KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Bredeweg/hinkert
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling
2.1 Ligging Plangebied
2.2 Bestaande Situatie
2.3 Beoogde Planontwikkeling
2.4 Ruimtelijke Effecten
Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie
3.1 Beheersverordening Nedeweert, Budschop, Eind En Ospeldijk
3.2 Strijdigheid Beheersverordening
3.3 Overige Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten
5.1 Bodem
5.2 Geluid
5.3 Milieuzonering
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten
6.1 Archeologie
6.2 Kabels En Leidingen
6.3 Verkeer En Parkeren
6.4 Waterhuishouding
6.5 Natuurbescherming
6.6 Duurzaamheid
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie
7.2 Planschade
Hoofdstuk 8 Planstukken
8.1 Algemeen
8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure
9.1 Inleiding
9.2 Omgevingsdialoog
9.3 Vooroverleg
9.4 Inspraak
9.5 Formele Procedure
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Adviesbrief Gemeente Nederweert
Bijlage 2 Collegevoorstel Aan B&w
Bijlage 3 Rapportage Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Rapportage Akoestisch Onderzoek
Bijlage 5 Rapportage Stikstoftoets
Bijlage 6 Rapportage Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Aerius-berekening Realisatiefase
Bijlage 8 Aerius-berekening Gebruiksfase

Bredeweg ong. Nederweert

Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert

Vastgesteld op 19-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 'Bredeweg ong. Nederweert' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01 van de gemeente Nederweert.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee of meer woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste ƩƩn zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.

1.6 aan huis gebonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten alsmede vormen van detailhandel.

1.7 aan- of uitbouw:

een bijgebouw dat aan een hoofdgebouw is vast gebouwd.

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 akkerdek:

humusrijk grondpakket ontstaan door grondomwerking. Men spreekt van een plaggendek als ten gevolge van bemesting met (heide)plaggen vermengd met dierlijke mest in de loop der tijd een dikker akkerdek is ontstaan.

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.12 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.13 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgnd de kwaliteitsnorm van de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.14 bebouwing:

ƩƩn of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het bijbehorende bouwwerk of terrein noodzakelijk is.

1.17 bedrijvigheid aan huis:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht.

1.18 begane grond:

een bouwlaag geen verdieping zijnde.

1.19 begeleid wonen:

zelfstandig wonen in groepsverband door mensen met een geestelijke en/of lichamelijke beperking, zonder dat sprake is van ƩƩn huishouden, waarbij zorg en begeleiding op afroep beschikbaar is. Verslavingszorg valt niet onder het begrip 'begeleid wonen'.

1.20 bestaand:

legaal aanwezig of in aanbouw op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, tenzij anders is bepaald.

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.

1.24 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.25 bijbehorende voorzieningen:

functies en bebouwing die niet nader in de doeleindenomschrijving van een bestemming zijn genoemd, maar die inherent zijn aan de in de doeleindenomschrijving genoemde functies en bebouwing.

1.26 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen.

1.27 bodemingreep:

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en de kap/zolder.

1.31 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 carport:

een bijgebouw of bouwwerk, geen gebouw, bedoeld als stallingsgelegenheid voor auto's en zonder zelfstandige wand.

1.36 consumentverzorgende dienstverlening:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huist gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, zoals een nagelstudio en kapper. De woning behoudt hierbij in overwegende mate haar functie en de bedrijvigheid heeft een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is. Een seksinrichting wordt hier in ieder geval niet onder begrepen.

1.37 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders c.q. bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

1.39 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidignen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).

1.40 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de beheersverordening die inrichting niet verbiedt.

1.41 garagebox:

gebouw ten behoeve van de stalling c.q. berging van vervoermiddelen en opslag die inherent is aan wonen, met dien verstande dat bedrijfsmatig gebruik niet is toegestaan.

1.42 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.44 gestapelde woning:

een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.45 gevellijn:

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

1.46 huishouden:

  1. a. ƩƩn persoon; of
  2. b. meerdere personen die een economisch-consumptieve eenheid vormen met de intentie om zelfstandig, bestendig, voor onbepaalde tijd, in gezinsverband of in een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevingsverband te wonen. Er is sprake van onderlinge verbondenheid en continuĆÆteit in de samenstelling ervan.

1.47 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, ligging en/of afmetingen als het belangrijkst bouwwerk valt aan te merken.

1.48 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.49 hotel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse, met dien verstande dat prostitutie niet is toegestaan.

1.50 internetwinkel:

(detail)handel via internet (of postorder), mits ter plekke geen sprake is van het uitstallen, afhalen of verkoop ter plekke (ook niet als ondergeschikte activiteit), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.51 levensloop bestendige woning:

woning die voorziet in de primaire voorzieningen, zoals badkamer en slaapkamer, op de begane grond.

1.52 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder begrepen ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

1.53 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

Er moet sprake zijn van meer dan 8 uur verleende per week mantelzorg door de mantelzorger over een periode die langer duurt dan 3 maanden. Als een verklaring zoals hierboven bedoeld kan ook dienen dat de mantelzorgbehoevende bekend is bij het gemeentelijk WMO-loket als zorgbehoevende.

1.54 monumentale boom

Een boom, die als monumentaal of waardevol is opgenomen op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.

1.55 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.56 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.57 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.58 peil:

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.59 primaire voorzieningen:

voorzieningen die minimaal noodzakelijk zijn voor het dagelijks gebruik van een woning, zoals woonkamer, keuken, badkamer/toilet en slaapkamer.

