KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 2 Toepassingsverklaring
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 3 Overgangsrecht
Artikel 4 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.4 Geldend Bestemmingsplan
1.5 Opzet Van De Toelichting
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Omgeving En Plangebied
2.2 Planvoornemen
2.3 Toetsing Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Sectorale Aspecten
3.1 Beleidskader
3.2 Milieu
3.3 Water
3.4 Archeologie En Cultuurhistorie
3.5 Flora En Fauna
Hoofdstuk 4 Juridische Opzet
4.1 Algemeen
4.2 De Verbeelding
4.3 De Regels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Inleiding
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Procedure
6.1 De Te Volgen Procedure
6.2 Kennisgeving Voorbereiding
6.3 Vooroverleg
6.4 Zienswijzen En Vaststelling
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Kerkstraat / Rijksweg

Wijzigingsplan - gemeente Mook en Middelaar

Vastgesteld op 19-11-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen


De begripsbepalingen zoals opgenomen in artikel 1 van het bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Mook en Middelaar op 4 juli 2013, zijn van toepassing op dit wijzingsplan, met dien verstande dat in deze regels mede wordt verstaan onder.

1.1 plan

Het wijzigingsplan 'Kerkstraat / Rijksweg' met identificatienummer 'NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01' van de gemeente Mook en Middelaar;

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

Hoofdstuk 2 Algemene Regels

Artikel 2 Toepassingsverklaring

2.1 Toepassingsverklaring regels

Op dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' van de gemeente Mook en Middelaar, zoals vastgesteld op 4 juli 2013, van toepassing.

2.2 Toepassingsverklaring verbeelding

Dit wijzigingsplan wijzigt de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' van de gemente Mook en Middelaar, zoals vastgesteld op 4 juli 2013, overeenkomstig de wijze, zoals vervat in de verbeelding behorende bij onderhavig wijzigingsplan.

Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels

Artikel 3 Overgangsrecht

3.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

3.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 4 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Kerkstraat / Rijksweg'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kerkstraat/Rijksweg te Mook wil woningcorporatie Destion de realisatie van een grondgebonden vrijstaande woning mogelijk maken. Deze ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplanregeling voor de locatie aan de Kerkstraat / Rijksweg. Op basis van het ontbreken van een bouwvlak is woningbouw ter plaatse planologisch-juridisch niet mogelijk. Het geldende bestemmingsplan (Mook en Molendijk) voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid om hier woningbouw (1 vrijstaande woning) mogelijk te maken.

Om die reden wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan (Mook en Molenhoek) om daarmee het planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan voorziet in de (ruimtelijke) verantwoording van de gestelde voorwaarden om de wijzigingsbevoegdheid toe te passen en de doorvertaling in regels en verbeelding.

1.2 Doel

Door middel van dit wijzigingsplan kan voor deze locatie aan de Kerkstraat / Rijksweg te Mook aan het planvoornemen de benodigde ruimte worden gegeven. Door de toevoeging van een bouwvlak wordt door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 21.6) uit het geldende bestemmingsplan (Mook en Molenhoek) het beoogde planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Mook en Middelaar ten zuiden van de kern van Mook. Mook is een kerkdorp binnen de Nederlandse gemeente Mook en Middelaar en is op Molenhoek na de meest noordelijke plaats in de provincie Limburg. Direct grenzend aan het plangebied is ten noorden de Rijksweg gelegen en ten zuidoosten de Kerkstraat. Het plangebied is gelegen te midden van het bebouwd gebied met het landelijk gebied op korte afstand. De doorgaande weg (Rijksweg) vormt een directe verbinding tussen het plangebied en het buitengebied. Nabij het plangebied is de Maas ten westen gelegen en de Mookersplas ten zuidwesten. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Mook en Middelaar, sectie D, nummer 1070.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0001.png"
Luchtfoto omgeving en begrenzing plangebied

1.4 Geldend Bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' van de gemeente Mook en Middelaar. Dit bestemmingsplan is door de Raad vastgesteld op 4 juli 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0002.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' en plangebied (rood omlijnd)

Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied:

  • de enkelbestemming 'Wonen'
  • de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische waarde 2'
  • de gebiedsaanduiding other 'Kleinschalige toeristische verblijfseenheden'
  • de gebiedsaanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 1' (Artikel 21.6)

Artikel 21.6

Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' wijzigen, teneinde het bouwvlak te vergroten voor de bouw van één vrijstaande woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • het maximum aantal te bouwen woningen ter plaatse neemt niet toe;
  • de maatvoering en de positionering van de woningen sluit aan op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
  • op eigen terrein, dan wel in het openbaar gebied, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • er wordt aandacht besteed aan de aspecten water, archeologie, flora en fauna, verkeer en milieu;
  • van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt, indien er reeds gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 21.5.3.

