Heerbaan 4, Leveroy
Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert
Vastgesteld op 23-06-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemminsplan 'Heerbaan 4' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPHeerbaan42019-VA01 van de gemeente Nederweert.
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis gebonden bedrijf:
een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwde deel van de bouwkavel:
dat deel van de agrarische bouwkavel waarop alle gebouwen en andere bouwwerken zoals bedrijfswoning, stallen, loodsen, waterbassins, mestopslag, (folie)kassen, schaduwhallen, silo's en permanente teeltondersteunende voorzieningen opgericht dienen te worden.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bestaand:
zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
1.12 bijgebouw:
een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 burgerwoning:
een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroepsof bedrijfsactiviteit.
1.21 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
1.22 gebiedseigen functie:
functie die thuishoort in een specifiek gebied.
1.23 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend.
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.26 kampeermiddel:
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.
1.27 kampeerplaats:
plaats geschikt voor een kampeermiddel.
1.28 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
1.29 knelsituatie:
onder een knelsituatie in het kader van dit bestemmingsplan wordt verstaan:
- 1. bedrijven die gelegen zijn in extensiveringsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemmingen Agrarisch met waarden - Openheid, Agrarisch met waarden - Esdorpen, Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen en de bestemming Natuur;
- 2. bedrijven die gelegen zijn in verwevingsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemming Agrarisch, waarbij:
- a. de ligging zodanig is dat het bedrijf vanwege andere functies geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Verplaatsing van het bedrijf is gewenst omdat dit de spanning tussen functies vermindert en daardoor bijdraagt aan de ontwikkeling tot plattelandsgemeente;
- b. de ligging zodanig is dat een ontwikkeling op het gebied van woningbouw, toerisme en recreactie en dergelijke wordt belemmerd.
1.30 landschapselement:
punt-, lijn- en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.
1.31 maatschappelijke functies:
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats en verenigingsleven, mede in het bijzonder een beheersboerderij, molen, opslag ten behoeve van weg/waterstaat en een schaapskooi.
1.32 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.
1.33 milieukwaliteit:
Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.
1.34 nevenactiviteiten:
een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.
1.35 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.36 omschakeling:
omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.
1.37 onbebouwde deel van de bouwkavel:
dat deel van de agrarische bouwkavel waarop containervelden, tijdelijke hoge boogkassen, tijdelijke regenkappen en lage boogkassen opgericht dienen te worden.
1.38 peil:
- a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.39 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
1.40 stiltegebied:
stiltegebieden zijn milieubeschermingsgebieden waarin het aspect stilte bijzondere bescherming nodig heeft, aangezien het anders verloren dreigt te gaan. Stiltegebieden worden door de provincies op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer vastgelegd in het provinciaal milieubeleidsplan. Tot de gebieden behoren ten minste:
- 1. de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument, en
- 2. de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar (1971), Trb. 1975, 84).
1.41 verbeelding:
de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPHeerbaan42019-VA01.
1.42 voorgevelrooilijn:
een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die voorgevel.
1.43 watergang:
natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.
1.44 waterstaat:
toestand van het oppervlakte- en grondwater.
1.45 Wetgevingszone - wijzigingsgebied:
de nieuwe terminologie volgens de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012' voor de onder de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008' gehanteerde term 'wro-zone - wijzigingsgebied'; voor zover in dit plan de term 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' wordt gehanteerd, wordt hieronder ook begrepen de term 'wro-zone - wijzigingsgebied' en vice versa.
1.46 woning:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
1.47 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.48 zorgboerderij
een (agrarisch) bedrijf dat zorgvragers (verstandelijk of lichamelijk gehandicapten, (ex)psychiatrische cliënten, cliënten uit de verslavingszorg of zorgbehoevende ouderen) dagbesteding biedt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de rooilijn (langs de rijksweg):
de 50 en 100 meter rooilijn wordt gemeten vanuit de dichtstbijgelegen rijbaan van de (rijks)weg, waarbij de toe- en afrit ook als rijbaan beschouwd worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Ontwikkelingszone Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud van het bestaande agrarisch grondgebruik;
- b. een (beheerders)woning;
- c. (begeleid) wonen in de bestaande bebouwing in de vorm van 2 appartementen/wooneenheden en een woongroep van maximaal 8 personen;
- d. maatschappelijk ten behoeve van het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve, medische en openbare dienstverlening (zoals o.a. kinderboerderij, maatschappelijke werkplaats, therapie/groepsruimte) alsmede een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' met daaraan ondergeschikt;
- 1. onmoetingsruimte voor sociale activiteiten met een maximum oppervlakte van 200 m2;
- 2. kinderdagverbijf met een maximum oppervlakte van 200 m2;
- 3. opslag en maatschappelijke werkplaats (maximaal milieucategorie 2) met een maximum oppervlakte van 150 m2;
- 4. detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte, geteelde (agrarische) producten van het eigen bedrijf, met een maximum oppervlak van 100 m2;
- 5. een ondergeschikte horecagelegenheid met een maximum oppervlak van 100 m2 inclusief het bijbehorende terras;
- 6. agrarisch hobbymatig gebruik;
- 7. bed & breakfast in de bestaande bebouwing ten behoeve van maximaal 2 kamers met 8 slaapplaatsen;
- 8. kleinschalige kampeeractiviteiten met maximaal 30 seizoenplaatsen (camperplaatsen) ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein'.
- 9. sanitaire ruimte met toiletten, douches en (af)wasruimten met een maximum oppervlak van 75 m2, ten behoeve van de kleinschalige kampeeractiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en maatschappelijk';
- 10. pluk- en voedselbos.
- e. behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden;
- f. behoud en versterking van de ecologische structuur;
- g. behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- h. behoud van landschapselementen, in de vorm van een landschappelijke inpassing betreffende het voedselbos en de beplanting zoals aangegeven op de kaart in Bijlage 1;
- i. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
- j. waterhuishoudkundige doeleinden;
- k. groenvoorzieningen;
- l. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. bebouwing;
- b. verhardingen;
Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
- c. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
- d. stedenbouwkundige kwaliteit;
- e. het straat- en bebouwingsbeeld;
- f. de milieusituatie;
- g. de verkeersveiligheid;
- h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- i. de sociale veiligheid;
- j. de externe veiligheid;
- k. de hemelwaterproblematiek.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1 meer in het bijzonder:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding 'kampeerterrein';
- b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
- c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
- d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
- 1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
- e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
- f. het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
- g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
- h. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
- i. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
3.6 Afwijking van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud en versterking van de ecologische structuur;
- b. behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden;
- c. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
- d. behoud van kleine bosgebieden;
- e. behoud van landschapselementen;
- f. agrarisch medegebruik;
- g. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
- h. waterhuishoudkundige doeleinden;
- i. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen;
- j. een ecoduct.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- a. bebouwing;
- b. verhardingen;
Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
- c. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
- d. stedenbouwkundige kwaliteit;
- e. het straat- en bebouwingsbeeld;
- f. de milieusituatie;
- g. de verkeersveiligheid;
- h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- i. de sociale veiligheid;
- j. de externe veiligheid;
- k. de hemelwaterproblematiek.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1 meer in het bijzonder:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding 'minicamping';
- b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
- c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel;
- d. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking;
- e. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten;
- f. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
- g. het gebruik van knalapparatuur in stiltegebieden..
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
- a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
- b. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
- c. bouwwerken ten dienste van de in lid 5.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'Waarde -Archeologie', zulks ter voorkoming van onevnredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
- a. naar ligging wordt verschoven, dan wel
- b. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
- c. van de verbeelding wordt verwijderd,
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Gebied Met Kwetsbaar Reliëf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. behoud van de aanwezige hoogteverschillen in de bodemopbouw.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijden, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Afstand bebouwing tot (spoor-)wegen en kanalen
Algemeen
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
- a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten - waaronder mede begrepen (groeps)kamperen - met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen, Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend. De in de vorige zin opgenomen uitzondering op het strijdig gebruik geldt niet voor gronden en bouwwerken gelegen binnen een afstand van 2 km uit Natura2000 gebieden of gelegen in de bestemming Natuur of gelegen binnen een stiltegebied.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Milieuzone - boringsvrije zone
Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone' mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van borningen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
- a. afwijking van de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- b. afwijking van de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. afwijking van de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvangen en/of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 m. overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
- d. afwijking van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
- e. afwijking van de voorgeschreven maten met maximaal 10%, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een ontheffing van de maatvoeringsregels.
11.2 Afwegingskader
Een in 11.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de externe veiligheid.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 13 Overige Regels
13.1 wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
13.2 Verhoudingen tussen bestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
13.3 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10 %.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Artikel 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Artikel 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmi.ngsplan 'Heerbaan 4, Leveroy' van de gemeente Nederweert.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer 'Rondmeer' heeft de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aangekocht met als doel om hier een brede maatschappelijke locatie te ontwikkelen waarbij maatschappelijke zorg, in de vorm van een zorgboerderij (HoubenHof) met bijbehorende functies c.q. voorzieningen (recreatie, detailhandel, horeca) samenkomen. Tevens wordt voorzien in de realisatie van 2 appartementen binnen de bestaande bebouwing voor (begeleid) wonen. Tevens bestaat de wens om ten behoeve van deze functies de bestaande bebouwing beperkt uit te breiden. Het geheel wordt daarbij landschappelijk ingepast.
Momenteel heeft 'Rondmeer' reeds een dergelijk voorziening aan Heide 3 en het Boshuis te Heythuysen. Hetzelfde concept wil 'Rondmeer' nu realiseren op onderhavige locatie. Het bieden van zorg en begeleiding aan mensen met een beperking staat voorop, waarbij rust, ruimte, natuur en aandacht de sleutelwaarden zijn. Het is belangrijk dat daarbij de zorgvragers c.q. werknemers zich op hun gemak voelen en een veilige basis ervaren. Er wordt gewerkt met de elementen van natuur, dieren en planten. Kijkend waar de interesse en mogelijkheden van ieder van de zorgvragers ligt wordt hieraan invulling gegeven.
Het beoogde planvoornemen is qua gebruiks- en bouwmogelijkheden niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan. In dit kader is in eerste instantie een principeverzoek (d.d. 25 februari 2019) gedaan waarin bestuurlijke medewerking is gevraagd voor dit planvoornemen. Op 2 april 2019 heeft het college een standpunt ingenomen op dit principeverzoek. Het college acht het principeverzoek een positieve ontwikkeling, maar verbindt daar wel voorwaarden aan, zijnde:
- Er wordt aangetoond dat de ontwikkeling het woon- en leefklimaat van de nabij gelegen woningen niet onevenredig aantast. De aspecten geluid, de verkeersaantrekkende werking en het parkeren zijn daarbij een belangrijk aandachtspunt.
- Er geen belemmeringen optreden voor de omliggende bedrijven en functies.
- Er wordt aangetoond dat voor de nieuwe geurgevoelige fucnties wordt voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
- Er in het kader van de economische uitvoerbaarheid een planschadeverhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan.
- Er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
- Er uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit blijkt dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie (o.a. kampeerterrein, kinderdagverblijf, b&b).
