KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Sport
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Grens Van Het Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied
3.1 Geologie En Geomorfologie
3.2 Ruimtelijke Structuur
3.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 4 Ontwikkeling
4.1 Programma
4.2 Mobiliteit
Hoofdstuk 5 Milieuplanologische Aspecten
5.1 Water
5.2 Geluid
5.3 Bodem
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Natuur
5.7 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Bestemmingsplan
6.1 Algemeen
6.2 Opzet Van De Regels
Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Handhavingsparagraaf
Hoofdstuk 9 Communicatieparagraaf
9.1 Wettelijk Vooroverleg Instanties Ex Artikel 3.1.1. Bro
Bijlage 1 Programma Van Eisen
Bijlage 2 Natuurtoets
Bijlage 3 Externe Veiligheid
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Watertoets

sporthal De Geusselt

Bestemmingsplan - Gemeente Maastricht

Vastgesteld op 09-06-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Sporthal de Geusselt met identificatienummer NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01 van de gemeente Maastricht.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en/of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw vastgebouwd bouwwerk dat qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.6 additionele voorzieningen:

die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; hieronder zijn in ieder geval begrepen plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeergarages.

1.7 antenne-installaties:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.10 bestaande situatie:

  1. a. bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald.
  2. b. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.14 bijgebouw:

een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat qua verschijningsvorm en functioneel opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.15 bodemverstoring:

alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken lager dan 0,40 m onder maaiveld, zoals door bouw-, aanleg en/of sloopwerkzaamheden.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een woning of woongebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balken binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder, en dat een maximale hoogte heeft van 3,50 meter.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 carport/ overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.24 coffeeshop:

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 gebruiksoppervlakte:

Het oppervlak gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingswanden die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen.

1.27 growshop:

een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen) voor psychotrope stoffen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.29 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  1. a. het verstrekken van nachtverblijf;
  2. b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  3. c. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  4. d. discotheek/dancing.

De horecabedrijven worden in dit plan als volgt onderverdeeld:

horeca categorie 1:

een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank(en) worden verstrekt;

horeca categorie 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;

horeca categorie 3:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;

horeca categorie 4:

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);

horeca categorie 5:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

1.30 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het terrein ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan.

1.31 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen.

1.32 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 m boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.

1.33 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.34 peil:

  • voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of:
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.35 seksbedrijf:

een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.36 smartshop:

een gebouw of een deel van een gebouw voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ter verkoop en/of leveren van producten waarin psychotrope stoffen aanwezig zijn aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.

1.37 verstoringsoppervlakte, projectgebied:

de omvang van de bodemverstoring respectievelijk de omvang van het gebied, welk gebied onderwerp is van een omgevingsvergunning voor het opheffen van het planologisch strijdig gebruik als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.38 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.39 Wmo:

de Wet maatschappelijke ondersteuning, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.40 Wro:

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijden van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.41 zendmast:

bouwwerk, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Sport

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sporthal met de daarbij behorende voorzieningen zoals tribune, kleedruimtes, ontvangstruimte, opslagruimte, onderwijsruimte, vergaderruimte;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'tribune' een tribune ten behoeve van het stadion met ondergelegen sportruimten, kleedruimtes, ontvangstruimte, opslagruimte, onderwijsruimte, vergaderruimte;
  3. c. zorg gerelateerde fitness-/ fysiotherapieruimtes;
  4. d. Wmo gerelateerde dagbestedingsarrangementen;
  5. e. horecabedrijven in de categorieën 2 en 3;
  6. f. erven en verhardingen;
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. h. groenvoorzieningen;
  9. i. additionele voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:

  1. a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.3 sub b ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 respectievelijk 2 meter, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en er geen stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
  2. b. lid 3.2.3 sub f voor de bouw van carports/overkappingen, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de beschermde flora en fauna en de landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Ondergronds bouwen

  1. a. Uitsluitend op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds worden gebouwd tot een diepte van 5 meter. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het plan voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.2 Antennemasten en zendmasten

Het bouwen van antenne-installaties en zendmasten is niet toegestaan behoudens binnen de daartoe aangewezen bestemmingen.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Het is verboden gronden, gebouwen bouwwerken en onderkomens te gebruiken in strijd met de bepalingen in deze regels. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. b. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van coffee-, smart-, head- en growshops;

6.2 Dakterrassen

Het gebruik van daken ten behoeve van dakterrassen is niet toegestaan.

6.3 Parkeernormen

Bij de oprichting van nieuwe functies en/of gebouwen die zijn toegestaan op basis van de regels van dit bestemmingsplan dient te worden voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Maastricht.

6.4 Afwijken van parkeernormen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.3 ten behoeve van het afwijken van de parkeernormen in verband met een beperktere parkeerbehoefte vanwege realisering van een combinatie van functies, met dien verstande dat:

  1. a. geen toename mag ontstaan van parkeerdruk in het openbaar gebied;
  2. b. geen belemmering mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. c. de verkeersveiligheid dient te worden gegarandeerd.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken:

  1. a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. c. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. d. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    2. 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    3. 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  5. e. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter mag bedragen.
  6. f. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    1. 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 meter;
    2. 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter.
  7. g. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    1. 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
  8. h. van het bepaalde in artikel 6.2 ten behoeve van het toestaan van dakterrassen op een plat dak onder de voorwaarden dat de hoogte van de vloerafscheiding/balustrade, gemeten vanaf de bovenkant van het plat dak, niet meer mag bedragen dan 1,20 meter, er geen bouwwerken op het dakterras mogen worden opgericht, het stedenbouwkundig beeld ter plaatse niet mag worden verstoord, er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu mogen ontstaan en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze overschrijding mag niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:

  1. a. het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage;
  2. b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend;
  3. c. in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
  4. d. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij Burgemeester en wethouders;
  5. e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.

9.2 Wijzigingen

Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Verwijzing naar wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Sporthal de Geusselt'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Maastricht wil een nieuwe sporthal realiseren ter vervanging van de bestaande Sporthal De Geusselt. De nieuwe sporthal zal een plaats krijgen in het Geusseltgebied (het geplande Oostgebouw) en in die optiek onderdeel gaan uitmaken van de sportieve omgeving Geusseltpark.

De gemeente heeft de ambitie om de nieuwe hal op zodanige wijze te bouwen dat er optimale mogelijkheden worden gecreëerd voor sportbeoefening en exploitatie. Het vertrekpunt is daarmee niet een standaardsporthal, maar een sporthal die door de functionaliteit en door aanvullende voorzieningen (waaronder [semi]-commerciële) ruime gebruiks- en exploitatiemogelijkheden kent.

De gemeente heeft in 2013 de aard en de omvang van de te realiseren sporthal (en eventueel aanvullende voorzieningen) vastgesteld in het onderzoeksverslag 'Functioneel Programma van Eisen Sporthal De Geusselt' d.d. 10 februari 2014, zie Bijlage 1.

1.2 Grens Van Het Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen ten zuiden van het stadion van MVV 'De Geusselt'. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Stadionweg en aan de zuidzijde de Olympiaweg. Op de hoek van de Stadionweg/ Olympiaweg is een opstelplaats voor bussen voor voetbalsupporters aanwezig. Deze ruimte maakt geen onderdeel uit van het plangbied.

Ten westen van de locatie is de Mc Donald's gevestigd met bijbehorende parkeerplaatsen voor bezoekers van dit restaurant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied (rode ster) en luchtfoto van de locatie (bron: Google Maps)

De sporthal zal worden gebouwd op het terrein dat grenst langs het MVV-stadion, achter de vestiging van McDonalds. Dit hele perceel is in principe gereserveerd voor de realisatie van het Oostgebouw. Inmiddels geldt dat het “achterste deel” van het terrein (het deel dat grenst aan de Stadionweg) gereserveerd wordt als parkeerplaats en voor de opvang van bezoekende supporters tijdens thuiswedstrijden van MVV. Met aftrek van dat deel van het perceel resteert een perceel met een breedte van circa 74 meter en een diepte van circa 72 meter. Het perceel is in principe groot genoeg om het programma te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0002.png"

Afbeelding 2: Inmeting bestaande toestand ten behoeve van nieuwbouw (bron: gemeente Maastricht)

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Het plangebied is gesitueerd binnen het bestemmingsplan "Maastricht Noordoost" dat op 18 juni 2013 door de gemeenteraad van Maastricht is vastgesteld. De gronden waarop de sporthal is geprojecteerd hebben de bestemming 'Sport' waarbij er geen bouwvlak is opgenomen en er geen gebouwen mogen worden gebouwd. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' met een directe relatie naar bijlage 2 van de regels van het bestemmingsplan 'Deelrapporten MPE'.

Binnen het vigerende bestemmingsplan is de bouw van de sporthal niet mogelijk. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in een binnenplanse vrijstellings- of wijzigingsbevoegdheid die de realisatie van het sportcomplex mogelijk zou kunnen maken. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan danwel het nemen van een projectbesluit zijn twee wettelijke mogelijkheden om te komen tot realisering van het bouwplan. Het college van burgemeester en wethouders heeft gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan ligt thans voor.

1.4 Leeswijzer

De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit negen hoofdstukken, waarvan de indeling heeft plaatsgevonden conform het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Na dit inleidende eerste hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau weergegeven en wordt afgewogen of de voorliggende ontwikkeling van de Sporthal De Geusselt daarbinnen inpasbaar is. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven met de huidige ruimtelijke, functionele of andere structuren die daarbinnen aanwezig zijn. In hoofdstuk 4 worden de programmatische en ruimtelijke uitgangspunten van het plan voor de ontwikkeling van de sporthal aangegeven.

In hoofdstuk 5 komen de milieuplanologische aspecten aan de orde en worden onder andere de resultaten van uitgevoerde onderzoeken besproken. Hoofdstuk 6 handelt over de opbouw van de planregels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde en hoofdstuk 8 bevat een handhavingsparagraaf. Deze toelichting wordt afgesloten met een communicatieparagraaf in hoofdstuk 9. Hier is aangegeven welk communicatietraject is doorlopen en wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierbinnen komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen en de beantwoording daarvan door de gemeente aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Europees Beleid

Vogel- en habitatrichtlijn

Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:

  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • gebieden door de Minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.


Het Natura 2000-netwerk bevat derhalve de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats. Nederland heeft 162 Natura 2000-gebieden (en 4 ‘mariene’ gebieden buiten de kust).

Binnen de Maastrichtse gemeentegrens is één Natura 2000-gebied gelegen: “St. Pietersberg en Jekerdal”. Aan de zuidoostzijde van de gemeente Maastricht ligt het Natura 2000-gebied “Savelsbos” en op enige afstand in de gemeente Eijsden-Margraten nog het “Bemelerberg en Schiepersberg”. Het plangebied is niet aangrenzend aan en op aanzienlijke afstand van deze gebieden gesitueerd. Daarnaast is het voorliggende bestemmingsplan een actualiseringsplan, waarbinnen de bestaande situatie planologisch wordt verankerd en waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Er zal geen sprake zijn van negatieve effect op de kwalificerende soorten of habitats in de genoemde gebieden als gevolg van dit bestemmingsplan.

Europese Kaderrichtlijn Water

In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:

  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • een gebiedsgerichte aanpak, waarbij wordt uitgegaan van een indeling in stroomgebieddistricten;
  • het uitwerken van maatregelen, onder meer uitgaande van een gecombineerde aanpak door beperking van verontreiniging aan de bron door middel van emissiegrenswaarden en door het vastleggen van milieukwaliteitnormen;
  • het bereiken van de milieukwaliteitdoelstellingen, namelijk de goede ecologische toestand voor het oppervlaktewater en de goede chemische toestand voor het grondwater;
  • het behoeden van aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestische ecosystemen voor verdere achteruitgang;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • het leveren van een bijdrage aan de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

De Europese Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water. Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan en verankerd in de Waterwet (2009). Voor het onderhavige plangebied zijn daardoor vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere wet- en regelgeving voortkomen.

Verdrag van Valletta (Malta)

Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid. De wijze waarop met het aspect archeologie rekening is gehouden in relatie tot dit plan is verwoord in paragraaf 3.4 van deze toelichting.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen waaraan 13 nationale belangen zijn gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van de deze 13 nationale belangen.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:

  • het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro): het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin vooralsnog opgenomen de volgende nationale belangen:
      • Rijksvaarwegen;
      • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
      • Kustfundament;
      • Grote rivieren;
      • Waddenzee en waddengebied;
      • Defensie;
      • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
      • Elektriciteitsvoorzieningen;
      • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
      • Ecologische hoofdstructuur;
      • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
      • Ijsselmeergebied;
      • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Bro opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het plangebied ligt. Onderhavig plan bevat geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een motivering van het plan op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.


De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zullen worden opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie), door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Voor onderhavig plan bevat het SVIR geen kaderstellende uitspraken.

Waterwet en waterbesluit

Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

De nieuwe Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt onder meer voor de Kaderrichtlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta’s), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s en de Kaderrichtlijn mariene strategie.

De Waterwet voegt acht bestaande waterbeheerwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de ‘natte’ delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het ‘natte’ gedeelte ervan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.

Het Waterbesluit bevat in de bijlagen een lijst van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en een lijst van waterkeringen, eveneens in beheer bij het Rijk. Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr). Daarnaast geeft het Waterbesluit twee hoofdregels voor de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen:

  • het Rijk beheert zijwateren van hoofdwateren, behoudens de uitzonderingen die in de Waterregeling zijn geregeld;
  • als het Rijk beheerder is van een oppervlaktewater­lichaam, beheert het ook de daarin gelegen kunstwerken.

Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet.

Nota Belvédère

In de Nota Belvédère (1999) is een visie op de samenhang tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting opgenomen. In de nota worden vanuit de cultuurhistorie de meest waardevolle gebieden van Nederland geselecteerd: de zogenaamde Belvedèregebieden. Voor elk van deze gebieden wordt aangegeven wat de cultuurhistorische identiteit is, worden beleidskansen geïnventariseerd en wordt een beleidsstrategie voorgesteld. De nota is een aanwijzing en voorzet hoe gemeenten met de inrichting van hun grondgebied moeten omgaan.

De stad Maastricht is in deze nota aangemerkt als een cultuurhistorisch belangrijke stad. In cultuurhistorisch belangrijke steden wordt extra beleidsmatige aandacht gevraagd voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren. De gemeente Maastricht heeft hiervoor het instrument van het Maastrichts Erfgoed geïntroduceerd en geïmplementeerd. Hierover meer in paragraaf 3.1.3 ‘Gemeentelijk beleid’. Verder is het gebied tussen de gemeenten Sittard-Geleen, Maastricht en Heerlen aangemerkt als het Belvédèregebied ‘Heuvelland’. De cultuurhistorische waarden hiervan dienen vroegtijdig te worden meegenomen in nieuwe planvorming. Voor dit bestemmingsplan heeft de Nota Belvédère geen specifieke uitgangspunten, anders dan dat het cultureel erfgoed zoveel mogelijk dient te worden beschermd (in casu via het instrument van het Maastrichts Erfgoed).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte, is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van enkele onderdelen. De voorgenomen ontwikkeling is echter niet in strijd met de nationale belangen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen.

De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft een integraal karakter: alle relevante 'wateraspecten' worden meegenomen. Er wordt gekeken naar veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging. De watertoets wordt toegepast door in een vroegtijdig stadium de waterbeheerders te betrekken bij plannen die een invloed kunnen hebben op de waterhuishouding.

Voor dit bestemmingsplan is er in het kader van de watertoets gekeken naar veiligheid, wateroverlast, waterkwantiteit, waterkwaliteit en verdroging. Het Waterschap Roer en Overmaas zal op grond van het vooroverleg (overleg ex artikel 3.1.1 Bro) kunnen reageren op het bestemmingsplan.

2.3 Provinciaal Beleid

Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), actualisatie 2011

Op 22 september 2006 is het POL 2006 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Net als het eerste POL (uit 2001) is POL 2006 een integraal plan dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de provincie een rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2006 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio, die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoetkomt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige ge­neraties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien. Medio 2008, 2009, 2010 en voor het laatst in 2011 zijn beperkte delen van het POL aangevuld op basis van gewijzigde beleidsstukken, met POL-aanvullingen.

Op 'Kaart 1 Perspectieven' van het POL is het plangebied aangeduid als ‘Stedelijke bebouwing’ (P9). Het onderstaande fragment uit kaart 1 toont de plangrens op de POL-kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0004.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0005.png"

Afbeelding 3: uitsnede kaartbeeld Provinciaal Omgevings Plan (POL), bron: Provincie Limburg

De stedelijke bebouwing is gelegen binnen de ‘grens stedelijke dynamiek’, die gekoppeld is aan de stadsregio’s. De stadsregio’s vormen de vertaling van de bundelingsgebieden zoals het Rijk die hanteert in de Nota Ruimte. Het zo compact mogelijk houden van de steden is daarbij het uitgangspunt. Iedere stadsregio is voorzien van een grens stedelijke dynamiek (paarse contour, zie kaartbeeld op deze pagina). Deze grenzen zijn vastgelegd op basis van de natuurlijke waarden in het omliggende gebied en een goede functionele en stedelijke samenhang, rekening houdend met de verwachte groei, zoveel mogelijk samenvallend met bestaande elementen zoals wegen. Deze begrenzing laat onverlet dat er sprake is van een sterke wisselwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden. Voor veel voorzieningen is men vanuit het landelijk gebied aangewezen op de steden. Omgekeerd is de kwaliteit van het landelijk gebied mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de stedelijke gebieden als vestigingsgebied. Binnen de stadsregio’s dienen nieuwe activiteiten zoveel mogelijk geconcentreerd te worden in de bestaande stedelijke bebouwing.

De Stedelijke bebouwing (Perspectief 9) omvat de aanwezige of als zodanig al bestemde woon- en winkel- en voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. Er is hier in veel gevallen nog de nodige ontwikkelingsruimte. De verstedelijkingsopgave wordt voor zover mogelijk hier ingevuld, met in achtneming van de randvoorwaarden vanuit het watersysteem (via de watertoets). Ook dient er aandacht te zijn voor de stedelijke wateropgaven ten aanzien van wateroverlast, afkoppeling, riolering en ecologisch water. Waar nodig wordt hier door herstructurering de vitaliteit van buurten en wijken en de kwaliteit van werklocaties geborgd dan wel verbeterd. De milieukwaliteit in dit gebied dient te worden afgestemd op aard en functie van de deelgebieden. Binnen de bestaande bebouwing verdienen de stedelijke centrumgebieden bijzondere aandacht, levendige gebieden met een sterke menging van functies. Hier komt de stedelijke dynamiek bij uitstek tot uiting. Behoud en versterking van die vitaliteit van centrumgebieden is uitgangspunt. Bijzonder belang wordt gehecht aan de aanwezigheid in centrumgebieden van woonfuncties en stedelijke voorzieningen (publieksgerichte kantoren, stedelijke recreatie, recreatief winkelen).

De beleidskaarten 'Blauwe waarden', ’Kristallen waarden’ en ‘Groene waarden’ kennen geen relevante beleidsuitgangspunten voor het plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat onderhavig bestemmingsplan geen ontwikkelingen bevat welke niet zouden passen binnen de uitgangspunten van het POL. Het bestemmingsplan bevat een planologisch-juridische-regeling voor de realisatie van een sporthal in een gebied dat in zijn verschijningsvorm, functionele en bebouwde situatie, voorzieningenniveau en ruimtelijke uitstraling past binnen de kaders zoals in het POL 2006 (actualisatie 2011) voor dit gebied zijn verwoord.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Algemeen ruimtelijk beleid

Stadsvisie 2030 (juni 2005) + actualisatie 2008

In juni 2005 werd de Stadsvisie 2030 vastgesteld. Daarmee staat de koers van de stad Maastricht vast. In deze visie zijn twaalf economische, fysieke en sociale speerpunten gepresenteerd op basis waarvan de stad zich verder dient te ontwikkelen.

Uit de omgevingsanalyse die ten behoeve van deze Stadsvisie is uitgevoerd, blijkt dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een samenhangend ‘mozaïek’. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een stad opgeleverd die rijk is aan moderne gebouwen en bruggen, goed ingerichte en onderhouden buitenruimten, kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, de voorzieningen voor miljoenen bezoekers en congresgangers zijn van hoog niveau. De stad beschikt over uitgebreide onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop bezig. De stad is standvastig en flexibel, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. Maastricht heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen bezoekers die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat is te herleiden uit de stevige verenigingsstructuren, de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en er vaak op latere leeftijd weer naar terugkeren. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving.

Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur (’de Mestreechter Geis’) soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt te weinig actief op (Eu-)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op drie terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Daarnaast werken de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen belemmerend. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Tenslotte leidt op economisch terrein beknelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemerschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad.

Voor dit bestemmingsplan biedt de Stadsvisie een aantal aanknopingspunten. In de Stadsvisie zijn de ambities voor het Geusseltpark benoemt waarbij de ambitie als volgt is gedefinieerd:

"Geusseltpark wordt getransformeerd door te investeren in openbaar groen, sport, leisure en onderwijs. Hierdoor ontstaat een hoogwaardig woon- en werkgebied."

Het Geusseltpark, dat momenteel een anonieme restruimte is tussen de achterkant van het voetbalstadion en de sportvelden, maakt een metamorfose door. De belangrijkste opgave is om van het park een levendige publieke ruimte te maken. Dat wordt bereikt op twee manieren: meer publieke functies en een betere routering. Met de komst van het zwembad wordt centraal in het park een publiekstrekker gecreëerd, die tot ver in de avond en in de weekenden voor levendigheid zorgt. De nieuwe dynamiek wordt verder versterkt door de komst van het United World College Maastricht (UWCM). Ook de woningen zorgen voor meer gebruikers van het park, evenals voor sociale controle en een gevoel van veiligheid.

De drager van deze vernieuwing is de Groene Loper, die vanuit de stad komend onder de Terblijterweg door centraal in het Geusseltpark uitkomt. Daar buigt de Groene Loper af en vormt naar het noorden toe een verbinding met de Landgoederenzone.

Vanaf het centrale punt komt er ook een prominente wandel- en fietsroute door het park, die langs de Ambyvijver naar de oostzijde van de stad voert. Rondom het stadion is ruimte voor de gemeentelijke sporthal en programma's op het gebied van sport, leisure, horeca, wellness, onderwijs en wonen. Nieuwe functies zijn bij voorkeur aanvullend op het hoofdthema van dit gebied: Sport. Daarnaast is de Geusselt ook een werklocatie. Als er (veel) vraag blijkt te zijn naar kantoren is de omgeving van de Geusselt een goede zichtlocatie langs de A2. Maar er moet dan wel gezocht worden naar mogelijkheden om de regionale ontsluiting met het openbaar vervoer te verbeteren.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van de gemeentelijke sporthal bij het stadion mogelijk en voorziet in een concrete uitwerking van de Stadsvisie.

2.4.2 Sectoraal gemeentelijk beleid en uitgangspunten

Maastricht Noordoost, cultuurhistorische verkenning

In december 2007 is de cultuurhistorische verkenning van Maastricht Noordoost opgesteld (auteurs Urban Fabric BV en Steenhuis stedenbouw/landschap). Het onderzoek richt zich op de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit van Maastricht Noordoost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0006.png"

Afbeelding 4: Overzichtskaart waardering Maastricht Noordoost

Uit de overzichtskaart blijkt dat het plangebied, evenals het stadion, deel uitmaakt van de landgoederenzone rondom kasteel Geusselt. De Landgoederenzone geeft Maastricht Noordoost nog meer kwaliteit; deze groenbuffer loopt over in het groen van Nazareth en Limmel. Het sportpark Geusselt is de voornaamste plek voor actieve recreatie.

Samen zijn Landgoederenzone en Geusseltpark een belangrijke groene begeleiding van de noordelijk stadsentree.

In het vigerende bestemmingsplan Maastricht - Noordoost is het cultureel erfgoed middels de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ bestemd en heeft het een vaste positie binnen het bestemmingsplan, waardoor de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuurhistorie, landschap en archeologie integraal beheersbaar worden.

Dit nieuwe ‘MPE-systeem’ is ontwikkelingsgericht door duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik, waarbij een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Doordat in de Erfgoedverordening de begripsbepaling ‘monument’ is uitgebreid, wordt het beschermd cultureel erfgoed in het bestemmingsplan uitgesloten van vergunningsvrij bouwen. Er wordt als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet zodat een dekkend regime ontstaat. In het bestemmingsplan is een integrale bescherming op maat mogelijk die plaats maakt voor de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.

De dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’ ligt op gebieden met een bijzondere, cultuurhistorisch waardevolle identiteit waaraan voorwaarden en richtlijnen zijn gekoppeld. Één van de voorwaarden hierbij is dat nieuwe ontwikkelingen geënt dienen te zijn op de cultuurhistorische uitgangspunten. Op deze manier is cultuurhistorie een van de onderdelen in de belangenafweging bij toekomstige ontwikkelingen. Doordat dit instrument reeds in een vroeg stadium wordt gehanteerd kan het tevens dienen als inspiratiebron voor ontwerpers en ontwikkelaars. De algemene spelregels die opgaan voor de bestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ zijn:

  • behoud gaat voor vernieuwen of ontwikkelen;
  • vernieuwen of ontwikkelen dient plaats te vinden binnen de cultuurhistorische randvoorwaarden;
  • op aanverwante wijze gaat bij archeologie behoud in situ vóór behoud ex situ (opgraving).

Een van de grote voordelen van het MPE is de mogelijkheid van gradaties in beschermingsniveau. Dit wil zeggen dat niet het volledige cultureel erfgoed dezelfde bescherming krijgt maar dat verschil in het beheer gemaakt wordt. Stedenbouwkundige structuren vragen om een ander beschermingsniveau dan architectonisch waardevolle objecten. Interventies bij het hoogst gewaardeerde erfgoed zal bijvoorbeeld op meer punten afgestemd moeten worden op de bestaande waarden.

Concreet betekent dit dat binnen de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’ een aantal verschillende beschermingsgradaties zijn opgenomen:

  • Dominant bouwwerk
  • Kenmerkend bouwwerk
  • Waardevol cultuurhistorisch element
  • Waardevol groenelement
  • Cultuurhistorisch attentiegebied
  • Archeologische zone a
  • Archeologische zone b
  • Archeologische zone c
  • Primaire bestemming

Voor het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts erfgoed' opgenomen met de 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone c' in het vigerende bestemmingsplan Maastricht Noordoost. Voor deze zone geldt een vergunningplicht bij bodemverstorende werken of werkzaamheden dieper dan 0,4 meter onder maaiveld en een omvang van minimaal 2.500 m2.

Toets

Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden die volgens de in beleidsnota “Springlevend Verleden. Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2007-2012” in aanmerking komen, een nader onderzoek plaatsvinden naar archeologische waarden. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord raakt, moet de veroorzaker de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen en de resultaten uit te werken.

Conclusie

Gezien de omvang van de geplande werkzaamheden voor de ontwikkeling van de nieuwe sporthal is volgens de gestelde beleidsregels archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden noodzakelijk.

Hiervan kan echter afgezien worden aangezien onderzoek in de directe omgeving van de planlocatie heeft aangetoond dat de ondergrond weinig archeologische potentie heeft.

Indien er desondanks tijdens de werkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, dient hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding moet worden gemaakt bij de gemeente Maastricht.

Horecanota (2008)

In de Horecanota (vastgesteld door de raad d.d. 22 januari 2008) is het horecabeleid voor Maastricht vastgelegd. Het nieuwe beleid, dat tot stand is gekomen na een intensieve en constructieve samenwerking tussen de gemeente Maastricht, Koninklijk Horeca Nederland, horecaondernemers, burgers en andere betrokkenen, biedt nieuwe kansen voor gevestigde horeca en voor nieuwe initiatieven. Het beleid dat totnogtoe heeft gegolden, heeft, zo is ook gebleken uit de evaluatie, goed gewerkt maar bleek ook een verstikkende werking te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de horeca. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de kwaliteit van het horeca-aanbod te wensen over laat, zeker voor een aantal doelgroepen waar Maastricht in de toekomst haar pijlen op wil richten. Wil Maastricht haar positie in de (Eu)regio handhaven als Bourgondische stad, Universiteitsstad, Winkelstad en Europese stad, dan zal vooral de horeca, die mede vorm geeft aan dit imago, de handen uit de mouwen moeten steken om dit karakter te bewaren en te versterken. Het stadsbestuur wil binnen de wettelijke kaders en mogelijkheden de Maastrichtse horeca een kans bieden en nieuwe ontwikkelingen laten bijdragen tot een betere kwaliteit van de stad. Kwalitatieve goede initiatieven kunnen rekenen op steun vanuit de gemeente. Gevolg is dat initiatieven van een slechte kwaliteit worden geweerd. Bestaande horeca, die zich slecht aan de regels houdt, wordt extra aangepakt. Maastricht wil met het nieuwe horecabeleid zorgen dat:

  • geen ongeoorloofde hinder door horeca-inrichtingen ontstaat en een goede balans gecreëerd wordt tussen horeca en leefmilieu;
  • haar positie in de regio behouden of zelfs versterkt wordt;
  • er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd in de horeca;
  • nieuwe ontwikkelingen een kans krijgen, vooral ontwikkelingen die passen in het imago van de stad die Maastricht wil zijn of worden en die bijdragen aan een hogere kwaliteit van de horeca;
  • het horeca-aanbod gedifferentieerd is en voorziet kwantitatief en kwalitatief in de behoefte van de doelgroepen waarop het beleid uit de stadsvisie 2030 is gericht;

De gemeente Maastricht wil meer kansen bieden voor horeca. Horecavestiging moet op meer plaatsen mogelijk zijn. Echter niet overal in de stad ligt die vestiging van horecagelegenheden evenzeer voor de hand. Er wordt daarom specifiek voor deze nota een onderscheid gemaakt in vijf gebieden (“ringen” van de stad):

  1. 1. de winkelzone;
  2. 2. horecaconcentratiegebieden;
  3. 3. het overig centrum, binnen de singels (tot aan Statensingel, Boschstraat en Spoorweglaan in Wyck);
  4. 4. de woongebieden;
  5. 5. de periferie (snelweg-, kantoor/bedrijvenlocatie, buitengebied).

Het voorliggende plangebied is gelegen in zone 5: de periferie. Het gebied buiten de stad en woonwijken kent het zogenaamde buitengebied (het landelijke deel van de stad) en de “stadspoorten” (de stadsentrees). Voor beide gebieden geldt dat de nieuwe horecavestigingen ondersteunend moet zijn aan het daarbij behorende functioneel gebruik.

Bij de entrees van de stad, zoals de Geusselt en Randwijck, geldt dit met name voor de zakelijke markt of het betreft initiatieven waarvoor in het centrum geen ruimte is. De nieuw te vestigen horecavoorziening zullen in deze gebieden veelal grootschalig van aard zijn.

Voor het buitengebied moet er een relatie zijn met de landschapswaarden en/of het hoogwaardig toeristisch medegebruik (Hoge Weert, Vaeshartelt). De voorzieningen zullen veelal kleinschalig dan wel thematisch zijn. Er zal een binding moeten zijn met natuur- en landschapswaarden van de omgeving.

Conclusie

Onderdeel van het bouwplan van de sporthal is een horecavoorziening ten dienste van de verenigingen en sport- en beweegarrangementen die gebruik maken van de sporthal (zie het Programma van Eisen in Bijlage 1). Gelet op het aantal verenigingen en de sport- en beweegarrangementen en het naastliggende Geusseltstadion wordt gekozen voor een volwaardige horecavoorziening inclusief verenigingsruimte. Deze ambitie past binnen de horecanota.

Bodembeheerplan Maastricht (2007)

Het Bodembeheerplan Maastricht maakt deel uit van een algemeen bodembeleidskader: het Beleidskader Bodem. De Nota Bodembeheer vormt de voortzetting van het bestaande beleid. De normering is hierbij geactualiseerd. In dit algemene kader wordt voor het milieucompartiment bodem een beschrijving gegeven van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de gemeente Maastricht en wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe hieraan invulling gegeven wordt. De nadere uitwerking van het bodembeleid wordt in een aantal onderliggende nota’s beschreven. Met deze aanpak, waarbij de gedetailleerde uitwerking van het bodembeleid in een aantal nota’s plaatsvindt, wordt een flexibel bodembeleid gerealiseerd. Voorliggend Bodembeheerplan moet beschouwd worden als één van de onderliggende nota’s. Op zijn beurt maakt het Beleidskader Bodem weer deel uit van het Natuur en Milieuplan van Maastricht. In dit kader is het kwaliteitsdenken over de bodem nader uitgewerkt (vier sporen). Daarnaast is de gebiedskwaliteit ingebed in het gebiedsgedifferentieerd denken. De duurzaamheid van de Maastrichtse bodemnormen uit zich in een continu beter wordende kwaliteit.

De uitvoering van het bodembeleid krijgt vorm via verschillende regelingen die hun basis vinden in vier verschillende wettelijke kaders: de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, de Woningwet en de Wet Ruimtelijke Ordening. Binnen dit vier sporenbeleid staat voorop dat het resultaat van de beoordeling van de bodemkwaliteit niet afhankelijk mag zijn van het wettelijk kader dat aanleiding is om de bodemkwaliteit te beoordelen. Het maakt immers niet uit of de gewenste kwaliteit bereikt wordt via een bodemsanering (omdat de interventiewaarde wordt overschreden), via het aanvoeren van grond (omdat het terrein te laag ligt), via een bestemmingsplanherziening (omdat de bestemming gewijzigd wordt van bedrijvigheid naar wonen) of bij het verlenen van een bouwvergunning. De gewenste kwaliteit (uitgewerkt in dit Bodembeheerplan) moet in alle situaties worden bereikt.

Actief bodembeheer is vanouds ontwikkeld om te voorkomen dat in gebieden met (grootschalige) diffuse bodemverontreiniging stagnatie optreedt in de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen; de stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Hiermee wordt beoogd de (kosten voor) oplossing van de bodemproblematiek maatschappelijk te verdelen over de marktpartijen. In dat verband zal het Bodembeheerplan in de praktijk meestal zijn gericht op situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is, die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Maar omdat het uitgangspunt van het Maastrichtse bodembeleid is om alle situaties gelijk te beoordelen, is dit plan feitelijk van toepassing op alle situaties en procedures waarbij de bodemkwaliteit beoordeeld moet worden. De bodemkwaliteitsdoelstellingen zullen door de gemeente Maastricht worden gehanteerd bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij bouwaanvragen, grondverzet, bestemmingswijzigingen en in situaties waar gesaneerd moet worden.

Conclusie

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan Maastricht Noordoost de bestemming 'Sport' waarbij de gronden overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt maar gebouwen niet zijn toegestaan. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de bouw van een sporthal mogelijk gemaakt. Voor de resultaten van het verrichte bodemonderzoek wordt verwezen naar paragraaf 5.3 van dit bestemmingsplan.

Hogere grenswaardenbeleid Maastricht (2011)

Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. De wijzigingen betreffen zowel de procedures als de inhoud van de wet. Een belangrijke wijziging is dat de bevoegdheid voor de vaststelling van hogere grenswaarden is verlegd van Gedeputeerde Staten naar de colleges van Burgemeester en wethouders van de gemeenten. Een andere wijziging is dat de criteria op grond waarvan hogere grenswaarden konden worden vastgesteld niet meer in de nieuwe wet opgenomen zijn. Wel is in de nieuwe wet in artikel 110a lid 5 bepaald dat het college van Burgemeester en wethouders bevoegd is hogere grenswaarden vaststellen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege industrieterreinen, spoorbanen en wegen onvoldoende doeltreffend zullen zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De verandering van het bevoegd gezag voor de vaststelling van hogere grenswaarden, het ontbreken van criteria voor de vaststelling van hogere grenswaarden in de nieuwe wet en de vereiste motivatie op grond van artikel 110a van de nieuwe wet, heeft aanleiding gegeven Maastrichts geluidsbeleid in een nieuwe nota te verwoorden. Er is geluidsbeleid ontwikkeld om te sturen in de ontheffingverlening en te voorkomen dat ad hoc ontheffingen verleend worden. Tevens is het geluidsbeleid ontwikkeld voor de bescherming van burgers tegen geluidhinder, zorgen voor afdoende leefkwaliteit en als kader voor het toetsen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit geluidsbeleid zal zo mogelijk gebiedsgerichte geluidsplafonds bevatten die variëren per gebiedstype, om geluidsniveaus te beperken waar dat zinvol is en meer maatwerk te kunnen leveren en zodoende aan te sluiten bij het Maastrichtse Natuur- en Milieuplan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde rekening te worden gehouden met dit beleid.

Energienota 'Maastricht steekt energie in het klimaat'

De Energienota ‘Maastricht steekt energie in het klimaat’ (2007) is een weergave voor de komende jaren van de visie en ambities van de stad Maastricht op het gebied van klimaat en energie. De ambities zijn helder: een klimaatneutrale gemeente in 2030 en een klimaatneutrale gemeentelijke organisatie in 2015. De gemeente Maastricht is zich ervanbewust dat deze opgave niet zonder de medewerking van anderen gerealiseerd kan worden. Een brede maatschappelijke samenwerking is van essentieel belang. Iedere burger,het bedrijfsleven, de industrie, de gezondheidsinstellingen en het onderwijs krijgen er vroeg of laat mee te maken. Belangrijke pijler in het streven naar klimaatneutraliteit is het terugdringen van de CO2-uitstoot. De Energienota geeft voor verschillende doelgroepen de richting aan waarlangs die CO2-reductiedoelstelling kan worden gerealiseerd, technisch en organisatorisch.

Conclusie

Aan de eisen ten aanzien van energie zal in het stadium van de beoordeling van bouwaanvraag worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan bevat dit document geen specifieke uitgangspunten.

Antennebeleid/UMTS Nota 2009

Op 19 oktober 1999 heeft het college van Burgemeester en wethouders van Maastricht een beleidsnota vastgesteld met betrekking tot het plaatsen van GSM-installaties door providers in de gemeente Maastricht (de Nota locatiebeleid GSM-zendinstallaties). In 2009 heeft de gemeente dit beleid herzien, mede gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de technologie. Daarnaast is er ook meer bekend over de gevolgen voor de gezondheid, zodat de toen opgestelde uitgangspunten ook aan deze nieuwe kennis zijn aangepast. Daarnaast lijkt de GSM zijn langste tijd te hebben gehad. UMTS (Universal Mobile Telecommunication System) doet zijn intrede. UMTS maakt gebruik van de 3e generatie technologie. Het GSM beleid is dientengevolge verruimd naar het antennebeleid voor mobiele communicatie, kortweg Antennebeleid 2009/UMTS Nota 2009.

Er bestaan drie verschillende soorten masten: micromasten, dakmasten en vrijstaande masten. Ieder type heeft een andere dekkingsgraad en een andere capaciteit. De inzet van een bepaald type hangt af van de vraag naar bereikbaarheid in de directe omgeving. Die dekkingsgraad is bijv. in een buitengebied kleiner dan in de drukke binnenstad. In het buitengebied kan worden volstaan met minder installaties, maar die moeten dan wel een groot bereik hebben. De zoekvraag is dus afhankelijk van omgevingsfactoren. Dit vraagt om een vergelijkbare aanpak als de nota Welstand Transparant. Immers ook hier zijn de welstandscriteria afhankelijk van de typologie van de gebouwde omgeving. Om aan de toenemende vraag naar het plaatsen van zendmasten te kunnen blijven voldoen ligt het voor de hand de mogelijkheden in de gebieden met bepaalde typologische kenmerken te verruimen. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van het gebiedsgerichte beleid uit de welstandsnota dat gebruik maakt van de typologische kenmerken van de gebouwde omgeving.

In het Antennebeleid is per gebied aangegeven welke typen antennes geplaatst mogen worden en onder welke voorwaarden. Gebiedsgerichte criteria hebben betrekking op ruimtelijke kenmerken die de omgeving van de installatie heeft. Er worden vier gebieden onderscheiden, exclusief een categorie bijzondere bebouwing. Deze komen overeen met die uit het bestaande beleid van de welstandsnota. De gebieden zijn:

  1. a. historische gebieden (H1 t/m H3);
  2. b. woongebieden (W1 t/m W10);
  3. c. bedrijfsterreinen (B1 t/m B4);
  4. d. buitengebieden (G1 t/m G4);
  5. e. bijzondere bebouwing (T1 t/m T4).

De gebouwen in de omgevinig van het plangebied hebben in de Welstandsnota de categorie 'bijzondere bebouwing T4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0007.png"

Afbeelding 5: uitsnede Welstandsnota (bron: gemeente Maastricht)

Het plangebied kan worden ondergebracht in de categorie “woongebieden” uit het Antennebeleid. Voor deze gebieden gelden de volgende criteria:

  • geen vrijstaande masten in woongebieden, wel eventueel in de ingesloten gebieden G1 of T4;
  • dakmasten enkel op gestapelde woningbouw;
  • micromasten bij voorkeur op T1, T2, T3 of T4.

Op de kaart behorende bij de UMTS Nota 2009 is voor de hele gemeente aangegeven in welke gebieden welke masten kunnen worden geplaatst:
afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0008.jpg"

Afbeelding 6: overzicht gebieden Antennebeleid (bron: gemeente Maastricht)

Conclusie

In de juridische regeling van het bestemmingsplan is de oprichting van nieuwe zend- en signaleringsmasten uitgesloten. Er is ook geen algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van nieuwe masten. Gekozen is voor de mogelijkheden die de Wabo in dezen biedt. Hierbinnen is de bouw van een zendmast van maximaal 40 meter mogelijk met toepassing van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1c/2,12 lid 1a onder 2de Wabo. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning van deze strekking kan een afweging worden gemaakt op basis van de UMTS Nota 2009 of diens rechtsopvolger.

Luchtkwaliteitplan Maastricht (2006)

Op 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Maastricht het Luchtkwaliteitplan inclusief de uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. Deze uitvoeringsmaatregelen hebben tot doel de luchtkwaliteit in Maastricht te verbeteren zodanig dat in 2010 voldaan kan worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Uit een eindevaluatie is naar voren gekomen dat het luchtkwaliteitplan succesvol is uitgevoerd en dat de luchtkwaliteit, uitgaande van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide, in Maastricht aanzienlijk is verbeterd en ook al voldoet aan de gestelde grenswaarden. Onzekerheden ten aanzien van nieuwe regelgeving, effecten van (nationale) maatregelen en het ontbreken van een veilige waarde voor fijn stof zorgen er echter voor dat aandacht voor luchtkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen ook in toekomst van belang blijft. In de periode tot 2015 blijft daarom gewerkt worden aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.

Voor de wijze waarop in onderhavig bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect luchtkwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 5.5 van deze toelichting.

Locatiebeleid Luchtkwaliteit (2008)

Het beleidsstuk Locatiebeleid luchtkwaliteit is in 2008 vastgesteld. Het bevat een kader voor de beoordeling of een bepaalde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, bezien vanuit het aspect luchtkwaliteit.

Deze afweging vindt plaats naast de beoordeling of een ontwikkeling leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer. In het geval aan de grenswaarden wordt voldaan, kunnen gevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de regel worden opgericht zonder nadere afweging.

Beleidsvisie externe veiligheid Maastricht (2012)

In deze beleidsvisie is aan de hand van drie thema's omschreven hoe de gemeente Maastricht omgaat met externe veiligheid binnen haar gemeente. De gemeente Maastricht streeft naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Het is daarbij van belang dat de gemeente een veilige plek is om te werken, wonen, winkelen en recreëren en dat dit door de gebruikers ook zo ervaren wordt. Bedrijven, maar ook spoor-, weg- en watertransport moeten de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien, terwijl bezoekers en bewoners van de gemeente Maastricht en omgeving daar geen schadelijke gevolgen van mogen ondervinden. Echter is de afgelopen jaren gebleken dat op basis van de landelijke wetgeving het aantal en de omvang van de onderzoeken die nodig zijn binnen de aandachtsgebieden voor externe veiligheid vaak niet in verhouding staan tot de omvang van het project. Daarom heeft de gemeente Maastricht in deze beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vastgelegd die binnen de wettelijke kaders mogelijk zijn. Deze beleidsvisie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen medewerkers van de gemeente Maastricht en de Veiligheidsregio Zuid Limburg.

Er zijn drie concrete probleemstellingen te onderscheiden:

  1. 1. externe veiligheid is een complex onderwerp;
  2. 2. omgaan met externe veiligheid is het maken van keuzes;
  3. 3. omgaan met externe veiligheid vraagt verregaande samenwerking.

Een risicoloze gemeente bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Op de eerste plaats dient voldaan te worden aan de basisveiligheid (voldoen aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico). Gebleken is dat er geen urgente knelpunten met het plaatsgebonden risico bestaan in de gemeente; de gemeente voldoet dus aan de wettelijke basisveiligheid. Naast de basisveiligheid dient de gemeente invulling te geven aan het groepsrisicobeleid. Zoals gesteld is het groepsrisicobeleid niet normatief; dit betekent dat de gemeente zelf keuzes kan en moet maken. In dit thema worden keuzes omschreven die de gemeente maakt ten aanzien van de locatiekeuze van risicobronnen en de planologische kaders voor invulling van de verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is daarbij verdeeld in drie categorieën (1, 2 en 3). Op basis van de aard en omvang van een plan en de ligging ten opzichte van externe veiligheidsbronnen wordt per geval bezien welke verantwoordingsgraad voor het groepsrisico van toepassing is.

In de beleidsvisie is de huidige situatie in de gemeente Maastricht op het gebied van externe veiligheid geïnventariseerd en vastgelegd. Per onderwerp van externe veiligheid (buisleidingen, gevaarlijk transport, inrichtingen, luchthaven) is aangegeven hoe de situatie is en hoe met nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen moeten worden verantwoord. Per ruimtelijk plan zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden bekeken of de ontwikkeling past binnen het hier aangegeven beleidskader.

In zijn algemeenheid geldt dat zich binnen de gemeente Maastricht diverse risicobronnen bevinden. Met name het transport van gevaarlijke stoffen heeft een grote ruimtelijke impact. Het invloedsgebied van deze bronnen gezamenlijk overlapt nagenoeg het gehele oppervlak van de gemeente Maastricht (gebaseerd op de 1% letaliteitsgrens).

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico bestaan er in de gemeente Maastricht geen urgente knelpunten. Maastricht voldoet daarmee aan de wettelijke basisveiligheid. Naast deze basisveiligheid dient evenwel ook invulling te worden gegeven aan het groepsrisicobeleid. Hierin kan en moet de gemeente zelf keuzes maken waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen risicovolle bedrijven en transportassen. Bij de risicovolle bedrijven kan de gemeente middels de ruimtelijke planvorming en vergunningverlening zelf sturend optreden. Op transportassen heeft de gemeente minder invloed. De gemeente heeft de volgende keuzes gemaakt:

  • Risicovolle inrichting (excl. LPG tankstations): risicovolle inrichtingen worden enkel op bedrijventerreinen toegestaan. Hierbinnen worden vijf restrictieniveaus toegepast variërend van het volledig ruimte bieden aan risicovolle inrichtingen tot het volledig verbieden van alle bedrijven met een veiligheidsrisico. Grosso modo geldt dat op bedrijventerrein Beatrixhaven de mogelijkheid wordt geboden tot vestiging van Bevi-bedrijven. De overige bedrijventerrein zijn door aard, omvang of voorziene toekomstige ontwikkelingen niet geschikt voor het toelaten van Bevi-bedrijven. Een beperkte mate van risico kan op deze terrein evenwel worden toegestaan.
  • LPG tankstations: als algemeen beleidsuitgangspunt geldt hierbij dat LPG-tankstations gesitueerd moeten worden buiten de woonwijken en langs hoofdinfrastructuur. Bij nieuwvestiging dient getoetst te worden aan het Bevi, het bestemmingsplan en de beleidsvisie externe veiligheid.


Bij ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een risicobron dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht. Hiervoor geldt het volgende principe: hoe dichter bij de risicobron en hoe kwetsbaarder het object, hoe zwaarder de verantwoordingsplicht wordt ingevuld. Hierbij wordt gewerkt met de volgende zone indeling:

zone 1 zone 2 zone 3
(spoor)wegen 30 m (invloedsgebied plasbrand) 200 m (invloedsgebied BLEVE) 1500 m (invloedsgebied toxisch)
vaarwegen 25 m (invloedsgebied plasbrand) 90 m (invloedsgebied BLEVE) 1000 m (invloedsgebied toxisch)
aardgastransportleidingen PR 10-6 contour 100% letaalgrens 1% letaalgrens
LPG tankstations PR 10-6 contour 150 m (invloedsgebied) 400 m (effectgebied)
overige risicovolle inrichtingen PR 10-6 contour PR 10-8 contour 1% letaliteitscontour

Afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van het geprojecteerde object zijn drie verantwoordingsniveaus gedefinieerd. Elk niveau stelt specifieke eisen aan de wijze waarop de navolgende aspecten dienen te worden verantwoord: nut en noodzaak, bronmaatregelen, ruimtelijke maatregelen, objectgerelateerde maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, risicocommunicatie. Voor de wijze waarop in onderhavig bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van deze toelichting.

Waterplan Maastricht

In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten; grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Waterplan Maastricht is een gezamenlijk plan van alle waterbeheerders in de stad: gemeente Maastricht, Waterschap Roer en Overmaas, provincie Limburg en Rijkswaterstaat. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.

Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldend beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.

Waterkwantiteit en Veiligheid

Voor waterkwantiteit en veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering). Voor bestaand stedelijk gebied is het doel om 20% van het bestaand verhard oppervlak op middellange termijn af te koppelen. De belangrijkste ruimtegerelateerde doelstellingen zijn:

  • aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop door het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
  • zoveel mogelijk voldoen aan de watervraag van de functies.
  • voor schoon oppervlaktewater is het sanering of verminderen van overstorten uit de riolering ook een belangrijk middel.

Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het Binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden-bergen-afvoeren. In Maastricht-West ligt de nadruk op infiltreren, gezien de grote natuurlijke gradiënten in het landschap. Aangezien de grondwaterstand van nature zeer diep onder maaiveld ligt is er weinig kans op grondwateroverlast. De infiltratiecapaciteit van de bodem zal de beperking vormen, hetgeen vraagt om voldoende ruimte voor infiltratie om genoeg water te kunnen infiltreren. In Maastricht-Oost ligt de nadruk meer op afvoeren, zodat de landgoederenzone van water kan worden voorzien. In het binnenstedelijk gebied wordt ook ingezet op het gescheiden inzamelen van schoon en vuil water, maar anders dan in West en Oost ligt de nadruk hier op tijdelijke berging alvorens het water wordt geloosd op de Maas. Ook in dit gebied geldt de trits ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’.

Conclusie

De uitgangspunten van het gemeentelijk waterplan zijn meegenomen in de waterparagraaf, die wordt beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zal het aspect water zoveel mogelijk worden meegenomen. Dat wil zeggen dat in de juridische regeling in de meeste gevallen waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie- of retentievoorzieningen mogelijk worden gemaakt teneinde tegemoet te komen aan de doelstellingen van het Waterplan.

Nota parkeernormen Maastricht (2011)

De tot voor kort gehanteerde Maastrichtse parkeernormen stammen uit de Nota Locatiebeleid uit 1996. De laatste jaren zijn nieuwe ontwikkelingen ontstaan waar binnen de kaders van het vigerende plan geen antwoorden op te geven zijn. Deels komt dit voort uit veranderingen in het Rijksbeleid, deels uit de invoering van het vigerende beleid. Met de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit zijn de beleidskaders op Rijksniveau veranderd. Om die reden is het Beleidsplan Parkeren opgesteld in 2007. Dit parkeerbeleidsplan moet een bijdrage leveren aan het duurzaam bereikbaar houden van de stad Maastricht in de komende jaren. In het nieuwe parkeerbeleid is de stad verdeeld in vier verschillende parkeerzones en –regimes. In elke zone geldt een eigen beleid ten aanzien van parkeren in de openbare ruimte en het parkeren in accommodaties of bij bedrijven en voorzieningen. Gekoppeld aan de onderscheiden zones zijn ook de parkeernormen geactualiseerd. Hier wordt onderscheid gemaakt in parkeernormen per zone. In algemene zin is aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW (ASVV 2004). Het CROW is het Nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze nieuwe parkeernormen zijn van kracht sinds 1 juni 2011. Bij nieuwe ontwikkelingen (in casu bij afwijkingsbevoegdheden of functiewijzigingen binnen de bestemming) zullen initiatiefnemers aan deze parkeernormering moeten voldoen. Waar bestemmings- en/of functieveranderingen mogelijk zijn is in de regels verwezen naar de normering, die als bijlage bij de regels wordt opgenomen.

Fietsplan Maastricht (2009)

Maastricht is een compacte stad, heeft een hoge mate van stedelijkheid, verscheidene voorzieningen die een fietsaantrekkende werking hebben en een omvangrijk potentieel aan fietsers. De gemeente ziet volop kansen om het fietsgebruik in de gemeente de komende jaren te vergroten. Kansen, die alleen benut kunnen worden als voldaan wordt aan een verbetering van de veiligheid voor fietsers en een comfortabel, aantrekkelijk, samenhangend en direct netwerk wordt gerealiseerd. Het Bestuursakkoord geeft invulling aan de ambitie voor het langzaam verkeer in de stad: “ruim baan te maken voor wandelaar, jogger, skater en fietser.” Dus meer veilige wandel- en fietspaden met een logische routering. Parkeren en verkeersveiligheid spelen een essentiële rol in de doelstelling om het fietsgebruik in de stad te stimuleren. Ook andere beleidsnota’s gaan in op het fietsgebruik in de stad, zoals de Structuur- en Mobiliteitsbeeld, het Luchtkwaliteitplan en het Nota lokaal gezondheidsbeleid.

Om het fietsgebruik te bevorderen en knelpunten te slechten is het Fietsplan Maastricht opgesteld. In het plan worden de knelpunten geanalyseerd in het fietsnetwerk en zijn in de uitvoeringsparagraaf maatregelen opgenomen voor de korte, middellange en lange termijn. Grotere projecten, zoals de A2-ondertunneling, zorgen voor het opheffen van belangrijke barrières in het fietsnetwerk. Er wordt daarnaast ook een groot aantal andere maatregelen voorgesteld die hoofdzakelijk bestaan uit het verbeteren van de veiligheid (ontvlechten van verkeersstromen door o.a. gescheiden fietspaden), het inkorten van fietsroutes naar het centrum, het verbeteren van de kwaliteit van fietspaden en het versterken van fietsroutes door kleine aanpassingen ten aanzien van de begaanbaarheid en het comfort.

Conclusie

Vele van deze maatregelen kunnen al worden gerealiseerd binnen de bestaande juridische regeling van de verkeersbestemming. Het voorliggende bestemmingsplan brengt hier geen wijzigingen in aan.

Bomenplan (Bomen in beeld, 1999)

De gemeente Maastricht hanteert sinds 1999 de Bomennota (Bomen in beeld – beleidsnota over de bomen in Maastricht). Het doel van de Bomennota is:

  • inzicht geven in de actuele situatie van het bomenbestand en aangeven welke inspanningen en maatregelen nodig zijn voor een duurzaam beheer en onderhoud van structuur- en/of beeldbepalende boombeplantingen;
  • aan de hand van een ruimtelijke visie op hoofdlijnen een beleidskader voor de bomen vaststellen waarin staat aangegeven welk bomenbeeld in de toekomst wordt nagestreefd. Dit toekomstbeeld is richtinggevend voor planning, ontwerp, onderhoud en beheer van bomen in Maastricht;
  • aan de hand van een bomenplan voorstellen doen voor de oplossing van bestaande knelpunten met bomen in Maastricht. Een selectie van deze voorstellen vormt een activiteitenlijst. Deze lijst geeft uitwerking aan het nieuwe bomenbeleid.

Conclusie

De Bomennota kent geen specifieke uitgangspunten voor dit plan.

Hoofdstuk 3 Beschrijving Plangebied

3.1 Geologie En Geomorfologie

Het gebied van het bestemmingsplan ligt in het dal van de West-Maas. De West-Maas is circa 2 miljoen jaar geleden ontstaan en vormt tot de dag van vandaag het Maasdal. De diepere ondergrond bestaat uit de Formatie van Maastricht, die samengesteld is uit fijnkorrelige zachte kalksteen. In het tertiair (circa 65 tot 2,5 miljoen jaar geleden) was het klimaat warm en vochtig, waardoor op grote schaal chemische verwering van de kalksteen optrad. Door dit geologisch proces en de erosie van de Maas heeft zich toen een uitgestrekte schiervlakte ontwikkeld. Vervolgens hebben de Maas en andere rivieren en beken in Zuid-Limburg zich ingesneden in deze schiervlakte. De directe ondergrond van het bestemmingsplangebied bestaat derhalve uit Maasterrassen met fluviatiele en eolische afzettingen.

Het Maasdal bij Maastricht wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van rivierterrassen. Deze rivierterrassen zijn gevormd door sedimentatie en insnijding van de Maas tijden de koude (glaciale) en warme (interglaciale) perioden van het pleistoceen (circa 2,5 miljoen tot 11.500 jaar geleden) en Holoceen (11.500 jaar gelegen tot heden). Het gebied van het bestemmingsplan bevindt zich geheel op het Terras van Geistingen, een restant van een oude, brede riviervlakte. Het Terras van Geistingen is gevormd vanaf het midden van de laatste ijstijd en wordt geclassificeerd als een relatief hooggelegen rivierdalbodem. Buiten geulinsnijdingen, grindeilanden en terrasrugrestanten ligt de top van dit terras op een gemiddelde hoogte van 44 m+NAP in het noorden en ongeveer 46 m+NAP in het zuiden. Aan het einde van de laatste ijstijd had de rivier een vlechtend geulenpatroon met meerder ondiepe geulen en zand- en grindbanken. In het Vroeg-Holoceen sneed de rivier zich in als gevolg van de klimaatverandering. Vanaf het moment van insnijding van de Maas werd het Geistingenterras, en daarmee het plangebied, beter bewoonbaar voor de mens, omdat hoogwaters minder frequent optraden. Tussen het Europaplein en de Geusselt, dus ongeveer ter plaatse van de Rijksweg A2, stroomde waarschijnlijk een grote (ondiepe) geul, die nu bekend staat als de Heugemse geul. Vanaf de Geusselt liep de Heugemse geul verder naar het noorden om ter hoogte van Nazareth naar het westen af te buigen en de huidige loop van de Kanjelbeek te volgen.

3.2 Ruimtelijke Structuur

3.2.1 Geschiedenis

Maastricht Oost 1920-1945

Tot Maastricht Oost worden de Parochiewijken Oost, de Oude Linten, het Terraspark en Maastricht Zuidoost gerekend. Het plangebied bevat gronden welke overwegend worden gerekend tot het gebied van de Parochiewijken Oost. Enkel Limmel wordt niet gerekend tot Maastricht Oost maar tot het Noordelijk Maasdal

In 1920 annexeerde Maastricht onder andere het gebied Geusselt en Wittevrouwenveld van de gemeente Amby en het gebied Wijckerveld en Geusselderbroek van de gemeente Meerssen. Hiermee kwam ruimte beschikbaar voor het bouwen van gezinswoningen voor arbeiders, die slechts gehuisvest waren in de overvolle binnenstad. De ontwikkeling van Oost vindt zijn basis in het 'algemeen uitbreidingsplan voor Maastricht' en het 'Maastrichtse Uitbreidingsplan in Hoofdzaken'. Deze plannen vormden een ruimtelijk antwoord op een acute terreinbehoefte op het gebied van woningbouw, industrie en recreatie.

Maastricht Oost na 1945

Als na de bevrijding de wederopbouw begint ziet de gemeente Maastricht zich geconfronteerd met de uitvoering van de woningwet en plannen voor nieuw- en verbouw van gemeentelijke eigendommen. De uitbreidingsmogelijkheden voor Maastricht zijn evenwel beperkt: aan de westzijde door de Belgische grens en aan de oostzijde door de gemeentegrenzen van Amby en Heer (welke pas in 1970 zullen worden geannexeerd). Aan de oostzijde vormt het waterwingebied tussen Geusselt en Amby een volgende beperking. Het is dit waterwingebied dat er uiteindelijk ook voor zorgt dat de A2 over de President Rooseveltlaan de stad passeert in plaats van via een randweg.

3.2.2 Structuren

President Rooseveltlaan

Het belangrijkste ensemble van Maastricht Noordoost is de compositie van de woningbouwcomplexen en openbare gebouwen langs de President Rooseveltlaan. Dit ensemble is onderdeel van de parkway, waarin de overgang van het landschap naar de stad zo is vormgegeven, dat de automobilist wordt begeleid bij het binnenkomen of het verlaten van de stad.

Groenstructuur

Ten noorden van de stad Maastricht ligt een ecologisch netwerk op Europees niveau, dat vanaf het Heuvelland via het Geuldal naar de Grensmaas en de Kempen reikt. De Landgoederenzone is een onderdeel van deze ecologische verbindingszone. Deze verbindingszone wordt op een aantal plekken doorsneden door de snelwegen A2 en A79 en de spoorlijnen van Maastricht naar Roermond en Heerlen. Onderhavig plangebied bevindt zich ten zuidwesten van deze verbindingszone.

Het gebied rondom de Geusselt kent een zeer groene uitstraling. Dit is het gevolg van de aanwezigheid van meerdere sportvelden maar met name de aanwezigheid van een recreatieve groenstructuur met vijverpartijen rondom het United Word College ten noorden van de Terblijterweg.

Verkeersstructuur

Het plangebied grenst aan de Stadionweg en de Olympiaweg. Via de route Olympiaweg - Terblijterweg wordt ontsloten op de A2 en indien deze kruising wordt overgestoken kan via de Viaductweg en de Noorderbrug het centrum van Maastricht worden bereikt.

Via de Stadionweg en de Kasteel Erensteinstraat is er een onderdoorgang van de A2 mogelijk richting Maastricht-Noord naar de wijken Nazareth en Limmel. Via de Stadionweg en Severenstraat is er een verbinding met Amby.

De Terblijterweg wordt aangeduid als hoofdontsluitingsweg en de John F. Kennedysingel en de Viaductweg worden betiteld als stroomweg binnen de bebouwde kom.

3.3 Functionele Structuur

In deze paragraaf worden de in het plangebied voorkomende functies toegelicht. Gebruik is gemaakt van een eerdere inventarisatiekaart ten behoeve van het bestemmingsplan Maastricht Noordoost.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0009.png"

Afbeelding 7: uitsnede inventarisatiekaart vigerend bestemmingsplan

Sportvoorzieningen

In de direct omgeving van het plangebied zijn diverse sportvoorzieningen gelegen. De meest prominente hiervan is het stadion 'De Geusselt' dat als thuisbasis dient van de Maatschappelijke Voetbal Vereniging Maastricht (MVV Maastricht).

De ambitie om het Geusseltpark te versterken als sport- en recreatiepark krijgt vorm door de bouw van een nieuw zwembad ten oosten van het plangebied (zie afbeelding 7). Rondom het plangebied liggen verder een aantal sportvelden en kantines behorende bij de verenigingen.

Ten zuidwesten ligt de huidige 'Sporthal Geusselt' die na realisatie van de nieuwe sporthal zal worden gesloopt.

In de directe omgeving zijn daarnaast twee horecavoorzieningen aanwezig. Grenzend aan het plangebied de Mc Donald's en ten noorden van stadion 'De Geusselt' een Golden Tulip hotel.

Hoofdstuk 4 Ontwikkeling

4.1 Programma

4.1.1 Achtergrond

De gemeente Maastricht wil een nieuwe sporthal realiseren ter vervanging van de bestaande Sporthal De Geusselt. De nieuwe sporthal zal een plaats krijgen in het Geusseltgebied en in die optiek onderdeel gaan uitmaken van de sportieve omgeving Geusseltpark.

Het Geusseltpark maakt een metamorfose door. De belangrijkste opgave is om van het park een levendige publieke ruimte te maken met meer publieke functies en een betere routering. Het Geusseltpark wordt getransformeerd door te investeren in openbaar groen, sport, leisure en onderwijs. Hierdoor ontstaat een hoogwaardig woon- en werkgebied. Nieuwe functies zijn bij voorkeur aanvullend op het hoofdthema van dit gebied: sport. De realisatie van deze nieuwe sporthal, als vervanging van de huidige accommodatie, past in deze strategie.

Het programma voor de nieuwe sporthal is verkend en vastgelegd in het onderzoeksverslag 'Functioneel Programma van Eisen Sporthal De Geusselt' d.d. 10 februari 2014, zie Bijlage 1.

Voor de vervanging van de huidige sporthal is het van belang dat de nieuwe sporthal op zijn minst min of meer dezelfde functionaliteit als de huidige hal zal moeten krijgen (ook de strekking van het raadsbesluit). De hal wordt immers gebruikt door een flink aantal binnensportverenigingen (badminton, volleybal, basketbal en zaalvoetbal), door onderwijsinstellingen en door groepen recreanten. Daarnaast zullen er ook sport- en beweegarrangementen worden gefaciliteerd in de nieuwe sporthal. Het gebruik door onderwijsinstellingen zal groeien vanwege de nieuwe locatie van het United World College op De Geusselt en vanwege keuzes die het St. Maartenscollege waarschijnlijk gaat maken.

De huidige sporthal De Geusselt is een royale hal. De huidige sportvloer kent een afmeting van 49 x 32 meter en een obstakelvrije hoogte van 7 meter. Vooral de diepte van de hal (32 meter) is fors en ook ongebruikelijk. De diepte was destijds vooral bedoeld om extra tribunecapaciteit te realiseren door middel van een uitschuifbare tribune op de sporthalvloer. Bijzonder aan de hal is de houten vloer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0010.png"

Afbeelding 8: locatie bestaande hal (blauw kader) en locatie nieuwe hal (rood kader) op luchtfoto

4.1.2 Toekomstige hal

Voor de realisatie van de nieuwe sporthal is een Technisch Programma van Eisen (10 februari 2014) opgesteld. Een beschrijving van de te realiseren sporthal is op basis van dit document in deze paragraaf samengevat. Opgemerkt wordt dat er niet al te diep ingegaan wordt op de technische details die voor het bestemmingsplan minder relevant zijn.

Sportzaal

De eigenlijke sportzaal voldoet aan alle hedendaagse (sporttechnische) eisen voor wat betreft sportvloer, toestellenberging en tribunefaciliteiten. De wedstrijdruimte bestaat uit een sporthal van 49 x 30 meter en een obstakelvrije hoogte van 7 meter.

Het ontwerp voor de wedstrijdruimte houdt rekening met de opgenomen eisen en de sporttechnische normen en richtlijnen van NOC*NSF. Hiertoe dient zowel voor als na realisatie controle plaats te vinden door NOC*NSF.

Sportvloer

Op een sportvloer van de afmetingen 49x30 meter bestaan legio gebruiksmogelijkheden. Voor minimaal de navolgende velden dient in de sporthal belijning en bijbehorende vloerpotten te worden aangebracht:

  • 12 badmintonvelden;
  • 3 basketballvelden en 1 centre court;
  • 4 volleybalvelden en 1 centre court;
  • 1 combiveld voor zaalvoetbal, zaalhandbal, zaalkorfbal, zaalhockey;
  • bewegingsonderwijs voor primair en voortgezet onderwijs;
  • recreatieve sportbeoefening.

De sportvloer dient te voldoen aan de norm NOC*NSF-US1-15. Er dient te worden uitgegaan van een puntelastische vloer met de volgende dikte: onderlaag 12 millimeter, toplaag 3 millimeter. De sportvloer dient te zijn goedgekeurd & gecertificeerd door ISA-sport.

Kleed- en wasruimten

In totaal dienen er zes kleed-/wasruimten in het ontwerp opgenomen te worden. Deze dienen zodanig te worden gesitueerd dat, met behulp van de sportschoenengang elke unit van twee kleedlokalen (Dames + Heren) toegang biedt tot elk van de zaaldelen.

Het oppervlak van een kleedruimte dient minimaal 25 m² en van een wasruimte minimaal 14 m², exclusief de toiletruimte, te bedragen. Beide ruimten zijn direct verbonden met elkaar. Bij de inrichting van de kleed- en wasruimten dient hygiëne (tegelwerk, afvoer et cetera) als belangrijk uitgangspunt te worden genomen. Er zijn minimaal 6 douchepunten per wasruimte, weggewerkt in het plafond en bediening via detectie. Een directe inkijk van de kleedruimte in de wasruimte dient te worden voorkomen. Eén eenheid van (twee) was- en kleedruimten wordt voorzien van een twee Miva douche- en toiletgelegenheden (incl tillift). Deze Miva kleed- en wasruimten beschikken over bredere deuren, langere zitbanken en haakjes en voldoen aan de eisen die voortvloeien uit ITS.

Scheidsrechter- en docentenruimte

Er dienen drie scheidsrechters-/docentenruimten in de accommodatie opgenomen te worden. Het netto oppervlak van één scheidsrechter- docentenkleedruimte is minimaal 6 m². De scheidsrechter-/docentenruimte is zodanig ingedeeld dat minimaal ondergebracht kunnen worden:

  • een kleedgedeelte;
  • een natte cel met een wastafel en een douche.

De scheidsrechter-/docentenruimten worden dusdanig in het sportcomplex gesitueerd dat er voor elk afzonderlijk zaaldeel in het sportcomplex tenminste één van de drie ruimten te bereiken is en dat de ruimten direct aan de sportschoenengang c.q. de wedstrijdruimte zijn gesitueerd.

Tribune

Mede gezien het voorgenomen instructiegebruik in het onderwijs dient de tribune (ondanks het permanente ruimtebeslag) vast te worden uitgevoerd. Hiertoe dient een vaste tribune van minimaal vijf rijen te worden geconstrueerd, elke rij 85 zitplaatsen breed. Vanaf elke plek op de tribune dient men goed en obstakelvrij zicht te hebben op de wedstrijdvloer en de hierop aangebrachte lijnen.

Om de optrede (maat van bovenkant zitplaats tot bovenkant zitplaats in het verticale vlak) te kunnen bepalen dienen eerst de zichtlijnen in beeld gebracht te worden. Als maatvoering voor de zitplaats wordt tenminste 0,35 m² aangehouden.

Tenminste 5% van het vaste aantal tribuneplaatsen dient geschikt te zijn als opstelruimte voor mensen in een rolstoel. Als maatvoering voor de opstelplaats wordt tenminste 0,9 x 1,4 meter aangehouden.

De tribune wordt gesitueerd op de kleed- en wasruimten. Er is ook een directe verbinding tussen tribune en sportvloer.

Toestellenberging

De toestellenberging (2 stuks) dienen tezamen een oppervlakte van minimaal 150 m² te bezitten, met een diepte van 5 meter. De toestellenberging dient geschikt te zijn voor het plaatsen c.q. opslaan van basketbaltorens. Er dient een doorlopende berging gerealiseerd te worden, gesitueerd aan een lange zijde van de sporthal, zodanig dat vanuit elk zaaldeel de gehele berging kan worden bereikt. Hiertoe dient de toestellenberging vanuit elk zaaldeel bereikbaar te zijn middels een doorgang van minimaal 4 meter breedte en 2,5 meter hoog. De openingen dienen te worden voorzien van segmentdeuren. In de toestellenberging dient per zaaldeel één of meerdere vaste kasten voor het opbergen van klein spelmateriaal te worden opgenomen. In de toestellenberging dient een dubbele deur naar buiten te worden gesitueerd voor de aan- en afvoer van toestellen. Deze deur mag niet gecombineerd worden met een nooduitgang ten behoeve van de wedstrijdruimte.

Toegankelijkheid

Gezien de groei van de groep ouderen, chronisch zieken en gehandicapten wordt de hal zodanig gerealiseerd dat deze voldoet aan de eisen van het ITS symbool (Internationaal ToegankelijkheidsSymbool).

Fysio- / fitnessvoorziening

De accommodatie beschikt ook over een fysio-/fitnessvoorziening. Deze voorziening is eerst en vooral bedoeld voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en vervult ook een rol voor verenigingssporters, voor blessurebehandeling, etc. Gegeven de functie voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten is optimale toegankelijkheid van deze voorziening van groot belang.

De fysio-/fitnessvoorziening bestaat uit de volgende ruimten:

  1. 1. Toestellenruimte

De voorziening beschikt over een ruimte voor fitnesstoestellen. Het betreft een voorziening van circa 125 m², waar een aantal cardio-apparaten is opgesteld en trainingsapparatuur voor de verschillende spiergroepen. De fitnessruimte ademt vooral toegankelijkheid en gemoedelijkheid uit (geen body-building) en heeft een bepaalde privacy.

  1. 2. Oefenzaal

Voor groepsactiviteiten wordt gebruik gemaakt van de sporthal (1/3 deel), maar ook van een oefenzaal (voor kleinere groepen en activiteiten die stilte/privacy vereisen). Daartoe dient een oefenzaal te worden aangeboden van circa 125 m² met een zachte, goed dempende kunststof vloer (een dikke kwaliteit elastische vloer, 12 en 3 millimeter).

  1. 3. Behandelruimten en sportmedische begeleiding

In totaal worden 5 ruimten gerealiseerd voor behandeling en begeleiding. Elke ruimte heeft een vloeroppervlak van 16m². De ruimten voldoen aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan ruimten voor fysiotherapie.

  1. 4. Kleed- en wasruimten

De fysio-/fitnessvoorziening beschikt over eigen kleed- en wasruimten, aanvullend op medegebruik van kleed- en wasruimten van de sporthal. Voorzien worden twee groepskleedruimten (heren en dames), 10 indivudiele doucheruimten, 5 individuele kleed- en wasruimten en lockerruimte.

Horeca

De horecaruimte van 200 m² dient alle bezoekers van de sporthal te kunnen bedienen en een functie te vervullen als lunchvoorziening voor aangepaste sporters. Dit betekent dat de horeca centraal gesitueerd dient te zijn. Vanuit de verblijfsruimte horeca moet direct zicht zijn op de sportvloer. Hierbij dient reflectie in het glas vanuit de sportruimte alsmede verblinding door lichtbronnen binnen de verblijfsruimte horeca worden voorkomen. Daarnaast dient vanuit de horeca direct toegang te zijn tot de tribune.

De complete horecavoorziening dient te bestaan uit een keuken van tenminste 15 m2, een magazijn van 10 m² en een afsluitbare fustruimte/containerruimte van 8 m². Voor de leveranciers dient er een directe toegang tot het magazijn aanwezig te zijn. De centrale entree van de accommodatie dan wel een separaat aan te leggen leveranciersentree dient qua omvang zodanig te worden uitgevoerd dat deze door leveranciers gebruikt kan worden om via de lift de horeca te bevoorraden.

De horecavoorziening vervult optioneel ook een functie voor bezoekers van thuiswedstrijden van MVV Maastricht. Daartoe wordt vanuit de keuken een fast-food-counter ingericht door middel van een doorbraak in de tribune van MVV Maastricht. Ook kunnen bezoekers de horecaruimte betreden waartoe aanvullende veiligheidsvoorzieningen moeten worden getroffen. Deze toekomstige verbinding tussen de Oosttribune van het stadion en de eerste verdieping van de nieuw te realiseren sporthal is een separaat project en hoort niet tot het bouwplan van de nieuwe sporthal.

Vergader-/ verenigingsruimten

Grenzend aan de verkoopruimte van de horeca zijn ook twee vergader-/verenigingsruimten voorzien. Elke ruimte heeft een oppervlak van circa 25 m². De ruimten zijn te scheiden/samen te voegen door middel van flexibele wanden en via flexibele wanden ook samenvoegbaar met de verkoopruimte van de horeca. Eén van de ruimten is voorzien van een blinde wand waarop presentaties kunnen worden gehouden. De ruimte is voorzien van een beamer.

In de volgende figuur is het relatieschema van de verschillende ruimten weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0011.png"

Afbeelding 9: Relatieschema Sporthal De Geusselt

4.2 Mobiliteit

4.2.1 Bereikbaarheid

Het bouwplan voorziet in een nieuwe sporthal aan de Olympiaweg op het terrein tussen Mc.Donalds en het busparkeerterrein voor de gasten tijdens de thuiswedstrijden van MVV. De locatie is uitstekend bereikbaar per auto vanaf de A2 via de Terblijterweg. In de huidige situatie doet ook het openbaar vervoer deze locatie aan, vrijwel voor het gebouw halteren de bussen, hierbij gaat het om 4 bussen per uur per richting. In hoeverre deze kwaliteit ook geboden kan worden na de nieuwe concessie voor het openbaar vervoer, valt op dit moment niet te zeggen. De aanvoerroutes voor het langzaam verkeer zijn eveneens van goede kwaliteit en zijn in het kader van de A2/groene loper en de vestiging van het zwembad in het Geusseltpark sterk verbeterd.

Conclusie:

Aanvullende eisen ten aanzien van de bereikbaarheid zijn niet aan de orde.

4.2.2 Parkeereisen vervangende sporthal

Het bouwen van een sporthal bij het Geusseltstadion leidt ook tot een extra parkeerbehoefte. Bij de beoordeling van deze initiatieven wordt op basis van de voor Maastricht geldende parkeernormen en de aan de sporthal gekoppelde functies de parkeerbehoefte bepaald.

Onderstaand volgt een berekening van het aantal parkeerplaatsen dat benodigd zou zijn op basis van het programma:

functie in m2 parkeernorm totale parkeerbehoefte
Sportzaal 1.470 m2 norm 2,0 p.p. per 100 m2 29,4
Toeschouwers 425 norm 0,2 p.p. per zitplaats 85,0
Horeca 200 m2 norm 5,0 p.p. per 100 m2 10,0
Totaal benodigd in nieuwe situatie 124,4

Omdat de sporthal komt in de plaats van een bestaande sporthal en kleiner is qua omvang kunnen geen aanvullende eisen gesteld worden ten aanzien van het parkeren ten behoeve van de diverse functies. Datzelfde geldt evenzeer voor de horeca. Ook ten aanzien van de parkeerbehoefte voor toeschouwers kunnen geen aanvullende eisen gesteld worden. In de bestaande hal is ruimte voor zo'n 700 toeschouwers. Dat zijn er substantieel meer dan in de nieuwe situatie waar de capaciteit ligt op maximaal 425 plaatsen.

Conclusie:

Extra parkeerplaatsen kunnen niet geëist worden bij vervanging van functies bestaande sporthal.

4.2.3 Toegevoegde functies

Een aanvullende parkeereis dient wel gesteld te worden als gevolg van het toevoegen van nieuwe functies. Het betreft dan wel dubbelgebruik, maar vanwege de specifieke doelgroep zijn aanvullende parkeereisen voor dit onderdeel wel op zijn plaats. Deze doelgroep is vaak slecht(er) ter been, waardoor parkeerplaatsen op korte afstand gewenst zijn. Het betreft dan de toevoeging van een fitnessvoorzieningen en het gebruik van een derde deel van de sporthal voor groepsactiviteiten in het kader van de uitvoering van de WMO. Voor deze doelgroep zijn parkeerplaatsen direct voor de deur en binnen een straal van maximaal 100 meter gewenst.

Voor de fitnessvoorzieningen (125 m2 fitnessruimte en 125 m2 oefenzaal) kennen wij geen norm, maar kan aansluiting gezocht worden bij de norm voor sportscholen, zijnde 2,5 p.p. per 100 m2. Voor deze functie zijn dan benodigd 6,25 afgerond 6 plaatsen. Deze groep maakt ook gebruik van 500 m2 van de sportzaal. Daarom moet dit deel van de parkeereis van de vervangende sporthal nabij de nieuwe locatie worden gerealiseerd. Hiervoor kan uitgegaan worden van de norm voor een gymlokaal, 2,0 p.p. per 100 m2. Dit leidt tot 10 parkeerplaatsen, de overige 114 parkeerplaatsen ten behoeve van de vervangende sporthal kunnen op grotere afstand liggen.

Cliënten die gebruik maken van de aanvullende voorzieningen in het kader van de dagopvang worden in een aantal gevallen ook gebracht en gehaald. Het is dan ook noodzakelijk naast de parkeerplaatsen ook te voorzien in een vijftal standplaatsen voor taxibusjes of taxi's. Het toevoegen van een aantal plekken voor taxi's of taxibusjes is dan ook gewenst.

Conclusie:

Als gevolg van de toegevoegde functies dient een aanvullende parkeer eis gesteld te worden ter grootte van 6 plaatsen zo dicht mogelijk bij de entree, maar binnen 100 meter. Daarnaast dienen 10 parkeerplaatsen vanuit de vervangende capaciteit zo dicht mogelijk bij de entree, maar binnen 100 meter te worden gerealiseerd. Bij de vormgeving van deze parkeerplaatsen dient rekening gehouden te worden met grotere afmetingen van de parkeervakken. Plus ruimte voor een vijftal taxibusje zo dicht mogelijk bij de entree.

Afgesproken is dat de 5 plaatsen voor taxibusjes en 10 parkeervakken direct nabij de ingang worden gesitueerd. De overige 6 parkeerplaatsen worden niet specifiek aangelegd voor de sporthal. Hiervoor wordt de parkeercapaciteit bij Mc Donalds gebruikt. Wanneer blijkt dat dit niet volstaat, dan worden de 6 parkeerplaatsen op het terrein bij Mc Donalds specifiek aan de sporthal gekoppeld middels bebording.

4.2.4 Consequenties voor de omgeving

In de afgelopen periode heeft er op een negental momenten een onderzoek plaatsgevonden naar de bezetting van de parkeerplaatsen rondom de Geusselt. Alleen tijdens de thuiswedstrijd van MVV bleek er op het voorterrein sprake van een bezetting van 100% of meer. Op alle overige momenten was er ruimte beschikbaar, minimaal zo'n 40 plaatsen. Deze plaatsen zullen uiteindelijk noodzakelijk zijn als vervanging van plaatsen die komen te vervallen als gevolg van het doortrekken van de groene loper en het opplussen van het kruispunt Terblijterweg/Olympiaweg.

Het verplaatsen van de sporthal heeft in theorie weinig of geen consequenties voor het parkeren in de Geusselt omgeving. Het steeds opnieuw reduceren van de capaciteit op het voorplein van de Geusselt in combinatie met het toevoegen van functies bij de nieuwe sporthal leidt tot een steeds verder toenemende parkeerdruk in het gebied.
Dat betekent dat er een oplossing moet komen voor de hierboven genoemde benodigde extra plaatsen. Een oplossing is denkbaar door de sporthal zodanig op te schuiven richting stadion dat op het voorterrein geparkeerd kan worden door de genoemde specifieke doelgroepen. Daarbij dient ook ruimte vrijgehouden te worden voor het voorrijden van taxi's en taxibusjes. Op het voorterrein dient eveneens voorzien te worden in voldoende plekken voor het stallen van fietsen.

Conclusie:

De toenemende parkeerdruk in het gebied en het specifieke van de doelgroepen betekent dat er invulling gegeven moet worden aan een beperkte uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen op het voorterrein van de sporthal en dat daarin ook stallingsplaatsen voor (brom)fietsen worden opgenomen.

4.2.5 Opstelruimte bussen gasten MVV Maastricht

Op de hoek van de Stadionweg en de Olympiaweg is de opstelplaats voor de bussen voor de voetbalsupporters gesitueerd. De ruimte zoals die nu in gebruik is dient minimaal gehandhaafd te worden. Als de bestaande inrit en manoeuvreerruimte komt te vervallen dient rekening gehouden te worden met de aanleg van een nieuwe in/uitrit voor “de kooi”. Hierbij zullen ook enkele aanpassingen nodig zijn van het trottoir bij zowel de in- als de uitrit. Uitgangspunt bij de capaciteitsbepaling van de bussen was het gegeven dat er 4 bussen met een lengte van 15.00 meter kunnen parkeren en 8 bussen met een lengte van 13.50 meter. Mocht er gebruik worden gemaakt van bussen met een lengte van 18.00 meter dan kan dat niet binnen de beschikbare ruimte. Tevens zullen in dat geval vrijwel zeker één of meerdere bomen gekapt moeten worden.

De ruimte voor het parkeren van bussen is slechts op een beperkt aantal dagen per jaar noodzakelijk (maximaal 20 keer). Voor het overige wordt deze ruimte benut als parkeerterrein, door de komst van de sporthal kan wat meer gericht worden ingespeeld op het gebruik van deze ruimte. Wel zullen hier dan duidelijke afspraken over gemaakt moeten worden.

Conclusie:

De capaciteit voor bussen in het huidige vak is toereikend, bij inzet van 18.00 meter bussen ontstaat er een probleem. Het terrein in de toekomst inzetten voor het parkeren door gebruikers van de sporthal, hierover dienen wel duidelijke afspraken gemaakt te worden.

4.2.6 Relatie zwembad

Er is een relatie tussen gebruikers van de sporthal en gebruikers van het zwembad. Indien er sprake is van een sterke wisselwerking tussen beide instellingen zou overwogen moeten worden om de Olympiaweg voor specifiek vervoer open te stellen. Tevens is het noodzakelijk zorg te dragen dat rolstoelers zonder beperkingen gebruik kunnen maken van het voetpad naar het zwembad, maar ook van de overige paden in het gebied.

Conclusie:

Aandacht voor de toegankelijkheid van de voetpadenstructuur in het gebied en eventueel uitbreiding van het gebruik van de Olympiaweg overwegen.

4.2.7 Conclusie

Het bouwplan voor de nieuwe sporthal betreft enerzijds een verplaatsing van een bestaande sportbehoefte met de daarvoor al aanwezige parkeercapaciteit. Anderzijds worden er functies toegevoegd waarvoor op eigen terrein 16 parkeerplaatsen benodigd zijn en 5 plaatsen voor taxi's/ taxibusjes.

Binnen het plangebied is op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig om op het voorterrein langs de Olympiaweg het aantal benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren.

Gelet op het bovenstaande is de realisatie van een sporthal met bijbehorende horeca en fitness vanuit verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar.

Het bouwplan houdt daarnaast rekening met de opstelplaats voor bussen van bezoekende voetbalsupporters van het stadion. Aanpassing van deze opstelplaats is daarom niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Milieuplanologische Aspecten

5.1 Water

De watertoets is een procesinstrument dat als doel heeft te komen tot een betere inbreng van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De kern bestaat uit een set van procedure afspraken, vormvereisten en inhoudelijke aandachtspunten en wordt toegepast binnen de bestaande procedures en regelgeving. Voor initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en besluiten, met name gemeenten en waterschappen, is het van belang om te weten dat de provincie toeziet of in ruimtelijke plannen en besluiten aan de watertoets gevolg wordt en is gegeven. De watertoets is van toepassing op bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen (grotere projecten). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dient in principe de watertoets uit te voeren en de uitkomsten daarvan aan te geven in een waterparagraaf. De waterhuishoudkundige aspecten omvatten onder meer veiligheid voor water, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.

De gemeente Maastricht valt in de zin van wateraangelegenheden binnen de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas. Conform het stroomschema van het Waterschap Roer en Overmaas dienen bestemmingsplannen te worden ingediend bij het Watertoetsloket.

Het waterregime in Maastricht zal in de toekomst waarschijnlijk wijzigen als gevolg van verwachte klimaatveranderingen. Nattere winters, drogere zomers en een hogere neerslagintensiteit zullen dan leiden tot watertekorten in de zomer, extremere Maasoverstromingen in de winter en heviger en vaker optredende regen- en grondwateroverlast. Maastricht streeft naar een watersysteem dat hierop is voorbereid. Dit heeft ook consequenties voor de inrichting van de stad.

Regenwater

Maastricht heeft de ambitie om wijken met weinig groen om te vormen tot gebieden met meer bomen en oppervlaktewater. Maastricht heeft ook de ambitie om op termijn vrijwel al het regenwater af te koppelen van het riool. Dit bespaart zuiveringskosten van het afvalwater en leidt tot een betere waterkwaliteit van de beken en de Maas. Zowel het voorkomen van wateroverlast als het afkoppelen van regenwater van de riolering vraagt om ruimte om het regenwater te bergen, te verzamelen en te transporteren, te infiltreren dan wel af te voeren naar een beek of de Maas. Maastricht streeft hierbij naar een aaneengesloten gebiedsdekkende waterafvoerstructuur. De regenwaterstructuur ligt bij voorkeur bovengrond. Ondergrondse afvoer wordt alleen toegepast bij gebrek aan ruimte.

Rioolwater

Het rioolwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties in Heugem en Limmel, die het na zuivering lozen op de Maas of het Julianakanaal. Omdat nog teveel regenwater op het rioolstelsel aangesloten is vinden met enige regelmaat riooloverstorten plaats op beken, vijvers en de Maas. Als gevolg van de Kaderrichtlijn Water dient dit aantal overstorten teruggedrongen te worden. Specifiek voor het Kanjelsysteem geldt dat het aantal lozingen terugmoet naar eens in de twee jaar. De gemeente Maastricht streeft er naar deze ambitie te hebben gerealiseerd in 2021 met een combinatie van afkoppelen en de aanleg van open bergingsvoorzieningen. Het waterschap is daarnaast verantwoordelijk voor de herinrichting en de waterbodemsanering van het Gelei- en Kanjelsysteem.

Ontwikkelingen

Ontwikkelingen dienen te voldoen aan de principes van duurzaam stedelijk waterbeheer. Algemeen geldt dat regenwater van nieuwe bebouwing en verharding niet wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en binnen het plangebied moet worden verwerkt. De waterbeheerders hebben een voorkeursvolgorde uitgewerkt. Hergebruik van hemelwater heeft de eerste voorkeur, gevolgd door infiltratie in de bodem en afvoer naar oppervlaktewater. Of lozing op oppervlaktewater mogelijk is, is afhankelijk van de kwaliteit van het regenwater en de kwetsbaarheid van het oppervlaktewater. De levensgemeenschappen in bronbeken en bovenlopen van beken zijn over het algemeen te kwetsbaar om lozing van afgekoppeld regenwater toe te staan en wordt alleen overwogen als er geen alternatieven zijn en er goede zuiverende voorzieningen worden toegepast. Minder beperkingen gelden voor het lozen in grotere, minder kwetsbare wateren. Een laatste optie is lozen op de gemengde riolering.

Het water wordt bij voorkeur binnen de plangrens geborgen om afwenteling naar andere gebieden te voorkomen. Hiervoor moet dan ruimte worden gereserveerd binnen het plan, bijvoorbeeld in combinatie met groen. Richtlijn is om 10% ruimte binnen het plangebied te reserveren voor water. De waterbeheerders hebben een grote voorkeur voor bovengrondse voorzieningen voor het inzamelen, transporteren, bergen en infiltreren van regenwater om het beheer en onderhoud van deze voorzieningen relatief eenvoudig is. Ook kunnen bovengrondse voorzieningen goede zuiverende eigenschappen bezitten. Bovengrondse voorzieningen zijn tevens goed te combineren met groenvoorzieningen en kunnen bijdragen aan de waterbeleving van het plangebied.

Voor de dimensionering van regenwatervoorzieningen wordt een bui van 35 mm in 45 minuten (T=25 jaar)gehanteerd. Een doorkijk naar een bui van 45 mm in 30 minuten (T=100 jaar) biedt zicht op de kans op wateroverlast in extreme situaties. De voorzieningen dienen na 24 uur weer beschikbaar te zijn voor een eventuele volgende bui.

Diffuse verontreinigingen van water worden voorkomen door het nemen van bronmaatregelen zoals het toepassen van duurzame (niet uitlogende) bouwmaterialen. Qua beheer moet worden gekozen voor chemievrije onkruidbestrijding, minimaal gebruik van strooizout en het ontmoedigen van autowassen op straat en honden uitlaten. Geconcentreerde infiltratie van regenwater op locaties met mobiele bodemverontreiniging is af te raden in verband met het risico op verplaatsing van de verontreiniging. Bij immobiele bodemverontreiniging is infiltratie wel te overwegen. Diepte-infiltratie wordt in alle gevallen afgeraden omdat hiermee eventuele verontreinigingen direct in de ondergrond worden gebracht.

Maastricht heeft de ambitie om voor het gehele grondgebied een regenwaterafvoerstructuur te definiëren, bestaande uit een hoofdstructuur van beek- en droogdalen met vertakkingen in de wijken. Deze structuur dient om wateroverlast op te heffen of te voorkomen en om het (toekomstig) afkoppelen van regenwater mogelijk te maken. Bij gebiedsontwikkelingen dient de benodigde ruimte voor het verzamelen, bergen, infiltreren en/of transporteren van regenwater vanaf het begin te worden meegenomen in het ontwerp.

5.1.1 Toets

De locatie is momenteel in gebruik als parkeerterrein en halfverhard met grind. De locatie heeft een totaal oppervlak van ca. 4.500 m².

In het vigerende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling van de locatie mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden aangepast. Onderdeel van de procedure is het doorlopen van een watertoets. De randvoorwaarden en uitgangspunt, die in het kader van de watertoets zijn verzameld, worden vastgelegd in de waterparagraaf. De waterparagraaf is als Bijlage 5 toegevoegd aan het bestemmingsplan.

In de waterparagraaf worden de huidige en toekomstige situatie beschreven. Voor de toekomstige situatie wordt beschreven welke maatregelen genomen moeten worden ten aanzien van het watersysteem om te voldoen aan het landelijke en regionale beleid.

5.1.2 Conclusie

Ontwikkeling

De gemeente Maastricht heeft het voornemen in het plangebied, dat in de huidige situatie in gebruik als parkeerterrein, een sporthal te realiseren. Het gehele gebied van 4.500 m² is in de huidige situatie verhard oppervlak. Door de bouw van de sporthal Geusselt verandert dit niet. Er is daarmee geen toename aan verhard oppervlak.

Riolering

Hemelwater

Het hemelwater dat terechtkomt op de toekomstige bebouwing wordt beschouwd als schoon water indien geen uitlogende bouwmaterialen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) gebruikt worden. Dit schone hemelwater dient gescheiden van het vuilwater afgevoerd worden. Dit water kan direct worden afgevoerd naar het oppervlaktewater (vijverpartij) ten (noord-)oosten van het plangebied.

Vuilwater

Het vuilwater van de ontwikkeling wordt middels een aan te leggen vuilwaterleiding aangesloten op het bestaande gemeentelijk DWA-rioolstelsel ten zuidwesten van het plangebied en afgevoerd richting de rioolwaterzuivering.

Ontwatering

De ontwateringseis voor nieuw stedelijk gebied (bebouwing met kruipruimte en wegen) kent als richtlijn minimaal 0,7 m ten opzicht van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). De maaiveldhoogte in het plangebied is gemiddeld circa NAP +47,0 m. Op basis van de beschikbare grondwatergegevens (ca. NAP + 44,5 m, zie bodemonderzoek Bijlage 4) is het de verwachting dat de ontwateringsdiepte voldoende groot is.

Waterkeringen en -gangen

Door de afwezigheid van waterkeringen of watergangen in het plangebied heeft de voorgenomen ontwikkeling geen effect op het watersysteem.

5.2 Geluid

Bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De beoordeling van het aspect geluid vindt zijn grondslag vooral in de Wet geluidhinder (Wgh) maar daarnaast bijvoorbeeld ook in de Wet ruimtelijke ordening wanneer het gaan om de beoordeling of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor industrielawaai van individuele bedrijven geldt dat de Wet milieubeheer het toetsingscriterium vormt.

Het aspect geluid kent voor een aantal bestemmingen (zoals wonen) in combinatie met een aantal typen geluidbronnen een wettelijk kader dat van belang is bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Zo zijn in de Wet geluidhinder voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen grenswaarden opgenomen voor industrielawaai, wegverkeerlawaai en spoorweglawaai. Andere geluidbronnen kunnen noodzaken tot een aanvullende beoordeling van het aspect geluid in het kader van onder andere een 'goede ruimtelijke ordening'.

5.2.1 Toets

Nieuwe bouwplannen dienen aan de Wet geluidhinder alsmede aan het Hogere Grenswaarden Beleid van de gemeente Maastricht te worden getoetst. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een sporthal.

De sporthal is geen geluidsgevoelig object dat vanwege geluidsbronnen (wegen en industrie) buiten de inrichting beschermd dient te worden. Bij het nemen van het besluit dient de Gemeente Maastricht wel inzicht te hebben in de geluidseffecten vanwege de realisatie van de nieuwe sporthal, en daar na afwegingen voor het bestemmingsplan een besluit over te nemen.

De geluidseffecten kunnen ontstaan door de extra verkeersaantrekkende werking van het bouwplan op de directe wegen en daardoor op de directe woonomgeving, alsmede de geluiduitstraling vanuit de sporthalaccommodatie zelf.

Aanpak

Er is gekozen voor een kwalitatieve benadering van de situatie. Daarbij is gebruik gemaakt van de navolgende uitgangspunten:

  • vastgesteld bestemmmingsplan Maastricht Noordoost, 18 juni 2013, waarin de realisatie van het Oostgebouw (o.a. nieuwe sporthal) wordt mogelijk gemaakt;
  • ambtelijk bericht inzake mobiliteit (d.d. 7 december 2013) t.a.v. de bouw van een nieuwe sporthal;
  • rapportage geluidonderzoek "Wegaanpassing Terblijterweg te Maastricht (door Cauberg-Huygen d.d. 25 september 2013) behorende bij Omgevingsvergunning/ projectafwijkingsbesluit verbreding Terblijterweg op 27 januari 2014 (ligt momenteel 6 weken ter inzage).

Het vigerende bestemmingsplan laat ter plaatse van de locatie van de oude sporthal nog geen woningbouw in een mix van appartementen en stadswoningen toe. Vanuit het Masterplan + Geusseltplan 2011 is deze woningbouw en de nieuwe sporthal wel voorzien, waarbij wel bij het bestemmingsplan voor de nieuwe sporthal rekening wordt gehouden met de nieuwe "bestemmingen" in de toekomst.

Op grond van de richtafstanden uit de VNG-brochure liggen (en komen) binnen een afstand van 50 m (geldend voor een sporthal) geen geluidsgevoelige objecten. Door de gesloten gevelopbouw van de sporthal zal de geluidemissie naar de directe omgeving afdoende worden tegengegaan. Vooralsnog is met het oog op de richtafstanden het inzichtelijk maken van de geluidemissie vanwege het gebruik van de sporthal - inclusief publiek - niet aan de orde.

Middels de omgevingsvergunning voor de sporthal zullen standaard geluidvoorschriften gaan gelden die de geluidhinder naar de (woon)omgeving afdoende zullen beheersen.

Uit het programma van eisen blijkt dat de nieuwe sporthal kleiner qua omvang zal zijn dan de bestaande (435 plaatsen voor toeschouwers om 700 in de bestaande sporthal), waardoor geen aanvullende parkeerplaatsen in de directe omgeving van het Geusseltgebied benodigd worden. Echter door het almaar verminderen van de parkeercapaciteit op het voorplein in combinatie met het toevoegen van functies (incl. horecavoorzieningen) aan en bij de nieuwe sporthal zal de parkeerdruk toenemen. Geluidtechnisch zal dit niet tot te hoge geluidniveaus geven voor de nog te realiseren woonomgeving ten zuiden van de nieuwe locatie van de sporthal.

Door de groei in gebruiksfuncties van de sporthal zal het aantal wisselende bezoekers toenemen. Doch bij maximale bezetting van de sporthal (wedstrijden met publiek) zijn o.a. de fitness voorzieningen niet voor gebruik opengesteld. Dus uitgaande van de maximale situatie zal de nieuwe sporthal geen veranderingen genereren in voertuigbewegingen. De enige verandering betreft het feit dat de inrit van de nieuwe sporthal ca. 140 meter verder de Olympiaweg in ligt, naar de Stadionweg.

Verkeerscijfers zijn ontleend uit het rapport, afgeleid van het verkeersmodel Mtt108_var3: prognosecijfers voor het toekomstige jaar 2028 inclusief wegaanpassing Terblijterweg (en overige planvorming overeenkomstig Masterplan + Geusseltpark 2011), inclusief de realisatie van de A2-tunnel.

Voor de Olympiaweg, plansituatie 2024, zou een etmaalintensiteit van 4.941 mvt/etmaal gelden. Op de aansluitende wegen (Terblijterweg en Olympiaweg, deel ten zuiden van nieuw kruispunt) gelden hogere verkeersintensiteiten.

Op basis van de verkeersprognosecijfers blijkt dat de intensiteit op de Olympiaweg, deel Terblijterweg - Stadionweg, zal afnemen, van ca. 7.400 (situatie 2013) naar 4.941 mvt/etmaal). Verondersteld wordt dat in de verkeerscijfers voor het jaar 2013 voor de Olympiaweg (ook uit rapport te halen) de voertuigbewegingen van en naar de bestaande sporthal De Geusselt zijn inbegrepen, en in de cijfers voor 2024 de voertuigbewegingen van en naar de nieuwe sporthal zijn meegenomen.

Voor de te realiseren woningen(appartementen) op de locatie ten zuiden van de Olympiaweg (zijde bestaande sporthal) zal op basis van de veronderstelling geen toename van wegverkeer te verwachten zijn, en aldus ook geen effecten op de geluidbelasting van de wegen. Indien de extra weglengte wordt meegewogen, dan zal de geluidbelasting ten opzichte van de prognosecijfers voor 2024 met marginaal 0,5 dB kunnen toenemen. Deze rekenkundige toename zal geen verslechtering van de woonomgeving geven.

5.2.2 Conclusie

  • In het vastgestelde bestemmingsplan Maastricht Noordoost zijn afwegingen gemaakt om diverse ruimtelijke functies/bestemmingen naast elkaar te kunnen laten optreden.
  • Voorschriften ingevolge de omgevingsvergunningen van de diverse (sport)faciliteiten binnen het plangebied zullen voldoende waarborging geven om geluidhinder en hoge geluidniveaus te voorkomen bij nog te plannen woningbouw.
  • De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe sporthal zal niet relevant wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.
  • In de verkeersprognosecijfers voor het Geusseltgebied voor het jaar 2028 zijn de voertuigbewegingen van en naar de sporthal meegenomen. Nadere maatregelen of regels zijn niet aan de orde.
  • Bij de bestemmingsplanprocedure voor de toekomstige woningbouw op de locatie van de bestaande sporthal dient de wegverkeerslawaaibelasting van de omliggende wegen alsnog beschouwd te worden.

5.3 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient voor ontwikkelingen te worden aangegeven of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming (om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening).

5.3.1 Toets

Voor zover ten behoeve van een vergunning in het kader van de Wabo een bodemonderzoek noodzakelijk is, kan dat worden uitgevoerd in de bij deze vergunningaanvraag behorende procedure. De resultaten van het bodemonderzoek worden getoetst aan het vigerende landelijke bodembeleid en het bodembeleid van de gemeente Maastricht.

In opdracht van de gemeente Maastricht is er voor het project een historisch bodemonderzoek en verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de te bouwen sporthal naast het Geusseltstadion, gelegen op de hoek van de Olympiaweg en Stadionweg te Maastricht. Het rapport is als Bijlage 4 opgenomen.

Het doel van het historisch bodemonderzoek is bepalen of kan worden uitgegaan van de bodemkwaliteit zoals bepaald in de Nota Bodembeheer 2012. Hiertoe wordt gekeken of er ter plaatse al dan niet sprake is puntbronnen.

Het verkennend asbestonderzoek heeft als doel te bepalen of er in de aanwezige bodem asbestverdachte materialen aanwezig zijn.

Historisch bodemonderzoek

Uit het historisch bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen sprake is van verdachte activiteiten. Uit de eerder uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat op de onderzoekslocatie hoofdzakelijk sprake is van een lichte verontreiniging met zware metalen, minerale olie en PAK in de boven- en ondergrond. Plaatselijk wordt in de bovengrond een matig verhoogde gehalte aan PAK en in de sintelhoudende ondergrond (0,6 - 1,5 m -mv.) een matig verhoogd gehalte aan lood en zink aangetroffen.

De licht tot matige verontreiniging met lood en zink in de ondergrond is het gevolg van de voormalige sintelbaan/halfverharde paden van het oude stadion. Hier is sprake van een puntbron. Omdat de verontreinigingssituatie van de puntbron, behalve ter plaatse van de tribune, voldoende is onderzocht, het een immobiele verontreiniging betreft waarvan de situatie nadien niet is gewijzigd, is (in overleg met de gemeente Maastricht) alleen het niet eerder onderzochte terreindeel ter plaatse van de tribune aanvullend onderzocht op de verdachte parameters (zware metalen) voor deze puntbron in de grond.

Daarnaast blijkt uit het historisch bodemonderzoek dat in 2005 door UDM een verkennend asbestonderzoek is verricht op de locatie. Tijdens dit onderzoek is er geen asbest verdacht materiaal in de opgegraven en opgeboorde grond aangetroffen. De hypothese asbest onverdacht wordt hiermee bevestigd. Een groot deel van onderhavige onderzoekslocatie (parkeerterrein) maakt onderdeel uit van dit verkennend asbestonderzoek. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat er na uitvoering van dit onderzoek (06-09-2005) wijzigingen op de onderzoekslocatie hebben plaatsgevonden, hoeft (na overleg met de gemeente) voor dit deel van de onderzoekslocatie geen verkennend asbestonderzoek verricht te worden. Derhalve is alleen ter plaatse van het niet eerder onderzochte deel van de onderzoekslocatie onder de tribune een verkennend asbestonderzoek verricht.

De bodemkwaliteit zoals bepaald in de Nota Bodembeheer 2012 kan, met uitzondering van de licht tot matig verontreinigde sintelhoudende ondergrond, voor het reeds onderzochte deel van de onderzoekslocatie worden gehanteerd.

Bodemonderzoek puntbron onder de tribune

In de verdachte ondergrond (sintellaag en ondergrond met bijmengingen sporen sintels, kolen, slakken en/of baksteen) zijn licht verhoogde gehalten met zware metalen aanwezig. In de zintuiglijk schone ondergrond direct hieronder zijn geen verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten.

De verdachte ondergrond (0,5 - 1,5 m -mv.) ter plaatse van de vml. sintelbaan/halfverharde paden onder de tribune voldoet niet aan de gemiddelde kwaliteit van zone 'Overig' (klasse AW2000) zoals opgenomen in de Bodemkwaliteitskaart 2012. De zintuiglijk schone ondergrond (1,0 - 2,0 m -mv.) voldoet wel aan de gemiddelde kwaliteit van zone 'Overig'.

Op basis van het historische onderzoek in combinatie met bovengenoemde resultaten ter plaatse van puntbron kan voor de bovengrond van de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie worden uitgegaan van de bodemkwaliteit voor zone 'Overig' zoals bepaald in de Nota Bodembeheer 2012. Voor de ondergrond (0,5 - 1,5 m -mv.) dient uitgegaan te worden van licht verhoogde gehalten aan zware metalen met een klasse Industrie.

Tijdens het aanvullend onderzoek (fase 2), omdat de onderzoekslocatie is uitgebreid, is de bodemlaag van 0,3 tot 1,5 m -mv. geanalyseerd op een NEN-pakket. Hieruit blijkt dat er sprake is van licht verhoogde gehalten aan zink en PCB's. De resultaten van fase 1 worden hiermee bevestigd.

Verkennend asbestonderzoek onder de tribune

Op basis van de resultaten van het verkennend asbestonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd.

Er zijn op maaiveld en in het opgeboorde en opgegraven materiaal, m.u.v. bijmengingen met puin of baksteen, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in het meest verdachte mengmonster (mm A1: puinhoudende toplaag) geen asbest aangetoond. Er kan daarom gesteld worden dat de restconcentratienorm in het geanalyseerde mengmonster niet wordt overschreden. De hypothese 'onverdacht' kan op basis van de resultaten van het verkennend asbestonderzoek worden bevestigd. Omdat er tevens geen asbest in het meest verdachte geanalyseerde mengmonster is aangetoond, is een nader asbestonderzoek niet noodzakelijk.

Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.

5.3.2 Conclusie

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt (bodem) zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de sporthal.

5.4 Externe Veiligheid

Aanleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor spoor-, water- en autowegen staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs), dat op termijn vervangen zal worden door het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is het beleid beschreven in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor risicovolle inrichtingen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0012.png"

Afbeelding 11: weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevb, het Bevi en de cRvgs is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Vanuit het Bevb en het Bevi is het verplicht het groepsrisico te verantwoorden wanneer het invloedsgebied van een buisleiding c.q. inrichting binnen het plangebied is gelegen. Vanuit de cRvgs dient aandacht aan de verantwoording gegeven worden wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt of wanneer het groepsrisico (significant) toeneemt. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0013.png"

Afbeelding 12: verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

Gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Maastricht geeft in haar beleidsvisie externe veiligheid (april 2012) planologische kaders voor de invulling van de verantwoording groepsrisico.

Deze kaders zijn opgesteld op basis van een combinatie van type object en afstand tot de risicobron en resulteren in verantwoordingsniveaus. Deze verantwoordingsniveaus maken duidelijk of bij verantwoording zwaar of licht ingezet moet worden. Het onderscheid is te zien in onderstaande tabel. In de beleidsvisie is gesteld dat groepsrisicoverantwoording verplicht is bij alle ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Tabel: Verantwoordingsniveaus uit de beleidsvisie externe veiligheid Maastricht

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0014.png"

Tevens bestaat er een “standaard” verantwoordingsniveau 3 voor plannen op relatief grote afstand van de risicobron. Wanneer dit verantwoordingsniveau van toepassing is kan daarvoor verwezen worden naar de beleidsvisie externe veiligheid.

In het onderzoek externe veiligheid dat als Bijlage 3 van dit bestemmingsplan is opgenomen is aangesloten bij de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht.

5.4.1 Toets

De globale ligging van het plangebied en de in de omgeving aanwezige risicobronnen zijn weergegeven in afbeelding 13.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0015.png"

Afbeelding 13: globale ligging van de ontwikkelingslocatie met de aanduiding van risicobronnen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen die in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling relevant zijn om te beschouwen: hogedruk aardgastransportleiding Z-500-07 van de Gasunie (1), Rijksweg A2 (2), een LPG-tankstation (3) en de Terblijterweg (4). Tevens bevindt zich op ca. 800 meter afstand de spoorlijn Geleen - Maastricht.

In deze paragraaf worden deze risicobronnen nader beschouwd.

Hogedruk aardgastransportleiding Z-500-07

Hogedruk aardgastransportleiding Z-500-07 van de Gasunie ligt ongeveer 25 meter ten oosten van de ontwikkelingslocatie.

Enkele kenmerken van de leiding zijn weergeven in tabel 3.1, waaronder het invloedsgebied van de leiding (140 meter). De personendichtheid hierbinnen is bepalend voor de hoogte van het groepsrisico.

Tabel: leidinggegevens Gasunie

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0016.png"

Plaatsgebonden risico

In het Bevb (het wettelijke kader voor buisleidingen waar gevaarlijke stoffen door worden vervoerd) is gesteld dat geen kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6-contour. Voor beperkt kwetsbare objecten is de PR 10-6-contour een richtwaarde. Verder is het relevant dat vanuit het Bevb voor deze buisleiding een belemmeringenstrook geldt van ten minste vijf meter aan weerszijden van de buisleiding (waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht), gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Uit de risicoberekeningen (waarvan de volledige beschrijving is opgenomen in de bijlage) blijkt dat de leiding geen PR 10-6-contour heeft. Er bestaat dus geen knelpunt ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico is in de risicoberekeningen bepaald voor de huidige en de toekomstige situatie, de hoogte van het groepsrisico in beide situaties is weergegeven in afbeelding 14a en 14b.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0017.png"

Afbeelding 14a: groepsrisico hogedruk aardgastransportleiding Z-500-07 (huidige situatie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0018.png"

Afbeelding 14b: Groepsrisico hogedruk aardgastransportleiding Z-500-07 (toekomstige situatie)

Uit afbeelding 14a en 14b blijkt dat het groepsrisico in de toekomstige situatie toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. De maximale overschrijdingsfactor is in de huidige situatie 0.133 (13,3 procent van de oriëntatiewaarde), in de toekomstige situatie 0.179 (17,9 procent van de oriëntatiewaarde). Het groepsrisico blijft ook in de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde.

Verantwoording van het groepsrisico van de leiding is conform het Bevb verplicht. Aangezien het groepsrisico in de toekomstige situatie hoger is dan 10 procent van de oriëntatiewaarde, dient een volledige verantwoording van het groepsrisico te worden ingevuld (zie Bijlage 3).

Rijksweg A2

De Rijksweg A2 bevindt zich meer dan 375 meter ten westen van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de cRvgs, transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de cRvgs. In de circulaire is voor het trajectdeel van de A2 ter hoogte van het plangebied een veiligheidszone opgenomen van 0 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Deze zone, waarbinnen de PR 10-6-contour moet liggen, reikt niet buiten de weg. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen beperkingen op voor de ontwikkeling.

Groepsrisico

Het groepsrisico van de A2 ter hoogte van het plangebied is lager dan de oriëntatiewaarde ('Eindrapportage Basisnet weg' - Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2009). Het invloedsgebied van brandbaar gas (GF3), op basis waarvan het groepsrisico berekend dient te worden is 355 meter. Dit invloedsgebied reikt niet tot het plangebied.

De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een hoger groepsrisico van de A2. Het groepsrisico ten aanzien van deze weg hoeft daarom niet door middel van een QRA inzichtelijk te worden gemaakt. Wel is conform de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht groepsrisicoverantwoording verplicht op niveau 3.

LPG-tankstation

Het LPG-tankstation BP aan de Doctor Schaepmanstraat ligt op meer dan 175 meter van de ontwikkelingslocatie. De PR 10-6 contour van het LPG tankstation reikt niet tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op.

Het wettelijke invloedsgebied van een LPG-tankstation is conform het Bevi 150 meter (100% letaliteitsgrens). Deze grens wordt bij risicoberekeningen aangehouden, waardoor bij voorbaat gesteld moet worden dat er geen sprake is van toename van het groepsrisico.

Ten aanzien van groepsrisicoverantwoording is in de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht gesteld dat groepsrisicoverantwoording bij LPG tankstations verplicht is binnen een afstand van 400 meter, omdat de effecten van een BLEVE tot deze afstand kunnen reiken.

Terblijterweg (N590)

Op ongeveer 130 meter van het plangebied bevindt zich de Terblijterweg. Externe veiligheid bij provinciale wegen is berekend door de provincie Limburg (bron: Externe veiligheid provinciale wegen. Provincie Limburg, 21 september 2010). Uit deze berekeningen blijkt dat over de N590 vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, maar in dusdanig beperkte mate dat de weg geen PR 10-6 contour heeft en het groepsrisico lager is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde.

Over de weg wordt alleen LF1 (brandbare vloeistof) vervoerd. Het invloedsgebied van deze stof reikt niet tot het plangebied, er is dus geen sprake van toename van het groepsrisico. Wel is conform de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht groepsrisicoverantwoording verplicht op nivau 3.

Spoorlijn Geleen - Maastricht

Over de spoorlijn Geleen-Maastricht vindt, conform de cRvgs, transport van gevaarlijke stoffen plaats. De spoorlijn bevindt zich op 800 meter van het plangebied.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoorwegen is vastgelegd in de cRvgs. In de circulaire is voor het spoordeel ter hoogte van het plangebied een veiligheidszone opgenomen van 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen beperkingen op voor de ontwikkeling.

Groepsrisico

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn de risicoplafonds gegeven die gebruikt dienen te worden bij risicoberekeningen ten aanzien van het spoor. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de vervoerscijfers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0019.png"

Het groepsrisico van de spoorlijn ter hoogte van het plangebied is lager dan de oriëntatiewaarde (‘Eindrapportage Basisnet Spoor’ – Werkgroep Basisnet Spoor, 2011). Het invloedsgebied van toxisch gas (B2) is 995 meter, dit invloedsgebied reikt tot het plangebied.

De voorgenomen ontwikkeling zal echter niet leiden tot een hoger groepsrisico van de spoorlijn. Reden hiervoor is de relatief grote afstand tot het spoor (800 meter). Doorgaans zijn alleen de eerste 200 meter gemeten vanaf het spoor bepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Wel is conform de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht groepsrisicoverantwoording verplicht op niveau 3.

5.4.2 Conclusie

De gemeente Maastricht is voornemens medewerking te verlenen aan de realisering van een sporthal aan de Olympiaweg. In de omgeving van de ontwikkelingslocatie bevinden zich verschillende risicobronnen. In het kader van de ruimtelijke procedure is de externe veiligheidssituatie van de omgeving van de ontwikkelingslocatie in beeld gebracht.

5.4.3 Risicobeschouwing

Hogedruk aardgastransportleiding

  • Uit de risicoberekening blijkt dat de leiding geen PR 10-6-contour heeft. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen belemmeringen op;
  • Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding neemt toe, maar blijft onder de oriëntatiewaarde;
  • Volledige verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevb van toepassing, omdat de hoogte van het groepsrisico boven 0,1 keer de oriëntatiewaarde ligt.

Rijksweg A2

  • Veiligheidszone (maximale PR 10-6-contour) van de snelweg is ter hoogte van de ontwikkelingslocatie 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op;
  • Groepsrisico neemt door de ontwikkeling niet toe en er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde;
  • Verantwoording van het groepsrisico is conform de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht verplicht op niveau 3.

LPG-tankstation

  • De PR 10-6-contour van het LPG tankstation reikt niet tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op.
  • Het groepsrisico van het LPG tankstation neemt niet toe omdat het LPG-tankstation op meer dan 175 meter afstand van de ontwikkelingslocatie ligt (dit is ruimer dan het wettelijke invloedsgebied van 150 meter).
  • Conform de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht is verantwoording van het groepsrisico wel verplicht op niveau 3.

Terblijterweg

  • De Terblijterweg heeft geen PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op.
  • Groepsrisico is lager dan de oriëntatiewaarde en neemt door de ontwikkeling niet toe.
  • Verantwoording van het groepsrisico is conform de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht verplicht op niveau 3.

Spoorlijn Geleen - Maastricht

  • De veiligheidszone (maximale PR 10-6-contour) van de spoorlijn is ter hoogte van de ontwikkelingslocatie 0 meter. Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op.
  • Groepsrisico neemt door de ontwikkeling niet toe en er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde.
  • Verantwoording van het groepsrisico is conform de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht verplicht op niveau 3.

5.4.4 Verantwoording groepsrisico

In de rapportage (zie Bijlage 3) zijn elementen aangedragen welke de gemeenteraad van Maastricht kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico. Enkele te overwegen veiligheidsmaatregelen die uit deze verantwoording naar voren komen zijn:

  1. 1. het optimaliseren van de afstand tussen de leiding en de geprojecteerde sporthal;
  2. 2. het beperken van glasoppervlakken aan de zijde(s) van de hogedruk aardgastransportleiding;
  3. 3. het afstemmen van interne vluchtwegen van de te bouwen sporthal op externe veiligheid door naar de risicoluwe zijde te vluchten (afstemmen ontruimingsplannen op externe veiligheid);
  4. 4. het optimaliseren van de risicocommunicatie met ontruimingsbegeleiders en op regelmatige basis rampenoefeningen met de omgeving organiseren.