De toetsing aan deze voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 21.6 van het geldende bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' volgt in hoofdstuk 2.

1.5 Opzet Van De Toelichting

In dit inleidende hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de aanleiding en het doel van het planvoornemen, de ligging en begrenzing van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan (Hoofdstuk 1). Hierna worden de wijzigingsbevoegdheden getoetst en uiteengezet en wordt het planvoornemen met de stedenbouwkundige- en beeldkwaliteitsaspecten benoemd (Hoofdstuk 2). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals geluid, luchtkwaliteit, bodem, bedrijven- en milieuzonering, geur, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (hoofdstuk 3). Dan volgt een hoofdstuk met een toelichting op de juridische opzet van het wijzigingsplan (hoofdstuk 4). Tenslotte wordt aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de voor onderhavig wijzigingsplan te doorlopen procedure (hoofdstuk 5 en 6).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving En Plangebied

Omgeving

De omgeving van Mook is vrij heuvelachtig. Mook ligt direct aan de Maas, tegenover Katwijk. Een waterweg takt bij Mook af van de Maas en voert naar de Mookerplas, die door zand- en grindwinning is ontstaan. Ten noordoosten van Mook ligt een stuwwallengebied met hoogten tot 69 meter. Hier ligt de Mookerheide, een natuurgebied met de Heumense Schans en de Mookerschans. Ten noordwesten daarvan ligt het natuurgebied Herrendal en ten zuidoosten van de Mookerheide ligt nog het natuurgebied Sint-Jansberg. Al deze gebieden liggen op de uitlopers van stuwwallen.

Plangebied

Het plangebied is ten zuidoosten omsloten door de Kerkstraat en ten noorden door de Rijksweg en maakt onderdeel uit van het bebouwd gebied. De directe omgeving wordt gekenmerkt door woningbouw, bestaande uit grondbebonden woningen in 2 bouwlagen met kap. Momenteel is het plangebied zelf in gebruik als weiland. Verder is er geen beplanting aanwezig binnen het plangebied. Het plangebied is begrenst met houten afrasteringspalen. Direct ten westen en zuidwesten van het plangebied staan twee grondgebonden vrijstaande woningen met twee bouwlagen en een kap. Aan de overzijde ten noorden van het plangebied staat een grondgebonden twee-onder-een-kapwoning en een grondgebonden vrijstaande woning met twee bouwlagen en een kap. Ten oosten van het plangebied aan de Kerkstraat grenst een woonenclave met voornamelijk grondgebonden woningen bestaande uit twee bouwlagen zonder kap. De woonenclave wordt van het plangebied afgeschermd met bomenrijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0003.png"
Impressie van de bestaande situatie naar het zuidwesten georiënteerd


Stedenbouwkundige structuur

De stedenbouwkundige structuur van de directe omgeving van het plangebied is te karakteriseren als modern. De woningen bestaan voornamelijk uit grondgebonden vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen bestaande uit een of twee bouwlagen met kap. Enkele woningen hebben een historisch karakter. Er komen diverse boerderijen voor. De bebouwing aan de Rijksweg is ontstaan in verschillende tijdsperioden en er is dan ook sprake van bebouwing in diverse architectonische stijlen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0004.png"
Impressie van de Rijkweg
afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0005.png"
Impressie van de Kerkstraat

2.2 Planvoornemen

2.2.1 Stedenbouwkundige opzet

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0006.jpg"
Naastgelegen nieuw gerealiseerd woningen met rechts het plangebied (rood omkaderd)