- Er inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd. Hierbij wordt een bijdrage van € 25,-- per m2 nieuwe bebouwing of verharding of een groencompensatie van 4 x m2 nieuwe bebouwing en verharding gehanteerd.
- er uit de planologische procedure blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Om het beoogde planvoornemen toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het gewenste planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingplan. in de vorm van een toelichting. In deze toelichting is tevens invulling gegeven aan bovenstaande voorwaarden. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het uiteindelijke juridisch kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden om het planvoornemen mogelijk te maken.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in de gemeente Nederweert aan de zuidzijde van de kern Leveroy. De begrenzing van het plangebied wordt aan de noordzijde bepaald door de Dorpstraat en de woningbouwontwikkeling 'Leiverse velden', aan de oostzijde door de achtertuinen van de bebouwing aan de Liesjeshoek, aan de zuidzijde door de Heerbaan en de westzijde door het aangrenzende agrarische perceel en de Graanmolen.
Luchtfoto met ligging plangebied ten op zichte van de kern Leveroy
Luchtfoto met begrenzing plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie S, perceelsnummers 740, 723 en 741.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' en de herzieningen 1 tot en met 6. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' is vastgesteld op 29 november 2009 en deels onherroepelijk in werking. De herzieningen zijn vastgesteld op:
- 'Buitengebied Nederweert, 1e herziening', vastgesteld 24 april 2012 (deels onherroepelijk in werking);
- 'Buitengebied Nederweert, 2e herziening', vastgesteld 13 mei 2015 (geconsolideerd);
- 'Buitengebied Nederweert, 3e herziening', vastgesteld 29 september 2015 (bij uitspraak Raad van State)
- 'Buitengebied Nederweert, 4e herziening', vastgesteld 14 maart 2017;
- 'Buitengebied Nederweert, 5e herziening - geitenhouderij', vastgesteld 9 juli 2019;
- 'Buitengebied Nederweert, 6e herziening - fijnstofknelpunten, ontwerp 20 juni 2019.
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' (gedeeltelijk). Tevens is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' van toepassing. De voormalige agrarische bebouwing is opgenomen binnen een bouwvlak en aangeduid als 'wonen'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'
De 1e herziening betreft de reparatie van onderdelen die door de Raad van State zijn vernietigd in combinatie met een aantal ambtshaleve aanpassingen naar aanleiding van opgedane ervaringen met het bestemmingsplan 'Buitengebied, Nederweert. De 2e herziening is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State met betrekking tot de 1e herziening. Het heeft betrekking op 2 onderdelen die vernietigd zijn in de 1e herziening. Daarnaast zijn wederom een aantal ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De 3e en 4e herziening hebben betrekking op specifieke locaties in he buitengebied van Nederweert en zijn verder niet van toepassing op het plangebied. De 5e herziening (geitenhouderij) betreft de ontwikkelingsmogelijkheden van geitenhouderijven (3 stuks) binnen de gemeente Nederweert in verband met gezondheidsrisico's. De 6e herziening (fijnstofknelpunten) heeft betrekking op de problematiek van fijn stof van veehouderijen. In dit geval 14 pluimveehouderijen. Daarnaast is een regeling opgenomen voor ondergrondse kadaverkoelingen, evenementen in het buitengebied en parkeereisen.
Met name de 1e, 2e en 5e herziening hebben voor wat betreft aanpassingen c.q. wijzigingen van de regels betrekking op het plangebied.
Op basis van de regels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' is agrarisch grondgebruik toegestaan. Binnen het aanduidingsvlak wonen is de functie wonen toegestaan. Daarnaast is het bouwvlak slechts beperkt tot de meest zuidelijke bebouwing. De noordelijke bebouwing (schuur) is buiten het bouwvlak gelegen en daarmee onder het overgangsrecht vallend. Om de gewenste gebruiks- en bouwmogelijkheden om een nieuwe invulling van deze voormalige agrarische bebouwing mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk, wordt kort de bestaande situatie en het planvoornemen beschreven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. De wateraspecten in de vorm van een waterparagraaf zijn aangegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.
Hoofdstuk 2 Het Planvoornemen
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en het planvoornemen binnen het plangebied
2.2 De Bestaande Situatie
2.2.1 De omgeving
De omgeving van het plangebied wordt bepaald door de (woon)bebouwing aan de Liesjeshof, de woningbouwontwikkeling 'Leiverse velden', het sportcomplex en het aangrenzende buitengebied. De bebouwing aan de Liesjeshof bestaat overwegend uit woningen. Dit betreffene enerzijds grondgebonden vrijstaande woningen in 2 bouwlagen met kap en anderzijds voormalige boerderijen in 1 bouwlaag met kap. Te midden van deze woningen is aan Liesjeshoek 32 een garagebedrijf gelegen. Dit bedrijf bestaat uit een werkplaats met bedrijfswoning. Beide bestaan uit 1 bouwlaag met kap.
Woonbebouwing Liesjeshoek
Voormalige boerderijen en garagebedrijf
Ten noorden van het plangebied wordt momenteel invulling gegeven aan de woningbouwlocatie 'Leiverse velden'. Deze woningbouwlocaite wordt in drie fasen ontwikkeld en bestaat uit ongeveer 75 woningen. Er zijn zowel starterswoningen als vrijstaande woningen voorzien in alle fasen. Deze nieuwe buurt krijgt kavels met ruime percelen en brede profielen en een ruime uitstraling, passend bij het karakter van Leveroy. Ook bij de inrichting van het openbaar gebied is rekening gehouden met het dorpse karakter, hierin is ruimte voor groen en water. Aan de zuidrand is langs de historische groenstructuur een wandelpad gerealiseerd die zorgt voor een verbinding met het buitengebied en het nieuwe sportcomplex. Inmiddels zijn hier de nodige woningen gerealiseerd.
Woningen aan de Haver
Het sportcomplex is recent verplaatst en gerealiseerd ten behoeve van de hiervoor omschreven woningbouwontwikkeling. Het sportcomplex bestaat uit twee sportvelden, 2 tennisbanen, kleedruimten en kantine. Tussen dit sportcomplex en het plangebied is de Graanmolen en een agrarisch perceel gelegen. Op een gedeelte van dit agrarische perceel is recent nog een woning gerealiseerd ten westen van de (zuidelijke) entree tot het plangebied.
Verder bestaat de zuidgrens van het plangebied uit de Heerbaan met zijn karakteristieke laanbeplanting. Ten zuiden van de Heerbaan is het aangrenzende buitengebied gelegen bestaande uit akkers.
Heerbaan met laanbeplanting
Aangrenzend buitengebied
2.2.2 Het plangebied
Het plangebied zelf bestaat uit de voormalige (vrijgekomen) agrarische bebouwing. Deze bestaat uit een burgerwoning in de voormalige bedrijfswoning met aangrenzende schuur, de solitaire schuur met aangrenzende werkplaats, het bakhuis en een dierenverblijf voor klein vee. De bebouwing bestaat uit 1 bouwlaag met kap, waarbij de burgerwoning in de voormalige bedrijfswoning met schuur en de solitaire schuur met werkplaats tegen over elkaar gelegen zijn. Beide hebben (enige) cultuurhistorische waarden. Het bakhuis en het dierenverblijf zijn ten zuiden van de bedrijfswoning op enige afstand gelegen.
Huiskavel voormalige agrarische bebouwing
Verder bestaat het plangebied uit de aangrenzende gronden die in de 'oude situatie' tot de huiskavel behoorde. Deze gronden bestaan uit weiland. De westzijde van het plangebied en ten noorde van de bebouwing wordt het plangebied op de randen gekenmerkt door de aanwezige bomen c.q. vegetatie. Te midden van deze bomen c.q vegetatie staat nog een oud kapelletje.
Het plangebied wordt verder vanaf twee zijden ontsloten. Aan de zuidzijde via een inrit vanaf de Heerbaan. Aan de noordzijde via de dorpstraat. Het laatste stuk hiervan is 'eigen weg'.
2.3 Het Planvoornemen
2.3.1 Algemeen
Concreet bestaat het planvoornemen uit de herontwikkeling van een voormalige agrarische locatie (die momenteel fungeert als burgerwoning) naar een brede maatschappelijke locatie, waarbij maatschappelijke zorg, in de vorm van een zorgboerderij, met bijbehorende functies c.q. voorzieningen (recreatie, detailhandel, horeca) samenkomen. Binnen de bestaande agrarische bebouwing omvat het voornemen de realisatie van twee appartementen voor begeleid wonen.
Er is gekozen om het planvoornemen in ruimtelijk oogpunt te realiseren middels een aantal zones. Het hart van het planvoornemen is de veilige kern met daaromheen de maatschappelijke schil. Dit betreft de bebouwing van het voormalige agrarische bedrijf waar de verschillende beoogde functies zijn voorzien. Daar omheen liggende de verschillende segmenten ten behoeve van de dagbesteding. Dit zijn de aangrenzende agrarische gronden. De hoofdontsluiting is voorzien vanaf de Heerbaan. Aan de westzijde is voorzien in een groene afscherming.
Indeling plangebied met verschillende zones.
2.3.2 Functies
Veilige kern
In de veilige kern vindt het begeleid en beschermd wonen plaats in de vorm van onzelfstandige woongroepen. Het betreft de bestaande woning voor de begeleider, ruimten voor de woongroepen en 2 afzonderlijke appartementen voor het 'zelfstandig' wonen van clienten voor de geleidelijke overgang naar de maatschappij. Dit is afgeschermd van de overige functies in de maatschappelijke schil. Dit om de toekomstige bewoners in een vertrouwde en veilige omgeving te laten wonen. Om dit te verstreken is het wenselijk om tussen de voormalige bedrijfswoning en schuur een verbindend gebouw op te richten waardoor er een u-vormige bebouwing ontstaat met een 'binnenterrein'.
Maatschappelijke kern
Rondom de veilige kern worden in de maatschappelijke kern verschillende functies in de bestaande bebouwing ingericht. Onderstaande schematische weergave geeft weer hoe deze functies verdeeld zullen worden binnen de bebouwing en het plangebied.
Indeling plangebied met verschillende functies
Er worden daarmee de volgende functies gecreëerd:
Bestaande loods/schuur
- 2 appartementen;
- kinderdagverblijf ( max. 200 m2);
- ontmoetingsruimte (max. 200 m2);
- opslag/maatschappelijke werkplaats: maximaal milieucategorie 2 (ca. 150 m2)
- detailhandel (max. 100 m2)
Bestaande burgerwoning
- bed and breakfast (2 kamers met 8 bedden);
- woongroep ( max. 8 personen);
- beheerderswoning ten behoeve van begeleiders
Bestaand 'bakkus'
- horeca met dagbestedingsruimte (ondergeschikt en zorggerelateerd, ca. 100 m2), inclusief terras
Overige bebouwing
- bestaand dierenverblijf;
- Nieuw aan te leggen sanitaire voorziening voor kampeerterrein (12 bij 6 meter, 72 m2);
- Nieuw aan te leggen verbindingsgebouw (10 bij 4 meter, 40 m2).
Het is daarbij de bedoeling om een breed maatschappelijke locatie te realiseren, waar maatschappelijk zorg, horeca, recreatie samen komen met een focus op bewustwording in de brede zin te ontwikkelen. Daarbij horen bewust met voedsel omgaan, bewust hergebruik van spullen en materialen en bewust samen leven, werken en recreëren met alle lagen van de maatschappij.
Aansluitende groenblauwe en recreatieve zones
De aansluitende segmenten krijgen ieder hun eigen thema zoals voedselzone, groen/blauwe zone, recreatieve zone en dierenzone, afgestemd op de functies in de maatschappelijke schil, zodat er een goede wisselwerking ontstaat tussen de functies en de aangrenzende inrichting. Dit wordt gecombineerd met een groene inrichting c.q. landschappelijke inpassing, zodat het geheel een kwalitatieve uitstraling krijgt.
Zo is het voornemen om in de groenblauwe zone een waterpartij aan te leggen. In de recreatieve zone is een kampeerterrein tot maximaal 30 plaatsen beoogt. Tot slot wordt er ook een voedselzone beoogt waar een kleine pluktuin/voedselbos zal worden aangelegd. Dit voedselbos omvat ca. 3.000 m2 en is gesitueerd op naastgelegen gronden.
De groenblauwe en recreatieve zones dienen eveneens als uitloopzone voor de kinderen in het kinderdagverblijf dan wel ten behoeve van het houden van activiteiten voor clienten.
2.3.3 Ontsluiting en parkeren
Het plangebied wordt zowel via de Heerbaan als via de Dorpsstraat ('eigen weg') ontsloten. Op basis van de functies in de beoogde situatie onstaat de volgende parkeerbehoefte op basis van de CROW cijfers:
Bestaande loods/ schuur
In voorgaande paragraaf is uiteengezet welke functies zullen worden mogelijk gemaakt binnen de bestaande loods/ schuur. De oppervlakte van de bestaande bebouwing betreft ca. 400 m2. Om enige flexibiliteit te behouden zijn met dit bestemmingsplan meerdere functies mogelijk gemaakt. Daarbij is wel een maximum ten aanzien van de gebruiksoppervlakte voor deze functies vastgelegd. Cumulatief leidt deze maximum oppervlakte voor de verschillende functies tot een grotere oppervlakte dan de oppervlakte van de schuur/ loods. Alle functies zullen wel binnen de loods gerealiseerd worden. Om de parkeerkengetallen toch zo goed mogelijk in te schatten is een worst-case systematiek gehanteerd. De 2 appartementen zullen sowieso worden gerealiseerd (uitgaande van 40 m2 per appartement). Daarna wordt gekeken naar de functie met de hoogste parkeerdruk. Hiervan wordt het maximaal binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte oppervlakte ingevuld. Vervolgens de één na hoogste. Dit herhalend tot de oppervlakte van de loods/ schuur volledig is benut. Dit leidt tot de volgende resultaten (hierbij is uitgegaan van de categorie buitengebied in een weinig stedelijk gebied: gemiddelde norm):
Onderdeel | Parkeernorm | Opp. binnen schuur | Parkeerbehoefte | |
appartementen | 1,2 per appartement | 80 m2 | 2,4 | |
detailhandel | 4,1 per 100 m2 | 100 m2 | 4,1 | |
ontmoetingsruimte | 4 per 100 m2 | 200 m2 | 8 | |
werkplaats | 2,35 per 100 m2 | 20 m2 | 0,5 | |
kinderdagverblijf | 1,5 per 100 m2 | 0 m2 | 0 | |
Totaal | 15 |
Bestaand woongebouw
Binnen het bestaande woongebouw worden een aantal functies gerealiseerd. Dit betreffen een bed and breakfast met 8 bedden (ca. 120 m2), een woongroep met ca. 8 personen en een beheerderswoning. Dit leidt tot het volgende overzicht ten aanzien van de parkeerbehoefte:
Onderdeel | Parkeernorm | Parkeerbehoefte |
Beheerderswoning | 2 per woning | 2 |
Woongroepen | 1 per kamer | 8 |
Bed and Breakfast | 4,4 parkeerplek voor 1 sterrenhotel met 10 kamers* | 3,52 parkeerplekken |
Totaal | 14 (afgerond) |
Voor de beheerderswoning is aangesloten bij een hoekwoning in het buitengebied. Ten aanzien van de woongroepen is gekeken naar de norm voor studentenhuisvesting. Dit aangezien het zorgbehoevende personen betreft die in de regel geen beschikking hebben over een auto. Daarnaast voorzien de CROW normen ook niet in de categorie bed and breakfast. Daarvoor is aangesloten bij de norm voor een 1 sterrenhotel.
'Bakkus'
In het bestaande 'bakkus' worden middels het planvoornemen dagbesteding met ondergeschikte horeca gevestigd. Het betreft hier een oppervlakte van ca. 100 m2 inclusief terras. De CROW norm voor de beoogde horeca is 7 per 100 m2 op basis van de categorie café,/ bar/cafetaria. Daarmee genereert deze functie een parkeerbehoefte van 7 parkeerplekken.
Kampeerterrein met maximaal 30 plaatsen
Voor een kampeerterrein in het buitgebied geldt op basis van de CROW publicatie 381 een parkeernorm van 1,2 parkeerplekken per standplaats. Bij een maximaal aantal standplaatsen van 30 leidt dit tot een parkeerbehoefte van 36 parkeerplekken.
Voedselbos
Daarnaast maakt het planvoornemen een voedselbos mogelijk. Het betreft een terrein van ca. 3.000 m2. Binnen de CROW normering is voor deze functie gekeken naar de norm voor volkstuinen. Deze is voor het buitengebied 1,4 parkeerplek per 10 tuinen. Omdat het voedselbos slechts een ondergeschikte functie heeft en veelal gebruikt zal worden door personen die reeds al op het plangebied aanwezig zijn, wordt er gerekend met 5 keer de norm van volkstuinen. Te meer omdat het voedselbos ook als uitloop van de kern dient en niet per definitie sterke bezoekersstromen van buiten het dorp genereert. Daarmee komt de parkeerbehoefte op 7 parkeerplekken.
Parkeerbalans
Op basis van het voorgaande komt de totale parkeerbehoefte neer op 79 parkeerplekken. De benodigde parkeerplaatsen voor de woningen en de maatschappelijke functies worden voorzien in de directe nabijheid van de bestaande bebouwing. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig op eigen terrein. De 36 parkeerplaatsen van het kampeerterrein zijn voorzien direct bij de standplaats zelf. De parkeerplekken ten aanzien van het voedselbos zijn voorzien bji de sportgelegenheid op naastgelegen perceel. Deze zijn hier ook reeds in de parkeerbalans meegenomen omdat het voedselbos in gezamenlijkheid is gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet daarmee in de parkeerbehoefte. In de overzichtskaart van de functies (onder paragraaf maatschappelijke kern) zijn de mogelijkheden tot parkeren weergegeven met de oranje kleur. In de regels is geborgd dat op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.
2.3.4 Landschappelijke inpassing en groen
Het planvoornemen is in zijn omgeving ingepast door middel van vrije erfbeplanting aan de oostgrens van het plangebied in de vorm van een groenzone c.q. houtsingel. Deze erfbeplanting is 2 meter breed. Hiervoor is gebiedseigen vegetatie gebruikt (krent, hazelaar, jeneverbes, vlier, lijsterbes en gele kornoelje met er tussen lindebomen en tamme kastanjes). Haaks op deze groenzone c.q. houtsingel is een haagbeuken geplant, welke als haag behouden en onderhouden blijft. In deze haagbeuken zijn ook enkele walnoten aangeplant. Aansluitend daarop zijn als onderdeel en aankleding van het bakkus enkele fruitbomen (koningskers, obl. Portugal, jonagold appel) met onderbegroeiing aangeplant (aalbes, zwarte bes). Tussen het bestaande dierenverblijf en de toekomstige sanitaire voorziening zijn moerbeien aangeplant. In totaal zijn 1.183 stuks beplanting aangeplant waaronder 20 bomen. Deze bomen hebben een maat van 12-15 cm (omtrek). Het beheer van deze beplanting vindt jaarlijks plaats als onderdeel van de dagbesteding.
Deze vegetatie is in het voorjaar van 2019 aangeplant. Gezien de geringe toevoeging van bebouwing (verbinding bestaande woongebouwen en sanitaire voorziening kampeerterrein, totaal 112 m2) op het plangebied, de ontwikkeling vindt immers grotendeels plaats binnen de bestaande bebouwing, is deze aanplant afdoende landschappelijke inpassing. Hiermee wordt ook ruimschoots voorzien in de groencompensatie van 4 x 112 m2 (448 m2) nieuwe bebouwing. Daarnaast wordt er nog een voetpad aangelegd vanaf het Houbenpaadje naar het kapelletje, dat recentelijk is gerenoveerd.
Luchtfoto met locatie van de landschappelijke inpassing
In het najaar van 2019 is er tevens een voedselbos op naburige gronden ingericht. Dit voedselbos omvat ca. 3.000 m2 en fungeert daarmee ook als landschappelijk afscheidingselement. Het bos is gelegen in het verlengde van de groenblauwe kern van het plangebied en versterkt deze hiermee. Daarnaast vormt het een natuurlijke afscherming van de functies binnen het plangebied met de omgeving.
Dat neemt verder niet weg dat het plangebied verder een open, groene uitstraling zal hebben.
Hier ligt het accent echter meer op de beleving van het groen als onderdeel c.q. toegevoegde waarde voor de dagbesteding. In het zuidelijk deel van het plangebied vindt ondermeer het camperen plaats. In de toekomst zullen hier nog een variatie aan fruitbomen worden aangeplant. Daarnaast wordt er een wadi/poel aangelegd waarbij waterberging en kleinschalige natuur hand in hand gaan. De inrichting van het plangebied in het oostelijk deel zal daarmee een sterke samenhang vertonen met de toekomste zorgfunctie van het plangebied, waarbij rust en beleving een belangrijke rol spelen. Deze combinatie zorgt voor een geleidelijke overgang van ruimtelijke structuren en een passend geheel. Tot slot is in het noordelijk deel van het plangebied een zogenaamde pluktuin beoogt. Dit zorgt voor een extra belevingsfactor en knipoog naar het voormalige agrarische gebruik van het plangebied.
Dit is allemaal 'extra' en draagt positief bij aan een verder natuurlijke inpassing in het buitengebied en de overgang van de kern Leveroy naar het aangrenzende buitengebied.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid:
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hier onder vallen onderwerpen als het bereiken van een excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio's, ruimte maken voor duurzame energievoorziening en ruimte maken voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hier onder vallen onderwerpen als verbeteren van het hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen en een betere benutting van de capaciteit daarvan.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Hiertoe dient onder andere de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) te worden verbeterd, dienen mensen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's te worden beschermd. Ook is ruimte nodig voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
De onderhavige ontwikkeling, waarin een voormalig agrarische bedrijf dat momenteel is bestemd tot burgerwoning wordt herontwikkeld naar een zorgboerderij met bijbehorende functies, heeft geen invloed op de gestelde doelen in het SVIR. Deze transformatie voorkomt verpaupering c.q. leegstand van een voormalig agrarisch bedrijf en draagt juist bij om de ruimtelijke situatie ter plaatse van het plangebied in relatie tot de omgeving te verbeteren. Hiermee wordt een leefbare en veilige omgeving gewaarborgd. Derhalve zijn vanuit het SVIR geen beperkingen aan de orde voor het planvoornemen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.
Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Het planvoornemen heeft geen invloed op de nationale belangen zoals aangegeven in het Barro. Vanuit het Barro gelden dan ook geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens.
Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL: RVS:2015:2329,r.o. 6.3).
Onderhavige ontwikkeling omvat de herontwikkeling van een voormalig agrarische bedrijf naar een zorgboerderij met verschillende recreatieve en maatschappelijke functies. In totaal zullen er naast de reeds bestaande voormalige bedrijfswoning 2 appartementen ten aanzien van begeleid wonen worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling blijft ruimschoots onder het minimale aantal woningen (11) dat wordt aangewezen als stedelijke ontwikkeling. Daarnaast wordt in verschillende recreatieve en maatschappelijke functies voorzien als onderdeel van de zorgboerderij. Deze functies inherent aan de zorgboerderij om in de beoogde dagbesteding te voorzien. Daarnaast dragen deze functies bij aan de leefbaarheid van de kern Leveroy waar het voorzieningenniveau in de afgelopen jaren steeds verder terugloopt.
Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen. De nieuw toe te voegen ontwikkelingen blijven middels het planvoornemen onder deze grens. Het betreft met name het toekennen van functies binnen de bestaande bebouwing en een beperkte uitbreiding van de bebouwing c.q. verharding (< 500 m2).
Toetsing aan de ladder is ten aanzien van het voorgaande derhalve niet aan de orde. Daarnaast wordt invulling dan wel nieuwe functies gegeven aan het voormalige agrarische bedrijf. Hiermee wordt leegstand en verpaupering voorkomen. Daarnaast zijn de functies bedoeld voor de dagbesteding van het begeleid wonen maar voorzien ook in de leefbaarheid van de kern Leveroy. Het planvoornemen voorziet daarmee in een 'eigen' behoefte gericht op de locatie zelf.
Aangezien het hergebruik van een voormalig agrarisch bedrijf betreft waarbij leegstand en verpaupering wordt voorkomen is het eigenlijk van zelfsprekend dat dit in het buitengebied is (van oudsher) vanwege de ligging van agrarische bedrijven in het buitengebied. Voor dergelijke initiatieven is in bestaande stedelijk gebied gezien het gewenste en benodigde ruimtebeslag geen geschikte locatie te vinden.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciaal omgevingsplan (POL2014)
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgse omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 2. Uitnodigen staat centraal. Dat gaat over de manier waarop de provincie, samen met de partners, dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en een sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het bebouwd gebied gaat het om de zones “bedrijventerrein”, “stedelijk centrum” en “overig bebouwd gebied” en in het landelijk gebied gaat het om de “goudgroene natuurzone”, de “zilvergroene natuurzone”, de “bronsgroene landschapszone” en het “buitengebied”. Voor het besluitgebied is bezien welk gebiedstype van toepassing is.
Het besluitgebied is gelegen binnen het landelijk gebied, meer specifiek het buitengebied en binnen de regio 'Midden - Limburg'.
Uitsnede POL kaart met plangebied bij blauwe marker
De gronden die aangewezen zijn als buitengebied betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen binnen een van de drie natuurzones (bronsgroen, zilvergroen en goudgroen). De gronden hebben over het algemeen een agrarisch karakter. Binnen deze gebieden is er ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De accenten die daarbij worden gelegd zijn de (1) ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties in de landbouw, (2) het terugdringen van de milieubelasting in de landbouw en (3) de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van vrijkomende agrarische bebouwing naar een zorgboerderij met bijbehorende maatschappelijke en recreatieve functies, behoud voormalige bedrijfswoning en het realiseren van twee appartementen begeleid wonen binnen de bestaande bebouwing. De ontwikkeling voorziet daarmee in een oplossing voor de potentiële leegstand en verpaupering en daarmee aantasting van het landelijk gebied. Daarnaast wordt er door de nieuwe bestemming ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt door het agrarisch bedrijf te herontwikkelen. Er is op de locatie burgerbewonig mogelijk gemaakt, echter zijn de overige gronden nog agrarisch te benutten. Eventueel kunnen deze gronden agrarisch verpacht worden en binnen de huidige planologische kaders toegestaan gebruik faciliteren. Te meer omdat deze locatie dicht tegen de kern van Leveroy gelegen is, is dat niet altijd wenselijk. Het planvoornemen voorziet in een combinatie van functies die in de omgeving van het plangebied schaars zijn geworden, met name in een laagdrempelijke, landelijke setting. Het planvoornemen voorziet in de behoefte die er wel in de regio voor dergelijke functies is. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de ontwikkelingen in het landelijk gebied.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL 2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Nu is de Omgevingsverordening uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 en de Verordening Wonen Zuid-Limburg vrijwel ongewijzigd opgenomen. Hierdoor zijn alle doorwerkingsinstrumenten van het omgevingsbeleid nu ondergebracht in één document.
De volgende onderdelen uit de provinciale omgevingsverordening zijn van toepassing op het plangebied:
- Boringsvrije zone Roerdalslenk III;
- Regionale wateroverlast - normering 1:25;
- Grondwateronttrekking.
In de vorige paragraaf is al gesteld dat de ontwikkeling past binnen de gebieden in het buitengebied. Het planvoornemen voorziet niet in onttrekking van grondwater. Ook zijn er geen boringen voorzien die de diepere dikke kleilagen aantasten. Er zijn voor het planvoornemen dan ook geen belemmeringen vanuit de Omgevingsverordening Limburg vastgestelde zoneringen en wettelijke kaders.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van twee appartementen beschermd wonen. De onderhavige 2 appartementen dienen als uniek te worden aangemerkt. In die zin dat sprake is van persoonlijke zorg waarbij iedere stap van de cliënten binnen de familiesetting wordt begeleid. De praktijk heeft uitgewezen dat er tussen het maatschappelijk wonen en zelfstandig wonen een tussenstap noodzakelijk is in de vorm van 'ondersteund beschermd' wonen. Veiligheidshuis Venlo omschrijft dit als 'beschermd wonen thuis'. Dergelijke woningen c.q. appartementen zijn zeer schaars terwijl er wel dringende behoefte aan is. De initiatiefnemers willen dit dan ook binnen hun eigen concept in de veilige kern uitvoeren. De deelnemers/bewoners zullen dan maximaal 2 jaar in deze appartementen wonen. Daarna verhuizen ze naar een eigen appartement in de maatschappij of ze keren terug naar de woongroep setting. Deze appartementen zijn dan ook een belangrijk onderdeel in het totale geheel. In het licht van het voorgaande kunnen de appartementen in het buitengebied buiten de woningbouwcontigentering worden gerealiseerd.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021 (bouwen aan de toekomst)
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben met de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018-2021 de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna: Structuurvisie 2014) geactualiseerd. Daartoe is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (2018) met ondersteuning van de Provincie Limburg. In deze actualisatie worden leermomenten van de Structuurvisie 2014 meegenomen. Er zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte ot 2030. Deze actualisatie kan worden aangehaald als Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021.
De voorliggende structuurvisie is uitvoeringsgericht en in de praktijk toepasbaar, inclusief toetsingskaders. Voorop blijft staan dat voorzienbaarheid gecreëerd wordt met betrekking tot de benodigde reductie van de planvoorraad. Daarnast ligt de focus op de realisatie van de (ver)bouwopgave en de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. De structuurvisie bevat een gereedschapskist, het in te zetten instrumentarium om deze opgaven te bereiken.
Daarnaast groeit ook de groep kwetsbare inwoners. Het betreft mensen uit de maatschappelijke opvang, vanuit de geestelijke gezondheidszorg, met een lichamelijke en/of geestelijke beperking, daklozen, mensen met verward gedrag etc. Deze doelgroepen vallen voor wat betreft de aanpak en begeleiding onder het sociaal domein. Voor wat betreft de huisvesting zijn deze groepen aangewezen op een sociale huurwoning en hiervoor geldt het passend toewijzen. Deze groep legt zo een beslag op goedkope sociale huurwoningen die beschikbaar komen en komen vaak met meerdere kwetsbare mensen in de directe omgevng bij elkaar terecht. Dit heeft invloed op de leefbaarheid. De sociale problematiek in en om deze complexen wordt groter. Derhalve heeft spreiding de voorkeur. Dit is echter niet altijd mogelijk. Dit is onderwerp van gesprek in het kader van de regionale prestatieafspraken, waarbij wordt gewerkt aan het in beeld brengen an de kwantitatieve en kwalitatieve vraag.
Het planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van twee appartementen begeleid wonen met maatschappelijke voorzieningen. Dit om kwetsbare inwoners ter geleidelijk terug te laten keren in de maatschappijk. Hierbij zijn de mogelijkheden voor ontmoeten en het faciliteren van de eigen kracht belangrijk. Deze twee appartementen zijn derhalve voor een specifieke doelgroep. Hiermee wordt ingespeeld op de groeiende behoefte aan onzelfstandige woningen voor mensen met een beperking. De ontwikkeling is daarmee in lijn met hetgeen gesteld in de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Nederweert
De gemeente heeft op 9 november 2010 de structuurvisie Nederweert vastgesteld. Om inhoudelijk goed sturing te geven maakt de structuurvisie Nederweert onderscheid in:
- ontwikkelingen die moeten kunnen plaatsvinden omdat ze voorzien in de basisinrichtingen van de gemeente (PLICHT);
- ontwikkelingen die de gemeente graag zou willen om daarmee bepaalde doelen te bereiken waarvoor de gemeente dus eigen initiatieven ontplooit (AMBITIE);
- ontwikkelingen die zich voordoen waarop de gemeente wil kunnen anticiperen (KANS);
- ontwikkelingen die de gemeente wil voorkomen (BEDREIGING);
De bovengenoemde vier pijlers zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. Het beleid op hoofdlijnen voor 'voorzieningen voor goed wonen en leven' bestaat uit het bereikbaar houden van basisvoorzieningen voor alle kernen.
Het gemeentelijke woningbouwbeleid is opgenomen in de regionale woonvisie (paragraaf 3.4.1). Het gemeentelijk beleid geeft uitvoering aan het regionale beleid. Op grond van demografische gegevens, opgenomen in de regionale woonvisie, wordt in Nederweert nog een groei van het aantal huishoudens verwacht. De behoefte richt zich voor een groot deel op grondgebonden betaalbare koopwoningen voor starters en zelfbouw kavels voor de markt en in mindere mate op patio's voor senioren. In deze behoefte kan op inbreidingslocaties niet of nauwelijks worden voorzien. Om deze reden is en blijft er voorlopig behoefte aan nieuwe woongebieden. Doorgang en fasering van volgende fasen in de nieuwe woongebieden is afhankelijk van de vraagontwikkeling (vraaggestuurd bouwen).
Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend. Als criteria hanteert de gemeente:
- er dient rekening te worden gehouden met al in ontwikkeling zijnde plannen en de toekomstige behoefte aan de betreffende categorie woningen;
- de bijdrage aan de gewenste diversiteit van de opbouw van de woningvoorraad in de kernen;
- de bijdrage aan de gewenste verhuisdynamiek (doorstroming) in de kernen;
- de bijdrage aan gewenste stimulering van belangrijke doelgroepen;
- de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de locatie en de omgeving (met name door oplossing van een lokaal knelpunt en/of de realisatie op een inbreidingslocatie);
- de duurzaamheid en de levensloopbestendigheid van de ontwikkeling;
- de verhouding bebouwing en openbare ruimte (recreatie, spelen, groene ruimte).
Voor een aantal doelgroepen is de gemeente medeverantwoordelijk, omdat de doelgroepen binnen het mechanismen van de woningmarkt daartoe onvoldoende in staat zijn. Er zal op worden toegezien dat zowel bij de programmering van nieuwbouwwoningen als bij aanpassingen van de bestaande voorraad ook voor deze meer kwetsbare doelgroepen passende woningen beschikbaar blijven. Er is extra aandacht voor de volgende doelgroepen:
- jongeren en starters;
- (zorgbehoevende) senioren;
- overige speciale doelgroepen zoals buitenlandse werknemers, gehandicapten, 1 persoonshuishoudens c.q. kamerverhuur.
De gemeente heeft hierbij een inspanningsverplichting richting de genoemde doelgroepen, maar geen resultaatsverplichting. Dit is ook niet mogelijk, aangezien de gemeente niet zelf woningen realiseert. Dit wordt door andere partijen (woningcorporaties, ontwikkelaars e.d.) gedaan.
Ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen wordt gesteld dat deze kansen bieden tot functiewijziging. Op deze wijze blijft het landelijk gebied vitaal en leefbaar. De gemeente Nederweert wil onder randvoorwaarden initiatieven in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen faciliteren. Uitgangspunt is hierbij de passendheid van nieuwe functie en de invloed van de functie op de omgeving.
Het gegeven dat in het regionale woningbouwbeleid er een concrete vraag naar woningen voor mensen met een beperking (begeleid wonen) wordt geschets, het gegeven dat de gemeente een inspanningsverplichting jegens deze kwetsbare groep heeft met betrekking tot huisvesting en het feit dat er op de onderhavige locatie sprake is van een vrijkomende agrarishe bedrijfslocatie (al laat deze op een deel burgerbewoning toe), maken dat het planvoornemen passend is binnen de structuurvisie en voorziet in een oplossing voor een lokaal ruimtelijk vraagstuk. Er gelden dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen ten aanzien van de gemeentelijke structuurvisie Nederweert ten aanzien van wonen.
In de structuurvisie wordt voorts gesteld dat Nederweert een proactieve houding aanneemt bij leefbaarheidsvraagstukken. "Daarbij zien de inwoners en partners (instellingen, verenigingen, scholen en bedrijfsleven) een rol voor zichzelf weggelegd. Er is aandacht, betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor elkaar en de eigen woonomgeving. Er is een gevarieerd, breed en laagdrempelig aanbod aan welzijns- en zorgvoorzieningen, uiteenlopend van eerstelijns gezondheidszorg tot opvoedingsondersteuning".
Het onderhavige planvoornemen is een voorbeeld van een dergelijke leefbaarheidsverbetering die geinitieerd is vanuit de samenleving. Er worden meerdere functies geïntegreerd. Daarbij wordt er ingestoken op het realiseren vaneen breed maatschappelijke locatie, waar maatschappelijk zorg, horeca, recreatie samen komen met een focus op bewustwording in de brede zin te ontwikkelen. Daarbij horen bewust met voedsel omgaan, bewust hergebruik van spullen en materialen en bewust samen leven, werken en recreëren met alle lagen van de maatschappij. Hiermee wordt er een substantiële bijdrage aan de leefbaarheid van de kern van Leveroy en het buitengebied in het algemeen gelevert. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Onderstaand worden de verschillende milieuaspecten besproken. Indien aanvullend onderzoek nodig is, staat dat daarbij vermeld.
4.2 Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
In dat kader is er door Aelmans Eco een historisch bodemonderzoek (NEN 5775) uitgevoerd (d.d. 17-06-2019, rapportnummer E198456.002), Bijlage 1. Hierin is het volgende concludeerd:
"Uit de voorhanden zijnde historische informatie blijkt, dat de grond naar verwachting plaatselijk licht verontreinigd zal zijn met enkele zware metalen, PAK en minerale olie. Het grondwater zal licht verontreinigd zijn met enkele zware metalen. Enkele metalen kunnen in een gehalte tot boven de interventiewaarde aanwezig zijn.
Deze verontreinigingen in het grondwater komen echter vaker voor in Noord- en Midden-Limburg en kunnen als gebiedseigen bestempeld worden. Een nader onderzoek naar het grondwater wordt niet noodzakelijk geacht.
Naar aanleiding van de visuele bevindingen en het historisch onderzoek blijkt, dat er (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden, welke een negatieve invloed kunnen hebben gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse van onderhavige locatie. Daar voornoemde locaties veelal zijn voorzien van verhardingslagen is de kans op contact met voornoemde grondlagen te verwaarlozen.
Het is ons inziens aanbevelingswaardig om een daadwerkelijk onderzoek conform de NEN-5740 en de NEN-5707 uit te voeren wanneer daadwerkelijk in grond wordt gewerkt (lees: graafwerkzaamheden, afvoer e.d.). Voor de specifieke te wijzigen bestemming van het perceel levert de uitvoering van een daadwerkelijk onderzoek geen directe meerwaarde op, een en ander ligt ter competentie bij het bevoegd gezag.
Middels dit historisch voornonderzoek kan echter geen directe uitspraak gedaan worden omtrent de aanwezigheid van PFAS in de bodem. Met name bij de eventuele afvoer van deze grond is het aanbevelingswaardig om de grond tevens op voornoemde parameters te laten analyseren.
Van belang is voorts dat de verantwoordelijkheid van Aelmans Eco B.V. voor het historisch bodemonderzoek beperkt is tot de resultaten ten grondslag liggende en de op het moment van onderzoek ter beschikking staande gegevens".
Het planvoornemen voorziet niet in wezenlijke bodemingrepen omdat de beoogde functies binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Ook zullen voor de inrichting van het terrein geen noemenswaardige bodemingrepen plaatsvinden.
Omdat het planvoornemen verblijf van personen (langer dan 2 uur) mogelijk maakt op delen van het plangebied waar dit voorheen nog niet was voorzien, is besloten om voor deze perceeldelen een verkennend bodemonderzoek te laten uitvoeren. Het betreft de delen van het plangebied zoals in onderstaande afbeelding binnen de rode kaders weergegeven.
Perceeldelen waar verkennend bodem- asbestonderzoek is uitgevoerd
Op basis van het door Aellmans Eco uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek (d.d. 11 maart 2020, rapportnummer E201358.006/HWO), Bijlage 2. kan het volgende worden geconcludeerd ten aanzien van de verschillende perceeldelen.
Stalling, bakhuis en erf
Bovengrond
De boringen 1 t/m 9 zijn geplaatst ter plaatse van dit gedeelte van de onderzoekslocatie. Tijdens het plaatsen van de boringen alhier, zijn plaatselijk bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van puin-/baksteenresten (boringen 6, 7, 8 en 9). Voor het overige zijn visueel geen verontreinigingen aangetroffen.
De visuele schone bovengrond is analytisch onderzocht in grondmengmonster 1. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijdt. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan deze grond als klasse AW2000 grond worden gekwalificeerd.
De bovengrond van de boringen 6, 7, 8 en 9 is analytisch onderzocht in grondmengmonster 2. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat de concentraties cadmium, lood en zink de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde bodemlaag als klasse industrie grond worden gekwalificeerd. Vanuit milieuhygiënische oogpunt vormen de aangetroffen overschrijdingen geen directe belemmeringen voor de beoogde herinrichting en het hiermee samenhangend gebruik.
Ondergrond
De ondergrond van dit gedeelte van de onderzoekslocatie is analytisch onderzocht in grondmengmonster 3. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan deze ondergrond als klasse AW2000 grond worden gekwalificeerd.
Weiland
De boringen 10 t/m 21 zijn systematisch verdeeld over het weiland. De boven- en ondergrond van de boringen is analytisch onderzocht in een drietal grondmengmonsters (nrs. 4, 5 en 6). Uit de analyseresultaten van deze grondmengmonsters blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de boven-/ondergrond als klasse AW2000 grond worden gekwalificeerd.
Grondwater
Uit de analyseresultaten van het grondwater blijkt, dat diverse concentraties zware metalen de betreffende streefwaarden overschrijden. Voornoemde concentraties zware metalen zijn van dien aard dat deze veelvuldig worden aangetroffen in voornoemde gebied van de midden Limburg en derhalve als gebiedseigen beschouwd kunnen worden.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen specifieke asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek en het analytisch asbestonderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Conclusie
Op basis van voorgaande onderzoeksresultaten c.q. bevindingen wordt de hypothese 'heterogeen verontreinigde locatie' bevestigd. Voor wat betreft de onderzochte perceeldelen zijn er geen aanleidingen om over te gan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Er kan gesteld worden dat, ondanks de licht verhoogde concentraties in zowel de bovengrond als het grondwater, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor de beoogde bestemmingswijzigingen c.q. functies van onderhavig perceel c.q. plangebied en de hiermee samenhangende inrichting.
4.3 Geluid
Het planvoornemen heeft betrekking op een geluidgevoelige ontwikkeling die binnen de onderzoekszone van de wegen Heerbaan, Liesjeshoek, Graanmolen en Rogge gelegen is. Vanwege deze ligging en de te realiseren appartementen voor begeleid wonen is door Aelmans Milieu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer M184153.001.001 d.d. 19 juni 2019), bijgevoegd als Bijlage 3.
Hierin wordt het volgende geconcludeerd:
Wet geluidhinder
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen Heerbaan en de Liesjeshoek overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de bestaande bebouwing.
Cumulatie Wet geluidhinder
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige is dit niet aan de orde, omdat geen enkele gezoneerde weg de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Heerbaan, bedraagt 41 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'goed'en daarmee van een goed woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat er ten aanzien van het aspect geluid geen belemmeringen ten aanzien van het planvoornemen aan de orde zijn.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium
- = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en;
- = 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling.
Het onderhavige planvoornemen voorziet in de realisatie van een zorgboerderij met aanverwante functies in het maatschappelijk domein. Bovendien worden er twee appartementen gerealiseerd voor begeleid wonen. Het project blijft daarmee ruimschoots onder de grens (van de verkeersgeneratie) van 1.500 woningen (bij minimaal één ontsluitingsweg) en is daarmee aan te merken als NIBM.
Dit kan ook nog worden geverifieerd in de NIBM tool. Hierbij kan op basis van de daadwerkelijke verkeersgeneratie worden bekeken of een project als NIBM kan worden aangemerkt.
Op basis van de functies zoals genoemd in paragraaf 2.3.2 en de systematiek ten aanzien van de parkeernorm zoals beschreven in paragraaf 2.3.3 kan de volgende verkeersgeneratie worden vastgesteld ten aanzien van het planvoornemen:
Onderdeel | Verkeer per etmaal |
Appartementen | 14 |
Detailhandel | 105 |
Ontmoetingsruimte | 130 |
Werkplaats | 2 |
Ondergeschikte horeca | 30 |
Beheerderswoning | 7 |
Woongroep | 8 |
Bed and Breakfast | 4 |
Voedselbos | 6 |
Kampeerterrein | 12 |
Totaal | 318 |
Als deze verkeersgeneratie wordt ingevoerd in de NIBM tool kan het volgende worden geconcludeerd:
Output NIBM tool
Ten aanzien van het planvoornemen kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een NIBM ontwikkeling en een nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Naast het voorgaande gelden op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn door middel van grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.
De vraag of het planvoornemen een effect heeft op de luchtkwaliteit zal in sterke mate samen hangen met de verkeeraantrekkende werking. Wanneer gekeken wordt naar de huidige jaargemiddelde concentraties NO2 (stikstofdioxide), PM10 (fijnstofdeeltjes kleiner dan 10 microgram) en PM2,5 (fijnstofdeeltjes kleiner dan 2,5 microgram) die in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk zijn gemaakt voor de in de omgeving van het plangebied liggende Dorpstraat. Zie de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) kaart hieronder.
Uitsnede monitoringstool met in rood kader plangebied.
De jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk maximaal 18,888 microgram/m3, 19,568 microgram/m3 en 11,613 microgram/m3. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 microgram/m3) en PM2,5 (20 microgram/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7,27, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De verkeersaantrekkende werking die het planvoornemen zal genereren zal dusdanig van aard zijn dat deze niet in substantiële mate zal bijdragen aan de bovenstaande jaarlijkse waarden en derhalve niet tot overschrijding van de grenswaarden zal leiden.
Daarnaast is op de kaart 'indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (microgram/m³)' in de rapportage 'Gebiedsgerichte aanpak fijnstof veehouderijen' van de gemeente Nederweert te zien dat de cumulatieve belasting tussen de 0 en 1 ligt microgram/m³. Er zijn geen problemen in het kader van fijnstof PM10 vanuit veehouderijen te verwachten.
Kaart indicatie cumulatieve belasting fijnstof met plangebied in rood kader
Voor het plangebied is nader onderzoek naar de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Op de Risicokaart kan worden bekeken welke risicovolle bedrijven, transportroutes of buisleidingen zich in de directe omgeving van het planvoornemen bevinden.
Uitsnede risicokaart met in rood kader plangebied
Relevante aspecten planvoornemen
In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan is sprake van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of is het plangebied binnen een veiligheidsafstand tot een risicovolle inrichting gelegen. De meeste dichtsbijzijnde risicovolle inrichtingen zijn de twee veehouderijen weergegeven op voorgaand kaartje aan de Klompenstraat 4 te Leveroy en de Beemderhoekweg 6 te Baexem. Hier zijn propaantanks gesitueerd. Het plangebied is op respectievelijk ca. 530 en 380 meter van deze tanks gelegen. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen risicocontouren (noch plaatsgebonden, noch aandachtsgebieden).
Groepsgebonden risico
Het plangebied is op ruime afstand gelegen van de hierboven beschreven risicobronnen Gezien de afstand tot deze bronnen zijn deze niet van invloed op het plangebied. Het aantal personen op het plangebied neemt door het planvoornemen toe, er is daarmee echter geen sprake van een verhoging van de oriëntatiewaarde en het groepsgebonden risico. De kans dat er mogelijk extra slachtoffers vallen bij eventuele calamiteiten bij de risicobronnen wordt dan ook nihil geacht.
Het aspect externe veiligheid is derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.
Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van de volgende functies:
Bestaande loods/schuur
- 2 appartementen;
- kinderdagverblijf ( max. 200 m2);
- ontmoetingsruimte (max. 200 m2);
- opslag/maatschappelijke werkplaats (ca. 150 m2)
- detailhandel (max. 100 m2).
Bestaande burgerwoning
- bed and breakfast (2 kamers met 8 bedden);
- woongroep ( max. 8 personen);
- beheerderswoning.
Bestaand 'bakkus'
- horeca met dagbestedingsruimte (ondergeschikt en zorggerelateerd, ca. 100 m2), inclusief terras.
Overige bebouwing
- bestaand dierenverblijf;
- Nieuw aan te leggen sanitaire voorziening voor kampeerterrein (12 bij 6 meter, 72 m2);
- Nieuw aan te leggen verbindingsgebouw (10 bij 4 meter, 40 m2).
Voor een aantal van bovenstaande functies zijn op basis van VNG-brochure milieucategoriën met bijbehorende richtafstanden aan de orde. Deze richtafstanden moeten in acht worden genomen om te zorgen dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de omliggende functies. Omgekeerd dienen de omliggende functies de voorgenomen functies niet te hinderen.
Loods/ schuur
Ten aanzien van de functies in de bestaande loods/ schuur geldt milieucategorie 2 ten aanzien van de functie kinderdagverblijf. Voor de maatschappelijke werkplaats en de activiteitenruimte is niet exact gedefinieerd welke werkzaamheden danwel activiteiten daar plaats gaan vinden. Het betreft in dit kader activiteiten en werkzaamheden binnen het kader van dagbesteding met een zorgkarakter. Gesteld kan worden dat activiteiten in dit licht geen industriële uitstraling hebben. Ook zijn de activiteiten en werkzaamheden niet gericht op vervaardiging van goederen. Daarmee is de aard van deze functies vergelijkbaar met bedrijven binnen de milieucategorie 1 en 2. De overige aldaar gevestigde functies vallen onder milieucategorie 1. Hierbij zijn respectievelijk maximale richtafstanden van 30, danwel 10 meter aan de orde. Het planvoornemen zal deze afstanden in acht dienen te nemen ten aanzien van andere omliggende functies.
Afstanden tot omliggende functies vanaf te realiseren functies in bestaande schuur/loods
Daarnaast geldt ook de omgekeerde werking. Aan de graanmolen liggen tennisvelden met een sportbestemming. Hiervoor geldt een milieucategorie van 3.1 met een maximale richtafstand van 50 meter. Verderop aan de Liesjeshoek ligt een voormalig garagebedrijf waar nog een bedrijfsbestemming vigerend is. Het betreft hier een bedrijf van milieucategorie 2, met een maximale richtafstand van 30 meter. De te realiseren functies liggen niet binnen deze richtafstanden van voornoemde sportaccomodatie/garagebedrijf en vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoering van deze functies.
Bestaande burgerwoning
Binnen de bestaande burgerwoning worden andere verblijfsfuncties mogelijk gemaakt (bed and breakfast en woongroepen). Ten aanzien van deze functies geldt een milieucategorie 1 met een maximale richtafstand van 10 meter. Er zijn geen functies gelegen in de nabijheid van het plangebied die binnen deze richtafstand vallen. Daarnaast worden deze functies ook niet gerealiseerd binnen de richtafstanden van de hiervoor genoemde tennisvelden en garagebedrijf. Er vormt ten aanzien van de functies binnen de bestaande burgerwoning dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
'Bakkus'
Binnen deze bestaande bebouwing wordt door het planvoornemen ondergeschikte horeca gerealiseerd in combinatie met dagbesteding. Dit alles in een zorgcontext. Horeca van dien aard kent op basis van milieuzonering een milieucategorie 1 met een maximale richtafstand van 10 meter. Er zijn in de nabijheid van het plangebied geen functies gelegen die binnen deze richtafstand vallen. Ook worden met het planvoornemen geen functies mogelijk gemaakt die vallen binnen de richtafstand van nabijgelegen functies (tennisvereniging en garagebedrijf zijn op ruime afstand gelegen).
Kampeerterrein
Daarnaast zal er een kampeerterrein worden gerealiseerd met maximaal 30 plekken. Een dergelijke ontwikkeling kent op basis van de VNG brochure een milieucategorie 3.1 met een maximale richtafstand van 50 meter. Deze kampeerterrein wordt op het zuidelijke deel van het perceel gesitueerd, zodanig dat hierbij minimaal 50 meter wordt geborgd ten aanzien van de omliggende gevoelige functies. Daarnaast wordt het kampeerterrein op ruime afstand van de nabijgelegen tennisvelden en het garagebedrijf aan de Liesjeshoek gesitueerd.
Zonering kampeerterrein zodat richtafstand in acht wordt genomen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het planvoornemen geen functies genereert die zodanig zijn gesitueerd dat ze een belemmering vormen voor de omgeving. Daarnaast leidt de realisatie van de functies in het planvoornemen niet tot een inperking van de mogelijkheden van de omliggende bedrijven in hun mogelijkheden.
Binnen het plangebied wordt op basis van dit bestemmingsplan zowel gevoelige functies zoals wonen, als potentieel milieubelastende activiteiten zoals horeca, kamperen en werkplaats mogelijk gemaakt. Deze milieubelastende activiteiten kunnen 'overlast' veroorzaken voor de gevoelige functies. Echter in onderhavige situatie zijn de miliebelastende activiteiten onderdeel van het totale concept waarbij mensen die er onder begeleiding wonen hun dagbesteding hebben bij de activiteiten die er plaatsvinden. Er is dus sprake van een menging van functies waarbij de bewoners die er wonen mede invulling geven aan de uitvoering van de activiteiten die er plaatsvinden.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
4.7 Geur
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon en/of leefklimaat. Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Het planvoornemen maakt geurgevoelige objecten mogelijk die niet reeds in het plangebied waren gelegen (appartementen, kinderdagverblijf, ontmoetingsruimte, werkplaats, woongroepen, detailhandel, bed and breakfast en ondergeschikte horeca). Ten aanzien van de Geurverordening is door de gemeente Nederweert de Evaluatie Geurverordening opgesteld (08-09-2016). In 2018 is de achtergrondbelasting geurkaart geactualiseerd. Hierin zijn kaarten opgenomen die een indicatie geven van de geurhinder.
Uitsnede ing geurhinder kaart plangebied in rood kader
Uit bovenstaande kaart blijkt dat ter hoogte van het plangebied de achtergrond geurbelasting goed (3-7) is. Verder zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen intensieve veehouderijen gelegen die een relevante voorgrondbelasting veroorzaken ter plaatse van het plangebied. Er bestaat daarom geen reden om aan te nemen dat de ontwikkeling niet uitvoerbaar is ten aanzien van de geurbelasting. Omgekeerd zorgt de ontwikkeling ook niet voor geuruitstoot.
Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
Sinds 1 september 2007 is de nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. Hiermee geeft de rijksoverheid uitvoering aan de implementatie van het Europese Verdrag van Valletta ("Malta") uit 1993 dat beoogt het cultureel erfgoed in de bodem beter te beschermen. Met de inwerkingtreding van de Wamz krijgt de gemeente Nederweert een eigen verantwoordelijkheid voor het bodemarchief (veelal aangeduid als 'archeologische zorgplicht'). De kern daarvan is dat de gemeente verplicht is om archeologische waarden en verwachtingen van meet af aan volwaardig mee te laten wegen in ruimtelijke plannen. Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Daarbij geldt het "veroorzaker-principe": de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
Een verantwoord beheer van het archeologisch bodemarchief in de gemeente kan niet zonder een gedegen inzicht in de ligging van alle bekende archeologische waarden en verwachtingen. Daartoe is de archeologische verwachtingskaart van de gemeenten Weert en Nederweert gemaakt. In feite gaat het om twee kaarten: de Archeologische Verwachtingskaart en de Archeologische Beleidsadvieskaart. Ten aanzien van de beleidskaart heeft de gemeenteraad op 18 april 2017 de Nota update beleidskaart archeologie gemeenten Nederweert-Weert 2017 vastgesteld.
Uitsnede archeologische beleidskaart met plangebied in rood kader
Voor het plangebied geldt er een zeer hoge en hoge verwachting. In dit kader is er in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'waarde-archeologie' opgenomen. Deze bestemming zal worden gehandhaaft om de archeologische waarden te borgen. Het planvoornemen voorziet niet in aanzienlijke bodemingrepen. Deze worden tot een minimimum beperkt omdat de functies worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Een nader archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
4.8.2 Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het bevoegd gezag is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Binnen het plangebied zijn geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten aanwezig. De te realiseren functies zullen zoveel mogelijk binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd waardoor de uiterlijke verschijningsvorm niet noemenswaardig zal veranderen. Voor het overige deel is het plangebied onbebouwd en heeft het verder geen cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorische vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
4.9 Flora En Fauna
De Wet Natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet ziet op de bescherming van verschillende plant- en diersoorten, natuurgebieden en (buitenstedelijke) bosopstanden
4.9.1 Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura-2000 gebieden. Zo is De Groote Peel op ongeveer 9 km gelegen, de Weerter- en Budelerbergen op ongeveer 12 km en het Sarsven en De Banen op ongeveer 3,7 km. Daarnaast ligt er in veel gevallen stedelijke bebouwing van respectievelijk Weert en Nederweert tussen het plangebied en de natuurgebieden. Het is derhalve redelijkerwijs uit te sluiten dat de voorgenomen plannen negatieve effecten tot gevolg zullen hebben op Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het aspect stikstof zal na de uitspraak van de Raad van State (mei 2019) voor iedere ruimtelijke ontwikkeling getoetst moeten worden of er door de ontwikkeling een stikstofemissie wordt gegenereert die groter is dan 0,00 mol/ ha/jaar binnen nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Een generieke drempelwaarde, zoals deze onder de PAS aan de orde was, geldt niet meer.
Stikstofemissies kunnen worden onderscheiden in twee fasen (die voor het onderhavige planvoornemen relevant zijn): de realisatiefase en de toekomstige gebruiksfase. De realisatiefase heeft betrekking op het slopen, danwel bouwen van nieuwe bouwwerken. Deze emissie is tijdelijk van aard. In de toekomstige gebruiksfase zijn ten aanzien van het planvoornemen enkel emissie ten aanzien van de verkeersgeneratie aan de orde. Dit betreffen continue emissies.
Realisatiefase
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van verschillende functies hoofdzakelijk binnen bestaande bebouwing. Er worden slechts twee relatief kleine bouwwerken opgericht, namelijk een verbindingsgebouw tussen reeds bestaande bebouwing en een sanitair gebouw voor de kampeerterrein (totaal 112 m2). Bij deze bouwactiviteiten zijn emissies aan de orde die betrekking hebben op de inzet van mobiele werktuigen die benodigd zijn bij de bouw. Op dit moment is er nog geen informatie beschikbaar over de inzet van deze werktuigen. Wel is bekend dat er zoveel mogelijk in eigen beheer zal worden uitgevoerd. Op basis van recente ervaringen met bouwfases in woningbouwprojecten en de kengetallen die verschillende aannemers daarbij aanleveren, kan worden afgeleid dat bij de realisatie van woningen een emissie tussen de 1 en 5 kg NOx/ jaar aan de orde is. Er zijn zelfs voorbeelden van woningbouwontwikkelingen die minder dan 1 kg NOx/ jaar per woning aan emissies genereren. De onderhavige bouwfase zal geringer zijn dan de fase van woningbouw, er kan daarmee worden gesteld dat indien voor beide bouwwerken met een emissie van 5 kg NOx/jaar wordt gerekend er sprake is van een worstcase benadering. In Bijlage 4 is aangetoond dat deze emissies niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar.
In aanvulling daarop is gekeken naar hoeveel stikstofemissie er maximaal mag worden gebruikt, alvorens er sprake is van een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ ha/ jaar. Uit de Bijlage 5 blijkt dat deze maximale emissie 50 kg NOx/jaar per bouwwerk betreft. Indien de stikstofemissie in de daadwerkelijke realisatiefase hoger blijkt te zijn dan de hiervoor ingeschate 5 kg, dan resteert er op basis van het voorgaande nog meer dan genoeg marge alvorens er significant nadelige effecten optreden op nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Er kan derhalve met zekerheid worden uitgesloten dat er in de realisatiefase stikstofemissies aan de orde zullen zijn die leiden tot signifcant negatieve effecten op nabijgelegen Natura 2000 gebieden.
Toekomstige gebruiksfase
In de toekomstige gebruiksfase zijn emissies aan de orde ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking. Om de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen te beoordelen is gebruik gemaakt van de CROW normering en dezelfde systematiek zoals beschreven onder paragraaf 2.3.3. Dit leidt tot de volgende verkeersbewegingen per etmaal:
Onderdeel | Verkeer per etmaal |
Appartementen | 14 |
Detailhandel | 105 |
Ontmoetingsruimte | 130 |
Werkplaats | 2 |
Ondergeschikte horeca | 30 |
Beheerderswoning | 7 |
Woongroep | 8 |
Bed and Breakfast | 4 |
Voedselbos | 6 |
Kampeerterrein | 12 |
Totaal | 318 |
Deze verkeersbewegingen kunnen in de AERIUS calculator (waarmee de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000 gebieden) worden omgezet in een emissie in kg NOx/ jaar. Een dergelijke verkeersgeneratie leidt, gegeven de resultaten bijgevoegd in Bijlage 6, niet tot een toename van de stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ ha/ jaar op nabijgelegen Natura 2000 gebieden. Er zijn derhalve ook in de gebruiksfase geen significante negatieve effecten ten aanzien van stikstof te verwachten.
Resumerend, kan op basis van het voorgaande worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen op deze Natura2000-gebieden met zekerheid kunnen worden uitgesloten.
4.9.2 Soortenbescherming
4.9.2 Soortenbescherming
In het kader van de Wet Natuurbescherming is het noodzakelijk om de effecten van een ruimtelijke ontwikkeling op beschermde plant- en diersoorten (en gebieden) te onderzoeken, om te kunnen beoordelen of verbodsbepalingen als gevolg daarvan worden overtreden of dat dit kan worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen of te handelen volgens een aangepaste werkwijze.
Ten behoeve van het onderhavige planvoornemen heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd (d.d. 25 juni 2019, rapportnummer 10018.001 D1). Deze quickscan is als bijgevoegd als Bijlage 7. De conclusies van dit onderzoek luiden:
"Op basis van de onderhavige quickscan flora en fauna dient, indien werkzaamheden plaatsvinden aan het dak en spouwmuren van zowel de voormalige bedrijfswoning en de schuur, voor uitvoering van de plannen middels aanvullend veldbezoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en gebouwbewonende vleermuizen. Indien door het nemen van maatregelen het behoud van de oorspronkelijke nestlocatie van de boerenzwaluw niet kan worden gegarandeerd is een ontheffing noodzakelijk voor het verstoren van deze nestlocatie.
Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag en snoeiafval buiten het broedseizoen te verwijderen.
Voor overige beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming gezien de aard van de voorgenomen ingreep of wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Met betrekking tot Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland worden bij de voorgenomen werkzaamheden (renovatie en nieuwbouw) geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen herontwikkeling op de onderzoekslocatie."
De realisatie van de zorgboederij en aanverwante maatschappelijke functies en appartementen ten aanzien van begeleid wonen zullen overwegend binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Daarbij zijn er geen werkzaamheden aan de muur- danwel de dakconstructie beoogt. Aanvullend onderzoek is in dit stadium dan ook niet noodzakelijk.
Voorts zullen de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen met inachtneming van de zorgplicht.
Ten aanzien van het aspect flora en fauna zijn, gezien het voorgaande, geen belemmeringen aan de orde voor het planvoornemen.
4.10 Milieu Effect Rapportage
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt onder activiteit 10 dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor (kolom 1) plannen voor de aanleg, uitbreiding of wijziging van skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen, jachthavens, vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen, permanente kampeer- en caravanterreinen, of themaparken, in geval er sprake is van (kolom 2) 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
Het plangebied omvat geen functies die een oppervlakte omvatten die groter of gelijk is aan de bovenstaande criteria. Daarnaast blijft ook het verwachte bezoekersaantal ruim onder de 250.000 bezoekers per jaar.
Daardoor is het onderhavige project aanzienlijk kleiner dan de in bijlage D genoemde drempelwaarden. Er is in dit kader wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie (Tonnaer, d.d. 12 maart 2020), Bijlage 8 opgesteld, op basis van de onderzoeken die zijn uitgevoerd ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan.
Uit de bevindingen en concluies in de aanmeldnotitie blijkt dat indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarde uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdende met:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van het potentiële effect,
sprake is van een weznelijk ander schaalniveau en activiteiten die vele malen kleinschaliger zijn in vergelijking tot de drempelwaarden uit onderdeel D van het besluit m.e.r. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is in onderhavige situatie niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiele effecten van het planvoornemen, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen significante nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r. procedure noodzakelijk maken.
Op ..... 2020 heeft het bevoegd gezag op basis van de aanmeldnotitie van 12 maart 2020 besloten om geen milieueffectrapport op te stellen voor onderhavig planvoornemen.
4.11 Verkeersgeneratie En Indirecte Hinder
Om de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen te beoordelen is gebruik gemaakt van de CROW normering en dezelfde systematiek zoals beschreven onder paragraaf 2.3.3 en paragraaf 4.9.1 . De totale verkeersgeneratie als gevolg van het planvoornemen bedraagt
Onderdeel | Verkeer per etmaal |
Appartementen | 14 |
Detailhandel | 105 |
Ontmoetingsruimte | 130 |
Werkplaats | 2 |
Ondergeschikte horeca | 30 |
Beheerderswoning | 7 |
Woongroep | 8 |
Bed and Breakfast | 4 |
Voedselbos | 6 |
Kampeerterrein | 12 |
Totaal | 318 |
De totale verkeersgeneratie is daarmee 318 per etmaal. Dit aantal is worst-case, uitgaande van het maximale. De bestaande ontsluitingswegen Dorpsstraat en Heerbaan beschikken over voldoende capaciteit om dit verkeer goed te kunnen verwerken en afwikkelen. Daarbij betreft de Heerbaan de hoofdontsluitingsweg. De Heerbaan betreft een B-weg in het buitengebied. Onderstaande afbeelding geeft de onsluiting weer. Gezien de karakteristieken van deze ontsluitingsmogelijkheid kan hinder ten aanzien van het verkeer voor omwonenden tot een minimum worden beperkt.
De Heerbaan is namelijk geen doorgaande weg met veel verkeer. Er komt hier alleen bestemmingsverkeer, zijnde het verkeer voor Heerbaan 4, 4a, 6, 8 en heerbaan 10. De huidige verkeersintensiteit op de Heerbaan is daarmee dermate laag dat een toename van 318 verkeersbewegingen als gevolg van het verkeer van en naar het plangebied niet zal leiden tot hinder bij omwonenden van deze weg.
Hoofdontsluiting plangebied op Heerbaan
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.
5.2 Beleid Waterschap Peel En Maasvallei
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het watersysteem en waterkeringen op orde worden gebracht en gehouden. Beschreven is voor welke thema’s het waterschap aan de lat staat, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie de partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
- afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
- grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie
Het plangebied is in de huidige situatie rondom de bestaande bebouwing deels verhard. Het merendeel van het plangebied (aangrenzende gronden) is verder onverhard. Binnen het plangebied zelf en in de directe omgeving is geen oppervlakte water aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is de Tungelroyse beek met bijbehorende meanderzone gelegen. Deze meanderzone is niet gelegen over het plangebied. Wel reikt er een aftakking (Kapellossing) van deze beek tot aan het plangebied. Deze aftakking water af op de Tungelroyse beek. Echter deze aftakking is eveneens niet van invloed op het plangebied omdat deze bij de plangrens van het plangebied ophoudt. Het plangebied is eveneens niet gelegen in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.
Uitsnede legger Waterschap Limburg
De bodem binnen het plangebied is gekarteerd als hoge zwarte enkeerdgrond, bestaande uit lemig fijn zand. Dit bodemtype wordt gekenmerkt door 10 tot 50% leem. Het grondwater is ingedeeld in grondwatertrap VII. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ten minste 80 cm-mv bedraagt en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ten minste 120 cm-mv (Bodemkaart van Nederland, kaartblad 57 Oost Valkenswaard en 58 West Roermond).
De bovengrond, de formatie van Nuenen, heeft ter plaatse van Leveroy een dikte van circa 29 m. Het eerste watervoerende pakket bestaat uit de formaties van Sterksel, Veghel, Kedichem en Tegelen en reikt tot een diepte van ongeveer 130 m-mv. Hieronder bevindt zich een scheidende laag, Brunssum Klei (Grondwaterkaart van Nederland, kaartbladen 57 oost, 58 west en oost).
Er zijn in de huidige situatie verder geen gevallen van wateroverlast binnen het plangebied bekend.
5.4 Invloed Van Het Planvoornemen
Met dit bestemmingsplan worden de gewenste functies voor hergebruik van dit voormalig agrarisch bedrijf met de functieburgerwoning planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Het verhard oppervlak (bebouwing, verharding) zal hierdoor zeer beperkt toenemen (enkel verbinding bestaande woongebouwen en nieuw sanitair gebouw) ten opzichte van de bestaande situatie. Het hemelwater van zowel de bestaande als nieuwe bebouwing en verharding zal in de toekomstige situatie volledig afgekoppeld worden. In de groenblauwe structuur is voldoende capaciteit voor het regenwater om danwel te infiltrereren, danwel opgevangen te worden. De bodemopbouw, GHG en doorlatendheid wijzen uit dat het infiltreren van hemelwater in de bodem binnen het plangebied mogelijk is.
Het hemelwater dat op de daken van de bebouwing en de verhardingen valt wordt door middel van regenpijpen en ondergrondse leidingen naar deze groenblauwe zone geleid.
De bestaande vuilwaterafvoer blijft aangesloten op het bestaande rioolstelsel zoals aanwezig in de Heerbaan.
5.5 Waterkwaliteit
Vanwege de infiltratie van het hemelwater is het belangrijk de waterkwaliteit te bewaken. Dit gebeurt door in en op de verharde oppervlakken en in bouwwerken geen uitloogbare materialen (lood, koper, zink) toe te passen, tenzij een coating is toegepast. Daarnaast worden er geen auto's gewassen op het terrein en zal er geen gebruik worden gemaakt van chemische onkruidbestrijding of strooizout.
5.6 Wateroverlast
Wateroverlast wordt voorkomen door het realiseren van een wadi van voldoende capaciteit. Er is dan ook geen wateroverlast ten gevolge van afstromend hemelwater te verwachten.
5.7 Advies Waterschap Limburg
Als gevolg van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak met minder dan 2.000 m2 toe. Gezien de beperkte toename van het verhard oppervlak is een advies van het waterschap niet noodzakelijk. Daarnaast wordt de bebouwing en verharding volledig afgekoppeld waardoor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verbeterd ten opzichte van de huidige situatie.
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
- de digitale raadpleegbaarheid;
- de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SBVP 2012);
- de Woningwet;
- het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld in 2009) en de diverse herzieningen (5 stuks, vastgesteld in 2012, 2015, 2015, 2017 en 2019).
Bij het opstellen van de inhoud van de regels zijn de voorschriften uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' in combinatie met de diverse herzieningen aangehouden (Geconsolideerde regels: Buitengebied Nederweert werkdocument inclusief herzieningen 1 t/m 2). Aangezien dat moederplan voor het buitengebied niet is opgesteld conform SVBP2012 zijn de regels in dit plan hier op aangepast en wordt het planvoornemen planologisch-juridisch geregeld.
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
6.2 De Verbeelding
Op de verbeelding zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' en 'Natuur';
- De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' (gedeeltelijk: westelijke rand);
- de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone';
- het bouwvlak
- de functie aanduiding 'maatschappelijk' en 'kampeerterrein'.
Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waar binnen hoofd- en eventuele bijgebouwen ten dienste van de bestemming mogen worden opgericht. Het bouwvlak is daarbij afgestemd op het planvoornemen met de bestaande en beoogde nieuwe bebouwing als uitgangspunt. De maatvoering van de toegestane bebouwing is overeenkomstig de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.
Qua gebruik is naast de agrarisch gebruik met burgerwoning (beheerderswoning) ook de volgende functies toegestaan:
- (begeleid) wonen in de bestaande bebouwing in de vorm van 2 appartementen en woongroepen (max. 8 personen);
- maatschappelijk ten behoeve van het gebruik van bestaande, danwel delen van bestaande bebouwing, gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve, medische en openbare dienstverlening alsmede een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de functie aanduiding 'maatschappelijk'.
Ondergeschikt hieraan zijn tevens toegestaan:
- onmoetingsruimte voor sociale activiteiten met een maximum oppervlakte van 200 m2;
- kinderdagverbijf met een maximum oppervlakte van 200 m2;
- opslag en maatschappelijke werkplaats met een maximum oppervlakte van 150 m2;
- detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte, geteelde (agrarische) producten van het eigen bedrijf, met een maximum oppervlak van 100 m2;
- een ondergeschikte horecagelegenheid met een maximum oppervlak van 100 m2 exclusief het bijbehorende terras;
- agrarisc h hobbymatig gebruik;
- bed & breakfast in de bestaande bebouwing ten behoeve van maximaal 8 slaapplaatsen;
- kleinschalige kampeeractiviteiten met maximaal 30 seizoenplaatsen (camperplaatsen) ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
- sanitaire ruimte met toiletten, douches en (af)wasruimten ten behoeve van de kleinschalige kampeeractiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en maatschappelijk';
- pluk- en voedselbos.
De gronden die geen onderdeel uit maken van het bouwvlak zijn qua gebruik met name bestemd voor:
- behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden;
- behoud en versterking van de ecologische structuur;
- behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- behoud van landschapselementen;
- verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
- waterhuishoudkundige doeleinden;
- groenvoorzieningen
- extensieve dagrecreatie en uitloop hiervoor beschreven functies, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het waarborgen van de landschappelijke inpassing, dat deze ook daadwerkelijk wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.
6.3 De Regels
De regels zijn conform de SVBP en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van een voormalig agrarisch bedrijf als zorgboerderij met bijbehorende functies c.q. voorzieningen. Aangezien het geheel wordt uitgevoerd door een particuliere intiatiefnemer kan worden gesteld dat er geen beperkingen/risico's zijn voor de grondexploitatie en financiële uitvoerbaarheid van het plan. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de realisatie van het planvoornemen (inclusief landschappelijk inpassing) komen voor rekening van de initiatiefnemer. Verder zijn er voor de gemeente geen kosten verbonden aan het planvoornemen. Eventuele aanpassingskosten in het openbaar gebied voor zover dit noodzakelijk is zullen bij de initiatiefnemer in rekening gebracht worden op basis van het heffen van leges. Het afsluiten van een anterieure overeenkomst wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Wel zal er een planschadeverhaalovereenkomst door de gemeente met de initiatiefnemer afgesloten worden. Eventuele planschade zal op basis hiervan worden doorberekend aan de initiatiefnemer. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.
Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Eveneens is met het planvoornemen geen sprake van een Grex bouwplan (verbouw tot woningen <10). Het plan heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het planvoornemen betreft de realisatie c.q. het planologisch-juridisch mogelijk maken van een zorgboerderij met bijbehorende functies c.q. voorzieningen ter plaatse van vrijgekomen agrarische bebouwing aan de Heerbaan 4 te Leveroy. Ter voorbereiding op dit bestemmingsplan heeft op 24 januari 2019 een informatiebijeenkomst met de omwonenden plaatsgevonden. Deze informatiebijeenkomst is door 18 personen bezocht. Tijdens de bijeenkomst is het planvoornemen gepresenteerd. De reactie van de omwonenden waren uitsluitend positief en heeft er in geresulteerd dat de omwonenden hun hulp hebben aangeboden voor de realisatie van het planvoornemen. Concreet heeft dit al geleidt tot het meehelpen bij de aanplant van hagen en bomen als onderdeel van de landschappelijke inpassing in het voorjaar van 2019. De uitnodigingsbrief en reacties van omwonenden zijn bijgevoegd in Bijlage 9.
Gezien de positieve reacties en de aangeboden hulp zal het planvoornemen naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving zal stuiten.
Dit bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
7.4 Conclusie
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare invulling van deze vrijkomende agrarische bebouwing c.q. het plangebied.
Hoofdstuk 8 De Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
- a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
- b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
- c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
- d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
8.2 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 april 2020, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 28 mei 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 23 juni 2020
Bijlage 1 Landschapelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschapelijke inpassing
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Aerius Calculator Output Emissie Realisatiefase
Bijlage 4 Aerius calculator output emissie realisatiefase
Bijlage 5 Aerius Calculator Output Maximale Emissie
Bijlage 5 Aerius calculator output maximale emissie
Bijlage 6 Aerius Calculator Output Gebruiksfase
Bijlage 6 Aerius calculator output gebruiksfase
Bijlage 7 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quickscan Flora en Fauna