1.60 projectgebied:

gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geƫnte Wamz uitgaat van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) van archeologische waarden, is het zaak voor die delen die - vooralsnog - niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven).

1.61 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.62 speelautomatenhal:

een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar kansspelautomaten staan opgesteld.

1.63 standplaats

een kavel die is bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.64 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald of beoogd beeld, inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere, door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd dan wel beoogd beeld.

1.65 twee-aan-eengebouwde woningen:

een woning waarvan het hoofdgebouw met ƩƩn zijgevel in de zijdelingse bouwperceelgrens is gebouwd en waarvan de afstand tot de andere zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3 m bedraagt; de woning kan deel uitmaken van een blok van ten hoogste twee woningen ("twee-onder-ƩƩn-kap").

1.66 vrijstaande woning:

een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste een in de bouwregels bepaalde afstand bedraagt.

1.67 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.68 wonen:

het gehuisvest zijn van ƩƩn huishouden in een woning.

1.69 woning:

een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van ƩƩn huishouden.

1.70 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw als bedoeld in artikel 1 lid e van de Woningwet, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en dat dient voor de huisvesting van ƩƩn huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de diepte van de bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het peil ter plaatse (straat of terreinniveau).

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Afkoppelen hemelwater

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate op eigen terrein in het afkoppelen/infiltreren van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het ā€œGemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021ā€ inclusief bijbehorende bijlagen (vastgesteld d.d. 13 december 2016).
  2. b. Indien het ā€œGemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021ā€ inclusief bijbehorende bijlagen wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Monumentale boom

Ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van monumentale bomen.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, aantallen en percentages met niet meer dan 10% voor zover:
    1. 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
    2. 2. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan ƩƩn of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. b. het afwijken voor het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio-, televisiesignalen en mobiele telefonie voor zover:
    1. 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
    2. 2. de bouwhoogte maximaal 15,00 meter bedraagt;
    3. 3. een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de antennes ten opzichte van de omgeving wordt gewaarborgd;
    4. 4. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan ƩƩn of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. c. voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 meter en geen groter oppervlak dan 20 m2 hebben.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Parkeren

9.2 Voorrangsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. Overna het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bredeweg Ong. Nederweert' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01 van de gemeente Nederweert.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Voorwaardelijke Verplichting Bredeweg/hinkert

Hoofdstuk 1 Inleiding

Ter plaatse van de locatie gelegen op de hoek Bredeweg-Hinkert te Nederweert liggen gronden met een woonbestemming. Initiatiefnemer heeft het voornemen om ter plekke twee levensloopbestendige woningen te realiseren. De nu nog aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ter plekke worden daarvoor gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Het realiseren van de nieuwe woningen is op grond van het ter plekke geldende beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk' niet toegestaan. De gronden hebben weliswaar een woonbestemming, doch de voor het oprichten van woningen noodzakelijke bouwvlakken ontbreken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het voornemen.

Teneinde het voornemen te kunnen faciliteren, dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het plan beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het plan.

2.1 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Bredeweg-Hinkert midden in het dorp Nederweert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied en uitsnede met omvang plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nederweert - sectie A - nummers 4561, 6844, 6846, 6847 en een gedeelte van 6845. In onderstaande kadastrale kaart is de bestaande kavelindeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding percelen (bestaande situatie)

2.2 Bestaande Situatie

De planlocatie is gelegen in de kern van het dorp Nederweert op grond waarvan ter plekke planologisch gezien al geruime tijd de bestemming 'Wonen' van toepassing is. De gronden waren in gebruik als tuin bij de reeds gesloopte woning welke lag aan de Bredeweg 32. De directe omgeving wordt gekenmerkt door veel reguliere vrijstaande woningen. De bestaande situatie ter pleke van het plangebied wordt weergeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0004.jpg"

Obliek - zuidaanzicht plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0005.jpg"

Obliek - noordaanzicht plangebied

Het aanzicht vanaf de straat wordt weergeven aan de hand van navolgende foto's (bron: Google Streetview, april 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0006.jpg"

Streetview 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0007.jpg"

Streetview 2

2.3 Beoogde Planontwikkeling

Het voornemen is om ter plaatse van onderhavige locatie twee levensloopbestendige woningen te realiseren met behoud van de terplaatse aanwezige monumentale boom . Daartoe worden de bestaande bijgebouwen volledig gesloopt.
Ten behoeve van het voornemen zullen de huidige kavelvormen wijzigen. Op kavel A 6845 is recent al een nieuwe woning gebouwd. Op die locatie lag al een bouwvlak. De vormverandering van de kavels is noodzakelijk omdat ze in de huidige situatie niet geschikt zijn om twee volwaardige woningen te realiseren. De bestaande en de nieuwe perceelsindeling is in onderstaande afbeeldingen gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0008.png"

Kadastrale kaart met aanduiding plangebied (bestaande situatie)

De percelen ter plaatse van de twee boogde woningen (sectie A nrs. 4561, 6844, 6846, 6847 en 6845 ged.) hebben een gezamelijk oppervlakte van circa 1.690 m². De omliggende woonpercelen variëren sterk in oppervlakte (vanaf ca. 300 m² tot meer dan 1.000 m2), waarmee de beoogde omvang van de (nieuwe) kavels van circa 365, 380 en 1.300 m² passend zijn binnen de bestaande verkaveling. De nieuwe kavelindeling is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0009.jpg"

Situatietekening nieuw (inclusief nieuw kavelindeling)

Ten behoeve van het bouwplan worden de bestaande bijgebouwen gesloopt. Voorts is ter plaatse van onderhavige locatie een monumentale boom aanwezig welke behouden dient te worden. In onderstaande afbeelding zijn de te slopen gebouwen en de te behouden monumentale boom gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0010.jpg"

Afbeelding te slopen bebouwing en te behouden boom

2.4 Ruimtelijke Effecten

Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar zijn.

Op onderhavige locatie is momenteel sprake van een braakliggend terrein met daarop restanten van voormalige agrarische bebouwing. De nieuwe bebouwing op de hoek Bredeweg - Hinkert wordt geschakeld met de naastgelegen reeds gerealiseerde woning. Het andere perceel aan de noordzijde wordt voorzien van een vrijstaande levensloopbestendige woning.

De tweede halfvrijstaande woningen vormen een logische voortzetting van het bestaande bebouwingslint langs de Bredeweg. De vrijstaande woning aan de Hinkert wijkt af van het bestaande straatbeeld, aangezien aan deze weg alleen tuinen zijn gelegen. Gezien de diepte van het beoogde woonperceel en de ligging van bijgebouwen aan de overzijde van de weg tegenover de beoogde woning, is de woningbouwontwikkeling passend in het straatbeeld.

Met de boogde ontwikkeling worden bestaande verouderde gebouwen gesloopt. Dit draagt positief bij aan de uitstraling van het gebied. De ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend plan worden daarom aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische Situatie

3.1 Beheersverordening Nedeweert, Budschop, Eind En Ospeldijk

Te plaatse van plangebied is de beheersverordening 'Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk', vastgesteld door de gemeenteraad op 18 april 2017, van kracht. Op grond hiervan heeft de locatie de bestemming 'Wonen' met daarin de opgenomen aanduidingen 'bijgebouwen' en 'gevellijn'. Voorts is ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 middelhoog' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0011.jpg"

Uitsnede kaart planologisch-juridische situatie met aanduiding plangebied

3.2 Strijdigheid Beheersverordening

Op grond van de bestemmingsomschrijving binnen de bestemming 'Wonen' dienen woningen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwvlak ter plaatse van onderhavige locatie ontbreekt. Ook is ƩƩn kavel te beperkt om een volwaardige woning met tuin te kunnen bouwen. Daarnaast wordt het wonen in de vorm van nieuwe woningen aangemerkt als strijdig gebruik als bedoeld in artikel 13.5.1 sub f van de planregels. Gelet op het vorenstaande is het realiseren van twee woningen ter plaatse van onderhavige locatie niet toegestaan.

Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden van toepassing om het voornemen alsnog te faciliteren.

De gemeente heeft kenbaar gemaakt onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan de beoogde ontwikkeling. In dat verband dient de bestaande bebouwing te worden gesloopt en de aanwezige monumentale boom te worden behouden. De adviesbrief en bijbehorende Collegevoorstel zijn bijgevoegd als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij voorliggend plan.

Teneinde het voornemen te kunnen faciliteren, dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de nieuwe planologisch-juridische situatie vastgelegd ter plaatse van het plangebied.

3.3 Overige Bestemmingsplannen

Ter plaatse van onderhavige locatie is tevens de paraplubeheersverordening Kernen, vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 16 maart 2021, van kracht.
Deze paraplubeheersverordening voorziet in een aanvullend kader voor alle vigerende beheersverordeningen binnen het bebouwde gebied (kernen) van de gemeente Nederweert. Deze paraplubeheersverordening heeft betrekking op de onderwerpen wonen; parkeren; bouwwerken, geen gebouwen zijnde; bedrijven; afkoppelen hemelwater en bebouwingspercentage. Daarmee wordt beoogd om voor deze aspecten ƩƩn uniforme regeling op te nemen voor het bebouwde gebied (kernen) van de gemeente Nederweert.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2021. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie Nederweert.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste beleidskeuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, data centers) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.


Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiƫle middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daar omheen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriƫle regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.

De POVI zelf kent geen verdere zoneringen. De zoneringen zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Landelijke kern
In de Omgevingsverordening Limburg is het plangebied gelegen in de zone 'bebouwd gebied'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0012.png"

Uitsnede kaart 'Duurzame verstedelijking' Omgevingsverordening Limburg

Over 'bebouwd gebied' is in de Omgevngsverordening Limburg het volgende opgenomen.

'De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.'

Onderhavig planvoornemen past, gezien de aard van de ontwikkeling (wonen), binnen deze beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg.

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0013.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Roerdalslenk zone III

Onderhavige locatie is gelegen in de zone Roerdalslenk zone III op basis waarvan aanvullende regels gelden voor bescherming van de drinkwatervoorziening. Naast een verbod in de waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden is in de Omgevingsverordening een verbod opgenomen voor diepe boringen in de boringsvrije zones. Daartoe is de Roerdalslenk verdeeld in vier gebieden, waarbij per gebied de diepte van het boorverbod varieert. In de Omgevingsverordening wordt aangegeven dat boringen tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei zijn toegestaan en dat een melding moet worden verricht indien een boring dieper dan 80 meter onder maaiveld plaatsvindt. Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met dergelijke diepe boringen in de bodem, vormt de ligging in de zone 'Roerdalslenk zone III' geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

4.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2021 (Ovl 2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Weliswaar is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Wel worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld. Hoewel het onderwerp wonen ter sprake komt heeft deze instructieregel geen invloed op onderhavige planontwikkeling.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

ā€œDe toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.ā€

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het toetsingscriterium spitst zich toe op de vraag of onderhavige ontwikkeling moet worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd. Aangezien onderhavig voornemen is gericht op het realiseren van twee woningen ter plekke, kan niet worden gesproken van een stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling. De ter plaatse van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering(en) 'bebouwd gebied' impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Roerdalslenk III' en eventuele andere beschermingsgebieden. Ook is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg hebben naar aanleiding van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving en het verrichte woningmarktonderzoek een geactualiseerde ontwerp structuurvisie opgesteld waarin concrete afspraken zijn gemaakt voor het woningbouwbeleid in de periode 2022 tot en met 2025. Daarnaast wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze Structuurvisie luidt als volgt: 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025, Bouwen aan de toekomst'.

In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 wordt aangegeven dat in de regio Midden-Limburg wordt gestreefd naar planreductie. Dat heeft echter niet tot gevolg dat het toevoegen van woningen die daadwerkelijk inspelen op de actuele behoefte niet mogelijk is. Ondanks het reduceren van de planvoorraad, is het nog altijd mogelijk om woningen toe te voegen, mits deze tegemoet komen aan de kwalitatieve behoefte. Derhalve wordt in de structuurvisie benadrukt dat gemeenten medewerking kunnen verlenen aan kwalitatief goede woningbouwplannen.

De ambitie van Nederweert, zoals verwoord in de Structuurvisie Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 gaat uit van het realiseren van 75-100 woningen per jaar t/m 2025. De woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen. Voor het bouwen van nieuwe woningen wordt de nadruk gelegd op de toekomstbestendigheid van de woonvoorraad (o.a. levensloopbestendig).

De beoogde nieuwe woningen worden voorzien van een levensloopbestendig programma. De beoogde doelgroep voor de halfvrijstaande woning vormen senioren. Het toevoegen van dergelijke woningen aan de woonvoorraad past daarmee binnen het woonbeleid.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Nederweert

Op 9 november 2010 heeft de gemeenteraad van Nederweert de Structuurvisie Nederweert vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Nederweert doet dat voor de periode tot 2020 en voor het hele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie heeft als doel voor burgers, bedrijven en andere overheden inzichtelijk te maken welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn en op welke wijze de gemeente Nederweert deze ontwikkelingen wenst te realiseren. In de gemeentelijke structuurvisie is het woonbeleid als volgt geformuleerd:

"Het gemeentelijke woningbouwbeleid is opgenomen in de regionale woonvisie (zie onder 3.2). Op grond van demografische gegevens, opgenomen in onze regionale woonvisie, wordt in Nederweert nog een forse groei van het aantal huishoudens verwacht. De behoefte richt zich voor een groot deel op grondgebonden betaalbare koopwoningen voor starters en zelfbouw kavels voor de markt en in mindere mate op patio's voor senioren."

Onderhavig plan voorziet in het realiseren van twee levensloopbestendige woningen ter plaatse van een bestaande woonbestemming. Dientengevolge is sprake van een inbreiding welke wordt ingevuld met een woningtype dat aansluit bij de gemeentelijke woonbehoefte van de gemeente Nederweert.

Als bijlage 1 is het principebesluit van het college van 31 augustus 2022 toegevoegd. In dat principebesluit is de voorwaarden opgenomen dat de op de locatie aanwezige monumentale boom wordt gehandhaafd. Dit gebeurt middels een functieaanduiding op de verbeelding en middels het opnemen van een voorschrift dat deze boom beschermd. Het behoud van die boom is daarmee voldoende verankerd in dit plan.

4.4.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische Aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiƫnische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Omdat sprake is van toevoeging van nieuwe verblijfsruimte is een bodemonderzoek uitgevoerd.

5.1.2 Verricht bodemonderzoek

Ten behoeve van onderhavig plan is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten (de woningen), door Aelmans ECO B.V. een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage3. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

Bovengrond
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat diverse lichte overschrijdingen met zware metalen, PAK en/of PCB worden aangetroffen. Voornoemde concentraties overschrijden de achtegrondwaarden, doch niet de bodemindex danwel de interventiewaarden. De aangetroffen overschrijdingen zijn van dien aard, dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de beoogde bouwplannen, daar de overschrijdingen als lichte verontreinigingen bestempeld kunnen worden.

Ondergrond
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat een gedeelte van de ondergrond de concentratie PCB de achtegrondwaarde overschrijdt, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. De ondergrond kan deels als klasse industrie (MM 06) en deels als klasse AW2000 grond (MM 07) bestempeld worden.

Grondwater
In het grondwater is een marginaal verhoogde concentratie met xylenen aangetroffen. Voornoemde verontreinigingen zijn dermate marginaal, dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de beoogde bestemmingsplanwijziging en de hiermee samenhangende bouwplannen.

Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek, zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Uit de resultaten van ƩƩn monster (AMM 2) (drupzone kleine stal) blijkt, dat er sprake is van een marginale overschrijding (ruim onder het criteria voor een nader asbestonderzoek).

Ondanks het feit, dat de hypothese verdacht met betrekking tot asbest niet kan worden verworpen, vormen de aangetroffen overschrijdingen geen belemmeringen voor de beoogde bestemmingswijziging en het gebruik ten behoeve van woondoeleinden.

Op grond van het verkennend bodemonderzoek kan gesteld worden, dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de grond, dit vanuit milieuhygiƫnisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik. Voor wat betreft de onderzoekslocatie, is er geen aanleiding om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de planontwikkeling. Vanwege de diversiteit in bodemlagen dient men er rekening mee te houden, dat voornoemde bodemlagen niet onderling vermengd mogen worden. Bij een tijdelijke uitplaatsing moet de grond na ontgraving in dezelfde volgorde worden herschikt.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Indien sprake is van het realiseren van (nieuwe) geluidgevoelige objecten (zoals woningen), dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van omliggende wegen. Dientengevolge is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.

Middels een akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wetgeluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

5.2.2 Verricht akoestisch onderzoek

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter ook de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. De maximumale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Bredeweg, bedraagt 56 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'matig' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel en eventueel het dak.

In beginsel zou bovenstaande betekenen dat een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevel aan de orde zou zijn. Echter kan worden aangenomen dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Bij toepassing van de juiste materialen en constructies is een binnenniveau van 33 dB te garanderen en is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.

5.2.3 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

5.3.2 Bestaande bedrijvigheid

Aan de overkant van de straat aan de zuidoostzijde van het plangebied (Bredeweg 27) is het bedrijf 'Autobedrijf Jac Smeets' gelegen. Ter plaatse van deze locatie is de bestemming 'Bedrijf' van toepassing op grond waarvan ter plekke bedrijfsactiviteiten uitgeoefend mogen worden die vemeld zijn in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Uitgezonderd zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen. Andere specifieke vormen van bedrijvigheid zijn tevens toegestaan indien ter plekke een aanduiding is opgenomen.

Op basis van de brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' dient voor dit type bedrijven (SBI-2008: 451, 452, 454) rekening te worden gehouden met een minimale richtafstand van 30 meter voor geluid, 10 meter voor gevaar en 10 meter voor geur.

Als gevolg van voorliggend planontwikkeling wordt de meest zuidoostelijk gelegen woning binnen 30 meter van het betreffende bedrijf gerealiseerd. De afstand van het garagebedrijf tot die woning bedraagt circa 20 meter. In beginsel zou dit betekenen dat niet aan de richtafstand kan worden voldaan.
Gelet echter op de dichterbij het garagebedrijf gelegen woningen aan de Bredeweg 23 en de Burgemeester Greijnmansstraat 16 is onderhavig plangebied niet maatgevend voor de gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van de bedrijfsvoering op de locatie Bredeweg 27. De woning Bredeweg 23 bevindt zich op een afstand van circa 15 meter van het garagebedrijf en de woning Burgemeester Greijmansstraat 16 bevindt zich op een afstand van circa 11 meter van het garagebedrijf.
Bij deze dichterbij gelegen woningen dient het garagebedrijf al te voldoen aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Als bij die woningen aan die geluidsgrenswaarden wordt voldaan dan kan bij de nieuw te realiseren woningen aan de Bredeweg en de Hinkert ook uitgegaan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3.3 Geur

Beleidsregel omgekeerde werking 5e herziening
In een toets naar het woon- en leefklimaat dient aandacht besteed te worden aan vaste afstanden, voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. In afwijking daarvan wordt in de omgekeerde werking in de dorpskernen en direct aansluitend aan de dorpskernen niet getoetst aan de gemeentelijke geurverordening en gebiedsvisie. Gevoelige functies mogen binnen de geurcontour van agrarische bedrijven mogelijk worden gemaakt zolang er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en bedrijven niet door de nieuwe gevoelige functies belemmerd worden en er sprake is van een goede belangenafweging, een en ander zoals in de jurisprudentie bepaald. Dit wordt per geval bekeken, waarbij gelijke plannen gelijk behandeld worden. Dit heeft de volgende reden:

Op 20 juli 2018 heeft Rijksoverheid namelijk de wettelijke geuruitstoot van combiluchtwassers aangepast. Stallen met combiluchtwassers stootten meer geur uit dan eerder bekend. De geurwolken die op de gemeentelijke geurkaarten eerst de randen van de kernen Nederweert, Ospel en Nederweert-Eind bedekten, kwamen er nu ruim overheen, zo bleek uit de evaluatie van de geurverordening en gebiedsvisie van 14 april 2020. Er ontstaat dan de vreemde situatie dat, omringd door tientallen bestaande woningen, een nieuw woningbouwplan niet mogelijk is. Nu de gemeente Nederweert een woningbouwopgave heeft, botst de uitvoering hiervan met onderhavige beleidsregel. Om te kunnen bouwen in de kernen en ongelijkheid in de toepassing van onderhavige beleidsregel te voorkomen wordt de toets omgekeerde werking in de kernen uitgevoerd zoals hierboven beschreven. Dit geldt ook voor de hieronder beschreven aparte toetsingsobjecten, voor zover die zijn gelegen in en direct aansluitend aan de kernen.


Verordening geurhinder en veehouderij
Omdat als gevolg van onderhavig plan het realiseren van een milieugevoelig object (nieuwe woningen) mogelijk wordt gemaakt, dient in het kader van een goed woon- en leefklimaat tevens getoetst te worden aan het aspect geur.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen (agrarische) bedrijven die ten aanzien van het aspect geur relevant zijn voor de beoogde planontwikkeling. Derhalve dient enkel de achtergrond geurbelasting direct rondom het plangebied te worden beschouwd. In dat kader is de kaart 'achtergrond geurbelasting' van de gemeente Nederweert geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0014.jpg"

Uitsnede kaart 'achtergrond geurbelasting' Nederweert met aanduiding plangebied

Op grond van de 'Verordening geurhinder en veehouderij' geldt voor het invloedsgebied kernen Nederweert, Ospel en Nederweert-Eind een geurnorm van 1,5 odour units. Volgens de bovenstaande kaart 'achtergrond geurbelasting' ligt de achtergrond geurbelasting op het niveau van 3 tot 7 OuE/m³ (goed). Op grond daarvan kan worden vastgesteld dat, ondanks de licht overschrijding van de norm, ter plaatse van onderhavige locatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3.4 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het plan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal ƩƩn van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

De luchtkwaliteitseisen komen voort uit de Europese Richtlijn voor luchtkwaliteit 2008/50/EG. Dientengevolge zijn de regels van titel 5.2 Wet milieubeheer van toepassing en moeten deze worden getoetst. Voor PM10 is er een jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 die niet mag worden overschreden en er is een etmaalgemiddelde grenswaarde van 50 ug/m3 die niet meer dan 35 keer per jaar mag worden overschreden. Voldaan moet worden aan de wettelijke grenswaarden voor lucht.

5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in de realisatie van twee woningen en is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Voorliggend plan voorziet niet in een verkeersgeneratie van dergelijk omvang.

5.4.3 Fijnstof

Fijnstof wordt met name uitgestoten door pluimvee, grote varkenshouderijen en industriƫle bedrijven. In de (directe) omgeving van de planlocatie liggen echter geen grote intensieve veehouderijen en industriƫle bedrijven. Voorts is in het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plekke de kaart 'Fijnstof 2020 (PM10)' via atlas Leefomgeving geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0015.jpg"

Uitsnede kaart 'Fijnstof (PM10)' met aanduiding plangebied

Uit deze kaart blijkt dat de concentraties PM10 ligt tussen de 16-18 ug/m3.Dat blijft onder de norm voor de grenswaarde van 40 ug/m3 van het jaargemiddelde. Gelet op het feit dat wordt voldaan aan de norm PM10, kan men er vanuit gaan dat eveneens wordt voldaan aan PM2,5 daar die categorie ook onderdeel uitmaakt van PM10.

5.4.4 Stikstof

Daarnaast is in het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plekke de kaart 'Stikstofdioxide 2020 (NO2)' geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0016.jpg"

Uitsnede kaart 'stikstofioxide 2020 (NO2) met aanduiding plangebied

Uit deze kaart blijkt dat de concentraties NO2 ligt tussen de 10-12 ug/m3.Dat blijft tevens onder de norm voor de grenswaarde van 40 ug/m3 voor het jaargemiddelde.

5.4.5 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet van toepassing op voorliggend planontwikkeling.

5.4.6 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe Veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object namelijk twee reguliere woningen. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Vooropgesteld wordt dat, gelet op de planologische mogelijkheden binnen het huidige planologisch-juridisch kader, de personendichtheid met het beoogde planontwikkeling niet significant toeneemt.

Risicovolle bronnen
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavig kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0017.jpg"

Uitsnede Risicokaart op luchtfoto met aanduiding plangebied

Gelet op de planologische mogelijkheden binnen het huidige planologisch-juridisch kader heeft de woningbouwontwikkeling geen verandering van het plaatsgebonden risico tot gevolg.

5.5.4 Transportroutes

Binnen een straal van circa 1 km rondom het plangebied is geen sprake van transportroutes van gevaarlijke stoffen.

5.5.5 Transport-/buisleidingen

Binnen een straal van circa 800 meter rondom het plangebied is geen sprake van transportleidingen van gevaarlijke stoffen.

5.5.6 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige Ruimtelijke Aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Ten behoeve van voorliggend planvoornemens is ten aanzien van het aspect archeologie de gemeentelijke beleidskaart (2016) geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0018.jpg"

Uitsnede Archeologische beleidskaart Nederweert met aanduiding plangebied

Op grond van de bovenstaande kaart is voor onderhavig plangebied sprake van 'middelhoge' en 'lage archeologische verwachtingswaarden'.

6.1.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

De middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals geconstateerd in voorgaande paragraaf heeft geleid tot het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' in de geldende beheersverordening ('Waarde - Archeologie 3'). Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien bodemverstorende activiteiten bij een diepte groter dan 40 cm en als de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m². Van bodemverstorende activiteiten van een dergelijke grootte is bij voorliggend plan geen sprake.

Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen worden aangetroffen, hiervan direct melding dient te worden gedaan bij het bevoegd gezag (de gemeente Nederweert).

6.1.4 Verricht archeologisch onderzoek

Gelet op bovenstaande uiteenzetting van het aspect archeologie vormt dit geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

6.2 Kabels En Leidingen

6.2.1 Boven- / ondergronds leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

6.3 Verkeer En Parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Ontsluiting

Ter plaatse van het plangebied is reeds een inrit aanwezig die ten dienste stond van de voormalige woning. Ter ontsluiting van het plangebied en de nieuw te realiseren levensloopbestendige woningen dient een in-/uitritconstructie te worden gerealiseerd. Deze in-/uitrit zal aan de oostzijde (Hinkert) en zuidzijde (Bredeweg) van het plangebied worden aangelegd.

6.3.2 Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW-publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Het plangebied is gelegen in 'matig stedelijk gebied' en 'schil centrum' op grond waarvan per vrijstaande woning/huurwoning rekening dient te worden gehouden met minimaal 7,6/6,5 en maximaal 8,4/7,3 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Voorliggende ontwikkeling impliceert zodoende een verkeersgeneratie van circa 16 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal.

Verondersteld mag worden dat, gelet op het aantal reeds bestaande woningen dat ontsloten is op deze weg, het genoemde aantal bewegingen een zeer beperkte toename betreft van het totale aantal bewegingen over de Bredeweg/Hinkert. Problemen in de verkeersdoorstroming behoeve derhalve niet te worden verwacht. Verkeerskundige maatregelen vanwege voorliggende ontwikkeling zijn niet noodzakelijk.

6.3.3 Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden binnen het plangebied. Op basis van de beheersverordening 'Paraplubeheersverordening Kernen' dient de parkeerbehoefte te worden bepaald aan de hand van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381). Hierbij is uitgegaan van ƩƩn hoophuis vrijstaand en ƩƩn huurhuis vrijesector in een matig stedelijk gebied' en 'schil centrum'.

De parkeerbehoefte van de koopwoning/huurwoning betreft minimaal 1,5/1,3 en maximaal 2,3/2,1. De totale parkeerbehoefte bedraagt daarmee afgerond minimaal 3 en maximaal 5 parkeerplaatsen. In dat kader wordt er voor elke woning twee parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn in onderstaande afbeelding gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0019.jpg"

Situatietekening met aanduiding parkeerplaatsen

6.3.4 Conclusie verkeer & parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.2 Afvalwater en hemelwater

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Nederweert en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van de planontwikkeling wordt geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Nederweert. Vanuit milieuhygiƫnisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van overhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verharding
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.

Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, is het beleid van de gemeente Nederweert leidend. Daaruit vloeit voort dat het hemelwater vallend op de te realiseren dak- en inritverharding tot een bui van 30 mm/m2 op eigen terrein moet worden geĆÆnfiltreerd. Hierbij is van belang dat het bergings-/infiltratiesysteem een overstort op eigen terrein dient te hebben. Door een lijngoot op de grens te plaatsen fungeert deze tevens als overloop. Het hemelwater dat valt op de overige verharding kan afwateren op de onverharde delen van de tuin.

Het voornemen is om ter plaatse van het plangebied twee levensloopbestendige woningen te realiseren. Het oppervlak van de beoogde (dak)verharding van de woningen bedraagt in totaal circa 378 m² welke in onderstaande afbeelding is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0020.jpg"

Situatietekening met aanduiding oppervlaktes

Om de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, wordt uitgegaan van een te bebouwen en verharden oppervlak van circa 378 m². Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van (378 x 30 =) 11,34 m³.

Gelet op de aanwezige buitenruimte kan worden aangenomen dat afdoende ruimte beschikbaar is om te voorzien in een adquate hemelwaterafvoer. Ten behoeve van de concrete bouwaanvraag zal dit nader gespecificeerd dienen te worden. Dit kan bijvoorbeeld worden vormgegeven door een krattensysteem in de grond dan wel door de aanleg van een infiltratiepoel op het achterterrein (bij de noordelijk gelegen woning).

Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.

Voorkomen wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in het te realiseren gebouw kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

6.4.3 Conclusie

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen onoverkomelijke belemmeringen voor voorliggende ontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

6.5.1 Algemeen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

6.5.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), daarnaast zijn volgens de provinciale verordening geen natuurwaarden binnen het plangebied aanwezig. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Sarsven en De Banen'. Dit betreft een Habitatrichtlijngebied en ligt op ca. 3,1 km afstand ten zuidoosten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPBredewegOng-VG01_0021.jpg"

Uitsnede kaart 'Natuur Ovl2014' met aanduiding plangebied

Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura 2000-gebieden, dient onderzocht te worden of er voor de planontwikkeling een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming nodig is.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen de locatie kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden. Voor onderhavig planvoornemen betreft het de uitstoot van stikstof als gevolg van de realisatie en het gebruik ervan. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de realisatiefase en het gebruik van de woningen na de realisatie.

Derhalve is door Aelmans ROM B.V. een stikstofonderzoek uitgevoerd voor zowel de realisatiefase (incl. sloop) en de gebruiksfase. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 5.

Uit de resultaten van het onderzoek naar de invloed van NOx- en NH3-emissie van de realisatie- en gebruiksfase op Natura 2000-gebieden blijkt, dat er als gevolg van de realisatiefase en de gebruiksfase in de nieuwe situatie geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is derhalve niet nodig.

6.5.3 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is eveneens vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing zal worden verleend.

Standaard geldt voor het plangebied de algemene zorgplicht zoals die in Wet natuurbescherming centraal staat (artikel 1.11 Wnb). Dit houdt in dat voorafgaand aan een ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen voor in het wild levende dieren en planten zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met de ontwikkeling en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt ten allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.

6.5.4 Ecologisch onderzoek

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik geweest als woonbestemming. Binnen het plangebied staat een monumtale boom. Deze boom wordt in het bouwplan behouden. Voorts is de aanwezigheid van beschermde flora & faune ter plekke niet uit te sluiten. In dat kader is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6. Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Op basis van de quickscan kan worden uitgesloten dat de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet naturbescherming en natuurgebieden.
  • Met uitzondering van de grote notenboom worden voor de ingreep een gedeelte van de aanwezige bomen en struiken gerooid, welke als nestgelegenheid kunnen dienen voor diverse vogels. In dat kader dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) uitgevoerd te worden.
  • Aangezien er op de onderzoekslocatie vrijgestelde en/of algemene soorten voor kunnen komen dient men zich aan de zorgplicht te houden. Aanbevolen wordt om een ecologisch werkprotocol aan te houden.

Op grond van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van onderhavig plangebied behoeft geen nader onderzoek te worden verricht. Wel dient voorafgaand aan de bouw rekening te worden gehouden met het ecologische werkprotocol.

6.5.5 Conclusie natuurbescherming

Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor onderhavig planontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning/bouwvergunning.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiƫn te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende planologisch-juridisch kader aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De voorgenomen ontwikkeling, de bouw van twee levensloopbestendige woningen, betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder a. Het kostenverhaal is in deze anderszins geregeld. De gemeente sluit met initiatiefnemer een planschadeovereenkomst. Verder worden de ambtelijke kosten gedekt door legeskosten en tot slot zijn alle overige kosten ten gevolge van het bouwplan voor rekening van initiatiefnemer (waaronder aanleg inritten, aansluiting op de openbare nutsvoorzieningen en riolering). Ook eventuele schade aan de openbare ruimte ten gevolge van de bouwwerkzaamheden etc. zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen de gemeente Nederweert en de initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling wordt een overeenkomst gesloten, waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Bredeweg ong. Nederweert' van de gemeente Nederweert bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, Regels En Verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  1. 1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
    1. a. Begrippen
    2. b. Wijze van meten
  1. 2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
    1. a. Bestemmingen
    2. b. Voorlopige bestemmingen
    3. c. Uit te werken bestemmingen
    4. d. Dubbelbestemmingen
  1. 3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
    1. a. Anti-dubbeltelregel
    2. b. Algemene bouwregels
    3. c. Algemene gebruiksregels
    4. d. Algemene aanduidingsregels
    5. e. Algemene afwijkingssregels
    6. f. Algemene wijzigingsregels
    7. g. Verwezelijking in de naaste toekomst
    8. h. Algemene procedureregels
    9. i. Overige regels
  1. 4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
    1. a. Overgangsrecht
    2. b. Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

8.2.3 Verbeelding

Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Formele Procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid krijgen om hun visie omtrent het plan te geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend plan een omgevingsdialoog uitgevoerd met de buren in de naaste omgeving. De rapportage van deze dialoog is aan de gemeente toegestuurd. De omwonenden zijn op de hoogte van de plannen en hebben hier geen directe bezwaar tegen.

9.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen. Het concept ontwerp bestemmingplan is in het kader van het vooroverleg toegestuurd aan belanghebbende instanties.

Het concept ontwerp bestemmingsplan is aan de provincie Limburg en het Waterschap voorgelegd. Op 21 augustus 2023 heeft de Provincie per mail aangegeven dat het plan is getoetst op de adequate doorwerking van de provinciale belangen en dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Bij mailbericht van 2 augustus heeft het Waterschap aangegven geen opmerkingen te hebben en akkoord te gaan met het plan. Door het waterschap wordt enkel geadivseerd om de hemelwatervoorziening groter te dimensioneren.

9.4 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Nederweert beschikt over een inspraakverordening. Op basis van die verordening hoeft voor voorliggende planontwikkeling geen aanvullende inspraakprocedure te worden doorlopen. De formele procedure, waarin het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage wordt gelegd, geeft voldoende waarborgen voor belanghebbenden om een reactie op de planontwikkeling te geven.

9.5 Formele Procedure

9.5.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  1. 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  2. 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  3. 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  4. 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  5. 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  6. 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  7. 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.5.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 1 december 2023 tot en met 11 januari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Binnen de zienswijzenperiode zijn geen zienswijzen ingediend.
Aangezien initiatiefnemer zelf heeft verzocht om een gewijzigde vaststelling en het college en de raad met het wijzigingsvoorstel hebben ingestemd is het plan gewijzigd vastgesteld.
Voor de woning aan de Hinkert-zijde was een verkeerde goot- en bouwhoogte in de regels opgenomen (3,5m respectievelijk 8,5 m). Dit terwijl bij het ontwerp van de woning is uitgegaan van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 10 m. In het kader van de omgevingsdialoog, welke heeft plaatsgevonden voor de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan, is het ontwerp van de woning met een goothoogte van 4,5 meter en 10 meter gepresenteerd. Om een rigoureuze aanpassing van het reeds uitgewerkte en met de omwonenden besproken bouwplan te voorkomen is dit wijzigingsverzoek overgenomen. Dit is verder toegelicht in het 'voorstel aan de raad' dat onderdeel uitmaakt van de planstukken (vaststellingsbesluit).

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Adviesbrief Gemeente Nederweert

Bijlage 2 Collegevoorstel Aan B&w

Bijlage 3 Rapportage Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 4 Rapportage Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Rapportage Stikstoftoets

Bijlage 6 Rapportage Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 7 Aerius-berekening Realisatiefase

Bijlage 8 Aerius-berekening Gebruiksfase