Maatregel 1 is direct te borgen in de ruimtelijke procedure door de plaatsing van het bouwvlak op de verbeelding van het bestemmingsplan.

Maatregel 2, 3, en 4 en andere brandveiligheidsmaatregelen zijn niet te borgen in het ruimtelijk besluit en dus niet formeel als onderdeel te beschouwen van de verantwoording van het groepsrisico. Deze maatregelen kunnen geborgd worden in de vergunningsprocedure of in privaatrechtelijke overeenkomsten.

De gemeente Maastricht wint in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies in bij de veiligheidsregio en neemt een standpunt in aangaande de verantwoording van het groepsrisico en de te overwegen veiligheidsmaatregelen.

5.5 Luchtkwaliteit

Aanleiding

Bij een ruimtelijke planprocedure moeten de effecten van het voorgenomen plan op de concentraties luchtverontreinigende stoffen worden beoordeeld.

5.5.1 Toets

Effecten van het voorgenomen plan

Aangezien het om de vervanging van een sporthal gaat, waarbij de nieuwe sporthal kleiner is in omvang en qua tribune, is er geen sprake van een toename van de verkeersgeneratie. Aangezien de locatie wijzigt is toch naar de effecten van de nieuwe sporthal gekeken. Uit de verkeerskundige analyse blijkt dat de verkeersgeneratie van de sporthal op dagen met een wedstrijd circa 300 mvt/etmaal bedraagt, op een jaargemiddelde weekdag zal de verkeersgeneratie lager zijn.

Om de effecten van het plan in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de NIBM-tool van InfoMil. Deze tool berekent op basis van voor luchtkwaliteit zeer ongunstige weg- en omgevingskenmerken de bijdrage van het extra verkeer. Voor de berekening is uitgegaan van 300 bewegingen met personenvoertuigen en maximaal 10 bewegingen met zware vrachtvoertuigen (3,2% van het totaal). Uit de berekening volgt dat de maximale bijdrage circa 0,4 µg/m3 bedraagt voor NO2 en circa 0,1 µg/m3 voor PM10. Deze concentratietoename ligt ruim onder de 1,2 µg/m3 waardoor geconcludeerd kan worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0020.jpg"

Concentraties luchtverontreinigende stoffen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de directe omgeving. Hiervoor is gebruik gemaakt van de NSL Monitoringstool waarmee de luchtkwaliteit voor heel Nederland jaarlijks in beeld wordt gebracht. Uit de NSL Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentratie NO2 nabij de rotonde Terblijterweg/Olympiaweg 27,9 µg/m3 bedraagt en de jaargemiddelde concentratie PM10 24,1 µg/m3 (NSL jaar 2012). De jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 liggen ruim onder de wettelijke grenswaarden.

5.5.2 Conclusie

De nieuwe sporthal vervangt de bestaande sporthal en om die reden is aannemelijk dat er geen sprake is van een toename van het verkeer. Volledigheidshalve is toch naar de effecten van de nieuwe sporthal gekeken. Uit de beoordeling blijkt dat de verkeersgeneratie van de nieuwe sporthal niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Om deze reden kan geconcludeerd worden dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder c).

5.6 Natuur

De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (Ffw) op 1 april 2002 en de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) op 1 oktober 2005 in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt.

De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde ‘nee, tenzij-principe’. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

De Nbw is gericht op het beschermen van (natuur)gebieden. Deze natuurgebieden betreffen onder andere de zogenoemde Speciale beschermingszones op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Samen worden deze gebieden aangeduid als het Natura 2000-netwerk. Voor de bescherming van deze natuurgebieden is in de Nbw uitgebreide wet- en regelgeving opgenomen.

5.6.1 Toets

Voor de ontwikkeling van de sporthal is een natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 2) om te bepalen of beschermde soorten en/of gebieden in het geding zijn door de voorgenomen ontwikkeling. Indien beschermde soorten worden geschaad, is mogelijk een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet voor aanvang van de werkzaamheden noodzakelijk. Indien beschermde gebieden worden aangetast is het volgen van het 'nee-tenzij'-regime nodig.

Locatiebezoek

Op 29 januari 2014 is het terrein bezocht door een ecoloog van AnteaGroup. De bevindingen rond de ecologische betekenis van het gebied en directe omgeving worden als volgt samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0021.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0022.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0023.jpg"

Afbeelding 15: Planlocatie met berm en bomenrij (links), grindverharding (rechts), en strook onder tribune (linksonder)

Het terrein van de toekomstige sporthal betreft een parkeerplaats bestaande uit kiezelverharding. Parkeervakken zijn afgeschermd met betonbanden. Het terrein is langs drie zijden afgeschermd met een hekwerk, met aan de wegzijde van de Olymipiaweg een toegangspoort. Aan de stadionzijde vormt de betonnen tribune de grens van de planlocatie.

Langs de zijde van de Olympiaweg is een grasberm met bomen aanwezig. Onder de tribunes van het stadion is schaarse vegetatie aanwezig (hoofdzakelijk kaasjeskruid) op een kiezelondergrond. Dit deel is niet in gebruik als parkeerplaats.

Berm met bomenrij

In de berm tussen het parkeerterrein en de Olympiaweg is een bomenrij van volwassen platanen aanwezig. De bomenrij loopt aan de zijde van de veiligheidskooi (oost) door langs de Stadionweg. Langs de Olympiaweg stopt de bomenrij bij het toegangshek naar de parkeerplaats.

Vegetatie

Het merendeel van het terrein is vegetatieloos. De begroeiing in de berm langs de Olympiaweg bestaat uit algemene grassoorten met enkele ruigtesoorten als brandnetel en braam. Op het parkeerterrein vestigen zich sporadisch pioniersoorten als melganzevoet, canadese fijnstraal en kiemplanten van Grauwe wilg. Onder de overstek van de tribunes van het stadion is begroeiing van kaasjeskruid (Ruige heemst) aanwezig.

Potentieel broedbiotoop

De noordelijk strook van het plangebied onder de tribunes is niet in gebruik als parkeerplaats, en kan zich ruig ontwikkelen. Echter wegens het ontbreken van neerslag is het terrein erg droog en komt alleen langs de randzone enige vegetatie voor. Het terrein vormt potentieel broedbiotoop voor vogels als heggemus of winterkoning. Gezien de verstoring van de strook vanwege het nabije parkeerterrein zal een eventueel gebruik als broedgebied beperkt zijn.

Toetsing natuurwetgeving

Flora- en faunawet

Op het terrein zijn geen beschermde planten en geen beschermde diersoorten aangetroffen. Gezien de aard van het terrein kan worden uitgesloten dat in het groeiseizoen en actieve seizoen van dieren wel beschermde soorten aanwezig zijn.

De bomenrij langs de Olympiaweg kan in theorie een functie hebben als foerageergebied voor vleermuizen. Met een eventuele kap van de bomen (in totaal 8 stuks) zal mogelijk deze (theoretische) functie komen te vervallen. Gezien het feit dat de bomenrij aan de zijde van de Stadionweg doorloopt, wordt het foerageergebied niet wezenlijk aangetast. Voor de mogelijke foerageerfunctie is ruim voldoende alternatief foerageergebied aanwezig is. De bomenrij langs de Olympiaweg vervult geen functie als vliegroute voor vleermuizen, aangezien de rij stopt bij het toegangshek.

De platanen worden incidenteel gebruikt als broedlocatie voor vogels.

De tribunes zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, aangezien de aanwezige kieren zijn afgedicht met purschuim.

De strook onder de tribune wordt mogelijk incidenteel gebruikt als broedlocatie door algemene vogelsoorten (heggemus, winterkoning). Buiten het broedseizoen heeft het gebied geen functie voor vogels. Effecten kunnen worden voorkómen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, of vóór aanvang de aanwezige schaarse begroeiing buiten het broedseizoen te verwijderen.

Hoewel het terreinbezoek voor deze natuurtoets is uitgevoerd buiten het inventarisatieseizoen van dier- en plantensoorten, vormt de aard van het plangebied geen aanleiding om binnen het geschikte seizoen nader soortgericht onderzoek uit te voeren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De dichtstbijzijnde natuurgebieden betreffen de Grensmaas op 1,5 km westelijk van de locatie en enkele EHS-gebieden op circa 300 meter noordelijk (achter het stadion) van de locatie. De planlocatie maakt geen deel uit van de EHS en heeft ook geen functionele relatie met nabijgelegen EHS-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0024.png"

Afbeelding 16: Ligging EHS-gebieden (groen) binnen straal van 3 km rond planlocatie (Bron: www.synbiosys.alterra.nl)

Natuurbeschermingswet 1998

De planlocatie ligt op ruim 1,5 km afstand van de zuidelijke uitloper van Natura 2000-gebied Grensmaas, de westelijke uitloper van Natura 2000-gebied Bemelerberg & Schiepersberg. De voorgenomen planontwikkeling heeft geen directe of indirecte relatie met beide Natura 2000-gebieden. Ook voor het aspect van stikstofdepositie als mogelijk gevolg van verkeersaantrekkende werking door de nieuwe sporthal is het project niet relevant. De toegangswegen van en naar het stadion / sporthal lopen niet op korte afstand van de beide genoemde Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.bpSporthalGeusselt-vg01_0025.png"

Afbeelding 17: Ligging Natura 2000-gebieden (bruin)binnen straal van 3 km rond planlocatie (Bron: www.synbiosys.alterra.nl)

5.6.2 Conclusie

  1. 1. Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Op de planlocatie zijn geen beschermde dier- of plantensoorten aangetroffen. De planlocatie maakt ook geen deel uit van het leefgebied van beschermde soorten.

Voor het mogelijke gebruik van de bomenrij als foerageergebied door vleermuizen, kan op voorhand worden geconcludeerd dat geen wezenlijke functies worden aangetast en dat voor mogelijke foerageerfunctie ruim voldoende alternatief foerageergebied aanwezig is. Negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

  1. 2. Gebiedenbescherming (EHS, Natura 2000)

De planlocatie maakt geen deel uit van beschermde natuurgebieden (EHS of Natura 2000). Ook zijn er geen functionele relaties tussen de planlocatie en beschermde natuurgebieden. Negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

Aanbevelingen

In verband met de mogelijke incidentele broedende vogels op het terrein onder de tribunes en in de bomenrij wordt aanbevolen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Een alternatief is de aanwezige vegetatie en de platanen buiten het broedseizoen voorafgaand aan de werkzaamheden te verwijderen.

5.7 Duurzaamheid

Maastricht heeft een forse ambitie als het gaat om duurzaamheid. We streven ernaar om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Dat vraagt een inspanning van iedereen: de gemeente, de burgers, maar ook bedrijven en organisaties. Duurzame woningbouw en duurzame gebiedsontwikkeling zijn daar onderdeel van.

Duurzame woningbouw gaat over materialen gebruik en de energiewaarde van een woning. Duurzame woningbouw is meetbaar met het instrument GPR. GPR gebouw meet duurzaamheidsprestaties van bestaande woning- en utiliteitsbouw. GPR gebouw kan bij iedere fase in het bouwproces worden ingezet: beleid, ontwerp en realisatie (zie www.gprgebouw.nl).

Via rapportcijfers wordt de milieukwaliteit zichtbaar. Er kan gratis gebruik gemaakt worden van de GPR licentie van de gemeente Maastricht). Naast GPR zijn er ook andere methodes om duurzaamheid inzichtelijk te maken (bv BREEAM), voor deze instrumenten biedt de gemeente geen instrumenten aan.

In de nabije toekomst zijn energieneutrale woningen (woningen die hun eigen energie opwekken) verplicht bij nieuwbouw. Nu al worden er volop energieneutrale woningen gebouwd in Nederland. De wetgeving is daarmee volgend op de innovatie.

Op de volgende websites staat uitgebreid informatie: www.meermetminder.nl / www.energiebesparingsverkenner.nl

Naast energiezuinig tot energieneutraal raadt de gemeente om milieuredenen het gebruik van zware metalen in de bouw (koper, lood en zink) af. Alternatieven voor zware metalen in de bouw vindt u op http://www.maastricht.nl/web/file?uuid=cc81ba87-a85b-44cc-802f-0aec0da8fd32&owner=be0ef6f4-cbf0-48a4-8bd7-e6e0bc7bf5c0&contentid=17268). Het gebruik van FSC hout (of een vergelijkbaar keurmerk) is een duurzame keuze.

Duurzame gebiedsontwikkeling richt zich op een samenspel tussen: bodem, water, stedelijk groen, natuur en landschap, energie, mobiliteit en transport, gezondheid en veiligheid, slim ruimtegebruik en cultuurhistorie. Duurzaamheid van een gebied is ook concreet en meetbaar te maken; de gemeente Maastricht hanteert hiervoor het instrument DPL (http://www.ivam.uva.nl/index.php?id=560).

Hoofdstuk 6 Bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling is opgebouwd conform de SVBP 2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Deze landelijke standaard is verwerkt in het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Maastricht. Daarnaast zal worden aangesloten op de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de in deze wet gebezigde terminologie (afwijkingsregels, omgevingsvergunningen).

Het bestemmingsplan 'Sporthal Geusselt' bestaat formeel uit een verbeelding en regels. Deze gaan vergezeld van een toelichting waarin het plan en de daaraan ten grondslag liggende beleidsmatige afwegingen zijn verwoord. De indeling van de regels is hierna beknopt aangegeven.

6.2 Opzet Van De Regels

6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels (artikel 1 en 2)

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. Artikel 1 bevat de definities van begrippen die van belang zijn voor toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten waarin wordt aangegeven hoe bij toepassing van de regels wordt gemeten. In beide artikelen is, conform de SVBP2012, een aantal standaardbegrippen en een aantal standaard meetwijzen opgenomen.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (artikel 3)

In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied beoogde functies. Per regel zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder voorafgaande ontheffing of wijziging) toegestaan. Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd binnen het eventueel aangegeven bouwvlak, kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning worden verleend. In het navolgende wordt kort uiteengezet welke bestemmingen zijn opgenomen en worden specifieke elementen daarin toegelicht.

Artikel 3: enkelbestemming Sport

Alle sportvoorzieningen in het plangebied zijn bestemd tot Sport. De horecagelegenheid in de nieuwe sporthal is met een specifieke aanduiding opgenomen.

6.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels (artikel 4 t/m 10)

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels (deels ingegeven door de verplichting vanuit paragraaf 3.2 van het Bro deze bepalingen op te nemen in ieder bestemmingsplan):

  • een anti-dubbeltelregel: zorgt er voor dat gronden niet dubbel worden meegerekend bij het toestaan van bouwplannen;
  • algemene bouwregels: bevat aanvullende regels met betrekking tot het ondergronds bouwen en het bouwen van antennemasten en zendmasten;
  • algemene gebruiksregels: hierin worden onder meer alle vormen van gebruik, die in strijd zijn met de aan de grond gegeven bestemming, verboden;
  • algemene aanduidingsregels:
  • algemene afwijkingsregels: hierin wordt bepaald waarvoor Burgemeester en wethouders middels een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het plan;
  • algemene wijzigingsregels: hierin wordt bepaald onder welke voorwaarden Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen; het betreft hier beperkte wijzigingen in algemene zin;
  • algemene procedureregels: hierin wordt geregeld welke procedure moet worden gevolgd in geval van toepassing van afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en nadere eisen;
  • overige regels: hierin zijn verwijzingen opgenomen naar andere wettelijke regelingen.

6.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (artikel 11 en 12)

In het overgangsrecht is bepaald dat bouwwerken, die op het moment van de tervisielegging van het plan aanwezig zijn, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. Het gebruik van grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden gehandhaafd. Dit overgangsrecht komt voort uit artikel 3.2.1 van het Bro en is een verplicht onderdeel van de regels. In de slotregel wordt aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële Uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij).

Onderhavig bestemmingsplan bevat een ruimtelijke ontwikkelingen welke op basis van artikel 6.2.1. vergezeld dienen te gaan van een exploitatieplan dan wel waarvan het kostenverhaal anderszins dient te worden geregeld.

De realisatie van de gemeentelijke sporthal op een perceel grond in eigendom van de gemeente Maastricht is in zijn geheel een gemeentelijk project. De nieuwbouw dient ter vervanging van de huidige sporthal en is gefinancierd in de gemeentelijke begroting.

Gelet op het bovenstaande hoeft er voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Handhavingsparagraaf

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen.

Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.

In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen bouwvergunning verlenen.

Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Hoofdstuk 9 Communicatieparagraaf

9.1 Wettelijk Vooroverleg Instanties Ex Artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het voorontwerp van dit bestemmingsplan aan diverse instanties toegezonden. De reacties van deze instanties zijn opgenomen in bijlage X van deze toelichting. In dit kader hebben < P.M. >

Bijlage 1 Programma Van Eisen

Bijlage 1 Programma van Eisen

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 2 Natuurtoets

Bijlage 3 Externe Veiligheid

Bijlage 3 Externe veiligheid

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets