden worden aangewezen waarvoor verschillende beschermingsregimes van toepassing zijn. Dit aspect is vertaald in de eerste opzet van het Maastrichts Erfgoed, dat als dubbelbestemming in bestemmingsplannen zal worden meegenomen. Ook in het voorliggende bestemmingsplan is dit gebeurd. Hiermee worden belangrijke cultuurhistorische elementen van een basisbescherming voorzien;
- interactief werken: samen met ontwikkelende partijen, omwonenden, de gemeente en andere organisaties proberen zoveel mogelijk informatie te verkrijgen over en rekening te houden met het cultureel erfgoed;
- proactief: het aspect cultureel erfgoed dient in een zeer vroeg stadium van planvorming te worden meegenomen;
- kansen benutten: cultureel erfgoed is niet alleen een belemmering maar ook een kans. Cultuurhistorie kan als basis dienen voor een nieuwe ontwikkeling;
- integraal: vanwege het brede belang van cultureel erfgoed liggen er veel kansen voor een integrale benadering (cultuurwaardenkaart, bereidheid verder te kijken dan het eigen werkterrein).
Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming
‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een vaste positie binnen het bestemmingsplan krijgt, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden. Het nieuwe 'MPE-systeem' is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening.
De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:
- behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;
- vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische randvoorwaarden;
- op aanverwante wijzegaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).
Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:
Dominant bouwwerk | |||||||||||||
Kenmerkend bouwwerk | |||||||||||||
Waardevol cultuurhist. element | |||||||||||||
Waardevol groenelement | |||||||||||||
Cultuurhistorisch attentiegebied | |||||||||||||
Archeologische zone a | |||||||||||||
Archeologische zone b | |||||||||||||
Archeologische zone c | |||||||||||||
Primaire bestemming | |||||||||||||
De te beschermen cultuurhistorische en archeologische waarden zullen worden voorzien van de hier omschreven dubbelbestemming (zie hiertoe eveneens 3.4).
2.4.5 Verkeer en parkeren
Fietsplan Maastricht (2009)
Maastricht is een compacte stad, heeft een hoge mate van stedelijkheid, verscheidene voorzieningen die een fietsaantrekkende werking hebben en een omvangrijk potentieel aan fietsers. De gemeente ziet volop kansen om het fietsgebruik in de gemeente de komende jaren te vergroten. Kansen, die alleen benut kunnen worden als voldaan wordt aan een verbetering van de veiligheid voor fietsers en een comfortabel, aantrekkelijk, samenhangend en direct netwerk wordt gerealiseerd. Het Bestuursakkoord geeft invulling aan de ambitie voor het langzaam verkeer in de stad: “ruim baan te maken voor wandelaar, jogger, skater en fietser.” Dus meer veilige wandel- en fietspaden met een logische routering. Parkeren en verkeersveiligheid spelen een essentiële rol in de doelstelling om het fietsgebruik in de stad te stimuleren. Ook andere beleidsnota’s gaan in op het fietsgebruik in de stad, zoals de Structuur- en Mobiliteitsbeeld, het Luchtkwaliteitsplan en het Nota lokaal gezondheidsbeleid.
Om het fietsgebruik te bevorderen en knelpunten te slechten is het Fietsplan Maastricht opgesteld. In het plan worden de knelpunten geanalyseerd in het fietsnetwerk en zijn in de uitvoeringsparagraaf maatregelen opgenomen voor de korte, middellange en lange termijn. Grotere projecten, zoals de A2-ondertunneling, zorgen voor het opheffen van belangrijke barrières in het fietsnetwerk. Er wordt daarnaast ook een groot aantal andere maatregelen voorgesteld die hoofdzakelijk bestaan uit het verbeteren van de veiligheid (ontvlechten van verkeersstromen door o.a. gescheiden fietspaden), het inkorten van fietsroutes naar het centrum, het verbeteren van de kwaliteit van fietspaden en het versterken van fietsroutes door kleine aanpassingen ten aanzien van de begaanbaarheid en het comfort. Vele van deze maatregelen kunnen al worden gerealiseerd binnen de bestaande juridische regeling van de verkeersbestemming. Dat zal in het nieuwe bestemmingsplan niet anders zijn.
In onderhavig plan zal zoveel mogelijk flexibiliteit worden ingebouwd om maatregelen aan het fietsnetwerk mogelijk te maken.
Parkeernormen Maastricht 2011
De gemeenteraad van Maastricht heeft op 19 april 2011 besloten om de parkeernormen te actualiseren. Deze normen, gebaseerd op de kencijfers van het CROW, gelden per 1 juni 2011 en worden gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe bouwinitiatieven en ruimtelijke plannen. In de 'Nota parkeren Maastricht' wordt onderscheid gemaakt in verschillende zones, te weten: A-zone (centrum), B-zone (schil) en C-zone (rest bebouwde kom). Per zone gelden op basis van de nota 'Parkeernormen Maastricht 2011' andere parkeernormen.
Bij het toetsen van (ver)bouwplannen wordt de parkeereis berekend aan de hand van de vastgestelde parkeernormen. De initiatiefnemer moet in het (ver)bouwplan rekening houden met het realiseren van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein conform de parkeereis. Bij een verbouwing telt slechts de toegevoegde parkeervraag mee. Bij een verbouwing telt voor het berekenen van de parkeereis het eventueel reeds aanwezige tekort dus niet mee. Bij nieuwe ontwikkelingen, dan wel herontwikkelingen dient in alle gevallen aan de parkeereis te worden voldaan. De beschikbare parkeerruimte op de openbare weg mag bij het voldoen aan de parkeereis slechts worden meegeteld, indien daarvoor op straat nu en in de toekomst voldoende vrije parkeerruimte aanwezig is. In gebieden waar sprake is van een grote parkeerdruk blijft de openbare parkeercapaciteit altijd buiten beschouwing.
De nota 'Parkeernormen Maastricht 2011' bevat daarnaast spelregels op basis waarvan kan worden afgeweken van de berekende parkeernormering dan wel vrijstelling kan worden verleend van de verplichting om in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het daarbij behorende erf in de te verwachten parkeerbehoefte te voorzien.
2.4.6 Milieuaspecten
Natuur- en Milieuplan 2030 (NMP)
Een van de kerntaken van de gemeente Maastricht is de zorg voor de natuur- en milieukwaliteit in en om de stad. Met dit NMP wil Maastricht deze taak een nieuwe krachtige impuls geven. Hierbij is gekozen voor een strategie langs vijf lijnen:
- differentiatie van natuur- en milieukwaliteitseisen naar de kenmerken van een gebied;
- een interactieve aanpak in het planvormingsproces;
- een scheppend en ontwerpend natuur- en milieubeleid;
- het benutten van kansen;
- de integratie met andere beleidssectoren.
Middels milieukwaliteitsprofielen kan de gebiedsgerichte differentiatie van het natuur- en milieubeleid worden vormgegeven. Uitgangspunt hierbij is het realiseren van een zo hoog mogelijk milieurendement dat past bij het type gebied. Onderhavig plangebied is aangewezen als gebiedstype ”Extensief wonen”. Voor gebieden met “extensief wonen” geldt dat de hoofdfunctie wonen is. Deze functie kan gemengd zijn met kleinschalige bedrijven met een beperkte milieubelasting of bedrijvigheid die ondersteunend is aan de woonfunctie. De gebruiksintensiteit is relatief laag, de bebouwingsdichtheid bedraagt minder dan 35 woningen per hectare. Voor de verschillende milieukundige thema’s gelden de volgende doelstellingen voor 2030:
- Bodem: het beheersen van de bodemverontreiniging in 2022: maatschappelijk urgente gevallen moeten zijn gesaneerd en alle overige gevallen moeten zijn beheerst;
- Water: herstel en behoud van natuurlijke watersystemen om een duurzaam gebruik voor mens en natuur te garanderen;
- Lucht: de luchtkwaliteit dient te voldoen aan de Europese en nationale regelgeving;
- Geluid: het verminderen van het aantal geluidgehinderden in de stad; hiervoor is een integrale aanpak van verkeer en industrie vereist en het bewaken van de geluidskwaliteit op binnenterreinen;
- Geur: het terugbrengen van het aantal geurgehinderden tot maximaal 12% van de bevolking;
- Verkeer:het waarborgen van bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad;
- Externe veiligheid: risico’s van risicodragende activiteiten dienen minimaal te zijn. Individuele risicocontouren zijn zoveel mogelijk gereduceerd, de resterende contouren zijn ruimtelijk ingericht met niet-kwetsbare objecten;
- Groen in de stad: een duurzaam netwerk van groenelementen in de stad, dat de stedelijke omgeving verfraait en waarvan de bewoners optimaal gebruik kunnen maken;
- Groen rond de stad: ontwikkelen van een groene ring rondom de compacte stad middels landschappelijk waardevolle buitengebieden en groene verbindingszones;
- Afval: maximaal hergebruik van het vrijkomend huishoudelijk afval en bedrijfsafval;
- Energie: zoveel mogelijk inzetten op duurzame energie en energiebesparing.
De onderstaande gewenste kwaliteiten per milieuaspect zijn in het gebiedstype “Extensief wonen” het uitgangspunt (waarderingen goed-voldoende-matig-slecht):
Milieuthema | Gewenste kwaliteit in het milieu Extensief wonen |
Bodem | - humaan gebruik: goed - ecosystemen: goed |
Water | - kwantiteit afkoppelen bestaand: matig - kwantiteit afkoppelen nieuw: voldoende |
Verstoring | - lucht: goed (EU-normen) - geluid: goed, nabij ontsluitingswegen: voldoende - geur: goed - externe veiligheid: goed |
Verkeer | - bereikbaarheid auto: goed - bereikbaarheid OV: matig |
Natuur | - lagere intensiteit van beheer |
Afval | - hergebruik: matig (GFT) en goed (glas, papier en textiel) - ondergrondse voorzieningen: voldoende |
Energie | - energiebesparing: 50% besparing ten opzichte van 2000 - duurzame energie: goed |
Voor de juridische regeling van het bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten, daar in dit plan geen nieuwe ontwikkelingen worden geregeld.
Bodembeheerplan Maastricht (2007)
Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling gegeven wordt. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit.
De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt.
Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. Het Bodembeheerplan is inhoudelijk van toepassing op die locaties waar de bodem is beïnvloed door de grootschalige diffuse bodemverontreiniging. Daarnaast kan dit Bodembeheerplan in een aantal gevallen ook gebruikt worden bij de aanpak van immobiele puntverontreinigingen.
De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden. Door bij alle procedures dezelfde bodemkwaliteitseisen te stellen wordt invulling gegeven aan het vier-sporenbeleid.
Voor dit bestemmingsplan bevat het Bodembeheerplan geen specifieke uitgangspunten.
Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervanbewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger,het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
Luchtkwaliteitplan Maastricht
Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. De uitvoering van het luchtkwaliteitplan is in november 2006 ter hand genomen. Naast het uitvoeren van concrete maatregelen is gestart met het opzetten van een platform luchtkwaliteit Maastricht, waarvan de eerste bijeenkomst op 15 december 2006 heeft plaatsgevonden. In dit platform zijn uit diverse velden maatschappelijke partijen vertegenwoordigd. Doel van het platform is om bij deze partijen vroegtijdig draagvlak te verkrijgen voor de te treffen maatregelen. Het platform luchtkwaliteit Maastricht zal gedurende de gehele doorlooptijd van het luchtkwaliteitplan blijven meedenken over de uitvoering van het Luchtkwaliteitplan. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.
Hogere grenswaardenbeleid Maastricht
Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur en Milieuplan.
Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid.
Antennebeleid / UMTS Nota 2009
Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.
Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving.
In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden. Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn:
- historische gebieden (H1 t/m H3);
- woongebieden (W1 t/m W10);
- bedrijfsterreinen (B1 t/m B4);
- buitengebieden (G1 t/m G4);
- bijzondere bebouwing (T1 t/m T4).
![]() |
- geen vrijstaande masten in woongebieden, wel eventueel in de ingesloten gebieden G1 of T4;
- dakmasten enkel op gestapelde woningbouw;
- micromasten bij voorkeur op T1, T2, T3 of T4.
Op de kaart behorende bij de UMTS Nota 2009 is voor de hele gemeente aangegeven in welke gebieden welke masten kunnen worden geplaatst:
In de juridische regeling van het bestemmingsplan zal een koppeling worden gelegd naar de criteria in de UMTS Nota 2009.
2.4.7 Water en groen
Waterplan Maastricht
In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten; grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: Gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, Provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.
Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldend beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
- aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
- zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies;
- voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden- bergen-afvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. In Maastricht-Oost ligt de nadruk meer op afvoeren, zodat de landgoederenzone van water kan worden voorzien. In het binnenstedelijk gebied wordt ook ingezet op het gescheiden inzamelen van schoon en vuil water, maar anders dan in West en Oost ligt de nadruk hier op tijdelijke berging alvorens het water wordt geloosd op de Maas. Ook in dit gebied geldt de trits ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’.
In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan.
Bomenplan (Bomen in beeld)
De gemeente Maastricht hanteert sinds 1999 de Bomennota (Bomen in beeld – beleidsnota over de bomen in Maastricht). Het doel van de Bomennota is:
- inzicht geven in de actuele situatie van het bomenbestand en aangeven welke inspanningen en maatregelen nodig zijn voor een duurzaam beheer en onderhoud van structuur- en/of beeldbepalende boombeplantingen;
- aan de hand van een ruimtelijke visie op hoofdlijnen een beleidskader voor de bomen vaststellen waarin staat aangegeven welk bomenbeeld in de toekomst wordt nagestreefd. Dit toekomstbeeld is richtinggevend voor planning, ontwerp, onderhoud en beheer van bomen in Maastricht;
- aan de hand van een bomenplan voorstellen doen voor de oplossing van bestaande knelpunten met bomen in Maastricht. Een selectie van deze voorstellen vormt een activiteitenlijst. Deze lijst geeft uitwerking aan het nieuwe bomenbeleid.
De Bomennota kent geen specifieke uitgangspunten voor dit plan.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Historische Ontwikkeling
Na de annexatie van de gemeenten Amby en Heer in 1970 verschuift de stadsuitbreiding van de gemeente Maastricht van de westelijke naar de oostelijke Maasoever. Dit is het gevolg van het vrijwel volgebouwd zijn van het westelijke stadsdeel. De uitbreidingsmogelijkheden van de stad op de oostelijke oever zijn echter ook beperkt omdat grote delen ten oosten van Amby en Heer als waterwingebied fungeren en tevens een belangrijke landschappelijke waarde bezitten. In de jaren 70 heeft er veel discussie plaatsgevonden over de wijze waarop de uitbreidingsmogelijkheden op de oostelijke Maasoever het beste benut kunnen worden. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een structuurplan voor Maastricht dat in 1979 is vastgesteld.
Nieuwe uitbreiding vinden vanaf 1975 plaats in het zuidelijk deel van Heer. Hier wordt de wijk De Heeg gebouwd met voornamelijk besloten groene erven langs een doorgaande ontsluitingsroute. Op de navolgende luchtfoto’s is de ontwikkeling van De Heeg door de jaren heen duidelijk te herkennen. In 1965 is nog geen enkele (stedenbouwkundige) ontwikkeling in het gebied te herkennen. De luchtfoto van 1975 toont de eerste aanzet tot de ontwikkeling van De Heeg ter plekke van het huidige winkelcentrum De Roserije. Tussen 1975 en 1981 wordt een groot gedeelte van De Heeg gerealiseerd en in 1989 is sprake van een vrijwel complete stedenbouwkundige afronding van de woonwijk. Vanaf 1982 volgt ten noorden van De Heeg de ontwikkeling van woonwijk Eyldergaard. In deze wijk is, ten opzichte van De Heeg, voor een meer herkenbare stedenbouwkundige structuur gekozen. Ook Eyldergaard is in 1989 in stedenbouwkundige opzicht vrijwel volledig afgerond en heeft een omvang bereikt zoals wij deze in de huidige situatie kennen.
De historische infrastructuur in dit gebied wordt bepaald door de noord-zuidverbindingen van de Rijksweg en de Oude Molenweg. Zowel de Rijksweg, de Oude Molenweg en de Bronckweg dateren van voor het jaar 1000. In De Heeg is de vroegere oost-westverbinding in beperkte mate herkenbaar in de groene wig die parallel aan onder andere de Radeborg en Vonkendaal loopt. Op deze plek lag ooit de weg die de Bronckweg met het gehucht Vogelzang verbond.
1965![]() |
1975 ![]() |
1981 ![]() |
1989![]() |
De ontwikkeling van woonwijk Vroendaal kent een veel latere ontwikkeling. Eind jaren 90 bestaat de woonwijk Vroendaal nog niet. Pas vanaf begin deze eeuw vindt de daadwerkelijke woningbouwontwikkeling in Vroendaal plaats. Op de navolgende luchtfoto’s is deze ontwikkeling qua ruimtebeslag goed te volgen. De ontwikkeling van woonwijk Vroendaal is evenwel nog niet ten einde gezien het in procedure zijnde project Vroendaal-Zuid waarmee in een stedenbouwkundige afronding van de wijk wordt voorzien.
1999 ![]() | 2002 ![]() | 2004 ![]() | 2009 ![]() |
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.2.1 Bebouwingsstructuur
De Heeg
wordt begrensd door de autosnelweg A2, de Oeslingerbaan, de Rijksweg en de gemeentegrens Maastricht-Eijsden. De wijk is grotendeels tussen 1975 en 1985 gebouwd in de vorm van woonerven. Er zijn overwegend grondgebonden woningen gerealiseerd en er is veel aandacht geschonken aan de openbare groenvoorzieningen. De Heeg ontleent zijn naam aan de heggen, die vóór de ontwikkeling van de nieuwe wijk langs de weiden en akkers stonden. De Heeg is een relatief jonge buurt die is opgebouwd uit kleine woonerven die ontsloten worden door een ringstructuur rondom de kern van de buurt (Cuyleborg-Meendaal-Borghaag). De wijk bestaat merendeels uit rijwoningen. Naar het zuiden toe wordt de bebouwingsstructuur minder gesloten via halfvrijstaande naar vrijstaande woningen direct aansluitend aan het parkgebied. In het hart van de buurt zijn detailhandel, culturele en sociale functies en sportvoorzieningen op één plek geconcentreerd in winkelcentrum De Roserije: een in zichzelf gekeerd complex waar woningen op winkels en voorzieningen zijn gebouwd.
Op basis van de Welstandsnota Gemeente Maastricht kan geconcludeerd worden dat het overgrote deel van de woningen in het noordelijk en in het middengedeelte van De Heeg tot het type van het ‘Informeel bouwen’ wordt gerekend. Dit bebouwingstype is ontstaan in de jaren 70 en 80 en de menselijke maat en schaal staan centraal in deze nieuwe woonwijken. Er is sprake van kleinschalige woonbebouwing, gelegen aan korte, bochtige straten en erven welke informeel zijn ingericht en waar de auto te gast is. Binnen deze wijken komen veel verschillende woningtypes voor met onduidelijke overgangen tussen de voor-, achter- en zijkanten. De woonerven zijn sterk naar binnen gericht en het straatbeeld wordt bepaald voor aaneengesloten en geschakelde woningen met veel verspringingen in de rooi-, nok- en gootlijn. Alhoewel er binnen dit bebouwingstype veel verschillende woningtypen voorkomen is er sprake van een zeer eenduidig architectonisch beeld. De wens om kleinschalig te bouwen is zo overheersend dat de wijk als totaal onoverzichtelijk wordt. Vaak ontbreekt het aan ruimtelijke aanknopingspunten voor de oriëntatie in de wijk.
Het zuidelijk gedeelte van De Heeg bevat voornamelijk bebouwing welke gerekend wordt tot ‘Het traditionele individuele bouwen’. Dit bebouwingstype betreft veelal (half)vrijstaande woningbouw of in korte reeksen geschakelde, grondgebonden woningbouw. De bijbehorende verkaveling is vaak eenvoudig van opzet en de straten hebben een overzichtelijk, kleinschalig en rustig karakter. De grondgebonden woningen zijn opgebouwd uit één of twee lagen met kap, een traditionele vormgeving en een oriëntatie van de bebouwing op de openbare ruimte. De architectuur en uitstraling van de verschillende woningen binnen één blok zijn nagenoeg gelijk en vertonen daardoor veel samenhang. Ten noorden van de Meendaal is bebouwing aanwezig welke gerekend wordt tot het bebouwingstype ‘Half open blok- en strokenbouw’ (zie voor een beschrijving onder Eyldergaard’.
Eyldergaard
wordt begrensd door de Oeslingerbaan, Rijksweg, Ellecuylgaard en Breemakkergaard. Het is een relatief kleine woonbuurt, gegroepeerd rondom een centrale pleinvormige ruimte: de Schellegaard. De wijk sluit aan op de voormalige dorpskern Heer en het lager gelegen historische dorpslint Haspengouw. Eyldergaard wordt gekarakteriseerd door gesloten woningtypologieën in het binnengebied. Naar de randen toe ontstaat een halfopen tot open woningtypologie. Rondom de Schellegaard is een buurtontsluitingsroute gelegen van waaruit diverse woonerven worden ontsloten. De rijenwoningen bevinden zich langs de buurtontsluitingsroute en rondom de Schellegaard. De wijk heeft een gesloten voorkomen omdat de achterkanten van de woningen naar de omliggende hoofdverkeerswegen gelegen zijn.
Het noordelijk gedeelte van Eyldergaard bevat voornamelijk bebouwing welke volgens de beschrijving van de Welstandsnota Gemeente Maastricht wordt gerekend tot het bebouwingstype ‘Half open blok- en strokenbouw’. Woongebieden met dit bebouwingstype hebben overwegend een formeel, grootschalig, overzichtelijk en rustig karakter met een grote mate van eenheid en uniformiteit. Binnen de wijken komt met name laagbouw voor met grondgebonden woningen in één of twee lagen met kap. De architectuur binnen dit bebouwingstype is traditioneel van opzet waarbij de woningen binnen één blok nagenoeg gelijk zijn. De samenhang in het straatbeeld ontstaat onder meer door een eenvoudig materiaal- en kleurgebruik. Kenmerkend is de rust en overzichtelijkheid van het straatbeeld. De bebouwing is eenvoudig qua opzet, massa en detaillering en vertoond daarmee veel samenhang. Het merendeel van de bebouwing en Eyldergaard wordt echter gerekend tot het bebouwingstype van het ‘Informeel bouwen’ (zie hiertoe De Heeg).
Vroendaal
ligt tussen de dichte bebouwing van De Heeg en Eyldergaard en het heuvellandschap ten oosten van Maastricht. De wijk moet, met meer open bebouwing, een overgang vormen tussen deze gebieden. Het woongebied kent een centrale ontsluitingsweg welke vooral wordt gemarkeerd door aaneengebouwde woningen. Aan de noordzijde van de route bevinden zich bouwblokken van grondgebonden woningen en aan de oostzijde van de route zijn vrijstaande woningen op grote kavels gesitueerd met zicht op het buitengebied. Ten zuiden van deze grote kavels zijn geschakelde woningen gesitueerd waarvan de rooilijn naar het buitengebied toe steeds verder afwijkt. Aan de stadszijde van de centrale route is de bebouwingsintensiteit hoger dan aan de oostzijde met halfvrijstaande woningen en patio’s. In Vroendaal zijn het bebouwingstype ‘Thematische uitbreidingswijken’ en ‘Individuele woningbouw’ maatgevend. In de thematische uitbreidingswijken is de verkavelingsopzet formeel met een duidelijk onderscheid tussen openbaar en privé. Op het architectonisch straatbeeld is nadrukkelijk gestuurd aan de hand van thema’s waardoor er sprake is van een grote mate van eenheid. In het algemeen heeft de woningbouw een eigentijdse, frisse en gevarieerde uitstraling waarbij de bebouwing zorgvuldig op elkaar is afgestemd.
Bij de ‘Individuele woningbouw’ zijn de woningen vrijstaand en veelal gerealiseerd in individueel opdrachtgeverschap met weinig samenhang in architectuur.
3.2.2 Groenstructuur
![]() |
Het plangebied kent relatief veel openbaar groen. Door de verspreide ligging is dit groen in de woonwijken echter vaak zeer versnipperd waarneembaar. Dit geldt met name voor De Heeg waar veel van het groen onderdeel vormt van de besloten erven. De belangrijkste dragers van de groenstructuur in oost-westelijke richting verlopen via de Oeslingerbaan, de Steynboeckel en via een voetpad in het verlengde van de Bronckweg alsmede via een voetpad tussen Langendaal en Rijershaag en Manshaag. De oost-westverbindingen verbinden de groen- en recreatiestroken langs de Rijksweg met de grote aaneengesloten groenstrook parallel aan de A2 aan weerszijden van de Verssdaal. Deze grotere aaneengesloten groenzones zijn via een stelsel van langzame verkeersroutes ontsloten. In het zuiden van het plangebied worden deze groenzones met elkaar verbonden in het parkgebied De Heeg-Zuid. Daarnaast kennen vrijwel alle ontsluitingswegen een geleidende groenstructuur in de vorm van laanbeplanting en bijbehorende lage begroeiing. De grotere ontsluitingswegen, zoals bijvoorbeeld Langendaal, zijn daarnaast voorzien van een middengeleider welke eveneens is voorzien van groenaanplant en daarmee een bijdrage levert aan de groenstructuur in het gebied.
3.2.3 Verkeersstructuur
Ontsluiting per weg
Komende vanuit noordelijke richting is het plangebied vanaf de autosnelweg A2 bereikbaar via de afslag AZM/Heugem/De Heeg. Deze afslag sluit aan op de Oeslingerbaan welke de scheidslijn vormt tussen woonwijk De Heeg en woonwijk Eyldergaard. Vanuit zuidelijke richting komende kan het plangebied worden bereikt via de afslag Gronsveld. Deze afslag sluit aan op de Viaductweg via welke uiteindelijk de Rijksweg wordt ontsloten.
De Rijksweg loopt centraal door het plangebied van noord naar zuid en verbindt Heer met Gronsveld. Eyldergaard wordt vanaf deze Rijksweg via de Drenckgaard ontsloten. De overige woonstraten in Eyldergaard worden ontsloten via een ringstructuur die wordt gevormd door de Ellecuylgaard en de Drenckgaard. De Oeslingerbaan is de meest belangrijke oost-westverbinding in het plangebied. Via de Oeslingerbaan wordt de Rijksweg verbonden met de A2 en Heugem. Via de Oeslingerbaar is de Langendaal bereikbaar welke een belangrijke noord-zuidverbinding vormt in De Heeg. De Langendaal beschikt tevens over een directe aansluiting op de Rijksweg in zuidelijke richting van het plangebied. De woonerven in De Heeg worden naast de Langendaal voornamelijk ontsloten door een ringstructuur die wordt gevormd door de Meendaal, Borghaag en de Cuyleborg. Het centrumgebied van De Heeg is daarnaast bereikbaar via de Steynboekel welke, in aanvulling op de Oeslingerbaan, een oost-westelijke verbinding vormt tussen De Heeg en Heugem. De belangrijkste ontsluitingsweg voor Vroendaal is het Savelsbosch welke in de vorm van een lus door de woonwijk loopt en daarbij begint en eindigt op de Rijksweg.
Ontsluiting per OV
Voor wat betreft het openbaar vervoer is het plangebied bereikbaar via de busdiensten van Veolia. De Heeg wordt ontsloten door de lijnen 1/6/57 en 156 met halteplaatsen op de Oeslingerbaan, de Rijksweg en Langendaal. Eyldergaard wordt ontsloten door de Lijnen 1/6 en 57 met halteplaatsen op de Oeslingerbaan, de Drenckgaard en de Weerhuysgaard. Vroendaal wordt niet rechtstreeks ontsloten via buslijnen. De halteplaats Weerhuysgaard alsmede de Rijksweg zijn evenwel op loopafstand van Vroendaal gelegen zodat ook Vroendaal via de bus te bereiken is. Het dichtstbijzijnde treinstation is het station Randwyck dat op fietsafstand van het plangebied is gelegen.
Ontsluiting langzaam verkeer
Naast de ‘normale’ weginfrastructuur bevat vooral woonwijk De Heeg een veelheid aan paden en weggetjes voor voetgangers en overige langzaam verkeer welke voornamelijk dienen ter beleving van de groenstructuur. Vrijliggende fietspaden zijn enkel langs de Oeslingerbaan en de Rijksweg aanwezig.
Parkeren
In het plangebied vindt parkeren grotendeels op maaiveld in de openbare ruimte op straat plaats in de daarvoor aangewezen parkeervakken. In het plangebied bevinden zich eveneens garageboxen/carports alsmede overige privégronden (bijvoorbeeld de voortuin) met de mogelijkheid tot parkeren. Daarnaast zijn enkele gestapelde complexen voorzien van niet-openbare parkeergarages.
Het plangebied telt één openbare parkeergarage onder winkelcentrum De Roserije. Behoudens deze parkeergarage zijn in het plangebied geen grootschalige (betaalde) parkeervoorzieningen aanwezig.
3.3 Functionele Structuur
In deze paragraaf worden de in het plangebied voorkomende functies toegelicht. De inventarisatiekaart die ten behoeve van dit bestemmingsplan is opgesteld is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
3.3.1 Wonen
De wijken De Heeg, Eyldergaard en Vroendaal zijn echte woonwijken. Vrijwel het volledige plangebied staat dan ook in het teken van de functie wonen. Het percentage huurwoningen bedraagt 52% en het aandeel koopwoningen bedraagt 48% in De Heeg. Enkel in winkelcentrum De Roserije alsmede langs een aantal locaties aan de Rijksweg komen, los van enkele solitaire locaties binnen de woongebieden, andersoortige functies voor. Het wonen vindt voornamelijk in grondgebonden woningen plaats. In Eyldergaard alsmede De Heeg zijn op een beperkt aantal locaties eveneens gestapelde woningen aanwezig. Van echte hoogbouw (meer dan zes verdiepingen) is binnen het plangebied nergens sprake.
In bijlage 2 van deze toelichting is een kaart opgenomen met de bestaande bouwhoogte (uitgedrukt in het aantal bouwlagen) zoals deze geïnventariseerd zijn in oktober 2010. Hiermee is de bestaande situatie aangaande de bouwhoogten vastgelegd. Deze kaart is van belang ter verduidelijking van de regels, waarin onder meer is aangegeven dat bestaande hoofdgebouwen niet mogen worden vergroot.
In het plangebied zijn ook enkele bijzondere woonvormen gelegen in de vorm van woonwagencentra. Dit betreft het tijdelijke woonwagencentrum gelegen tussen het sportcomplex en het volkstuinencomplex aan de Maastrichterweg in het zuiden van De Heeg, het woonwagencentrum in het zuiden van Eyldergaard (gelegen naast het tankstation aan de Oeslingerbaan) en het woonwagencentrum in het zuiden van Vroendaal ingeklemd tussen de Rijksweg en de Oude Molenweg.
Uit het document ‘Buurtprofielen Maastricht 2008’ blijkt dat in De Heeg ruim 6.400 mensen wonen. In Vroendaal wonen peiljaar 2008 circa 600 mensen. Over Eyldergaard ontbreken gegevens aangezien deze wijk in genoemd document tot de wijk Heer wordt gerekend. De gemiddelde leeftijd in De Heeg bedraagt 35 jaar en ligt daarmee 6 jaar onder het gemiddelde van Maastricht. Het aandeel 65-plussers in De Heeg bedraagt ruim 390 inwoners en ook dat is ruim onder het gemiddelde van Maastricht.
Uit het buurtprofielenonderzoek kan worden opgemaakt dat bewoners van De Heeg de woonomgeving licht negatiever beoordelen dan gemiddeld in Maastricht. Dit geldt ook voor de beoordeling van de mate van verloedering, de sfeer in de buurt, de sociale samenhang en de ervaren geluidsoverlast. Het voorzieningenniveau wordt daarentegen positiever beoordeeld dan het Maastrichts gemiddelde.
3.3.2 Bedrijvigheid
Zoals reeds eerder geconstateerd doet het plangebied vrijwel volledig dienst als woongebied. Toch herbergt het gebied ook enkele vormen van bedrijvigheid. Hiertoe worden de volgende bedrijven gerekend:
- een tankstation aan de Oeslingerbaan 100;
- een tankstation aan de Köbbesweg;
- een bomenkwekerij aan de Maastrichterweg/Slakweg;
- een drukkerij gelegen aan de Rijksweg 76;
- een autodemontagebedrijf gelegen aan de Rijksweg 45.
De aanwezige bedrijven liggen verspreid over het plangebied en er is geen sprake van een clustering van bedrijven. De bij deze bedrijvigheid behorende milieuhygiënische zonering is afgestemd op de omgeving. Er zijn geen concrete initiatieven met betrekking tot nieuwvestiging, uitbreiding dan wel functieverandering van de bedrijvigheid bekend.
3.3.3 Maatschappelijke voorzieningen
Het plangebied kent diverse maatschappelijke voorzieningen. Zo telt het plangebied vier basisscholen:
- basisschool De Kring (Stellendaal 15);
- basisschool De Perroen (Rijksweg 70);
- basisschool De Schans (Borghaag 25).
- Basisschool Suringar (Keersboomgaard 25)
In het plangebied is eveneens een faciliteit voor Buitenschoolse kinderopvang alsmede een peuterspeelzaal gelegen. Net buiten het plangebied bevindt zich aan de Oude Molenweg een onderwijsinstelling voor het voortgezet onderwijs. Op het terrein van Basisschool De Schans bevindt zich tevens een steunpunt van de bibliotheek.
Op het gebied van de gezondheidszorg kent het plangebied een gezondheidscentrum gelegen aan de Rijksweg. In dit gezondheidscentrum ‘De Heerderrein’ zijn meerdere huisartsenpraktijken gevestigd alsmede een apotheek, tandarts en een fysiotherapiepraktijk. Ook in de Roserije is een huisartsenpraktijk en een apotheek gevestigd. Daarnaast biedt het plangebied onderdak aan een paramedisch centrum, een tandartsen- alsmede een dierenartspraktijk.
In De Roserije is de RK Parochie Monulfus Gondulfus alsook gemeenschapshuis De Boekel gevestigd. In het zuiden van het plangebied is aan de Maastrichterweg Kinderboerderij ‘de Wieringerberg’, het volkstuinencomplex en het clubhuis van de scouting gevestigd.
Voor de jeugd is de Jeugd Ontmoetingsplaats Brusborg ingericht. Deze ontmoetingsplek bevindt zich tussen de Brusborg en de Rijksweg. In het plangebied zijn eveneens twee milieuperrons gelegen. Deze bevinden zich aan de Borghaag en de Harsteltborg.
3.3.4 Detailhandel en horeca
De detailhandel in het plangebied beperkt zich vrijwel volledig tot winkelcentrum De Roserije. In De Roserije zijn diverse winkels gelegen op het gebied van de dagelijkse boodschappen en persoonlijke verzorging. De Roserije herbergt tevens enkele eetgelegenheden. Naast De Roserije zijn ook langs de Rijksweg enkele (solitaire) winkelvoorzieningen gelegen. Aan de Rijksweg bevindt zich ook een snackbar alsmede een restaurant. Behoudens de horeca in De Roserije en de snackbar en restaurant langs de Rijksweg is in het plangebied geen horeca aanwezig.
3.3.5 Sportvoorzieningen
Voor de sportbeoefening kan men terecht bij één van de vele sportverenigingen welke gebruik maken van ofwel Sporthal De Heeg gelegen aan de Roserije of de sporthallen behorende bij de basisscholen. In het zuiden van De Heeg, gelegen in het groengebied ter hoogte van de kinderboerderij en het volkstuinencomplex bevindt zich het Sportpark Zuid. In dit sportpark bevindt zich de sportvelden alsmede de kantine behorende bij Voetbalvereniging De Heeg. Ten noordwesten van het sportveldencomplex bevindt zich scoutinggebouw ‘de Slek’. Ook de politiehondenvereniging vindt een plekje in dit parkgebied van De Heeg-Zuid.
In het gehele plangebied zijn daarnaast formele en informele speelterreinen gerealiseerd. Daarnaast mogen in dit verband ook de diverse recreatieve langzaamverkeersroutes niet omgenoemd blijven.
3.4 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
3.4.1 Cultuurhistorische waarden en monumenten
In het plangebied zijn diverse historische wegen gelegen. Dit zijn de oude noord-zuid verbindingen Rijksweg en Oude Molenweg die oorspronkelijk bij de Torenmolen in Gronsveld bij elkaar kwamen. De Rijksweg markeert eveneens de overgang van het middenterras naar het laagterras van de Maas. Een andere belangrijke historische weg met een noord-zuid verbinding betreft de Maastrichterweg. Een historische oost-west verbindingen is nog herkenbaar in het recreatieve voetpad dat in het verlengde van de Bronckweg richting A2 loopt. In vroegere tijden zorgde deze verbinding voor een ontsluiting van het gehucht Vogelenzang. Zowel de Rijksweg, de Oude Molenweg en de Bronckweg dateren van voor het jaar 1000.
In het plangebied zijn geen monumenten gelegen. In de onmiddellijke nabijheid van het plangebied liggen evenwel enkele Rijksmonumenten waaronder Huize Eyll (naamgevend voor woonwijk Eyldergaard), Hoeve De Kroon, de Torenmolen van Gronsveld, Klooster Opveld en De Burght. Met uitzondering van de Torenmolen bevinden al deze monumenten zich direct ten noorden van het plangebied in de overgang naar wijk Heer. Het plangebied bevat evenwel geen bovengrondse cultuurhistorie (dominante bouwwerken, beeldbepalende bouwwerken, waardevolle groenelementen enz.) met een dusdanig grote waarde dat een bescherming middels dit bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn.
3.4.2 Archeologische waarden
Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden die volgens de in beleidsnota “Springlevend Verleden. Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2007-2012” in aanmerking komen, een nader onderzoek plaatsvinden naar archeologische waarden. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord raakt, moet de veroorzaker de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen en de resultaten uit te werken.
Op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid is Maastricht in drie zones ingedeeld. Zone A betreft de binnenstad binnen de eerste stadsmuur alsmede alle bekende archeologische vindplaatsen met een zone van 50 meter daaromheen. Zone B heeft betrekking op de binnenstad tussen de eerste en tweede stadsmuur. Zone C zijn de overige gebieden. Onderhavig plangebied herbergt de archeologische zones A, B en C en valt daarmee onder de archeologische beleidsregel van de gemeente Maastricht. Uitgangspunt van deze beleidsregel is het behoud van het rijke bodemarchief van Maastricht ter plekke (behoud in situ). Al naar gelang de diepte van de ingreep en de oppervlakte van de ingreep geldt in zone B en C een archeologische onderzoeksplicht. Bij ingrepen in zone A-gebieden geldt altijd een onderzoeksplicht.
Hoofdstuk 4 Milieuplanologische Aspecten
4.1 Water
De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.
De gemeente Maastricht valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bestemmingsplannen te worden ingediend bij het watertoetsloket.
Voor het voorliggende bestemmingsplan kan worden volstaan met een beschrijving van het watersysteem. Er worden geen nieuwe initiatieven geregeld in dit plan, waardoor er geen sprake is van toename van verharding. Centraal staat dat alle toekomstige initiatieven voor wat betreft het het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. Voor wat betreft de dimensionering van de hiertoe te realiseren waterhuishoudkundige voorzieningen wordt uitgegaan van een maatgevende bui met een herhalingstijd van gemiddeld 25 jaar (35 mm neerslag in 45 minuten) met een doorkijk naar een 100-jaars-bui (45 mm neerslag in 30 minuten). De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
- aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
- zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies;
- voor schoon oppervlaktewater is het saneren of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
Voor een uitvoerigere omschrijving wordt verwezen naar Hoofdstuk 2 van deze toelichting.
Een gedeelte van woonwijk Vroendaal is aangewezen als zijnde onderdeel van het freatisch grondwaterbeschermingsgebied ‘Heer-Vroendaal’. Grondwaterbeschermingsgebieden zijn primair bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. De tot het grondwaterbeschermingsgebied behorende gronden zullen worden voorzien van een gebiedsaanduiding met bijbehorende regels ten einde deze bescherming te waarborgen.
In het zuid-oosten van het plangebied is eveneens de primaire watergang Termaardergrub gelegen. Deze primaire (overkluisde) watergang is voorzien van een specifieke functieaanduiding alsmede een beschermingszone waarbinnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing is. Net buiten het plangebied is nabij de de Termaardergrub de regenwaterbuffer Vroendaal gelegen.
4.2 Geluid
Uitgangspunt is dat de aanwezige geluidgevoelige bestemmingen reeds binnen het bestemmingsplan passen. Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder getoetst te worden. Nieuwe bouwplannen dan wel andere ruimtelijke ontwikkelingen vormen echter geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
Industrielawaai (gezoneerde industrieterreinen)
Binnen het plangebied zijn geen contouren van gezoneerde industrieterreinen gelegen. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk en er hoeven ook geen contouren industrielawaai te worden opgenomen in het plan.
Railverkeerslawaai
Binnen de zone van een spoorweg dient de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen te voldoen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Afhankelijk van de bestemming dient een minimaal binnenniveau gegarandeerd te worden. Het westelijk gedeelte van het plangebied bevindt zich gedeeltelijk binnen de invloedssfeer van het spoorweglawaai van de spoorlijn Maastricht – Luik. Dit spoor kent ter plekke van het plangebied aan zonebreedte van 300 meter. Nieuwe situaties (geluidgevoelige bestemmingen of spoorwegen) dienen akoestisch getoetst te worden volgens de Wet geluidhinder. Ook is het Hogere Grenswaardenbeleid van de gemeente Maastricht (vastgesteld september 2008) van toepassing.
Nieuwe ontwikkelingen binnen de genoemde 300 meter zone dienen derhalve te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bevat is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Wegverkeerslawaai
Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen te voldoen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De geluidzones zijn gedefinieerd in art. 74 van de Wgh. De zonebreedte wordt bepaald door het aantal rijstroken en of er sprake is van stedelijke of buitenstedelijk gebied. De zones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. Wegen die geen zone hebben en waarop de Wgh dus niet van toepassing is, zijn wegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Afhankelijk van de bestemming dient een minimaal binnenniveau gegarandeerd te worden. Nieuwe situaties (geluidgevoelige bestemmingen of wegen) dienen akoestisch getoetst te worden volgens de Wet geluidhinder. Ook is het Hogere Grenswaardenbeleid van de gemeente Maastricht hierop van toepassing. Binnen, en in de directe nabijheid van het plangebied, zijn diverse wegen gelegen waarvan de zone zich uitstrekt tot binnen het plangebied. Dit betreft de volgende wegen:
- zone 400 meter: autosnelweg A2
- zone 200 meter: Rijksweg, Langendaal, Oeslingerbaan, Drenckgaard en Weerhuysgaard
Aangezien binnen deze zones geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden behoeft het aspect geluid niet nader onderzocht te worden. De overige wegen betreffen 30 km-wegen dan wel erven. Deze wegen hebben geen zonering.
Overig
Sportterrein De Heeg in het zuiden van het plangebied valt onder de werkingssfeer van het BARIM. Bij het bepalen van geluidsniveaus op geluidsgevoelige bestemmingen blijft, gelet artikel 2.18 van het BARIM, het stemgeluid van personen op een onoverdekt terrein dat onderdeel is van de inrichting en het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten buiten beschouwing.
Op het sportterrein ligt ook een schietterrein voor het Oud-Limburgs schieten. Deze activiteit valt onder de werkingssfeer van het BARIM. Voor het aspect geluid gelden in het kader van dit bestemmingsplan dan ook geen verdere beperkingen.
4.3 Bodem
De wijken De Heeg, Eyldergaard en Vroendaal liggen volgens het Bodembeheerplan Maastricht 2007 in het deelgebieden ‘overig’. Voor het deelgebied ‘overig’ zijn er maximaal licht tot matig verhoogde gehalten te verwachten. De te verwachten waarden zijn niet van dien aard dat bepaalde functies niet mogelijk zouden zijn op basis van de te verwachten bodemkwaliteit.
4.4 Geurhinder
Schapenstal Maastrichterweg
In 1994 is een milieuvergunning verleend voor een inrichting voor het houden van schapen op een perceel gelegen aan de Maastrichterweg ong.. De inrichting betreft een stal met een vaste mestopslag van ongeveer 5 m³. De vergunning is verleend voor maximaal 20 schapen en de daarbij behorende lammeren. De naast de stal gelegen schapenweide behoort niet tot de inrichting. In 2006 is deze inrichting van rechtswege onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer komt te vallen. In het Besluit landbouw milieubeheer zijn voor de hieronder resulterende inrichtingen afstanden tot aan geurgevoelige objecten opgenomen. Hiertoe wordt gewerkt met een categorie indeling.
categorie I: in de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:
- de bebouwde kom;
- stankgevoelige objecten;
- objecten voor verblijfsrecreatie.
categorie II: in de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:
- niet agrarische bebouwing geconcentreerd in lintbebouwing buiten de bebouwde kom;
- meerder verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het buitengebied een woonfunctie verlenen;
- objecten voor dagrecreatie.
categorie III: in de directe omgeving van het bedrijf is een enkele niet-agrarische bebouwing gelegen.
categorie IV: in de directe omgeving van het bedrijf zijn andere agrarische bedrijven gelegen.
Rekening houdende met omrekeningsfactoren behorende tot de 'Brochure Veehouderij en Hinderwet uit 1985' gelden de volgende afstanden die voor geurgevoelige objecten in acht moeten worden genomen:
- categorie I: 100 meter;
- categorie II: 100 meter;
- categorie III: 50 meter;
- categorie IV: 50 meter.
Deze afstanden gelden voor zowel de schapenstal alsook de vaste mestopslag.
Binnen een afstand van 100 meter respectievelijk 50 meter van de inrichting zijn geen geurgevoelige objecten behorende tot de categorie I - IV gelegen. Uitzondering hierop vormen de (buiten het plangebied gelegen) woonwagens aan de Maastrichterweg (categorie II). De dichtsbijzijnde woonwagen ligt op 35 meter van de schapenstal. Deze geuroverbelaste situatie is in 1994 vergund met het idee dat de woonwagens tijdelijk zouden zijn.
Ondanks het feit dat niet voldaan kan worden aan de aan te houden afstand van 100 meter valt de inrichting toch onder het Besluit landbouw milieubeheer. Dit omdat de inrichting is opgericht voor de inwerkingtreding van het Besluit en het aantal landbouwhuisdieren niet groter is dan op grond van de vergunning mocht worden gehouden. Een uitbreiding van het aantal dieren is evenwel binnen de huidige situatie niet mogelijk.
Kinderboerderij 'De Wieringerberg'
Aan het adres Maastrichterweg 2b is een kinderboerderij gelegen. Ook deze kinderboerderij valt onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer en derhalve is ook hier sprake van een hindercirkel voor het aspect geur. De aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten bedraagt 100 meter. Binnen een afstand van 100 meter van de kinderboerderij zijn geen geurgevoelige objecten gelegen.
Haspengouw 47
Aan de Haspengouw 47 ligt een agrarisch bedrijf waar pony's worden gehouden en waar mest wordt opgeslagen (mestplaat). Gelet op het feit dat dit bedrijf onder het Besluit landbouw milieubeheer valt en er sprake is van de ligging in een categorie I omgeving heeft dit bedrijf een hindercirkel geur van 100 meter vanaf de stallen alsmede vanaf de mestplaat gerekend.
Het adres Haspengouw 47 behoort niet tot het plangebied. De bij het bedrijf behorende hindercirkels reiken evenwel tot in het plangebied.
De bij bovengenoemde bedrijven/inrichtingen behorende hindercirkels zijn op de verbeelding weergegeven als gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone'. Daarnaast bevatten de regels voorschriften behorende bij deze hindercirkels.
4.5 Externe Veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid stelt twee doelstellingen centraal:
- de bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van de risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen;
- de bescherming van de samenleving tegen een ramp met een groot aantal slachtoffers.
Kwetsbare objecten (zoals woningen) krijgen de hoogste mate van bescherming door het formuleren van grenswaarden welke afdwingbaar zijn en dienen te worden opgevolgd. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld een bedrijf) geldt een richtwaarde waarvan, mits onderbouwd, mag worden afgeweken.
Binnen het externe veiligheidsbeleid staan twee termen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt in relatie tot de eerste doelstelling van het veiligheidsbeleid en geeft de kans aan per jaar dat een persoon, die permanent en onbeschermd aanwezig is op een bepaalde plaats buiten een bedrijf (inrichting) of in de buurt van een vervoersmodaliteit (vervoer via weg, water, spoor of buisleiding) of nabij een luchthaven, op die plaats overlijdtals rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen binnen die inrichting of op die vervoersmodaliteit of als gevolg van een ongeval nabij de luchthaven. De norm die voor het plaatsgebonden risico geldt wordt uitgedrukt in de kans van 1 : 10-6. Voor het bereiken van de tweede doelstelling wordt gebruik gemaakt van het groepsrisico. Het groepsrisico geeft de kans aan op een ongeval waarbij 10 of meer dodelijke slachtoffers vallen in de omgeving van de risicobron. Het aantal personen dat in de omgeving van de risicobron verblijft bepaalt daardoor de hoogte van het groepsrisico. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar een verantwoordingsplicht.
Volgens opgave van de Risicokaart Nederland valt het plangebied binnen de invloedssfeer van diverse transportroutes van gevaarlijke stoffen:
- risicocontour transportroutedeel A2: deze risicocontour (oftewel plaatsgebonden risico) geef aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is voor een ongeval met een risicobron. De 10-8 risicocontour bedraagt 101 meter uit de as van de weg. De 10-7 risicocontour ligt op 18 meter uit de as van de weg. De 10-6 risicocontour van dit transportroutedeel bedraagt 0 meter. Het is niet toegestaan om binnen de 10-6 contour kwetsbare objecten op te richten;
- effectafstand transportroutedeel hogedrukgastransportleiding Z-500-01-KR-002: de 10-6 contour van deze buisleiding (12,75 inch, 40 bar) ligt op 0 meter. De dodelijke effectafstand bedraagt 140 meter;
- effectafstand transportroutedeel hogedrukgastransportleiding A-520-03-KR-008: de 10-6 contour van deze buisleiding ( 16 inch, 66 bar) ligt op 0 meter. De dodelijke effectafstand bedraagt 210 meter;
In het zuiden van het plangebied (Kobbesweg 1) ligt een tankstation zonder LPG-doorvoer. Tussen kwetsbare objecten en de afleverzuil van benzine dient een afstand van 20 meter te worden aangehouden. Gelet op de afstand tussen de woonwagens en eventuele andere kwetsbare objecten en het tankstation zijn er geen beperkingen in dit kader.
In het noorden van het plangebied (Oeslingerbaan 100) ligt eveneens een tankstation zonder LPG-doorvoer. Ook hier dient een afstand van minimaal 20 meter tussen kwetsbare objecten en de afleverzuil van benzine aangehouden te worden. Ook hier geldt dat er geen beperkingen te verwachten zijn.
In het zuiden van het plangebied bevindt zich sportterrein De Heeg. Hier is schietterrein voor het Oud-Limburgs schieten aanwezig waarbij gebruik worden gemaakt van een kogelvanger. Hierbij dient een veiligheidsafstand te worden aangehouden van een vierkant met zijden van 25 meter met de schietboom in het middelpunt. Dit vlak ligt geheel op het terrein, waardoor er geen beperkingen in dit kader voor het plan zijn.
Op de verbeelding zijn bovengenoemde veiligheidszones weergegeven als gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi'. Bij nieuwe bouwplannen dienen deze zones en de mogelijk hieruit voortvloeiende consequenties in acht te worden genomen.
4.6 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is een wijziging van de Wet milieubeheer (Wm) van kracht geworden. In hoofdstuk 5 is titel 2 luchtkwaliteitseisen ingevoegd (ook ‘Wet luchtkwaliteit’ genoemd).Gelijktijdig zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht geworden:
- Besluit ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
- Regeling ‘Niet in betekenende mate’ (NIBM)
- Regeling ‘Beoordeling luchtkwaliteit 2007
- Regeling ‘Projectsaldering luchtkwaliteit 2007’
Deze nieuwe wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
Besluit gevoelige bestemmingen
Conform artikel 5.16a van de ‘Wet luchtkwaliteit’ kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur nog nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarde(n) projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. Dit Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 15 januari 2009 (in werking met ingang van 16 januari 2009) beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden indien de locatie:
- Is gelegen binnen 300 meter vanaf rijkswegen (wegen in beheer van het Rijk);
- Is gelegen binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg (wegen in beheer bij de provincie)
Aan de hand van het Besluit heeft de gemeente het gemeentelijk locatiebeleid luchtkwaliteit opgesteld. Dit locatiebeleid gaat nader in op locaties langs gemeentelijk wegen, waar het Besluit gevoelige bestemmingen alleen ingaat op Rijks- en Provinciale wegen. Doel van de beleidsnota is dat nieuwe bouwplannen en nieuwe functies op de 'juiste' locaties worden gerealiseerd. Juiste locaties zijn locaties met de minste luchtvervuiling, waarbij 'gevoelige' en 'extra gevoelige' groepen worden ontlast.
Niet in betekenende mate (NIBM)
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Concreet houdt dit in dat bijvoorbeeld ontwikkelingen kleiner dan of gelijk aan 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ook voor andere ruimtelijke initiatieven is aangegeven wanneer deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan het geschetste luchtkwaliteitskader. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen zodat een verdere toetsing van het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit achterwege kan blijven.
4.7 Lichthinder
In het zuid-oosten van het plangebied (tussen de Rijksweg en de Maastrichterweg) is een sportterrein voorzien van lichtmasten gelegen. Indien in de toekomst het gebruik van sportvelden wordt geïntensiveerd kan lichtoverlast ten aanzien van deze lichtinstallaties tot de mogelijkheden behoren. Nader onderzoek is in dat geval noodzakelijk. Gezien het conserverende karakter van het plan is nader onderzoek op dit moment niet noodzakelijk.
Binnen het plangebied zijn geen andere voorzieningen gelegen welke in relatie tot het aspect lichthinder speciale aandacht vergen.
4.8 Trillingshinder
Er is geen trillingshinder te verwachten als gevolg van de in de directe omgeving gelegen weg(en), spoorweg of inrichting(en). Mede gelet op de afstand tot bedrijven cq. het sportterrein en woningen is in het kader van de Wet milieubeheer geen trillingshinder te verwachten. Het aspect trillingshinder levert dan ook beperkingen voor het plan op.
4.9 Kabels, Leidingen En Overige Voorzieningen
In het plangebied zijn diverse kabels, leidingen en overige voorzieningen gelegen welke een planologisch-juridische bescherming behoeven op basis van dit bestemmingsplan. Dit geldt voor de volgende kabels, leidingen en overige voorzieningen:
- een hogedruk gasleiding (Gasunie, A 520-03-kr-008) met een beschermingszone van 2 x 5 meter in het zuiden van het plangebied;
- twee hogedrukgasleiding in beheer van Enexis met een beschermingszone van 2 x 4 meter ten noorden van Oeslingerbaan en gedeeltelijk in de groene verbindingszone in het verlengde van de Bronckweg;
- een hoofdwatertransportleiding (WML) met een beschermingszone van 2 x 2,5 meter langs de Rijksweg;
- een vrijwaringszone ten behoeve van het molenbiotoop behorende bij de Torenmolen van Gronsveld nabij het kruispunt Bronckweg – Rijksweg. De vrijwaringszone dient ter instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element;
- een vrijwaringszone ten behoeve van de spoorlijn Maastricht – Luik. Ter plekke van de vrijwaringszone dienen de gronden in het kader van de spoorbelangen vrij gehouden te worden van bebouwing;
- een vrijwaringszone ten behoeve van de autosnelweg A2. Ter plekke van de vrijwaringszone is het rooilijnenbeleid bij Rijkswaterstaat van toepassing. Binnen een zone van 50 meter uit de as van de dichstbijzijnde rijbaan mag in principe geen bebouwing worden opgericht. Binnen een zone van 50 – 100 meter mag enkel worden gebouwd nadat vooraf overeenstemming is bereikt met de wegbeheerder;
- een vrijwaringszone ten behoeve van een straalpad ter bescherming van een straalverbinding. Straalpaden dienen voor het berichtenverkeer van diverse van (inter)nationaal belang zijnde instellingen en zijn optisch vrije verbindingen ten behoeve van de telecommunicatie. Een vrije baan tussen de zend- en ontvangstations van deze instellingen is noodzakelijk om een ongestoord berichtenverkeer mogelijk te maken. In de regels is voor de twee in het plangebied aanwezige straalpaden (beide met een breedte van 200 meter) een specifieke regeling opgenomen.
Deze kabels, leidingen en overige voorzieningen met de bijbehorende beschermings- en vrijwaringszones zullen op de verbeelding worden aangegeven en in de planregels van een dubbelbestemming dan wel van nadere aanduidingsregels worden voorzien.
Hoofdstuk 5 Het Bestemmingsplan
5.1 Algemeen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2008, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Deze landelijke standaard is verwerkt in het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Daarnaast zal worden aangesloten op de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in deze wet gebezigde terminologie (afwijkingsregels, omgevingsvergunningen).
Het bestemmingsplan Heer-Scharn zal formeel bestaan uit een verbeelding en planregels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.
5.2 Opzet Van De Planregels
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de planregels wordt gemeten. In beide artikelen wordt, conform de SVBP2008, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.
5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde functies. Per planregel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend. In het navolgende wordt kort uiteengezet welke bestemmingen zijn opgenomen.
Artikel 3: enkelbestemming Bedrijf
Deze bestemming is gegeven aan alle bedrijven die solitair zijn gevestigd (dat wil zeggen niet op een bedrijventerrein). De bedrijven die qua bedrijfsactiviteiten binnen de milieucategorieën 1 en 2 vallen zijn zonder aanduiding bestemd tot bedrijf. Bedrijven die in een hogere categorie vallen zijn op de verbeelding van een specifieke functieaanduiding voorzien. Bij bedrijfsbeëindiging mag het bedrijf alleen worden voortgezet conform deze specifieke aanduiding dan wel mogen er alleen bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 worden uitgeoefend. Er is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming onder voorwaarden te kunnen wijzigen in Wonen.
Artikel 4: enkelbestemming Centrum
Deze bestemming is opgenomen voor het winkelgebied van De Heeg. De bestemming geeft een maximale vrijheid in functiemogelijkheden. De niet-woonfuncties zijn alleen op de begane grond toegestaan. Er is een afwijkingsregel opgenomen voor het, onder voorwaarden, mogelijk maken van een niet-woonfunctie op de verdieping.
Artikel 5: enkelbestemming Detailhandel
Deze bestemming is opgenomen voor gronden en opstellen die in gebruik zijn voor detailhandel.
Artikel 6: enkelbestemming Gemengd
Deze bestemming is opgenomen in gebieden waar twee of meer functies zonder enige relatie tot elkaar worden uitgeoefend, die ook niet via een afwijkende functie binnen een enkelbestemming kunnen worden aangeduid.
Artikel 7: enkelbestemming Groen
Deze bestemming is toegekend aan voornamelijk openbare groenvoorzieningen. Hierbinnen is tevens de aanleg van speeltuinen en andere speelvoorzieningen mogelijk.
Artikel 8: enkelbestemming Horeca
In de begripsbepalingen van het bestemmingsplan is het begrip ‘horeca’ onderverdeeld in vijf categorieën. Deze categorieën zijn toegepast om de verschillende vormen van horeca naar aard en omvang te duiden en aan de hand hiervan te bepalen waar welke vorm mogelijk is. Binnen de bestemming Horeca zijn de categorieën 1 en 2 (grofweg de eetgelegenheden en cafetaria;s) toegestaan. Daarnaast is voor een bedrijfswoning binnen een horecabestemming een aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.
Artikel 9: enkelbestemming Maatschappelijk
Binnen deze bestemming is een scala aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk.
Artikel 10: enkelbestemming Recreatie
Deze bestemming is toegekend aan gronden met een hoofdzakelijk recreatieve functie. Hierbinnen is tevens een volkstuinencomplex, een kinderboerderij en een sportveldencomplex middels een aanduiding binnen de bestemming mogelijk gemaakt.
Artikel 11: enkelbestemming Verkeer
Deze bestemming is op alle openbare wegen (rijwegen, fiets- en voetpaden) gelegd. Binnen deze bestemming zijn masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mogelijk, alsmede lichtmasten en kunstobjecten. Ten behoeve van het spoorverkeer alsmede een ongelijkvloerse kruising zijn aanduidingen opgenomen.
Artikel 12: enkelbestemming Water
Deze bestemming is toegekend aan gronden die zijn bestemd voor de natuurlijke afvloeiing en berging van water.
Artikel 13: enkelbestemming Wonen
Deze bestemming rust op het grootste gedeelte van het plangebied. Gekozen is voor een regeling waarbij op de verbeelding geen bouwvlakken zijn opgenomen maar maatvoeringsvlakken waarbinnen het aantal bouwlagen is vermeld. In de regels is opgenomen dat de bestaande hoofdbebouwing niet mag worden vergroot. Het vergroten van woningen is enkel mogelijk middels het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Ter verduidelijking is in bijlage 2 van deze toelichting een kaart opgenomen met de bestaande bouwhoogten, uitgedruktin bouwlagen.
Aan huis gebonden beroepen zijn rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde maat, consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid alleen via een afwijking bij omgevingsvergunning. De oprichting van nieuwe publiekaantrekkende functies is uitgesloten. Ook een guesthouse is rechtstreeks toegestaan tot een bepaalde omvang. Er zijn voorts afwijkingsmogelijkheden (onder voorwaarden) opgenomen voor mantelzorg, parkeren voor de voorgevel en woningsplitsing.
Artikel 14: dubbelbestemming Leiding – Gas
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende gasleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
Artikel 15: dubbelbestemming Leiding – Water
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone voor de voorkomende waterleiding. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de leidingbeheerder.
Artikel 16: dubbelbestemming Waarde – Maastrichts Erfgoed
De voor de dubbelbestemming Waarde-Maastrichts Erfgoed aangegeven gronden zijn bestemd voor de bescherming van het op die gronden aanwezige cultureel erfgoed. In dit geval gaat het om het Maastrichts Erfgoed. In het plangebied komen de archeologische zones A, B en C als onderdeel van het Maastrichts Erfgoed voor. Voor deze zones geldt dat behoud van het bodemarchief in situ voor het behoud ex situ gaat. Indien behoud in situ niet mogelijk is kunnen voorwaarden aan de toepasselijke vergunning worden verbonden met het oog op behoud van het bodemarchief ex situ.
Artikel 17: dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen
Deze dubbelbestemming regelt de beschermingszone behorende bij de waterloop. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd en mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd anders dan normaal onderhoud, zonder voorafgaande toestemming van de waterbeheerder.
5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):
- een anti-dubbeltelregel: zorgt ervoor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen; ;
- algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
- algemene aanduidingsregels:
- milieuzone - bodembeschermingsgebied Mergelland;
- milieuzone - geurzone;
- milileuzone - grondwaterbeschermingsgebied;
- veiligheidszone - bevi;
- vrijwaringszone - molenbiotoop;
- vrijwaringszone - spoor;
- vrijwaringszone - straalpad;
- vrijwaringszone - weg.
- algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald voor welke gevallen Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan;
- algemene wijzigingsbevoegdheid: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen; het betreft hierbeperkte wijzigingen in algemene zin. Specifieke wijzigingsbevoegdheden die van toepassing zijn op bepaalde bestemmingen worden waar nodig de bestemmingsregels opgenomen.
- overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen.
- algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van wijzigingsbevoegdheden.
5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de planregels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de planregels kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Financiële Uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Onderhavig bestemmingsplan bevat geen ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1 vergezeld dienen te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld. Voor de nog resterende bouwtitels welke in dit plan zijn opgenomen geldt dat reeds in een bouwtitel op basis van het vigerende plan was voorzien. Voor dit bestemmingsplan behoeft dan ook geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan te worden opgesteld.
Hoofdstuk 7 Handhavingsparagraaf
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.
Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen.
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
Hoofdstuk 8 Communicatieparagraaf
8.1 Wettelijk Vooroverleg Instanties Ex Art. 3.1.1. Bro
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden. De reacties van deze instanties zijn opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. In dit kader hebben de provincie Limburg, de VROM-inspectie en het Waterschap Roer en Overmaas en de Gasunie op het voorontwerp gereageerd.
Reactie provincie Limburg
De provincie geeft aan dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Men verzoekt enkel het in de regels aangeduide bodembeschermingsgebied nader te specificeren als bodembeschermingsgebied Mergelland.
De regels zijn in lijn met het verzoek van de provincie aangepast.
Reactie VROM-Inspectie
De VROM-Inspectie coördineert de reactie van de diverse rijksdiensten en verzoekt tot de opname van een aanvullend straalpad in de regels en op de verbeelding.
Op basis van de aangereikte informatie is het verzochte straalpad op de verbeelding en met een hieraan gekoppelde vrijwaringszone - straalpad in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
Reactie Gasunie
De Gasunie concludeert dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Reactie Waterschap Roer en Overmaas
Het waterschap Roer en Overmaas geeft het plan aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen:
- verzoeken de richtlijnen voor het dimensioneren van waterhuishoudkundige voorzieningen aan de waterparagraaf toe te voegen;
De richtlijnen, verwijzend naar een 25- en 100-jaarsbui, zijn aan de waterparagraaf toegevoegd. - verzoeken de beschermingszone welke is toegekend aan de regenwaterbuffer Vroendaal te verwijderen en verbeelding en toelichting hierop aan te passen;
De beschermingszone is van de verbeelding en uit de toelichting verwijderd. - verzoeken regels te verbinden aan de functieaanduiding verwijzend naar de overkluizing van de Termaardergrub of de overkluisde watergang te beschermen door de dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen.
De functieaanduiding ten behoeve van de overkluisde Termaardergrub is in de regels opgenomen en is geheel binnen de dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen opgenomen.
Het vooroverleg heeft op onderdelen geleid tot een aanpassing dan wel bijstelling van de regels, verbeelding en toelichting conform bovenstaande beantwoording van de overlegreacties door de gemeente Maastricht.
8.2 Zienswijzen Ex Art. 3.8 Wro
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal' heeft met ingang van 23 januari 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende die termijn kon eenieder zijn zienswijze tegen het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling aan de gemeenteraad van Maastricht kenbaar maken. De openbare kennisgeving over de terinzagelegging van het ontwerpplan heeft plaatsgevonden overeenkomstig de eisen die de wet daaraan - in artikel 3.8 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht - stelt. De kennisgeving is op 20 januari 2012 gepubliceerd in de Staatscourant. Tevens heeft publicatie plaatsgevonden in het plaatselijk weekblad De Ster. De termijn van de terinzagelegging eindigde 4 maart 2012.
Er zijn vijf zienswijzen ingediend die allen binnen de daarvoor geldende termijn zijn ontvangen en derhalve ontvankelijk zijn. Voor een weergave van de zienswijzen wordt verwezen naar bijlage 4 van deze toelichting. Onderstaand worden de (geanonimiseerde) zienswijzen weergegeven en wordt op de inhoud gemotiveerd ingegaan (cursieve tekst).
Reclamant 1
- In het geldende bestemmingsplan is het perceel, kadastraal bekend als gemeente Maastricht, sectie P, nummer 4309, bestemd als “Woongebied”. Op dit perceel is woningbouw mogelijk. In het ontwerp-bestemmingsplan is het perceel daarentegen bestemd als “Groen”, op basis waarvan woningbouw ter plaatse niet meer tot de mogelijkheden behoort. Uit de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan blijkt evenwel dat kleinschalige woningbouwplannen niet in strijd zijn met de gemeentelijke woonvisie. Reclamant 1 wenst ter plaatse op termijn, en in ieder geval binnen de planperiode, een klein woningbouwplan te ontwikkelen en verzoekt daarom in plaats van de bestemming “Groen” voor het onderhavige perceel een woonbestemming met bouwmogelijkheid op te nemen.
Het vigerende bestemmingsplan biedt inderdaad nieuwbouwmogelijkheden ten behoeve van de woonfunctie. Gelet op het beleid zoals verwoord in de gemeentelijke woonvisie kan onzerzijds worden ingestemd met kleine woningbouwinitiatieven ten behoeve van grondgebonden woningen binnen het plangebied. In het vast te stellen bestemmingsplan zal daarom ten behoeve van de onderhavige locatie de bestemming “Wonen” met een rechtstreekse nieuwbouwmogelijkheid worden opgenomen voor het realiseren van maximaal zes grondgebonden woningen in maximaal twee bouwlagen met kap c.q. setback.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is gegrond.
- Sinds jaar en dag wordt het perceel gebruikt voor het parkeren van auto’s van klanten van de detailhandel op het naburige perceel. Op basis van de bestemming “Groen”, die in het ontwerp-bestemmingsplan aan het perceel met kadastraal nummer 4309 is gegeven, is parkeren echter niet toegestaan. Met de eigenaar van het naburige perceel zijn in het verleden afspraken gemaakt over het gebruik van het perceel ten behoeve van parkeerdoeleinden. Ook vanuit dit oogpunt wordt verzocht om de bestemming “Groen” te vervangen door een bestemming die parkeren mogelijk maakt.
In de onder a. voorgestelde bestemmingswijziging worden dezelfde mogelijkheden ten behoeve van parkeren geboden als in het vigerende bestemmingsplan.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is gegrond.
Reclamant 2
- Volgens artikel 5.2.1 sub b is nieuwbouw niet toegestaan. Echter, om in de toekomst de mogelijkheid open te houden om binnen het aangegeven bouwvlak over te gaan tot (vervangende) nieuwbouw wordt verzocht om deze bepaling te schrappen.
Er bestaan geen overwegende bezwaren tegen vervangende nieuwbouw, mits de bestaande ruimtelijke kaders in acht worden genomen. Dit betekent dat gebouwd dient te worden binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak met inachtneming van de op de verbeelding aangeduide maximale goot- en bouwhoogte. Artikel 5.2.1 sub b wordt dan ook gewijzigd in de volgende bepaling: “Nieuwbouw is, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, niet toegestaan”.
E.e.a. geldt overigens ook voor de bestemmingen “Bedrijf” (artikel 3.2.2 sub a), “Centrum” (artikel 4.2.1 sub b), “Gemengd” (artikel 6.2.1 sub b), “Horeca” (artikel 8.2.2 sub a), “Maatschappelijk” (artikel 9.2.1 sub a), “Recreatie” (artikel 10.2.1 sub b) en “Wonen” (artikel 13.2.2 sub a), die overeenkomstig zullen worden gewijzigd.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is gegrond.
- Het object Rijksweg 60 beschikt over een positieve detailhandelsbestemming. In het ontwerp-bestemmingsplan is deze bestemming overgenomen. Gelet op de positieve bestemming is het te rechtvaardigen dat de mogelijkheid wordt geboden voor een beperkte uitbreiding van het bestaande winkeloppervlak. Verzocht wordt een dergelijke uitbreidingsmogelijkheid in de regels van het bestemmingsplan op te nemen.
Een geringe uitbreidingsmogelijkheid tot maximaal 10% van de bestaande oppervlakte valt te billijken. In artikel 5.4 zal een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders worden opgenomen om het bestaande winkeloppervlak uit te breiden tot maximaal 10% van de bestaande oppervlakte, waarbij het op de verbeelding aangeduide bouwvlak mag worden overschreden en de op de verbeelding binnen het bouwvlak aangegeven maximale goot- en bouwhoogte in acht dienen te worden genomen.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is gegrond.
- Op het naburige perceel wordt ten behoeve van de detailhandel op het eigen perceel geparkeerd. Met de eigenaar van dat perceel zijn daarover passende afspraken gemaakt. In het ontwerp-bestemmingsplan is aan het naburige perceel de bestemming “Groen” gegeven, welke besstemming parkeren niet toelaat. Verzocht wordt dan ook om de bestemming van het naburige perceel zodanig te wijzigen dat parkeren hier ook in de toekomst mogelijk blijft.
Zie de beantwoording onder zienswijze I b.
Reclamant 3
Bij brief van 26 mei 2011 heeft de VROM-Inspectie de nationale belangen met betrekking tot het ontwerp-bestemmingsplan De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal naar voren gebracht. De door de Inspectie verwoorde reactie inzake het straalpad is niet juist overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Verzocht wordt om op de verbeelding de juiste ligging van het straalpad en de bijbehorende vrijwaringszone op te nemen en om de regels in artikel 2.17 overeenkomstig aan te passen. De vrijwaringszone behelst een zone van 100 meter aan weerszijden van het straalpad, binnen welke zone geen gebouwen en andere bouwwerken hoger dan 20 meter aanwezig mogen zijn.
E.e.a. is reeds overeenkomstig vertaald in het ontwerpbestemmingsplan.
Conclusie: deze zienswijze is ongegrond.
Reclamant 4
Uit het ontwerp-bestemmingsplan blijkt dat binnen de bestemming “Centrum” nieuwbouw niet meer is toegestaan en dat het bebouwingsvlak strak om de huidige bebouwing wordt getrokken. Ook wordt de maximale bouwhoogte sterk ingeperkt op de panden van reclamant 4 in winkelcentrum Roserije, respectievelijk tot 6, 7, 12 en 15 meter hoogte.
In het thans van kracht zijnde bestemmingsplan zijn wel bouwmogelijkheden opgenomen: 80% van het bouwperceel mag worden bebouwd. Verder ontbreekt een bebouwingsvlak in het huidige bestemmingsplan. Tenslotte zijn er in het huidige bestemmingsplan aanzienlijk hogere bouwhoogtes toegestaan, van vijf bouwlagen of meer.
De bebouwingsmogelijkheden rondom de panden van reclamant 4 worden door het ontwerpbestemmingsplan dan ook sterk beperkt. Verzocht wordt daarom om de huidige bebouwingsmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan te handhaven.
De bebouwingsmogelijkheden voor het winkelcentrum Roserije zijn in het ontwerp-bestemmingsplan inderdaad beperkt. Er bestaan geen overwegende bezwaren tegen het handhaven de huidige bebouwingsmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan. Daarom zal in het vast te stellen bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dat de gronden die in het ontwerp-bestemmingsplan als “Centrum” zijn bestemd geheel mogen worden bebouwd tot een maximale goot- en bouwhoogte van 5 meter ten behoeve van de in artikel 4.1 in sub a t/m h opgesomde functies op de begane grond en dat voor wat betreft de verdiepingen de bestaande toestand maatgevend is, die middels een op de verbeelding aangeduide maximale goot- en bouwhoogte is weergegeven.
De stelling dat er in het huidige bestemmingsplan aanzienlijk hogere bouwhoogtes zijn toegestaan, van vijf bouwlagen of meer, is niet juist. In de beschrijving in hoofdlijnen van het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat de bestaande toestand maatgevend is, dus daar waar bijvoorbeeld vijf bouwlagen aanwezig zijn, zijn vijf bouwlagen toegestaan. Ook het ontwerp-bestemmingsplan gaat van dit basisbeginsel uit, met dien verstande dat de bestaande toestand ook daadwerkelijk als zodanig op de verbeelding is vastgelegd. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt binnen de bestemming “Centrum” de bestaande bebouwing dan ook overal maatgevend voor wat betreft de hoogte, met uitzondering van de uitbreidingsmogelijkheden op de begane grond voor de hierboven genoemde niet-woonfuncties.
Conclusie: deze zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond.
Reclamant 5
- Het object Rijksweg 74/74b zal in de nabije toekomst twee verschillende eigenaren krijgen met verschillende bedrijfsactiviteiten: een bedrijfsactiviteit op de begane grond met een eigen ingang en een bedrijfsactiviteit op de eerste en tweede verdieping, eveneens met een eigen ingang. Het is wenselijk dat bij de splitsing van het gebouw ook twee afzonderlijke bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd, gelet op de sociale veiligheid in de nabije omgeving.
Het bovengenoemde object is gelegen binnen de bestemming “Gemengd”. Zowel de functie “bedrijven” als “wonen” zijn binnen de bestemming “Gemengd” rechtstreeks toegestaan. Er bestaan vanuit het bestemmingsplan dus geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is ongegrond.
- De bedrijfsactiviteit op de begane grond zal zich gaan toeleggen op levering en verkoop van specialistische medische benodigdheden, gericht op specifieke doelgroepen. Een beperkte verkoop moet dan mogelijk zijn. Verzocht wordt dan ook om in het bestemmingsplan detailhandel mogelijk te maken.
Er zal nader onderzocht moeten worden in hoeverre het onderbrengen van de detailhandelsfunctie ter plaatse gewenst is c.q. in overeenstemming met het daarvoor geldende gemeentelijke beleid. Uit de zienswijze kan onvoldoende worden opgemaakt hoe het initiatief uiteindelijk dient te worden geïnterpreteerd: welke aard van producten wordt verkocht, betreft het hier groothandel of detailhandel en, daarop aansluitend, wat zijn de doelgroepen voor wat betreft afnemers? In het bestemmingsplan zal daarom een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders in de regels worden opgenomen, waarmee detailhandel – mits passend binnen het daartoe strekkende gemeentelijke beleid – binnen deze bestemming mogelijk kan worden gemaakt.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is gegrond, met dien verstande dat het college een afweging over de vraag of medewerking kan worden verleend aan detailhandel ter plaatse pas op basis van nadere informatie kan maken. Indien deze afweging ertoe leidt dat medewerking kan worden verleend, dan zullen burgemeester en wethouders gebruik maken van de hiertoe opgenomen afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan.
- Op de verdiepingen zal een verblijfsvoorziening voor geopereerde, herstellende patiënten ontstaan. Dit zullen veelal patiënten zijn die alleen in het AZM een specialistische kunnen ondergaan en voor controle na bijvoorbeeld één week weer terug moeten komen in het AZM, maar hiervoor te ver weg wonen. Verzocht om deze faciliteit in het bestemmingsplan mogelijk te maken.
In het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn de functies “wonen” en “maatschappelijke voorzieningen” reeds rechtstreeks toegestaan binnen de bestemming “Gemengd”. Er bestaan vanuit het bestemmingsplan dus geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is ongegrond.
- In verband met de huidige economisch slechte tijd, waarin het moeilijk om langdurige huurovereenkomsten af te sluiten en waarin steeds meer behoefte bestaat aan de huur van een ruimte voor twee à drie maanden, is het zaak om zo efficiënt en creatief mogelijk met de beschikbare ruimten in het totale complex om te gaan. In het vast te stellen bestemmingsplan zou hiermee rekening dienen te worden gehouden.
Het bestemmingsplan laat binnen de bestemming “Gemengd” een groot aantal functies rechtstreeks toe. Er worden geen eisen gesteld aan de duur van het gebruik. Daarmee biedt het bestemmingsplan het gewenste ruimtelijke en functionele kader waarbinnen efficiënt en creatief kan worden omgegaan met (bedrijfs)ruimte. Er bestaat derhalve ook geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan dienovereenkomstig.
Conclusie: dit deel van de zienswijze is ongegrond.
De door reclamanten 1 en 2 ingebrachte zienswijzen worden gegrond verklaard, de zienswijze van reclamant 3 wordt ongegrond verklaard en de zienswijzen van de reclamanten 4 en 5 worden deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Het ontwerpbestemmingsplan is naar aanleiding van de zienswijzen conform bovenstaande reacties op de ingebrachte zienswijzen, alsmede met inbegrip van kleine tekstuele aanpassingen, aangepast.