KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Bouwregels
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Inleiding
2.2 De Bestaande Situatie
2.3 Het Planvoornemen
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Geluid
4.3 Bodem
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.6 Geur
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Flora En Fauna
4.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Watergerelateerde Gebiedskenmerken
5.3 Toekomstige Situatie
5.4 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
6.2 De Verbeelding
6.3 De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Kennisgeving
8.3 Vooroverleg
8.4 Zienswijzen En Vaststelling
Bijlage 1 Bezonningsstudie
Bijlage 2 Ondernemingsplan Woningstichting
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 8 Aanmeldnotitie
Bijlage 9 Infiltratieonderzoek
Bijlage 10 Verslag Omwonenden
Bijlage 11 Verslag Potentiële Huurders

Appartementen Harrie Carisstraat Nederweert

Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert

Vastgesteld op 15-09-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het Bestemmingsplan 'Appartementen Harrie Carisstraat Nederweert' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01 van de gemeente Nederweert.

1.2 beheersverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee of meer woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.6 aan huis gebonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten alsmede vormen van detailhandel.

1.7 aan- of uitbouw:

een bijgebouw dat aan een hoofdgebouw is vast gebouwd.

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 agrarisch grondgebruik:

grondgebruik dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, (houtteelt daaronder begrepen), niet in een volkstuin(complex) en/of het houden van dieren.

1.11 akkerdek:

humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking. Men spreekt van een plaggendek als ten gevolge van bemesting met (heide)plaggen vermengd met dierlijke mest in de loop der tijd een dikker akkerdek is ontstaan.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.13 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.14 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgnd de kwaliteitsnorm van de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.17 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende bouwwerk of terrein noodzakelijk is.

1.18 bedrijvigheid aan huis:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht.

1.19 begane grond:

een bouwlaag geen verdieping zijnde.

1.20 bestaand:

legaal aanwezig of in aanbouw op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, tenzij anders is bepaald.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.

1.24 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.25 bijbehorende voorzieningen:

functies en bebouwing die niet nader in de doeleindenomschrijving van een bestemming zijn genoemd, maar die inherent zijn aan de in de doeleindenomschrijving genoemde functies en bebouwing.

1.26 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen.

1.27 bodemingreep:

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

1.28 Boerenbondwinkel:

Detailhandel in goederen ten behoeve van een land- en tuinbouwcentrum, dat het hoofdaccent van de verkoop richt op non-food agrogeoriënteerd en agrarisch getinte artikelen, welke voornamelijk betreffen doe het zelf producten, planten en tuinartikelen en diervoeders.

1.29 bouwbedrijf:

een onderneming die de verantwoordelijkheid op zich neemt om bouwactiviteiten te realiseren en te coördineren. Een bedrijf voor het bouwen van woningen, gebouwen en gelijksoortige constructies, waaronder ook een aannemersbedrijf.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en de kap/zolder.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwvoor:

bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans is dit de bovenste 30 cm.

1.37 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.38 carport:

een bijgebouw of bouwwerk, geen gebouw, bedoeld als stallingsgelegenheid voor auto's en zonder zelfstandige wand.

1.39 carpoolplaats:

een parkeerplaats speciaal opengesteld voor personenauto's met meerdere passagiers die samen carpoolen naar hun werk.

1.40 consumentverzorgende dienstverlening:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huist gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, zoals een nagelstudio en kapper. De woning behoudt hierbij in overwegende mate haar functie en de bedrijvigheid heeft een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is. Een seksinrichting wordt hier in ieder geval niet onder begrepen.

1.41 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.42 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders c.q. bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.43 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

1.44 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook een autorijschool, een architect, een internetcafé en een administratiekantoor.

1.45 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidignen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).

1.46 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de beheersverordening die inrichting niet verbiedt.

1.47 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak op sociaal, cultureel gebied of op het gebied van sport.

1.48 extensief medegebruik:

(recreatief) medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets, en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.

1.49 garagebox:

gebouw ten behoeve van de stalling c.q. berging van vervoermiddelen en opslag die inherent is aan wonen, met dien verstande dat bedrijfsmatig gebruik niet is toegestaan.

1.50 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.52 gestapelde woning:

een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.53 gevellijn:

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

1.54 groothandel

het bedrijfsmatige te koop aanbieden, waaronder de uitstraling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.55 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, ligging en/of afmetingen als het belangrijkst bouwwerk valt aan te merken.

1.56 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.57 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.

1.58 horeca van categorie 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.

1.59 horeca van categorie 3:

een horecabedrijf dat gelijktijdig ook gericht is op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel en bed and breakfast.

1.60 hotel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse, met dien verstande dat prostitutie niet is toegestaan.

1.61 huishouden:

  1. a. één persoon; of
  2. b. meerdere personen die een economisch-consumptieve eenheid vormen en die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.62 internetwinkel:

(detail)handel via internet (of postorder), mits ter plekke geen sprake is van het uitstallen, afhalen of verkoop ter plekke (ook niet als ondergeschikte activiteit), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.63 kantine:

verblijfslokaal ten behoeve van de sportvoorzieningen, waar men consumpties kan kopen en nuttigen.

1.64 kantoor zonder baliefunctie:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.65 leisure:

het bedrijfsmatig bieden van mogelijkheden tot vrijetijds-besteding in de vorm van sport, spel en ontspanning, welke mogelijkheden qua aard en omvang niet passend en wenselijk zijn in het centrumgebied.

1.66 levensloop bestendige woning:

woning die voorziet in de primaire voorzieningen, zoals badkamer en slaapkamer, op de begane grond.

1.67 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder begrepen ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.68 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

Er moet sprake zijn van meer dan 8 uur verleende per week mantelzorg door de mantelzorger over een periode die langer duurt dan 3 maanden. Als een verklaring zoals hierboven bedoeld kan ook dienen dat de mantelzorgbehoevende bekend is bij het gemeentelijk WMO-loket als zorgbehoevende.

1.69 multifunctionele doeleinden:

doeleinden ten behoeve van de organisatie van evenementen, zoals concerten, beurzen, rommelmarkten etc.

1.70 nachtverblijf voor dieren:

een overdekte ruimte bestemd als slaapgelegenheid voor dieren en ter beschutting tegen slecht weer en roofdieren.

1.71 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.72 ondergeschikte horeca:

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.73 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.74 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.75 peil:

  1. c. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.76 primaire voorzieningen:

voorzieningen die minimaal noodzakelijk zijn voor het dagelijks gebruik van een woning, zoals woonkamer, keuken, badkamer/toilet en slaapkamer.

1.77 projectgebied:

gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wamz uitgaat van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) van archeologische waarden, is het zaak voor die delen die - vooralsnog - niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven).

1.78 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.79 schutterijterrein:

terrein voor het uitoefenen van activiteiten, opslagunit en schietboom met kogelvangers ten behoeve van de plaatselijke schutterij.

1.80 speelautomatenhal:

een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar kansspelautomaten staan opgesteld.

1.81 statische opslag:

de langdurige opslag van auto's, boten en caravans die beperkt door de gebruikers worden gebruikt. Met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan milieuvergunningsplichtige opslag, opslag van gevaarlijke stoffen of opslag met bedrijfsactiviteiten.

1.82 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald of beoogd beeld, inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere, door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd dan wel beoogd beeld.

1.83 twee-aan-eengebouwde woningen:

een woning waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse bouwperceelgrens is gebouwd en waarvan de afstand tot de andere zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m bedraagt; de woning kan deel uitmaken van een blok van ten hoogste twee woningen ("twee-onder-één-kap").

1.84 volumineuze detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen c.q. goederen die ruimtelijk bezien niet in een centrumgebied thuishoren (zoals auto's of auto-onderdelen, tenten, caravans, keukens, bouwmaterialen. Hieronder zijn niet begrepen bouwmarkten.

1.85 volkstuin:

(gehuurd) stuk grond waarop planten, groenten en fruit voor niet-commerciële gebruik worden geteeld.

1.86 vrijstaande woning:

een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste een in de bouwregels bepaalde afstand bedraagt.

1.87 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.88 wadi:

een bovengrondse voorziening voor de afvoer van water door drainage en infiltratie, zoals een ondiepe greppel of een groenvoorziening.

1.89 wapenhandel:

het repareren en herstellen van jachtgeweren en de verkoop daarvan, alsook de verkoop van de bijbehorende munitie en jachtkleding.

1.90 wonen:

het gehuisvest zijn van één huishouden in een woning.

1.91 woning/appartement:

een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de diepte van de bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het peil ter plaatse (straat of terreinniveau).

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Bouwregels

5.1 Afkoppelen hemelwater

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate op eigen terrein in het afkoppelen/infiltreren van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen (vastgesteld d.d. 13 december 2016).
  2. b. Indien het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels

6.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, aantallen en percentages met niet meer dan 10% voor zover:
    1. 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
    2. 2. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. het afwijken voor het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio-, televisiesignalen en mobiele telefonie voor zover:
    1. 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
    2. 2. de bouwhoogte maximaal 15,00 meter bedraagt;
    3. 3. een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de antennes ten opzichte van de omgeving wordt gewaarborgd;
    4. 4. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 meter en geen groter oppervlak dan 20 m2 hebben.

Artikel 7 Overige Regels

7.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

8.2 overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Appartementen Harrie Carisstraat Nederweert' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01 van de gemeente Nederweert.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van het centrum van Nederweert is de Harrie Carisstraat gelegen. Op de t-splitsing met de Monseigneur Kreijelmansstraat is op beide hoeken van de Harrie Carisstraat een bouwterrein met een tijdelijke inrichting met groen en speelvoorzieningen gelegen waar voorheen vier woningen gesitueerd waren. Deze locatie is reeds in de periode 2002- 2007 in beeld geweest om appartementen te realiseren en in dit kader zijn de percelen ook bouwrijp gemaakt. Ook is er destijds al een vergunning verleend voor de realisatie van 24 appartementen. Vanwege de financiële (on)haalbaarheid heeft dit project destijds geen doorgang kunnen vinden.

Inmiddels heeft het project wel financiële levensvatbaarheid, met name omdat er in het betaalbare huursegment een tekort is, terwijl de vraag naar dergelijke locaties in Nederweert enkel is toegenomen. Dat heeft ertoe geleid dat woningvereniging Nederweert voornemens is om op de locatie 24 (kleine) appartementen, verdeeld over twee woonblokken van elk 12 appartementen met persoonlijke bergingen en parkeerfaciliteiten, te realiseren.

Het planvoornemen om op deze locatie 24 (kleine) appartementen te realiseren is op grond van het geldende planologisch-juridisch regime, zijnde de beheersverordening 'Beheersverordenig Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk', niet mogelijk. Om het planvoornemen te kunnen realiseren is een herziening van het geldende planologisch-juridisch regime noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de aanpassing van het planologisch-juridisch regime.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Harrie Carisstraat met de Moseigneur Kreijelstraat. Het plangebied is gelegen aan weerszijden van de Harrie Carisstraat zoals weergegeven op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0001.png"

Figuur 1 Uitsnede luchtfoto met plangebied

Het plangebied is ten noorden van het centrum van Nederweert gelegen in een wijk met overwegend geschakelde en (half) vrijstaande woningen. Aan de oostzijde is op relatief korte afstand de Zuid-Willemsvaart gelegen, die ten zuiden van Nederweert (ter hoogte van de viersprong) overgaat in het kanaal Nederweert-Wessem.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied is de beheersverordening 'Beheersverordenig Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk' vigerend die door de Raad is vastgesteld op 18 april 2017. Binnen het plangebied is op grond van deze beheersverordening de bestemming 'wonen' van toepassing. Binnen deze bestemming is bepaald dat, zowel voor het deel van het plangebied dat gelegen is aan de zuidzijde van de Harrie Carisstraat als het plangebied dat aan de noordzijde van de straat is gelegen, er twee grondgebonden woningen mogen worden opgericht binnen de bouwvlakken (aangeduid in figuur 3 met de zwarte kaders en de nummers 2 erin geplaatst). In totaal mogen binnen het plangebied op basis hiervan 4 wooneenheden gerealiseerd worden.

De beoogde ontwikkeling past derhalve niet binnen deze geldende beheersverordening. De beoogde appartementen (24 suks) vormen immers meer dan 4 wooneenheden en zijn bovendien gestapeld, terwijl op grond van de beheersverordening enkel grondgebonden woningen mogelijk zijn. Om het planvoornemen ook in planologisch-juridische zin te kunnen realiseren, is een bestemmingsplanwijzing noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0002.png"

Figuur 2 Uitsnede beheersverordening met plangebied

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk, wordt kort de bestaande situatie en het planvoornemen beschreven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. De wateraspecten in de vorm van een waterparagraaf zijn aangegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische opzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en het planvoornemen binnen het plangebied.

2.2 De Bestaande Situatie

2.2.1 De omgeving

Het plangebied ligt in de gemeente Nederweert, ten noorden van het centrum van Nederweert. Het plangebied bevindt zich zoals gezegd aan weerszijden van de Harrie Carrisstraat daar waar deze aansluit op de Monseigneur Kreijelsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0003.png"

Figuur 3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is momenteel een onbebouwd terein en de directe omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebouwen. Dit betreffen met name ruime grondgebonden geschakelde en vrijstaande woningen. Deze woningen bestaan overweegend uit 2 bouwlagen met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0004.png"

Figuur 4 Monseigneur Kreijelmansstraat met grondgebonden vrijstaande en geschakelde woningen

Ten zuiden is het centrum van Nederweert gelegen. Hier zijn naast woonfuncties uiteraard ook meer centrumfuncties als detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen gelegen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn tussen de woonobjecten eveneens maatschappelijke functies gelegen, zoals de basisschool De Klimop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0005.png"

Figuur 5 Basisschool Klimop met op voorgrond speeltuin

Meer concreet is aan de overzijde van het plangebied, op de hoek Monseigneur Kreijelsstraat/Moesemanstraat een bakkerij gelegen

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0006.png"

Figuur 6 Bakkerij

Op enige afstand ten westen van het plangebied is de Zuid-Willemsvaart gelegen, ten zuiden van Nederweert (ter hoogte van de viersprong) mondt het kanaal Nederweert-Wessem uit in de Zuid-Willemsvaart. Eveneens mondt hier de Noordervaart uit. Parrallel aan dit kanaal is de N266 gelegen die ter plaatste bekend is onder de Rijksweg-Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0007.png"

Figuur 7 Zuid-Willemsvaart gezien vanaf de Rijksweg-Noord

2.2.2 Het plangebied

Het plangebied is op dit moment een onbebouwd terrein. Het plangebied is aan de zuidzijde kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie A, perceelnummers 6008 en 3856. De noordzijde bestaat uit de kadastrale percelen Nederweert, sectie A, nummers 3859 en 5990. Het oppervlak van het plangebied bedraagt in de zuidzijde 1.235 m2 en in de noordzijde 1.124 m2. Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt daarmee 2.359 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0008.png"

Figuur 8 Plangebied gezien vanaf de noordzijde.

2.3 Het Planvoornemen

2.3.1 Algemeen

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee woonblokken met elk 12 compacte appartementen. Deze zullen ca. 50 m2 gebruiksoppervlakte omvatten. Het is de bedoeling de woonblokken in 3 bouwlagen (4 appartementen per bouwlaag en entree) te realiseren. Daarnaast zullen de percelen worden ingericht met bergingen en parkeercapaciteit. In de parkeerbehoefte zal in zijn volledigheid op eigen terrein worden voorzien. Tevens worden de percelen voorzien van groen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ontsluiting op respectievelijk de Harrie Carisstraat en Monseigneur Kreijelmansstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0009.png"

Figuur 9 Inrichtingsschets plangebied

Met deze bestemmingsplanwijziging wordt de functionele structuur van het plangebied behouden en versterkt doordat er wordt voorzien in de behoefte aan woonruimte binnen het betaalbare huursegment. Daarnaast wordt in ruimtelijke zin het plangebied onderworpen aan een duidelijke kwaliteitsverbetering door de invulling van een bouwterrein met een tijdelijke inrichting met groen en speelvoorzieningen door hoogwaardige appartementen, toegankelijke parkeervoorzieningen en ontsluiting en de groene inrichting van het plangebied. De hoogte van 3 bouwlagen sluit aan bij de nokhoogte van de nabij gelegen woningen in 2 bouwlagen met kap.

2.3.2 Ontsluiting en parkeren

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 24 appartementen in twee gestapelde woongebouwen. Op basis van de parkeernormering van CROW is voor appartementen gelegen in de bebouwde kom in de schil van het centrum een parkeernorm van 1,1 parkeerplekken per appartement vastgesteld. De gemeente Nederweert heeft echter aangegeven aan opdrachtgever een parkeernorm te hanteren van 1 parkeerplaats per appartement, omdat er op het Domus Bona Ventura nog 10 parkeerplekken beschikbaar zijn. Op basis van deze behoefte bedraagt de totale parkeerbehoefte voor de planlocatie 24 parkeerplaatsen.

Het planvoornemen voorziet in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied. Beide appartementencomplexen beschikken over 12 parkeerplekken met onsluiting. Daarmee is er voldoende parkeercapaciteit beschikbaar binnen het plangebied.

2.3.3 Privacy en bezonning

Het plangebied zal worden ingericht met zowel in het noordelijk als zuidelijk deel een woongebouw met appartementen. In ruimtelijke zin zal het planvoornemen aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en functionele structuren. In de uiteindelijke invulling van het plangebied zal zoveel mogelijk gestreefd worden om de bergingen en parkeerplaatsen als buffer te laten zijn ten aanzien van de aanliggende woningen. In dit kader zijn er ruime bouwvlakken opgenomen om de gewenste flexibiliteit te borgen. Daarnaast bestaat de bebouwing slechts uit 3 bouwlagen waardoor deze vergelijkbaar is met de nokhoogte van een bestaande woning. De effecten ten aanzien van privacy en bezonning zullen derhalve redelijkerwijs gering zijn.

Ten aanzien van de bezonning wordt dit bevestigd door de uitgevoerde bezonningsstudie (Bijlage 1). Op basis van deze studie kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen bouw van de twee appartementengebouwen met elk 12 appartementen niet zorgt voor een substantieel meer of minder schaduw dan het geen nu volgens de 'Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk' mag worden gerealiseerd. Daarnaast voldoet het plan aan de TNO-norm 'Licht'.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten.

Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hier onder vallen onderwerpen als het bereiken van een excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio's, ruimte maken voor duurzame energievoorziening en ruimte maken voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hier onder vallen onderwerpen als verbeteren van het hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen en een betere benutting van de capaciteit daarvan.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Hiertoe dient onder andere de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) te worden verbeterd, dienen mensen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's te worden beschermd. Ook is ruimte nodig voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.

