Maastricht West
Bestemmingsplan - Gemeente Maastricht
Vastgesteld op 18-09-2012 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Maastricht-West" van de gemeente Maastricht.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0935.bpMtrichtWest-vg01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en/of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw vastgebouwd bouwwerk dat qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitstraling heeft dat met die woonfunctie in overeenstemming is. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
1.7 achtergevellijn:
de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.8 additionele voorzieningen:
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; Hieronder zijn in ieder geval begrepen gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen, plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes en straatmeubilair of daarmee vergelijkbare voorzieningen. Parkeergarages vallen hier niet onder.
1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.
1.10 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van gewassen en/of het houden van dieren.
1.11 ambulante detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden vanaf een aangewezen standplaats op een vaste dag(en), waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending.
1.12 antenne-installaties:
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.13 archeologische zone:
gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a' (in en binnen een straal van 50 m om bekende archeologische vindplaatsen en historische relicten alsmede het gebied binnen de eerste stadsmuur), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone b' (tussen de eerste en tweede stadsmuur alsmede historische dorpskernen) of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' (buiten de tweede stadsmuur), waarbinnen respectievelijk verschillende ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota "Springlevend Verleden Maastricht 2008" alsmede in deze regels.
1.14 atelier:
werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan.
1.15 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.16 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.17 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.
1.18 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende terrein of bouwwerk(en) noodzakelijk is.
1.19 bekende archeologische vindplaats :
alle bij de gemeente bekende en geregistreerde archeologische vindplaatsen, waaronder ook de archeologische monumenten.
1.20 bestaande situatie:
- a. bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald.
- b. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.21 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 bodemverstoring:
alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken lager dan 0,40 m onder maaiveld, zoals door bouw-, aanleg en/of sloopwerkzaamheden.
1.24 boerderijwinkel:
een bedrijfsactiviteit die bestaat uit aan een aan kinderboerderij ondergeschikte detailhandel in land- en tuinbouwproducten.
1.25 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.26 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder, en met een maximale hoogte van 3,6 meter voor woningen en andere gebouwen.
1.27 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.30 buurtsteunpunt:
een concentratie van een klein aantal winkels, waaronder een supermarkt, in hoofdzaak gericht op de dagelijkse boodschappen.
1.31 buurtwinkelcentrum:
een concentratie van een klein aantal winkels in de buurt, hoofdzakelijk gericht op de dagelijkse boodschappen.
1.32 bijgebouw:
een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat qua verschijningsvorm en in functioneel opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.
1.33 bijzondere concentratie:
een concentratie van een klein aantal winkels in de buurt, gericht op zowel de dagelijkse als niet dagelijkse boodschappen.
1.34 café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid. (toetsing horecanota)
1.35 cafetaria/snackbar/fastfoodbedrijf:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.36 coffeeshop:
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
1.37 consumentverzorgend ambachtelijke bedrijvigheid:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd zoals kapper, schoenmaker of goudsmid. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
1.38 cultureel erfgoed:
alle materiële getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt om te conserveren, te onderzoeken, te presenteren en over te informeren.
1.39 cultuurhistorisch attentiegebied:
gebied gekenmerkt door een samenhangende (ruimtelijke) cultuurhistorische en/of architectonische waarde.
1.40 cultuurhistorisch rapport:
onderzoek waarbij de algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, worden geïnventariseerd en in kaart worden gebracht.
1.41 cultuurhistorische waardestelling:
een bestaande en/of toegekende samenhangende waardestelling op het gebied van algemene historische waarden en/of de ensemblewaarden en/of de architectuurhistorische waarden en/of de bouwhistorische waarden en/of de waarden vanuit de gebruikshistorie, toegekend aan een zaak en/of object en/of gebied.
1.42 dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
1.43 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en, verhuren en leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden mede begrepen galeries.
1.44 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel in de volgende categorieën:
- I. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans en tenten, aanhangwagens, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en materialen;
- II. tuincentra;
- III. grootschalige meubelbedrijven, al dan niet - in ondergeschikte mate - in combinatie met woninginrichting en stoffering;
- IV. bouwmarkten.
1.45 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.46 dominant bouwwerk:
bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarden en waarvan zowel het interieur als het exterieur, zoals omschreven in de als bijlage toegevoegde rapporten "Inventarisatie bestemmingsplan Maastricht West" (november 2011) “Archeologische en ruimtelijke karakteristiek bestemmingsplan Maastricht West, Maastrichts Planologisch Erfgoed" (25 januari 2011) en "Parochiewijken, Stedenbouwkundige karakteristiek t.v.b. MPE Maastricht" (november 2010) bescherming geniet ingevolge de dubbelbestemming ''Waarde - Maastrichts erfgoed'.
1.47 extensief recreatief medegebruik:
recreatief medegebruik van gronden zoals recreatief medegebruik van gronden waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, picknicken, zwemmen en vissen en naar de aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen activiteiten; onder extensieve recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
1.48 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.49 gevelafwerking:
de kleurlagen op de gevel, het metsel- en voegwerk, de textuur en het patin.
1.50 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.51 growshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.52 guesthouse:
een kleinschalig logiesverstrekkend bedrijf, gericht op het bieden van een toeristisch en kortdurend verblijf waarbij het aanbod zich beperkt tot maximaal twee kamers. Deze overnachtingsaccommodaties is gevestigd in een woning, wordt gerund door de eigenaren, tevens hoofdbewoner(s) van de betreffende woning.
1.53 headshop:
een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van artikelen die verwant zijn aan de hasjcultuur, niet zijnde psychotrope stoffen.
1.54 historisch relict:
objecten en structuren van vóór 1830, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, kloosters, hoeves, vestingwerken.
1.55 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.56 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:
- a. het verstrekken van nachtverblijf;
- b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
- c. het exploiteren van zaalaccommodatie;
- d. discotheek/dancing.
De horecabedrijven worden in dit plan als volgt onderverdeeld:
Horeca categorie 1: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorie, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, eetwinkels en restaurant.
Horeca categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.
Horeca categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning).
Horeca categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
1.57 interieur:
de binnenkant van een gebouw/bouwwerk, zijnde de zaken die door bestanddeelvorming en/of een hechte verbinding met het gebouw/bouwwerk, een onroerend karakter hebben.
1.58 kantoor:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben, dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.
1.59 kenmerkend bouwwerk:
bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarde en waarvan het exterieur, zoals omschreven in de als bijlage toegevoegde rapporten "Inventarisatie bestemmingsplan Maastricht West (oktober 2010) “Archeologische en ruimtelijke karakteristiek bestemmingsplan Maastricht West (25 januari 2011)” en "Parochiewijken, Stedenbouwkundige karakteristiek t.v.b. MPE Maastricht (november 2010)" bescherming geniet ingevolge de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichtserfgoed'.
1.60 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve, culturele en openbare dienstverlening, waaronder:
- a. onderwijsinstellingen met bijbehorende sport- en speelvoorzieningen;
- b. bibliotheken;
- c. gezondheidszorg;
- d. jeugdopvang;
- e. naschoolse opvang;
- f. onderwijs;
- g. praktijkruimten;
- h. religie;
- i. verenigingsleven;
- j. buurtcentra;
- k. welzijnsinstellingen.
1.61 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak.
1.62 nachtzaak:
horecabedrijf met ontheffing op het algemene sluitingsuur op grond van de APV.
1.63 nok:
het hoogste gedeelte van een dak met één of meer hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden.
1.64 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.
1.65 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter onder peil.
1.66 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.67 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.68 peil:
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.69 pension:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.70 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar zijn aard gelijk te stellen gebied.
1.71 productiegebonden detailhandel:
goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.72 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.73 publiekaantrekkende dienstverlening:
een met detailhandel vergelijkbare functie voor het verrichten van diensten van of ten behoeve van het publiek, zoals een uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, postkantoor, reisbureau, schoonheidsinstituut, fotostudio en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seks- en/of pornobedrijf.
1.74 publiekverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, zoals kapper, schoenmaker of goudsmid, (in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep), gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteiten zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. In geval sprake is van uitoefening in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan deze functie alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand. Ondergeschikte detailhandel in producten samenhangend met de ter plaatse uitgeoefende ambachtelijke bedrijvigheid dan wel in ter plaatse vervaardigde goederen is toegestaan.
1.75 seksbedrijf:
een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.76 set-back:
terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45° bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte c.q. de berekening van het aantal bouwlagen. In geval een set-back aanwezig is, is het niet toegestaan de set-back af te dekken met een kap dan wel op de set-back nog een set-back te bouwen.
1.77 smartshop:
een gebouw of een deel van een gebouw voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ter verkoop en/of leveren van producten waarin psychotrope stoffen aanwezig zijn aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
1.78 speeltuin:
een in hoofdzaak op kinderen gerichte dagrecreatieve voorziening met speeltoestellen en andere spel- en speelvoorzieningen, zoals schommels, draaimolens, wippen, klautertoestellen, glijbanen, een kabelbaan en midgetgolfbaan alsmede bijbehorende voorzieningen zoals een kantine, toiletgroep, schuilvoorzieningen, kinderbad, alsmede picknickplaatsen.
1.79 verenigingsleven:
totaal van activiteiten van verenigingen, clubs en dergelijke.
1.80 verstoringsoppervlakte, projectgebied:
de omvang van de bodemverstoring respectievelijk de omvang van het gebied, welk gebied onderwerp is van een omgevingsvergunning voor het opheffen van het planologisch strijdig gebruik als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.81 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.82 waardevolle cultuurhistorische elementen:
objecten en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met cultuurhistorische waarde en bescherming genieten ingevolge de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts erfgoed'.
1.83 waardevol groenelement:
karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers, en welke bescherming genieten ingevolge de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichtserfgoed'.
1.84 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.85 winkelondersteunende horeca:
horeca in detailhandel die qua exploitatievorm en openingstijden aansluit bij winkelvoorzieningen en waar beperkte horecavoorzieningen aanwezig zijn.
1.86 zendmast:
bouwwerk, waarop antene-installaties kunnen worden geplaatst.
1.87 zolder:
ruimte(n) van aanzienlijke omvang in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen:
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarisch grondgebruik met behoud van natuur- en landschapswaarden;
- b. fruitteelt;
- c. houtwal;
- d. houtsingel;
- e. wegen en paden;
- f. tuinen, erven en verhardingen;
- g. groenvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, het gebruik van de gronden of gebouwen voor:
- a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
- b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
- c. racen of crossen.
- d. camping.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
- 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 2. risicovolle inrichtingen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - poelier' uitsluitend voor een poelier;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum', uitsluitend voor een tuincentrum;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' voor een verkooppunt motorbrandstoffen met vulpunt lpg;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' voor een verkooppunt motorbrandstoffen zonder vulpunt lpg;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' uitsluitend voor een agrarisch bedrijf met boerderijwinkel;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend voor een nutsvoorziening;
- h. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- i. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- j. wegen en paden;
- k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. tuinen, erven en verhardingen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. additionele voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 4.2.3 onder b voor de uitbreiding van een bedrijfswoning aan de achtergevel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De goot- en de bouwhoogte van de bedrijfswoning mogen niet worden overschreden en de dakvorm van de bestaande bedrijfswoning dient te blijven gehandhaafd.
- 2. Als gevolg van de uitbreiding mag de afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 15 m bedragen. Hoofdgebouwen, waarvan de afstand tussen voor- en achtergevel reeds in de bestaande situatie 15 m of meer bedraagt, mogen niet worden uitgebreid.
- 3. Het bebouwingspercentage zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ mag niet worden overschreden.
- 4. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 5. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- b. 4.2.3 onder b voor de uitbreiding van een bedrijfswoning aan de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
- 2. De afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 m.
- 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;.
- 4. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning.
- 5. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- c. 4.2.3 onder b voor de uitbreiding van een bedrijfswoning in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m wanneer de bedrijfswoning zelfstandig is gelegen. Indien geen sprake is van een zelfstandig gelegen woning dan mag de goothoogte niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- d. 4.2.4 onder a om aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen maximaal gelijk met de voorgevel te situeren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Het bebouwingspercentage zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ mag niet worden overschreden.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- e. 4.2.6 onder b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.
- b. het gebruik van de gronden of gebouwen voor detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als bedoeld in 4.1 onder h.
- c. het gebruik van gronden voor permanente buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.
- d. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in die zin dat:
- a. de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' in lid 4.1 uit de regels wordt verwijderd en de aanduiding van de verbeelding wordt gehaald en vervangen door de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' indien vaststaat dat de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.
- b. de aanduiding als bedoeld in lid 4.1 onder b, c, d, e, f of g, wordt verwijderd indien de activiteit ter plaatse gedurende een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Artikel 5 Bedrijventerrein
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
- 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 2. risicovolle inrichtingen;
- b. bedrijfswoningen;
- c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- d. paden en parkeervoorzieningen;
- e. een ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. tuinen, erven en verhardingen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 5.2.5 onder a ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
5.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.
- 2. detailhandel, behoudens ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten.
- 3. het gebruik van gronden voor permanente buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.
- 4. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige kantoren.
- b. parkeren voor personeel dient op eigen terrein plaats te vinden.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 6 Centrum
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. buurtwinkelcentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - buurtwinkelcentrum';
- b. buurtsteunpunt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - buurtsteunpunt';
- c. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
- 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 2. risicovolle inrichtingen;
- d. detailhandel;
- e. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie', en wel alleen in de ter plaatse genoemde categorie(ën);
- f. kantoor;
- g. wonen in de vorm van woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen' uitsluitend woningen zijn toegestaan;
- h. wonen in de vorm van gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
- i. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen';
- j. tuinen, erven en verhardingen;
- k. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. groenvoorzieningen;
- o. additionele voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 6.2.2 onder b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De goot- en de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw mogen niet worden overschreden en de dakvorm van het bestaande hoofdgebouw dient te blijven gehandhaafd.
- 2. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven.
- 3. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 4. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 5. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- b. 6.2.2 onder b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
- 2. De afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 m.
- 3. De bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen.
- 4. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
- 5. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 6. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- c. 6.2.2 onder b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ is aangegeven.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- d. 6.2.3 onder a om aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen maximaal gelijk met de voorgevel c.q. de in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn en/of – voor zover het betreft hoekgebouwen – de naar de straat gerichte zijgevel c.q. de in het verlengde van de naar de straat gerichte zijgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn te situeren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 2. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 3. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- e. 6.2.5 onder b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m respectievelijk 2 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad.
6.5 Specifieke gebruiksregels
De in 6.1 genoemde niet woonfuncties zijn uitsluitend op de begane grondbouwlaag toegestaan.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Gemengd
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2, met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, met uitzondering van:
- 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 2. risicovolle inrichtingen;
- b. dienstverlening;
- c. kantoor;
- d. maatschappelijk;
- e. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie', en wel alleen in de ter plaatse genoemde categorie(ën);
- f. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en wel uitsluitend in de ondergronds gelegen bouwlagen;
- g. detailhandel in volumineuze goederen, te weten meubels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - meubelzaak';
- h. detailhandel in volumineuze goederen, te weten een bouwmarkt, uitsluitend ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt';
- i. ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum', uitsluitend voor een uitvaartcentrum;
- j. praktijkruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
- k. gezondheidszorg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg';
- l. wonen in de vorm van woningen;
- m. wonen in de vorm van gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
- n. een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
- o. tuinen, erven en verhardingen;
- p. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- q. parkeervoorzieningen;
- r. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- s. groenvoorzieningen;
- t. additionele voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 7.2.2 onder c voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De goot- en de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw mogen niet worden overschreden en de dakvorm van het bestaande hoofdgebouw dient te blijven gehandhaafd.
- 2. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven.
- 3. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 4. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 5. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- b. 7.2.2 onder c voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
- 2. De afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 m.
- 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
- 4. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
- 5. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 6. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- c. 7.2.2 onder c voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ is aangegeven.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- d. 7.2.3 onder a om aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen maximaal gelijk met de voorgevel c.q. de in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn en/of – voor zover het betreft hoekgebouwen – de naar de straat gerichte zijgevel c.q. de in het verlengde van de naar de straat gerichte zijgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn te situeren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 2. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 3. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- e. 7.2.5 onder a ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m respectievelijk 2 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad.
7.5 Specifieke gebruiksregels
- a. De in 7.1 a, b, c, d, e, g, h, i, j en k genoemde functies zijn uitsluitend op de begane grondbouwlaag toegestaan; voor zover deze functies reeds bestaand zijn op de verdiepingen mogen deze worden voortgezet.
- b. ter plaatse van de aanduiding 'wonen - uitgesloten' is de woonfunctie niet toegestaan.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. een verenigingslokaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - verenigingslokaal';
- c. volkstuin, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- d. het gebruik voor aan de kinderboerderij en natuureducatie gerelateerde activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - kinderboerderij';
- e. park;
- f. plantsoen;
- g. bermen en beplantingen;
- h. sport- en speelvoorzieningen;
- i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. voorzieningen voor langzaam verkeer;
- k. additionele voorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.4 onder b ten behoeve van het bouwen van additionele voorzieningen hoger dan 3 m, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Groen' te wijzigen in die zin dat de aanduiding als bedoeld in lid 8.1 onder b en/of c wordt/worden verwijderd indien de activiteit ter plaatse gedurende een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' uitsluitend een begraafplaats;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderboerderij', uitsluitend voor een kinderboerderij en een kleinschalige boerderijwinkel, weekmarkt en overige aan de kinderboerderij en natuureducatie gerelateerde activiteiten;
- d. apotheek, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van maatschappelijk - apotheek';
- e. onderwijs, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
- f. kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang';
- g. gezondheidszorg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg';
- h. een sporthal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sporthal';
- i. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- j. tuinen;
- k. erven en verhardingen;
- l. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- m. parkeervoorzieningen;
- n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- o. groenvoorzieningen;
- p. additionele voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
9.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 9.2.4 onder b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 10 Natuur
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. natuur;
- c. ecologische verbindingszone;
- d. (wandel)paden;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- a. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- b. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu en de natuurwaarden.
- c. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- d. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Recreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. een speeltuin, ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin';
- c. een verenigingslokaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - verenigingslokaal';
- d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
- e. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
Artikel 11.2.3 onder b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 12 Sport
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen;
- b. het uitoefenen van sportactiviteiten;
- c. sporthal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sporthal';
- d. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
- e. erven en verhardingen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. additionele voorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
12.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
Artikel 12.2.4 onder b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Artikel 13 Verkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. parkeervoorzieningen;
- b. wegverkeer;
- c. verblijfsgebied;
- d. voor ambulante detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - ambulante handel';
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. speelvoorzieningen;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. additionele voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen van additionele voorzieningen hoger dan 3 m, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit.
Artikel 14 Water
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. oever;
- b. vijver;
- c. water;
- d. waterberging;
- e. waterkering;
- f. waterstaat;
- g. additionele voorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
14.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen van additionele voorzieningen hoger dan 3 m, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit alsmede het waterbelang; met betrekking tot het waterbelang wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
Artikel 15 Wonen
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van woningen;
- b. wonen in de vorm van gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
- c. woonwagenstandplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats;
- d. aan-huis-verbonden beroepen;
- e. bed & breakfast tot maximaal 2 kamers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
- f. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2 uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', met inachtneming van de in deze bijlage opgenomen minimaal aan te houden afstand, en met uitzondering van:
- 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- 2. risicovolle inrichtingen;
- g. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- h. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie', en wel alleen in de ter plaatse genoemde categorie(ën);
- i. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- j. recreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
- k. praktijkruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
- l. consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid';
- m. atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - atelier';
- n. een galerie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - galerie';
- o. kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang';
- p. een poolcentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - poolcentrum';
- q. opbaarruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - opbaarruimte';
- r. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen';
- s. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' voor een vrije onderdoorgang;
- t. tuinen, erven en verhardingen;
- u. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- v. parkeervoorzieningen.
15.2 Bouwregels
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
15.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 15.2.1 onder b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de achtergevel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' is aangegeven.
- 2. Als gevolg van de uitbreiding mag de afstand tussen voor- en achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 15 m bedragen. Hoofdgebouwen, waarvan de afstand tussen voor- en achtergevel reeds in de bestaande situatie 15 m of meer bedraagt, mogen niet worden uitgebreid.
- 3. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 4. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- b. 15.2.1 onder b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in de hoogte c.q. het realiseren van een andere dakvorm, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal bouwlagen’ is aangegeven.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- c. 15.2.1 onder b voor de uitbreiding van een hoofdgebouw aan de naar de weg gekeerde zijde met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. De overschrijding van de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
- 2. De afstand tot de openbare weg mag na uitbreiding niet minder bedragen dan 2 m.
- 3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.
- 4. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
- 5. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 6. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- d. 15.2.2 onder b om aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen maximaal gelijk met de voorgevel c.q. de in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn en/of – voor zover het betreft hoekgebouwen – de naar de straat gerichte zijgevel c.q. de in het verlengde van de naar de straat gerichte zijgevel van het hoofdgebouw gelegen denkbeeldige lijn te situeren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- e. 15.2.1 onder b om aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen vóór het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen te realiseren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
- f. 15.2.3 onder b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid.
- 2. De uitbreiding mag niet leiden tot onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu.
- 3. Aan het stedenbouwkundig beeld en aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse mag geen afbreuk worden gedaan.
- 4. De belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad.
15.5 Specifieke gebruiksregels
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
15.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 16 Wonen - Uit Te Werken
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van woningen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen.
16.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en Wethouders werken de in lid 16.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
- a. De inrichting van het gebied zal worden afgestemd op de functie van het betreffende gebied zoals aangegeven in lid 16.1.
- b. Het uitwerkingsplan niet wordt vastgesteld voordat er een definitief inzicht bestaat in de gewenste ruimtelijke en functionele invulling van het gebied.
- c. Voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische werk-, woon- en leefsituatie zal zijn gewaarborgd. Dit betekent onder andere dat: de milieuhygiënische belemmeringen ten gevolge van binnen en buiten het plangebied aanwezige milieubelastende functies, op grond waarvan milieubelemmeringen zijn bepaald dienen te zijn weggenomen en/of de voorwaarden in acht zijn genomen zoals neergelegd in de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende relevante leefmilieuaspecten.
- d. In de nadere uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de volgende bepalingen in acht worden genomen:
- 1. Maximaal 50% van het aantal te bouwen woningen mag worden gestapeld;
- 2. Het aantal bouwlagen bedraagt maximaal 3 voor grondgebonden en maximaal 7 voor gestapelde;
- 3. Er mag een woonwagenlocatie komen van maximaal 4 standplaatsen;
- 4. Het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 40%.
16.3 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.
16.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.3, indien de op te richten bebouwing naar haar bestemming en gebruik, alsmede naar haar afmetingen en haar plaats binnen het plangebied in overeenstemming zal zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kan worden ingepast in een reeds vastgesteld uitwerkingsplan of een daarvoor ter inzage gelegd ontwerp.
Artikel 17 Leiding - Gas
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de gasleiding alsmede voor de bijbehorende onderhoudsstrook van 4 meter ter weerszijden van de leiding.
17.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding tot een maximale bouwhoogte van 2 m.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
17.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2 voor het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mits hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding; hiertoe wordt de betreffende leidingbeheerder gehoord.
17.5 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
Artikel 18 Waarde - Maastrichts Erfgoed
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Bouwregels
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien ter plaatse gemeentelijke monumenten of behoud- en beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
18.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bepaalde in 18.2, een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen, onder de voorwaarden dat:
- a. de cultuurhistorische waarden zoals vastgesteld in de waardestelling alsmede de archeologische waarden niet worden aangetast, en;
- b. de nieuwbouw binnen de cultuurhistorische waarden zoals vastgesteld in de waardestelling alsmede de archeologische waarden past dan wel een kwalitatieve bijdrage aan de genoemde waarden levert, en;
- c. er geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in het stedenbouwkundige beeld, en;
- d. voor zover het bouwen en/of de gevolgen ervan monumenten en/of archeologisch waardevolle locaties betreft, hierover voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning advies dient te worden ingewonnen bij een terzake deskundige van de gemeente Maastricht.
18.5 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.6 Slopen
18.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen door voor de gebieden ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk', 'specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk', 'specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element', 'specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement', 'specifieke vorm van waarde – cultuurhistorisch attentiegebied', 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a', 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone b' en 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone c' de voormelde aanduiding geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een cultuurhistorisch en/of archeologisch rapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen cultuurhistorische en/of archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel dat deze waarden niet meer als zodanig bescherming behoeven.
Artikel 19 Waterstaat - Waterlopen
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en onderhoud van een watergang.
19.2 Bouwregels
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van de waterloop, met een maximale bouwhoogte van 1 m.
19.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaald in 19.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende
hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de
watergang geen bezwaar bestaat; dienaangaande wordt voor de verlening van de
bouwvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de beheerder
van de watergang.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 20 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 21 Algemene Bouwregels
21.1 Splitsen van woningen
Het splitsen van woningen is niet toegestaan.
21.2 Ondergronds bouwen
- a. Ondergrondse gebouwen of souterrains mogen uitsluitend worden opgericht met een hoogte van maximaal 3,50 m. per bouwlaag en met een maximum van 3 ondergrondse bouwlagen, zij mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik; de betreffende gebouwen mogen maximaal 1,50 m. boven peil worden gebouw.
- b. In aanvulling op het bepaalde onder a is maximaal één onoverdekt zwembad per bouwperceel toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw en op een afstand van ten minste 3 m van de zijdelingse en achterste perceelsgrens;
- 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen in acht wordt genomen;
- 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
21.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
21.4 Bouwhoogte
De bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 4 m hoger zijn de goothoogte van het betreffende gebouw tenzij bij de regels van de betreffende bestemming anders is bepaald.
Artikel 22 Algemene Gebruiksregels
- a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- 1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
- 2. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops alsmede coffeeshops.
- 3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
- 4. het splitsen van woningen.
- b. Bij functieverandering (waaronder functietoevoeging) dient het aantal parkeerplaatsen, niet zijnde publieke parkeerplaatsen, te voldoen aan de parkeernorm, zoals deze door de gemeenteraad is vastgelegd in de Beleidsnota Parkeren d.d. 17 april 2007 aangevuld met de parkeernormen 2011.
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
23.1 geluidszone - industrie
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder worden opgericht, dan wel het gebruik van niet geluidsgevoelige objecten worden omgezet in het gebruik van geluidgevoelige objecten.
23.2 veiligheidszone - lpg
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden opgericht, dan wel het gebruik van niet kwetsbare objecten worden omgezet in het gebruik van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
- b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.