Verkavelingsopzet

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid is binnen het planvoornemen ruimte voor één grondgebonden vrijstaande woning met orientatie op de Rijksweg. De te realiseren woning wordt gesitueerd in dezelfde voorgevelrooilijn net als de overige woningen aan de Rijksweg. De ontsluiting van het perceel zal middels een in- en uitrit aan de Rijksweg (zoals ingetekend in de tekening) of aan de Kerkstraat, gewaarborgd worden. Het parkeren dient in ieder geval op eigen terrein (op de oprit) te worden voorzien. Gezien de grootte van het kavel is er voldoende ruimte om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte en heeft dit geen gevolgen voor de orientatie van de inrit. Deze wordt pas duidelijk als het bouwplan van de nieuwe koper/ontwikkelaar definitief is. De realisatie van de woning zorgt voor een continuering van het straatbeeld van de Rijksweg.

2.2.2 Beeldkwaliteitsaspecten

In onderhavig wijzigingsplan worden de functie en het gebruik van de grond en de maatvoering van de bebouwing geregeld. Het wijzigingsplan vormt de planologisch-juridische doorvertaling voor de stedenbouwkundige opzet aansluitend op de bestaande ruimtelijke structuur. De architectonische verschijning wordt gewaarborgd door middel van de 'Welstandsnota Mook en Middelaar'.

2.3 Toetsing Wijzigingsbevoegdheid

In het geldende bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming 'Wonen' welke onder andere bestemd zijn voor wonen met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' binnen bouwvlak woningen met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'Bijgebouwen' alleen bijbehorende bouwwerken. In het geldende bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om voor de als zodanig aangeduide gronden onder voorwaarden het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning. Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning toegestaan, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden (zie paragraaf 1.4).

Hierna zijn de voorwaarden waaronder aan wijziging kan worden meegewerkt weergegeven. Daarbij is aangegeven hoe het planvoornemen zich verhoudt tot deze voorwaarden. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om voor de gronden gelegen binnen het op de plankaart aangegeven gebied geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal één grondgebonden vrijstaande woning. Hiervoor gelden de volgende bepalingen van de wijzigingsbevoegdheid:

  • Het maximum aantal te bouwen woningen ter plaatse neemt niet toe.

Het totale planvoornemen aan de Kerkstraat tussen de Rijksweg en verbindingsweg voorziet in 1 bestaande woning en 9 nieuwe woningen. (4 geschakelde, 4 halfvrijstaante en 1 vrijstaande). Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn hier 12 grondgebonden woningen toegestaan; rechtstreeks dan wel middels afwijking. Aangezien met het totale planvoornemen maar sprake is van 9 nieuwe woningen, inclusief onderhavige woning, neemt het maximum aantal te bouwen woningen planologisch-juridisch gezien niet toe.

  • De maatvoering en de positionering van de woningen sluit aan op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving.

Het planvoornemen voorziet in de bouw van één grondgebonden vrijstaande woning georiënteerd op de Rijksweg situering voorgevelrooilijk Rijkweg. De realisatie van de grondgebonden vrijstaande woning zorgt voor een continuering van het straatbeeld van de Rijksweg en sluit aan bij de reeds aanwezige bebouwing aan deze weg. Daarnaast geeft het invulling aan de hoekafronding van de bebouwingsstructuren aan de Rijksweg. Qua bebouwing en architectuur komt deze woning overeen met de aaneengesloten bebouwing op het aangrenzende perceel aan de Rijksweg.

  • Op eigen terrein, dan wel in het openbaar gebied, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

De nieuwe woning kan worden gecategoriseerd als "dure sector". Het perceel dient daarom zo ingericht te worden dat er minimaal 2 voertuigen (onafhankelijk van elkaar) op eigen terrein kunnen parkeren. Bezoekers van de woningen kunnen ook van deze plaatsen gebruik maken. Incidenteel kan op openbaar terrein geparkeerd worden voor meer bezoekers. Op het perceel is voldoende ruimte om 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Daarnaast is er langs de Kerkstraat voldoende ruimte voor parkeergelegenheid op openbaar terrein.

  • Er wordt aandacht besteed aan de aspecten water, archeologie, flora en fauna, verkeer en milieu.