De onderhavige ontwikkeling, waarbij een onbebouwd stuk grond wordt ontwikkeld tot een woningbouwlocatie van twee woongebouwen met in totaal 24 appartementen, heeft geen invloed op de gestelde doelen in het SVIR. Het betreft een inbreiding binnen bestaand bebouwd gebied, zijnde de bebouwde kom van de kern Nederweert. Met de invulling van deze open plek wordt verdere verpaupering voorkomen en vindt een verbetering plaats van de ruimtelijke situatie ter plaatse van het plangebied in relatie tot de omgeving. Hiermee wordt een leefbare en veilige omgeving gewaarborgd. Derhalve zijn vanuit het SVIR geen beperkingen aan de orde voor het planvoornemen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.

Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Het planvoornemen heeft geen invloed op de nationale belangen zoals aangegeven in het Barro. Vanuit het Barro gelden dan ook geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen en het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens.

Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL: RVS:2015:2329,r.o. 6.3).

Onderhavige ontwikkeling omvat de realisatie van 24 appartementen. Dat betekent dat de ontwikkeling moet worden aangewezen als een stedelijke ontwikkeling en dat toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking derhalve dus aan de orde is. Er zal moeten worden aangetoond dat er een concrete behoefte bestaat voor de stedelijke ontwikkeling waarvoor niet in stedelijk gebied kan worden voorzien.

Behoefte

Het plangebied is gelegen binnen het bestaande bebouwd gebied van de kern Nederweert. Er zal dus niet aangetoond hoeven te worden dat de behoefte in het stedelijk gebied kan worden voorzien. Wel zal de behoefte an sich aangetoond moeten worden.

In de regionale Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 t/m 2021 zijn afspraken gemaakt over de aantallen woningen die nog per gemeente mogen worden toegevoegd om de verwachte groei van de huishoudens te kunnen opvangen. Nederweert mag vanaf 1 januari 2018 nog 349 woningen toevoegen tot aan de verwachte huishoudenstop rond 2030. Voor de periode 2018 -2024 wordt een groei in het aantal huishoudens voorzien van 3,5 % (245 huishoudens). De bestaande planvoorraad woningbouw van Nederweert bedraagt 553 woningen per 1 januari 2018 en is daarmee groter dan de opgave. Het Carisplan maakte deel uit van deze planvoorraad. De gemeente maakt onderscheid tussen kwalitatief goede en slechte planvoorraad. Het woningmarktonderzoek uit 2018 dat als onderlegger fungeert voor de Structuurvisie wonen is daarbij richtinggevend.

Daarnaast is in het woningmarktonderzoek 2018-2030 voor de gemeente Nederweert aangetoond dat er een mismatch bestaat tussen het huidige aanbod binnen de huur- en koopwoningen. Met name binnen het huursegment bestaat er een tekort. Dit betreffen voornamelijke huurwoningen met lift en senioren huurwoningen.

In het daaraan gekoppelde woonwens onderzoek is voorts geconcludeerd dat er binnen de verhuisgeneigde huishoudens een vraag bestaat naar appartementen met lift in het midden prijssegment. Deze behoefte komt ook naar voren in een rondvraag die door de woningvereniging Nederweert is uitgevoerd. Hierbij is specifiek de wens naar voren gekomen om aan de Harrie Carisstraat in te zetten op een gestapeld appartementengebouw.dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage2. Daarmee kan geconcludeerd worden dat ook in kwalitatieve zin vraag bestaat naar de appartementen die middels het planvoornemen zullen worden gerealiseerd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van het planvoornemen voldoende geborgd is dat er behoefte bestaat en dat het planvoornemen daarin kan voorzien binnen de bestaande, stedelijke context.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg. Het POL 2014 dient tevens te worden aangemerkt als een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het POL is een integraal plan van en voor de provincie dat bestaande, verschillende plannen voor de fysieke omgeving op de beleidsterreinen milieu, water, ruimte, mobiliteit, cultuur, welzijn en economie integreert. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg en beschrijft voor onderwerpen waar de Provincie een rol heeft de ambities, de context (ontwikkelingen Europees en nationaal beleid en regelgeving) en de hoofdlijnen van de aanpak. POL 2014 is het beleidskader voor de toekomstige ontwikkeling van Limburg tot een kwaliteitsregio.

De kwaliteitsregio Limburg wordt gedefinieerd als een regio waar het goed en gezond leven, wonen, leren, werken en recreëren is. Een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Ook een regio die stevig is ingebed in internationaal verband. Ten behoeve van de kwaliteitsregio Limburg wordt ingezet op duurzame ontwikkeling. Dat is een ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien.

Het Provinciaal Omgevingsplan onderscheidt zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten en met verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Er worden op hoofdlijnen bebouwde gebieden en landelijke gebieden onderscheidden. Het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • Stedelijk centrum: de grotere binnensteden, gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geven. Deze gebieden zijn cruciaal voor de aantrekkingskracht en uitstraling van Limburg. Accenten liggen hierbij op de ontwikkeling van centrum-stedelijk woonmilieu, bovenregionaal verzorgend centrum voorzieningen en detailhandel, multimodaal bereikbaar en cultuurhistorie.
  • Bedrijventerrein: specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid. Accentenliggen hierbij op ruimte voor bereikbaarheid, optimale bereikbaarheid en duurzame inrichting en gebruik.
  • Overig bebouwd gebied: gemengd woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Accenten liggen hierbij op transformatie regionale woonvoorraad, bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0010.png"

Figuur 10 Uitsnede POL 2014 met plangebied bij marker

Het plangebied is gelegen binnen de zone overig bebouwd gebied. Het planvoornemen voorziet in een woningbouwontwikkeling door de realisatie van appartementen. Een dergelijke ontwikkeling is passend binnen de zone overig bebouwd gebied, te meer omdat het plangebied momenteel onbebouwd is. Door invulling van het plangebied wordt de kwaliteit van de leefomgeving versterkt met een functie die binnen de ruimtelijke en functionele contouren van het plangebied en zijn directe omgeving passend is. Het planvoornemen is daarmee in lijn met hetgeen gesteld in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.

De volgende onderdelen uit de provinciale omgevingsverordening zijn van toepassing op het

plangebied:

  • Bebouwd gebied;
  • Boringsvrije zone Roerdalslenk III;
  • Regionale wateroverlast - normering 1:100;
  • Grondwateronttrekking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0011.png"

Figuur 11 Uitsnede Omgevingsverordening Limburg 2014, plangebied blauwe marker

Het plangebied betreft een bouwterrein met een tijdelijke inrichting met groen en speelvoorzieningen waar door middel van het planvoornemen appartementen worden gerealiseerd verdeeld over twee woongebouwen. Deze ontwikkeling past binnen ontwikkelingen in het bebouwd gebied. Het planvoornemen voorziet niet in onttrekking van grondwater. Ook zijn er geen boringen voorzien die de diepere dikke kleilagen aantasten. Er zijn voor het planvoornemen dan ook geen belemmeringen vanuit de Omgevingsverordening Limburg vastgestelde zoneringen en wettelijke kaders.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg

De gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert), stellen sinds 2014 gezamenlijk woonbeleid op. Recent is dit vastgelegd in de Structuurvisie Wonen-Midden-Limburg 2018 t/m 2021. Het beleid is grofweg gebaseerd op een kwantitatief en kwalitatief afwegingskader. Het kwantitatieve kader is gebaseerd op de prognoses voor de huishoudensgroei per gemeente. Hoeveel woningen kunnen er nog worden toegevoegd en hoe zijn die verdeeld over de zeven gemeenten? Overtollige plancapaciteit dient te worden teruggedrongen.


Het kwalitatieve kader is gebaseerd op een regionaal woningmarktonderzoek uit 2018. Daaruit komt naar voren dat er over de gehele linie een tekort is aan (sociale)huurwoningen. Qua woningtype ligt de grootste vraag bij appartementen met ligt en grondgebonden seniorenwoningen. Dit beeld zien we ook in Nederweert terug.

Binnen de regio Midden-Limburg is de afspraak gemaakt dat gemeenten de afwegingskaders uniform toepassen op de plancapaciteit. Daarbij worden de kwaliteitsenveloppen gebruikt om lokale afwegingen te maken. Uiteraard doorlopen nieuwe initiatieven voor transformatie en/of nieuwbouw dezelfde afwegingskaders. De regio heeft met name behoefte aan kwalitatieve woningbouw en wil daarom met de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving initiatiefnemers houvast geven om hun bijdrage te leveren aan de kwantitatieve en kwalitatieve woonopgave. De beleidslijn uit deze Structuurvisie is onder andere om te komen tot transformaties in de bestaande voorraad en aanvullende kwalitatieve woningbouw waarbij wordt ingespeeld op de veranderende vraag.

De uitdaging van regionale kwantitatieve afstemming is dat er enerzijds ‘afgebouwd’ moet worden in plancapaciteit en anderzijds moet de markt worden uitgedaagd om met goede plannen te komen. Om goede plannen tot ontwikkeling te brengen is het belangrijk dat de ontwikkelende partij afstemt op en met de vragers, waarbij de gemeenten in beginsel terughoudend zijn in het normeren met aantallen en kwalitatieve differentiaties (uiteraard wel passend binnen de afwegingskaders en kwaliteitsenveloppen). Naast kwantitatieve reductie zit de regievoering vooral in een kwalitatieve beoordeling (ruimtelijk, bijdrage aan juiste samenstelling woningvoorraad, tegemoet komend aan de lokale vraag of juist uitnodigend richting nieuwkomers) van de plannen en initiatieven. De markt moet zijn werk kunnen doen met als uitgangspunt dat er niet wordt gebouwd voor leegstand.

De geschetste ontwikkeling geeft aan dat er behoefte is aan kwalitatief hoogwaardige woningen voor de gemeente Nederweert tot 2024. Het planvoornemen, waarbij 24 appartementen worden gerealiseerd over twee woongebouwen in de nabijheid van het centrum van Nederweert, betreft een ontwikkeling die aansluit bij deze doelstelling. In de eerste plaats wordt door het planvoornemen invulling gegeven aan de wens om het plangebied te ontwikkelen. Dit is reeds in 2007 vergund, echter niet tot ontwikkeling gekomen. Het plangebied ligt momenteel braak en daarmee vormt het planvoornemen een concrete invulling van dit voornemen. Er wordt daarnaast specifiek ingespeeld op een marktsegment waarvoor een sterke vraag bestaat. Het planvoornemen betreft daarmee ook een kwalitatief sterke invulling van de woningvoorraad. Het planvoornemen draagt daarmee sterk bij aan de doelstellingen tot 2024 voor de gemeente Nederweert en past daarmee in de regionale beleidskaders zoals vastgesteld in de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuuvisie Nederweert

De gemeente heeft op 9 november 2010 de structuurvisie Nederweert vastgesteld. Om inhoudelijk goed sturing te geven maakt de structuurvisie Nederweert onderscheid in:

  • ontwikkelingen die moeten kunnen plaatsvinden omdat ze voorzien in de basisinrichtingen van de gemeente (PLICHT);
  • ontwikkelingen die de gemeente graag zou willen om daarmee bepaalde doelen te bereiken waarvoor de gemeente dus eigen initiatieven ontplooit (AMBITIE);
  • ontwikkelingen die zich voordoen waarop de gemeente wil kunnen anticiperen (KANS);
  • ontwikkelingen die de gemeente wil voorkomen (BEDREIGING);

De bovengenoemde vier pijlers zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. Het beleid op hoofdlijnen voor 'voorzieningen voor goed wonen en leven' bestaat uit het bereikbaar houden van basisvoorzieningen voor alle kernen.

Het gemeentelijke woningbouwbeleid is opgenomen in de regionale woonvisie (paragraaf 3.4). Het gemeentelijk beleid geeft uitvoering aan het regionale beleid. Op grond van demografische gegevens, opgenomen in de regionale woonvisie, wordt in Nederweert nog een groei van het aantal huishoudens verwacht. De behoefte richt zich voor een groot deel op grondgebonden betaalbare koopwoningen voor starters en zelfbouw kavels voor de markt en in mindere mate op patio's voor senioren. In deze behoefte kan op inbreidingslocaties niet of nauwelijks worden voorzien. Om deze reden is en blijft er voorlopig behoefte aan nieuwe woongebieden. Doorgang en fasering van volgende fasen in de nieuwe woongebieden is afhankelijk van de vraagontwikkeling (vraaggestuurd bouwen).

Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend. Als criteria hanteert de gemeente:

  • er dient rekening te worden gehouden met al in ontwikkeling zijnde plannen en de toekomstige behoefte aan de betreffende categorie woningen;
  • de bijdrage aan de gewenste diversiteit van de opbouw van de woningvoorraad in de kernen;
  • de bijdrage aan de gewenste verhuisdynamiek (doorstroming) in de kernen;
  • de bijdrage aan gewenste stimulering van belangrijke doelgroepen;
  • de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de locatie en de omgeving (met name door oplossing van een lokaal knelpunt en/of de realisatie op een inbreidingslocatie);
  • de duurzaamheid en de levensloopbestendigheid van de ontwikkeling;
  • de verhouding bebouwing en openbare ruimte (recreatie, spelen, groene ruimte).

Het planvoornemen, de realisatie van 24 appartementen binnen twee woongebouwen op een bouwterrein met een tijdelijke inrichting met groen en speelvoorzieningen in de nabijheid van het centrum van Nederweert, betreft een ontwikkeling dit naadloos aansluit op de doelstellingen zoals geformuleerd in de gemeentelijke structuurvisie. Door de realisatie van deze appartementen wordt voorzien in de steeds groeiende vraag naar woonruimte, met name voor starters. Daarnaast wordt er een kwaliteitsimpuls gegeven aan een onbebouwd terrein in het bestaande bebouwde gebied. Door gebruik te maken van twee woongebouwen met een relatief lage bouwhoogte (3 bouwlagen), wordt er weliswaar gestapeld gebouwd (dat tot diversificatie van de ruimtelijke structuren leidt en diversicatie van het algehele woningaanbod) maar blijft de ruimtelijke impact beperkt.

3.5.2 Woningmarktonderzoek 2018-2030 (gemeente Nederweert)

Het woningmarktonderzoek 2018-2030 voor de gemeente Nederweert heeft als doel een basis te bieden om het woningbouwbeleid binnen de regio te herijken voor dekomende jaren en af te stemmen op de behoefte. Daarbij is het van belang om te kijken naar de totale woningvoorraadbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In het onderzoek voor de gemeente Nederweert wordt ondermeer het volgende gesteld:

In Nederweert is momenteel sprake van een kwalitatieve mismatch tussen huur- en koopwoningen. Uit een vergelijking tussen de gewenste woningen en de huidige woning die zal worden achtergelaten blijkt dat er een tekort is van ruim 40 huurwoningen en een overschot van ruim 40 koopwoningen. Aangezien het aantal huishoudens in de gemeente in de periode 2018-2030 blijft stijgen zullen per saldo in 2030 circa 340 woningen meer nodig zijn. Als echter gekeken wordt naar de kwalitatieve behoefte is er in bepaalde segmenten van de woningmarkt toch een overschot. Er zijn voor de groei tot 2030 namelijk 320 meer huurwoningen nodig en 20 meer koopwoningen. Als dit echter wordt gecombineerd met de huidige kwalitatieve mismatch blijkt dat er in 2030 een discrepantie zal zijn van circa 360 huurwoningen (en een overschot van bijna 20 koopwoningen).

Indien specifiek gekeken wordt naar de verschillende woningsegmenten dan blijkt dat naar verwachtingde grootste tekorten in Nederweert zullen ontstaan in de volgende woningsegmenten:

  • Appartementen met lift huur € 417 - € 597 en € 640 - € 710
  • Grondgebonden seniorenwoningen huur € 417 - € 640
  • Appartementen met lift koop € 200.000 - € 275.000
  • Grondgebonden seniorenwoningen koop € 200.000 - € 275.000

In de volgende segmenten zal naar verwachting een potentieel overschot ontstaan:

  • 2 onder 1 kapwoningen koop € 200.000 - €275.000
  • Vrijstaande woningen koop > €375.000
  • Rij-/hoekwoningen huur €417 - €597

Het voorliggende plan maakt mogelijk dat het planvoonemen, de realisatie van 24 huurappartementen, kunnen worden gerealiseerd op een plek waar het vigerende planologisch regime vrijstaande en halfvrijstaande koopwoningen toestond. Daarmee voorziet het plan in de realisatie van huurwoningen waar een vraag naar bestaat (appartementen met lift) ten opzichte van koopwoningen waarvoor een overschot gaat ontstaan. Daarmee sluit het planvoornemen naadloos aan bij de behoefte die in woningmarktonderzoek 2018 -2030 worden geschetst.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Geluid

Het planvoornemen heeft betrekking op een geluidgevoelige ontwikkeling die binnen de onderzoekszone van de wegen Kapelaniestraat, Moesemanstraat en de Rijksweg Noord gelegen is. Bovendien liggen in de directe omgeving van het plangebied meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur, waaronder de Harrie Carisstraat en Monseigneur Kreijelsstraat. Vanwege deze ligging en de nieuw te bouwen appartementen is door Econsultancy een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer 10139.001 d.d. 25 juni 2019). Dit akoestisch onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd.

Akoestisch onderzoek

Dit onderzoek op basis van de inrichtingstekening van het planvoornemen heeft uitgewezen dat:

“De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.50. Alle resultaten zijn inclusief een aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder weergegeven. De berekende geluidsbelastingen zijn per woning beknopt in tabel 4.1 weergegeven, de volledige berekeningsresultaten zijn in bijlage 3 van het akoestisch onderzoek opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0012.png"

De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 48 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.”

Het planvoornemen kent ten aanzien van het aspect geluid – wegverkeerslawaai derhalve geen belemmeringen.

Overige geluidsaspecten

Het plangebied ligt niet in de buurt van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg. Deze zijn op zeer ruime afstand van het plangebied gelegen. In het kader van de Wet geluidhinder is nader onderzoek naar deze geluidsaspecten derhalve niet nodig.

4.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Het planvoornemen omvat de realisatie van twee appartementencomplexen van ieder 12 appartementen. Er worden geen nieuwe functie aan het plangebied toegevoegd die niet reeds in het plangebied aanwezig is, het plangebied is immers als bestemd tot 'wonen' in de momenteel vigerende beheersverordening. Echter zal door het planvoornemen de inrichting van het plangebied wijzigen en ook de situering van de bouwvlakken. In dit kader is besloten een verkennend bodem- en asbestonderzoek uit te laten voeren. Een dergelijk onderzoek is ook voor de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen immers noodzakelijk.

Het verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd door Aelmans Eco, rapportnummer E198526.008 d.d. 15 juli 2019, bijgevoegd in Bijlage 4 . In het onderzoek wordt geconcludeerd dat:

"Bovengrond

De bovengrond van locatie 01 is analytisch onderzocht in grondmengmonster 1. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat de concentraties PAK, PCB en minerale olie de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex of interventiewaarden.

De aangetroffen overschrijdingen zijn mogelijk te wijten aan de bodemvreemde bijmengingen met puinresten ten gevolge het menggranulaat, welke alhier heeft gelegen.

Op basis van voornoemde bevindingen kan de bovengrond van onderhavig perceel als zijnde "licht verontreinigd" bestempeld worden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde bovengrond als zijnde klasse industrie grond bestempeld worden.

