Scharnerweg 110
Bestemmingsplan - Gemeente Maastricht
Vastgesteld op 05-04-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Scharnerweg 110 van de gemeente Maastricht.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand met identificatienummer met identificatienummer NL.IMRO.0935.bpScharnerweg110-vg01 met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aan- en/of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw vastgebouwd bouwwerk dat qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw. Voor de toepassing van deze regels wordt een aan- en/of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.
1.5 Achtergevel
De gevel van een hoofdgebouw, die is gesitueerd tegenover de voorgevel van het betreffende hoofdgebouw.
1.6 Antennebeleid
Het gemeentelijk antennebeleid, zoals verwoord in het door de raad d.d. 01.03.2009 vastgestelde document 'Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009'.
1.7 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 Bebouwingspercentage
Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
1.9 Begane grond
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.10 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.11 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 Bouwlaag
Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder en dat een maximale hoogte heeft van 3,5 meter.
1.14 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.15 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.16 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Hieronder worden mede begrepen galeries.
1.17 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.18 Hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.19 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.20 Peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan een weg grenzen of waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.21 Pick-up point
een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten;
1.22 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.
1.23 Voorgevellijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van bouwonderdelen, zoals schoorstenen, zonnepanelen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Detailhandel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ tevens voor een supermarkt en een pick-up-point, met dien verstande dat maximaal 300 m2 bvo mag worden gebruik voor een pick-up-point;
- c. tuinen, erven en verhardingen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. fiets(parkeer)voorzieningen;
- h. in- en uitritten, alsmede voor verkeersvoorzieningen;
- i. milieuperron;
en tevens voor:
- j. een luifel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel'.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
- a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.4 onder b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 m, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
3.5 Speficieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden conform het bepaalde in artikel 3.1 is alleen dan toegestaan indien
- a. er minimaal 276 parkeerplaatsen voor auto's worden gerealiseerd;
- b. er minimaal 142 fiets(parkeer)voorzieningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat daarnaast minimaal 25 fiets(parkeer)voorzieningen ter hoogte van de Gemeenteflat aanwezig moeten zijn,
- c. waarbij de onder 3.5 onder a genoemde parkeerplaatsen en onder 3.5 onder b genoemde fiets(parkeer)voorzieningen zowel binnen de bestemming 'Detailhandel' als 'Verkeer' mogen worden gerealiseerd.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- a. uit een rapport dient te blijken dat:
- 1. de aard van de te vestigen functie(s) een andere parkeerbehoefte kennen vanwege onder andere exploitatie, arbeidsintensiteit, aandeel bezoekers en vervoersmanagement, en/of;
- 2. er sprake is van uitwisselbaarheid van beschikbare parkeerplaatsen, en/of;
- 3. er sprake is van beschikbare alternatieve vervoerswijzen op korte afstand en hiervan wordt door substantieel aandeel van de gebruikers gebruik gemaakt.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegverkeer;
- b. verblijfsgebied;
- c. parkeergelegenheden;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. additionele voorzieningen;
en tevens voor:
- h. een luifel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel'.
4.2 Bouwregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:
- a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.
- b. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops.
- c. Het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:
- a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
- 1. de overschrijding van de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
- 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
- 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
- e. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
- 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
- 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- f. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
- 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
- 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
- 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
- g. van deze regels en toestaan dat antennemasten en zendmasten worden gebouwd met dien verstande dat:
- 1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 50 meter;
- 2. er wordt voldaan aan het gemeentelijk antennebeleid zoals verwoord in het Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolgers;
- h. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
- 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
Artikel 8 Algemene Procedureregels
8.1 Omgevingsvergunning
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo) van toepassing.
8.2 Nadere eisen
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
- a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage.
- b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend.
- c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging.
- d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders.
- e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
8.3 Wijzigingen
Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Scharnerweg 110'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Aan de Scharnerweg te Maastricht is een pand met daarin detailhandelsvoorzieningen gelegen. In dit pand zijn een Albert Heijn, Gall&Gall en Etos gevestigd. De eigenaar en exploitant van dit pand is voornemens het gebied te herontwikkelen. De aanleiding hiertoe is dat de huidige situatie verre van optimaal is. Het gaat onder meer om sociale onveiligheid, gedateerde uitstraling van de huidige panden en een gefragmenteerd en rommelig parkeerterrein. De huidige bebouwing wordt gesloopt en hier komt een nieuw gebouw voor in de plaats. In dat gebouw zullen wederom de Albert Heijn, Gall&Gall en Etos (verder te noemen: supermarkt en cluster detailhandel) worden gevestigd. Ook wordt het parkeerterrein opnieuw ingericht. Met de herontwikkeling wordt aangehaakt bij de ontwikkeling van de Groene Loper die ten westen van het voorliggende plangebied is gelegen. Deze Groene Loper is in ontwikkeling en zal na realisatie de groene, verbindende as van Maastricht Oost vormen.
De voorgenomen herontwikkeling past niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan 'Maastricht Centrum'. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is het noodzakelijk dat het juridisch - planologisch kader wordt aangepast. Hiertoe is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan 'Scharnerweg 110' vormt het toetsings- en afwegingskader voor de herontwikkeling en de omgevingsvergunning die nodig is om tot realisatie te komen.
1.2 Grens Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in het oostelijke gedeelte van Maastricht, ten oosten van de A2. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in Maastricht aangegeven. In dezelfde figuur is ook de grens van het plangebied aangeduid. In het noorden wordt het plangebied begrensd door de woningen aan de Frankenstraat. De oostelijke plangrens wordt gevormd door woningen aan de Eburonenweg. In het zuiden vormen de woningen en het kantoor aan de Scharnerweg 108 de plangrens. De Gemeenteflat vormt de westelijke plangrens.
![]() |
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: maps.google.nl) |
1.3 Vigerend Bestemmingplan
Ter plaatse van de herontwikkeling geldt het bestemmingsplan 'Maastricht Centraal' (vastgesteld op 1 juni 2010). De vigerende bestemmingen zijn 'Detailhandel' en 'Verkeer'. Functioneel gezien past de voorgenomen herontwikkeling binnen de bestemming 'Detailhandel'. Op de verbeelding is een bouwvlak aangeduid. De nieuwbouw vindt plaats buiten dit bouwvlak, en aan de oostzijde van het plangebied. Om die reden moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Een klein deel van de locatie heeft de bestemming 'Kantoor' (Scharnerweg 108) en de bestemming 'Wonen' (Scharnerweg 106).
Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie C'. Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden. Om inzichtelijk te maken of en welke waarden in de grond aanwezig zijn is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een klein gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Verkeer'. Dit betreft het deel tussen de Gemeenteflat en de bestemming 'Detailhandel'. Ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' zijn (ondere andere) parkeervoorzieningen geprojecteerd, deze passen binnen deze bestemming.
1.4 Leeswijzer
Na het inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beleidstoets. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan relevant Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. De ontwikkeling zelf wordt beschreven in hoofdstuk 3. De milieuaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 wordt de toelichting op de planregels gegeven, deze toelichting heeft betrekking op de opbouw van de regels en welke bestemmingen er voor komen. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingplan komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Hoofdstuk 7 gaat over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de ambities uit de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte.
2.1.2 AMvB Ruimte
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. Deze 13 nationale belangen zijn:
- 1. Rijksvaarwegen;
- 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
- 3. Kustfundament;
- 4. Grote rivieren;
- 5. Waddenzee en waddengebied;
- 6. Defensie;
- 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- 8. Elektriciteitsvoorziening;
- 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
- 10. Ecologische hoofdstructuur;
- 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Bevindt een project of planlocatie buiten de invloedssfeer van deze 13 belangen dan hebben de decentrale overheden zoals de provincie of de gemeente beleidsvrijheid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat genoemde belangen niet aan de orde zijn in of nabij het plangebied.
2.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
In verband met bestemmingsplanwijzigingen is een gedegen ruimtelijk-functionele onderbouwing tegenwoordig gewenst, mede omdat binnen de ruimtelijke ordening steeds meer de nadruk komt te liggen op zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is in oktober 2012 de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ geïntroduceerd (art 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)). De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht toegepast moet worden bij bestemmingsplannen of projectafwijkingsbesluiten die een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ mogelijk maken. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt, is in art. 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Bij de toepassing van de Ladder dienen de volgende treden doorlopen te worden:
- 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
- 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
- 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
![]() |
Figuur 2.1 De Ladder voor Duurzame Verstedelijking |
Ladder voor duurzame verstedelijking toegepast
Bij de uitbreiding van de Albert Heijn aan de Scharnerweg in Maastricht gaat het om een stedelijke ontwikkeling omdat het een detailhandelsontwikkeling betreft (art. 1.1.1 Bro, definiëring begrippen). Vanwege de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling is deze beoordeeld als een ontwikkeling die vooral Maastricht, maar ook de regio voorziet, maar waarvan geen effecten te verwachten zijn op de consumentenverzorging en detailhandelsstructuur van de Maastricht omringende gemeenten (voor de achtergronden wordt verwezen naar de effectenanalyse in bijlage 1). Navolgend wordt daarom enkel ingegaan op Maastricht.
Eerste trede: actuele regionale behoefte
Voor wat betreft de eerste trede moet op basis van de effectenanalyse (zie bijlage 1) geconstateerd worden dat er in Maastricht op basis van de theoretische benadering van het huidig functioneren distributieve ruimte bestaat voor uitbreiding van het supermarktaanbod. Daarmee voorziet de uitbreiding van het supermarktaanbod in kwantitatieve zin in een behoefte. Daarnaast speelt de schaalvergroting van de Albert Heijn sterk in op actuele trends in vraag en aanbod op het gebied van aankopen in de dagelijkse sector (o.a. gemak, veel keuzemogelijkheden, etc.).
De in oostelijk Maastricht en omgeving woonachtige consument krijgt de beschikking over een moderne, grootschalige supermarkt. Zo bezien is er sprake van een positief effect op het leef- en woonklimaat.
Tweede trede: benutting bestaande panden en leegstand
Specifiek voor trede 2 is in de toelichting bij het Bro-artikel aangegeven dat het bij detailhandel moet gaan om het aangeven in hoeverre bestaande leegstaande winkelpanden via transformatie of herstructurering het initiatief zouden kunnen huisvesten. De grootste leegstaande (winkel)panden in Maastricht bevinden zich op vanuit de detailhandelsstructuur en consumentenverzorging bezien ongewenste locaties (bedrijventerrein op de linker Maasoever). Een invulling van deze panden met een supermarkt is ook bezien vanuit het detailhandelsbeleid van de gemeente ongewenst.
De plannen voor de Albert Heijn supermarkt behelzen een transformatie van de huidige locatie door herstructurering van het gehele gebied. Daarmee wordt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving aanzienlijk verhoogd, mede in relatie met de plannen voor de A2-zone. Hierdoor is er sprake van het voorkomen van leegstand op deze locatie en dit heeft een positief effect op het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
Op de huidige locatie kan bovendien de gewenste schaalvergroting met bijbehorend parkeren ruimtelijk ingepast worden en is de bereikbaarheid, die van groot belang is voor een dergelijke grootschalige supermarkt, goed. Door de ontwikkeling op de huidige locatie plaats te laten vinden, zal de positionering van deze winkel binnen de lokale en regionale detailhandelsstructuur met de modernisering bovendien niet wezenlijk veranderen. Daarmee is er sprake van een evenwichtig spreiding van het grootschalige supermarktaanbod over de stad (de andere grootschalige supermarkten bevinden zich in winkelcentrum De Brusselse Poort en het centrum). In de Detailhandelsnota van de gemeente Maastricht is bovendien nadrukkelijk opgenomen dat de ontwikkeling bezien vanuit de (gewenste) detailhandelsstructuur alleen op de bestaande locatie past en dus niet elders (waar overigens zoals gezegd ook geen geschikte panden voorhanden zijn).
In de effectenanalyse is geconstateerd dat het effect van de vernieuwing en vergroting van de AH van de Scharnerweg op de Maastrichtse structuur van boodschappenaanbod heel beperkt zal zijn. Het is dan ook niet te verwachten dat er rechtstreeks structuurbepalende winkels bedreigd worden in hun bestaan. Het geringe effect is met name het gevolg van het feit dat het gaat om de modernisering van een bestaande, op zichzelf al relatief grootschalige en zeer goed functionerende winkel. Toch is het niet uit te sluiten dat er als gevolg van de veranderde concurrentieverhoudingen effecten voor bestaand aanbod kunnen zijn en dat er hierdoor elders enige leegstand zal ontstaan. Misschien verdwijnt er een enkele zaak, maar voor de detailhandelsstructuur en de consumentenverzorging zal dat geen onaanvaardbare effecten hebben. De kans op structurele onaanvaardbare leegstand is uitermate klein. Van duurzame negatieve effecten op de woon-, leef en ondernemersklimaat zal er daarom ook zo bezien geen sprake zijn.
Tenslotte gaat het bij dit initiatief om een herstructurering: een nu al voor detailhandelsdoeleinden gebruikt gebied wordt vernieuwd en heringericht. Het initiatief draagt daarmee bij aan het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande winkelvoorraad en de omgevingskwaliteit.
Derde trede
Trede 3 van de Ladder is alleen van toepassing als de nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het stedelijk gebied ligt. De locatie aan de Scharnerweg licht echter midden in het stedelijke gebied.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Provinciaal omgevingsplan 2014
Het Limburgse Provinciaal omgevingsplan 2014 (POL) is vastgesteld op 12 december 2014. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
Voor de provincie Limburg staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen. Woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels zijn er in voldoende en toenemende mate. Tegelijkertijd is de kwaliteit steeds minder toegesneden op de behoefte. Op al deze gebieden liggen er nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie vindt de provincie van groot belang.
Er zullen per regio visies worden gemaakt waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijzen zijn uitgewerkt. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en provincie. De provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening.
Het plangebied ligt in de zone aangeduid als 'Stedelijk gebied'. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met een stedelijk karakter. De provincie legt de volgende accenten binnen deze gebieden:
- Balans en transformatie suburbaan woon- en werkmilieu;
- Balans voorzieningen en detailhandel;
- Bereikbaarheid;
- Stedelijk groen en water.
Ten aanzien van detailhandel ambieert de provincie een gezonde detailhandelsmarkt die goed inspeelt op maatschappelijke ontwikkelingen. De provincie Limburg wil onder andere een breed aanbod aan winkels voor dagelijkse en niet-dagelijkse goederen bieden. Daarmee draagt de sector bij aan de leefbaarheid van woongebieden en zorgt tegelijkertijd voor veel werkgelegenheid. Binnen het stedelijk gebied hebben de binnensteden prioriteit, eventueel ook gebieden die direct daarop aansluiten.
Aan de afweging ligt een ruimtelijk-economische effectenstudie ten grondslag. Bij de afweging speelt ook de Ladder voor Duurzame Verstedelijking een rol.
Conclusie
Met voorliggende ontwikkeling wordt invulling gegeven aan provinciaal beleid. De voorliggende ontwikkeling maakt deel uit van het aanbod aan dagelijkse goederen. Daarnaast gaat het om het vervangen van een bestaande voorziening, hiermee blijft het aanbod aan winkels die dagelijkse goederen bieden op peil. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is in paragraaf 2.1.3 doorlopen.
2.2.2 Omgevingsverordening 2014
In de Omgevingsverordening 2014 staan de regels die de provincie Limburg hanteert met betrekking tot ruimtelijke ordening. Voorliggend projectgebied ligt volgens de verordening binnen bebouwd gebied. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijk ontwikkeling mogelijk maakt moet getoetst worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (zie paragraaf 2.1.3). Overige bepalingen uit de Omgevingsverordening zijn niet relevant voor het projectgebied.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsverordening 2014.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie 2030
In de Structuurvisie 2030 worden de ruimtelijke thema's behandeld die binnen Maastricht spelen. Om de aantrekkelijkheid van de stad voor zowel nieuwe als bestaande inwoners, ondernemers en bezoekers te verbeteren kiest Maastricht ervoor om gericht te gaan werken aan de volgende aspecten:
- versterking van haar positionering als internationale stad ten behoeve van de economische vitaliteit en innovatie van de stad en regio;
- investeren in een robuuste en duurzame bereikbaarheid om het vestigingsklimaat voor inwoners, bezoekers en ondernemingen te verbeteren;
- het landschap versterken en verbinden met de stad zodat het nog meer bijdraagt aan de unieke woonkwaliteit en de toeristische aantrekkingskracht en
- het bestaande stedelijk gebied zorgvuldig en geleidelijk transformeren, waarbij wordt gekomen tot een robuust netwerk van maatschappelijke voorzieningen en aantrekkelijke ontmoetingsplekken en openbare ruimten.
Het plangebied van de voorliggende ontwikkeling ligt tegen het gebied De Groene Loper. De Structuurvisie omschrijft dit gebied als volgt: in Maastricht Oost verandert de huidige A2 in een laan met stadswoningen, gemengd met woon-werkwoningen of kleinschalige kantoren. Deze laan (de Groene Loper) heeft naar het noorden toe een directe verbinding met de Geusselt (met zwembad en sportcomplexen) en de Landgoederenzone. De inzet is de Groene Loper ook verder naar het zuiden toe door te trekken naar Randwyck-Noord met ziekenhuis, universiteit en MECC. De Groene Loper krijgt vanuit het centrale deel rond de Lourdeskerk goede verbindingen voor voetgangers en fietsers met het Centraal Station en binnenstad. In figuur 2.2 is een uitsnede opgenomen uit de structuurvisie.
![]() |
Figuur 2.2 Totaalbeeld structuurvisie Maastricht |
Conclusie
Het plangebied grenst aan de Groene Loper en is onderdeel van het nieuwe Centrum Oost. Er kan worden gesteld dat een moderne supermarkt complementair is aan de ambitie van de Groene Loper. Verder ligt het plangebied in Maastricht Oost. De structuurvisie geeft aan dat Centrum Oost moet worden versterkt langs de oost-west assen tot het echte nieuwe stedelijke hart van Maastricht Oost. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de ontwikkeling binnen de Structuurvisie 2030 van de gemeente Maastricht past.
2.3.2 Detailhandelsnota
In de Detailhandelsnota 2008 wordt het Maastrichtse detailhandelsbeleid beschreven. In de nota is de bestaande detailhandelsstructuur beschreven. Ook wordt in de nota beschreven wat Maastricht op het gebied van de detailhandel wil bereiken. De nota geldt als toetsingskader om initiatieven uit de markt te beoordelen. De gemeentelijke ambities zijn als volgt:
- Het bieden van een in kwalitatief en kwantitatief opzicht zo compleet en gevarieerd mogelijk pakket van winkels en aanverwante publieksgerichte voorzieningen voor de inwoners van de gemeente Maastricht en consumenten van elders. Hierbinnen is vooral de pluriformiteit en uniciteit van belang. De nadruk moet liggen op vernieuwing en vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument en niet op veel meer van hetzelfde;
- Het benutten van de kansen ten aanzien van de concurrentiepositie van Maastricht, gericht zowel op het versterken van de lokale verzorgingsfunctie als de (boven-) regionale aantrekkingskracht van het voorzieningenapparaat. Er moet hierbij ruimte zijn voor dynamiek en vernieuwing, met behoud van bestaande kwaliteiten in de structuur;
- Het streven naar een duurzame aanbodstructuur, bestaande uit ook op langere termijn levensvatbare, elkaar aanvullende winkelgebieden. Waar mogelijk moet de synergie tussen centra worden opgezocht;
- Het versterken van het ondernemingsklimaat in de gemeente en het bieden van ruimte aan ondernemersinitiatieven om zo in te spelen op de dynamiek in de detailhandel.
De huidige detailhandelsstructuur is de basis. Inwoners moeten kunnen beschikken over een zo compleet mogelijk dagelijks winkelaanbod op acceptabele afstand van de woning. De huidige detailhandelsstructuur op het niveau van buurt, wijk, stadsdeel en (kleine) kern wordt daarbij als uitgangspunt genomen. Veel winkelconcentraties voldoen niet (meer) aan algemeen geldende randvoorwaarden ten aanzien van onder meer aanbod (branchering, schaal winkels), ruimtelijke structuur, verblijfsklimaat, bereikbaarheid en parkeren. Modernisering van perspectiefrijke concentraties is dan ook een belangrijk uitgangspunt.
Bij planinitiatieven in de dagelijkse artikelensector ligt de nadruk op structuurversterking, schaalvergroting en herstructurering. Met het toevoegen van nieuwe supermarkten moet terughoudend worden omgegaan, daarvoor ontbreekt de marktruimte. Met betrekking tot de Scharnerweg wordt nog (specifiek) het volgende aangegeven: het doorontwikkelen van de solitaire supermarkt aan de Scharnerweg tot grootschalige supermarkt ligt voor de hand. In feite vult deze supermarkt al een belangrijk deel van deze rol in. De huidige locatie is zeker vanwege de bereikbaarheid de beste optie. Door de fijnmazige en zware winkelstructuur aan deze zijde van de stad kunnen effecten optreden bij andere aanbieders. Het is belangrijk dat de effecten worden afgewogen.
Conclusie
Met de sloop en nieuwbouw van de supermarkt (en andere detailhandel in het pand) wordt invulling gegeven aan een ambitie uit de Detailhandelsnota 2008. Er is een effectenanalyse uitgevoerd (paragraaf 3.3.). Daaruit blijkt dat de vergroting verantwoord is en een goede uitwerking van het gemeentelijke beleid ten aanzien van detailhandel.
2.3.3 Nota Parkeernormen
In de Nota Parkeernormen worden parkeernormen gekoppeld aan de verschillende zones. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Nieuwe ontwikkelingen zullen aan deze normeringen moeten voldoen. In paragraaf 4.10 wordt uitgebreid op dit aspect ingegaan.
2.3.4 Bodembeheerplan
Het Bodembeheerplan Maastricht is van toepassing op locaties waar de bodem is beïnvloed door grootschalige diffuse bodemverontreiniging. Ook kan het Bodembeheerplan in een aantal gevallen gebruikt worden bij de aanpak van immobiele puntverontreinigingen. Bij aanvragen voor bouwen hanteert de gemeente Maastricht de bodemkwaliteitsdoelstellingen bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in saneringssituaties.
In paragraaf 4.9 wordt ingegaan op het aspect bodem en het uitgevoerde bodemonderzoek.
2.3.5 Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'
De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) geeft de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie weer. Deze ambities zijn:
- een klimaatneutrale gemeente in 2030 en
- een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015.
De gemeente Maastricht is zich ervan bewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger, het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch. Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst.
Conclusie
De feitelijke toets vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning.
2.3.6 Luchtkwaliteitsplan
Het luchtkwaliteitsplan bevat een aanpak voor de verbetering van de luchtkwaliteit op de locaties waar niet aan de eisen van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Gezien een eindevaluatie is gebleken dat het luchtkwaliteitplan succesvol is uitgevoerd en dat de luchtkwaliteit, uitgaande van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide, in Maastricht aanzienlijk is verbeterd en ook al voldoet aan de gestelde grenswaarden.
De aandacht voor luchtkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen blijft ook in de toekomst van belang. De gemeente blijft daarom werken aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.
Conclusie
In paragraaf 4.4 wordt het aspect luchtkwaliteit in relatie tot de ontwikkeling beschreven. Aan de hand daarvan blijkt dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt.
2.3.7 Locatiebeleid Luchtkwaliteit
In het Locatiebeleid luchtkwaliteit is een kader opgenomen voor de beoordeling of een bepaalde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, bezien vanuit het aspect luchtkwaliteit.
Dus naast de toets of een ontwikkeling leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer, voert de gemeente een extra toets uit. In het geval aan de grenswaarden wordt voldaan, kunnen gevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de regel worden opgericht zonder nadere afweging.
Conclusie
Een supermarkt wordt door het beleid als ongevoelig aangemerkt. Een verdere toetsing aan het locatiebeleid is niet nodig. Een toets aan de Wet milieubeheer volstaat (zie paragraaf 4.4.).
2.3.8 Beleid externe veiligheid
De beleidsvisie Externe Veiligheid is gericht op het beheersen van risico’s en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. De Beleidsvisie Externe Veiligheid omvat 3 verantwoordingsniveaus, ter invulling van de verplichte elementen van de verantwoording van het groepsrisico.
Conclusie
In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de beleidsvisie. Hieruit blijkt dat externe veiligheid geen belemmering vormt.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied bestaat uit een deel bebouwde en een deel onbebouwde ruimte. De bebouwde ruimte bestaat in feite uit het huidige pand met supermarkt en detailhandelsvoorzieningen. Dit pand bevindt zich aan de westzijde van het plangebied en vormt een figuurlijk gesloten wand. Hierdoor maakt gebied vanuit die zijde een ontoegankelijke indruk. Het parkeerterrein vormt de onbebouwde ruimte. Deze loopt grofweg rondom het bestaande gebouw met een duidelijk zwaartepunt aan de oost en zuidzijde. Hierdoor is het gebied vanaf de Scharnerweg bezien toegankelijk, maar zijn stukken van het parkeerterrein in meer of mindere mate aan het oog onttrokken door de gebouwen die tegen het plangebied aanliggen.
De ontsluiting van het plangebied vindt via de Scharnerweg, hier ligt de entree van het parkeerterrein, en het Koningsplein waar de uitgang van het parkeerterrein ligt. Het laden en lossen vindt ook plaats aan de zijde van het Koningsplein.
3.2 Functionele Structuur
De functionele structuur van het plangebied is eenvoudig. De gebouwen staan volledig ten dienste van de aanwezige detailhandel. De huidige parkeerplaats is bedoeld voor de gebruikers en werknemers van de detailhandelsvoorzieningen. De bewoners van de Gemeenteflat parkeren in de huidige situatie op straat/ Koningsplein
3.3 Effectenanalyse
Het functionele programma ziet op de het aantal vierkante meters winkeloppervlak en type detailhandel dat met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt.Ahold is voornemens om circa 3.400 m2 winkelvloeroppervlakte (wvo) te realiseren binnen het plangebied. Hiervan wordt circa 275 m2 wvo aan de Etos toegewezen en ca. 150 m2 wvo aan de Gall & Gall. De oppervlaktes van deze formules samen is ongeveer 1.000 m2 meer dan de oppervlaktes in de huidige situatie. Er is een effectenanalyse uitgevoerd naar de vernieuwing en vergroting van de Albert Heijn. De conclusie van de effecteanalyse wordt hierna weergegeven. Het volledige rapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Herkomst nieuwe omzet
De vernieuwing en vergroting van de supermarkt zullen er naar verwachting in resulteren dat de winkel meer omzet gaat realiseren dan in het recente verleden. De supermarkt is omzet kwijtgeraakt door de werkzaamheden aan de A2 en wil dit terugwinnen. Naar de inschatting van BRO zal de omzet op jaarbasis met ca. € 4 tot 5 miljoen toenemen ten opzichte van het niveau van voor de werkzaamheden ten behoeve van de ondertunneling van de A2. De omzettoename zal echter niet recht evenredig met de toename van de verkoopruimte zijn, omdat de uitbreiding tevens bedoeld is om de klanten meer comfort te bieden (ruimere entree en paden, inpassing service-elementen). Uit de effectenanalyse blijkt dat de omzet zal toenemen ten opzichte van het niveau van voor de werkzaamheden ten behoeve van de ondertunneling van de A2.
|
Verwacht mag worden dat de vernieuwde supermarkt, evenals de huidige, een groot verzorgingsbereik heeft. Door de goede bereikbaarheid via de lokale en regionale hoofdwegenstructuur zal de extra omzet uit een groot gebied komen. In de effectenanalyse is de volgende verdeling gehanteerd:
- Maastricht Oost: 50%
- Maastricht West: 25%
- Elders 25%
Effecten algemeen
Met de vernieuwing/uitbreiding van de Albert Heijn zal er iets meer omzet van buiten Maastricht getrokken worden. Uit de effectenanalyse blijkt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er supermarkten rechtsreeks als gevolg van de modernisering van de supermarkt aan de Scharnerweg ‘omvallen’. Ook de kans op structurele gevolgen voor de verzorgingsstructuur is uitermate klein.
Wel moet er rekening gehouden worden met een beperkte verdere uitbreiding van het supermarktaanbod zoals in Mariaberg en Brusselse Poort. Hier staat echter weer tegenover dat er een afname te verwachten is van kleinschalig supermarktaanbod en levensmiddelenspeciaalzaken (algemene trend). Het gaat hierbij met name om ongunstig gesitueerde winkels met een klein primair consumenten-draagvlak.
De vernieuwde Albert Heijn zal nog meer dan nu een paraplufunctie ten opzichte van de andere, vooral wijk- en buurtverzorgende supermarkten gaan vervullen: de effecten zullen zich daardoor spreiden over een groot gebied met vele supermarkten en andere dagelijkse artikelenwinkels. De versterkte paraplufunctie geldt met name de andere Albert Heijn winkels in de omgeving.
Effecten op de omringende winkelgebieden
Het relatief nieuwe winkelcentrum Wittevrouwenveld aan de Voltastraat ligt op korte afstand van de Albert Heijn aan de Scharnerweg. De hier nu gevestigde Jumbo kent een veel uitgebreider assortiment dan de voormalige C1000 en kan op dat punt beter concurreren met Albert Heijn. Daarnaast is het in winkelcentrum Wittevrouwenveld aanwezige winkel- en voorzieningenaanbod deels complementair aan de Albert Heijn aan de Scharnerweg. Zo zijn er bijvoorbeeld meerdere levensmiddelenspeciaalzaken aanwezig, een huishoudelijke artikelenzaak, modische winkels, bloemen en plantenwinkel, kapper, horeca, etc. Dit winkelcentrum heeft daarmee een duidelijke eigen plek in de buurtvoorziening en heeft als zodanig voldoende perspectief voor de langere termijn.
De in Wyck en omgeving aanwezige supermarkten richten zich op een specifiek eigen marktsegment en consumentendoelgroep (Estafette, Lidl, Aldi). Deze winkels zullen daarom nauwelijks hinder ondervinden van de ontwikkelingen rondom de Albert Heijn aan de Scharnerweg. De Albert Heijn in Wyck heeft in de huidige situatie ook al een buurtfunctie en functioneert onder de ‘paraplu’ van de Albert Heijn aan de Scharnerweg.
De Jumbowinkel bij de Noorderbrug vervult momenteel een bovenwijkse functie die vergelijkbaar is met de Albert Heijn aan de Scharnerweg. Beide winkels functioneren naast elkaar. Deze Jumbo zal naar verwachting meer omzetverlies geleden hebben van het ombouwen van de C1000 in Wittevrouwenveld en die in de Brusselse Poort naar de Jumboformule dan van de geplande modernisering van de Albert Heijn Scharnerweg.
Ten slotte zou ook wijkwinkelcentrum Heer eventueel effecten kunnen ondervinden, maar dit winkelcentrum is gemoderniseerd en uitgebreid, evenals het hier gevestigde supermarktaanbod. Hierdoor, maar ook door de compleetheid van dit centrum en de goede (auto)bereikbaarheid vanuit oostelijk Maastricht en omringende kernen, is een aantasting van dit centrum niet waarschijnlijk.
Duurzame ontwrichting en de uitbreiding van de Albert Heijn
Gezien het bovengemiddelde functioneren van het supermarktaanbod in Maastricht is de kans dat er bestaand supermarktaanbod als gevolg van de modernisering van de Albert Heijn verdwijnt, heel klein. Maar als door de ontwikkeling toch een andere supermarkt op houdt te bestaan, dan nog blijft de Maastrichtse consument de beschikking houden over ruimschoots voldoende keuzemogelijkheden om dagelijkse boodschappen op aanvaardbare afstand van de eigen woning te kunnen blijven doen. De voorziene ontwikkeling leidt niet tot duurzame ontwrichting.
Pick-up-point
Bij de vernieuwde Albert Heijn komt mogelijk ook een afhaalpunt of pick-up-point (PuP) voor per e-mail bestelde artikelen. De effecten in de dagelijkse artikelensector van een dergelijke voorziening zullen bescheiden zijn. Het PuP vervangt vooral het thuisbezorgen (Albert.nl) en supermarktbezoek. De ‘afhaalservice’ zal in de nabije toekomst door steeds meer supermarktformules worden aangeboden. Op termijn is er voor consumenten dus geen aanleiding meer om hiervoor over te stappen naar een andere supermarkt. Vooral de bestaande Albert Heijn supermarkten in de regio zullen dus omzeteffecten ondervinden. Aangezien het relatief veel winkels betreft, zullen de effecten per vestiging beperkt blijven tot enige procenten.
Voor non-food artikelen zijn de PuP’s vooral een vervanging voor thuisbezorgen. Regionale effecten zullen hier vooral plaatsvinden bij bestaande afhaalpunten; momenteel nog vooral kleinschalig en verspreid over vele vestigingen en vestigingsmilieus. Het functioneren van het bestaande detailhandelsaanbod wordt dus niet bedreigd en er is zeker geen sprake van een duurzame ontwrichting van de verzorgingsstructuur. Wel speelt deze ontwikkeling in op de trends in de detailhandel en de veranderende consumentenbehoeften.
3.4 Het Plan Scharnerweg 110
Het plan Scharnerweg 110 heeft betrekking op de herontwikkeling van het cluster detailhandel en supermarkt. De herontwikkeling voorziet in de sloop van het bestaande pand waarna een nieuw pand wordt opgericht. Ook wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht.
Er is een stedenbouwkundig plan opgesteld waarin de volgende kenmerken zijn verwerkt:
- Winkel met een maximaal oppervlakte van circa 4.900 m2 bruto vloeroppervlak (winkelvloeroppervlakte van circa 3.400 m2);
- Parkeerterrein met minimaal 276 parkeerplaatsen (minimaal 250 voor de nieuwe ontwikkeling en 26 voor de Gemeenteflat);
- Koningsplein tussen Gemeenteflat en Ahold winkels blijvend aan verkeer onttrokken.
- Bewoners Gemeenteflat parkeren op parkeerterrein Ahold;
- In- en uitritten parkeerterrein aan Scharnerweg en een secundaire uitrit ter hoogte van de Frankenstraat;
- Bevoorrading Ahold winkels vanaf Scharnerweg;
- Villa’s aan Scharnerweg (eigendom Ahold) handhaven als zelfstandige gebouwen (met kleinere tuin).
De kenmerken zijn ruimtelijk vertaald in een stedenbouwkundig plan. Dit is afgebeeld in figuur 3.1. Uit het stedenbouwkundig plan blijkt dat het 'zwaartepunt' van het plan (het pand waar de detailhandel in is voorzien) is verplaatst naar de oostzijde van het plangebied. Door deze verplaatsing heeft het parkeerterrein een veel meer open karakter gekregen. Hierdoor is de route over het parkeerterrein logischer en eenvoudiger. Het open karakter draagt ook bij aan de sociale veiligheid, het hele parkeerterrein is vanuit alle hoeken goed te overzien.
![]() |
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig plan (impressie) |
Ontsluiting
Door het pand aan de oostzijde van het plangebied te leggen ontstaat tevens de mogelijkheid om de verkeerskundige situatie aan te passen. De in- en uitgang van het parkeerterrein voor personenauto's zal zich aan de Scharnerweg bevinden. Ter hoogte van de Frankenstraat is een uitgang voorzien, deze is alleen bedoeld voor personenauto's.
De bevoorrading van de winkels vindt plaats via de Scharnerweg. Dit betekent dat de vrachtwagens vanaf de Scharnerweg het parkeerterrein oprijden en ook weer via de Scharnerweg het parkeerterrein verlaten. Gezien de omvang van het parkeerterrein is er meer dan voldoende ruimte voor het manoeuvreren en rijden van deze vrachtwagens.
Het parkeerterrein zal plaats bieden aan onder andere bezoekers van de detailhandel en de bewoners en bezoekers van de Gemeenteflat. In totaal zijn er minimaal 276 parkeerplaatsen binnen het plangebied aanwezig. In paragraaf 4.10 wordt aangetoond op welke wijze wordt voldaan aan de parkeernormen.
Toekomstige bebouwing
Met de herontwikkeling van het plangebied ontstaat de mogelijkheid de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Het pand waarin de detailhandel wordt gevestigd kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. In een bestemmingsplan kunnen de ruimtelijke uitgangspunten ten aanzien van de bebouwing worden vastgelegd. Deze zijn vanzelfsprekend gebaseerd op het stedenbouwkundig plan.
Concreet betekent dit dat er op de verbeelding die bij voorliggend bestemmingsplan hoort een bouwvlak is getekend conform de positionering van het stedenbouwkundig plan. De nieuwbouw krijgt een maximum oppervlakte van circa 5.000 m2 bvo (inclusief verdieping).
Een deel van de nieuwbouw bestaat uit 2 lagen. Voor het overgrote deel bestaat de nieuwbouw uit één laag met een hoogte van maximaal 5,5 meter. Voor een klein gedeelte van het pand bestaat de mogelijkheid om te bouwen tot een hoogte van 9,5 meter. Onderdeel van deze dakopbouw is een scherm waarachter installaties worden gerealiseerd. De maximale hoogte van het scherm (gemeten vanaf maaiveld) is 9,5 meter. De locatie van deze dakopbouw is aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan. Voorts bestaat de mogelijkheid tot het aanbrengen van zonnepanelen op de daken.
Langs de Scharnerweg komt een luifel om de overgang van de straat naar het parkeerterrein te markeren. De luifel loopt langs de Scharnerweg en vervolgens langs de witte villa naar de nieuwbouw. De breedte is ruim 5 m en de vrije hoogte 5 m. Vanaf de Scharnerweg rijdt men onder de luifel door het parkeerterrein op. Op het dak van de luifel komt mogelijk een groene invulling ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit (planten, die zichtbaar zijn vanaf de straat).
Welstand
De welstandscommissie van de gemeente Maastricht heeft in de vergadering van 17 maart 2015 advies uitgebracht met betrekking tot het plan aan de Scharnerweg 110.
Het plan is getoetst aan de vigerende welstandsnota ''Welstand transparant' van de gemeente Maastricht van mei 2004, is gelegen binnen het gebied 5.1, Maastricht-Oost, Parochiewijken Oost en behoort tot het bebouwingstype T2, Winkelcentrum. De toets heeft plaatsgevonden op grond van de Algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria en de criteria behorend bij het genoemde bebouwingstype.
De bespreekpunten betroffen: situering van het winkelcentrum mede in relatie tot de beide villa’s, het ontsluiten van het terrein met de auto, het parkeren en het laden en lossen, het herkenbaar maken van het (verborgen) winkelcentrum aan de Scharnerweg door middel van langzaam-verkeerroute overdekt met een luifel en de rafelranden. De commissie is in deze eerste aanleg positief over de ontwikkeling en de getoonde gedachtegang. De strakke moderne luifel die als een kader werkt, waarvoor de historisch-moderne villa als inspiratiebron heeft gediend, wordt als ordenend element positief gewaardeerd.
Er is een aantal aandachtspunten welke door de ontwikkelende partij in acht zullen worden genomen:
- 1. De overgangen in belijning, materialisering en wegprofiel van de weg tussen de Gemeenteflat en het parkeerterrein;
- 2. De visuele hinder van de naamsaanduiding op de luifel in relatie tot de villa;
- 3. Een geordende reclamevoering in relatie tot alle overige informatieborden, waarbij een balans gezocht dient te worden tussen duidelijkheid en overdaad;
- 4. Duurzaamheid in het ontwerp;
- 5. De harde parkeervlakte die best wat stoffering mag krijgen.
De genoemde aandachtspunten zijn aspecten die niet in een bestemmingsplan worden geregeld, maar bij de verdere ontwikkelingen van het gebied (o.a. civieltechnische inrichting) en de architectonische uitwerking door de architect aan de orde komen. De commissie zal de verdere ontwikkeling en architectonische uitwerking beoordelen.
Hoofdstuk 4 Milieu En Omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije M.e.r-beoordeling
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden: dan is het opstellen van een MER nodig.
4.1.1 Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Ruimtelijk relevant zijn de effecten van de functiewijziging op de omliggende functies. Van belang hierbij is om te constateren dat de verandering niet leidt tot onevenredig negatieve effecten op omliggende functies zodanig dat een goede ruimtelijke ordening in het geding is.
Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. De voorliggende ontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C ‘Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieu-effectrapportage verplicht is’ zijn opgesomd.
Drempelwaarden Lijst D
In de drempelwaardenlijst wordt onder het geval D11.2 genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of mee;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is circa 15.000 m2 (1,5 ha) groot waarbinnen een detailhandelsvestiging wordt mogelijk gemaakt van circa 4.900 m2 brutovloeroppervlakte. Het project past ruimschoots binnen de genoemde drempelwaarden. Op grond daarvan is dus geen m.e.r. beoordeling nodig. Daarnaast wordt opgemerkt dat voorliggende ontwikkeling in principe een herontwikkeling betreft, immers in de huidige situatie is er ook al sprake van detailhandel en een parkeerterrein.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake is. Ook omdat er in feite sprake is van een situatie waarbij de toekomstige situatie gelijk is aan de huidige. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Milieugevolgen
In de voorgaande alinea’s van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
4.1.2 Conclusie
Het milieubelang is in bovenstaand advies in het plan voldoende afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r. beoordeling is niet nodig.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Beoordelingskader
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woonwijken.
Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG’. De inhoud van de milieuzonering wordt bepaald aan de hand van drie bouwstenen, te weten richtafstanden lijst, omgevingstypen en functiemenging. In de richtafstanden lijst zijn bedrijven opgenomen, ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen de afstanden uit de richtafstanden lijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd. Tenslotte geeft de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een functiemenging een overzicht van bedrijfsactiviteiten die vanuit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering tussen bedrijvigheid, winkels en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.
4.2.2 Doorwerking naar plan
De omgeving waar het plangebied ligt kan worden beschouwd als een gemengd gebied. Er is immers sprake van functiemening: naast wonen komen ook andere functies voor als bedrijven, een kantoor, horecavestiging en andere functies. Dit betekent dat de richtafstanden uit bijlage 1 van publicatie Bedrijven en milieuzonering met één afstandstap kan worden verminderd.
Binnen het plangebied worden verschillende functies mogelijk gemaakt. In de volgende tabel is per functie weergegeven tot welke milieucategorie deze behoort en welke richtafstand eraan is toegekend, op basis van het omgevingstype rustige woonwijk.
SBI code | Functie | Milieucategorie | Richtafstand |
471 | Supermarkt | 1 | 10 meter |
471 | Overige detailhandel | 1 | 10 meter |
4752 | Hypermarkt | 2 | 30 meter |
5221 | Parkeerplaats | 2 | 30 meter |
Het project, kan gelet op het bovenstaande, het beste omschreven worden als milieucategorie 2, met een afstand van 30 meter. De omgeving rondom het project kan het beste als 'gemengd gebied' worden omschreven. Volgens de publicatie Bedrijven en Milieuzonering zou hiermee de afstand teruggebracht kunnen worden met één stap, dus naar 10 meter. Deze richtafstand heeft betrekking op het aspect geluid.
De richtafstand dient te worden gemeten tussen de bestemmingsgrens en het bouwvlak van een gevoelige bestemming. Deze richtafstand wordt niet op alle plekken gehaald. Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 3 bij deze toelichting. In het navolgende de samenvatting daarvan.
4.2.3 Akoestisch onderzoek
Om te bezien of de nieuwe indeling akoestisch aanvaarbaar is, is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij wordt beschouwd of kan worden voldaan aan de geluideisen uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer (‘het Activiteitenbesluit’) en of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Op het terrein wordt een supermarkt, een slijterij en een drogisterij gerealiseerd. In het navolgende zal vooral worden gesproken over de supermarkt, omdat deze voor de geluiduitstraling van het gebouw bepalend is, maar in de vervoersbewegingen zijn de activiteiten voor de drie winkels beschouwd.
Het parkeerterrein is openbaar toegankelijk. Daarom wordt het parkeerterrein zelf niet tot de inrichting gerekend en het rijden met personenwagens daaroverheen ook niet. Het lopen met winkelwagens over het parkeerterrein hoort echter duidelijk bij de inrichting, zodat dit wel is getoetst. In het parkeeronderzoek wordt uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van circa 4.666 verkeersbewegingen, uit paragraaf 4.3 blijkt dat er circa 2.200 auto's per dag het plangebied bezoeken. Dit betekent dus 4.400 verkeersbewegingen, het aantal dat in het akoestisch onderzoek wordt gehanteerd is representatief.
Activiteitenbesluit
Voor het Activiteitenbesluit dient het laden en lossen van de vracht, lopen met winkelwagens en de gebouwgebonden installaties te worden bekeken. Aan de noordzijde bevindt zich een overdekt laaddock. Uit de berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de eisen uit het Activiteitenbesluit (zie ook tabel 4.2 uit het akoestisch onderzoek).
Indirect hinder
Ten gevolge van de indirecte hinder wordt de voorkeursgrenswaarde in een aantal punten overschreden (zie hiervoor tabel 4.3 uit het akoestisch onderzoek), maar de maximale waarde niet. Bij de in- en uitrit aan de Scharnerweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden, bij de uitrit aan het Koningsplein is de overschrijding aanzienlijk. Echter, het heersende geluidniveau ten gevolge van het wegverkeer is momenteel ook hoger dan de voorkeursgrenswaarde, zodat deze overschrijding aanvaardbaar is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn alle bewegingen op het parkeerterrein, inclusief het milieuperron, beschouwd. Ook de situatie die reeds getoetst is aan het Activiteitenbesluit is opnieuw in de beoordeling betrokken om te beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
In de toekomstige situatie zijn de volgende geluidsniveau's berekend:
- een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van ten hoogste 59 dB(A) in de dagperiode en 58 dB(A) in de avond bij de appartementen aan het Koningsplein is natuurlijk hoog;
- maximale niveaus worden bij de achtergevels aan de Frankenstraat in de dagperiode gemeten van 73 dB(A) en in de avondperiode van 67 dB(A), waar 70 respectievelijk 65 dB(A) toelaatbaar is als wordt getoetst aan het Activiteitenbesluit.
Met name vanwege de voertuigbewegingen over het parkeerterrein zijn de berekende niveau's hoog. De ‘overschrijding’ van de maximale niveaus is daar ook aan te wijten (bijvoorbeeld door het dichtslaan van portieren). Omdat sprake is van een veranderende, maar bestaande situatie, is om te beoordelen of in de nieuwe situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening, ook gekeken naar de bestaande toestand.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de nieuwe situatie het gehele terrein een overzichtelijker indeling krijgt, waarbij de parkeerplaatsen worden geclusterd tot een groot terrein en gelegen nabij de drukke Scharnerweg. Hierdoor krijgen de tuinen en achtergevels aan de Scharnerweg en Eburonenweg een aanzienlijk beter akoestisch klimaat. De woningen aan het Koningsplein gaan er akoestisch niet op achteruit. De woningen aan de Frankenstraat ondervinden in de nieuwe toestand meer hinder dan voorheen ten gevolge van het laden en lossen van vrachtwagens en enigszins door het milieuperron.
Dit milieuperron is voorzien nabij deze woningen. Het legen gebeurt in de dagperiode met vrachtwagens. De gemeente Maastricht plaatst borden bij het perron met het verzoek niets in te werpen tussen 22:00 en 7:00 uur. Inwerpen in de avondperiode is dus toegestaan en veroorzaakt piekgeluiden. De pieken van het inwerpen van glas zijn maximaal 59 dB(A) en zijn daarmee aanvaardbaar. Het equivalente geluidniveau blijft in de avondperiode beneden 40 dB(A) en is daarmee inpasbaar (zie detailoverzicht in bijlage III van het onderzoek).
Vrachtwagens komen echter in de dagperiode, waarbij de koelmotoren en vrachtwagenmotoren zijn uitgeschakeld. De equivalente geluidniveaus en de piekgeluiden ten gevolge van het milieuperron zouden vergunbaar zijn als werd getoetst aan het Activiteitenbesluit. Al met al kan worden gesteld dat in de nieuwe situatie aandacht is besteed aan een goede ruimtelijke ordening.
4.2.4 Conclusie
Omdat niet overal op het terrein kan worden voldaan aan de gestelde richtafstanden voor geluid (conform 'Bedrijven en milieuzonering') is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
4.3 Verkeer En Parkeren
Met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren heeft de initiatiefnemer een toets uitgevoerd. Deze toets gaat in op de parkeerbalans en de verkeersafwikkeling van de voorgenomen ontwikkeling. De toets is als bijlage 2 bij het bestemmingsplan opgenomen.
4.3.1 Parkeer- en verkeerstoets
Parkeren auto's
De berekening van het aantal parkeerplaatsen vindt plaats op grond van het IGO 2011 (Programma van Eisen van Project A2 Maastricht). Op grond daarvan blijken er 245 parkeerplaatsen nodig te zijn.
In de bestaande situatie zijn er 26 parkeerplaatsen ten behoeve van de Gemeenteflat. Dit aantal wordt minimaal gehandhaafd. Op het nieuwe parkeerterrein worden circa 276 parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal zijn er 245 parkeerplaatsen die worden toegerekend aan de nieuwe supermarkt en het cluster detailhandel; de resterende parkeerplaatsen worden toegerekend aan de Gemeenteflat.
De normen van het IGO 2011 zijn hoger dan de gemeentelijke normen, er wordt daardoor ruimschoots voldaan aan de gemeentelijke normen. De aantallen parkeerplaatsen zijn dus toegesneden op de locatie en voldoen ook op basis van de ervaring van Albert Heijn. Het aspect parkeren vormt geen belemmering.
Parkeren fietsers
De gemeente Maastricht beschikt niet over normen voor fietsparkeren. Uitgaande van de kencijfers uit de CROW zijn er 142 fietsparkeerplaatsen nodig. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
Met betrekking tot het fietsparkeren ten behoeve van de Gemeenteflat geldt dat er nu een fietsenstalling voor circa 25 fietsen is. Deze bevindt zich ter hoogte van de meest noordelijke entree van de flat. Dit aantal zal niet veranderen, eventueel wordt de stalling verdeeld over beide ingangen. De fietsvoorzieningen ten behoeve van de Gemeenteflat zijn uitstekend bereikbaar aangezien deze zich ter hoogte van de flat bevinden.
Verkeersaantrekkende werking
In de uitgevoerde toets is eerst de verkeersaantrekkende werking berekend. Nu bekend is dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen op 276 (245 voor de supermarkt en het cluster detailhandel) neerkomt is het aantal verkeersbewegingen conform de berekening in de toets. Het aantal verkeersbewegingen is als volgt bepaald: er worden voor de supermarkt 245 parkeerplaatsen gerealiseerd. Gemiddeld duurt het bezoek van de bezoekers die met de auto komen ongeveer 25 minuten. De maximale verkeersaantrekkende werking van het parkeerterrein, ervan uitgaande dat alle parkeerplaatsen bezet zijn tijdens de drukste uren is 588 auto’s per uur. Dit is gebaseerd op 2,4 (60 min. / 25 min.) wisselingen per uur per parkeerplaats maal 245 parkeerplaatsen. Het aantal autobezoekers per dag is circa 2.200; het parkeerterrein is immers niet de gehele dag vol bezet.
Uitgaande van bovenstaand is het theoretisch drukste uur het moment dat alle parkeerplaatsen worden gebruikt, met in acht name van de bezoektijd van 25 minuten. De turnover van een parkeerplaats is dan 60/25 = 2,4. De ontwikkeling genereert dan: 245 parkeerplaatsen x 2,4 = 588 auto's per uur. Omdat deze auto's heen en terugrijden is er dus sprake van 588 x 2 = 1.176 verkeersbewegingen per uur maximaal.
Voor de bewoners van de Gemeenteflat wordt uit gegaan van 16 voertuigen, wat neerkomt op 32 verkeersbewegingen in een uur. In totaal is er in het drukste uur sprake van 1.176 + 32 = 1.208 voertuigbewegingen.
In de bestaande situatie is er ook al sprake van verkeersaantrekkende werking. Deze komt voort uit de Gemeenteflat en de bestaande supermarkt en het cluster detailhandel. Uitgaande van de wijze waarop Arcadis in de toets de verkeersaantrekkende werking heeft berekend (op basis van het aantal parkeerplaatsen) kan worden aangenomen dat de verkeersaantrekkende werking van de huidige situatie vrijwel gelijk is aan de toekomstige. Op grond daarvan vormt de ontwikkeling geen belemmering in het kader van doorstroming en de bereikbaarheid van de parkeerlocatie, zie hiervoor de volgende alinea. De principeoplossingen ten aanzien van de verkeerskundige inrichting is afgebeeld in figuur 3.2. Het bestemmingsplan maakt deze oplossingen mogelijk, de civieltechnische uitwerking vindt niet plaats binnen het bestemmingsplan.
![]() |
Figuur 4.1 Principeoplossing verkeerskundige inrichting en aansluiting parkeerterrein op infrastructuur omgeving (Scharnerweg). |
Bereikbaarheid parkeerlocatie
Uit de toets (uitgaande van 1.208 voertuigbewegingen in het drukste uur) blijkt dat er voor een soepel verwerking van het verkeer van- en naar het parkeerterrein 2 uitrijstroken en 2 inrijstroken nodig zijn. Deze maken dan ook deel uit van de planvorming. Er is ook gekeken naar het functioneren van de in- en uitrit in relatie tot de omliggende wegenstructuur. De analyse richtte zich op de vraag of er stagnaties ontstaan in de afwikkeling van het verkeer op de Scharnerweg als gevolg van het parkeerterrein. Uit de toets blijkt dat verkeer op de Scharnerweg nauwelijks wordt gehinderd in de spits. Hierbij is uitgegaan van de 2 inrijstroken en 2 uitrijstroken en een linksaf-strook voor het verkeer dat vanaf de (toekomstige) Groene Loper komt. Als gevolg van de verkeersbewegingen zal naar verwachting geen terugslag naar de rotonde ontstaan.
Nu uit de nadere berekening van de verkeersaantrekkende werking blijkt dat er in het drukste uur 1.208 voertuigbewegingen plaats vinden, kan worden geconcludeerd dat het in- en uitgaande verkeer van- en naar het parkeerterrein via de Scharnerweg ontsloten kan worden.
Verkeer
Busroutes
In de huidige situatie rijdt er een bus tussen Gemeenteflat en Ahold winkels. Bij de start van de werkzaamheden zal deze busroute worden verlegd. Na het gereedkomen van het A2-project / de Groene Loper zullen de busroutes worden aangepast. De bussen vanaf het station die thans gebruik maken van het Koningsplein (de weg tussen Gemeenteflat en Ahold winkels), zullen dan over de Parklaan rijden. Bussen naar het station zullen dan gebruik maken van de Scharnerweg. Het verleggen van de busroute is een ontwikkeling die niet specifiek is verbonden aan de ontwikkeling Scharnerweg 110 maar samenhangt met de Groene Loper/ het A2-project. Het initiatief van Ahold heeft geen invloed op de busroutes na het gereedkomen van het A2-project / de Groene Loper.
![]() |
Figuur 4.2 Busroutes nabij projectlocatie van- en naar station |
Autoverkeer
Na het gereedkomen van het A2-project / de Groene Loper zal de functie van het Koningsplein (de weg tussen Gemeenteflat en Ahold winkels), voor het autoverkeer veranderen en veel minder intensief worden. Verkeer vanuit de Frankenstraat kan niet meer het Koningsplein in. Dit hangt samen met de vormgeving van het plein op de Kop van de Frankenstraat. Verkeer vanaf de rotonde Scharnerweg – Parklaan richting Frankenstraat zal gebruik maken van de Parklaan. De bestaande mogelijkheid om, komende vanuit het westen, linksaf te slaan vanaf de Scharnerweg naar het Koningsplein zal vervallen, omdat deze kruising te dicht bij de rotonde ligt. Datzelfde geldt ook voor verkeer vanuit Koningsplein dat linksaf de Scharnerweg op zou willen: deze relatie is ook onmogelijk vanwege de nabijheid van de rotonde. Dit verkeer zal vanuit het Koningsplein eerst rechtsaf moeten naar de rotonde om via de rotonde de Scharnerweg in oostelijk richting te nemen.
Na het gereedkomen van de Groene Loper / de Parklaan wordt het Koningsplein feitelijk alleen een straat met een erffunctie voor Gemeenteflat en parkeerterrein Ahold winkels. Al het andere verkeer zal gebruik maken van de Parklaan.
Het initiatief van Ahold heeft tot gevolg dat de entree van het parkeerterrein verder van de rotonde Scharnerweg – Parklaan komt te liggen, zodat alle verkeer op de Scharnerweg het parkeerterrein op- en af kan zonder interferentie met de rotonde. Het initiatief zorgt voor een helderder structuur en logischer routes voor de bezoekers van de Ahold winkels.
Het verkeer voor de bevoorrading van de Ahold winkels zal gebruik maken van de Scharnerweg. Het gaat om gemiddeld maximaal 7 vrachtwagen per dag die overwegend buiten de spits zullen komen. De gevolgen voor de doorstroming op de Scharnerweg zijn zeer beperkt.
![]() |
Figuur 4.3 Verkeerintensiteiten nabij projectlocatie. |
Verkeersontrekking Koningsplein
De straat Koningsplein, die ligt tussen het terrein waarop de ontwikkeling plaatsvindt en de Gemeenteflat, wordt onttrokken aan de openbaarheid. Dit betekent dat gemotoriseerd verkeerd deze straat niet meer kan gebruiken om tussen de Scharnerweg en de Frankenstraat te bewegen. Daarbij wordt opgemerkt, zoals hiervoor is uiteengezet, dat Koningsplein geen doorgaande route meer vormt voor dit verkeer. De Groene Loper zal als alternatief dit verkeer op zich nemen.
Fietsroutes|
De Scharnerweg en de Groene Loper zijn hoofdfietsroutes in Maastricht. De Frankenstraat is een secundaire fietsroute vanuit Maastricht Oost naar de achterkant van het station. Fietsers kunnen ter plaatse van de rotonde Scharnerweg – Parklaan en ter plaatse van de kruising Frankenstraat - Parklaan de Groene Loper op en af. Het initiatief van Ahold heeft geen gevolgen voor deze fietsroutes.
![]() |
Figuur 4.4. Fietsroutes nabij de projectlocatie. |
Looproutes
De entrees van de Gemeenteflat zijn bereikbaar vanaf de Scharnerweg en het plein aan de westkant van de Frankenstraat (aan de kop van deze straat). In principe is dit gelijk aan de huidige situatie. De winkels zijn bereikbaar via de Scharnerweg en de bestaande doorgang (tussen twee woningen door) aan de Frankenstraat. Ook kunnen mensen over het parkeerterrein lopen om de winkels te bereiken. In het kader van de veiligheid zal de maximumsnelheid op het parkeerterrein worden afgestemd op het gebruik van het terrein door voetgangers.
Alle wegen in de nabijheid van het plangebied zijn voorzien van trottoirs voor voetgangers. Scholieren van de nabijgelegen scholen ten zuiden en ten westen van het plangebied maken gebruik van deze trottoirs richting plangebied / supermarkt. Hiervoor worden oversteekplaatsen gemaakt. De omvang van deze stromen is niet bekend.
![]() |
Figuur 4.5. Principe oplossing aansluiting projectlocatie op Scharnerweg met situering oversteekplaats. |
Tijdelijke situatie
Tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden verandert de verkeerssituatie ten opzichte van de huidige situatie. De gemeente Maastricht en de ontwikkelende partij hebben hier afspraken over gemaakt. Deze worden gezamenlijk uitgewerkt en verder geconcretiseerd. De randvoorwaarden die gelden tijdens de bouwwerkzaamheden zijn in elk geval:
- Frankenstraat moet bereikbaar blijven;
- De bestaande busroute in één richting door de Frankenstraat zal gehandhaafd blijven;
- Tijdelijke parkeervoorzieningen ten westen van de Gemeenteflat.
In de te sluiten overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelende partij is geborgd dat de ontwikkelaar zorg draagt voor tijdelijke parkeerplaatsen voor de bewoners van de Gemeenteflat en dat (de winkels in) de Frankenstraat tijdens de bouw bereikbaar zijn. De ontwikkelaar zal de tijdelijke (verkeers)maatregelen voor akkoord aan de gemeente voorleggen.
4.3.2 Conclusie
Op grond van de uitgevoerde toets kan worden geconcludeerd dat er voldoende parkeerplaatsen zijn opgenomen en het verkeer niet leidt tot stagnatie op de Scharnerweg of de rotonde.
4.4 Geluid
4.4.1 Beoordelingskader
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (WGH) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Voor wegen die deel uitmaken van een 30km/h gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. Als een geluidszone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (artikel 77 Wgh).
Detailhandel is geen geluidsgevoelige bestemming als bedoeld in de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Geluid met betrekking als gevolg van de inrichting is behandeld in paragraaf 4.2, bedrijven en milieuzonering.
4.4.2 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
4.5 Luchtkwaliteit
4.5.1 Beoordelingskader
Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Aantonen NIBM op andere wijze
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan uitgebreid onderzoek naar het effect op de luchtkwaliteit achterwege blijven.
- Geen extra verkeersaantrekkende werking
Uit de paragraaf 4.3.1 blijkt dat de verkeersaantrekkende werking vrijwel gelijk is aan die in de huidige situatie. Op grond daarvan kan dan ook geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet tot effecten ten aanzien van luchtkwaliteit zal leiden. - Vergelijkbaar met NIBM geval
In aanvulling daarop geldt dat volgens de Regeling NIBM de volgende gevallen niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging: woningbouwlocatie:
- 1. indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat,
- 2. dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
Een woonwijk met 1.500 woningen heeft een verkeersaantrekkende werking van circa 10.050 verkeersbewegingen (bron: CROW, 6,7 verkeersbewegingen per woning). Uit paragraaf 4.3.1 blijkt dat de maximale verkeersaantrekkende werking van de voorliggende ontwikkeling neerkomt op 4.400 per etmaal (2.200 bezoekers die met de auto komen maal 2 voor heen en weer rijden), verkeersbewegingen. De verkeersaantrekkende werking van de supermarkt is meer dan de helft minder dan een woonwijk met 1.500 woningen.
Op grond van het bovenstaande kan zonder meer gesteld worden dat het plan in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
4.5.2 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.
4.6 Externe Veiligheid
4.6.1 Beoordelingskader
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico’s bij productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om de kans dat derden (omwonenden) dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt en langs routes of buisleiding-tracés waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom zones ingesteld waarbinnen de risico's moeten worden onderzocht en getoetst bij toekomstige bebouwing.
Verder geldt de Beleidsvisie Externe Veiligheid als beoordelingskader.
4.6.2 Onderzoek
Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied liggen volgens de risicokaart (www.risicokaart.nl) geen bedrijven of inrichtingen met een veiligheidsrisico.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de nabijheid van het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 350 meter afstand van het plangebied. Hiermee valt de ontwikkeling buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.
Transport gevaarlijk stoffen
Over de wegen in de nabijheid van het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Deze wegen liggen alle op minimaal 40 meter (A2) of meer afstand van het plangebied. Aanvullend wordt opgemerkt dat de A2 op termijn ondergronds ligt, en daarmee het transport van gevaarlijke stoffen ook ondergronds. Het transport van gevaarlijke stoffen vormt geen belemmering.
Over het spoor, ten westen van het plangebied op circa 350 meter afstand, worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat er een toetsing heeft plaatsgevonden van de risico`s aan de hand van vuistregels. Uit deze toetsing volgt dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico als gevolg van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor niet wordt overschreden.
Plaatsgebonden risico
Omdat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 is waar het plangebied binnen ligt, hoeft er geen rekening te worden gehouden met plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
In de Beleidsvisie Externe Veiligheid is opgenomen dat van een groepsrisicoaandachtspunt sprake is wanneer het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt. In de gemeente Maastricht is dit alleen aan de orde ter plaatse van het emplacement. Het groepsrisico van de hogedruk-aardgastransportleidingen is berekend in het kader van het saneringsprogramma van de Gasunie. Hierbij is geen overschrijding van de oriënterende waarde geconstateerd.
De oppervlakte van het gebouw waar de ontwikkeling in plaats vindt neemt toe. Dit betekent niet direct dat er ook meer bezoekers komen. De groei is in hoofdzaak bedoeld om een betere en efficiëntere winkelinrichting te bewerkstelligen en een breder aanbod te kunnen aanbieden. Dit op zich zal geen grote hoeveelheden extra bezoekers met zich meebrengen. Op grond daarvan heeft de ontwikkeling geen tot een beperkte invloed op de personendichtheid. Dit betekent dat er geen tot nauwelijks invloed zal zijn op het groepsrisico.
Daarnaast wordt opgemerkt dat het nieuwe gebouw verder van de transportroutes met gevaarlijke stoffen komt te liggen en hiermee dus sneller gevlucht kan worden in het geval van een ongeluk.
4.6.3 Verantwoording groepsrisico
Volgens de Beleidsvisie Externe Veiligheid is verantwoordingsniveau 3 het lichtste verantwoordingsniveau en bestaat de verantwoording uit een standaard verantwoordingstekst. Dit niveau wordt in twee situaties toegepast:
- op grotere afstand dan 200 meter van een risicobron waar alleen het toxische scenario nog relevant is;
- tussen 30 -200 meter langs de provinciale en gemeentelijke wegen.
Inleiding
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.
Vluchten van de bron af
De risicobronnen liggen in het westen (transportwegen) en het noorden (buisleiding). Gezien de ligging van de supermarkt en de afstand tot de risicobronnen zijn er voldoende mogelijkheden om van deze bronnen af te vluchten. Daarbij opgemerkt dat de bronnen op zo'n grote afstand liggen dat deze in principe geen belemmering vormen.
Ontruimingsplan
In het kader van externe veiligheid is het van belang dat er een ontruimingsplan wordt opgesteld. Dit ontruimingsplan zal worden opgesteld en kan dan worden getoetst door het bevoegd gezag. De brandweer zal bij de integrale ruimtelijke toets ook een beoordeling geven met betrekking tot ontruiming.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Maastricht valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Het kleine deel dat niet gedekt is betreft gebieden met weinig bebouwing.
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de beleidsvisie externe veiligheid Maastricht en de daarin gemaakte keuzes.
4.6.4 Conclusie
Dit betekent dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
.
4.7 Archeologie
4.7.1 Beoordelingskader
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Met invoering van de wet hebben gemeenten een archeologische zorgplicht. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Wanneer er in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden.
4.7.2 Onderzoek
Archeologisch onderzoek
Ten behoeve van de ontwikkeling aan de Scharnerweg 110 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is bepaald wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. In het navolgende de samenvatting. Het archeologisch onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd.
In het bureauonderzoek is aan de hand van het verwerven van informatie, op basis van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Uit de landschappelijke ligging op het maasterras blijkt dat het plangebied vanaf het Paleolithicum gunstig is geweest voor jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum voor landbouwers. De gespecificeerde archeologische verwachting is hoog voor alle archeologische perioden.
Dat een gebied een middelhoge of hoge archeologische verwachting heeft, hoeft niet te betekenen dat de eventueel aanwezige archeologische resten ook behoudenswaardig zijn.
Als gevolg van bodemingrepen kunnen vindplaatsen geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. De waarde van archeologische vindplaatsen wordt grotendeels bepaald door de mate waarin vondsten in situ bewaard zijn gebleven in de bodem en/of grondsporen intact zijn.
Het plangebied is in het verleden in gebruik geweest als agrarisch gebied, opgehoogd met puin en bebouwd geraakt. Door ploegen, aanbrengen van puinlagen en bouwactiviteiten kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden, die vanaf het maaiveld worden verwacht, mogelijk verloren zijn gegaan.
Selectieadvies
Het plangebied kent een hoge verwachting op het aantreffen van sporen uit alle perioden. Vanwege de gecompliceerdheid van de geplande bodemingrepen adviseert Econsultancy om de werkzaamheden archeologisch te laten begeleiden.
De gemeente Maastricht heeft het onderzoek beoordeeld en een selectieadvies uitgebracht. Dit advies houdt in dat er proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd. Wanneer de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, zal opnieuw een selectiebesluit volgen waarin uiteengezet wordt of en welk vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd. Dat zal de vorm hebben van een definitieve archeologische opgraving en/of archeologische begeleiding van de werkzaamheden. Pas wanneer het terrein via selectiebesluit vrijgesteld wordt van verder archeologisch onderzoek, kunnen de werkzaamheden van start gaan. Hierbij wordt opgemerkt dat als desondanks tijdens de werkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding moet worden gemaakt bij de gemeente Maastricht.
Cultuurhistorie
In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt gemeld dat er in het plangebied geen monumenten liggen. Ook maakt het geen deel uit van een beschermd dorpsgebied, en ligt het niet in de nabijheid van een dergelijk gebied.
4.7.3 Conclusie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen belemmeringen. De gemeente schrijft het Programma van Eisen voor het proefsleuvenonderzoek, de uitvoering hiervan kan als voorwaarde aan de omgevingsvergunning worden gekoppeld. In het kader van het bestemmingsplan vormt archeologie geen belemmering. De initiatiefnemer zal conform het selectieadvies proefsleuvenonderzoek uitvoeren. Dit onderzoek wordt dan weer ter toetsing aan de gemeente voorgelegd. De feitelijke bouwwerkzaamheden zullen aanvangen nadat de gemeente Maastricht het gebied archeologisch heeft vrijgegeven.
4.8 Waterparagraaf
4.8.1 Waterbeleid
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water van kracht. De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn en heeft tot doel de ecologische en chemische waterkwaliteit te verbeteren. De Kaderrichtlijn water (KRW) moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. Binnen de KRW worden twee soorten doelstellingen onderscheiden:
- ecologische doelstellingen. Dit betreft de levensvormen (planten, dieren) die men terug wil hebben in en rond het water.
- chemische doelstellingen. Deze geven aan welke chemische stoffen in het water mogen voorkomen en in welke hoeveelheid.
De KRW gaat uit van een nulsituatie: de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en "de vervuiler betaalt".
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe: vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit: scheiden, schoon houden en schoon maken.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water, hierna te noemen NBW.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 – 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
De Ministers van Infrastructuur en Milieu (IenM) en Economische Zaken (EZ) hebben het voornemen om het Nationaal Waterplan te wijzigen door hierin de deltabeslissingen en bijbehorende gebiedsgerichte voorkeursstrategieën vast te leggen. Het voornemen hiertoe heeft inmiddels ter visie gelegen zodat ten tijde van het vaststellen van voorliggend plan het huidige Nationaal Waterplan geldt.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Waterbeheersplan 2010-2015
In het Waterbeheersplan 2010-2014 beschrijft het Waterschap Roer en Overmaas de visie en maatregelen op het gebied van water. Het gaat daarbij om investeringen voor bescherming tegen wateroverlast en verbetering van de waterkwaliteit, de visie van het waterschap op het waterbeheer in Zuid- en Midden-Limburg en beslissingen over de uitvoering van nieuwe projecten.
Keur van Waterschap Roer en Overmaas
In de Keur van Waterschap Roer en Overmaas wordt de verzameling van algemeen geldende verboden en geboden in het werkgebied van het waterschap ten aanzien van het beheer van water beschreven.
Waterplan Maastricht 2006-2010
Het Waterplan Maastricht beschrijft een gezamenlijk streefbeeld van het beleid van alle waterbeheerders in de stad. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten. De watertoets is hierbij een belangrijk instrument.
Het streefbeeld is in het Waterplan vertaald naar concrete maatregelen en een aparte 'leidraad' over hoe om te gaan met water in de majeure projecten. In het waterplan zijn meetbare doelstellingen geformuleerd voor de thema's "Waterkwantiteit en Veiligheid" en "Waterkwaliteit en ecologie".
Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen.
Verontreiniging van water en waterbodem moet worden voorkomen door voor de riolering vast te houden aan zowel het emissiespoor (basisinspanning) als het waterkwaliteitsspoor, afkoppelen van verhard oppervlak, saneren van ongezuiverde lozingen (zoals van woonboten) en het terugdringen van diffuse verontreinigingsbronnen door toepassen van duurzaam bouwen.
De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:
- aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
- zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies. Met name de vijvers en grachten in de landgoederenzone hebben een tekort aan water waar iets aan moet worden gedaan;
- voor schoon oppervlaktewater is het saneren of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.
In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht Oost zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Deze gaat in beginsel uit van vasthouden- bergen-afvoeren. De nadruk ligt op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren.
Aan alle wateren, zowel de Rijkswateren als de regionale wateren, zowel stromend als stagnant, zijn in het waterplan één of meerdere functies toegekend. Onderscheid is gemaakt naar watersysteemfuncties (zoals infiltratie, berging, afvoer, aanvoer), ecologische functies en functies voor gebruik en beleving. Deze functies voor de specifieke wateren maken ook onderdeel uit van het streefbeeld.
4.8.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie
In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard. De verharding bestaat uit het gebouw, de parkeerplaats en openbare ruimte. Er is dus geen sprake van enig open water. Ook zijn er geen waterkeringen binnen het plangebied gelegen. De verharding is aangesloten op het gemengde rioolstelsel.
4.8.3 Toekomstige situatie
Verharding
In waterhuishoudkundig opzicht vinden er in feite geen veranderingen plaats. Alhoewel het gebouw groter van omvang wordt heeft dit geen substantieel invloed op het verhard oppervlakte. Immers, het overgrote deel van het plangebied is al verhard. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het vigerende bestemmingsplan volledige verharding van het plangebied toelaat.
Waterkeringen en watergangen
Er wordt geen water gedempt, ook wordt er geen nieuw water gegraven. Er zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkeling heeft daar geen effect op.
Hemelwater
Indien geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt (zoals lood, koper, zink en zacht PV) dan kan het hemelwater dat op de bebouwing terecht komt worden beschouwd als schoon water. Dit schone hemelwater dient dan gescheiden van het vuilwater afgevoerd worden. Indien mogelijk zal het hemelwater van het dakoppervlak en het parkeerterrein worden afgekoppeld.
Vuilwater
Het vuilwater van de ontwikkeling wordt middels een aan te leggen vuilwaterleiding aangesloten op het bestaande gemeentelijk DWA-rioolstelsel ten zuidwesten van het plangebied en afgevoerd richting de rioolwaterzuivering.
4.8.4 Advies Waterschap Roer en Overmaas
Op 30 januari 2015 is het Waterschap Roer en Overmaas verzocht om een wateradvies, dit in het kader van de watertoets. Het waterschap heeft het plan beoordeeld en heeft aangegeven dat het plan geen of slechts geringe invloed heeft op de waterhuishouding.
4.8.5 Conclusie
Op grond van het bovenstaande heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor de waterhuishouding.
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd.
4.9.1 Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.
4.9.2 Natuurtoets
Beschermde natuurgebieden
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Er zijn geen Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied. Binnen de Maastrichtse gemeentegrens is één Natura 2000-gebied gelegen: “St. Pietersberg en Jekerdal”. Dit gebied ligt op bijna 3 km afstand van het plangebied. Verder zijn er nog de Natura 2000-gebieden “Savelsbos” en “Bemelerberg en Schiepersberg”. Deze gebieden liggen op circa 2 km afstand of meer. Op grond van deze afstand zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de kwalificerende soorten of habitats in het Natura 2000-gebieden als gevolg van voorliggende ontwikkeling.
![]() |
Figuur 4.6. Natura 2000 gebieden (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl) |
Planologische gebiedsbescherming
Het plangebied ligt geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur van de provincie Limburg. Door de ontwikkeling zullen geen wezenlijke kenmerken van de provinciale groenstructuur worden aangetast. In de planvorming voor het gebied hoeft geen rekening gehouden te worden met planologische bescherming van natuurwaarden.
![]() |
Figuur 4.7. EHS gebieden (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl) |
Beschermde soorten
Het plangebied ligt in een intensief gebruikt stedelijk gebied en grotendeels volledig verhard. Daarnaast wordt het plangebied omringd door onder andere verkeersbewegingen, de geluids- en lichtverstoring als gevolg van omliggende bebouwing en door gebruik van bouwmachines, bouwwerkzaamheden en het gebruik van bouwlampen. Hierdoor is de kans op beschermde soorten nihil. Om dezelfde reden is de kans op de aanwezigheid van beschermde flora verwaarloosbaar.
Het bestaande pand waar de supermarkt en het cluster detailhandel in is gevestigd is intensief in gebruik. De kans op de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het pand is daarom verwaarloosbaar.
Water
Binnen het plangebied en de directe omgeving is geen open water aanwezig. Amfibieën en vissen kunnen daarom worden uitgesloten.
Bomen
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een aantal bomen gepakt aan de westzijde en bij de het kantoor ter hoogte van de Scharnweg 108. Voor de kap van deze bomen wordt een kapvergunning aangevraagd. Het plan voorziet zelf in de aanleg van bomen ter plaatse van het parkeerterrein. Verder blijven er in de omgeving voldoende bomen aanwezig (waaronder direct grenzend aan het plangebied in het oosten) waar soorten gebruik van kunnen maken om te foerageren of als vliegroute. Er blijft daar voldoende areaal aan bomen voor over.
Zorgplicht
De zorgplicht ex art. 2 van de Flora- en faunawet dient altijd in acht te worden genomen. Deze zorgplicht is van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond van de zorgplicht dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt.
4.9.3 Conclusie
De natuurbeschermingswet en het aspect flora en fauna vormt geen belemmering. Daarbij wordt ook in acht genomen dat reeds op grond van het vigerende bestemmingsplan ruime bouwmogelijkheden zijn en het plangebied intensief in gebruik is.
4.10 Bodem
Wettelijk is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
4.10.1 Onderzoek
Er is een bodemonderzoek uitgevoerd (NEN7525 en NEN7540) om vast te stellen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de ontwikkeling aan de Scharnerweg 110. Ook is er een verkennend onderzoek asbest in bodem (NEN5707) uitgevoerd, dit heeft tot doel vast te stellen of de locatie "verdacht" of "onverdacht" voor de aanwezigheid van asbest is. Het onderzoek heeft betrekking op de gronden. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 4. In het navolgende de samenvatting en conclusie.
Resultaten onderzoek
De toplaag bestaat voornamelijk uit plaatselijk zwak humeus, zwak leemhoudend, zwak keienhoudend, zwak siltig, zwak tot sterk grindig, matig fijn tot zeer grof zand. Hieronder bevindt zich voornamelijk plaatselijk zwak tot matig grindig, zwak tot sterk zandig leem. Verder zijn plaatselijk stollagen waargenomen en is de ondergrond plaatselijk gleyhoudend. De bodem is verder plaatselijk zwak baksteen-, beton- en kolengruishoudend en matig tot sterk mergelhoudend. Bovendien is plaatselijk een volledige laag klinkers waargenomen.
- Asbest in bodem
Uit het vooronderzoek, de terreininspectie en de uitgevoerde veldwerkzaamheden waarbij in het opgegraven en opgeboorde materiaal zintuiglijk (fractie > 16 mm) géén asbestverdachte (plaat)- materialen zijn waargenomen, kan geconcludeerd worden dat de onderzoekslocatie als zijnde “onverdacht” kan worden beschouwd ten aanzien van de parameter asbest. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.
- Resultaten parameters bodem
De plaatselijk zintuiglijk verontreinigde toplaag (zand) is sterk verontreinigd met zink, matig verontreinigd met koper en nikkel en licht verontreinigd met cadmium, kobalt, kwik, lood en PAK. De zintuiglijk schone toplaag (zand) is plaatselijk matig verontreinigd met zink en/of licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik en nikkel. De zintuiglijk schone ondergrond (leem) is plaatselijk sterk verontreinigd met zink en licht verontreinigd met cadmium, kobalt, koper, kwik, nikkel, lood en/of zink. Alle koper-, nikkel- en zinkgehalten bevinden zich beneden de lokale maximale waarden (LWM) die voor de boven- en ondergrond binnen dit gebied gelden en voldoen hiermee aan de “Klasse Industrie” uit de Regeling bodemkwaliteit.
Het grondwater is sterk verontreinigd met tetrachlooretheen (PER) en licht verontreinigd met barium, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1-dichlooretheen en cis-1,2-dichlooretheen. Verder is grondwater het plaatselijk licht verontreinigd met trichlooretheen, vinylchloride en trans-1,2-dichlooretheen. De VOCl-verontreinigingen zijn te relateren aan de reeds vastgestelde VOCl-verontreinigingen in het grondwater ter plaatse -en in de omgeving van onderhavige onderzoekslocatie.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de vastgestelde verontreinigingen, verworpen. Echter, getoetst aan de lokale achtergrondgehalten en rekening houdend met de reeds vastgestelde grondwaterverontreinig met VOCl ter plaatse van en in de directe omgeving van onderhavige onderzoekslocatie, kan gesteld worden dat er géén reden voor een nader onderzoek bestaat en met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de herontwikkeling op de onderzoekslocatie.
Grondwerkzaamheden ter plaatse van sterk verontreinigde grond dienen voorafgaand hieraan, middels een BUS-melding, te worden gemeld bij de gemeente Maastricht. Tijdens de grondwerkzaamheden op de onderzoekslocatie dient verder rekening gehouden te worden met het werken in verontreinigde bodem, hiervoor wordt verwezen naar de CROW “Werken in verontreinigde grond”.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Gronden Koningsplein
Het Koningsplein vormt in de huidige situatie een straat die de bestemming 'Verkeer' heeft, binnen deze bestemming zijn conform het vigerende bestemmingsplan verkeer- en parkeervoorzieningen mogelijk. Het plan Scharnerweg 110 voorziet in parkeerplaatsen waar nu de straat Koningsplein loopt. Het gebruik in praktische zin wijzigt zich dus niet. Dit betekend dat er een duurzame verhardingslaag aanwezig is en in de toekomst ook zal zijn, welke voorkomt dat er contactmogelijkheden zijn tussen de grond en mens & dier. Het bodem vormt voor dit deel geen belemmering.
4.10.2 Conclusie
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek kan vanuit het oogpunt van asbest in bodem en de te onderzoeken parameters worden gesteld dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de ontwikkeling aan de Scharnerweg 110.
4.11 Geur
Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen met een geurhindercirkel. Daarnaast vormen een supermarkt en detailhandel geen geurgevoelige objecten. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Scharnerweg 110.
4.12 Licht
In de huidige situatie is het parkeerterrein verlicht. Deze verlichting staat gericht op het parkeerterrein zelf. De herinrichting van het parkeerterrein zal een verplaatsing van de masten met zich meebrengen, echter omdat de omvang van het terrein niet verandert is er geen toename van eventuele lichthinder te verwachten. De Albert Heijn zelf zal ook worden verlicht. Deels verlichting om de herkenbaarheid van de winkel te vergroten, deels ook om er voor te zorgen dat bezoekers en werknemers zich veilig kunnen voelen op het terrein en bij de winkel. Het pand is zo gesitueerd dat aan de zijden waar de meeste woningen liggen de minste verlichting is: de zijkant en achterkant van het pand. De voorzijde ligt georiënteerd op de parkeerplaats.
Bij de keuze van de verlichting van de parkeerplaats is het van belang dat deze naar beneden wordt gericht en alleen de parkeerplaatsen verlichten. Er zijn speciale armaturen op de markt die hier geschikt voor zijn.
4.13 Trillingen
Ten behoeve van het bestemmingsplan dient te worden beoordeeld of er sprake is van mogelijke trillingen. Deze beoordeling is als volgt:
- Spoor: Het plangebied ligt op grote afstand van de spoorlijn. Trillinghinder als gevolg van treinen is niet te verwachten;
- Laden en lossen: hier gaat het om vrachtverkeer dat zorg draagt voor de bevoorrading van de supermarkt en winkels. De snelheid van dit vrachtverkeer is laag en daardoor niet relevant als trillingsbron. Er worden geen grote massa's verplaatst dus ook die zijn niet relevant;
- Busverkeer: het terrein is niet toegankelijk voor busverkeer. Hiervan is dan ook geen hinder te verwachten.
Hoofdstuk 5 Juridische Plan
5.1 Inleiding
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met regels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende 10 jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de juridische bestemmingsplanmethodiek uiteengezet zoals gebruikt wordt voor het bestemmingsplan ‘Scharnerweg 110’.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), de gemeentelijke standaard en het vigerend bestemmingsplan 'Maastricht Centraal'. Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik etc. Ook is aangesloten bij de systematiek van het vigerende bestemmingsplan. Vanaf de ontwerpfase van het bestemmingsplan zal de verbeelding gecodeerd zijn.
Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De verbeelding voor bestemmingsplan ‘Scharnerweg 110’ beslaat analoog 1 kaartblad en is digitaal beschikbaar. De regels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
In de regels is gekozen voor een uitgebreide opsomming in de bestemmingsomschrijving van zaken die binnen een bestemming worden toegestaan. Voorzieningen die opgenomen zijn in de bestemmingsomschrijving zijn vanzelfsprekend gerelateerd aan de betreffende bestemming. Op de verbeelding staat aangeduid wat de bouwmogelijkheden zijn.
5.2 Planregels
5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Detailhandel
Ter plaatse van de supermarkt en het grootste gedeelte van het parkeerterrein geldt de bestemming 'Detailhandel'. De gronden zijn hiermee bestemd voor detailhandelsvoorzieningen. De parkeerplaats en ontsluitingswegen mogen binnen deze bestemming worden gerealiseerd. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, binnen dit bouwvlak mag de bebouwing worden opgericht. Tevens geldt er een functieaanduiding 'supermarkt', deze geeft aan dat er tevens een supermarkt mag worden opgericht. De regels bieden tevens de mogelijkheid om een pick-up-point te realiseren. Deze moet ook binnen het bouwvlak worden opgericht, er geldt een maximale oppervlakte voor het pick-up-point.
Gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven wat de hoogte van de gebouwen mag worden. Tevens is een maximale hoogte aangegeven. Ten behoeve van de luifel is een aanduiding opgenomen. Binnen deze luifel is het toegestaan een luifel op te richten. De maximale hoogte van de luifel is 5,0 meter.
Voor fiets(parkeer)voorzieningen is een apart lid opgesteld, hierin wordt bepaald dat deze voorzieningen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd.
Om er voor te zorgen dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot parkeervoorzieningen voor fietsers en auto's zijn er specifieke gebruiksregels opgenomen. Deze geven aan welk aantal parkeervoorzieningen er minimaal moeten worden gerealiseerd. Hierbij is ook opgenomen dat de 26 fietsparkeervoorzieningen bij de Gemeenteflat moeten worden behouden, dit hoeft overigens niet in de huidige vorm. De genoemde voorzieningen mogen zowel binnen de bestemming 'Detailhandel' als 'Verkeer' worden gerealiseerd.
Verkeer
In het vigerend bestemmingsplan 'Maastricht Centraal' heeft de straat 'Koningsplein' de bestemming 'Verkeer'. In het bestemmingsplan 'Scharnerweg 110' houdt deze straat de bestemming 'Verkeer'. Ter plaatse van deze bestemming zijn namelijk de parkeervoorzieningen voorzien. Omdat de bestemming 'Verkeer' deze voorzieningen zonder meer toe laat hoeft de bestemming niet te worden aangepast.
Binnen de bestemming zijn verder onder andere groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen mogelijk. Er mogen geen gebouwen worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn wel toegestaan.
Aangezien een klein deel van de luifel over de bestemming 'Verkeer' loopt zijn dezelfde bepalingen opgenomen als bij 'Detailhandel'.
5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen onder andere de flexibiliteitsbepalingen aan de orde. Het gaat hierbij onder meer om:
Anti-dubbeltelregel
Deze regel regelt dat bebouwing slechts eenmaal mag worden meegerekend bij de berekening van het maximaal bebouwd oppervlak, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Algemene afwijkingsregels
Ten behoeve van de flexibiliteit en bruikbaarheid in de praktijk is voorzien in de mogelijkheid tot afwijken en wijzigingsbevoegdheden. Met de afwijkingsmogelijkheid kan het bevoegd gezag o.a. een afwijking van de maatvoering van bouwwerken toestaan met ten hoogste 10%.
Algemene procedureregels
Ten behoeve van nadere eisen zijn algemene procedureregels geformuleerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Met betrekking tot bouwwerken en het gebruik van grond en bouwwerken wordt in dit artikel ingegaan op het daarop toepasselijke overgangsrecht.
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat gemeenteraad inzicht geeft in de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan waarin een bij Algemene maatregel van Bestuur (in dit kader het Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het inzicht heeft betrekking op het aspect kostenverhaal, dit dient verzekerd te zijn.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een initiatief van een particulier initiatiefnemer. De gemeente Maastricht sluit een anterieure overeenkomst met deze initiatiefnemer. Met deze overeenkomst is bepaald dat gemaakte kosten voor de initiatiefnemer zijn. Hiermee is het kostenverhaal afgedekt.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Informatieavond
In 2014 zijn in mei en juli co-design sessies georganiseerd. Deze bijeenkomsten zijn georganiseerd door de initiatiefnemers van de plannen in het gebied Centrum Oost. Deelnemers aan deze sessies waren vertegenwoordigers van de initiatiefnemers (Ahold, gemeente Maastricht, Projectbureau A2 en Avenue 2), ontwerpers, deskundigen en bewoners en belanghebbenden uit omliggende buurten. In deze co-design sessies zijn verschillende varianten voor de invulling van het plangebied onderzocht en met elkaar vergeleken. De gekozen stedenbouwkundige invulling is naar voren gekomen als de optimale oplossing vanuit de optiek van alle betrokken partijen.
Op 2 december 2015 heeft er een informatieavond plaatsgevonden. Deze avond had als doel om omwonenden, belanghebbenden en andere geïnteresseerden te informeren over de plannen die met voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, in totaal waren er meer dan 180 belangstellenden aanwezig. Zij zijn geïnformeerd over de inhoud van de plannen, maar ook over de te volgen procedure en planning. Een verslag van deze avond is te vinden op de website www.A2maastricht.nl. Op 17 maart is een informatieavond speciaal voor de direct omwonenden van de Ahold winkels aan de Scharnerweg georganiseerd. Op deze avond zijn de plannen voor de nieuwbouw van Ahold toegelicht. De presentaties die op deze avond zijn toegelicht zijn verspreid onder de aanwezigen en zijn ook te vinden op www.a2maastricht.nl/herinrichting. De aanwezigen hebben door middels van stickers kunnen aangeven wat zij goed vinden aan de plannen en wat beter kan. Een samenvattend overzicht van de reacties en van de wijze waarop de initiatiefnemers hiermee rekening zullen houden staat ook vermeld op de website van het A2-project. Op 20 april is een vierde informatieavond voor omwonenden gehouden waarop de wijze waarop eerdere opmerkingen zijn verwerkt in de plannen zijn toegelicht. Meer informatie is op de genoemde website te vinden.
7.2 Planologische Procedure
Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal de gemeente bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan overleg plegen met betrokken instanties. Dit vooroverleg zal plaatsvinden met het Waterschap Roer en Overmaas en de provincie Limburg.
Vaststellingsprocedure
Het bestemmingsplan wordt voorbereid met de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (artikel 3.5 Algemene wet bestuursrecht). Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter visie zal worden gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijk zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad. De binnengekomen zienswijzen zullen worden samengevat en beoordeeld. De zienswijzen zullen na beoordeling worden beantwoord. Indien nodig zal het bestemmingsplan gewijzigd worden vastgesteld. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter visie gelegd voor beroep.
Coördinatieregeling
De ontwikkeling Scharnerweg 110 wordt voorbereid met toepassing van de coördinatieregeling. Artikel 3.30 Wro geeft de mogelijkheid om de voorbereiding en bekendmaking ter ondersteuning van ruimtelijk beleid van de gemeente gecoördineerd te behandelen. Dit betekent in voorliggend geval dat de voorbereiding en bekendmaking van het bestemmingsplan Scharnerweg 110 en de diverse benodigde vergunningen gelijktijdig worden doorlopen.
Bijlage 1 Effectenanalyse
Bijlage 2 Onderzoek Verkeer En Parkeren
Bijlage 2 Onderzoek verkeer en parkeren
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 4 Archeologisch onderzoek