In het kader van het wijzigingsplan mag er geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen. Op basis van deze bepaling heeft er een toetsing plaatsgevonden aan de diverse sectorale aspecten (water, archeologie, flora en fauna, verkeer en milieu). Dit is nader uitgewerkt in Hoofdstuk 3. Op basis van deskresearch en de uitgevoerde onderzoeken mag geconcludeerd worden dat het planvoornemen geen milieuhygiënische belemmeringen veroorzaakt.

  • Van deze wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt, indien er reeds gebruik is gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 21.5.3.

Van de afwijkingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-ontheffingsgebied 2' (artikel 21.5.3) is (nog) geen gebruik gemaakt. Ter plaatse van deze aanduiding is nog geen (woon)bebouwing gerealiseerd. De gronden zijn hier nog onbebouwd en (nog steeds) in gebruik als weiland. Daarnaast zijn er op basis van de totale invulling van deze hoek binnen de beogde stedenbouwkundige opzet (zie paragraaf 2.2.1) geen gestapelde woningen voorzien. De stedenbouwkundige opzet voorziet uitsluitend in grondgebonden woningen. Het planvoornemen voldoet aan boven genoemde bepaling.

Betekenis voor het plangebied
Met de onderbouwing van bovengenoemde voorwaarden is gebleken dat het planvoornemen voor de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning voldoet aan bovengenoemde voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Sectorale Aspecten

3.1 Beleidskader

Voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op de bouw van één grondgebonden vrijstaande woning. Ten behoeve van deze ontwikkeling is in het geldende bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek'' (vastgesteld op 4 juli 2013) een wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming 'Wonen' opgenomen ter behoeve van het planologisch-juridisch mogelijk make van de realisatie van een grondgebonden vrijstaande woning. Een uitgebreide afweging met betrekking tot het vigerende beleid heeft reeds plaatsgevonden in het kader van het geldende bestemmingsplan. Hierbij is geconcludeerd dat de bouw van één grondgebonden vrijstaande woning op deze locatie past binnen het landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidskader gezien de ligging binnen bestaand bebouwd gebied.

3.2 Milieu

3.2.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

3.2.2 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien met een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.


Een woning is een geluidsgevoelig object in het kader van de Wgh. Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning aan de Rijksweg N271 en langs een 30 km weg, namelijk de Kerkstraat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en een zorgvuldige onderbouwing van de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning is inzicht nodig in de geluidbelasting op de (geprojecteerde) gevels door wegverkeerslawaai om te bepalen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In dat kader is een akoestisch onderzoek (Econsultancy, rapportnummer 5653.001, d.d. 22 december 2017) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 1.


Uit het onderzoek is gebleken dat als gevolg van de N271 een overschrijding opteedt van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met 14 dB overschreden op de noordgevel. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de N271 is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren.


Voor de woning dient ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de N271 een hogere waarde bij het college van B&W te worden aangevraagd. De gemeente kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:

  • de geluidsbelasting bedraagt 62 dB ten gevolge van de N271;
  • de berekende geluidsbelasting is lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB;
  • op de achtergevel van de woning is sprake van een geluidsluwe gevel;
  • bron- en overdrachtsmaatregelen voor de N271 zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren;
  • op het perceel is reeds de bestemming 'wonen' van kracht.

Daarnaast dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Gezien de standaard karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB uit het Bouwbesluit voor nieuwbouw is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

Betekenis voor het plangebied

Omdat in dit stadium van het plan geen gedetailleerde gegevens omtrent de gevelindeling beschikbaar zijn valt een toetsing van de karakteristieke geluidwering buiten het kader van het onderzoek. Op grond van de hoogte van de geluidbelastingen kan er van worden uitgegaan dat het voldoen aan de vereiste karakteristieke geluidwering technisch mogelijk is. Dit onderzoek kan daarom worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning activiteit bouw.

3.2.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een wijzigingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning op een onbebouwd perceel aan de Rijksweg (N271) te Mook. Omdat de onbebouwde woonbestemming een rechtstreekse bouwtitel krijgt (bouwvlak) is het noodzakelijk om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel 'bouwen' ook nodig zijn.

In dat kader is een verkennend bodemonderzoek (Econsultancy, rapportnummer 5653.002, d.d. 28 januari 2018) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2.