De bovengrond van locatie 02 is analytisch onderzocht in grondmengmonster 2. Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonster blijkt, dat de concentraties cadmium, koper, lood en zink de achtergrondwaarden overschrijden. Daarnaast overschrijdt de concentratie lood tevens de bodemindex doch niet de interventiewaarde, danwel de maximale waarde voor de klasse industrie. De concentratie koper overschrijdt tevens de maximale waarde voor de klasse wonen, doch niet de maximale waarde voor de klasse industrie.

Naar aanleiding van voornoemde overschrijdingen zijn de deelmonsters van grondmengmonster 2 aanvullend onderzocht op het pakket zware metalen. Tijdens deze analysefase is gebleken dat van boring 10 te weinig monstermateriaal voorhanden was voor de uitvoering van een heranalyse. De overige monsters zijn wel analytisch onderzocht.

Uit de resultaten van de uitsplitsing (monsters 2-1 t/m 2-5) blijkt, dat de bovengrond van boring 9 sterk met koper en matig met lood is verontreinigd.

Uit de analyseresultaten (2-1 en 2-5) van de boringen 7 en 12 blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden. Uit de analyseresultaten (2-2 en 2-4) van de boringen 8 en 11 blijkt, dat diverse zware metalen de achtergrondwaarden overschrijden doch niet de bodemindex of interventiewaarden.

Naar aanleiding van voornoemde bevindingen moeten we constateren dat op onderhavig perceel sprake is van sterk verontreinigde grond. Vorenstaande impliceert dat vanwege voornoemde verontreiniging onderhavig perceel niet geschikt is voor het beoogde gebruik ten behoeve van woondoeleinden.

Derhalve zal middels een aanvullend c.q. nader bodemonderzoek de omvang van voornoemde verontreiniging nader in beeld gebracht dienen te worden. Daarnaast zal boring 10 overnieuw geplaatst dienen te worden teneinde uit te kunnen sluiten of voornoemde grond eveneens (sterk) verontreinigd is met koper of lood.

Ondergrond

De ondergrond van beide terreindelen is analytisch onderzocht in een tweetal grondmengmonsters (nrs. 3 en 4). Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonsters blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

Grondwater

Uit de analyseresultaten van het grondwateronderzoek blijkt, dat enkele marginaal verhoogde concentraties worden aangetroffen.

Voornoemde overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen en/of beperkingen opleveren voor het beoogde gebruik als zijnde woondoeleinden.

De aangetroffen lichte overschrijdingen in het grondwater zijn van dien aard dat deze in dezelfde lijn liggen ten opzichte van het eerder uitgevoerd (bodem)onderzoek.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk bodemvreemde bijmengingen in de vorm van puin- en/of baksteenresten aangetroffen. Ondanks voornoemde bijmengingen blijkt, dat in de beide op asbest onderzochte grondmengmonsters analytisch geen asbest wordt aangetroffen.

Op basis van vorenstaande kan de hypothese "verdacht" met betrekking tot asbest worden verworpen.

Toetsing hypothese

De hypothese "heterogeen diffuus verontreinigde locatie" wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. Voor wat betreft de onderzoekslocatie, deellocatie 02 dient een aanvullend onderzoek opgestart te worden teneinde de omvang van de matig met lood en sterk met koper verontreinigde bodemlaag nader in beeld te krijgen.

Ter plaatse van deellocatie 01 is er weliswaar ook geen sprake van "schone grond" doch de alhier aangetroffen overschrijdingen zijn van dien aard dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de beoogde bouwplannen."

Naar aanleiding van de voorgaande conclusies is er een nader bodemonderzoek uitgevoerd door Aelmans Eco d.d. 21 november 2019, met rapportnummer E198526.001.005. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 5. Hierin wordt het volgende geconlcudeerd:

Inkadering boring 9

De onderlaag vanaf 0,5 tot 1,0 m-mv, is analytisch onderzocht in grondmengmonster 1. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden.

Uit de analyseresultaten van de grondmengmonster 2, 3, 4 en 5 blijkt, dat veelal licht verhoogde concentraties cadmium, koper, lood en/of zink worden aangetroffen. Voornoemde concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch niet de bodemindex en/of de interventiewaarde.

Naar aanleiding van voornoemde bevindingen kunnen we concluderen dat de gescreende waarden middels de XRF-meter analytisch bevestigd worden.

Daarnaast blijkt, dat de eerder aangetroffen sterk verhoogde concentratie koper als een puntverontreiniging bestempeld dient te worden van een maximale omvang van circa 8 m³.

Wij adviseren u om deze bodemlaag tijdig te verwijderen en de grond af te voeren naar een erkennen verwerker.

PFAS-onderzoek

Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonster blijkt, dat diverse concentraties PFAS worden aangetroffen. Getoetst aan de norm voor de bodemkwaliteitsklasse wonen, welke in het tijdelijk handelingskader is opgenomen, blijkt dat de alhier voor geldende waarden niet worden overschreden (3.0 µg/kg ds voor PFOS en overig PFAS en 7.0 µg/kg ds voor PFOA).

Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit zou de bovengrond op basis van de marginale overschrijdingen met PFAS als klasse wonen grond bestempeld kunnen worden.

Daar echter andere parameters vanuit het verkennend bodemonderzoek de maximale waarden voor de klasse wonen overschrijden, zijn deze parameters in deze doorslag gevend en zal de bovengrond als klasse industrie grond bestempeld worden.

Dit bodemonderzoek is steekproefsgewijs uitgevoerd. Eventuele aanwezige andere dan voornoemde bronnen van verontreiniging kunnen derhalve niet worden uitgesloten.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen belemmeringen kent ten aanzien van het aspect bodem.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium

  • = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en;
  • = 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling.

Het onderhavige planvoornemen voorziet in de realisatie van 24 appartementen die in twee woongebouwen met drie woonlagen worden gerealiseerd. Het project blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 1.500 woningen (bij minimaal één ontsluitingsweg) en is daarmee aan te merken als NIBM.

Naast het voorgaande gelden op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn door middel van grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

De vraag of het planvoornemen een effect heeft op de luchtkwaliteit zal in sterke mate samen hangen met de verkeeraantrekkende werking. Gezien het planvoornemen is niet te verwachten dat het planvoornemen zal voorzien in een zeer sterke verkeeraantrekkende werking. De toename van de verkeersbewegingen heeft enkel betrekking op de bewoners en bezoekers van de te realiseren appartementen en zal daarom beperkt van aard zijn.

Dit blijkt te meer uit de huidige jaargemiddelde concentraties NO2 (stikstofdioxide), PM10 (fijnstofdeeltjes kleiner dan 10 ìm) en PM2,5 (fijnstofdeeltjes kleiner dan 2,5 ìm) die in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk zijn gemaakt voor de in de omgeving van het plangebied liggende Monseigneur Kreijelmansstraat. Zie de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) kaart hieronder, figuur 12. De jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk maximaal 20.06 ìg/m3, 19,391 ìg/m3 en 11,559 ìg/m3. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,129, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. Een dusdanig geringe verkeersaantrekkende werking die op het besluitgebied te verwachten is, zal niet in substantiële mate bijdragen aan de bovenstaande jaarlijkse waarden en een overschrijding van de grenswaarden is dientengevolge ook niet te verwachten. Voor het besluitgebied is nader onderzoek naar de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0013.png"

Figuur 12 Uitsnede monitoringstool met in rode cirkel plangebied

4.5 Bedrijven En Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.

Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Relevante aspecten planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in de oprichting van appartementen in twee woongebouwen. Dergelijke appartementen hebben geen milieucategorie met richtafstanden die van toepassing zijn op de omliggende woningen. Dat neemt niet weg dat de te realiseren appartementen mogelijk binnen de richtafstanden vallen van bedrijven en functies die gelegen zijn in directe nabijheid van het plangebied. Buiten het plangebied zijn enkele hindergevende functies in de directe omgeving gelegen.

In de nabijheid van het plangebied, aan de Burgemeester Vullersstraat 31, is een kleine drukkerij gevestigd. Aan een dergelijke functie wordt op basis van de VNG-brochure een milieucategorie 2 toegekend met een maximale richtafstand van 30 meter ten aanzien van geluid. De meest dichtstbijzijnde appartementen aan de zuidzijde zijn op ca. 100 meter van deze drukkerij gelegen en zijn daarmee niet binnen de richtafstand gesitueerd.

Daarnaast zit aan de Moesemanstraat 2 een broodbakkerij aan huis. Verder zuidelijk zijn meer detailhandelsfuncties gelegen zoals kledingzaken. Deze zijn op basis van de VNG-brochure te classificeren als milieucategorie 1 inrichtingen. Voor dergelijke inrichtingen geldt een maximale richtafstand van 10 meter ten aanzien van ondermeer geluid. De te realiseren appartementen zijn ook hier buiten deze richtafstand gelegen op ca. 25 meter.

De nabijgelegen functies vormen op basis van het voorgaande geen belemmering voor het planvoornemen. Omgekeerd vormt de realisatie van de appartementen eveneens geen belemmering voor de uitvoering van deze functies.

4.6 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon en/of leefklimaat. Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Het planvoornemen maakt geurgevoelige objecten mogelijk die niet reeds in het plangebied waren gelegen (appartementen). In de (directe) omgeving van het plangebied (<2km) is echter geen bron van geurhinder, bijvoorbeeld in de vorm van een intensieve veehouderij, aanwezig. Omgekeerd vormt het planvoornemen ook geen geuroverlast voor de nabije omgeving.

Ten aanzien van de Geurverordening is door de gemeente Nederweert de Evaluatie Geurverordening opgesteld (08-09-2016). Hierin zijn kaarten opgenomen die een indicatie geven van de geurhinder. In 2018 is de achtergrondbelasting geurkaart geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0014.png"

Figuur 13 Uitsnede Evaluatie Geurverordening geurhinder, kaart actualisatie 2018 plangebied in rood kader

Op basis van figuur 13 kan worden geconcludeerd dat het plangebied gelegen is in een gebied dat is aangewezen als 'zeer goed' ten aanzien van geurhinder. Er is derhalve geen geurhinder te verwachten voor het plangebied.

4.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Op de Risicokaart kan worden bekeken welke risicovolle bedrijven, transportroutes of buisleidingen zich in de directe omgeving van het planvoornemen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0015.png"

Figuur 14 Uitsnede risicokaart met in rode cirkel plangebied

Relevante aspecten planvoornemen

In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan is sprake van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of een veiligheidsafstand tot een risicovolle inrichting gelegen. Wel is de N266 aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Aan de andere zijde van het kanaal is tevens een aardgasbuisleiding van de Gasunie gelegen. Beide hebben geen plaatsgebonden risicocontour. Bovendien is het plangebied op respectievelijk ca. 220 en 300 meter van deze eenheden gelegen.

Groepsgebonden risico

Het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter van hierboven beschreven risicobronnen ( gasleiding en transportroute gevaarlijke stoffen). Gezien de afstand tot deze bronnen zijn deze niet van invloed op het plangebied. Het aantal personen op het plangebied neemt door het planvoornemen toe, er is daarmee echter geen sprake van een verhoging van de oriëntatiewaarde en het groepsgebonden risico. De kans dat er mogelijk extra slachtoffers vallen bij eventuele calamiteiten bij de risicobronnen wordt dan ook nihil geacht.

De binnen het plangebied voorziene appartementen zijn in beginsel niet beoogt voor hulpbehoevende mensen die niet zelfredzaam zijn. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen veiligheidsrisico's gelegen die direct van invloed zijn voor het plangebied en planvoornemen.

In de wijdere omtrek is echter de autosnelweg A2 gelegen op een afstand van circa 1,5 kilometer. Voor deze transportroute geldt dat de PR 10-6 contour niet buiten het object is gelegen. Het plasbrandaandachtsgebied (pag) bedraagt 30 meter vanaf de buitenste rand van de buitenste rijstrook van de weg. Er is dus geen overlap met het plangebied. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de weg. Daarom is op basis van het Bevt een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Aangezien als gevolg van dit bestemmingsplan geen significante invloed wordt uitgeoefend op het groepsrisico, levert de ligging ten opzichte van de autosnelweg geen directe belemmeringen op. Op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, dient in verband met de ligging binnen het invloedgebied van de A2 wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel b van het Bevt kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Zoals reeds beschreven is voor de snelweg A2 een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Bij een dergelijke verantwoording dient op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt aandacht besteed te worden aan de volgende items:

  1. 1. De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
  2. 2. De mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid).

Mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking omvang ramp en/of zwaar ongeval

Voor wat betreft de weg bestaan er met name risico’s in verband met ongelukken:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE10);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario)

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is gezien de ruime afstand zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels dit bestemmingsplan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.

De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen/ zelfredzaamheid

Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario).

Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. De functies binnen het plangebied zijn goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.

Voor blootstelling aan een toxische gaswolk (het bepalende scenario), biedt “schuilen” in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig. Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.

Advies veiligheidsregio

Het plan is ter advisering aan de veiligheidsregio worden voorgelegd. Door de veiligheidsregio is aangegeven dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een tocisch incident op de provinciale weg ligt en er sprake is van een beperkte verantwoordeing van het groepsrisico. Het advies van de veiligheidsregio richt zich daardoor op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het plangebied is goed bereikbaar en er zijn voldoende bluswatervoorzieningen in de omgeving. Ter verbetering van de zelfredzaamheid geeft de veiligheidsregio het volgende advies mee:

  • Voer de mechanische ventilatie centraal afsluitbaar uit door een schakelaar in de meterkast
  • Zorg dat de gebruikers op de hoogte zijn van deze schakelaar en deze gebruiken bij een incident met gevaarlijke stoffen of een brand in de omgeving zodat ze kunnen schuilen in hun woning.

4.8 Kabels En Leidingen

In of direct nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen. In het straatprofiel van de Harrie Carisstraat en Monseignieur Kreyelmansstraat liggen wel de reguliere leidingen.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Met de inwerkingtreding van de 'Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)' per 1 september 2007 is de implementatie van het 'Verdrag van Malta' (1992) een feit. Inmiddels is een en ander doorvertaalt in de erfgoedwet. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen.

Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Daarbij geldt het "veroorzaker-principe": de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

Een verantwoord beheer van het archeologisch bodemarchief in de gemeente kan niet zonder een gedegen inzicht in de ligging van alle bekende archeologische waarden en verwachtingen. Daartoe is de archeologische verwachtingskaart van de gemeenten Weert en Nederweert gemaakt. In feite gaat het om twee kaarten: de Archeologische Verwachtingskaart en de Archeologische Beleidsadvieskaart. Ten aanzien van de beleidskaart heeft de gemeenteraad op 18 april 2017 de Nota update beleidskaart archeologie gemeenten Nederweert-Weert 2017 vastgesteld.

Op deze kaart zijn aan de verschillende archeologische gebieden beleidsadviezen gekoppeld. Voor de gebieden in categorie 1-5 is bekend dat er archeologisch hoge- of middelhoge verwachtingen aan de orde zijn. Er geldt voor deze gebieden een onderzoeksplicht. Voor de gebieden met lage archeolgische waarden (categorie 6 en 7) geldt geen onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAppHarCarstr2020-VA01_0016.png"

Figuur 15 Uitsnede archeologische beleidskaart

Het plangebied is aangeduid met de rode cirkel en is gelegen in een gebied met monumenten met een lage verwachtingswaarde, categorie 6. In dat kader is een archeologisch onderzoek niet nodig. Er zijn derhalve geen belemmeringen ten aanzien van archeologie aan de orde.

4.9.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Dit is inmiddels ook doorvertaald in de Erfgoedwet. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het bevoegd gezag is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Binnen het plangebied zijn geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten aanwezig. Het plangebied is onbebouwd met een tijdelijke inrichting. Er is dus geen bestaande bebouwing aanwezig die eventueel cultuurhistorische waarden zou kunnen hebben. Eveneens is het plangebied ook niet beeldbepalend. De te realiseren appartementen en hun uiterlijke verschijningsvorm worden afgestemd op de gemeentelijke welstandsnormen (voor zover aan de orde) en de omgeving.

Het aspect cultuurhistorische vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Flora En Fauna

De Wet Natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet ziet op de bescherming van verschillende plant- en diersoorten, natuurgebieden en (buitenstedelijke) bosopstanden.

4.10.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura-2000 gebieden. Zo is De Groote Peel op ongeveer 5,5 km gelegen, de Weerter- en Budelerbergen op ongeveer 4 km en het Sarsven en De Banen op ongeveer 3,5 km. Bij de laatste twee ligt de stedelijke bebouwing van respectievelijk Weert en de kern van Eind tussen het plangebied en de natuurgebieden.

In het kader van de gebiedsbescherming is een quickscan stikstof uitgevoerd door Tonnaer Adviseurs, d.d. 4 december 2019 onder rapportnummer J198088.002.002 . Deze is bijgevoegd als Bijlage 6. Op basis van deze quickscan zijn effecten ten aanzien van de stikstofemissie van het planvoornemen op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden met zekerheid uit te sluiten.

4.10.2 Soortenbescherming

In het kader van de Wet Natuurbescherming is het noodzakelijk om de effecten van een ruimtelijke ontwikkeling op beschermde plant- en diersoorten (en gebieden) te onderzoeken, om te kunnen beoordelen of verbodsbepalingen als gevolg daarvan worden overtreden of dat dit kan worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen of te handelen volgens een aangepaste werkwijze.

Ten behoeve van het onderhavige planvoornemen heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd (d.d. 27 juni 2019). Deze quickscan is als Bijlage 7 bijgevoegd. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat:

“Op basis van onderhavige quickscan flora en fauna kan worden geconcludeerd dat, mits de algemene zorgplicht in acht wordt genomen, geen overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescher-ming wordt verwacht bij de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedge-vallen in de directe omgeving van de onderzoekslocatie uit te voeren.

Voor overige beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming gezien de aard van de voorgenomen ingreep of wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.

Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebieden worden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen herontwikkeling op de onderzoekslocatie. De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden. Voor het eventueel kappen van deze bomen geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.”

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten voor nabijgelegen natuurgebieden of soorten die al dan niet in het plangebied voorkomen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal rekening dienen te worden gehouden met het broedseizoen.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:

  • de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).

4.11.2 Kenmerken van de activiteit

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee woonblokken met elk 12 compacte appartementen. Deze zullen ca. 50 m2 gebruiksoppervlakte omvatten. Het is de bedoeling de woonblokken met 3 bouwlagen (4 appartementen per bouwlaag en entree) te realiseren. Daarnaast zullen de percelen worden ingericht met persoonlijke bergingen en parkeercapaciteit. In de parkeerbehoefte zal in zijn volledigheid op eigen terrein worden voorzien. Tevens worden de percelen voorzien van groen, waterhuishoudkundige voorzieningen en ontsluiting op respectievelijk de Harrie Carisstraat en Monseigneur Kreijelsstraat.

4.11.3 Plaats waar de activiteit wordt verricht

Het plangebied is ten noorden van de kern van Nederweert gelegen, op de t-splitsing van de Harrie Carisstraat met de Monseigneur Kreijelmansstraat. Het plangebied is op beide hoeken van de Harrie Carisstraat gelegen en betreft een bouwterrein met een tijdelijke inrichting met groen en speelvoorzieningen.

In de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van de Natura 2000-gebieden vastgelegd. Natura 2000 betreft de natuurparels die vanwege hun natuurwaarden Europese bescherming genieten, hetgeen in Nederland inhoudt, dat werkzaamheden of ontwikkelingen in (de nabijheid van) deze gebieden getoetst dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied ligt niet in, noch in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het Sarsven en De Banen dat op circa 3,5 km van het plangebied is gelegen. Gezien deze afstand zijn er geen siginificante effecten op dit gebied te verwachten. De instandhoudings- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen en doelsoorten blijven gewaarborgd. Verder maakt het plangebied geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

4.11.4 Kenmerken van de gevolgen van de activiteit

Alle relevante milieuaspecten zijn in het kader van de aanmeldnotitie en dit bestemmingsplan uitvoerig onderzocht en hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieueffecten naar voren gekomen die een belemmering kunnen opleveren voor het planvoornemen. In Hoofdstuk 4 zijn de betreffende milieuaspecten, alsmede de uitgevoerde onderzoeken nader beschreven.

4.11.5 Conclusie

Met betrekking tot het planvoornemen wordt niet verwacht dat er negatieve effecten zullen optreden door de voorgenomen ontwikkelingen op de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.

4.11.6 Aanmeldnotitie

Als een initiatienemer een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren dan dient het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium (voor de start van de procedure van het bestemmingsplan) een beslissing te nemen of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld dan wel een verdere mer-beoordeling noodzakelijk is. In het kader van onderhavig plan is een aanmeldnotitie opgesteld, Bijlage 8, en het bevoegd gezag gevraagd om een besluit te nemen of een verdere mer-beoordleing noodzakelijk is.

Op 4 februari 2020 heeft het bevoegd gezag van de gemeente Nederweert besloten op basis van de aanmeldingsnotitie van 22 januari 2020 om geen milieueffectrapport op te stellen voor deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

5.2 Watergerelateerde Gebiedskenmerken

5.2.1 Situatie

Het ontwikkelingsgebied ligt op de hoeken van de Harrie Carisstraat en de Monseigneur Keijelmansstraat in Nederweert. Het terrein heeft een oppervlakte van circa 2.000 m2 en wordt in tweeën gedeeld door de Harrie Carisstraat. De locatie ten westen van de Harrie Carisstraat heeft een oppervlakte van circa 840 m2 (appartementenblok 1) en de locatie ten oosten van circa 1.130 m2 (appartementenblok 2). In alle richtingen wordt de onderzoekslocatie omgeven door woonbebouwing. De maaiveldhoogte bedraagt circa NAP +32,5 m.

5.2.2 Bodemopbouw

De locatie is geleggen in de Roerdalslenk, gelegen tussen de Peelhorst ten noordwesten en het Kempisch plateau ten zuidoosten.

Op basis van de Bodemkaart van Nederland (blad 58 west Roermond) en het Dinoloket van TNO-NITG volgt dat de deklaag tot circa 17 m-mv behoort tot de Nuenen groep. Deze bestaat uit lemig, fijn zand. Het onderliggende eerste watervoerend pakket bestaat uit matig grove tot grove, grindhoudende zanden met ingesloten kleilagen. Het eerste watervoerend pakket bestaat uit de formaties van Sterksel, Veghel en Kedichem.

In onderstaande tabel is de bodemopbouw weergegeven tot en met het eerste watervoerend pakket. De diepere bodemopbouw is voor deze waterparagraaf van ondergeschikt belang.

Diepte (m-mv) Opbouw Formatie(s) Geohydrologische laag
0 - 17 Lemige, fijne zanden Nuenen groep, Holoceen Deklaag
> 17 Matig grove tot grove, grindhoudende zanden, afgewisseld met kleilagen Formaties van Sterksel, Veghel en Kedichem Eerste watervoerend pakket

5.2.3 Grondwaterstand

De stijghoogte van het freatische grondwater bedraagt op de locatie volgens de Grondwaterkaart van Nederland circa NAP +29 m, circa 3,5 m-mv. Het grondwater stroomt, globaal gezien, in noordelijke richting. De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.

5.2.4 Doorlatendheid van de ondergrond

Met behulp van de methode van Hooghoudt is bij veldonderzoek door Aelmans Eco B.V. op 18 juni 2019 in vier boringen de doorlatendheid van de bodem bepaald op een diepte van 2,5 m-mv, bijgevoegd in Bijlage 9. De doorlatendheid bleek te variëren tussen 0,49 en 0,76 m/dag. In het plangebied wordt hiermee een matige tot goede doorlatendheid verwacht, waarbij infiltratie van hemelwater mogelijk is, mits de bergingscapaciteit toereikend is.

5.3 Toekomstige Situatie

5.3.1 Afvalwaterafvoer

De afvoer van het afvalwater kan geschieden door aansluiting op de bestaande riolering. Er worden geen knelpunten verwacht voor aansluiting op het bestaande riool.

5.3.2 Hemelwaterafvoer

Voor de invulling van het waterbeleid dat wordt gehanteerd door de gemeente, het waterschap (Waterschap Limburg) en het Rijk, moet de vuilwaterafvoer en het schone hemelwater zoveel mogelijk gescheiden worden afgevoerd. Het schone regenwater dient zoveel mogelijk te worden geborgen in het plangebied, bij voorkeur, op oppervlaktewater.

Aangezien er in de directe omgeving van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is (het kanaal ten oosten ligt hemelsbreed op 225 meter), verdient het infiltreren in de ondergrond de voorkeur. Aangezien het grondwater zich, volgens het veldwerk, op meer dan 3,5 m-mv maaiveld bevindt en de doorlatendheid voldoende groot is, is dit mogelijk door middel van een zand- en slibvangsysteem.

5.3.3 Het beleid van Waterschap Limburg

De specifieke regels ten aanzien van de omgang met water zijn opgenomen in de Keur. Hierin in specifieke aandacht voor de omgang met water in het licht van klimaatverandering. Ten gevolge van de verwachte klimaatverandering zal de neerslagintensiteit toenemen. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt daarom het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra hemelwater mag worden geloosd ten opzichte van een lozing die vanaf onverhard terrein plaatsvindt (2 l/s/ha).Ter invulling van het voorgaande hanteren wij de volgende uitgangspunten:

  1. 1. Bij uitbreiding van verhard oppervlak wordt regenwater middels dynamische bergings-/infiltratievoorzieningen door de initiatiefnemer terug in de bodem gebracht (waterneutraal bouwen).
  2. 2. Onder dynamische berging wordt verstaan de berging die te allen tijde beschikbaar is voor het bergen van neerslagwater. Bij bergingen die in open verbinding staan met het grondwater hanteren we hiervoor de ruimte boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG). Onder statische berging verstaan we de extra berging die mogelijk beschikbaar is bij gietwaterbassins van tuinders maar die niet gegarandeerd beschikbaar is.
  3. 3. Ook bij kleine ontwikkelingen vangt de initiatiefnemer zijn eigen water op. We hanteren geen ondergrens.
  4. 4. Dynamisch bergings/infiltratievoorzieningen dienen minimaal gedimensioneerd te worden op een neerslaggebeurtenis met herhalingstijd 1:100, gemiddeld klimaatscenario 2050. Voor Noord- en Midden-Limburg dient daarbij een buiduur van 24 uur te worden gehanteerd, zijnde 100 mm. Voor Zuid-Limburg (heuvelland) geldt in afwijking hiervan bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm. Uitleg: in Zuid-Limburg is een korte bui meer bepalend voor de benedenstroomse belasting dan een langdurige bui.
  5. 5. Als infiltreren aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is kan een dynamische bergings-/infiltratievoorziening aangelegd worden met leegloopvoorziening. Om afwenteling naar benedenstrooms te voorkomen mag hiermee in Noord- en Midden-Limburg maximaal 2l/s/ha geloosd worden. In Zuid-Limburg mag met de leegloopvoorziening maximaal 10l/s/ha worden geloosd. Bij grote ontwikkelingen (>50 ha) dient de initiatiefnemer altijd modelmatig aan te tonen dat dit benedenstrooms niet tot problemen leidt. Uitleg: in Zuid-Limburg is in de bestaande situatie vaak ook al sprake van oppervlakkige afstroming. Ook bij een grotere leegloop wordt de piek al flink afgevlakt.
  6. 6. Er dient boven de inhoud van de dynamische berging een waking gehanteerd te worden van minimaal 25 centimeter. Geadviseerd wordt om een waking van 50 centimeter te hanteren. Aan de bovenkant van de voorgeschreven dynamische berging dient een calamiteitenleegloop aangelegd te worden met een maximale leegloop van 10l/s/ha. Aan de bovenkant van de voorziening mag een noodoverlaat worden aangebracht.
  7. 7. Als het neerslagwater verpompt wordt (zoals vaak bij pot- en containerteelt het geval is) dient ook in beeld gebracht te worden wat de gevolgen zijn bij een 1:100 bui van 10 minuten, zijnde 30 mm. E.e.a. kan leiden tot aanvullende eisen aan de noodzakelijke pompinstallatie.
  8. 8. Bij wijziging van de lozingssituatie van bestaande verharde oppervlakken is realisering van de voldoende waterberging niet in alle situaties redelijkerwijs mogelijk. In die situaties streeft het waterschap naar een redelijkerwijs zo maximaal mogelijke omvang van waterberging.

5.3.4 Gemeentelijk rioolplan

Aanvullend op de eisen zoals opgenomen in de keur van het waterschap is ook het Gemeentelijk Rioolplan (GRP) van toepassing. Hierin zijn in bijlage 6 van het GRP de gemeentelijke bergingseisen opgenomen:

In Nederweert zijn regels voor het afkoppelen/infiltreren van hemelwater bij bouwplannen en planontwikkeling van kracht (B&W voorstel B&W-13-03396 d.d. 1- december 2013).

Deze regels zijn:

  1. 1. Bij plannen < 500m2 (binnen bebouwde kom of buiten kom tot 2000m2.)

Infiltratievoorziening minimaal 30mm (geen onderzoek benodigd) met overloop op tuin of openbaar gebied.

  1. 2. Bij plannen >500m2 (binnen bebouwde)

Ontwerp op basis van 25 jarige regenreeks de Bilt +10% (klimaattoeslag) met een overstort frequentie van 1 x per 10 jaar. Gedegen doorlatendheid onderzoek op minimaal 9 m2 op ondergrond tot aan het grondwater. Overloop op openbaar gebied (niet ondergronds). Leegloop binnen 48 uur. Meenemen van monitoringsinstrumenten en peilbuizen en tankwagenproef meenemen voor in – en uitbreidingsplannen indien voorzieningen op openbaar gebied worden aangelegd. Bij kleine plannen reductiefactor 0,5 toepassen op eenvoudig doorlatendheid onderzoek.

  1. 3. Plannen > 2000m2 buitengebied

conform waterloket waterschap, waterschapskaarten geven globaal de doorlatendheid

van de bodem weer en gaan meer uit van extremere buien.

  1. 4. Nieuwbouw na sloop / verbouw

Herbouw/vervangende nieuwbouw: totale verharding op perceel afkoppelen op eigen terrein. Verbouw/uitbouw vergunningplichtig: minimaal uitbreiding afkoppelen. Bij grote uitbreidingen of inbreidingen in kwetsbare gebieden dient in overleg met de gemeente maatwerk geleverd te worden.

Op basis van het voorliggend plan is regel 2 van toepassing. Gezien de goede doorlatendheid van de bodem op basis van het infiltratieonderzoek is het toepassen van de reductiefactor van 0,5 niet noodzakelijk. Een k-waarde (doorlatendheid) van 0,5 m/dag is voldoende om aan te houden.

Mogelijkheden voor de infiltratie van hemelwater op de locatie zijn:

  • Oppervlakkige infiltratie via doorlatende verharde oppervlakten. Wel zal rekening gehouden moeten worden met de geroerde toplaag. Deze zal moeten worden verwijderd en vervangen door goed doorlatend materiaal. Oppervlakkige infiltratie is sterk onderhoudsgevoelig en over het algemeen geen economisch aantrekkelijke optie. Uitzondering hierop betreft een zogenaamde waterbergende weg (Aquaflow).
  • Infiltratie in de ondiepe ondergrond. Hierbij valt te denken aan infiltratie via een greppel (wadi) infiltratiekoffers, putten en of infiltratieriool. Dit behoort tot de mogelijkheden, de doorlatendheid van de ondiepe ondergrond is meer dan voldoende.
  • Infiltratie naar de diepere ondergrond. Dit kan middels grindpalen etc. naar diepere zand-/ grindlagen. Dit behoort tot de mogelijkheden maar dient nader onderzocht te worden vanwege de geconstateerde grondwaterstand. Diepsonderingen (CPTE) straks voor de nieuwbouw zouden uitsluitsel kunnen bieden.

Voor verdere inpassing van een infiltratiesysteem wordt een detailontwerp gemaakt dat in het stedenbouwkundig ontwerp wordt opgenomen.

5.4 Conclusie

De afvoer van afvalwater kan op de bestaande riolering plaatsvinden. Infiltratie van hemelwater kan in de ondergrond van het plangebied plaatsvinden, mits rekening gehouden wordt met voldoende bergingscapaciteit. De doorlatendheid van de grond is matig tot goed, wat diverse mogelijkheden biedt voor het toe te passen systeem. Voor verdere inpassing van een infiltratiesysteem wordt een detailontwerp gemaakt dat in het stedenbouwkundig ontwerp wordt opgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Inleiding

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting

van de bestemmingsplanregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SBVP 2012);
  • de Woningwet;
  • de Beersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost (vastgesteld in 2017).

In 2017 is de 'Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk en Pannenweg-Oost' vastgesteld door de gemeente Nederweert. De regeling uit deze beheersverordening heeft als basis gediend voor onderhavig bestemmingsplan.

6.2 De Verbeelding

Op de verbeelding zijn aangegeven:

  • de grens van het plangebied;
  • de enkelbestemming 'Wonen';
  • de bouwaanduidingen 'gestapeld' en 'bijgebouwen' en
  • de maatvoeringsaanduidingen 'maximaal aantal wooneenheden' en 'maximum bouwhoogte (m)'.

Binnen het bestemmingsvlak zijn ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding 'gestapeld' maximaal 12 wooneenheden mogelijk. De bijbehorende bouwhoogte betreft hier maximaal 10 meter. Dit om het planvoornemen goed aan te laten sluiten op de bestaande ruimtelijke- en functionele structuren. Tevens zijn de voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn van het bouwvlak zoveel mogelijk in lijn met de naastgelegen bebouwing gekozen. Naast en achter het bouwvlak zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijgebouwen toegestaan.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

6.3 De Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

(Wabo) als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  3. 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of moet aantonen dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De kosten voor het planvoornemen komen volledig voor rekening van de intitiatiefnemer. Hierover zijn nadere afspraken gemaakt tussen de partijen, welke zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. De kosten zijn daarmee in voldoende mate gewaarborgd.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende is gegarandeerd.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Met het planvoornemen wordt een nieuwe invulling gegeven aan het plangebied welke bijdraagt aan een kwaliteitsverbetering ter plaatse door de transformatie van een bouwterrein met een tijdelijke inrichting met groen en speelvoorzieningen naar een woningbouw in de vorm van appartementen verdeeld over twee woongebouwen. Daarnaast wordt met het planvoornemen een algemeen maatschappelijk belang gediend door invulling te geven aan de hoge vraag naar dergelijke (huur)woningen. In 2007 is dit initiatief reeds vergund waardoor mag worden aangenomen dat de ontwikkeling redelijkwijs door de omgeving in de lijn der verwachting ligt.

Daarnaast zijn de omwonenden op 18 september 2019 geïnformeerd over het planvoornemen. Op 25 september 2019 zijn voorts potentiële huurder geïnformeerd over het planvoornemen. De verslagen van deze bijeenkomsten zijn bijgevoegd in Bijlage 10 en Bijlage 11. Eind 2019/ begin 2020 zijn verder omgevingsavonden gepland.

Met dit bestemmingsplan is verder aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  1. a. Voorontwerpbestemmingsplan:

1. Vooroverleg met instanties

2. Watertoets

1e ter inzage legging/inspraak (voorontwerpbestemmingsplan)

  1. b. Ontwerp:

2e ter inzage legging (ontwerpbestemmingsplan)

  1. c. Vaststelling door de Raad:

3e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)

  1. d. Reactieve aanwijzing
  1. e. Beroep:

1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan

2. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.

8.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 23 januari 2020 kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Appartementen Harrie Carisstraat Nederweert'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan de realisatie van 24 appartementen binnen 2 woongebouwen mogelijk maakt.

8.3 Vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten, provincie en waterschappen en met diensten van het rijk (indien aan de orde). Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro.

Het betreft een woningbouwontwikkeling binnen het bestaande bebouwd gebied binnen de bebouwde kom van Nederweert. Met deze ontwikkeling zijn geen Rijks, provinciale of gemeentelijke belangen in het geding. Aangezien er geen belangen in het geding zijn wordt het ontwerpbestemmingsplan direct ter inzage gelegd. Instanties zijn dan eventueel in de gelegenheid om hun belangen door middel van een zienswijzen kenbaar te maken.

8.4 Zienswijzen En Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 14 februari 2020 tot en met 26 maart 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is door omwonenden gebruik gemaakt. In totaal zijn er 3 zienswijzen binnengekomen. Naar aanleiding van deze ingekomen zienswijzen is de term 'braakliggend' genuanceerd in 'onbebouwd terreim met een tijdelijke inrichting' en is een bezonningsstudie uitgevoerd. De bevindingen van deze studie zijn benoemd in paragraaf 2.3.3. Tevens is de studie als bijlage aan de toelichting toegevoegd. Daarnaast zijn er tevens een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Dit betreffen een aantal wijzigingen in de regels op basis van de ontwerp paraplubeheersverordening 'Kernen' voor zover relevant voor dit bestemmingsplan. Deze wijzigingen leiden niet tot een andere inhoudelijke regeling maar hiermee wordt (beter) voldaan aan de huidige wet- en regelgeving (jurisprudentie).

Het bestemmingsplan is dan ook door de gemeenteraad van Nederweert gewijzigd vastgesteld op 15 september 2020.

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 1 Bezonningsstudie

Bijlage 2 Ondernemingsplan Woningstichting

Bijlage 2 Ondernemingsplan woningstichting

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Aanvullend Bodemonderzoek

Bijlage 5 Aanvullend bodemonderzoek

Bijlage 6 Notitie Beoordeling Stikstof

Bijlage 6 Notitie beoordeling stikstof

Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 8 Aanmeldnotitie

Bijlage 8 Aanmeldnotitie

Bijlage 9 Infiltratieonderzoek

Bijlage 9 Infiltratieonderzoek

Bijlage 10 Verslag Omwonenden

Bijlage 10 Verslag omwonenden

Bijlage 11 Verslag Potentiële Huurders

Bijlage 11 Verslag potentiële huurders