- c. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
- d. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding van de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
- 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
- e. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
- f. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
- 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m.
- g. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
- h. van deze regels voor de bouw van maximaal 5 garageboxen aaneen, met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
- 2. de breedte per garagebox niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
- 3. de oppervlakte per garagebox niet meer mag bedragen dan 25 m²;
- 4. de bebouwing dient te passen binnen het stedenbouwkundig beeld;
- 5. de ruimtelijke kwaliteit niet wordt aangetast;
- 6. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
- i. van deze regels ten aanzien van het woningsplitsingsverbod ten behoeve van het splitsen van een bestaande woning in meerdere zelfstandige woningen, dan wel in meerdere kamers, met dien verstande dat:
- 1. de gebruiksoppervlakte van een kamer tenminste 20 m2 dient te bedragen;
- 2. de gebruiksoppervlakte van een zelfstandige woonruimte minimaal 50 m2 dient te bedragen;
- 3. het Convenant duurzaam bouwen dient te worden toegepast;
- 4. een aanvaardbaar woon- leefklimaat gegarandeerd wordt;
- 5. voldaan wordt aan het volkshuisvestelijk beleid;
- 6. voldaan wordt aan de geldende parkeernormen.
Artikel 25 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
- a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- b. overschrijding van bestemmingsgrenzen, en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
- c. het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven.
- d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
Artikel 26 Algemene Procedureregels
26.1 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
- a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
- c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.
- d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
- e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
Artikel 27 Overige Regels
27.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
28.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
28.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Maastricht-West".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De gemeente Maastricht wil voor haar hele grondgebied over geactualiseerde bestemmingsplannen beschikken. Het oorspronkelijke bestemmingsplan Maastricht-West stamt uit 1995. Gezien de actualiseringsplicht in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het feit dat zich binnen het plangebied ruimtelijke ontwikkelingen hebben voorgedaan, is besloten tot een actualisatie van het vigerende bestemmingsplan.
Het onderhavige bestemmingsplan is een zogenaamd "beheerplan" waarbij de bestaande ruimtelijke situatie bestemd wordt en van een actuele bestemmingsregeling wordt voorzien. Dat betekent dat de bestaande situatie in hoofdlijnen gehandhaafd blijft.
Bij het opstellen van onderhavige bestemmingsplan is uitgegaan van de volgende randvoorwaarden:
- het bestemmingsplan voldoet aan de eisen die de Wro, het Bro en overige gelieerde regelgeving aan een dergelijk plan stellen;
- uitgangspunt is het huidige planologische regime in het plangebied;
- als onderdeel van het opstellen van het bestemmingsplan heeft een gebiedsinventarisatie plaatsgevonden (bevindingen peildatum 25 september 2010). Deze inventarisatie is toegespitst op de hoofdfuncties in het plangebied. Op basis van de inventarisatie zijn in overleg met de gemeente, waar noodzakelijk of gewenst functie-aanduidingen op de verbeelding opgenomen;
- In het plangebied zijn (behalve ontwikkeling Bilserbaan 14-18) geen ontwikkelingslocaties opgenomen en derhalve hoeft geen rekening te worden gehouden met GREX wet;
- Digitalisering heeft op basis van de IMRO codering 2008 en indien nodig aangepast aan de Maastrichtse situatie, plaatsgevonden;
- De gemeente Maastricht heeft een handboek Ruimtelijke plannen beschikbaar (versie 9 oktober 2009). Dit handboek is als uitgangspunt gehanteerd voor de opzet van planregels, toelichting en verbeelding.
Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- Verbeelding:
Op de verbeelding zijn bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. - Regels:
Hierin is het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch geregeld. Per bestemming zijn doelen of doeleinden, bebouwings- en gebruiksregels aangegeven. - Toelichting:
In de toelichting worden de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro opgenomen. Daarnaast maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro deel uit van de toelichting.
1.2 Grens Van Het Plangebied
Het plangebied "Maastricht-West"omvat de volgende 9 deelgebieden: Daalhof, Mariaberg-Trichterveld, Hazendans, Belfort, Pottenberg, Annadal, Brusselsepoort, Malpertuis en Caberg.
De totale oppervlakte van het plangebied is circa 540 ha. Een kaart van het plangebied is onderstaand opgenomen.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In het gebied vigeren de volgende 10 bestemmingsplannen:
Naast de bovenstaande bestemmingsplannen is in de loop der jaren een groot aantal vrijstellingen verleend op basis van de artikelen 15, 17 en 19 van de (voormalige) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Deze (ver-)bouw- en uitbreidingsplannen worden, als bestaande situatie meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Beleidslijn Grote Rivieren
Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden. De Beleidslijn Grote Rivieren geldt voor alle grote rivieren en is bedoeld om plannen en projecten in het rivierbed te kunnen beoordelen. Onder voorwaarden worden zo mogelijkheden geboden voor wonen, werken en recreëren in het rivierbed. Deze voorwaarden hebben betrekking op de afvoercapaciteit van de rivier ter plaatse: nieuwe activiteiten mogen de waterafvoer niet hinderen en geen belemmering vormen voor toekomstige verruiming van het rivierbed.
De Beleidsregels Grote Rivieren bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht die nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet / Waterbesluit. Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk die dienst doen als grondslag om een begrenzing van de verguningsplicht voor het gebruik van waterstaatwerken.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het plangebied ligt niet in het rivierbed en de Beleidslijn Grote Rivieren is derhalve niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan.
2.1.2 Nota Ruimte
De Nota Ruimte (Ministerie van VROM, 2006) bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 in onder andere de Staatscourant is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
In de Nota Ruimte zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland vastgelegd en worden de inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020 met een doorkijk naar 2030 aan de orde gesteld. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol zal spelen.
In de Nota zijn de nationale stedelijke netwerken benoemd. Het nationaal ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. In het beleid en de uitvoering daarvan is het van belang dat een goede koppeling tussen verstedelijking, economie, infrastructuur, groen, recreatie, natuur, waterhuishouding, milieu en veiligheid wordt gelegd.
Meer variatie in het aanbod van woningen, voorzieningen en woonmilieus is in dit verband cruciaal. Herstructurering, stedelijke vernieuwing, transformatie en ontwikkeling van stedelijke centra hebben om die reden een plek gekregen in deze Nota Ruimte.
In deze context wordt in de Nota Ruimte opgemerkt dat bundeling van verstedelijking en economische activiteiten gewenst is. Dit betekent dat nieuwe functies of bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand moet komen: in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal gebruikt worden. De openheid van het landelijke gebied dient namelijk zo veel mogelijk behouden te blijven.
Op economisch en sociaal-cultureel gebied verandert de samenleving. Dit komt tot uitdrukking in de ontwikkeling van de netwerksamenleving en -economie. Deze zijn onder meer het resultaat van verdergaande internationalisering en specialisatie die optreedt in veel economische sectoren en van verdergaande schaalvergroting van de steden in aansluiting op de eerdere suburbanisatie. Er is tegelijkertijd sprake van verdergaande individualisering, emancipatie en integratie van diverse bevolkingsgroepen, een afnemende bevolkingsgroei en een steeds grotere diversiteit en pluriformiteit van de Nederlandse samenleving.
Deze ontwikkelingen zijn van invloed op het ruimtelijk gedrag in het algemeen en op verplaatsings- en migratiepatronen in het bijzonder. Waar de stedelijke problemen vooral op het niveau van de steden en de buurgemeenten spelen, zo zijn de kansen op langere termijn in belangrijke mate gelegen op een hoger schaalniveau: dat van de stedelijke netwerken. Samenwerking, afstemming en taakverdeling tussen steden en stedelijke regio's zijn hierbij belangrijk. Datzelfde geldt voor behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen, benutting van reeds gedane investeringen (in onder meer infrastructuur) en behoud van voldoende stedelijke 'massa' en de daarbijbehorende economische agglomeratievoordelen. Met name in de nationale stedelijke netwerken is het daarnaast van belang dat er ruimte is voor vrijetijdsvoorzieningen ('leisure'). Het kabinet draagt er in de nota aan bij dat de grote en middelgrote steden de problemen kunnen aanpakken en de kansen kunnen benutten en daarmee geschikt zijn voor de hier geschetste veranderende samenleving.
In de nota is de ecologische hoofdstructuur van Nederland vastgelegd en zijn beschermde gebieden aangewezen.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het onderhavige bestemmingsplan is een zogenaamd "beheerplan" waarbij in hoofdzaak de bestaande ruimtelijke situatie bestemd wordt en van een actuele bestemmingsregeling wordt voorzien. In aansluiting op het begrip van "krachtige steden" gaat het binnen die context om het bieden van een ruimtelijke kader voor "krachtige wijken", die, passend binnen hun eigen structuur en functioneren, in alle opzichten voldoen aan de - steeds hogere - eisen die bewoners, bedrijven, instellingen en recreanten eraan stellen.
Daarnaast maakt de Hoge Fronten deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is hiervoor een beschermingsregime opgesteld.
2.1.3 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte
In de structuurvisie geeft het Rijk haar toekomstbeeld op het gebied van infrastructuur en ruimte. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Alleen zo kan Nederland zich economisch blijven meten met andere landen. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. Relevantie voor het voornemen: bestemmingsplan past binnen dit algemeen rijkskader.
2.1.4 Kiezen voor karakter
De visie "kiezen voor karakter" richt zich op de modernisering van de monumentenzorg. De gemoderniseerde monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht en benut de instrumenten van ruimtelijke ordening. De Visie erfgoed en ruimte geeft aan hoe het rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij stelt en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang. De visie is complementair aan de Structuurvisie infrastructuur en ruimte.
Relevantie voor het bestemmingsplan:
De wijk Pottenberg is in deze visie door het rijk aangemerkt als één van de dertig wederopbouwwijken van 'nationaal cultuurhistorisch belang'. De Maastrichtse parochiewijken genieten nationale bekendheid vanwege de bijzondere sociale opzet als kleine wijken, die qua structuur en opzet anders zijn ingericht dan de gangbare naoorlogse 'stempelwijken'. De verhouding van grondgebonden woningen en etagewoningen zijn op die manier toegepast dat een bewoner zijn gehele levenscyclus binnen dezelfde parochie kan wonen. Landelijke waardering is er bovendien voor de relatie tussen de stedenbouwkundige structuur en de architectonische vormgeving en detaillering, alsmede de samenhang met het landschappelijke idioom.
De doelstelling van het rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Volgens het rijk verdienen de bijzondere eigenschappen van Pottenberg meer publieke aandacht en een publieke bescherming.
Dit zal niet plaatsvinden met een landelijke aanwijzing als beschermd stadsgezicht. Met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn afspraken gemaakt over de bescherming van Pottenberg als cultuurhistorisch attentiegebied in het bestemmingsplan. Verder denkt het rijk mee over het behoud van de bestaande waarden en kwaliteiten van de wijk in relatie tot de mogelijke ontwikkelingen.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg 2006 (Actualisatie 2008, 2009 en 2011)
Op 22 september 2006 is een nieuw Provinciaal Omgevingsplan (POL) vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Vervolgens is het nieuwe POL op 1 december 2006 gepubliceerd en daarmee in plaats getreden van het tot dan toe vigerende POL uit 2001. In 2008, 2009 en 2011 is het POL op onderdelen geactualiseerd. Net als het 'oude' POL is het POL 2006 een integraal plan dat verschillende, bestaande plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft de ambities, de context en de hoofdlijnen van aanpak voor onderwerpen waarbij de provincie een rol speelt. Het POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkelingen van Limburg tot een kwaliteitsregio.
De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. En een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien.
POL-kaart 'perspectieven'
Ter beoordeling van deze toekomstige ontwikkelingen is de zogenaamde POL-kaart 'perspectieven' vervaardigd welke onderscheid maakt in negen ruimtelijke perspectieven. Voor het plangebied zijn de volgende perspectieven van toepassing:
- P1: "Ecologische hoofdstructuur"
- P2: "Provinciale Ontwikkelingszone Groen"
- P9: "Stedelijke bebouwing"
Het plangebied is tevens gelegen binnen de grens “stedelijke dynamiek”.
De Ecologische hoofdstructuur (P1)(EHS) omvat bestaande bos- en natuurgebieden, te ontwikkelen nieuwe natuur- en beheersgebieden, ecologisch water (Maasplassen) en beken met een specifiek ecologische functie (SEF-beken). Hier binnen liggen bijzondere natuurgebieden zoals Nationale Parken, Natuurbeschermingswetgebieden, waardevolle bossen en de gebieden die zijn aangewezen (of aangemeld) als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Het gaat in alle gevallen om gebieden van nationale of Europese betekenis. De EHS maakt onderdeel uit van de Ruimtelijke hoofdstructuur volgens de Nota Ruimte. Binnen de EHS komen hier en daar op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor variërend van infrastructuur, landbouwgronden tot militaire terreinen, woningen en toeristische voorzieningen e.d. In paragraaf 5.5 Flora enFauna wordt nader ingegaan op het aspect natuur ten aanzien van het plangebied.
De Provinciale Ontwikkelingszone Groen (P2)(POG) omvat vooral landbouwgebieden als buffer rond de EHS, delen van steile hellingen met veel natuur en landschapselementen, ecologische verbindingszones, de beken met een specifiek ecologische functie (voor zover geen onderdeel van de EHS), hamsterkernleefgebieden, waterwingebieden met een natuurlijk karakter vanwege de waterbescherming en gronden die een natuurkarakter krijgen zoals bepaalde lopende ontgrondingen. Niet alle gronden binnen P2 veranderen in natuur. Binnen de POG komen op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor variërend van infrastructuur, landbouwgronden tot militaire terreinen, woningen en toeristische voorzieningen e.d. De begrenzing van de POG is geen harde of precieze lijn.In paragraaf 5.5 Flora en Fauna wordt nader ingegaan op het aspect natuur ten aanzien van het plangebied.
De stedelijke bebouwing (P9) omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering, en ecologisch water (zie paragraaf 5.1 Water). Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht. Dit zijn levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van binnensteden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).
Zeven stadsregio's, waaronder Maastricht, hebben de ruimte gekregen voor opvang van de stedelijke dynamiek in de provincie. Daar is ruimte voor stedelijke milieus, daar ligt het accent bij het bieden van een gevarieerd cultuuraanbod en hoogwaardige voorzieningen. Belangrijke economische functies horen bij uitstek hier thuis. Leefbare stadsregio's bieden aan de andere kant ook ruimte aan parken, groenstructuren en recreatiemogelijkheden. Natuur is hier vooral gebruiksnatuur. Veel aandacht verdient ook de sociale kwaliteit van de leefomgeving, zodat bewoners zich prettig, veilig en geborgen voelen. Al met al staan de stadsregio's voor grote herstructureringsopgaven om aan deze ontwikkelingen tegemoet te komen. De stedelijke dynamiek wordt aangeduid met een grens. Deze is bepaald op basis van de aanwezigheid van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied, rekening houdend met de verwachte groei van de stedelijke functies. Soms is aangesloten bij aanwezige structuren zoals wegen om een duidelijke grens te geven. De grens is hard.
Themakaarten Blauwe, Groene en Kristallen Waarden
Om bepaalde basiswaarden te beschermen en te versterken heeft de provincie een drietal kaarten ontwikkeld waarop deze basiswaarden aangeduid worden. Het betreft de kaarten: Blauwe Waarden, Groene Waarden en Kristallen Waarden.
Zoals blijkt uit onderstaande uitsnedes van deze kaarten speelt enkel een klein deel van het plangebied een rol (de Hoge Fronten). Net als in de POL kaart persepctieven wordt dit deel aangeduid als EHS en POG (P1 en P2). Uit de Groene waardenkaart blijkt dat het hier gaat om een bos- en natuurgebied dat de status beschermd natuurmonument heeft. Zie paragraaf 5.5 Flora en Fauna voor een nadere beschrijving.
Blauwe waardenkaart
Groene waardenkaart
Kristallen waardenkaart
Limburgs kwaliteitsmenu
Bij ontwikkeling van nieuwe functies of uitbreidingen buiten het bestaand stedelijk gebied (P9), om meer precies te zijn in de perspectieven P2, P3 en P8 is de regeling Limburg Kwaliteitsmenu (LKM) van toepassing. Deze beleidsnota is op 12 januari 2010 vastgesteld door de Provinciale Staten.
Deze POL-aanvulling is vooral gericht op een kwaliteitsslag in de in te zetten instrumenten. Zo zijn de afgelopen jaren een aantal nieuwe instrumenten ontwikkeld (zoals Ruimte voor Ruimte, BOM+ en VORm) die ertoe bijdragen dat economische ontwikkelingen in het landelijk gebied gepaard gaan met het versterken van de omgevingskwaliteit. Deze instrumenten zijn nu samengebracht onder één noemer: het Limburgs Kwaliteitsmenu. Tegelijkertijd wordt dit vernieuwde instrumentarium in handen gelegd van de gemeenten.
Bovengenoemde instrumenten zijn voor het plangebied Maastricht West niet relevant. Immers het betreft in dit geval enkel het perspectief P2, in het kader van dit bestemmingsplan zijn hier geen ontwikkelingen voorzien.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Delen van het plangebied wordt in het POL aangeduid als P1 Ecologische hoofdstructuur (EHS), P2 Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) en P9 Stedelijke bebouwing. Het volledige plangebied is tevens gelegen binnen de grens “stedelijke dynamiek”. Aspecten als EHS en POG zijn, waar nodig, bekeken in het kader van de onderzoeksplicht. Dit wordt nader beschreven in 5.5 Flora en Fauna van deze toelichting.
Ondanks het feit dat de POL-aanvulling Limburgs kwaliteitsmenu van toepassing is op het perspectief P2 (natuurgebied de Hoge Fronten in het plangebied), is dit niet relevant aangezien het bestemmingsplan hier geen ontwikkelingen mogelijk maakt.
In het algemeen kan worden gesteld dat het voorliggende bestemmingsplan een beheerplan betreft: het voorziet de bestaande ruimtelijke situatie van een actuele bestemmingsregeling. Het bestemminsplan is derhalve niet in strijd met het bovenstaande beleid.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Waterbeheersplan Roer en Overmaas 2010-2015
Het Waterbeheersplan (WBP) is het centrale beleidsplan van het waterschap Roer en Overmaas. Dit WBP is gelijktijdig opgesteld en afgestemd met het provinciale Waterplan 2010 - 2015 en het Stroomgebiedsbeheersplan voor de Maas. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010 - 2015 en is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas op 29 september 2009.
In dit beheersplan heeft het waterschap het beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen vastgelegd. Dit is deels een voortzetting van de bestaande aanpak, maar het bevat ook schetsen van de toekomst en de veranderingen die nodig zijn om daarop in te spelen.
Tevens is aangegeven wat hiervoor gedaan gaat worden. De uitvoering van deze taken is hiervoor verdeeld in vijf operationele programma's:
- 1. Plannen
Het programma Plannen is gericht op het opstellen van eigen plannen, plannen van andere partijen met een raakvlak met waterbeheer en overige beleidsaspecten. - 2. Watersysteem
Het programma Watersysteem omvat het realiseren en onderhouden van waterhuishoudkundige werken van het watersysteem. - 3. Veiligheid
Het programma Veiligheid omvat de waterkeringszorg; de aanleg en het onderhoud van de waterkeringen plus de hoogwateractiviteiten (o.a. dijkbewaking). - 4. Zuiveren
Het programma Zuiveren omvat de waterketen ofwel het zuiveringsbeheer. - 5. Instrumenten
Het Programma Instrumenten omvat een reeks van (beheers)instrumenten die het waterschap tot zijn beschikking heeft om de taakuitoefening op een adequate manier uit te kunnen voeren.
Zie paragraaf 5.1 Water voor een nadere beschrijving van bovenstaand beleid.
Relevantie voor het bestemmingsplan
In het onderhavige bestemmingsplan (zie paragraaf 5.1 Water) worden de uitgangspunten van het waterschap toegepast.
2.4 Gemeentelijke Beleid
2.4.1 Structuurvisie Maastricht 2030 (januari 2012)
In de structuurvisie zijn de ruimtelijke thema's benoemd.
Ruimtelijke thema's
Als antwoord op bovenstaande ontwikkelingen en om de aantrekkelijkheid van de stad voor (bestaande en nieuwe) inwoners, ondernemingen en haar bezoekers te verbeteren gaat Maastricht gericht werken aan:
- versterking van haar positionering als internationale stad ten behoeve van de economische vitaliteit en innovatie van de stad en regio;
- investeren in een robuuste en duurzame bereikbaarheid om het vestigingsklimaat voor inwoners, bezoekers en ondernemingen te verbeteren;
- het landschap versterken en verbinden met de stad zodat het nog meer bijdraagt aan de unieke woonkwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht en
- het bestaande stedelijk gebied zorgvuldig en geleidelijk transformeren, waarbij wordt gekomen tot een robuust netwerk van maatschappelijke voorzieningen en aantrekkelijke ontmoetingsplekken en openbare ruimten.
In het navolgende is van de relevante wijken een korte beschrijving opgenomen:
Brussele Poort/St. Annadal. Thema: Hart van West
Dit gebied, met de rechtbank, het winkelcentrum Brusselse Poort, de onderwijslocaties, zorgfuncties, de Belastingdienst en de beide moskeeën is een belangrijke locatie op het gebied van onderwijs, werken en winkelen en functioneert als het hart van het westelijk stadsdeel. De rechtbank oriënteert zich op de St. Annalaan en de binnenstad. Het winkelcentrum Brusselsepoort zal zich meer dan nu gaan oriënteren op de woonbuurten in West.
De groene wiggen worden doorgezet tot aan het winkelcentrum. Ook de wig tussen Caberg en Malpertuis wordt als park via de Lucassingel verlengd. Wat nu de achterkant van het winkelcentrum is, wordt de voorkant. Er komt een entreeplein aan de zijde van Pottenberg. In deze omgeving zijn vormen van onderwijs, zorg en (zorggerelateerde) woningbouw denkbaar. Hier ontstaat een volwaardig stadsdeelcentrum en een centrale ontmoetingsplek voor geheel West.
Stadsrandgebieden. Thema: Wonen in het groen
Dit zijn de woon- en werkgebieden buiten het centraal stedelijke gebied. De kwaliteit daarvan wordt bepaald door de nabijheid van het landschap. Het wonen vindt overwegend plaats in grondgebonden woningen, waarvan de tuin ook het groene karakter van de buurt mee bepaalt. Uitzondering daarop vormen de oude dorpskernen en linten, waar vaak een meer compacte bouw met een agrarisch karakter aanwezig is. De opgave is om landschap en stad met elkaar te verweven, door duidelijke randen te maken en in sommige gevallen het landschap via groene longen de stad in te laten dringen. Sommige woongebieden zullen nauwelijke veranderen, andere zullen via kleinschalige herstucturering worden verdund, waarbij meer ruimte komt voor water, groen en parkeren. Het aandeel gestapelde bouw zal waarschijnlijk afnemen. Niet iedere buurt zal zijn voorzieningen kunnen behouden. Er worden plekken aangewezen waar de voorzieningen worden gebundeld. Deze centra ontwikkelen zich tot goede en veilig toegankelijke levendige ontmoetingsplaatsen.
West. Thema: Wonen langs Groen Wiggen
Het landschap wordt gevormd door het Zouwdal en het grensgebied met België, waarin de Dousberg ligt. Het Zouwdal wordt gedomineerd door de Belgische industrie en de grootschalige windturbines. Er vint een uitbreiding plaats van bedrijventerrein Lanakerveld op Nederlands grondgebied. Door dit een robuuste groene rand te geven, wordt die aanblik verzacht. Maar de kracht van het Zouwdal ligt in zijn lengterichting: het zicht op de Grensmaas. Aan de randen van het Zouwdal komen nieuwe fiets- en wandelpaden, die moeten gaan aansluiten op de nieuwe fietsverbinding over de Maas bij de stuw van Borgharen. Gestreefd wordt naar een groene verbinding met de Via Regia. De Dousberg heeft het karakter van een publiek toegankelijk groengebied met een golfterrein, sportfaciliteiten en ondersteunende verblijfsrecreatie.
Het landschap dringt in West via drie groene wiggen (Klokbekerstraat, Via Regia, Wide Lanken) diep tot in de stad door. Het is de uitdaging om deze groengebieden meer verblijfskwaliteit te geven en ook elk een duidelijke identiteit. Het groengebied langs de Lucassingel wordt een verbindende schakel in de groenstructuur en krijgt als buurtpark een functie voor de wijk Brusselse Poort. Malberg wordt getransformeerd tot een wijk met meer grondgebonden woningen. In het kader van de herstructurering wordt tevens aan de rand van Malberg een aantal nieuwe groene wiggen gerealiseerd, die vanaf het Zouwdal het gebied inlopen.
Caberg, Malpertuis, Pottenberg, Belfort en Mariaberg vormen samen een ring van cultuurhistorisch interessante parochiewijken. Ze liggen rondom de groente wiggen en gaan zich richten op het hart van West: het winkelcentrum Brusselse Poort. De centra van Caberg en Belfort worden als ontmoetingsplek versterkt.
De wijken kenmerken zich door ruime groene openbare gebieden, die als een soort groene vloer samen de entourage vormen voor middelhoge appartementenbouw. Bij de herstructurering is deze stedenbouwkundige opzet met de groene wiggen en de ritmische bomenrijen, alsmede de afwisseling tussen de markante middelhoogbouw en de laagbouwgebieden, uitgangspunt. Bij eventuele sloop/nieuwbouw wordt nadrukkelijk verwezen naar de architectonische stijlkenmerken van het gebied. In Oud Caberg, Daalhof en Hazendans zijn geen grote structuurveranderingen aan de orde.
Relevantie voor het voornemen: Het bestemmingsplan sluit aan bij het met de structuurvisie beoogde beleid.
2.4.2 Stadsvisie 2030 (actualisatie 2008)
Dit document bevat een integrale visie op de gewenste economische, sociale en ruimtelijke ontwikkeling van de stad.
In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht in hoofdlijnen vast. Afgesproken is om de gekozen richting regelmatig te evalueren. Daarbij zijn twee nieuwe signalen voor Maastricht geconstateerd: een demografische- en een economische transisitie. Om een sociale en econmische dynamiek op gang te brengen formuleert het stadsbestuur instrumenten in de geactualiseerde Stadsvisie 2030 (2008). Centraal daarbij staat de strategie van de zichzelf versterkende identiteiten.
Het stadsprofiel wordt hierbij aangescherpt. Maastricht wil een dynamische Europese stad zijn die over een goede work-life balance beschikt en waar carières op vele terreinen mogelijk zijn. Die aanscherping loopt langs drie "magneten":
- Maastricht cultuurstad
- Maastricht internationale kennisstad
- Maastricht stedelijke woonstad
Bij de uitwerking van bovenstaande 3 thema’s worden 3 dimensies onderscheiden: sociale stijging,vitalisering/duurzaamheid en internationalisering. Belangrijke randvoorwaarden hierbij zijn: goede bereikbaarheid, sterk imago, veiligheid en voldoende bestuurskracht.
Voor het plangebied is met name dit laatste gebied (stedelijke woonstad) relevant. Maastricht zet in op het investeren in de kwaliteit van haar stedelijk woongebied. Maastricht kiest hierbij voor versterking van de compacte stad. De westoever leent zich voor binnenstad gerelateerde ontwikkelingen gericht op de nabijheid en face-to-face contacten: een stedelijke, kleinschalige mix van wonen, werken en voorzieningen.
Als uitwerking van de strategische visie zijn o.a. genaamde buurtontwikkelingsplannen (BOP) voor Caberg en Malpertuis opgesteld. Daarnaast zijn BOP Mariaberg en Pottenberg in ontwikkeling. Deze worden in het navolgende nader toegelicht.
Doel BOP Caberg-Malpertuis
Samenvattend bestaat de buurtaanpak Caberg-Malpertuis uit:
- realisering van een basisniveau op het gebied van voorzieningen;
- structurele verbetering van de woningvoorraad;
- sociaal verantwoorde herhuisvesting;
- opwaardering van de directe woonomgeving;
- uitvoering van een breed sociaal programma.
Doel BOP Mariaberg
Gezamenlijk doel is om door de integrale buurtaanpak van Mariaberg een zo hoog mogelijk sociaal maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit te realiseren met daarbij een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak. Belangrijke thema's zijn:
- de sociale competenties en de weerbaarheid van de buurt;
- de veiligheid: o.a. drugsproblematiek en criminaliteit;
- centrale opgave op fysiek gebied is het uitwerken binnen het structuur- en mobiliteitsbeeld van een integraal herstructureringsplan voor Mariaberg. In de planontwikkelingsfase van het BOP moet de stedelijke herstructureringsopgave zich m.b.t. Mariaberg uitkristalliseren t.b.v. de uitvoeringsfase;
- de hele buurt is bij de ontwikkeling van het BOP uitgangspunt. Daarbinnen kunnen de te onderscheiden subbuurten zich verschillend ontwikkelen.
Doel BOP Pottenberg
In Pottenberg zijn belangrijke thema's voor het BOP:
- versterken van de sociale competenties en de weerbaarheid van de buurt;
- verbeteren van de veiligheid (drugsproblematiek / criminaliteit);
- een structurele oplossing bereiken voor buurtvoorziening De Romein;
- (de ruimtelijke kwaliteit van) het Terracottaplein;
- centrale opgave op fysiek gebied is het uitwerken binnen het structuur- en mobiliteitsbeeld van een integraal herstructureringsplan voor Pottenberg. In het BOP moet de stedelijke herstructureringsopgave zich m.b.t. Pottenberg uitkristalliseren en worden gerealiseerd voor het jaar 2017. Ouderenhuisvesting is daarbij een aandachtspunt.
De (geactualiseerde) stadsvisie biedt een aantal uitgangspunten voor de woningbouwprogrammering (zie ook paragraaf 2.4.3 Stedelijke programmering2010-2019):
- doorzetten herstructurering; door veroudering -en versterkt door de demografische transitie- zalook na 2010 de bestaande voorraad moeten worden aangepakt;
- verbinden onder- en bovenkant van de woningmarkt. Middensegment is achtergebleven en behoeftversterking. Stimuleert de doorstroming;
- topsegment: inzetten voor het aantrekken van nieuwe doelgroepen. Minder grootschalig danvoorheen en meer op de marktvraag afgestemd;
- de programmering is teveel gericht geweest op gestapelde woningbouw. In de nieuweprogrammering moet meer ruimte komen voor grondgebonden wonen, zowel stadswoningen instedelijke milieus als ruime eengezinswoningen in stadsrandmilieus;
- ook bij ouderenhuisvesting moet de eenzijdige focus op gestapelde woningbouw verdwijnen.Ouderen moeten kunnen kiezen uit een breed palet aan woonvormen: met en zonder zorg,zelfstandig of gemeenschappelijk, in een appartement of een patiobungalow;
- levensloopbestendig en flexibel bouwen is een vast uitgangspunt bij alle plannen. Dat is duurzaamen speelt in op de vraag van de woonconsument;
- ontwikkelen van woonwerkwoningen;
- kwantitatief gezien is in de stadsvisie vastgelegd dat -uitgaande van een positief migratiesaldo (vanca. 300 huishoudens per jaar)- een uitbreiding van de woningvoorraad van 200-300 woningen perjaar tot 2015 voldoende is om te voorzien in de woningbehoefte. Naarmate het migratiesaldo lageris, is ook de uitbreidingsbehoefte lager.
Relevantie voor het bestemmingsplan
De Stadvisie 2030 (actualisatie 2008) legt de koers van de stad Maastricht vast. In de BOP's worden de belangrijkste aan te pakken thema's weergegeven. Daarbij wordt instrumenten geboden om de dynamiek op sociaal en economisch vlak op gang te brengen. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheerplan: het voorziet de bestaande ruimtelijke situatie van een actuele bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan sluit aan bij het bovenstaande beleid.
2.4.3 Stedelijke programmering 2010-2019
In het proces van stadsvisie naar woningbouwprogramma (kwaliteit, aantallen, typologie, prijzen e.d.) zit ook het keuzeproces van de locaties. Op welke plekken in de stad gaat Maastricht de ambities van de Stadsvisie concreet vormgeven? Omdat de start van de nieuwe Structuurvisie is voorzien in 2010 en er grote druk staat op de stedelijke programmering, is er -vooruitlopend hierop- voor gekozen een ruimtelijke ontwikkelingsstrategie te maken. Deze ruimtelijke strategie geeft op hoofdlijnen aan welke plekken in de stad de komende jaren worden ingezet voor de invulling van de ambities uit de Stadsvisie en de argumentatie daarvoor vanuit het brede perspectief van de stedelijke ontwikkeling. De hieruit voortvloeiende prioritering van locaties en de gewenste invulling vanuit de woningbouwprogrammering heeft geleid tot een voorstel voor de prioritering en invulling van woningbouwplannen. Dit voorstel voor de in te zetten plancapaciteit is opgenomen in de stedelijke programmering 2010-2019.
Het programma stelt de zogenaamde ruimtelijke brandpunten voor de stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2019 vast. Het programma is gebaseerd op drie pijlers: Maastricht als kennisstad, cultuurstad en woonstad (zie 2.4.2 Stadsvisie 2030(actualisatie 2008)).
Op grond van drie criteria (ontsluiting hoofdwegeninfrastructuur, bijdrage aan gezonde ruimtelijke structuur en het bieden van ruimtelijke meerwaarde voor de stad) kiest de gemeente de volgende acht brandpunten voor stedelijke ontwikkeling voor de periode 2010-2020:
Kennis, cultuur en wonen:
- 1. Belvédère
- 2. Herstructurering West en Noord-Oost
- 3. Randwyck
- 4. Binnenstad overig (met name Palace, Wonen boven Winkels en aanloopstraten)
Infrastructuur:
- 5. A2
- 6. Maaskruisend Verkeer
Bovenlokale voorzieningen:
- 7. Maastricht - Valkenburg (inclusief Geusselt)
- 8. Beatrixhaven
Belangrijk brandpunt is: herstructurering West en Noord-Oost. De ruimtelijke meerwaarde van de herstructurering is de verbetering van de fysieke kwaliteit van de betreffende wijken. De herstructurering is gepland in een aantal fasen. De eerste fase, de herstructurering van Malberg en Caberg-Malpertuis is in uitvoering. De tweede fase bestaat uit Mariaberg en Pottenberg.
Ander brandpunt is: het plan Maaskruisend Verkeer dat voorziet in een aantal grote verkeerskundige ingrepen om Maastricht lokaal en regionaal bereikbaar te houden op de as Oost-West, zoals de tram Vlaanderen-Maastricht en de omlegging van de Noorderbrug.
In het voorstel is ook een indicatie gegeven van het woningbouwprogramma (plancapaciteit 2010-2014).
Relevantie voor het bestemmingsplan
Maastricht West (en Noord-Oost) zijn belangrijke locaties voor woonstad, met name voor stedelijk en randstedelijk wonen. De herstructurering die voor Maastricht West gepland staat wordt niet middels voorliggend bestemmingsplan geregeld. Dit bestemmingsplan voorziet de bestaande ruimtelijke situatie van een actuele bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan sluit aan bij het bovenstaande beleid.
2.4.4 Structuurbeeld en mobiliteitsbeeld
Dit Structuur- en Mobiliteitsbeeld (SMB) is een uitwerking van de 'Stadsvisie Maastricht 2030'. Het SMB geeft niet tot in detail aan wat het ruimtelijke en het mobiliteitsbeleid van de gemeente is, maar formuleert de hoofdlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad.
De koers voor 2030 wordt bepaald door de kenmerken van de stad te confronteren met de drie doelen uit de Stadsvisie. De koers wordt vertaald in keuzes in het Mobiliteitsbeeld en het Structuurbeeld.
Structuurbeeld
De afgelopen decennia is aan de stad gewerkt waarbij consequent keuzes zijn gemaakt vanuit de kwaliteit, eigenheid en historiciteit van de stad. Dit beleid is erg succesvol geweest en wordt gecontinueerd. Ook in de toekomst vormt het versterken van de (ruimtelijke) kwaliteit van de stad en het landschap de basis voor het handelen. De komende jaren wordt ingezet op kwaliteitsverbetering van het bestaand stedelijk gebied. Het sleutelbegrip voor Maastricht is dan ook 'kwaliteit'.
Het toevoegen van stedelijkheid is een belangrijk middel waarmee jonge en vitale bevolkingsgroepen aan de stad gebonden kunnen worden. Maastricht mist een gemêleerde centrumrand. Door in te zetten op een geleidelijke transformatie van een aantal buurten rond de binnenstad worden deze woon- en werkmilieus toegevoegd aan de stad. Majeure projecten als Belvédère passen in dit streven naar meer stedelijke milieus rond de binnenstad.
Mobiliteitsbeeld
De bereikbaarheid van Maastricht en haar binnenstad staat onder druk en vraagt om maatregelen. Het doel is niet alleen om de bereikbaarheid, maar ook de leefbaarheid van de stad te verbeteren. Enerzijds leidt een goede bereikbaarheid tot een goede doorstroming, hetgeen bijdraagt aan (Ieef)milieudoelstellingen; anderzijds kan een optimaal bereikbare stad gepaard gaan met zware infrastructuur, verkeersaantrekkende werking en de dominantie van de auto waardoor de leefbaarheid in gedrang komt. Het Mobiliteitsbeeld richt zich dan ook op de juiste balans tussen leefbaarheid en bereikbaarheid.
In het beleid wordt o.a. opwaardering van de bestaande Noorderbrug voorgesteld (directe nabijheid plangebied). In de (bestaande) plannen voor het A2-project en het project Belvédère wordt rekening gehouden met een capaciteitsverruiming van het gehele Noorderbrugtracé vanaf het knooppunt Geusselt tot en met de aanlanding op de westelijke Maasoever ter plaatse van de Cabergerweg.
Links: Structuurbeeld 2030
Rechts: Mobiliteitsbeeld 2030
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het mobiliteitsbeleid geeft het kader voor het onderhavige bestemmingsplan en draagt bij aan een betere verkeersbereikbaarheid van het plangebied.
2.4.5 Welstandsnota
In de welstandsnota, welke is vastgesteld door de Raad op 25 mei 2004, is het kader voor het welstandsbeleid van de gemeente Maastricht neergelegd. Doel van de welstandsnota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving en het openbaar gebied in stedenbouwkundig, cultuurhistorisch, architectonisch en landschappelijk opzicht. Dit door middel van transparante, objectieve en daarmee voor een ieder begrijpelijke criteria.
De algemene welstandscriteria liggen ten grondslag aan de beoordeling van elk plan dat aan welstandstoetsing onderhevig is. Aan de hand van bebouwingstypen kunnen hier gebieds- en objectgerichte welstandscriteria aan worden toegevoegd. Over de bebouwingstypen heen kan weer een bijzonder gebied of een ensemble liggen, bijv. het beschermd stadsgezicht, met aanvullende criteria.
Naar werkwijze geeft dit een gelaagd systeem:
1e laag: geldt altijd, tevens vangnet: algemene welstandscriteria;
2e laag: bebouwingstypen: gebieds- en objectgerichte welstandscriteria;
3e laag: bijzondere gebieden en ensembles: aanvullende welstandscriteria.
Algemene Welstandscriteria
De algemene welstandscriteria zijn altijd van toepassing. Indien er uit het gebiedsgerichte welstandsbeleid geen onderscheidende welstandscriteria te benoemen zijn, vormen ze zelfs het enige toetsingskader. Dit geldt bijvoorbeeld voor de openbare ruimte en andere gebieden, waarvoor geen bebouwingstypen zijn benoemd.
Vervolgens wordt in diverse stappen ingezoomd op de welstandscriteria die gelden voor het uiteindelijke bouwinitiatief. In dit Algemene Deel wordt de opzet gegeven, met een aanduiding van de inhoud. De precieze criteria worden gegeven in de drie andere delen, te weten:
- Gebiedsgericht deel;
- Criteria voor commerciële reclame;
- Sneltoetscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen.
Gebiedsgerichte welstandscriteria
De gemeente Maastricht bestaat uit verschillende woon- en werkgebieden die ieder eigen stedenbouwkundige en architectonische eigenschappen bezitten. Deze worden aangegeven in de 'geografische uitwerking’ van dit Algemeen Deel.
Naar architectonische kenmerken kunnen een aantal bebouwingstypen worden onderscheiden, welke aanleiding geven voor het ontwikkelen van toegespitste welstandscriteria. De verschillende bebouwingstypen worden aangegeven in het deel ‘bebouwingstypen’.
Aanvullende welstandscriteria
Er zijn gebieden of bebouwingsclusters te benoemen die zo bijzonder zijn, dat daarvoor een nader beoordelingskader met set welstandscriteria is ontwikkeld. Ook gebieden waarvoor een beeldkwaliteitplan geldt kunnen om een nader beoordelingskader vragen. In hoofdstuk 7 ‘bijzondere gebieden, objecten en ensembles’ van de welstandsnota wordt hier nader op ingegaan.
In onderstaande schema is de welstandsnota in een overzicht weergegeven.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bij een nieuwe ontwikkeling vormt de welstandsnota het normstellend kader. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheersplan, bovenstaande beleid is derhalve niet direct van toepassing.
2.4.6 Nota cultureel erfgoed "Springlevend verleden"
Het centrale doel van de nota is het cultureel erfgoed van Maastricht te behouden door behoedzame ontwikkeling en waar mogelijk het erfgoed te versterken en verbeteren door adequaat beheer.
De meest relevante onderdelen uit deze nota zijn:
- Het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime te implementeren in alle nieuwe en relevante bestemmingsplannen. Naast de monumentenvergunningprocedure voor rijksmonumenten wordt het bestemmingsplan als instrument gebruikt om het gemeentelijk cultureel erfgoed te beschermen. Deze integrale beschermingsmethode biedt meerdere voordelen ten opzichte van een traditionele monumentenverordening met een gemeentelijke monumentenlijst. Er ontstaat bijvoorbeeld geen extra vergunningstelsel en het cultureel erfgoed van Maastricht is goed ingebed in de ruimtelijke planvorming.
- Voorwaarden aan de bouw-, sloop en aanlegvergunning te koppelen met een kwantitatieve ondergrens voor archeologische ingrepen. Dit wil zeggen dat archeologische onderzoeksverplichtingen alleen ingevoerd worden bij ingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld en indien de ingreep gelegen is binnen een straal van 50 meter van een bekende vindplaats of historisch relict, de ingreep gelegen is binnen de eerste stadsmuur en de ingreep met een omvang van minimaal 2500m2 gelegen is in het buitengebied of de ingreep met een omvang van minimaal 250m2 gelegen is in het bebouwd gebied.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovengenoemde relevante onderdelen van de Nota Cultureel erfgoed hebben als uitgangspunt bij het opstellen van dit bestemmingsplan gediend.
Voor de aangewezen panden en gebieden in het bestemmingsplan geldt dat behoud hiervan uitgangspunt is. Dit betekent niet dat er geen wijzigingen meer mogelijk zijn, maar dat de wijzigingen de bestaande cultuur- en architectonische waarden niet aantasten. Op deze manier worde deze waarden één van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen.
2.4.7 Horecanota Maastricht
Op 22 januari 2008 is door de gemeenteraad een nieuwe Horecanota vastgesteld. Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente, de keerzijde is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Middels het beleid wordt het bezoeken van en het werken in de horeca zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt zonder dat hinder van de horeca onevenredig toeneemt.
Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:
- Er geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu.
- Haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt.
- Er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca.
- Nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca.
- Het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht.
De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. er wordt daarom een onderscheid gemaakt in een vijftal gebieden (de "ringen" van de stad):
- 1. de winkelzone;
- 2. horecaconcentratiegebieden;
- 3. het overige centrum binnen de singels;
- 4. de woongebieden;
- 5. de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocatie, buitengebied.
(zie onderstaand figuur)
Het algemene uitgangspunt daarbij is dat de luidruchtigere horeca zoveel mogelijk in het centrum wordt gesitueerd. Hoe verder de ring vervolgens buiten het centrum is gelegen des te rustiger de horeca in die gebieden moet zijn. In een stad met een Bourgondisch-, winkel- en studentenkarakter zal enige hinder van horeca geaccepteerd moeten worden. Ongeoorloofde hinder veroorzaakt door handelingen in strijd met de geldende regelgeving en daarop verstrekte vergunningen wordt in het nieuwe beleid niet getolereerd. Nieuwe horeca-initiatieven worden niet in de gehele stad toegestaan. Per gebied zijn er beperkingen. Naast het gebiedscriterium kunnen ook andere beperkingen maatgevend zijn voor het verkrijgen van toestemming voor het initiatief (zie hiervoor de Horecanota 22 jan. 2008).
Het plangebied is gelegen binnen gebied 4 "de woongebieden", hier staat de woonfunctie centraal. Nieuwe horecavestigingen zijn in principe niet toegestaan, tenzij aan een aantal criteria wordt voldaan. Zo kan horeca zich mogelijk vestigen in verband met een bijzondere functie of een bijzondere ligging (naast woonwijk of natuurgebied). Ook in het belang van het behoud van bepaalde karakteristieke historische panden is soms horecavestiging toegestaan (bijv. kasteelhoeven). Tenslotte is horecavestiging mogelijk om het minimale voorzieningenniveau in een wijk te handhaven (buurtcafé, snackbar, restaurant of gemeenschapshuis. Elke aanvraag voor nieuwe horeca in dit gebied zal aan de bovengenoemde criteria worden getoetst.
Winkelondersteunende horeca wordt toegestaan onder bepaalde criteria (zie hiervoor de Horecanota 22 jan. 2008). Horecavoorzieningen op verdiepingen en in kelders zijn in principe niet toegestaan. Het college kan in bijzondere gevallen toestemming verlenen deze activiteiten toe te staan. Deze activiteiten mogen in geen geval leiden tot overlast voor de bewoners van belendende percelen.
Uitzondering zijn bestaande horecagelegenheden met een reeds vergunde horeca-exploitatie op de verdieping voor het vaststellen van dit beleid.
Horecabeleidskaart en horeca-inrichtingenkaart
De genoemde gebieden zijn weergegeven op de bij dit beleid behorende horecabeleidskaart Maastricht (22 januari 2008). In onderstaande figuur is te zien dat het plangebied buiten het gebied 3 "het overige centrum binnen de singels" is gelegen.
Relevantie voor het bestemmingsplan
In het plangebied is conform de Horecanota slechts rustige horeca mogelijk in de buurtcentra. Discotheken, nachtclubs, gokhallen en seksinrichtingen e.a. worden uitgesloten.
2.4.8 Detailhandelsnota (september 2008)
In de detailhandelsnota is het detailhandelsbeleid binnen de gemeente Maastricht aangegeven. Het detailhandelsbeleid is vastgesteld op 16 september 2008. Vanuit de behoefte om over een breed actueel afwegingskader voor de detailhandelsontwikkelingen binnen de gemeente te beschikken is het detailhandelsbeleid geactualiseerd. De detailhandelsnota is een instrument om op de kwantiteit van de uitbreidingsplannen te sturen én om het effect van de uitbreidingsplannen te beoordelen op de kwaliteit van de huidige en toekomstige distributieve structuur. Kwalitatieve overwegingen zijn daarbij leidend.
De detailhandelsnota geeft een antwoord op de vraag wat Maastricht op het gebied van de detailhandel wil bereiken. Daarbij gaat het om visie en keuzen ten aanzien van de wenselijke detailhandelsstructuur. De nota is het toetsingskader om initiatieven uit de markt te beoordelen. Daarnaast is het een praktisch plan om gewenste ontwikkelingen te stimuleren en om coalities te kunnen maken tussen overheid en bedrijfsleven.
Op hoofdlijnen zijn de ambities de volgende:
- Het bieden van een in kwalitatief en kwantitatief opzicht zo compleet en gevarieerd mogelijk pakket van winkels en aanverwante publieksgerichte voorzieningen voor de inwoners van de gemeente Maastricht en consumenten van elders. Hierbinnen is vooral de pluriformiteit en uniciteit van belang. De nadruk moet liggen op vernieuwing en vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument en niet op veel meer van hetzelfde.
- Het benutten van de kansen ten aanzien van de concurrentiepositie van Maastricht, gericht zowel op het versterken van de lokale verzorgingsfunctie als de (boven-) regionale aantrekkingskracht van het voorzieningenapparaat. Er moet hierbij ruimte zijn voor dynamiek en vernieuwing, met behoud van bestaande kwaliteiten in de structuur.
- Het streven naar een duurzame aanbodstructuur, bestaande uit ook op langere termijn levensvatbare, elkaar aanvullende winkelgebieden. Waar mogelijk moet de synergie tussen centra worden opgezocht.
- Het versterken van het ondernemingsklimaat in de gemeente en het bieden van ruimte aan ondernemersinitiatieven om zo in te spelen op de dynamiek in de detailhandel.
De beleidsnota gaat in op een structuur op hoofdlijnen voor het plangebied relevante onderdeel "Stadsdeel-, wijk-, buurtcentra en de kleine kernen". De belangrijkste aspecten hierbij zijn:
Huidige detailhandelsstructuur is de basis. Inwoners moeten kunnen beschikken over een zo compleet mogelijk dagelijks winkelaanbod op acceptabele afstand van de woning. De huidige detailhandelsstructuur op het niveau van buurt, wijk, stadsdeel en (kleine) kern wordt daarbij als uitgangspunt genomen. Veel winkelconcentraties voldoen niet (meer) aan algemeen geldende randvoorwaarden ten aanzien van onder meer aanbod (branchering, schaal winkels), ruimtelijke structuur, verblijfsklimaat, bereikbaarheid en parkeren. Modernisering van perspectiefrijke concentraties is dan ook een belangrijk uitgangspunt.
Stadsdeelcentra. In de hoofdstructuur wordt voorzien in een versterkiung van de positie van de Brusselse Poort als modern stadsdeelcentrum voor Maastricht West. Het perspectief van het winkelcentrum is prima. Ook naar de toekomst toe is in het directe verzorgingsgebied voldoende potentieel aanwezig. Wel is modernisering noodzakelijk.
Wijk- en buurtcentra. Herpositionering en modernisering van winkelgebied afgestemd op het draagvlak staat centraal op buurt- en wijkniveau. Daarbij is opschaling of herpositionering in functieniveau van een zestal winkelgebieden in de toekomstige hoofdsturctuur als uitgangspunt neergezet. Hierin wordt enkel Mariaberg genoemd als mogelijkheid om in samenhang (met Carré en Villapark/St. Pieter) de buurtsteunpunten te herpositioneren. Hier ligt een zoekopdracht voor de beste locatie en de best passende invulling. Perspectief is redelijk.
Buurtsteunpunten, winkelstrips en solitaire winkels. Voor de buurtsteunpunten, met een onvolledig aanbod, is het toekomstperspectief veelas zeer matig. Voor de meeste centra wordt een consolidatiebeleid voortgezet, waar mogelijk in combinatie met andere functies, zoals zorg en welzijn.
Grootschalige supermarkten. In Maastricht West is de rol van een stadsdeelverzorgende functie in de vorm van een grootschalige supermarkt weggelegd voor de huidige XL-supermarkt in de Brusselsepoort. Deze positie kan behouden blijven.
Op basis van de ambities en de visie op de hoofdstructuur zijn in de beleidsnota de functie, het perspectief en de strategie per winkelgebied bepaald. In onderstaande tabel staan de relevante winkelgebieden voor het plangebied.
Bron fragment tabel: detailhandelsnota 2008
Toelichting strategie:
Versterken: actief inzetten op versterking van de positie binnen de toekomstige structuur, waarbij ook randvoorwaardelijke aanpassingen (uitstraling, routing, bereikbaarheid, parkeren) een rol spelen. Dit kan opschaling naar een hoger niveau betekenen maar ook versterking van het huidige niveau.
Consolideren / Stabilisatie: wil niet zeggen dat er 'niets meer kan'. Het gaat om het behoud van de huidige positie, hierbij kan ruimte geboden worden voor initiatieven om het winkelgebied bij de tijd te houden. Eventuele uitbreiding moet passen bij de functie en positie in de toekomstige structuur. Zorgvuldige toetsing is noodzakelijk.
Herprofileren: ontwikkeling van de locatie c.q. het centrum binnen een gewijzigd profiel en binnen de marges van de bestaande omvang. Dit kan door de samenstelling van het aanbod binnen een centrum zodanig te wijzigen dat het centrum een beter
toekomstperspectief wordt geboden. Dit kan echter ook door aan gevestigde ondernemers de kans te bieden om te clusteren op een nieuwe/andere locatie met een beter prof iel en een beter perspectief. Met name de centra die vallen onder de strategie van herprofilering vragen bij de verdere uitvoering van de detailhandelsnota om een verdiepingsslag.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovenstaade gewenste ontwikkelingen, geformuleerd als strategie, worden niet met voorliggend bestemmingsplan geregeld. Dit bestemmingsplan voorziet de bestaande ruimtelijke situatie van een actuele bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan sluit aan bij het bovenstaande beleid.
2.4.9 Natuur- en milieuplan 2030
Dit document beschrijft het milieubeleid van de gemeente. Doel is economische groei en gezondheid, leefbaarheid en veiligheid tegelijkertijd te ontwikkelen.
Om de bovenstaande missie te kunnen verwerkelijken is gekozen voor een strategie langs vijf lijnen:
- de differentiatie van natuur- en milieukwaliteiten naar de kenmerken van een gebied;
- een interactieve aanpak in het planvormingsproces;
- een scheppend en ontwerpend natuur- en milieubeleid;
- het benutten van kansen;
- de integratie met de andere beleidssectoren.
Om dit natuur- en milieubeleid vorm te geven zijn milieukwaliteitsprofielen opgesteld. Hierin zijn de gewenste kwaliteiten van de verschillende natuur- en milieuthema’s per te onderscheiden gebiedstype weergegeven. Hierdoor ontstaan gedifferentieerde natuur- en milieukwaliteiten afhankelijk van de functie (menselijk gebruik) van een gebied (milieukwaliteitsprofielen). De gewenste geluidskwaliteit van een rustige woonwijk is bijvoorbeeld hoger dan van een industrieterrein.
De gebiedstypen die in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan voorkomen zijn:
Intensief wonen/werken Belangrijke kwaliteiten van dit woonmilieu zijn de nabijheid van voorzieningen en zij het in iets mindere mate dan het centrummilieu, de levendigheid. De algemene geluidkwaliteit is voldoende: buiten de woning is geluidhinder mogelijk, doch de woningen zouden moeten beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Met het oog op de leefbaarheid wordt als contrast ook hier gestreefd naar het rustig houden van de binnenterreinen. Daarom geldt daar de geluidkwaliteit goed. Evenals het centrummilieu is de geurkwaliteit matig en door de beperkte ruimte voor bergingsvoorziengen het gewenste niveau voor het vasthouden van gebiedseigen water slecht (bestaande bouw) dan wel matig (nieuwbouw).
Extensief wonen
De gewaardeerde milieukwaliteiten hangen samen met de ligging aan de rand van de stad en de relatief lage dichtheid, waardoor deze wijken een groen karakter hebben. De geluid-, geur- en bodemkwaliteit zijn goed. De inzet op een goede geluidkwaliteit houdt evenals stedelijk wonen ongemengd in dat de bereikbaarheid met de auto matig is, zodat de verstoring hierdoor tot een minimum kan worden beperkt. De concentratie van autoverkeer op ontsluitingswegen leidt ertoe dat daar de geluidkwaliteit voldoende is. Door de perifere ligging is het aantal doorgaande wegen minder dan bij intensief wonen/werken. De gewenste geurkwaliteit is daarom goed: maximaal 8% geurgehinderden. Door de relatief ruime tuinen en de groene opzet is de kans op humaan contact met de bodem groter dan bij de andere (meer versteende) woon-gebiedstypen, zodat het gezondheidsrisico bij bodemverontreiniging groter is. Daarnaast speelt dit woonmilieu een belangrijke rol in de uitwisseling van planten en dieren tussen stad en ommeland omdat het direct grenst aan het buitengebied.
De beheersintensiteit van het kleinschalig groen is met het oog op die uitwisselingsfunctie lager dan bij de andere drie gebiedstypen. In de stadsrandwijken is verder, juist vanwege de vele grondgebonden woningen in lagere dichtheden, relatief gemakkelijk hemelwater af te koppelen en energiewinst te behalen met isolerende maatregelen. Dit leidt ertoe dat voor de bestaande bouw voor het vasthouden van het gebiedseigen water het niveau matig geldt en voor nieuwbouw voldoende. De energiereductie ambitie is hoger dan bij de andere drie woongebieden: minimaal 50% ten opzichte van het energiegebruik in 2000.
Groene verbindingszone
Voor de groene verbindingszones gelden grotendeels dezelfde kwaliteiten als voor het landschappelijk waardevol buitengebied. Ook hier zijn rust en ecologie belangrijke kwaliteiten. Uitzonderingen betreffen geluid en geur.
De verbindingszones liggen vaak langs de ontsluitingswegen van Maastricht. Zij worden intensiever gebruikt voor onder andere recreatie dan het landschappelijk waardevol buitengebied. Daarom is voor de groengebieden direct langs die wegen de geluid- en geurkwaliteit voldoende. Buiten kan geluidhinder optreden en het aantal geurgehinderden mag tussen de 8 en 12% liggen. De kwaliteit van de bereikbaarheid met openbaar vervoer ligt op hetzelfde niveau als het landschappelijk waardevol buitengebied, hoewel het gebruik intensiever is. Dit verschil is echter niet dermate groot dat de kwaliteit een hoger niveau vereist.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovenstaande aspecten zijn, waar nodig, bekeken in het kader van de onderzoeksplicht. Dit wordt nader beschreven in Hoofdstuk 5 Milieuplanologischeaspecten van deze toelichting. Het bestemmingsplan is een uitwerking van dit beleid.
2.4.10 Hogere grenswaardebeleid
Indien een ruimtelijk plan nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen of nieuwe geluidsbronnen (weg, rail, industrie) mogelijk maakt of een wijziging aan deze geluidsbronnen wordt voorzien, dient op basis van akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde die in de Wet geluidhinder (Wgh) zijn opgenomen. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden, maar de maximale grenswaarde niet en zijn maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet doelmatig of ontmoeten deze overwegende bezwaren, dan is het mogelijk om ontheffing te verkrijgen: een zogenaamde hogere grenswaarde. Voorheen werden deze ontheffingen door de Gedeputeerde Staten verleend.
In augustus 2011 heeft de gemeente Maastricht het hogere grenswaardenbeleid wet Geluidhinder aangepast. Dit beleid is ontwikkeld om te sturen op ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen worden verleend. Tevens wil de gemeente Maastricht met het geluidbeleid haar burgers beschermen tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefklimaat en een kader bieden dat gebruikt kan worden bij de toetsing van een goede ruimtelijke ordening.
In de meeste gevallen is de procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gekoppeld aan de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning. Initiatiefnemers kunnen ook geheel autonoom, dus niet gekoppeld aan een bestemmingsplanwijziging of omgevingsvergunning, een verzoek om een hogere waarde indienen. Dit kan uiteraard alleen indien de reden voor het verzoek niet in strijd is met het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld bij de reconstructie van een weg.
In het kader van het verlenen van een hogere grenswaarde is het van belang de randvoorwaarden voor milieu aan te geven waaraan de plannen moeten gaan voldoen. Dit betekent niet alleen de toetsing aan de wettelijke grenswaarden, maar ook gebiedsgerichte beoordeling conform het Natuur en Milieuplan Maastricht 2030 (zie ook paragraaf 2.4.9 Natuur- en milieuplan 2030). Ieder gebiedstype heeft een grenswaarde waaraan getoetst moet worden, deze staan vermeld in deze beleidsnotitie.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen toestaat is het uitvoeren van een geluidsonderzoek en het toetsen aan de grenswaarden voor geluid niet aan de orde.
2.4.11 Bodembeheerplan Maastricht
In Maastricht is sprake van grootschalige, diffuse bodemverontreiniging. Het Bodembeheerplan geeft aan hoe, uitgaande van de dynamiek van de stedelijke ontwikkeling, om te gaan met de diffuse bodemverontreiniging. In het bodembeheerplan zjin voor alle deelgebieden bodemkwaliteitsdoelstellingen geformuleerd.
Voor een nadere toelichting op het aspect bodem wordt verwezen naar paragraaf 5.4Bodem.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het aspect bodem is, waar nodig, bekeken in het kader van de onderzoeksplicht. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 5.4 Bodem van deze toelichting. Het bestemmingsplan is derhalve een uitwerking van dit beleid.
2.4.12 Waterplan
Het Waterplan Maastricht beschrijft een gezamenlijk streefbeeld van het beleid van alle waterbeheerders in de stad. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten. De watertoets is hierbij een belangrijk instrument.
Zie paragraaf 5.1 Water voor een nadere beschrijving van bovenstaand beleid.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan past binnen het bovengenoemde beleidskader.
2.4.13 Beleidsnota parkeren
Het parkeerbeleid van de gemeente Maastricht is vastgelegd in het Parkeerbeleidsplan dat door de Gemeenteraad is vastgesteld in het voorjaar 2007. In het nieuwe parkeerconcept wordt de stad onderverdeeld in vier verschillende parkeerzones. Deze zones zijn vastgesteld op basis van de functies in de binnenstad, de loopafstanden en natuurlijke en herkenbare grenzen in de stedelijke morfologie. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen.
Het plangebied is gelegen in zone B "Schil" en zone C "Buitenwijken" (zie onderstaand figuur). Hiervoor geldt het volgende beleid:
B-zone: Schil
In de B-zone geldt een systeem van vergunningenparkeren, dat voortaan in de vorm van combiparkeren wordt aangeboden. Dit betekent dat in principe alle parkeerplaatsen in de openbare ruimte onder een regime van betaald parkeren vallen. Hier geldt het lage parkeertarief. Voor vergunninghouders is er een ‘vergunning’. Per huishouden worden maximaal 2 vergunningen beschikbaar gesteld. Werknemers in de B-zone, die woonachtig zijn buiten de gemeente Maastricht, komen in aanmerking voor een zogenaamde ‘woonwerkvergunning’.
Deze is geldig in het betreffende gebied (bv Mariaberg). Ter hoogte van winkels zijn er kortparkeerplaatsen voor doelgericht bezoek. In de omgeving van de winkels geldt een maximum parkeerduur van 2 uur. Op de overige plaatsen geldt een maximum parkeerduur van 4 uur en de mogelijkheid van een dagkaart. Bedrijven, kantoren en voorzieningen organiseren het parkeren voor werkenden en bezoekers op eigen terrein, veelal in de vorm van accommodaties, conform de bestaande normstelling.
Om multifunctioneel gebruik van deze accommodaties te bevorderen worden deze zoveel mogelijk gebundeld aan de OV-assen (bijvoorbeeld Brusselse Poort). Op deze wijze kunnen bezoekers en werkenden in het centrum tegen betaling ook van deze voorzieningen gebruik maken en hoogfrequent met reguliere bussen naar het centrum worden vervoerd (P+R).
Vermeld wordt dat de grens tussen de B-zone en de C-zone indicatief is en delen van de B-zone nog sprake is van ongereguleerd (of vrij) parkeren (ten tijde van opstellen notitie). Indien binnen de B-zone (of C-zone) sprake is van vrij parkeren kan het gereguleerd parkeren worden uitgebreid, dit wordt gedaan op basis van een aantal criteria welke vernoemd zijn in de beleidsnota.
C-zone buitenwijken
In de buitenwijken is er, zeker op middellange termijn, geen vorm van gereguleerd parkeren nodig. Wel worden hier enkele gratis parkeerterreinen in de nabijheid van het openbaar vervoer aangeboden, vooral gericht op werkenden in het centrum (P+R). In de wijken worden wel parkeernormen gehanteerd om in de openbare ruimte voldoende parkeercapaciteit voor bewoners aan te kunnen bieden.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Bovenstaand beleid biedt geen randvoorwaarden voor het voorliggende bestemmingsplan, immers het betreft een beheerplan waarbij geen sprake is van een eventuele toets aan de parkeernorm of anderszins.
Bij een functieverandering moet de Beleidsnota Parkeren en de Parkeernormen Maastricht 2011 in acht genomen worden.
2.4.14 Coffeeshopbeleid, smart-, head- en growshopbeleid
Het beleid in de gemeente Maastricht ten aanzien van coffee-, smart-, head- en growshops is verwoord in de door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie coffeeshopbeleid en beleid ten aanzien van de smart-, head- en growshops' (20 maart 2001).
Gezien het aantal shops, de aantrekkingskracht van deze shops op het drugstoerisme en de gemeentelijke doelstellingen om dit toerisme te ontmoedigen en woon- en leefklimaat in Maastricht te beschermen, is het alleszins reëel om de groei van coffee-, smart-, head- en growshops tegen te gaan. Voorkomen moet worden dat door een toename van deze shops een nog grotere aanzuigende werking op het drugstoerisme ontstaat. Tevens moet worden voorkomen dat de ontstane overconcentratie toeneemt.
Het smart-, head- en growshopbeleid van de gemeente Maastricht is juridisch-planologisch geregeld in het 'Facetbestemmingsplan smart-, head- en growshops' (vastgesteld d.d. 16 september 2003 en goedgekeurd d.d. 16 december 2003). Deze regeling is overgenomen in de bij deze toelichting behorende planregels.
In het plangebied worden geen coffeeshops, smart-, head- en growshops mogelijk gemaakt.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Aangezien in het plangebied geen Coffee-, smart-, head- en growshops worden mogelijk gemaakt, is het bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid zoals dat door de gemeente Maastricht op dit vlak gevoerd wordt.
2.4.15 Nota Sexinrichtingenbeleid (2000)
Per 1 oktober 2000 is het bordeelverbod komen te vervallen en hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om seksin richtingen aan een vergunningplicht te onderwerpen. Gemeenten hebben hierbij de mogelijkheid om een differentiatie aan te brengen in het maximum aantal toelaatbare inrichtingen en kunnen bepaalde vormen verbieden. Een verbod voor alle seksinrichtingen is niet mogelijk. De regulering vindt plaats via een vergunningenstelsel op grond van een bepaling in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
Gelet op hun open karakter en de hierdoor veroorzaakte druk op het woon- en leefklimaat is de raam- en straatprostitutie verboden. Het beleid is om naast de huidige bordelen in de binnenstad een lichte groei van het aantal prostitutiebedrijven toe t e staan. Deze nieuwe prostitutiebedrijven dienen qua kwaliteitsuitstraling een aanvulling te zijn op het huidige aanbod. Voor de vestiging van nieuwe prostitutiebedrijven zijn enkele beleidsregels in de vorm van toetsingscriteria opgesteld. ln het onderhavige bestemmingsplan worden geen seksinrichtingen mogelijk gemaakt.
Hiertoe zijn specifieke bepalingen in de planregels opgenomen.
Relevantie voor het bestemmingsplan
Aangezien in het plangebied geen sexinrichtingen worden mogelijk gemaakt, is het bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid zoals dat door de gemeente Maastricht op dit vlak gevoerd wordt.
2.4.16 Naar beleid voor woningsplitsing in Maastricht?
Woningsplitsing speelt met name in de binnenstad van Maastricht. Splitsing van woningen leidt op de lange termijn tot een substantiële afname van grondgebonden eengezinswoningen in (centrum-)stedelijke woonmilieus. Dit kan op bepaalde plaatsen in de stad ongewenst zijn. Mede daarom is er behoefte aan regulering en een beleids- en beoordelingskader, waarvoor het begin is gemaakt in de Notitie woningsplitsing. Voor het plangebied geldt, dat het aandeel gestapelde woningen hier dusdanig laag is, dat hier geen reden is om woningsplitsing sterk aan banden te leggen. Hiervoor geldt daarom een ja, mits-beleid. Verzoeken om woningsplitsing worden dan in eerste instantie getoetst aan de eisen vanuit het woonbeleid. Van belang is dat splitsing geen onevenredig nadelig effect mag hebben op het volkshuisvestelijk belang. Vermindering van het aantal grondgebonden woningen is in de ja, mits-gebieden in beginsel geen probleem. Daarna volgt een ruimtelijke afweging, waarbij centraal staat of de woon- en leefkwaliteit in de nabije omgeving onevenredig wordt aangetast:
Er moet worden voldaan aan de parkeernorm.
Volkshuisvestelijke toets op buurtniveau, gekoppeld aan type woonmilieu en wenselijkheid van woningsplitsing; afweging van concentratie van woningsplitsing.
Tenslotte betreft de derde toets de bouw- en woontechnische kwaliteitseisen. Dit vindt plaats in de omgevingsvergunningsfase.
De notitie woningsplitsing maakt een onderscheid in zelfstandige woningen en kamers. Een zelfstandige woning is woonruimte met een eigen toegang, die de bewoner kan bewonen zonder afhankelijk te zijn van elementaire voorzieningen zoals keuken, toilet en douche, buiten zijn eigen afzonderlijke woonruimte. Dit betekent dat de bewoner dus niet verplicht is elementaire woonvoorzieningen met anderen te delen die niet tot zijn of haar huishouden behoren. Een kamer omvat alle vertrekken in een woning, behalve de keuken, het toilet, de badkamer, de zolder, de hal en de gang. De overige elementaire woonvoorzieningen moeten met andere bewoners worden gedeeld (gemeenschappelijke voorzieningen). Voor beide typen woonruimte is een streefbeeld opgenomen:
- Zelfstandige woning:
- 1. basiskwaliteit: 50 m2 gebruiksoppervlakte;
- 2. ambitieniveau: 85 m2 gebruiksoppervlakte;
- 3. convenant duurzaam bouwen Gewest Maastricht en Mergelland.
- Kamer:
- 1. minimale gebruiksoppervlakte van 20 m2.
De te hanteren woonkwaliteitseisen bij verzoek om woningsplitsing c.q. kamerverhuur zijn daarmee:
- voorkeur voor zelfstandige woonruimte;
- basiskwaliteit: 50 m2 gebruiksoppervlakte;
- ambitieniveau: 85 m2 gebruiksoppervlakte;
- toepassen Convenant duurzaam bouwen;
- minimale gebruiksoppervlakte van 20 m2 bij kamerverhuur;
- levensloopbestendig bouwen.
De regulering van woningsplitsing dient plaats te vinden middels het bestemmingsplan. Daarnaast zullen aanvragen getoetst dienen te worden aan het volkshuisvestelijke beleid en bouwtechnische eisen.
In dit bestemmingsplan is de huidige situatie vastgelegd, dus hiermee ook het huidige aantal woningen. Woningsplitsing wordt niet rechtstreeks toegestaan, maar mogelijk gemaakt middels een afwijking, waarbij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd moet worden.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Historische Ontwikkeling
Het landschap ten westen van de Maas is in oorsprong te vergelijken met het heuvelland ten oosten van de Maas. Beide landschappen zijn in terrasvorm opgebouwd, met dien verstande dat de reliëfsprongen aan de westzijde van Maastricht meer vervlakt zijn. Maastricht-West ligt deels op het middenterras, deels op het hoogterras van de Maas. Tot de ontmanteling van de vestingwerken waren dit midden- en hoogterras nauwelijks bebouwd. Pas na de Tweede Wereldoorlog komt met de wederopbouw bebouwing van het gebied (met name met woningbouw) goed op gang. Dit gaat op basis van een stedenbouwkundig plan dat gebaseerd is op de vorming van parochies met daartussen groengebieden, die van buiten de stad indringen.
Na de ontmanteling van de vestingwerken komen in het zuiden en westen van de stad grote gebieden vrij voor stadsuitbreidingen. Op de oude vestingwerken wordt een ringweg geprojecteerd op het tracé van de Statensingel, Hertogsingel en Prins Bisschopsingel. Hierbij zijn op de ringboulevard ter hoogte van de oude stadspoorten en in de as van de uitvalswegen, ovale pleinen geprojecteerd. Op de rand van Maastricht-West en de binnenstad zijn enkele van dergelijke pleinen gesitueerd. Het betreft het Koningin Emmaplein en het Tongerseplein. Vanaf het Koningin Emmaplein loopt de St. Annalaan naar het centraal in de wijk gelegen Annadalterrein. De pleinen zijn uiteindelijk geen ovale, maar ronde pleinen geworden. Net als bij de ronde pleinen domineert hier de vorm boven functionele gegevens als ondergrond, woningtypes en bezonning.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er weinig gebouwd in Maastricht. Wel werd er aan plannen gewerkt om te komen tot een totaal uitbreidingsplan voor de stad. Hiertoe waren al voor de oorlog de stedenbouwkundig ingenieurs J. Cuijpers en J. Klijnen aangetrokken. Het eerste uitbreidingsplan in hoofdzaken voor Maastricht zag in 1941 het licht. In grote lijnen werd hierin aangegeven waar industrie, woonwijken en groen gewenst waren. Doel was de groei van de stad in goede banen te leiden en een compacte stad te realiseren.
De eerste uitbreiding tussen Hertogsingel en Proosdijweg is een voorbeeld van een terugkerend thema in de Maastrichtse stedenbouw; de concentrische uitleg van de stadsuitbreidingen. In het gebied worden niet alleen woonbuurten met eigen voorzieningen gebouwd, maar wordt in 1965 ook een subcentrum voor dit stadsdeel gebouwd (winkelcentrum Brusselsepoort).
De wijk Brusselse Poort is genoemd naar de in 1867-1868 gesloopte stadspoort die deel uitmaakte van de tweede ommuring van de stad Maastricht. Zoals de naam reeds doet vermoeden, was deze poort geplaatst over de weg van Maastricht naar Brussel. De realisatie van de wijk besloeg een relatief lange periode, hetgeen van invloed is op het karakter van de wijk die, zeker voor Maastricht West, als zeer divers kan worden aangemerkt. De wijk is geleidelijk gegroeid.
De wijk Mariaberg is de eerste twintigste-eeuwse uitbreidingswijk aan de westzijde van de stad. Het plan voor de uitbreiding dateert echter al uit de negentiende eeuw.
De wijk Trichterveld, die een onderdeel is van het huidige Mariaveld, is in de jaren 1947 en 1948 tot stand gekomen en omvat circa 200 woningen van het zogenaamde ‘Bungalowtype’: één laag onder een zadeldak. Deze huizen waren bestemd voor kleine gezinnen: man, vrouw en drie of vier kinderen. De wijk zou dus zo’n 1.000 tot 1.200 bewoners tellen. De Maastrichtse stadsarchitect Frans Dingemans is verantwoordelijk voor het stedenbouwkundige plan, dat al in de Tweede Wereldoorlog werd vastgesteld. Het ontwerp van het gros van de woningen is van de hand van dezelfde architect en dateert van na de oorlog. Dat Dingemans als stadsarchitect de opdracht kreeg om de woningen te ontwerpen, was blijkbaar niet vanzelfsprekend. Verschillende architecten werden namelijk gevraagd om een plan te maken voor de woningen in de wijk. Er werd zelfs besloten om van ieder ontwerp een proefwoning uit te voeren, waarvoor in de wijk een bouwblok werd toegewezen. Deze proefwoningen bestaan nog ten zuiden van het plein.
Waren de contouren van de wijken die eind jaren 40 werden gebouwd nog vastgesteld door Klijnen en ingevuld door Dingemans, de wijken die in de jaren 50 werden gebouwd waren geheel en al van de hand van Dingemans, zowel wat grenzen (plan van hoofdzaken) als invulling van de wijken betrof (plan in onderdelen). Dit betrof de wijken Caberg, Malpertuis en Pottenberg. Deze zogenaamde Parochiewijken kunnen worden geschaard onder de reeks van karakteristieke uitbreidingswijken die vroeg na de oorlog werden gebouwd in Nederland. Dit type wijken is ontwikkeld op basis van de toen nieuwe theorie van de ‘wijkgedachte’. Onder leiding van architect stedenbouwkundige Frans Dingemans is de Parochiewijk ontworpen als katholieke variant op de wijkgedachte. Ze heeft veel overeenkomsten met andere naoorlogse uitbreidingswijken, echter de verschillen maken de Parochiewijken uniek.
Het plan voor de wijk Belfort, genoemd naar een Middeleeuws gildehuis, dateert uit 1962. Het verkeersnetwerk lag hier aan de basis van het stedenbouwkundige ontwerp. Dit is goed te zien in het structuurbepalende stratenplan van de wijk Belfort dat gevormd wordt door de Gewantmakersdreef, de interparochiële weg die als een gordel om het oude Maastricht was gelegd en de parochiewijken met elkaar verbond én de Keurmeestersdreef, een radiaal die het verkeer via de wijk in en uit de stad leidde. Enige tijd geleden heeft er een aanpassing van het plan plaats gevonden door de kruising te vervangen door een rotonde om zo de doorstroom van het verkeer te verbeteren. De rotonde vormt het centrum van de wijk, ondanks dat de kwadranten niet allemaal even groot zijn en de kruising derhalve niet exact in het midden ligt.
De eerste plannen voor de bouw van de nieuwe woonwijk Daalhof aan de westrand van Maastricht, dateren van 1967. De aanleiding vormde de vertragingen die de plannen voor de annexatie op de oostelijke Maasoever leden. De wijk Daalhof was bestemd voor circa 9.000 inwoners die gehuisvest zouden worden in een ongeveer gelijk aantal eengezins- en etagewoningen. Met de uitbreiding van de wijk met Daalhof-Noordwest in de jaren zeventig, is de wijk Daalhof, met maar liefst 1260 eengezinswoningen, 1000 etagewoningen en 250 bejaardenwoningen, de grootste woonwijk van Maastricht-West geworden. De aanleg resulteerde erin dat het terrein dat de stad Maastricht nog van de Belgisch-Nederlandse grens scheidde, werd volgebouwd. Dit had vooral gevolgen voor een aantal boerderijen in het gebied die op één na allen werden gesloopt (De boerderij "de Zonnehof" kreeg een bestemming als kinderboerderij), en voor de eeuwenoude Romeinse Baan die niet meer herkenbaar in het gebied is.
In deze wijk is sprake van schaalverkleining ten opzichte van de grootschalige aanpak uit het voorgaande decennium helder zichtbaar. Naast eengezinswoningen en etagewoningen zijn e rook groot aantal bejaardenwoningen gebouwd.
De wijk Hazendans is tussen 1999 en 2002 gerealiseerd. Het Hazendansplein vormt het hart van de nieuwe woonwijk. Het plein vormt in het ruimtelijke concept tevens de overgang tussen drie straten, die als een soort vork op elkaar aansluiten. De straten richten zich op de holle wegen, geven uitzicht op de Dousberg of richten zich op pleinen en hofjes.
3.2 Ruimtelijke Structuur
Doel van het bestemmingsplan is handhaving en waar mogelijk versterking van de huidige ruimtelijke structuur.
De totale ruimtelijke structuur van het plangebied wordt uiteengezet aan de hand van de Bebouwingsstructuur, Groenstructuur en Verkeersstructuur.
3.2.1 Bebouwingsstructuur
Maastricht-West als stadsdeel kenmerkt zich door een duidelijke stedenbouwkundige structuur waarin de verschillende buurten in een waaiervorm tussen de radiale uitvalswegen Tongerseweg, Via Regia en Brusselseweg zijn gelegen. De woonbuurten hebben een suburbaan karakter met overwegend laagbouw en middelhoge bouw in een ruime uitleg met veel privé- en buurtgroen. Kenmerkend voor Maastricht-West is de duidelijke opbouw binnen de buurten, waarin het orthogonale stratenpatroon een belangrijke rol speelt.
Hieronder zal de bebouwingsstructuur kort worden belicht, dit zal worden gedaan aan de hand van de indeling in drie zones:
- Annadal, Brusselsepoort, Mariaberg en Trichterveld
- Caberg, Malpertuis, Pottenberg, Belfort
- Daalhof en Hazendans.
Annadal, Brusselsepoort, Mariaberg en Trichterveld
Annadal is een wijk, of beter een gebied, dat gedomineerd wordt door twee complexen. Het oudste van de twee is het tussen 1938 en 1950 ontworpen Rooms-katholieke Sint Annadal Ziekenhuis dat aan het einde van de Sint Annalaan verrees. Het andere is het in de jaren zeventig gebouwde winkelcentrum Brusselsepoort. Het gebied heeft lange tijd een zeer groen karakter gehad. Naast het ziekenhuis (en later het winkelcentrum) waren er in het gebied slechts enkele blokken met etagewoningen en een klein aantal eengezinswoningen aanwezig, alle daterend uit het begin van de jaren zestig. De etagewoningen waren gesitueerd aan de Via Regia, de eengezinswoningen aan de Becanusstraat die het gebied in twee min of meer gelijke delen splitste.
Een tijd lang heeft de ontwikkeling van het gebied sterk verband gehouden met de groei van het ziekenhuis. Dit veranderde enigszins met de bouw van het forse winkelcentrum Brusselse Poort. De aanleg ervan ging gepaard met een intensivering van de bewoning van het gebied. Er verrezen relatief hoge flats (8 tot 10 lagen) rondom het winkelcentrum. Van nog groter belang was de verhuizing van het ziekenhuis naar Randwyck. Dit was ook het startsein voor een nieuwe wijk achter het voormalige ziekenhuisgebouw waar nu de arrondissementsrechtbank werd ondergebracht. De wijk is gevuld met vrijstaande en per twee gekoppelde gezinswoningen die als modern kunnen worden gekarakteriseerd.
In het gebied zijn geen zichtbare sporen meer bewaard gebleven van de historische wegen die het terrein tot aan de bouw van het ziekenhuis doorkruisten. Het ziekenhuis werd aan het einde van de Sint Annalaan pontificaal over de daar nog aanwezige Romeinsebaan geprojecteerd. Ook de Postbaan en andere landwegen verdwenen met de ontwikkeling van het gebied.
De eerste uitleg van de wijk Brusselsepoort, dateert nog uit het vierde kwart van de negentiende eeuw. Het terrein lag ingesloten tussen de Brusselseweg/Sint Annalaan, die de westelijke en zuidelijke begrenzing vormde, én de Hoge Fronten aan de oostkant. Deze laat achttiende-eeuwse verdedigingswerken bleven ook na de ontmanteling van de vesting Maastricht in handen van het Departement van Oorlog, dat het gebied als oefenterrein (tot na de Tweede Wereldoorlog) wenste te behouden. Gelegen aan de Statensingel behoren de Hoge Fronten behoren tot de best bewaarde delen van de Maastrichtse buitenwerken.
De wijk Mariaberg ligt ingesloten tussen de Hertogsingel aan de stadszijde en de vroeg negentiende-eeuwse algemene begraafplaats, ten westen van de stad Maastricht. De zuidelijke begrenzing wordt gevormd door de Tongerseweg, een oude uitvalsweg van de stad, langs het dorp Wolder naar de Belgische grens. De Sint Annastraat/Brouwersweg vormt de noordelijke begrenzing.
Het stratenplan van het oudste deel van de wijk – de bebouwing van de wijk vond plaats tussen ongeveer 1900 en 1950 – is gebaseerd op een plan uit 1885, gemaakt door toenmalige stadsarchitect Brender à Brandis. Aan dit plan lag het bestaande wegenpatroon ten grondslag. De loop van bestaande landwegen, zoals bijvoorbeeld de Proosdijweg, werd zoveel mogelijk geïntegreerd in het stedenbouwkundige plan. Deze historische wegen onderscheiden zich op de plattegrond van de huidige wijk door hun wat grilligere verloop.
In de plattegrond van het Trichterveld ten noorden van de Madoerastraat kan een patroon worden onderscheiden dat enigszins doet denken aan de plattegrond van een historische stad als bijvoorbeeld Amsterdam: een kern met daaromheen, hier ogenschijnlijk, gegroeide ringstructuren. Een historische stadsplattegrond zal waarschijnlijk niet aan de basis hebben gelegen van het ontwerp, toch heeft deze ontwerpstructuur eraan bijgedragen dat het karakter van Trichterveld overeenkomsten vertoont met een historische stad.
Trichterveld is van de stadswijken in het Maastricht West die het meest naar binnen is gekeerd, zoals in het verleden het stadsleven zich binnen de stadsmuren afspeelde, gecentreerd rondom de markt. Trichterveld is als het ware een ‘dorpje’ in een stad.
Caberg, Malpertuis, Pottenberg en Belfort
De Parochiewijken Caberg, Malpertuis en Pottenberg kunnen worden geschaard onder de reeks van karakteristieke uitbreidingswijken die vroeg na de oorlog werden gebouwd in Nederland. Dit type wijken is ontwikkeld op basis van de toen nieuwe theorie van de ‘wijkgedachte’. Een stad moest worden samengesteld uit een aantal ‘levensgemeenschappen’ waar de stadsbewoner zich sociaal en cultureel kon ontwikkelen. Als katholiek variant op de wijkgedachte is de Parochiewijk ontworpen. De Parochiewijken Caberg, Malpertuis en Pottenberg liggen waaiervormig om Maastricht heen. Iedere parochiewijk is in ruimtelijk opzicht duidelijk een begrensde wijk ten opzichte van de rest van de stad. Tussen de stad en de ring van de parochiewijken ligt een brede groenzone. Verder zijn de parochiewijken onderling van elkaar gescheiden door brede open uitlopers van het landschap die gedeeltelijk zijn ingevuld met sportvelden en recreatieterreinen. Toch zijn de drie parochiewijken Caberg, Malpertuis en Pottenberg als één compositie ontworpen en in zeer korte tijd gebouwd. Ze vertonen onderling overeenkomsten in hun vorm, hun ligging en vooral ook in hun opzet. Ieder parochiewijk is in sociaal en ruimtelijk opzicht een eenheid, op ruim een kilometer afstand van de binnenstad.
Belfort onderscheidt zich van de andere wijken in Maastricht-West door de opbouw in kwadranten rond een assenkruis. De andere wijken zijn in segmenten rond radiaalwegen gevormd. De straten zijn rond een schema van vierkanten en rechthoeken gegroepeerd, waarbij de wijk door een assenkruis in vier kleinere buurten is opgedeeld. Het assenkruis in Belfort is door hoogbouw geaccentueerd.In de andere wijken staat de hoogbouw aan de randen.
De centrale assen zijn de Keurmeesterdreef en de Gewantmakersdreef.Belfort werd na 1961 gebouwd. De bebouwing van deze woonwijk is zeer homogeen, hoewel het merendeel van de bebouwing uit vrije verkoopwoningen bestaat.
De wijken Caberg, Malpertuis en Pottenberg
De wijk Belfort
Daalhof en Hazendans
Door de stedenbouwkundige opzet van Maastricht-West, de groene lobben met stedelijk groen tussen de buurten en het groengebied dat vanaf het noordwesten tot aan de binnenstad reikt is de overgang tussen stad en buitengebied geleidelijk.
De groenstructuur heeft in het stedelijk gebied een duidelijke relatie met de stedenbouwkundige en verkeersstructuur. Maastricht-West is door het relatief hoge aandeel privé-groen en openbaar groen, zowel in als tussen de buurten, te typeren als een groen stadsdeel.
Maastricht-West als stadsdeel kenmerkt zich door een duidelijke stedenbouwkundige structuur waarin de verschillende buurten in een waaiervorm tussen de radiale uitvalswegen Tongerseweg, Via Regia en Brusselseweg zijn gelegen. De woonbuurten hebben een suburbaan karakter met overwegend laagbouw en middelhoge bouw in een ruime uitleg met veel privé- en buurtgroen. Kenmerkend voor Maastricht-West is de duidelijke opbouw binnen de buurten, waarin het stratenpatroon een belangrijke rol speelt.
De ontsluitingsstructuur tussen de buurten en naar de binnenstad en de groenstructuur geeft iedere buurt een eigen plek in het geheel. Terwijl in de oudere buurten voornamelijk sprake is van laagbouw en middelhoge bouw, die aansluit op de meer traditionele manier van bouwen uit de bouwhistorie, heeft in de wat jongere buurt Daalhof, ook meer experimentele bouw met echte hoogbouw plaatsgevonden, gelegen aan de rand van het stedelijk gebied.
De buurten in Maastricht-West zijn te typeren als echte woonbuurten. De buurt Brusselsepoort is daarop een uitzondering. Het deel van deze buurt ten noordoosten van de Via Regia heeft vooral een woonfunctie. Het deel ten zuidwesten van deze weg is in opzet multifunctioneler. De omgeving van het Annadalterrein kan gezien worden als het stadsdeelcentrum van Maastricht-West.
Het winkelcentrum Brusselsepoort vervult een functie voor het hele stadsdeel. Voorts zijn er belangrijke kantoren te vinden alsook de rechtbank en het Stedelijk Lyceum/Havo.
Tegenover de externe gerichtheid van het stadsdeelcentrum staat de interne gerichtheid van de overige buurten.
Veel buurten zijn opgezet als aparte parochie en kennen derhalve (oorspronkelijk) een eigen kerk. De woonstraten van de buurten zijn min of meer gegroepeerd rondom een buurtwinkelcentrum of een buurtwinkelcentrum-steunpunt waar ook de meeste horecafuncties zijn gelegen. In de meeste buurten zijn naast de kerk voorzieningen als een basisschool en een buurtcentrum aanwezig.
3.2.2 Groenstructuur
Door de stedenbouwkundige opzet van Maastricht-West, de groene lobben met stedelijk groen tussen de buurten en het groengebied dat vanaf het noordwesten tot aan de binnenstad reikt is de overgang tussen stad en buitengebied geleidelijk.
De groenstructuur heeft in het stedelijk gebied een duidelijke relatie met de stedenbouwkundige en verkeersstructuur. Maastricht-West is door het relatief hoge aandeel privé-groen en openbaar groen, zowel in als tussen de buurten, te typeren als een groen stadsdeel.
De groene wiggen tussen de woonbuurten hebben enerzijds een functie als scheidingsgebied tussen de verschillende buurten, anderzijds vindt hier een deel van de stedelijke recreatieve activiteiten plaats (sportvelden) In het buitengebied van Maastricht-West (buiten het plangebied) is het recreatiegebied de Dousberg gelegen. Dit gebied omvat oa een golfbaan en sportcentrum met tennisbanen. De groene wiggen lopen door tot aan de rand van de binnenstad. De restanten van de Maastrichtse vestingwerken de Hoge Fronten en Fort Willem maken deel van uit van de groenstructuur van het gebied. De overgang van Maastricht-West naar het buitengebied wordt aan de noodwestzijde gekenmerkt door agrarische bebouwing met huisweiden. Aan de west- en zuidwestzijde is er sprake van een rechtstreekse overgang van woongebied naar buitengebied.
Het niet-stedelijk gebied van Maastricht kenmerkt zich overigens door een grote mate van openheid. Kleinschalige landschapslelementen, die in dit gebied relatief zeldzaam zijn, breken dit beeld enigszins. De stadsrand wordt op veel plaatsen gekenmerkt door het groen van intensieve recreatiegebieden, zoals de Dousberg en de gemeentelijke sportvelden.
3.2.3 Verkeersstructuur
Vanwege de ligging van Maastricht-West tegen de rijksgrens met Belgie en daartussen de barriere van het Albertkanaal is het verkeer veelal oostelijk georienteerd, met andere woorden richting binnenstad, het Heuvelland en/of de A2.
De Statensingel en de Hertogsingel, die deel uitmaken van de rondweg door de stad en de oostelijke begrenzing vormen van het plangebied zijn daarom belangrijke wegen.
De wegenstructuur in Maastricht-West heeft globaal gezien een spinnewebvorm, met de Tongerseweg, St Annalaan-Via Regiaweg en de Brusselseweg als belangrijkste radiale draden. Op deze uitvalroutes die samen met de Statensingel en de Hertogsingel deel uitmaken van het stedelijk hoofdwegennet zijn de wijk- en buurtverzamelwegen aangehaakt. Het merendeel van de straten tussen de wijk - en buurtverzamelwegen is te typeren als woonstraat met een relatief lage verkeersintensiteit.
De Keurmeestersdreef en de Gewantmakersdreef zijn doorgaande wegen. De ontsluiting van de wijk op deze wegen geschiedt door middel van tweede rasterpatroon dat de genoemde dreven doorkruist. De invulling van tertiaire, woningontsluitende wegen is gebaseerd op een patroon dat zoveel mogelijk orthogonaal is. Aanpassingen zijn alleen gedaan waar dit vanuit het oogpunt van de infrastructuur noodzakelijk werd geacht.
Ov-ontsluiting
Het gebied is goed bereikbaar via de (radiale) busverbindingen (Tongerseweg, Via regia, Brusselseweg). De OV-as eindigt nabij Brusselsepoort. Van daaruit worden de verschillende wijken bediend.
(Recreatief) fietsverkeer
De parallele routes langs het Albertkandaal (in westelijke richting, buiten het plangebied) vervullen een belangrijke functie voor het recreatieve langzaam verkeer. Vanuit de verschillende buurten zijn deze routes bereikbaar. Voor het overige maken de fietsers gebruik van de infrastructuur van het autoverkeer (30 km gebieden). De relatie met de westelijke binnenstad is afdoende ingebracht middels doorgevoerde verbeteringen in de infrastructuur.
3.3 Functionele Structuur
Doel van het bestemmingsplan is handhaving en waar mogelijk versterking van de functionele structuur.
3.3.1 Wonen
Maastricht-West omvat 9 woonbuurten, waarvan de meeste tot stand zijn gekomen in de jaren 50, 60 en 70. Alleen gedeelten van Mariaberg en Brusselsepoort dateren van voor de Tweede Wereldoorlog. In de afgelopen jaren hebben er, met uitzondering van Hazendans, geen grote uitbreidingen meer plaatsgevonden.
De buurten zijn overwegend te typeren als echte woonbuurten. De Brusselse Poort vormt daarop een uitzondering. Het deel van deze buurt ten noordoosten van de Via Regia heeft voornamelijk een woonfunctie. Het deel ten zuid westen van deze weg is wat betreft opzet multifunctioneler.
3.3.2 Bedrijvigheid
Maastricht-West omvat op de eerste plaats woonwijken. Dit heeft tot gevolg dat de mogelijkheden voor toepassing van nieuwe, grootschalige bedrijfsactiviteiten gering zijn.
Werkgelegenheid is het gebied brengen cq houden is evenwel belangrijk. Voor stedelijke economische functies liggen rond de Brusselsepoort kansen. Een andere mogelijkheid is de begane grond bij gestapelde bouw langs de hoofdroutes. Bij nieuwe woningbouw kan ook ingespeeld worden op de groeiende behoefte aan woon-werk-woningen.
3.3.3 Maatschappelijke voorzieningen
De opgave is om voorzieningen zoveel mogelijk te bundelen in de bestaande buurtcentra. Het streven hierbij is om op buurtniveau plaatsen van ontmoeting te handhaven. Als er geen winkels zijn, kan dat in ieder geval bijvoorbeeld een basisschool zijn, eventuele gecombineerd met zorg en welzijn.
Als belangrijke functie in Maastricht-West is ook de begraafplaats aan de Tongerseweg te noemen.
3.3.4 Detailhandel en horeca
Naast het stadsdeelcentrum Brusselsepoort is sprake van buurtwinkelcentra in de buurten Caberg, Belfort en Daalhof en buurtsteunpunten in de buurten Malpertuis, Pottenberg en Mariaberg. Het betreft hier bestaande winkelconcentraties met elk hun eigen karakteristiek en aantrekkingskracht. Van belang hierbij is het blijven zorgen voor de ruimtelijke relatie tussen stadsdeelcentrum Brusselsepoort en de direct aangrenzende wijken.
3.3.5 Sportvoorzieningen
Binnen het plangebied is een sportvoorziening gelegen (sportcentrum Daalhof; aan de rand van de Hazendans en Daalhof). Daarnaast zijn er diverse sport- en recreatievoorzieningen gelegen aan direct buiten het plangebied (oa. golf en sportcentrum op de Dousberg, sportpark Jekerdal).
Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen
4.1 Beheerplan
Het voorliggend bestemmingsplan is een beheerplan. Dat wil zeggen dat de bestaande ruimtelijke situatie wordt bestemd en van een actuele bestemmingsregeling wordt voorzien. Die ontwikkelingen die op basis van een eerder afgegeven vergunning mogen worden uitgevoerd maar nog niet (volledig) zijn afgerond, zijn aangemerkt als bestaande situatie.
Binnen alle bestemmingen zijn (onder voorwaarden) mogelijkheden voor het oprichten, vervangen en uitbreiden van bebouwing en voor het in beperkte mate veranderen van gebruik van grond en bebouwing gegeven. Er worden echter geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
4.2 Toekomstige Ontwikkelingen
Het voorgaande betekent niet dat er binnen het plangebied geen ontwikkelingen spelen voor de toekomst. Zo is één van de acht brandpunten van Stadsontwikkeling de herstructurering van Maastricht-West. Ook in de (ontwerp)Structuurvisie Maastricht 2030 wordt aandacht besteed aan een aantal toekomstige ontwikkelingen in Maastricht-West.
Herontwikkeling Caberg-Malpertuis
Voor dit deelgebied is een buurtontwikkelingsplan opgesteld (zie ook 2.4). De doelstellingen en inhoudelijke hoofdlijnen van de buurtaanpak zijn vastgelegd in het raadsbesluit van 20 december 2005. De precieze invulling wordt tijdens de uitvoering in onderling overleg vastgesteld. In totaal zijn er zes projectgebieden aangewezen in de wijk:
- 1. Wijkpark en omringende woningbouw
Het bestaande groengebied tussen Caberg en Malpertuis wordt omgevormd tot een nieuw wijkpark. Het park wordt opnieuw ingericht: er komt veel groen en er worden nieuwe sport-, spel- en recreatievoorzieningen aangelegd. Het park heeft in voorliggend plan de bestemming 'Groen' gekregen. De reeds opgerichte en vergunde nieuwe woningen zijn positief bestemd.
In het door de gemeenteraad vastgestelde Buurtaanpak Caberg-Malpertuis werd in 2005 uitgegaan van een bouwprogramma van 20 woningen op de locatie Putepeel/Firapeel. De bestaande bouwmogelijkheden worden overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Na de herijking van de Buurtaanpak is besloten dat de betreffende 20 woningen op termijn mogelijk gerealiseerd worden ter plaatse van de speeltuin aan de Symphoniesingel te Caberg (buiten plangebied Maastricht-West). Na daadwerkelijke realisatie van de woningen aan de Symphoniesingel kan de woonbestemming van de locatie Putepeel/Firapeel middels een wijzigingsprocedure worden omgezet naar de bestemming 'Groen'.
- 2. Largo-, Koraal-, Cimbalenstraat
In dit deelgebied zijn 144 appartementen gesloopt. Er komen hier koopwoningen voor verschillende doelgroepen. De reeds opgerichte en vergunde nieuwe woningen zijn positief bestemd.
- 3. Caberg-Zuidoost
In dit gebied worden woningen van Servatius gesloopt. Het terrein van de voormalige garage op de hoek van de Peter Huyssenlaan wordt bij de herontwikkeling betrokken. Ook wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. De plannen hiervoor zijn nog in ontwikkeling en worden dan ook niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Zodra de plannen voldoende concreet zijn worden ze gefaciliteerd middels een separate procedure.
- 4. Wiemerink
Nadat het nieuwe wijkgebouw gereed is, komt de huidige locatie van de Wiemerink vrij. Over de exacte invulling wordt nog nagedacht en worden dan ook niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Zodra de plannen voldoende concreet zijn worden ze gefaciliteerd middels een separate procedure.
- 5. Via Regia
Vanuit de buurtaanpak is ingezet op woningbouw aan de Malpertuis kant van het Via Regiapark. De plannen hiervoor zijn nog in ontwikkeling en worden dan ook niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Zodra de plannen voldoende concreet zijn worden ze gefaciliteerd middels een separate procedure.
- 6. Centrum Malpertuis
Besloten is om het winkelcentrum te herontwikkelen. In verband met de leefbaarheid is geconstateerd dat een klein boodschappencentrum nodig blijft. De precieze invulling is nog niet bekend. Indien het project niet past binnen de geldende planregels zal te zijner tijd een separate procedure doorlopen worden.
Herontwikkeling Mariaberg
De buurten Blauwdorp, Proosdijveld en Trichterveld vormen samen Mariaberg. Ook hier wordt gestreefd naar vernieuwing van delen van de woningvoorraad. De vernieuwing verloopt geleidelijk en is behalve van sloop en nieuwbouw ook afhankelijk van verkoop van corporatiewoningen. De reeds vergunde herstructurering in het gebied Javastraat-Tongerseweg-Celebesstraat-Borneostraat is positief bestemd middels de 'specifieke bouwaanduiding-nieuwbouw'.
Verder zijn binnen de deelgebieden Mariaberg/Trichterveld nog diverse plannen in ontwikkeling maar nog onvoldoende concreet. Deze plannen worden dan ook niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan maar worden te zijner tijd gefaciliteerd middels een separate procedure. Zo ook de verbinding naar de binnenstad welke "de Blauwe Loper" wordt genoemd. Deze verbinding verloopt in het verlengde van de Calvariestraat door in de wijk. Buurtvoorzieningen worden hieraan zoveel mogelijk gekoppeld.
Winkelcentrum Brusselse Poort
De eigenaar van het winkelcentrum is voornemens om het winkelareaal en bijbehorende parkeervoorzieningen uit te breiden. De uitbreiding wordt gerealiseerd aan de noordzijde van het bestaande winkelcentrum, langs de Eenhoornsingel ter plaatse van de huidige parkeerplaats. Boven de nieuw te bouwen winkelruimte c.q. parkeervoorziening zijn tevens een beperkt aantal woningen voorzien ten behoeve van senioren. Het winkelcentrum zal zich meer dan nu gaan oriënteren op de woonbuurten in West.
Het concept voor de uitbreiding van het winkelcentrum vertrekt vanuit een gebiedsvisie voor het gehele gebied gelegen tussen de Via Regia, Porseleinstraat en Dr. Bakstraat.
De uitwerking van dit project is nagenoeg gereed en zal gefaciliteerd gaan worden middels een separate procedure. Om te voorkomen dat beide procedures elkaar gaan frustreren is het winkelcentrum buiten het voorliggend plangebied gelaten.
Ruimtelijk Mobiliteitspakket Maastricht-Noord (RMP)
Het plangebied Maastricht-West (oud) overlapt voor een klein deel het gebied waarvoor de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit heeft genomen met het ook op de realisering van het RMP en de vestiging van een locatie voor perifere detailhandel. Het RMP is een combinatie van twee prioritaire projecten: de integrale gebiedsontwikkeling Belvédère en het programma Maaskruisend Verkeer.
Het RMP omvat de gebiedsontwikkelingen Belvédère (op de westelijke Maasoever) en Limmel aan de Maas (op de oostelijke Maasoever) met diverse woon- en werkmilieus in samenhang met de verbetering van het Noorderbrugtracé, de aanleg van de tramverbinding Vlaanderen-Maastricht en de realisatie van het cultuurcluster in de Timmerfabriek. Een belangrijke 'drager' van dit hele project is de verlegging van de aanlanding van de Noorderbrug.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Noorderbrug e.o.' op 26 juni 2012 door de gemeenteraad, is inmiddels gekozen voor de zogenaamde zuidelijke variant voor de verlegde aanlanding van de Noorderbrug. Er is momenteel een proces gaande, waarbij in nauw overleg met de aanliggende buurten wordt gekeken, op welke manier de aansluiting van de verlegde aanlanding van de Noorderbrug op het bestaande wegennet in Maastricht west het beste kan worden ingericht. Doorstroming, bereikbaarheid (ook van de buurtwinkelcentra), verkeersveiligheid, oversteekbaarheid, milieu en ruimtelijke inpassing zijn daarin belangrijke aandachtspunten. Dit proces heeft nog niet geleid tot besluitvorming. Als de concrete inrichtingsplannen meer definitef worden, zullen deze worden voorgelegd aan de buurten en ter besluitvorming worden voorgelegd aan de gemeenteraad. Dan zal ook worden gekeken of het bestemmingsplan Maastricht-West op dit punt moet worden aangepast.
Maastrichts Planologisch Erfgoed in relatie tot toekomstige ontwikkelingen
Door de invoering van het Maastrichts Planologisch Erfgoed systeem (zie ook hoofdstuk 6) krijgen diverse bouwwerken binnen het plangebied een monumentenstatus Indien bij de genoemde toekomstige ontwikkelingen, in bijzondere gevallen, toch sprake is van een afweging tot gehele of gedeeltelijke sloop van een monument dient een zorgvuldige belangenafweging plaats te vinden met een gefundeerde onderbouwing dat behoud niet mogelijk is (technisch en ruimtelijk).
4.3 Concrete Ontwikkeling
Bilserbaan 14-18
In het recente verleden is door de eigenaar van het bedrijfsperceel Bilserbaan 14-18 verzocht om een omzetting van de huidige bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Dit om, na sloop van de aanwezige bedrijfsbebouwing, te komen tot de realisatie van twee stadsvilla's (twee-onder-een-kap-woning) met bijbehorende bijgebouwen. Bij besluit van d.d. 13 juni 2008 (kenmerk 2008-0140i) en d.d. 12 oktober 2009 (kenmerk 2009-0147i) heeft het college reeds ingestemd met de realisering van de grondgebonden woningen en aangegeven dat de juridische inkadering zal geschieden in de actualisatie van het bestemmingsplan Maastricht-West.
Op de betreffende locatie is in opdracht van de eigenaar een bodemonderzoek uitgevoerd door Geonius Milieu bv (kenmerk MA-90304 versie R1, d.d. 11 okt2010). Op het perceel is geen zodanige verontreiniging aangetroffen die de gevraagde functiewijziging dan wel bouwplan in de weg staat. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Gezien de omvang van de locatie (<2500m2) en de ligging ten opzichte van de nabije bekende archeologische vindplaatsen (>50m afstand) is archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden niet noodzakelijk. Als desondanks tijdens de werkzaamheden archeologische resten of sporen worden aangetroffen moet hiervan, ingevolge artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988, terstond melding worden gemaakt bij het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht.
De betreffende locatie is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein of spoorlijn. Het is wel gelegen binnen de zone van de Brusselseweg. Tevens bevindt zich op de Bilserbaan een relevante verkeersintensiteit. Deze weg valt overigens niet onder de Wet geluidhinder omdat het een 30-km weg betreft, maar is wel meegenomen in het geluidbeleid van de gemeente Maastricht.
Ten aanzien van het wegverkeer zijn voor de Bilserbaan en de Brusselseweg SRM-geluidberekeningen gemaakt op basis van de verkeersgegevens. Zowel voor de berekening voor de Bilserbaan als voor de Brusselseweg is, voor wat betreft de objectfractie en de bodemfactor, uitgegaan van een overschatting van de daadwerkelijke situatie. Zelfs bij deze overschatting bedraagt de geluidbelasting niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op grond van de Wet geluidhinder. Verder akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
De rapporten van alle hiervoor genoemde onderzoeken zijn opgenomen als bijlage bij voorliggend bestemmingsplan.
De bestaande bedrijfsfunctie wordt vanuit functioneel oogpunt als niet passend ervaren binnen de overwegend woonomgeving omdat een dergelijke functie mogelijk hinder (geluid, geur, verkeer, etc.) kan veroorzaken voor de direct aangrenzende en omliggende woningen. Daarbij doet de bestaande, typische bedrijfsbebouwing vanuit visueel oogpunt afbreuk aan het straatbeeld ter plekke (afwijkende maatvoering en situering). Het is dan ook niet wenselijk om de nieuwe woningen binnen de bestaande bebouwing te realiseren. Stedenbouwkundig uitgangspunt is dat de bestaande straatwand wordt "dichtgebouwd" met grondgebonden woningen passend in het straatbeeld (2 bouwlagen met kap).
Een correcte inpassing van de nieuwe bebouwing in de omgeving is gewaarborgd middels de verbeelding en de bijbehorende bouwregels. De mogelijkheden zijn gelijk aan die van de omliggende bebouwing. De sloop van de bestaande bebouwing is gewaarborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de planregels (de woningen mogen niet worden gebouwd voordat de bestaande bebouwing is gesloopt).
Hoofdstuk 5 Milieuplanologische Aspecten
5.1 Water
Deze waterparagraaf is opgesteld als onderdeel van de actualisatie van bestemmingsplan Maastricht West. Dit is een conserverend plan waar op het gebied van water geen wijzigingen optreden.
5.1.1 Waterbeleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.
Relevante aspecten uit het NBW zijn:
- Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
- Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
- Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslaggebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)
In het POL2006 (inclusief actualisatie 2008 en 2009) is het omgevingsbeleid van de provincie Limburg beschreven. Naast beleid op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu en water, geeft het POL2006 de hoofdlijnen van het provinciaal verkeers- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft. Tenslotte is het POL ook een welzijnsplan, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL heeft een aantal voorheen wettelijk voorgeschreven provinciale beleidsplannen vervangen, namelijk het streekplan, het milieubeleidsplan, het waterhuishoudingsplan.
Het provinciale waterbeleid bevat de volgende strategische doelen:
- Herstel sponswerking: Het voorkomen van wateroverlast en watertekort in het regionale watersysteem, anticiperend op veranderende klimatologische omstandigheden.
- Herstel van de natte natuur: Het bereiken van ecologisch gezonde watersystemen en grondwaterafhankelijke natuur.
- Schoon water: Het bereiken van een goede chemische kwaliteit voor water en sediment.
- Duurzame watervoorziening: Het beschermen van water voor menselijke consumptie, zodanig dat voldoende water van de vereiste kwaliteit via eenvoudige zuiveringstechnieken beschikbaar is.
- Een veilige Maas: Het streven naar een acceptabel risico voor overstromingen in het rivierbed van de Maas.
Waterbeheersplan 2010 -2015
Het algemeen bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas heeft op 29 september 2009 het waterbeheersplan 2010 - 2015 vastgesteld. Samenwerking, draagvlak, haalbaarheid en betaalbaarheid zijn de kernwoorden die het bestuur voor ogen stonden bij de discussies over het plan. Het waterbeheersplan met de bijbehorende bijlagen bevat concrete maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat aanpakken. Denk daarbij aan investeringen voor bescherming tegen wateroverlast en verbetering van de waterkwaliteit, de visie van het waterschap op het waterbeheer in Zuid- en Midden-Limburg en beslissingen over de uitvoering van nieuwe projecten.
Klimaatverandering dwingt tot het nemen van maatregelen. Meer regen in de winter, en in de zomers langere droge perioden maar wel met zwaardere buien, kunnen leiden tot wateroverlast, watertekorten en een slechtere waterkwaliteit voor natuur en landbouw. Om duidelijkheid te bieden over de bescherming tegen wateroverlast, worden door de Provincie Limburg aan het eind van dit jaar wateroverlastnormen vastgesteld.
Om aan deze normen te kunnen voldoen gaat het waterschap ongeveer 150 regenwaterbuffers in het hellende gebied van Zuid-Limburg aanpassen of vergroten.
We proberen zoveel mogelijk schoon regenwater uit het riool te weren. Ook vinden er dan minder riooloverstorten plaats (de waterkwaliteit van de beken wordt dan beter) en hoeft er minder geïnvesteerd te worden in bergbezinkbassins of grotere rioolbuizen. Het dakwater van huizen kan bijvoorbeeld naar zinkputten of naar vijverpartijen geleid worden. Om dit te stimuleren is het waterschap van plan om (samen met de Provincie Limburg) een subsidieregeling voor gemeenten in het leven te roepen.
Keur van Waterschap Roer en Overmaas
De Keur van Waterschap Roer en Overmaas betreft de verzameling algemeen geldende verboden en geboden in het werkgebied van het waterschap ten aanzien van het beheer van water. Voor werkzaamheden ter plaatse van een beschermingszone in het kader van de Keur van waterschap Roer en Overmaas dient een vergunning bij het waterschap te worden aangevraagd.
Regenwater schoon van beek naar bodem
In de brochure "Regenwater schoon naar beek en bodem" (november 2009) geven de waterbeheerders richtlijnen om afgekoppeld regenwater op een verantwoorde wijze af te voeren naar beek of bodem. Conform deze brochure dient toename van verhard oppervlak gecompenseerd te worden. Dit betekent dat:
- Het hemelwater tot een neerslaggebeurtenis (regenbui) van eens per 25 jaar (T=25, 35 mm in 45 minuten), opgevangen dient te worden.
- Een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100, 45 mm in 30 minuten) mag niet leiden tot wateroverlast.
- Waterhuishoudkundige voorzieningen dienen na een 25-jaars bui binnen 24 uur wederom beschikbaar te zijn voor een volgende neerslaggebeurtenis.
- Het hemelwater moet, indien de bodem dit toelaat, geïnfiltreerd worden in de bodem of anders geretendeerd (bergen) en vertraagd afgevoerd naar oppervlaktewater.
Waterplan Maastricht 2006-2010
Het Waterplan Maastricht beschrijft een gezamenlijk streefbeeld van het beleid van alle waterbeheerders in de stad. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten. De watertoets is hierbij een belangrijk instrument.
Het streefbeeld is in het Waterplan vertaald naar concrete maatregelen en een aparte 'leidraad' over hoe om te gaan met water in de majeure projecten. In het waterplan zijn meetbare doelstellingen geformuleerd voor de thema's "Waterkwantiteit en Veiligheid" en "Waterkwaliteit en ecologie".
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen.
Verontreiniging van water en waterbodem moet worden voorkomen door voor de riolering vast te houden aan zowel het emissiespoor (basisinspanning) als het waterkwaliteitsspoor, afkoppelen van verhard oppervlak, saneren van ongezuiverde lozingen (zoals van woonboten) en het terugdringen van diffuse verontreinigingsbronnen door toepassen van duurzaam bouwen.
De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
- aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
- zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies. Met name de vijvers en grachten in de landgoederenzone hebben een tekort aan water waar iets aan moet worden gedaan;
- voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht West zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Deze gaat in beginsel uit van vasthouden- bergen-afvoeren. De nadruk ligt op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren.
Aan alle wateren, zowel de Rijkswateren als de regionale wateren, zowel stromend als stagnant, zijn in het waterplan één of meerdere functies toegekend. Onderscheid is gemaakt naar watersysteemfuncties (zoals infiltratie, berging, afvoer, aanvoer), ecologische functies en functies voor gebruik en beleving. Deze functies voor de specifieke wateren maken ook onderdeel uit van het streefbeeld.
Watertoets
De watertoets is een procesinstrument dat inhoudt dat de waterbeheerders van begin af aan betrokken zijn bij het ruimtelijk proces. Ingrepen moeten conform de eisen van de waterbeheerders ontworpen worden. Afwijkingen hierop dienen te worden beargumenteerd en mitigerende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn. Aangezien dit een conserverend plan betreft is dit plan niet ter toetsing voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap Roer en Overmaas.
5.1.2 Huidige situatie
Geofysische gegevens
De onderstaande kaart toont de bodemtypen voor gemeente Maastricht. Voor het plangebied wordt op de 1:50.000 bodemkaart van Nederland geen bodemtype aangegeven.
1:50.000 bodemkaart van Nederland
De onderstaande kaart toont de hoogte van het gebied. Er zit ongeveer 30 meter verschil tussen het hoogste (89 m +NAP) en het laagste punt (60 m +NAP) in het gebied.
AHN (m +NAP)
Grondwater
Het betreft een grondwaterinfiltratiegebied. Er ligt geen grondwaterbeschermingsgebied in het plangebied. Er is geen sprake van grondwateroverlast in het plangebied. Tot 2009 lag er een grondwaterbeschermingsgebied "Caberg" ten noord-westen van het plangebied. Deze grondwateronttrekking is nu gestopt.
Oppervlaktewater / waterkwantiteit
Er ligt het droogdal, 'De Kleine Zouw' in de Daalhof zoals getoond op de onderstaande kaart. Een droogdal is niet permanent watervoerend. Bij hevige neerslag voert deze af op de Zuid-Willemsvaart. In het waterplan van Maastricht heeft de Kleine Zouw deels een agrarische en deels een recreatieve functie toegewezen gekregen. De Kleine Zouw heeft een beschermingszone van 5m. In Daalhof bevindt zich tevens de waterberging Cyprushof, Waterberging Pottenberg ligt vlak buiten het plangebied. Beide waterbergingen zijn weergegeven met een rode stip op de onderstaande kaart. De primaire regenwaterbuffer Cyprushof bestaat uit twee compartimenten en een toestroombaan. Tussen beide delen is een beschermingszone gelegen ter plaatse van het voetpad.
Er liggen geen waterkeringen in het plangebied. Het gehele plangebied ligt buiten het rivierbed van de Maas en Ruimte voor de Rivier maatregelen.
Watersysteem
Wateroverlast
In de onderstaande kaart zijn 3 incidentele wateroverlastlocaties weergegeven. In Maastricht-West komt wateroverlast nauwelijks voor.
Wateroverlastlocaties (rode stippen) in Maastricht-West
Riolering
Het gehele plangebied heeft een gemengde riolering met uitzondering van de wijk Hazendans, waar een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel ligt. Er liggen geen RWZI's of persleidingen van waterschap Roer en Overmaas in het gebied.
5.1.3 Toekomstige ontwikkelingen
Waterkwantiteit
Er is mogelijk sprake van de aanleg van een waterberging aan de zuidrand van de wijk de Daalhof. Dit gebied heeft de bestemming "Agrarisch" gekregen.
Riolering
In Caberg, Brusselse Poort en Malpertuis gaan de komende jaren reconstructies lopen waarbij zoveel mogelijk zal worden afgekoppeld.
Omgang met hemelwater in de toekomst
Het plangebied bestaat uit een bestaand bebouwd en gerioleerd gebied. Hieraan zijn
geen grootschalige wijzigingen voorzien. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getracht zoveel mogelijk de uitgangspunten van een duurzaam stedelijk waterbeheer te volgen. Daarbij wordt voorkomen dat de nieuwe ontwikkeling problemen veroorzaakt in andere tijden, op andere plaatsen en in andere compartimenten. Dit geldt zowel voor waterkwaliteit als waterkwantiteit. Daarbij is de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: hergebruik –infiltratie in de bodem – bergen en vertraagd afvoeren – afvoeren naar oppervlaktewater dan wel riolering. Hergebruik van hemelwater kan op kleinschalig niveau door bijvoorbeeld het gebruik van regentonnen. Voor grootschaligere projecten kan gedacht worden aan een grijswatersysteem. Per project dient bekeken te worden of hergebruik zinvol, haalbaar en wenselijk is.
De infiltratiemogelijkheden zijn in Maastricht beperkt door de lösslaag. Deze lösslaag heeft een lage doorlatendheid. Het waterschap is geen voorstander van diepteinfiltratie met oog op de mogelijke verspreiding van bestaande of nieuwe verontreinigingen in het grondwater. Een klein deel van het hemelwater dat op verhardingen valt zal op natuurlijke wijze kunnen infiltreren. Omdat het een infiltratiegebied is, is dit aan te bevelen. Wel wordt geadviseerd om een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten. Deze gedoseerde leegloop en noodoverloop worden bij voorkeur aangesloten op oppervlaktewater of een regenwaterbuffer. Indien dit niet mogelijk is, wordt een aansluiting naar de riolering gerealiseerd.
Retentie van hemelwater (bergen en vertraagd afvoeren) behoort tot de mogelijkheden. Zoals hierboven vermeld dient een hemelwatervoorziening altijd te voorzien van een leegloop en noodoverlaat bij calamiteiten. Deze gedoseerde leegloop en noodoverloop worden bij voorkeur aangesloten op oppervlaktewater of een regenwaterbuffer. Indien dit niet mogelijk is, wordt een aansluiting naar de riolering gerealiseerd. De voorkeur gaat uit naar een bovengrondse voorziening. Dit heeft grote voordelen voor het beheer/onderhoud, de beleving en controle bij calamiteiten. Ondergrondse voorzieningen zijn echter ook mogelijk. Dit heeft als voordeel dat de ruimte voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt (bijvoorbeeld groen, recreatie of parkeren).
Nieuwe ontwikkelingen dienen voorzien te zijn van een hemelwatervoorziening die voldoet aan de eisen van waterschap Roer en Overmaas. Deze zijn vastgelegd in de “Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas” van 24 november 2009. Cornform de eisen van waterschap Roer en Overmaas dient het water tot een neerslaggebeurtenis van eens per 25 jaar (T=25, 35 mm in 45 minuten) gecompenseerd te worden. Een neerslaggebeurtenis van eens per 100 jaar (T=100, 45 mm in 30 minuten) mag geen wateroverlast veroorzaken ter plaatse van bebouwing. Het waterpeil in de hemelwatervoorziening mag stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening dient binnen 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een volgende regenbui.
Wateroverlast
Wateroverlast dient voorkomen te worden door de hemelwatervoorzieningen zo in te richten dat hier ruimte is om T=100 op te vangen. Hierbij mag het waterpeil in de voorziening stijgen tot aan maaiveld. De hemelwatervoorziening is altijd voorzien van een vertraagde leegloop en een noodoverloop naar oppervlaktewater of de riolering. Daarnaast worden de vloeren van de bouwblokken minimaal 0,2 m hoger aangelegd dan het omliggend maaiveld. Zo wordt wateroverlast ter plaatse van de bebouwing door afstromend hemelwater tijdens intensieve neerslaggebeurtenissen voorkomen.
Waterkwaliteit
Het water dat van daken af stroomt, is aan te merken als schoon. Zuivering van dit water is dan ook niet noodzakelijk. Hemelwater dat afstroomt van parkeervoorzieningen en toegangswegen kan vervuild zijn met olie, PAK of zware metalen. Dit water dient dan ook via een zuiverende voorziening, bijvoorbeeld een bermpassage, te worden geleid voordat het water afgevoerd wordt naar oppervlaktewater of riolering.
Het gebruik van uitloogbare materialen (lood, koper, zink) is echter niet toegestaan om de waterkwaliteit te bewaken. Daarnaast worden strooizout en chemische onkruidbestrijding niet of met mate gebruikt.
5.1.4 Watertoets
In het plangebied bevinden zich het primaire water Kleine Zouw en de primaire regenwaterbuffer Cyprushof. In het plangebied zijn geen rioolwatertransportleidingen gelegen. Ook ligt het plan niet in een grondwaterbeschermingsgebied of het beheersgebied van Rijkswaterstaat. Daarnaast zijn de volgende aspecten van belang:
- In het deelgebied Hazendans is de primaire regenwaterbuffer Cyprushof gelegen. De buffer bestaat uit twee compartimenten en een toestroombaan. Tussen beide delen is een beschermingszone gelegen ter plaatse van het voetpad. Vanwege het grote waterhuishoudkundige belang van de regenwaterbuffer is deze positief bestemd, met de bestemming "Water" en ook de beschermingszone.
- In het deelgebied Daalhof is het primaire water Kleine Zouw gelegen. De watergang is opgenomen op de verbeelding inclusief de bijbehorende beschermingszone. De beschermingszone bedraagt 5 meter aan weerszijden, gemeten vanuit de insteek van de watergang.
- Op de primaire watergang, de regenwaterbuffer en de beschermingszones is de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
5.2 Geluid
Beleid
Het Maastrichtse geluidsbeleid is erop gericht om geluidsgevoelige binnenruimtes akoestisch gunstig in te delen vanaf een gevelbelasting van 53 dB Lden (incl. corr. 110g Wgh). Een HGW-procedure dient opgestart te worden vanaf een gevelbelasting hoger dan 48 dB (voorkeursgrenswaarde). Een nieuwe woonbestemming is niet toegestaan vanaf een gevelbelasting van 63 dB (maximale ontheffingswaarde). In de praktijk ziet men dat achter de eerstelijns bebouwing de gevelbelasting aanzienlijk lager is. Een akoestisch onderzoek dient hierover uitsluitsel te geven. Akoestisch gunstig indelen is een voortvloeisel van het Natuur en Milieuplan 2030 en is beleidsmatig vastgelegd voor de bescherming van de burgers tegen geluidhinder, het zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening.
Industrielawaai
Een klein deel van het gezoneerde industrieterrein Bosscherveld ligt binnen het plangebied (deelgebied Brusselsepoort). Ook de bij dit industrieterrein behorende geluidscontouren (50 en 55 dB(A)) vallen hierbinnen (deelgebieden Brusselsepoort en Caberg) (zie onderstaand figuur). Deze contouren zijn in regels en verbeelding opgenomen als geluidszone - industrie.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve wordt in het kader van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Nieuwe ontwikkelingen binnen de geluidszone van industrieterrein Bosscherveld dienen, indien van toepassing, getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidscontouren van het spoor gelegen. Nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.
Wegverkeerslawaai
Binnen alle wijken van het plangebied zijn wegen met een geluidszone volgens de Wgh gelegen. Dit betekent dat, indien binnen de theoretisch bepaalde geluidszone langs deze wegen geluidsgevoelige functies (met name wonen) worden geprojecteerd, een akoestisch onderzoek moet plaats vinden om het juiste geluidsniveau ten aanzien van deze functies te kunnen vaststellen.
De overige wegen binnen het plangebied hebben of een lage etmaalintensiteit danwel een 30 km/uur-regime en hebben geen zone. Dit betekent echter niet dat deze wegen niet onderzoeksplichtig zijn. Formeel kan voor deze wegen geen hogere grenswaarde aangevraagd of verleend worden, omdat ze geen zone hebben. Vanuit de ruimtelijke ordening moet echter wel beoordeeld worden of de geluidbelasting op woningen nabij een 30 km/uur weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Bij nieuwbouw van woningen en reconstructie van wegen zal altijd getoetst moeten worden aan de wettelijke eisen voor het binnenniveau, te weten 33 dB (in een enkel geval geldt een eis van 43 dB voor het binnenniveau, zie artikel 3.1 bouwbesluit). Dit betekent dat ook voor 30 km/uur wegen een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, indien de geluidbelasting op de gevel mogelijk meer dan 53 dB zal bedragen.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Derhalve wordt in het kader van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Nieuwe ontwikkelingen binnen de geluidszone(s) van zoneplichtige wegen dienen, indien van toepassing, getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
5.3 Luchtkwaliteit
Wet luchtkwaliteit
In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.
Uitvoeringsregels
Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:
- Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
- Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
- Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
- Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).
In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
In de NSL is de nibm (“niet in betekende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Aangezien er in het onderhavige geval geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling maar slechts het actualiseren van de bestaande situatie is nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
De woningen binnen het plangebied betreffen gevoelige bestemmingen. Momenteel zijn er met betrekking tot luchtkwaliteit geen knelpunten. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Derhalve behoeft in het kader van het nieuwe bestemmingsplan geen onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden.
Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient, indien van toepassing, een onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te vinden.
In het luchtkwaliteitsplan van Maastricht zijn diverse algemene maatregelen opgenomen om de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren.
5.4 Bodem
De gemeente Maastricht heeft op 17 april 2007 voor een groot gedeelte van haar stedelijk grondgebied een bodemkwaliteitskaart met bijbehorende twee bodembeheerplannen (BBP; Bodembeheerplan Maastricht en BBP Belvédère) vastgesteld.
Het plangebied Maastricht West maakt volledig deel uit van het grootschalig diffuus verontreinigd stedelijk gebied van de Gemeente Maastricht. De bodemkwaliteitskaart is opgebouwd uit een aantal deelgebied met elk een eigen karakteristiek in bodemkwaliteit. In onderstaand figuur is een uitsnede te zien van deze bodemkwaliteitskaart.
Deelgebied 'overig'
(plangebied Hazendans, Daalhof, Belfort, Pottenberg, Annadal, Malpertuis, Caberg, Brusselsepoort (westelijk deel), Mariaberg/Trichterveld (westelijk deel))
Het deelgebied 'overig' ligt in het hoger gelegen deel van Maastricht waar de Maas geen invloed heeft gehad en waar evenmin grootschalige ophogingen hebben plaatsgevonden. Wel heeft een opeenstapeling van menselijke activiteiten plaatsgevonden, waardoor in enige mate bodemverontreiniging kan worden verwacht. Dit gebied kenmerkt zich door een lichte tot matig verhoogd gehalte aan zink en een licht verhoogd gehalte aan de overige zware metalen, PAK en minerale olie.
Deelgebied 'ophoging'
(plangebied Mariaberg/Trichterveld (oostelijk deel), Brusselsepoort (oostelijk deel))
In het deelgebied 'ophoging' zijn in het verleden ophoogmaterialen toegepast, gemengd met keramisch afval, voornamelijk afkomstig van de voorheen aanwezige industrieën in de nabije omgeving. Het gebied wordt daarom gekenmerkt door lichte tot sterke bijmengingen met bodemvreemde materialen zoals puin, baksteen en kolen. Er kunnen dan ook licht tot sterk verhoogde gehalten aan zink en licht verhoogde gehaltes aan de overige zware metalen, PAK en minerale olie kunnen worden verwacht.
Deelgebied 'Belvédère
(plangebied Brusselsepoort (klein noord-westelijk deel))
Het deelgebied Belvédère wordt gekenmerkt door de verontreiniging wat met name veroorzaakt is door de grootschalige ophogingen/aanvullingen met grond, vermengd met bodemvreemd materiaal (stedelijk afval, materialen afkomstig uit de vesting-werken dan wel keramische en metallurgische industrie). Dit heeft in het verleden (18e en 19e eeuw) plaatsgevonden ten behoeve van de ontwikkeling van het industrie-terrein Bosscherveld en van de wijken Boschpoort, Brusselse Poort, Statenkwartier en Boschstraatkwartier. Op basis van dit gegeven mag worden aangenomen dat in de bodem een licht tot sterk verhoogd gehalte aan zink en licht verhoogde gehaltes aan de overige zware metalen, PAK en minerale olie kunnen worden aangetroffen.
Bodeminformatiesysteem
In het Bodembeheerplan Maastricht is gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen alle terreindelen waarvan de bestemming of het feitelijk gebruik wijzigt de bodemkwaliteit bekend moet zijn.
In algemene zin blijkt dat in het plangebied een groot aantal locaties onderzocht zijn. Uit deze onderzoeken blijkt dat het grootste gedeelte van het plangebied (zijnde deelgebied 'overig') licht verontreinigd is met zware metalen en PAK.
Per wijk binnen deelgebied 'overig' zijn er ook uitzonderingen zijnde diffuse of puntverontreinigingen. Bij diffuse verontreinigingen is veelal sprake van sterk verhoogde gehalten aan zink. De verwachte zink gehalten zijn echter niet van dien aard dat bepaalde functies niet mogelijk zouden zijn . Er dient rekening gehouden te worden met een wettelijke procedure (tijd) die gevolgd dient te worden op basis van de verwachte concentraties en hogere kosten bij eventuele afvoer van deze grond. De puntverontreinigingen zijn gelet op het beheersmatig karakter van het bestemmingsplan niet nader bekeken.
Verder zijn er uit historische bronbestanden ook potentiële verontreinigde (voormalige) bedrijfsactiviteiten te benoemen zoals stortplaats Caberg, benzineservicestations, bestrijdingsmiddelenopslag-plaats en (voormalige) tanks. Voor zover relevant worden deze aangepakt in het kader van het gemeentelijke bodembeheerplan.
Bij deelgebied 'ophoging' en 'Belvédère' zijn ook verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit sterk heterogeen is, hetgeen te verklaren valt door de ter plaatse gebruikte ophoogmaterialen. Op sommige plekken is de bodem schoner (< interventiewaarde) en op andere plekken is de bodem verontreinigd (> interventiewaarde).
Bij herinrichting dient men er rekening mee te houden dat niet uit te sluiten is dat de bodem plaatselijk waarschijnlijk sterk verontreinigd zal zijn. Dit betekent ingeval er handelingen op of in de bodem worden verricht er minimaal een bodemonderzoek verricht dient te worden (o.a. art. 52a Woningwet) en veelal ook een wettelijke procedure (Wbb) gevolgd dient te worden.
5.5 Flora En Fauna
In het kader van het actualiseren van het vigerende bestemmingsplan (beheerplan) is het van belang om inzicht te hebben in de belemmeringen voor ruimtelijke ontwikkelingen als gevolg van het (mogelijke) voorkomen van beschermde planten en dieren.
De bastions van de Hoge Fronten herbergen hoge natuurwaarden. Dit natuurgebied is beschermd in het kader van de Natuurbeschermingwet 1998 (Beschermd Natuurmonument) en Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De beschermingsstatus is dusdanig dat ruimtelijke ontwikkelingen niet mogelijk zijn. De regelgeving vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 en EHS vormen zelfstandig wettelijk instrumentarium. Het bestemmingsplan stemt overeen met de planologische bescherming vanuit rijk en provincie. Voor een verdere toelichting op de beschermde natuurdoelen zie onder meer de aanwijzingsbesluit van het Beschermd Natuurmonument en het Stimuleringsplan natuur, bos en landschap. In deze natuurparagraaf wordt hier verder niet op ingegaan.
Voor het bestemmingsplan zijn ook de beschermde planten en dieren (Flora- en faunawet) relevant die zich ophouden in het stedelijk gebied (woonwijken en openbaar groen). Aangezien het plan niet ontwikkelingsgericht is, maar bedoeld is om de huidige situatie planologisch te fixeren, zijn grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen niet aan de orde. Daarbij dient bedacht te worden dat ook kleinschalige ingrepen - zoals het kappen van bomen en het isoleren van panden - gevolgen kunnen hebben voor beschermde planten en dieren in het stedelijk gebied. In deze natuurparagraaf wordt aangegeven met welke soorten rekening dient te worden gehouden. Daarbij wordt in beknopte termen inzicht gegeven in de belemmeringen en de daaruit voorvloeiende procedures en onderzoeksverplichtingen.
Wettelijk kader Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet beschermt vrijwel alle gewervelde dieren en een groot aantal plantensoorten. Deze wet kent een algemene zorgplicht ten aanzien van alle soorten en een aantal verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde soorten. Naast bescherming van de dieren zelf, beschermt de Flora- en faunawet ook functionele leefgebieden. Sinds de inwerkingtreding van het besluit vrijstelling in 2005 geldt een algemene vrijstelling voor een aantal algemeen voorkomende soorten bij ruimtelijke ingrepen en ruimtelijke inrichting. De initiatiefnemer van een project heeft de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat werkzaamheden in overeenstemming met de Flora- en faunawet plaatsvinden. Beschermde soorten zijn ondergebracht in de volgende drie categorieën:
- Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt bij ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ingrepen.
- Minder algemene soorten waarvoor alleen een vrijstelling geldt, wanneer gewerkt wordt volgens een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode, in andere gevallen dient voor deze soorten ontheffing te worden aangevraagd, de ontheffingsaanvraag dient middels een lichte toetsing te worden onderbouwd.
- Zwaar beschermde soorten, voor deze soorten moet altijd ontheffing aangevraagd worden, de ontheffingsaanvraag moet met een uitgebreide toetsing worden onderbouwd.
Voor vogels geldt een strikter beschermingsregime sinds augustus 2009. Voor een aantal soorten geldt een jaarronde nestbescherming en voor een aantal soorten een bescherming met een omgevingscheck als eis. Uit de omgevingscheck moet blijken of de betreffende soort in de directe nabijheid voldoende alternatieve broedlocaties voorhanden heeft (bijvoorbeeld bij spechten).
Kans op beschermde soorten Flora- en faunawet
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de soortengroepen die binnen Maastricht-West voor kunnen komen op grond van de aanwezigheid van specifieke biotopen. Binnen de woonwijk gaat het vooral om oudere huizen, fabriekspanden, kleine plantsoenen en straatbomen. De groene wiggen (met bosplantsoen, lanen en singels) die als groene vingers naar het buitengebied lopen zijn ook meer of minder van betekenis voor planten en dieren afhankelijk van het huidige gebruik. Na eventuele sloop van gebouwen en tijdelijke braaklegging van terreinen ontstaat een apart biotoop (ruderale terreinen met bloemen en struikopslag). Deze terreinen kunnen op termijn ook geschikt worden voor bijzondere planten.
X relevante soortengroep; V verblijfplaats; F foerageergebied; T trekroute; O overwinteringgebied
Risico's herstructurering in relatie tot Flora- en faunawet
Indien oude bomen en lanen binnen of aan de rand van de wijken gekapt worden, kunnen trekroutes en foerageergebieden van vleermuizen vernietigd worden. Aangezien het gaat om zwaar beschermde soorten (tabel 3 Flora- en faunawet) zal daarbij een zware toetsing plaatsvinden (nee, tenzij beginsel) inclusief onderzoeksverplichting.
Bij het slopen of amoveren van woningen kunnen nestlocaties van Huismussen en Gierzwaluwen en kolonies van vleermuizen vernietigd worden. Hiermee wordt artikel 11 van de Flora- en faunawet Vooral de oudere woningen vormen een geschikt leefgebied en daarmee een duidelijk risico. Aangezien het gaat om zwaar beschermde soorten (Flora- en faunawet) zal daarbij een zware toetsing plaatsvinden (nee, tenzij beginsel) inclusief onderzoeksverplichting.
De genoemde tijdelijke braaklegging van terreinen na sloop kan - bedoeld of onbedoeld - leiden tot een tijdelijk natuurgebied met beschermde planten en dieren. De Flora- en faunawet maakt het mogelijk om een ontheffing aan te vragen voor het ontwikkelen en naderhand verwijderen van natuurwaarden. Hiermee kunnen eventuele risico's en belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet worden voorkomen.
Bijzondere planten, reptielen en amfibieën zijn hoofdzakelijk beperkt tot de Hoge Fronten. Voor een deel van deze soorten - waaronder de Muurhagedis - geldt dat strikte bescherming vanuit de Flora- en faunwet. De huidige beschermingsstatus als Beschermd natuurmonument en EHS maakt ruimtelijke ontwikkelingen niet mogelijk. Ook het beheer van dit natuurgebied zal op deze soorten afgestemd moeten worden.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.6.1 Agrarische bedrijvigheid
Binnen of aan de rand van het plangebied zijn agrarische bedrijven gelegen, waarvan een deel bestaat uit veehouderijen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van die agrarische bedrijven die een hindercirkel (deels) binnen het plangebied van dit bestemmingsplan hebben liggen. Dit geldt voor vergunningsplichtige bedrijven en AMvB-bedrijven (Besluit landbouw milieubeheer).
Deze afstandseis (diameter van deze cirkel) uit het Besluit landbouw milieubeheer is in de huidige situatie gebaseerd op de categorie-indeling van de Wet geurhinder en veehouderij. In de toekomstige situatie wordt de Wet geurhinder en veehouderij geïntegreerd in het Besluit landbouwbeheer en worden de afstandseisen aangesloten op de definiering binnen en buiten de bebouwde kom.
De hindercirkel is afhankelijk van de grootte van de veestapel en/of de verleende omgevingsvergunning. Ze hebben als vertrekpunt de globale begrenzing van het gebied waarbinnen de hinderveroorzakende elementen, zoals veestallen, mestopslagen en kuilvoeropslagen, aanwezig zijn. Binnen deze hindercirkels mag in principe geen nieuwe woonbebouwing worden opgericht.
Agrarisch bedrijf | Afstandeis | |
kinderboerderij, Romeinse Baan 200 | 100m. | |
akkerbouwbedrijf Heserstraat 20 | 50m. | |
poeliersbedrijf Heserstraat 18 | 10m |
Bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen van deze bedrijven steeds moeten worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. De eisen die in het kader van de milieuwetgeving aan bovengenoemde bedrijven zijn gesteld ter beperking van verontreiniging van lucht en bodem en door geluid-, trilling- en stankhinder, zijn dusdanig dat in principe geen gevaar, schade of hinder voor de huidige of toekomstige (woon)functies in dit gebied is te verwachten.
Bovenstaande afstandeisen zijn alleen in de toelichting opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan, reden hiervoor is dat deze zogenaamde milieucirkels (in dit geval stankcirkels) juridisch anderzins worden geregeld (vergunningen). Om te voorkomen dat dit bestemmingsplan in de toekomst incorrecte informatie weergeeft (wijzigingen in verleende vergunningen) zijn deze derhalve niet opgenomen.
Bedrijven en agrariers buiten het plangebied
Voor (agrarische) bedrijven buiten het plangebied geldt hetzelfde als voor (agrarische) bedrijven binnen het plangebied: bij het realiseren van nieuwbouw in de nabijheid van deze bedrijven zal op basis van de milieuvergunningen steeds dienen te worden gekeken of er sprake is van een potentiële hindersituatie. Het gaat hier om de milieucirkels van bedrijven die, volgens de milieucategorisering van de VNG-Handreiking "Bedrijven en milieuzonering", de grenzen van het plangebied overschrijden.
5.6.2 Overige bedrijvigheid
Detailhandel
In het plangebied zijn diverse inrichtingen gelegen. Het betreffen met name detailhandelactiviteiten (buurtwinkels, supermarkt, etc.) en horecagelegenheden. Dit zijn hoofdzakelijk type A of B-bedrijven ingevolge het Activiteitenbesluit met een beperkte milieu-invloed. Gezien de beperkte milieu-invloed zijn deze inrichtingen verder niet nader beschouwd.
Autobedrijf Van der Cruijs, Via Regia 196
Het betreft een inrichting voor de verkoop van auto's en de mogelijkheid tot het laten uitvoeren van klein onderhoud. In het verleden beschikte de inrichting over een spuitcabine. Deze is evenwel al lange tijd niet meer aanwezig. Het betreft een type B bedrijf in het kader van het Activiteitenbesluit. Voor deze inrichting gelden geen specifiek aan te houden afstanden. Op basis van de SBI-code 451, 452 en 454 (2008) geldt een richtafstand van maximaal 30 m (gemeten vanaf de inrichtingsgrens).
Volkstuinvereniging Daalhof, Romeinsebaan ong.
Op 21 juli 1995 is een oprichtingsvergunning verleend ingevolge de Wet milieubeheer. Binnen de inrichting wordt vaste mest opgeslagen. Mogelijk dat er ook nog groenafval wordt gecomposteerd. De vergunning geeft daar geen duidelijkheid over.
Voor de mestopslag wordt een afstand van 100 m aangehouden naar woningen van derden.
Stichting Sportpark West, Negenputruwe 1-5
Een sportinrichting met kantine is een type B bedrijf in het kader van het Activiteitenbesluit. Als gevolg van het beoefenen van sport op sportterreinen kan mogelijk lichthinder optreden. In de voorschriften van het Activiteitenbesluit is voorgeschreven dat lichthinder beperkt dient te worden door de lichten direct na beëindiging van de activiteiten uit te doen. Naast deze specifieke voorschriften over sportverlichtingsinstallaties, geldt voor sportinrichtingen de algemene zorgplicht voor lichthinder en duisternis.
Omdat zich meerdere kantines op Sportpark West bevinden dient eveneens rekening te worden gehouden met de geluiduitstraling.
Op basis van de SBI-code 931 (2008) geldt een richtafstand van maximaal 50 m (gemeten vanaf de inrichtingsgrens).
Gasdruk en regelstations
Het Activiteitenbesluit maakt onderscheid in gasdrukmeet- en regelstations categorie A, B en C. Onderstaand wordt ingegaan op de aanwezige stations binnen het plangebied. Enkel de categorieën B en C komen in het plangebied voor.
Type B stations
Binnen het plangebied zijn de volgende gasdrukmeet- en regelstations categorie B gelegen. Uitgaande van een open opstelling/ vrijstaand gebouw (worst case situatie) geldt een aan te houden veiligheidsafstand van 10 m tot kwetsbare objecten en 4 m tot beperkt kwetsbare objecten . Onderstaand worden de locaties gegeven van deze stations.
- Statensingel 156A
- Prestantstraat 27
- Blancaartstraat 12
- Courtoisstraat 30
- Tibeertstraat 1
- Potteriestraat 30
- Dousberg 10
- Goudenweg 190
- Marsanahof
- Aert van Trichtweg 21
- Becanusstraat 25
- Bilserbaan 67
- Brouwersweg 100
- Dokter Bakstraat 11F
- Frans van de Laarplein 3
- Via Regia 180B
- Via Regia 640A
5.6.3 Externe veiligheid
Inventarisatie
Binnen het plangebied zijn diverse invloedsgebieden voor externe veiligheid gelegen. Hierna volgt een opsomming en een globale beschrijving van de ligging.
Caberg
- Invloedsgebied externe veiligheid water: zone 3: 1500 meter: verantwoordingsplicht niveau 3
- Invloedsgebied externe veiligheid spoor: zone 3: 1500 meter: verantwoordingsplicht niveau 3
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg: Cabergerweg: op basis van beschikbare gegevens: 182 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 18 inwoners/hectare.
Brusselsepoort
- Invloedsgebied externe veiligheid water: zone 3: 1500 meter: verantwoordingsplicht niveau 3
- Invloedsgebied externe veiligheid spoor: zone 3 1500 meter: verantwoordingsplicht niveau 3
- Aardgastransportleiding: zonder PR en geen beperkt kwetsbare of (extra) kwetsbare objecten binnen de belemmeringsstrook van 5 meter (blauwe lijn lopend van west naar oost parallel aan de weg geeft gasleiding aan).
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg: Cabergerweg: op basis van beschikbare gegevens: 182 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 18 inwoners/hectare.
- b. gemeentelijke weg: Statensingel: op basis van beschikbare gegevens: 54 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 34 inwoners/hectare.
- c. gemeentelijke weg: Via Regia: op basis van beschikbare gegevens: 48 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 36 inwoners/hectare.
Annadal
- Invloedsgebied externe veiligheid water: zone 3: 1500 meter: verantwoordingsplicht niveau 3 (zie standaard verantwoordingsplicht in de bijlage)
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg: Sint Annalaan: op basis van beschikbare gegevens: 48 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 30 inwoners/hectare.
- b. gemeentelijke weg: Dr. Bakstraat: op basis van beschikbare gegevens: 6 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 30 inwoners/hectare.
- c. gemeentelijke weg: Keurmeesterdreef: op basis van beschikbare gegevens: 12 LPG transporten per jaar . De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 30 inwoners/hectare
- d. gemeentelijke weg: Via Regia: op basis van beschikbare gegevens: 48 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 36 inwoners/hectare.
Belfort
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg: Keurmeesterdreef: op basis van beschikbare gegevens: 12 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 30 inwoners/hectare.
Mariaberg/Trichterveld
- Invloedsgebied externe veiligheid water: zone 3: 1500 meter: verantwoordingsplicht niveau 3
- Invloedsgebied externe veiligheid spoor: zone 3 1500 meter: verantwoordingsplicht niveau 3
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg gemeentelijke weg: Via Regia: op basis van beschikbare gegevens: 48 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 36 inwoners/hectare.
Daalhof
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg: Keurmeesterdreef: op basis van beschikbare gegevens: 12 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 30 inwoners/hectare.
Malpertuis
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg gemeentelijke weg: Via Regia: op basis van beschikbare gegevens: 48 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 36 inwoners/hectare.
Pottenberg
- Invloedsgebied externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen:
- a. gemeentelijke weg gemeentelijke weg: Via Regia: op basis van beschikbare gegevens: 48 LPG transporten per jaar. De bevolkingsdichtheid bedraagt circa 36 inwoners/hectare.
Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen gemeentelijke wegen
Plaatsgebonden risico
Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de gemeentelijke wegen blijkt het uitsluitend te gaan om LPG-transport. Op basis van de vuistregels uit de Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen 1998 bezit een 50km/h weg geen 10-5- contour. Tevens heeft op basis van de vuistregels een weg geen 10-6- contour als het aantal LPG-transporten kleiner is dan 8000. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat deze aantallen bij lange na niet worden gehaald. De eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico worden dan ook ruimschoots behaald.
Groepsrisico
De vuistregels in de Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen 1998 geven aan dat als bij een tweezijdige bebouwing met een dichtheid van 60 inwoners/hectare, het aantal LPG-transporten per jaar 600 mag bedragen, zonder dat de oriënterende waarde wordt overschreden. Bij 40 inwoners/hectare wordt bij 1300 transporten per jaar, bij 30 inwoners per hectare 2500 transporten en bij 20 inwoners per hectare 5500 transporten de oriënterende waarde niet overschreden. Uit de inventarisatie blijkt dat deze cijfers bij lange na niet worden gehaald. In geen enkel geval geval wordt de oriënterende waarde overschreden.
De vuistregels wijzen de ondergrenzen aan. Als een vuistregel aangeeft dat, gezien de transportaantallen, die risiconormen niet worden overschreden, is verder onderzoek van geen nut en is er geen probleem in het kader van externe veiligheid.
Tankstations in en aan de rand van het plangebied
Binnen en aan de rand van het plangebied zijn een 8-tal tankstations gelegen waarvan 4 LPG-tankstations.
Het betreffen de volgende tankstations:
- A. LPG-tankstation Tamoil, Via Regia 170
- B. LPG-tankstation Total Belfort, Keurmeestersdreef 200
- C. LPG-tankstation Q8, Cabergerweg 50
- D. Texaco tankstation, Malbergsingel 90
- E. Tankstation Esso, Via Regia 175
- F. Samba Oil&Fuel, Tongerseweg 335
- G. Firezone, Gewantmakersdreef 5
Tankstation | LPG | Veiligheidszone LPG | |
Tamoil, Via Regia 170 | JA | 80 m. | |
Total Belfort, Keurmeestersdreef 200 | JA | 80m. | |
Q8, Cabergerweg 50 | JA | 80m. | |
Texaco, Malbergsingel 90 | NEE | 0m. | |
Esso, Via Regia 175 | NEE | 0m. | |
Samba Oil&Fuel, Tongerseweg 335 | NEE | 0m. | |
Firezone, Gewantmakersdreef 5 | NEE | 0m. |
De veiligheidszones LPG zijn op de verbeelding opgenomen.
Samenvattend verantwoording groepsrisico bij niveau 3
Op basis van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Maastricht in relatie tot de beschreven bronnen en risico's en het feit dat het hier om een beheerbestemmingsplan gaat kan worden volstaan met een verantwoording groepsrisico, niveau 3 (laagste niveau). Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van een aantal risicobronnen/vervoer gevaarlijke stoffen over water, spoor, de weg en/of buisleidingen. De afstanden c.q. de mate van vervoer is evenwel niet zodanig dat dit tot een significant risico leidt.
Inleiding
Het plangebied bevindt zich op grote afstand van de risicobron(nen). Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Daarnaast zijn binnen het plangebied (toelichting) agrarische bedrijvigheid en overige bedrijvigheid aanwezig. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Bouwwerken die goed geïsoleerd zijn, bieden een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding.
Hoofdstuk 6 Maastrichts Planologisch Erfgoed (Mpe)
Kader voor cultuurhistorische- en archeologische waarden is het Maastricht Planologisch Erfgoed (MPE).
Het Maastrichts cultuurgoed krijgt via de dubbelbestemming 'waarde-Maastrichts Erfgoed' een vaste positie binnen het bestemmingsplan waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie intergraal beheersbaar worden.
Het rapport vormt een inventarisatie, documentatie en waardestelling van het ondergronds en bovengronds cultureel erfgoed in het gebied Maastricht-West. De uitgangspunten van deze rapportage vormen de basis en motivering voor de bescherming van het planologisch erfgoed in het onderhavige bestemmingsplan.
De onderbouwing is vormgegeven in drie deelrapporten Archeologische en Ruimtelijke karakteristiek, Stedenbouwkundige karakteristiek en Inventarisatie, waarin de waarden en verwachtingen zijn beschreven.
Het MPE, inclusief de beheer- en sturingskaart van het MPE (een kaart voor cultuurhistorie en een voor archeologie), is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.
6.1 Juridisch Kader
Monumenten
De monumentenwet 1988 biedt het kader voor rijksbeschermde monumenten en het beschermd stadsgezicht. Op de planverbeelding zullen de rijksmonumenten opgenomen worden als signaalfunctie. Er zijn geen planregels hieraan gekoppeld omdat de bescherming geregeld is de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. Het beschermd stadsgezicht wordt daarentegen wel in de regels als dubbelbestemming opgenomen.
Het beschermen van gemeentelijke monumenten is niet wettelijk bepaald maar wordt mogelijk gemaakt via de Erfgoedverordening 2010 en de regels van het bestemmingsplan. In de gemeente Maastricht wordt ook wel het Maastrichts Planologisch Erfgoedsysteem genoemd.
Archeologie
In 1992 werd het 'Verdrag van Valletta' ('Malta') opgesteld. Dit Verdrag stelt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de archeologische waarden een onlosmakelijk onderdeel van de belangenafweging dienen te zijn. Dit Verdrag werd wettelijk verankerd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) als aanpassing op de Monumentenwet 1988. Op 1 september 2007 is de Wamz in werking getreden. Het Verdrag en de Wamz (c.q. de herziene Monumentenwet 1988) hebben tot gevolg, dat vóórdat bodemverstorende ingrepen kunnen worden uitgevoerd, archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.
De herziene Monumentenwet 1988 stelt de overheid verplicht om bij de vaststelling van de bestemming van een gebied of terrein rekening te houden met in de grond aanwezige of te verwachten archeologische resten (artikel 38a). In de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) is het bestemmingsplan gepositioneerd als het centrale instrument binnen de ruimtelijke ordening. Het is om die reden van groot belang om de consequenties die voortvloeien uit het archeologiebeleid op de juiste wijze planologisch en juridisch te verankeren.
In de herziene Monumentenwet 1988 is de zorg voor archeologische waarden een gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden en burgers. Dit betekent:
- archeologische waarden worden zoveel mogelijk in de grond (in situ) behouden en (planologisch) beschermd, omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.
- alleen als behoud in situ niet mogelijk is worden behoudenswaardige archeologische resten veiliggesteld door middel van opgraving en/of planaanpassing;
- de beslissing daarover is in de meeste gevallen een gemeentelijke verantwoordelijkheid omdat volgens de Wamz de gemeente bevoegd gezag is voor de archeologie binnen haar gemeentegrenzen;
- initiatiefnemers van bodemingrepen kunnen financieel verantwoordelijk worden gesteld voor eventueel archeologisch onderzoek;
- de veroorzaker mag voor de uitvoering van noodzakelijke archeologische werkzaamheden zelf een keuze maken uit erkende aanbieders op de 'archeologische markt'.
Beleidsnota Cultureel Erfgoed Maastricht 2007-2012
Naast de herziene Monumentenwet 1988 beschikt de Gemeente Maastricht, als invulling van haar verantwoordelijkheid, over een eigen beleidsnota: `Springlevend Verleden' 'Beleidsnota Cultureel Erfgoed Maastricht 2007-2012'. Het centrale doel van dit beleid is het cultureel erfgoed van Maastricht te behouden door behoedzame ontwikkeling en waar mogelijk het erfgoed te versterken en verbeteren door adequaat beheer. Hierin wordt tevens het Maastricht Planologisch Erfgoedsysteem geïntroduceerd dat gebruikt wordt om het gemeentelijk cultureel erfgoed waaronder gemeentelijke monumenten, karakteristieke gebieden en archeologie te beschermen.
Maastrichts Planologisch Erfgoed (MPE)
Het Maastrichts cultuurgoed krijgt via de dubbelbestemming 'waarde-Maastrichts Erfgoed' een vaste positie binnen het bestemmingsplan waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie intergraal beheersbaar worden.
Het beschermen van ruimtelijke waarden in het bestemmingsplan is op zichzelf geen vreemde situatie. Ook Maastricht heeft dit regelmatig in haar bestemmingsplannen toegepast. Het nieuwe aan het MPE systeem is, dat het systeem ontwikkelingsgericht is door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik en dat er een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening.
De dubbelbestemming 'Maastrichts Erfgoed' ligt op gebieden met een bijzondere cultuurhistorisch en/of archeologisch waardevolle identiteit waaraan regels en richtlijnen zijn gekoppeld. Deze gebieden zijn met een contour aangeduid op de planverbeelding met daarbinnen een specificatie van beschermingsniveau's. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen en doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan de dubbelbestemming tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars.
De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming 'Maastrichts Erfgoed' zijn:
- behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;
- bij archeologie gaat daarbij behoud in situ voor behoud ex situ (door opgravingen);
- vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische en archeologische randvoorwaarden.
Gradaties in bescherming
Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden. Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming 'Maastrichts Erfgoed' een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen.
Wat betekent dit concreet:
Bouwstenen
De relevante bouwstenen van het bestemmingsplan voor de toepassing van het MPE zijn de planverbeelding, de regels en de toelichting. Op de planverbeelding is aangegeven welke objecten, structuren en gebieden zijn geselecteerd voor bescherming. De regels en toets van de cultuurhistorische waarden zijn verbonden aan de omgevingsvergunning met de activiteit wijzigen van een monument, bouwen, aanleggen en slopen. Naast de reguliere welstandstoets aan de 'redelijke eisen van welstand' vindt op grond van het bestemmingsplan en de erfgoedverordening de afweging op grond van cultuurhistorie plaats.
In de regels wordt verwezen naar de onderliggende rapporten die de gekozen bescherming motiveren en aangeven hoe met het cultureel erfgoed moet worden omgegaan.
De onderbouwing is vormgegeven in drie deelrapporten ruimtelijke karakteristiek, Inventarisatie, en Archeologie waarin de waarden en verwachtingen zijn beschreven.
Ruimtelijke karakteristiek
Het deelrapport Ruimtelijke karakteristiek behandelt het gebied op stedenbouwkundig niveau. Hierin wordt een aantal thema's behandeld (waaronder infrastructuur, groen, bebouwing, verkaveling) die samen het karakter van het bestemmingsplangebied bepalen. Ook de beeldkwaliteit is in kaart gebracht. Het rapport Ruimtelijke karakteristiek dient ter motivering voor de planologische bescherming. Daarnaast kan het worden aangewend als instrument en inspiratiebron voor het beheer en de verdere ontwikkeling van het gebied.
Inventarisatie
Het deelrapport Inventarisatie behandelt het bestemmingsplangebied op object- en structuurniveau. Het rapport dient als motivering voor de planologische bescherming van behoudenswaardige panden, complexen, objecten, elementen en structuren. Omdat ook vaak de directe omgeving van belang is, wordt deze in enkele gevallen meegenomen in de beschrijving. Door de toevoeging van zowel algemene als specifieke richtlijnen kan het worden toegepast als instrument voor het beheer en de ontwikkeling op pand- of objectniveau en op structuurniveau.
Het deelrapport Inventarisatie is van belang bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en bij de ontwikkeling van bouwplannen.
Archeologie
Het deelrapport Archeologie heeft betrekking op het bodemarchief. Dit rapport fungeert als motivering van de planologische bescherming van de ondergrondse behoudenswaardigheden.
Het rapport dient te worden geraadpleegd bij beslissingen op stedenbouwkundig niveau, bij het opheffen van planologisch strijdig gebruik en bij de beoordeling van omgevingsvergunningen met de activiteit bouwen, aanleggen en slopen.
Elk rapport moet worden beschouwd als een op zichzelf staand product en behelst enkele specifieke toepassingsmogelijkheden. Om deze zelfstandigheid te waarborgen kunnen er een aantal noodzakelijke overlappingen plaatsvinden. Niettemin moeten deze drie rapporten die samen het MPE inhoud geven, als één totaalonderzoek worden beschouwd. Vandaar dat ze als onderdeel van het bestemmingsplan in de inspraak worden gebracht en de bijbehorende procedures zullen doorlopen.
Juridische koppeling
Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling 'monument' is gekoppeld aan het bestemmingsplan, worden gemeentelijke monumenten via het bestemmingsplan aangewezen en zijn deze uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet Ruimtelijke Ordening en de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.
De bescherming van het erfgoed wordt in feite gevormd door de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en de koppeling met artikel 1 en 2 van de Erfgoedverordening. Dankzij deze koppeling is voor de dominante en kenmerkende bouwwerken, alsmede de waardevolle cultuurhistorische elementen en de waardevolle groenelementen, artikel 5 van het BOR van kracht. Dit betekent dat de vergunningvrije bouwwerken omgevingsvergunningplichtig worden.
Voordelen MPE
De voordelen van het MPE ten opzichte van het traditioneel aanwijzen van gemeentelijke monumenten:
- Het is een integrale benadering van beschermen waardoor verschillende onderwerpen via één systeem beschermd en inzichtelijk zijn.
- Er is geen langdurige totstandkoming door het aanwijzingsproces van gemeentelijke monumenten. Dit is geïntegreerd in de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan.
- Er is bescherming mogelijk op verschillende niveaus: objectmatig, elementen, ruimtelijke structuren en stedenbouwkundige concepten.
- Het is een ontwikkelingsgerichte benadering, waarbij cultuurhistorie binnen de belangenafweging wordt meegenomen.
- Het sluit aan bij de landelijke regelgeving: nieuwe monumentenwet, nota Belvedere, (nieuwe) Wet op de ruimtelijke ordening, WABO, moderisering monumentenzorg, enz.
- Het bestemmingsplan wordt in een vroeg stadium geraadpleegd, waardoor een vroegtijdige afstemming ontstaat met projectontwikkelaars en waardoor ontwerpers en ontwikkelaars van de cultuurhistorie gebruik kunnen maken als inspiratiebron.
- Het bestemmingsplan is een flexibel en degelijk toetsingsinstrument. Het laat veel ruimte open voor nader beleid, zoals bijvoorbeeld het opstellen van praktijkgerichte richtlijnen.
Geleidelijke implementatie van bestemmingsplannen is enerzijds een voordeel omdat de cultuurhistorische onderzoeken die ten grondslag liggen aan het systeem niet gelijktijdig hoeven worden uitgevoerd. Anderzijds zijn de cultuurhistorisch waardevolle gebieden tot aan de actualisatie niet beschermd.
Waardering en onderbouwing
De waardering voor het geselecteerde cultuurhistorisch erfgoed, welke dient als onderbouwing, moet omschreven worden in termen die betrekking hebben op de karakteristiek van het object. De materiele en/of immateriële bijzonderheden moeten exact omschreven worden en hieruit moet ook blijken dat een bescherming om die reden gerechtvaardigd is. De waardering moet een juridische onderbouwing kunnen geven voor de bescherming van het object of complex , zonder te vervallen in algemene formuleringen.
De materiële waardering van bovengronds erfgoed wordt per categorie gewogen en in de omschrijving omschreven en beargumenteerd: in termen van:
- 1. authenticiteit: het oorspronkelijk ontwerp of concept is niet of nauwelijks aangetast door latere aanpassingen of verbouwingen & percentage verstoring aangeven!
- 2. uniciteit: het gebouw of object heeft vanwege het ontwerp, architectenoeuvre, stijl of typologie een zeldzaamheidswaarde: waarbij de gemeente Maastricht als norm geldt!
- 3. kenmerkendheid: het gebouw of object is bijzonder vanwege de stijl, ontwerp, vernieuwend concept of typologische ontwikkeling
- 4. identiteit: het gebouw of object heeft een bijzondere beleving of is verankerd in het collectieve geheugen van de bewoners van de stad.
Ten aanzien van het verschil tussen de kenmerkende panden en de dominante panden geldt dat de eerste hoger scoren op ruimtelijke samenhang en stedenbouwkundige waarde en de laatste hoger scoren op architectonische-, bouwhistorische en ook immateriële waarden.
Cultuurhistorische attentiegebieden zijn gebieden die vanuit cultuurhistorie een waardevolle karakteristiek hebben wat zich uit in het stedenbouwkundig ontwerp of het ruimtelijk beeld.
De waardevolle groenelementen zijn landschappelijke onderdelen die vanuit cultuurhistorische gronden waardevol zijn. Groen dat stedenbouwkundig een ruimtelijke rol speelt wordt opgenomen en omschreven in de cultuurhistorische attentiegebieden. Groen dat een relatie heeft met een monument of cultuurhistorisch waardevol object, groen dat een relict is van een agrarisch verleden of groen dat zelf een cultuurhistorisch verhaal met zich mee draagt kan aangewezen worden als waardevol groenelement.
Indien archeologisch onderzoek nodig is, wat houdt dit dan in?
In het bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, aanleggen en slopen of het opheffen voor het planologisch strijdig gebruik een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein is vastgesteld (artikel 39 en 40 van de Monumentenwet 1988). Indien archeologisch onderzoek nodig is, zal altijd eerst een 'quick-scan' worden uitgevoerd door een daartoe bevoegd archeoloog van de gemeente Maastricht. Uit de quick-scan komt een advies over de wijze waarop het archeologisch onderzoek gestart dient te worden. Het onderzoek vindt plaats volgens een Programma van Eisen (PvE) dat daartoe wordt opgesteld of goedgekeurd door een deskundige op het gebied van archeologie van de gemeente Maastricht. In sommige gevallen kan het bevoegd gezag adviseren om af te zien van het archeologisch onderzoek, omdat bijvoorbeeld bij hen bekend werd dat door bodemverstoring geen behoudenswaardige archeologie meer aangetroffen kan worden op de betreffende plek.
Na de quick-scan begint het eigenlijke archeologisch onderzoek. Dit bestaat uit verschillende processtappen, ook wel de Archeologische MonumentenZorg-cyclus (AMZ-cyclus) genoemd. De eerste stap omvat het bureauonderzoek. Door middel van het analyseren van de verzamelde gegevens wordt een gespecificeerde en onderbouwde verwachting van archeologische waarden opgesteld. Wanneer op basis van een bureauonderzoek kan worden uitgesloten dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, is vervolgonderzoek niet noodzakelijk, anders wordt een Inventariserend VeldOnderzoek (IVO) uitgevoerd.
Een IVO kent drie varianten: een verkennende, karterende en waarderende fase, en kan bestaan uit de volgende onderzoekstechnieken:
- remote sensing techniek (luchtfoto): Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN);
- booronderzoek;
- oppervlaktekartering;
- geofysisch onderzoek;
- proefsleuvenonderzoek.
Indien uit het IVO blijkt dat er behoudenswaardige archeologie aanwezig is, zullen vervolgens de meest geëigende maatregelen genomen worden ter duurzaam behoud van de geselecteerde archeologie. Conform wet- en regelgeving wordt allereerst bekeken of en hoe duurzaam in situ behoud kan worden gegarandeerd (planaanpassing, archeologiesparend bouwen; fysieke bescherming). Mocht dit aantoonbaar geen optie zijn, dan zullen de geselecteerde archeologische resten middels een opgraving of archeologische begeleiding ex situ worden behouden.
De resultaten van de verschillende stappen worden steeds vastgelegd in een standaardrapport. De gemeente (het bevoegd gezag) beoordeelt een ingediend archeologisch rapport en bepaalt of de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. De te nemen vervolgstappen legt de gemeente vast in een 'selectiebesluit', dat kan inhouden dat:
- bij de voorgenomen werkzaamheden geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologische waarden (bijvoorbeeld omdat deze er simpelweg niet zijn);
- het voorgenomen werk niet mag worden uitgevoerd (de vergunning voor de werkzaamheden wordt geweigerd);
- het uitvoeren van de werkzaamheden alleen mag plaatsvinden wanneer de uitvoerders zich houden aan bepaalde verplichtingen; deze verplichtingen worden dan opgenomen in voorschriften die aan de vergunning of ontheffing worden verboden.
De kosten die voortvloeien uit het doen van archeologisch onderzoek en de naleving van de vergunning/ontheffingvoorschriften zijn voor rekening van de vergunning/ontheffinghouder. Dat is een uitvloeisel van het principe in de Monumentenwet dat de verstoorder betaalt.
Op terreinen met wettelijk beschermde archeologische monumenten, zoals aangeduid op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is niet de gemeente, maar het Rijk bevoegd gezag. Bij bodemverstorende plannen op dergelijke terreinen dient een Archeologische Monumentenvergunning te worden aangevraagd bij het Rijk. Wettelijk beschermde archeologische monumenten zijn binnen dit plangebied echter niet aanwezig.
Hoofdstuk 7 Het Bestemmingsplan
7.1 Algemeen
Het handboek van de gemeente Maastricht heeft als uitgangspunt gediend. Voor het onderhavige plan zijn hierop de volgende verbijzonderingen gemaakt:
- bij woonbestemmingen werken met bouwlagen van het hoofdgebouw (derhalve niet met bouwblokken werken);
- bij andere bestemmingen (voor zover relevant) wordt gewerkt met goothoogte en bebouwingspercentage;
- aan huis geboden beroepen, aan huis gebonden bedrijven en consumentverzorgende ambachtelijke bedrijvigheid zijn niet met een specifieke aanduiding opgenomen, maar vallen onder bestemming wonen;
- wat betreft detailhandel zijn 3 schaalniveau's onderscheiden: 1. winkelcentra/ buurtcentra (als bestemming "centrum"opgenomen); 2. geconcentreerde winkelstrips (als bestemming "gemengd"opgenomen, 3. versnipperde functies (bestemming afhankelijk van betreffende functie).
Overzicht gehanteerde systematiek:
bestemming | bouwvlak | goothoogte | bebouwings% | opmerkingen |
agrarisch | - | - | - | |
bedrijf | x | x | x | |
bedrijventerrein | x | x | x | afwijkend |
centrum | x | x | x | afwijkend |
gemengd | x | x | x | afwijkend |
groen | x | x | x | |
maatschappelijk | x | x | x | |
natuur | - | - | - | |
recreatie | x | x | x | afwijkend |
sport | x | x | x | |
verkeer | - | - | - | |
water | - | - | - | |
wonen | - | - | - |
De vigerende bestemmingsplanregeling gaat uit van een max. bebouwingspercentage gekoppeld aan het bestemmingsvlak. In het ontwerp bestemmingsplan is sprake van bouwvlakken met een bebouwingspercentage. Uitgangspunt is het consolideren van de bouwmogelijkheden zoals deze in het vigerende bestemmingsplan aan de orde zijn. In een aantal gevallen is dit echter niet mogelijk bijv. indien er inmiddels uitbreiding heeft plaatsgevonden of dat er sprake is van opdelen/aanpassen van bestemmingsvlakken. Dit heeft er toe geleid dat in een aantal gevallen voor maatwerk is gekozen, rekening houdend met bovenstaand uitgangspunt.
7.2 Opzet Van De Planregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied bestaande functies. Alle bestaande functies zijn in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, goothoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning) worden verleend.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:
- Artikel 20 Anti-dubbeltelregel: Dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen.
- Artikel 21 Algemene bouwregels: Hierin zijn opgenomen een splitsingsverbod voor woningen, een regeling voor ondergronds bouwen en een bepaling ten aanzien van de bouwhoogte.
- Artikel 22 Algemene gebruiksregels: Dit artikel bevat onder meer een algemeen verbod voor straatprostitutie, seksinrichtingen, sekswinkels, coffeeshops, smartshops, headshops en growshops.
- Artikel 23 Algemene aanduidingsregels: In dit artikel zijn diverse zoneringen die in het plangebied voorkomen, geregeld: de geluidszone in het kader van industrielawaai en een veiligheidszone in verband met lpg.
- Artikel 24 Algemene afwijkingsregels: In deze bepaling zijn een aantal algemene afwijkingen opgenomen van de regels. Het betreft de mogelijkheid om onder voorwaarden maximaal 10% af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen en een afwijking om zend-, ontvangst- of sirenemasten toe te staan alsmede de mogelijkheid tot het het splitsen van woningen in zelfstandige woningen of kamerbewoning.
- Artikel 25 Algemene wijzigingsregels: Dit artikel bevat de mogelijkheid om onder voorwaarden bestemmingsgrenzen te overschrijden, de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzen en verwijzingen naar wettelijke regelingen aan te passen.
- Artikel 26 Algemene procedureregels: Hierin is aangegeven welke procedure bij het stellen van nadere eisen is voorgeschreven.
- Artikel 27 Overige regels: In deze bepaling is opgenomen dat wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt, moeten worden gelezen zoals deze golden op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat:
- Het overgangsrecht: hierin is bepaald dat legaal gebouwde bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels zoals deze in dit nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze bouwwerken mogen eveneens deels worden vernieuwd of veranderd of in geval van tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden herbouwd. Voorwaarde is wel dat de afwijking van de bouwregels naar aard en omvang niet mag worden vergroot. Via een omgevingsvergunning is een eenmalige vergroting van maximaal 10% toegestaan.
Tevens is een regeling opgenomen die toeziet op het gebruik van gronden en opstallen. Wanneer het bestaande legale gebruik op het moment dat het bestemmingsplan rechtskracht krijgt, afwijkt van de regels, mag dit bestaande gebruik in die omvang worden gehandhaafd. Een intensivering van het gebruik is dus niet toegestaan. Ook naar aard mag het gebruik niet verder gaan afwijken. Wanneer het gebruik gedurende een termijn van meer dan een jaar onderbroken wordt dan mag het niet meer opnieuw worden opgepakt. - De slotregel.
7.3 Beschrijving Van De Bestemmingen
Artikel 3 Agrarisch
In deze bestemming zijn de gronden opgenomen waar nog agrarisch grondgebruik plaatsvindt. Gebouwen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet hoger zijn dan 1 meter. De bestemming is vooral gericht op extensief gebruik en het behouden van een zekere mate van openheid alsmede het behoud van de landschapselementen.
Artikel 4 Bedrijf
Onder deze bestemming zijn de bestaande verspreid liggende bedrijven gelegen. Het gaat om bedrijvigheid die over het algemeen binnen een woongebied aanvaardbaar is. Voor een aantal locaties is expliciet aangegeven welke vorm van bedrijvigheid is toegestaan. Voor andere locaties geldt dat hier een willekeurig bedrijf uit de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten is toegestaan.
Gebouwen zijn enkel binnen het bouwvlak toegestaan, behoudens voor zover het betreft additionele voorzieningen.
Op de verbeelding is aangegeven aan welk bebouwingspercentage moet worden voldaan. Tevens staat de maximale goothoogte op de verbeelding vermeld. Bedrijfswoningen zijn enkel toegestaan voor zover deze op de verbeelding staan aangeduid. Voor bijgebouwen en additionele voorzieningen zijn in de planregels maatvoeringseisen opgenomen.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 5 Bedrijventerrein
Binnen dit artikel is het bedrijventerrein Hazendans geregeld. Toegestaan zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Gebouwen zijn enkel binnen het bouwvlak toegestaan, behoudens voor zover het betreft additionele voorzieningen.
Op de verbeelding is aangegeven aan welk bebouwingspercentage moet worden voldaan. Tevens staat de maximale goothoogte op de verbeelding vermeld. Per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan. Voor additionele voorzieningen zijn in de planregels maatvoeringseisen opgenomen.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 6 Centrum
Binnen de bestemming centrum zijn de buurtwinkelcentra Keurmeestersdreef Belfort, Clavecymbelstraat Caberg en Daalhof, de buurtsteunpunten Volksplein Mariaberg, Pottenberg en Malpertuis alsmede de bijzondere concentratie Koopcenter Carré gelegen. Voor de terminologie is aangesloten bij de gemeentelijke Detailhandelsnota 2008.
Binnen deze centra zijn diverse voorzieningen toegestaan. Horeca is evenwel uitsluitend toegelaten op de locaties waar deze is aangeduid. Op plekken waar de aanduiding 'wonen' op de verbeelding is opgenomen is slechts de woonfunctie toegestaan.
Op de verbeelding is aangegeven aan welk bebouwingspercentage moet worden voldaan bij het oprichten van bouwwerken. Nieuwbouw van hoofdgebouwen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft. De bestaande hoofdgebouwen mogen bij recht ook niet worden uitgebreid. De inhoud van woningen dient ten minste 200 m3 te bedragen.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 7 Gemengd
De bestemming Gemengd ziet toe op een aantal locaties waar meerdere functies bijeen gelegen zijn, zonder dat sprake is van een centrumfunctie.
Binnen deze bestemming zijn diverse voorzieningen toegestaan. Horeca is evenwel uitsluitend toegelaten op de locaties waar deze is aangeduid. De woonfunctie is overal toegestaan, tenzij anders aangeduid op de verbeelding. Voor een aantal functies zoals detailhandelsvestigingen en praktijkruimten zijn plekken aangeduid waar deze gevestigd mogen worden.
Nieuwbouw van hoofdgebouwen is niet toegestaan, tenzij het vervangende nieuwbouw betreft. De bestaande hoofdgebouwen mogen bij recht ook niet worden uitgebreid. De inhoud van woningen dient ten minste 200 m3 te bedragen. Voor additionele voorzieningen zijn in de planregels maatvoeringseisen opgenomen.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 8 Groen
In deze bestemming is het structureel groen geregeld. Gebouwen zijn niet toegestaan, behoudens additionele voorzieningen, een verenigingslokaal en een gebouw ten behoeve van volkstuinencomplexen. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten waarbij de bouwhoogte is afgestemd op het type bouwwerk.
Artikel 9 Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de verspreid gelegen maatschappelijke voorzieningen geregeld. Enkele voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding. Het betreft een kinderboerderij, onderwijsinstellingen, kinderopvang, gezondheidszorg, een apotheek, een begraafplaats, woonvoorzieningen en een sporthal.
Gebouwen zijn enkel binnen het bouwvlak toegestaan, behoudens voor zover het betreft additionele voorzieningen.
Op de verbeelding is aangegeven aan welk bebouwingspercentage moet worden voldaan. Tevens staat de maximale goothoogte op de verbeelding vermeld. Bedrijfswoningen zijn enkel toegestaan voor zover deze op de verbeelding staan aangeduid. Voor bijgebouwen en additionele voorzieningen zijn in de planregels maatvoeringseisen opgenomen.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 10 Natuur
De bestemming natuur ziet toe op de gronden met een in hoofdzaak ecologische functie.
Gebouwen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet hoger zijn dan 1 meter. De bestemming is vooral gericht op extensief gebruik.
Tevens is ter bescherming van de natuurfunctie een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden.
Artikel 11 Recreatie
Binnen de bestemming recreatie zijn dagrecreatievoorzieningen toegestaan alsmede, ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding, een speeltuin respectievelijk een verenigingslokaal.
Gebouwen zijn enkel binnen het bouwvlak toegestaan.
Op de verbeelding staat de maximaal toegelaten goothoogte vermeld. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten waarbij de bouwhoogte is afgestemd op het type bouwwerk.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 12 Sport
De bestemming Sport regelt de speel- en sportaccommodaties.
Gebouwen zijn enkel binnen het bouwvlak toegestaan.
Op de verbeelding staat de maximaal toegelaten goothoogte vermeld. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten waarbij de bouwhoogte is afgestemd op het type bouwwerk.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 13 Verkeer
In deze bestemming zijn de wegen en verblijfsgebieden geregeld. Gebouwen zijn alleen toegestaan voor zover het additionele voorzieningen betreft. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten waarbij de bouwhoogte varieert naar gelang het type bouwwerk.
Artikel 14 Water
Binnen de bestemming Water zijn de bestaande wateren met bijbehorende voorzieningen opgenomen. Gebouwen zijn alleen toegestaan voor zover het additionele voorzieningen betreft. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegelaten tot een hoogte van maximaal 2 m.
Artikel 15 Wonen
Binnen deze bestemming zijn de locaties opgenomen waar de woonfunctie de boventoon voert. Het gaat om zowel grondgebonden woningen, gestapelde woningen als woonwagens. Overige functies die ter plaatse zijn toegestaan, zijn expliciet opgenomen op de verbeelding. Dit geldt niet voor aan-huis-verbonden beroepen die overal zijn toegestaan, wanneer de woonfunctie blijft overwegen.
Bestaande hoofdgebouwen mogen niet worden uitgebreid. Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan aangegeven op de verbeelding. Nieuwbouw is uitsluitend toegestaan voor zover dit is aangeduid op de verbeelding. Voor woonwagens zijn de maatvoeringsregels in de planregels vermeld.
Via afwijking kan van een aantal bouw- en gebruiksregels worden afgeweken.
Artikel 16 Wonen - Uit te werken
In deze bestemming zijn de gronden bij het Erfprinsbastion geregeld. Het betreft een uit te werken bestemming. Binnen deze bestemming zijn zowel grondgebonden woningen, gestapelde woningen als woonwagens toegestaan. De maatvoeringen worden nader in het uitwerkingsplan geregeld. Er is een bouwverbod opgenomen dat niet mag worden gebouwd tenzij een uitwerkingsplan is vastgesteld. Van dit bouwverbod kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Artikel 17 Leiding - Gas
Deze dubbelbestemming voorziet in de bescherming van de bestaande hogedruk aardgasleiding met bijbehorende onderhoudsstrook van 4 meter ter weerszijden van deze leiding. Bouwwerken ten behoeve van de overige op deze gronden liggende bestemmingen zijn enkel toegestaan via een afwijkingsregeling. Hierbij dient de leidingbeheerder te worden gehoord. Tevens is opgenomen een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Voor een aantal activiteiten die de leiding kunnen bedreigen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Bij de toetsing wordt advies bij de leidingbeheerder ingewonnen.
Artikel 18 Waarde - Maastrichts erfgoed
Binnen deze dubbelbestemming is het Maastrichts erfgoed geregeld. Hier wordt volstaan met te verwijzen wat hierover in Hoofdstuk 6 Maastrichts Planologisch Erfgoed(MPE) is gezegd.
Artikel 19 Waterstaat - Waterlopen
In deze dubbelbestemming is de bescherming en onderhoudstrook van de hier gelegen waterloop geregeld. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de bestemming. Via omgevingsvergunning kan medewerking worden verleend om te bouwen ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.
Hoofdstuk 8 Financiële Uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een beheerplan. Het plan heeft in hoofdzaak tot doel een actueel, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch kader te bieden voor Maastricht West.
Er worden, behalve ontwikkeling Bilserbaan 14-18, geen nieuwe ontwikkelingen geregeld, die financieel onderbouwd moeten worden. Daar waar in de toekomst bouwplannen zullen worden gerealiseerd zal door middel van een economische paragraaf moeten worden onderbouwd of het plan uitvoerbaar is en hoe dit wordt gewaarborgd.
Bilserbaan 14-18
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen. Het voorliggend bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Wel worden op grond van het plan een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij wordt voorzien in de toevoeging van een woning als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Op basis van artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien er sprake is van een geval als aangewezen in artikel 6.2.1a Bro.
De herontwikkeling ter plaatse van de Bilserbaan 14-18 kan aangemerkt worden als een geval als bedoeld in artikel 6.2.1a onder a, b en c. De initiatiefnemer heeft op eigen kosten de benodigde haalbaarheidsonderzoeken uitgevoerd. De kosten voor de aansluiting op de nutsvoorzieningen en het doorlopen van de planologische procedure worden "afgedekt" door middel van de legesverordening. Gezien het voorgaande wordt geen aanleiding gezien om, aanvullend op het bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen.
Hoofdstuk 9 Handhavingsparagraaf
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels.
Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.
Hoofdstuk 10 Communicatieparagraaf
10.1 Inspraak
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Maastricht is het voorontwerp bestemmingsplan niet ter inzage gelegd. Het betreft immers een actualisatie van een bestemmingsplan waarbij geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
10.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is daartoe in mei 2011 verzonden naar de volgende instanties:
- Waterschapsbedrijf Limburg
- Regionale brandweer Zuid Limburg
- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- Gemeente Riemst (Belgë)
- Provincie Limburg
- Vrom-inspectie Regio afdeling Zuid
- Rijkswaterstaat Limburg
- Waterschap Roer en Overmaas
- Gasunie
De reacties zijn opgenomen in Bijlage 1 Reacties vooroverleg. Reacties zijn ontvangen van:
- VROM-inspectie regio Zuid
- Waterschapsbedrijf Limburg
- Provincie Limburg
- Waterschap Roer en Overmaas
De reacties zijn in bijgaande ontwerp bestemmingsplan verwerkt.
10.3 Communicatie
Op 25 augustus 2011 heeft een informatiebijeenkomst over het Maastricht Planologisch Erfgoed in het bestemmingsplan Maastricht West plaatsgevonden. Alle eigenaren van de MPE objecten en panden zijn middels een brief op de hoogte gesteld van de informatieavond en van het feit dat hun object als MPE-pand is aangewezen.
10.4 Zienswijzen
Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken met ingang van 29 mei 2012 ter inzage heeft gelegen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken.
In bijlage 3 is de raadsnota ten behoeve van het vaststellen van het bestemmingsplan opgenomen.
In bijlage 4 zijn de geanonimiseerde zienswijzen opgenomen.
Bijlage 1 Inventarisatie Bestemmingsplan Maastricht West
Bijlage 1 Inventarisatie bestemmingsplan Maastricht West
Bijlage 2 Archeologische En Ruimtelijke Karakteristiek Bestemmingsplan Maastricht West, Maastrichts Planologisch Erfgoed
Bijlage 3 Parochiewijken, Stedenbouwkundige Karakteristiek T.v.b. Mpe Maastricht
Bijlage 3 Parochiewijken, Stedenbouwkundige karakteristiek t.v.b. MPE Maastricht
Bijlage 4 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Reacties Vooroverleg
Bijlage 1 Reacties vooroverleg
Bijlage 2 Info Bilserbaan
Bijlage 3 Geanonimiseerd Raadsvoorstel En Besluit
Bijlage 3 Geanonimiseerd raadsvoorstel en besluit