Voorafgaand aan het verkennend bodemonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd. Hierbij wordt informatie verzameld op het zogenaamde standaardniveau uit de norm NEN 5725, waarbij de informatie over de onderzoekslocatie is gebaseerd op de bij de gemeente Mook en Middelaar aanwezige informatie.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er geen sprake is van bodembelasting, anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. Op de locatie worden geen verontreinigende stoffen verwacht in gehalten boven de landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en/of de streefwaarde voor grondwater. Dit geldt zowel voor natuurlijke achtergrondgehalten als voor "antropogene" achtergrondgehalten, waarvan de oorzaak niet eenduidig is aan te wijzen.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.


Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740+A1:2016 "Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond". Op basis van het veldwerk is gebleken dat de bovengrond voornamelijk bestaat uit zwak humeus, sterk siltig, matig fijn zand. Plaatselijk is de bovengrond matig grindig. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot matig grof zand. Bovendien is het zand plaatselijk matig tot sterk grindig en/of zwak humeus. Plaatselijk bestaat de ondergrond uit matig grof, zwak zandig grind.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium en lood. In de ondergrond en het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

De analyseresultaten zijn tevens indicatief getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit (Rbk). Alle gehalten voldoen ruim aan de kwaliteit “wonen”; alle grondmengmonsters zijn indicatief beoordeeld als “altijd toepasbaar”.


Betekenis voor het plangebied

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Betekenis voor het plangebied
Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' en de meest recente juridische inzichten draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de concentraties. Er wordt maar één grondgebonden vrijstaande woning gerealiseerd. Het totale planvoornemen aan de Kerkstraat tussen de Rijksweg en verbindingsweg voorziet in 1 bestaande woning en 9 nieuwe woningen. (4 geschakelde, 4 halfvrijstaante en 1 vrijstaande). Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn hier 12 grondgebonden woningen toegestaan; rechtstreeks dan wel middels afwijking. Aangezien met het totale planvoornemen maar sprake is van 9 nieuwe woningen, inclusief onderhavige woning, neemt het maximum aantal te bouwen woningen planologisch-juridisch gezien niet toe. Hiermee blijft het aantal nieuwe woningen ruimschoots onder de grenswaarde van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg. Het aspect 'Luchtkwaliteit' vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

3.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Door het toepassen van een milieuzonering voor milieuhinderlijke bedrijven kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies krijgen. Andersom geldt dat nieuwe milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Alle bedrijven die in de buurt van de planlocatie liggen worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale hinderafstand.

Het planvoornemen betreft de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning. Hiermee ontstaat aan de Rijksweg een extra woning die aangemerkt moet worden als een milieugevoelige functie. Uit de VNG-publicatie blijkt dat bij een woning geen sprake is van een milieuzone ten opzichte van omliggende functies. De woning zelf kan echter wel beïnvloed worden door milieuhinder van omliggende functies.

In de omgeving van het plangebied ligt het bedrijventerrein 'Korendal' op een afstand van ca. 1,5 kilometer en 'Haven Cuijk op een afstand van ca. 1,5 kilometer. Verder ligt ten oosten van het plangebied op een afstand van ca. 650 meter een agrarisch bedrijf in het omliggende buitengebied. Gezien de grote afstand van de bedrijventerreinen en het agrarische bedrijf tot het plangebied wordt het woon- en leefklimaat van de nieuwe woning in voldoende mate gewaarborgd. Tevens staan er tussen het plangebied en het bedrijventerrein meerdere andere woningen. De woning vormt daarmee geen belemmering voor de bedrijven op de bedrijventerreinen en het agrarisch bedrijf. De woningen welke op kortere afstand zijn gelegen, zijn maatgevend voor de bedrijven op de bedrijventerreinen.

Betekenis voor het plangebied

Bedrijven en milieuzonering vormen geen belemmering voor de realisatie van de grondgebonden vrijstaande woning en visa versa.

3.2.6 Geur

In Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de omgekeerde werking).

Met dit plan wordt een geurgevoelig object in de vorm van een woning gerealiseerd. Een inventarisatie van eventuele geurveroorzakende activiteiten, ingevolge de Wet geurhinder en veehouderijen, is daarom nodig.

Betekenis voor het plangebied

Er zijn geen veehouderijen in of nabij het plangebied gelegen. De dichtstbijzijnde (melk)veehouderij (Mts. G.F.T. van Duijnhoven en A.M.A.J. van Duijnhoven-Tax) ligt op een afstand van ca. 700 meter van het plangebied. Gezien de afstand vormen geurveroorzakende activiteiten derhalve geen belemmering voor het planvoornemen. Het woon- en leefklimaat voor het planvoornemen is hiermee in voldoende mate gewaarborgd. Omgekeerd worden binnen het plangebied geen activiteiten toegestaan die geurhinder kunnen veroorzaken. Het aspect geurhinder is derhalve niet van toepassing.

3.2.7 Externe veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtend effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.
afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0007.png"
Uitsnede risicokaart en plangebied (rood omcirkeld)



Op basis van de risicokaart is geconcludeerd dat het plangebied gelegen is nabij een vaarwegroute (Maas) LPG tankstation en 'Transport van gevaarlijke stoffen' (N271).

De afstand tussen het plangebied en de oever van de Maas bedraagt circa 450 meter. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de Maas; het grootste invloedsgebied (1% letaliteitsafstand) reikt tot 1.070 meter van de transportroute (stofcategorie GT3, zie tabel 2.1). Het betreft hier een toevoeging van één enkele woning. De zeer geringe toename maakt geen wezenlijk verschil voor het groepsrisico. De afstand tussen het plangebied en het LPG tankstation is ca. 900 meter. Het LPG tankstation heeft een risicoafstand (PR 10-6) [m] van 25 meter en een invloedsgebied van 50 meter. De N271 grenst direct aan het plangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N271 heeft een risicoafstand van (PR 10-6) [m] van 0 meter. De overschrijdingsfactor oriëntatiewaarde van het groepsrisico is <0,1 maal de oriënterende waarde. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen en buisleidingen van de Gasunie aanwezig.

Betekenis voor het plangebied
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08) en de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage in werking getreden op 1 april 2011. Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het wijzigingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van Uitwerking Doorsteek Centrum 39 dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarde liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit de toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(beoordelings)plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije-m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0008.png"

Betekenis voor het plangebied
Het planvoornemen voorziet in de bouw van slechts één grondgebonden vrijstaande woning op een open plek en valt daarmee onder categorie 11.2 van de D-lijst: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. De drempelwaarde voor dergelijke ontwikkelingen zijn:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Onderhavig planvoornemen blijft ruim beneden deze drempelwaarden. Voorts wordt opgemerkt dat gezien de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieueffecten zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het plangebied is dan ook geen m.e.r. procedure of m.e.r. beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

3.3 Water

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

Beleid waterschap Limburg

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.

Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.

3.3.1 Waterhuishoudkundige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en onverhard. Het hemelwater kan hierdoor rechtstreeks in de bodem infiltreren. De omgeving van het plangebied betreft bebouwd gebied gelegen nabij buitengebied in de vorm van landbouwgronden, graslandschap en bosgebied. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn er in de directe omgeving geen greppels en wadi's gelegen. Wel ligt er ten zuidwesten van het plangebied de Mookerplas op een afstand van 250 meter en de rivier de Maas op een afstand van ca. 450 meter. Binnen het plangebied is geen sprake van een beschermingszones ten behoeve van watergangen.

3.3.2 Invloed planvoornemen

Als gevolg van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak toe. In de huidige situatie is het gehele plangebied onverhard, waarbij de gronden bestaan uit grasland. In de nieuwe situatie wordt een bouwvlak opgenomen waarbinnen een woning met bijgebouwen en verhardingen gerealiseerd mag worden. Doordat het verhard oppervlak toeneemt door de bouw van de grondgebonden vrijstaande woning moet rekening worden gehouden met hemelwater, grondwater en oppervlaktewater. Aangezien het hier om één enkele woning gaat en er voldoende grond op het perceel onverhard blijft zal de invloed van het planvoornemen op de waterhuishoudkundige situatie gering zijn. Er blijft voldoende ruimte over om het water in de grond te infiltreren. De te bouwen woning zal worden uitgevoerd met een gescheiden rioolstelsel en ook als zodanig worden aangesloten op het reguliere rioleringsstelsel gelegen in de Rijksweg. Om de invloed van hemelwater en grondwater op het planvoornemen minimaal te laten zijn wordt in het planvoornemen de infiltratie, opslag en/of afvoer van hemelwater opgenomen. Dit kan in de vorm van de aanleg van een wadi. Indien mogelijk en gewenst kan de nieuwe woning hierop afgekoppeld worden. Indien dit niet wenselijk is dan wel mogelijk is kan het hemelwater worden geloosd op een vijver van voldoende afmeting op het perceel.

3.3.3 Conclusie

Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de waterhuishoudkundige situatie.

3.4 Archeologie En Cultuurhistorie

3.4.1 Archeologie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 in werking is getreden vormde aanvankelijk de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Per 1 juli 2016 vormt de Erfgoedwet het wettelijk kader. Ook deze wet beoogt het culturele erfgoed, waaronder het archeologisch erfgoed, te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Archeologie is een verplicht onderdeel geworden van ieder bestemmingsplan. Hiermee is archeologie een onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijke beleid.

Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart. Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). Het beleid van de provincie Limburg, zoals deze is geventileerd in het POL, sluit hier nauw bij aan. Het POL benadrukt dat archeologische waarden planologisch behouden en beschermd moeten worden, maar streeft ook naar het creëren van condities voor inspectie en beheer. Bovendien legt het niet zozeer de nadruk op geïsoleerde archeologische waarden, maar op waarden als onderdeel van een groter geheel.

Conform de archeologische beleidskaart voor de gemeenten Mook is het gehele plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde (WR-Ah). Voor dit gebied geldt op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid (Nota Archeologiebeleid Mook en Middelaar) een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte groter dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m2.

Ten behoeve van de herontwikkeling op het betreffende perceel en de naastgelegen percelen heeft er een verkennend archeologisch booronderzoek plaatsgevonden. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat op basis van de waargenomen bodemverstoringen er geen archeologische waarden in situ worden verwacht. Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om het perceel vrij te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPRijksweg-VA01_0009.jpg"
Plangebied archeologisch onderzoek met één grondboring ter plaatse van de beoogde woning

In de vergadering van 12 februari 2019 heeft het college van B&W besloten om het gehele plangebied zoals in voorgaande figuur weergegeven, voor wat betreft archeologie vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Derhalve komt de onderzoeksplicht te vervallen.

Betekenis voor het plangebied

Het aspect 'Archeologie' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.6.1, eerste lid, moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden binnen het gemeentelijk grondgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen. Het in Mook aanwezige cultuurhistorisch erfgoed is door de provincie Limburg samengebracht in de cultuurhistorische waardenkaart. De kaart is een hulpmiddel om het cultuurhistorisch erfgoed te behouden.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Het perceel is reeds onbebouwd en momenteel in gebruik als weiland. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Geconcludeerd mag worden dat met het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding komen.

Betekenis voor het plangebied
Het aspect 'Cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.5 Flora En Fauna


Wettelijk kader
Bij het opstellen van elk ruimtelijk plan moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

3.5.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden. De wet vormt de implementatie van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. In algemene zin kan er door een plan sprake zijn van negatieve gevolgen vanuit natuurwetgeving beschermde gebieden.

3.5.2 Soortenbescherming

De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dan haakt de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming daarbij aan.

Betekenis voor het plangebied

Als gevolg van de voorgenomen ingreep binnen het plangebied kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming optreden. Echter, het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Daarnaast is het perceel in gebruik als weiland waar geen beplanting aanwezig is en waar geen sprake is van natuurwaarden. Het plangebied ligt op een afstand van ca. 1,7 kilometer van natura 2000 gebied (Mookerheide) en op een afstand van ca. 400 meter van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Derhalve wordt een flora en fauna onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 4 Juridische Opzet

4.1 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012);
  • de Woningwet.
  • het bestemmingsplan 'Mook en Molenhoek' (vastgesteld op 4 juli 2013)

4.2 De Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de enkelbestemming 'Wonen';
  • de maatvoering (bouwhoogte, goothoogte);
  • de maatvoering (aantal wooneenheden);
  • de bouwaanduiding 'Bijgebouwen - vrijstaand';
  • het bouwvlak;
  • de gebiedsaanduiding other: kleinschalige toeristische verblijfseenheden;

Het bouwvlak geeft de begrenzing weer, waarbinnen (hoofd)gebouwen opgericht mogen worden. In de regels is gewaarborgd dat ter plaatse van het bouwvlak uitsluitend één grondgebonden vrijstaande woning gebouwd mag worden, zoals bepaald in de wijzigingsbevoegdheid. Wel is het bouwvlak afgestemd op het perceel waarbij aansluiting is gezocht bij de naastgelegen woning. Om het planvoornemen goed aan te laten sluiten op de bestaande ruimtelijke- en functionele structuur is de voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn van het bouwvlak gelijk aan de naastgelegen bebouwing. Hiermee wordt de realisatie van een woning uitsluitend aan de voorkant van het perceel toegestaan. Naast en achter het bouwvlak zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen toegestaan. De hoek Rijksweg / Kerkstraat wordt daarbij bebouwingsvrij gehouden in verband met verkeersveiligheid.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het wijzigingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

4.3 De Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

In het wijzigingsplan zijn de regels van het geldende bestemmingsplan "Mook en Molenhoek" van toepassing verklaard. Daarmee gelden voor de locatie dezelfde gebruiks- en bouwregels met betrekking tot wonen als in de rest van de kern.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

5.2 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  3. 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.


Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat kostenverhaal verzekerd dient te zijn. Binnen het gebied van het wijzigingsplan wordt één woning gerealiseerd. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst wordt het gehele project voor rekening en risico van de initiatiefnemer gerealiseerd. Onder realisering wordt verstaan de realisatie van één woning en de aanleg van een trottoir direct langs de woning aan de Kerkstraat. In de overeenkomst is ook vastgelegd dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Het is niet noodzakelijk een tijdvak of fasering te bepalen voor voorliggend plan. Omdat het wijzigingsplan betrekking heeft op één woning en derhalve geen percentage woningbouwcategorieën bevat, is het niet mogelijk om door middel van een exploitatieplan nadere eisen te stellen aan de uitvoerbaarheid. Daarmee is het verhaal van de kosten van de grondexploitatie voor dit gebied anderszins verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.

Betekenis voor het plangebied

Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het wijzigingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

5.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van de realisatie van één grondgebonden vrijstaande woning op een open plek in de bestaande ruimtelijke structuur. Aan de overkant en ten westen van het perceel bevinden zich voornamelijk vrijstaande woningen. Dit leidt niet tot een wijziging van de ruimtelijke structuur, maar completeert deze juist door invulling van de open plek. Gezien de relatief beperkte impact op de omgeving kan – ook gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting – redelijkerwijs worden gesteld dat met onderhavig planvoornemen geen waarden of belangen (onevenredig) zullen worden geschaad. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.

Het wijzigingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

De bestemmingswijziging betekent na een afweging van de verschillende belangen aanvaardbaar gezien het beperkte karakter ervan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 De Te Volgen Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Voorbereiding:
      • Vooroverleg met instanties
      • Watertoets
      • Inspraak (optioneel)
  2. b. Ontwerp:
      • Publicatie en terinzagelegging
      • Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij het college
  3. c. Vaststelling:
      • Vaststelling door het college
      • Mogelijkheid reactieve aanwijzing
      • Publicatie en terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan gedurende de beroepstermijn
  4. d. Inwerkingtreding:
      • Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
  5. e. Beroep:
      • Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het wijzigingsplan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het wijzigingsplan.

6.2 Kennisgeving Voorbereiding

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Kerkstraat / Rijksweg'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de realisatie van één vrijstaande woning mogelijk maakt.

6.3 Vooroverleg

Het wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg (art. 3.1.1 Bro) niet voorgelegd aan de diverse instanties. Het voornemen tot wijziging voor de realisatie van een woning op deze locatie maakt reeds onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is hiervoor reeds de afweging gemaakt. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Er zijn hier geen Rijks-, provinciale- of gemeentelijke belangen van toepassing.

6.4 Zienswijzen En Vaststelling

Het ontwerpwijzigingsplan Kerkstraat / Rijksweg, Plasmolen heeft van 19 september 2019 tot en met 30 oktober 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar heeft het wijzigingsplan ongewijzigd vastgesteld in de collegevergadering d.d. 19 november 2019.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek