KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgang- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planvoornemen
2.1 Inleiding
2.2 Woningbouwontwikkeling Hoebenakker
2.3 De Bestaande Situatie
2.4 Het Planvoornemen
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Geur
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Flora En Fauna
4.11 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Watergerelateerde Gebiedskenmerken
5.3 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
6.2 Uitgangspunten
6.3 Toelichting Op De Planregels
6.4 Bestemmingen
6.5 Algemene Regels
6.6 Overgangs- En Slotregel
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Economische Haalbaarheid
7.3 Maatschappelijke Haalbaarheid
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
8.2 Kennisgeving
8.3 Vaststelling
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Nader Asbestonderzoek
Bijlage 3 Saneringsplan (Verontreiniging Bodem)
Bijlage 4 Besluit Wet Bodembescherming M.b.t. Sanering
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 7 Memo Geurhinderberekeningen
Bijlage 8 Mailwisseling M.b.t. Archeologische Vrijgave Plangebied
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Notitie Beoordeling Stikstof
Bijlage 11 Inspectie Flora En Fauna
Bijlage 12 Aanmeldnotitie

Hoebenakker Noordwest 2022

Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert

Vastgesteld op 19-07-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Hoebenakker Noordwest 2022' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01 van de gemeente Nederweert;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep of bedrijfsactiviteit:

de uitoefening aan huis van een beroep of de beroepsmatig verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep , waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder worden geen detailhandel en seksinrichting begrepen;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzondelijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Voor toepassing van deze planregels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld aan een aan het hoofdgebouwd aangebouwd bijgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woningen:

blokken van meer dan 2 woningen onder 1 kap;

1.8 aangebouwd bijgebouw:

Een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/ of door het gebruik maken van dezelfde constructie mu(u)r(en);

1.9 achtergevelrooilijn:

de op de verbeelding aangegeven van de bestemming afgekeerde bouwgrens, welke niet mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijvigheid aan huis:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/ of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht;

1.14 begane grondlaag:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.15 bestaand:

  1. a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en/of verleende vergunning;
  2. b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en een met een maximale hoogte van 3,50 m voor woningen respectievelijk woongebouwen en 4,50 m voor andere gebouwen;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 carport:

een bijgebouw, niet zijnde een overkapping met een open constructie als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage II, artikel 2 en artikel 3, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte, en uit ten hoogste twee wanden, niet zijnde een voorwand, voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig;

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.30 dakopbouw:

een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; Horecadoeleinden worden hieronder begrepen;

1.32 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.33 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, rioleringen, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen);

1.34 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.35 erker:

uitbouw aan een gevel waardoor een gedeelte van die gevel voor of naast de woning is gelegen;

1.36 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);

1.37 evenement:

een tijdelijke activiteit in de open lucht al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 halfvrijstaande of twee-onder-een-kap woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.41 huishouden:

  1. a. één persoon; of
  2. b. meerdere personen die een economisch-consumptieve eenheid vormen en die een duurza a.me gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.42 internetwinkel

(detail)handel via internet (of postorder), mits ter plekke geen sprake is van het uitstallen, afhalen of verkoop ter plekke (ook niet als ondergeschikte activiteit), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.43 levensloopbestendige woning:

woning die voorziet in de primaire voorzieningen op de begane grond;

1.44 luifel:

een uitstekend afdak aan een gebouw;

1.45 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

Er moet sprake zijn van meer dan 8 uur verleende per week mantelzorg door de mantelzorger over een periode die langer duurt dan 3 maanden. Als een verklaring zoals hierboven bedoeld kan ook dienen dat de mantelzorgbehoevende bekend is bij het gemeentelijk WMO-loket als zorgbehoevende.

1.46 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.47 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

1.48 patiowoning:

een woning waarbij de (bepalende) buitenruimte geheel of gedeeltelijk is afgesloten door de bouwmassa van de woning, de aangrenzende woning(en) en/of muren zodat een binnenplaats of binnenhof wordt gevormd;

1.49 peil:

  1. a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.50 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.51 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.52 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.53 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.55 straatprostitutie:

het op zich op de weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. functieomschrijving en/ of bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan;

1.56 tuin:

Gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;

1.57 verbeelding:

de tekening (analoog en digitaal) van het bestemmingsplan 'Hoebenakker Noordwest 2022' van de gemeente Nederweert;

1.58 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg.

1.59 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel (de gevel waar de hoofdorientatie plaats vindt) die niet door gebouwen mag worden overschreden (behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen);

1.60 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;

1.61 vrijstaand geschakelde woning:

Een hoofdgebouw verbonden met een gemeenschappelijke wand met een bijbehorend bouwwerk van een naastgelegen hoofdgebouw;

1.62 vrijstaande woning:

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.64 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot op de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.65 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.66 wonen:

het gehuisvest zijn van één huishouden in een woning;

1.67 woning:

een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.68 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten.

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580, zoals deze geldt ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 0,50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speel- en wandelgelegenheden;
  3. c. evenementen;
  4. d. verblijfsgebied;
  5. e. watergangen;
  6. f. langzaamverkeersroute(s);
  7. g. de aan- en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding alsmede waterberging;
  8. h. calamiteitenvoorzieningen;

met de daarbij behorende

  1. i. voorzieningen voor het openbaar nut;
  2. j. verhardingen, zoals wandel- en fietspaden en parkeerplaatsen;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zitgelegenheden, (kinder)speelwerktuigen, alsmede gebouwen van openbaar nut en abri's;
  4. l. kleine gebouwen voor beheer en onderhoud.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. evenementen;
  4. d. de aan- en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding alsmede waterberging;
  5. e. calamiteitenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. f. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  2. g. parkeerterreinen en voorzieningen;
  3. h. nutsvoorzieningen;
  4. i. fietsenstallingen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke;
  5. j. voorzieningen van openbaar nut.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. de aan- en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding alsmede waterberging;

met daarbij behorende:

  1. c. gebouwen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. tuinen en erven;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. voorzieningen van openbaar nut;
  6. h. achterpaden;

met dien verstande dat:

  1. i. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, bedrijvigheid aan huis en consumentverzorgende dienstverlening in de hoofdgebouwen enkel is toegestaan binnen de in 5.5.1 opgenomen voorwaarden;
  2. j. de uitoefening van een internetwinkel enkel is toegestaan binnen de in 5.5.2 opgenomen voorwaarden;
  3. k. de uitoefening van mantelzorg in het hoofdgebouw is toegestaan;
  4. l. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een bijgebouw of bedrijvigheid aan huis en consumentverzorgende dienstverlening of een internetwinkel alleen is toegestaan na toepassing van de in 5.6.1 of 5.6.2 opgenomen afwijkingsbevoegdheid.

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Nadere eisen

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Bouwbepaling

Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden enig bouwwerk te bouwen, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

7.2 Tijdelijke woonunit

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan een woonunit ten behoeve van het tijdelijk verblijf op het bouwperceel van de te bouwen woning voor de duur van maximaal 2 jaar, na afgifte van de omgevingsvergunning op te richten. Voor het plaatsen van de woonunit gelden de volgende voorwaarden:

  1. a. de maximale oppervlakte van de woonunit bedraagt 75 m2;
  2. b. de maximale bouwhoogte van de woonunit bedraagt 3,5 meter;
  3. c. de woonunit wordt tenminste 1 meter uit de voorste en zijdelingse perceelsgrens geplaatst.

7.3 Afkoppelen hemelwater

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate op eigen terrein in het afkoppelen/infiltreren van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen (vastgesteld d.d. 13 december 2016).
  2. b. Indien het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - boringsvrije zone

  1. a. Het is ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' binnen en buiten inrichtingen verboden:
    1. 1. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of te hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei (dieper dan 80 meter);
    2. 2. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei (dieper dan 80 meter) kunnen aantasten.
  2. b. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 80 meter (tot aan de Bovenste Brunssumklei), wordt vier weken van tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten.
  3. c. Bij het maken en sluiten van een boorput wordt de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht genomen.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingen

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:

  1. a. het aanbrengen van wijzigingen betrekking hebbende op een enigszins andere situering van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen nodig zijn in verband met de aanleg van een weg of ingekomen bouwaanvragen ter uitvoering van een bouwplan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, met dien verstande dat de verschuiving niet meer dan 5 meter mag bedragen;
  2. b. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwvragen deze wijzigingen nodig zijn;
  3. c. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmings- en/of bouwvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeren

Hoofdstuk 4 Overgang- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Hoebenakker Noordwest 2022'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan de noordzijde van de kern Nederweert is de woningbouwlocatie Hoebenakker gelegen. Dit is de uitbreidingswijk van de kern Nederweert en wordt globaal begrensd door Hoebensstraat/Bosserstraat (noordzijde), Rijksweg Noord (oostzijde), achterzijde woningen Montgomerystraat/Suffolkstraat (zuidzijde) en achterzijde lintbebouwing Strateris (westzijde). Het noordelijk deel van deze woningbouwlocatie is nog onbenut, zijnde het gedeelte ten zuiden van de Hoebensstraat/Bosserstraat. In aansluiting op de inmiddels gerealiseerde woningen, heeft gemeente Nederweert nu het planvoornemen om aan de noord-westzijde (aan de achterzijde van Strateris 71-85) 7 grondgebonden woningen (5 vrijstaande en 2 halfvrijstaande woningen) te realiseren.

Het planvoornemen om op deze locatie 7 grondgebonden woningen te realiseren is op grond van het geldende planologisch-juridisch regime, zijnde het bestemmingsplan 'Hoebenakker 2013', niet mogelijk. De gronden zijn in dit bestemmingsplan namelijk bestemd als 'Agrarisch' in combinatie met een wijzigingsbevoegdheid voor woningbouw. Echter, deze wijzigingsbevoegdheid voorziet in de wijziging van de gehele agrarische bestemming. Om het planvoornemen te kunnen realiseren is een herziening van het geldende planologisch-juridisch regime noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze herziening van het planologisch-juridisch regime waarmee het planvoornemen planologisch-juridisch gezien mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de woningbouwlocatie Hoebenakker. Aan de noord-westzijde van deze woningbouwlocatie sluit het plangebied aan op de inmiddels gerealiseerde woningen aan de Leerlooier en Mandenmakers (gelegen ten zuiden van het plangebied). Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de lintbebouwing aan Strateris. Aan de noord- en oostzijde wordt het plangebied nog begrensd door agrarische percelen. Op deze percelen zijn in de toekomst echter ook woningen voorzien.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie Y, perceelnummer 1360 (gedeeltelijk). Het oppervlak van het plangebied bedraagt ongeveer 7.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Binnen het plangebied is het bestemmingsplan 'Hoebenakker 2013' vigerend. Dit bestemmingsplan is door de Raad vastgesteld op 7 mei 2013. Binnen het plangebied is op grond van dit bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' in combinatie met de gebiedsaanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 5' van toepassing. Binnen de agrarische bestemming is bepaald dat de gronden bestemd zijn voor: agrarisch grondgebruik, hobbymatig agrarisch getint grondgebruik, extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen, versterking van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur; groenvoorzieningen, statische opslag in gebouwen. Op basis van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de realisatie van 125 woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals verkeers-, parkeer-, groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied bij rode contour

Het beoogde planvoornemen in de vorm van de realisatie van 7 grondgebonden woningen past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Wonen is niet toegestaan en op basis van de bouwregels zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogelijk zoals kleinschalige picknickplaatsen, rustplaatsen, zitbanken, afvalbakken en borden. Om het planvoornemen in planologisch-juridische zin te kunnen realiseren, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

Met onderhavige bestemmingsplanherziening wordt gefaseerd invulling gegeven aan de woningbouwlocatie Hoebenakker. Met het planvoornemen is aansluiting gezocht op de bestaande ruimtelijke structuur, zowel richting de lintbebouwing aan Strateris en de recent gerealiseerde woningen aan de zuidzijde van het plangebied. Er wordt aangehaakt op zowel de bestaande bebouwings-, infra- als groenstructuur.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 eerst een beschrijving van de feitelijke situatie en het beoogde planvoornemen binnen het plangebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de structuur en de aanwezige functies. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente, waarbij tevens de ladder voor duurzame verstedelijking betrokken wordt. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod en in hoofdstuk 5 is de waterparagraaf beschreven. Hoofdstuk 6 bevat de toelichting op de juridische planopzet en de planregels. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Ten slotte komt in hoofdstuk 8 de procedure aan bod.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van de planlocatie, de planlocatie zelf en het planvoornemen. Tevens komen zowel de onsluiting en het parkeren, als de groenstructuur aan bod.

2.2 Woningbouwontwikkeling Hoebenakker

Aan de noordzijde van de kern Nederweert is de woningbouwlocatie Hoebenakker gelegen. Dit is de uitbreidingswijk van de kern Nederweert en wordt globaal begrensd door Hoebensstraat/Bosserstraat (noordzijde), Rijksweg Noord (oostzijde), achterzijde woningen Montgomerystraat/Suffolkstraat (zuidzijde) en achterzijde lintbebouwing Strateris (westzijde). Het plangebied maakt onderdeel uit van deze woningbouwlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0004.png"

Luchtfoto met directe omgeving en begrenzing plangebied (rode kaders)

2.3 De Bestaande Situatie

In het verleden was het plangebied in gebruik als agrarisch bedrijf. De opstallen van dit voormalig agrarisch bedrijf zijn inmiddels gesloopt, waardoor het plangebied momenteel braak ligt. Ten noorden en oosten van het plangebied zijn de aangrenzend gronden nog agrarisch in gebruik. Aan de zuidzijde zijn inmiddels 3 vrijstaande woningen gerealiseerd, waarop het plangebied aansluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0005.png"

Zicht op het plangebied vanaf de Hoebensstraat

2.4 Het Planvoornemen

2.4.1 Algemeen

Met onderhavig planvoornemen wordt gefaseerd verdere invulling gegeven aan de woningbouwlocatie Hoebenakker. Met het planvoornemen is aansluiting gezocht op de bestaande ruimtelijke structuur, zowel richting de lintbebouwing aan Strateris en de recent gerealiseerde woningen aan de zuidzijde van het plangebied. Er wordt aangehaakt op zowel de bestaande bebouwings-, infra- als groenstructuur.

De keuze voor een verdere invulling van de woningbouwlocatie Hoebenakker is in lijn met de ingezette ontwikkelingsstrategie van Nederweert. Ten zuiden van het plan gebied is reeds een deel van de woningbouwlocatie gerealiseeerd. Dit deel van de woningbouwlocatie heeft ruime kavels met brede profielen en een groene uitstraling. Hier sluit het planvoornemen op aan met 5 vrijstaande woningen en 2 halfvrijstaande woningen. De kavels voor de vrijstaande woningen hebben een oppervlakte varierend van 480 m2 tot 790 m2. De oppervlakte van de kavels van de 2 halfvrijstaande woningen zijn respectievelijk 237 m2 en 314 m2. Om aan te sluiten op de reeds gerealiseerde woningen zorgt het planvoornemen voor een afronding van het bestaande 'wijk' in dit deel van de woningbouwlocatie Hoebenakker. Hierdoor worden enkele 'doodlopende' straten (Scheper, Mandenmaker) doorgetrokken in het plangebied waardoor er een logische afronding van de verkeersstructuur ontstaat.

Kenmerkend voor het planvoornemen is de beoogde brede groenvoorziening ten noorden van de te realiseren woningen. In deze groenvoorziening is ruimte voor groen- en watervoorziening en is een voortzetting van de centrale groenvoorziening parallel aan de Leerlooier. Ook kunnen hier speelvoorzieningen worden gerealiseerd. Deze groenvoorziening markeert de overgang van projectmatige bebouwing aan de zuidzijden tot een meer organische ontwikkeling (in aansluiting op het karakter van de Linten), waar onderhavig planvoornemen onderdeel van uitmaakt, aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0006.png"

Inrichtingstekening/matenplan planvoornemen

Het plangebied waar de woningen zijn voorzien, is in het ontwerp van de woningbouwlocatie Hoebenakker aangemerkt als deelgebied 5: Wonen op de akker. De belangrijkste kenmerken binnen dit deelgebied zijn:

  • Openheid;
  • Grote voortuinen;
  • Aan de randen bouwen in de rooilijn, duidelijke randen langs de open groengebieden;
  • Naar binnen toe meer speelse rooilijnen;
  • Parkeren indien mogelijk uit het zicht in hofjes en op eigen terrein;
  • Openheid, gras en water in de openbare ruimte.

Met de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Hoebenakker wordt een hoge ruimtelijke kwaliteit nagestreefd. Om deze reden zijn er beeldkwaliteitseisen per deelgebied opgesteld. De eisen hebben betrekking op de plaatsing van de bebouwing op de kavel, de opbouw van de hoofdmassa, bouwhoogte, kapvorm, kleur- en materiaalgebruik. De beeldkwaliteitseisen die voor de bebouwing binnen onderhavig plangebied gelden zijn:

  • Vrijstaande, geschakelde of vrijstaand geschakelde woningen, 2 onder 1 kap, incidenteel 3 onder 1 kap, alsmede patio’s;
  • Naar de open delen van de (hoofd-)groenstructuur eenduidige rooilijnen op 3 meter van de kavelgrens;
  • Naar de overige delen van de (hoofd-)groenstructuur verspringende rooilijnen op minimaal 5 meter van de kavelgrens;
  • Langs de buitenranden van de deelgebieden eenduidige verkaveling en oriëntatie van bebouwing, daarbinnen vrijere verkaveling en oriëntatie mogelijk;
  • Complexere hoofdbouwmassa mogelijk, bijgebouwen toegestaan;
  • Hoofdgebouwen minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens;
  • Maximale bouwhoogte van 2 lagen met kap (goothoogte 7 meter, bouwhoogte 11 meter);
  • Op hoekpunten tweezijdige oriëntatie, verbijzonderingen toegestaan, zoals erkers;
  • Diverse kapvormen mogelijk;
  • Variatie in kleur- en materiaalgebruik per bouwstrook/-blok.

Met de situering van de woningen c.q. de bouwvlakken voor de woningen wordt aan bovenstaande eisen voldaan. Door de ruime kavels wordt de nodige en gewenste afstand tot de perceelsgrenzen in acht genomen. Ook qua rooilijn is dit het geval. De maximale goot- en bouwhoogte is vast gelegd op respectievelijk 7 en 11 meter, zodat er alleen woningen in maximaal 2 bouwlagen met kap gerealiseerd kunnen worden. Ten noorden van de woningen wordt een groenvoorziening ingericht als onderdeel van de totale groenstructuur van de woningbouwlocatie Hoebenakker, in aansluiting op de reeds bestaande groenstructuur. Hier is tevens een centrale wadi voorzien voor de opvang het hemelwater. Voor wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geldt dat de groenstructuur wordt gekenmerkt door lanen met groene bermen. Er is ruimte voor regenwateropvang en - infiltratie. Daarnaast geldt dat het gebied wordt ingericht als 30 km-uur gebied in aansluiting op de bestaande ontsluitingsstructuur.

2.4.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

Binnen het plangebied worden nieuwe straten aangelegd waarmee het plangebied wordt verbonden met de bestaande wegenstructuur. Hiervoor worden de straten Scheper en Mandenmaker in noordelijke richting doorgetrokken. Richting het noorden eindigt de straat Scheper in een T-splitsing, waarbij in westelijke richting de westelijk gelegen woonhuizen te bereiken zullen zijn. Hier eindigt de straat in een open ruimte die de mogelijkheid biedt om te keren (cul-de-sac). Wanneer vanaf de T-splisting de weg in oostelijke richting wordt vervolgd, wordt de Mandenmaker bereikt. Vanaf de Mandenmaker kan de weg in zuidelijke richting of oostelijke richting vervolgd worden. Onderstaande afbeelding geeft schematisch het beoogde wegenpatroon weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0007.png"

Schematische weergave beoogd wegenpatroon

Door toevoeging van 7 woningen is ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving ervan een lichte toename in de verkeersdruk te verwachten. Er worden met het planvoornemen 5 vrijstaande woningen en 2 half vrijstaande woningen gerealiseerd. Op basis van de CROW normen geldt een norm van maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal per vrijstaand koophuis in de rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied. Voor een half vrijstaande woning bedraagt deze norm maximaal 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Daarmee genereert het planvoornemen een totaal van (5*8,6 + 2*8,2=59,4) 60 verkeersbewegingen per etmaal.

De bestaande infrastructuur en de te ontwikkelen infrastructuur zijn in staat de lichte toename in verkeersdruk probleemloos op te vangen. Hiermee is bij de uitwerking van de infrastructuur voor de woningbouwlocatie Hoebenakker rekening gehouden. Derhalve zijn geen negatieve gevolgen ten aanzien van de verkeersveiligheid te verwachten

Parkeren

Er worden met het planvoornemen 5 vrijstaande woningen en 2 half vrijstaande woningen gerealiseerd. Op basis van de CROW normen geldt een minimale parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per vrijstaande woning in de rest bebouwde kom in een matig stedelijk gebied. Voor een half vrijstaande woning bedraagt deze minimale parkeernorm 1,7 parkeerplaatsen per half vrijstaande woning. Hiermee komt de parkeerbehoefte voor het plangebied op 12,4 parkeerplaatsen (afgerond 12 parkeerplaatsen). De afmetingen van een parkeerplaats moeten minimaal 6 x 2,5 meter zijn en een garage wordt niet meegeteld bij de bepaling van het aantal parkeerplaatsen. Het bezoekersparkeren vindt plaats in de openbare ruimte.

Het parkeren wordt grotendeels op eigen terrein opgelost. Dit betekent voor de vrijstaande woningen dat er twee parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Gezien het oppervlak van de kavels voor de vrijstaande woningen is hier voldoende ruimte voor. Voor de halfvrijstaande woningen wordt voorzien in 1 parkeerplaats op eigen terrein. Hiermee komt het aantal parkeerplaatsen op 12 parkeerplaasten. Daarnaast is in (de breedte van) het straatprofiel van de aan te leggen infrastructuur voldoende ruimte voor parkeren langs de weg voor eventuele bezoekers. Aan de parkeerbehoefte wordt hiermee in voldoende mate voldaan.

2.4.3 Privacy en bezonning

De vrijstaande woningen worden op ruime kavels gesitueerd en sluiten aan op eveneens relatief ruime kavels van de aangrenzende woonpercelen. Zowel aan de zuidzijde als aan de westzijde (lintbebouwing Strateris). Door de onderlinge afstand tussen de achtergevels van de woningen en sprake is van een reguliere woonsituatie (achterkant-achterkant situatie) wordt de privacy in voldoende mate gewaarborgd.

Hetzelfde geldt in feite voor de bezonning. Door de beperking van de bouwhoogte tot maxiaal 2 bouwlagen met kap (goothoogte 7 meter en bouwhoogte 11 meter) en de onderlinge afstand tussen de woningen dan wel afstand tot de perceelsgrenzen is ook de bezonning in voldoende mate gewaarborgd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan. Tevens komt de ladder voor duurzame verstedelijking en het gemeentelijk beleid in dit hoofstuk aan bod.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2021 in werking treedt, wordt momenteel de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  1. 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Vooralsnog is totdat de NOVI van kracht wordt, het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de voormalige Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap (waaronder het beleid voor Nationale Landschappen) laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn, mede ter bescherming van het binnendijkse plangebied. Het belang van bescherming van de buisleidingen is in een aparte structuurvisie vastgelegd.

Onderhavig planvoornemen is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan. Het is aan de gemeente Nederweert zelf om medewerking te verlenen voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen en voor kleinschalige (natuurlijke) groen als onderdeel van de beoogde groenstuctuur in de woningbouwlocatie Hoebenakker. Hier is in onderhavige situatie sprake van.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer Natuurnetwerk Nederland en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Onderhavig planvoornemen heeft geen gevolgen voor aangewezen nationale belangen. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied, derhalve heeft het Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Onderhavig planvoornemen heeft geen gevolgen voor aangewezen nationale belangen. Er zijn geen nationale belangen van toepassing op het plangebied, derhalve heeft de Rarrov eveneens geen consequenties voor voorliggend plan.

3.2.5 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn 11 woningen (welke op één en dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus 12.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van 7 woningen (waarvan 5 vrijstaand en 2 halfvrijstaand) als onderdeel van de woningbouwlocatie Hoebenakker. De realisatie van 7 woningen als zelfstandig planvoornemen is geen ontwikkeling die in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is immers 12. Echter, gezien het feit dat het planvoornemen deel uitmaakt van de woningbouwlocatie Hoebenakker, is het reëel het planvoornemen in groter verband te beschouwen. De realisatie van 7 woningen als onderdeel van de woningbouwlocatie Hoebenakker, wordt daarom wel beschouwd als onderdeel van een stedelijke ontwikkeling. In dit kader wordt in onderstaande nader ingegaan op de behoefte aan de woningen en wordt een afweging gemaakt voor de locatie.

De woningbouwlocatie Hoebenakker is op regionaal en gemeentelijk niveau aangewezen als uitbreidingslocatie voor de gemeente Nederweert. In de regionale Structuurvisie Wonen 2018 (zie ook 3.4.1) maken de bestaande woningbouwplannen voor de woningbouwlocatie Hoebenakker reeds deel uit van zowel de harde als zachte plancapaciteit. Onderhavig planvoornemen vindt plaats binnen een gebied waar 125 woningen voor de ontwikkeleing van de woningbouwlocatie Hoebenakker zijn voorzien en reeds planologisch-juridisch mogelijk door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Wegens de vraag naar flexibiliteit en de wens te kunnen sturen op de actuele woningbehoefte, wordt gefaseerd invulling gegeven aan de bouw van de voorziene 125 woningen. Met de realisatie van vijf vrijstaande woningen en twee halfvrijstaande woningen op onderhavige locatie, wordt hiermee aan voldaan.

Er wordt geconcludeerd dat er sprake is van een concrete behoefte aan de woningen op onderhavig woningbouwlocatie. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak van de Rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering. De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0008.png"

Uitsnede kaart Zonering POL 2014

Zoals weergegeven op bovenstaande kaart is het plangebied gelegen in de zone 'Buitengebied'. De zone 'Buitengebied' omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en clusters van bebouwing. De buitengebieden hebben vaak een agrarisch karakter met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Voor deze gebieden ligt het accent op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en het terugdringen van de milieubelasting vanwege de landbouw. Daarnaast gaat de aandacht uit naar de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

In de provinciale Omgevingsverordening (zie volgende paragraaf 3.3.2) is er meer concreet invulling gegeven aan de kaders die in de Omgevingsvisie worden geschetst. Toetsing van het planvoornemen aan deze kaders vindt in deze paragraaf plaats.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Wonen

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 3.2.5 (ladder voor duurzame verstedelijking) is reeds besproken dat onderhavig planvoornemen onderdeel van een stedelijke ontwikkeling is en dat sprake is van een concrete behoefte aan dit planvoornemen. Ook geldt dat de locatie, als onderdeel van de woningbouwlocatie Hoebenakkers, als passende locatie voor onderhavig planvoornemen wordt gezien. Er wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan. Hiermee wordt ook voldaan aan de kaders voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het POL.

Verder is ten aanzien van het onderwerp 'Wonen' in het POL opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (nu Structuurvisie Wonen 2018). Zoals beschreven in paragraaf 3.4.1, wordt met de realisatie van 7 woningen in onderhavig plangebied aan de regionale woonafspraken zoals beschreven in de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (nu Structuurvisie Wonen 2018) voldaan.

Roerdalslenk

Het plangebied maakt daarnaast onder andere onderdeel uit van de boringsvrije zone "Roerdalslenk III". Het is in het gebied Roerdalslenk binnen en buiten inrichtingen verboden:

a. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei;

b. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.

Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk in zone III, dieper dan 80 meter tot aan de Bovenste Brunssumklei, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten. Verder geldt dat bij het maken en sluiten van een boorput de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht wordt genomen.

Het planvoornemen heeft geen consequenties voor de Roerdalslenk. Er vinden geen van onder a en b genoemde zaken binnen het plangebied plaats.

3.4 Regionaal Beleid

3.4.1 Structuurvisie Wonen 2018

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg (hierna Structuurvisie 2014) geactualiseerd. Daartoe is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (2018) met ondersteuning van de Provincie Limburg. In deze actualisatie worden de leermomenten van de Structuurvisie 2014 meegenomen. Er zijn concrete afspraken gemaakt voor de periode 2018 tot en met 2021 en er wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze actualisatie kan worden aangehaald als “Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021” (hierna Structuurvisie Wonen 2018).

In de Structuurvisie 2014 zijn voor 10 jaar aantallen te bouwen woningen per gemeente vastgelegd. Hierbij is de totale groei van de regio verdeeld over de gemeenten naar rato van het aantal huishoudens. Voor Nederweert betekende dit een groei van 520 woningen (op basis van de prognose Etil 2013).

De prognose Etil 2017 laat voor Nederweert een hogere groei zien ten opzichte van Etil 2013. In de Structuurvisie Wonen 2018 is vastgelegd dat elke gemeente kan uitgaan van minimaal de afspraak uit de Structuurvisie 2014 en alleen indien de prognose Etil 2017 hoger uitpakt, van deze nieuwe prognose. Voor Nederweert is de prognose Etil 2017 daarom uitgangspunt. Het uitgangspunt is 585 woningen.

Na aftrek van de netto realisatie in de periode 2014 tot en met 2017, zijnde 236 woningen, resteert de opgave tot de top van het aantal huishoudens, te weten 349 woningen. Deze opgave is vergeleken met de planvoorraad per 1 januari 2018, zijnde 553 woningen. Daaruit is de overcapaciteit berekend, zijnde 204 woningen. Van deze overcapaciteit wordt komende 4 jaar 40% gereduceerd, te weten 81 woningen. In het kader van de reductieopgave zijn reeds woningen in de zachte plancapaciteit van gemeente Nederweert geschrapt. Het betrof onder andere woningen die onderdeel uitmaakten van de woningbouwlocatie Hoebenakker. Mogelijk zal er in de toekomst binnen de zachte plancapaciteit van gemeente Nederweert nog verder moeten worden gezocht naar ruimte voor de saneringsopgave.

In de huidige situatie bedraagt de zachte plancapaciteit ten aanzien van de woningbouwlocatie Hoebenakker 50 woningen, waarvan er 3 een particulier initiatief betreffen en de overige 47 woningen zijn voorzien op gemeentelijke gronden. De beoogde 7 grondgebonden woningen van dit planvoornemen maakt hier onderdeel vanuit. Onderhavig planvoornemen maakt daarmee onderdeel uit van de planvoorraad die de basis vormt van de Structuurvisie Wonen 2018.

Conclusie

De realisatie van 5 vrijstaande en 2 halfvrijstaande woningen, als onderdeel van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Hoebenakker, maakt onderdeel uit van de regionaal gemaakte afspraken en voorziet in een concrete woningbehoefte in de gemeente Nederweert. Het plan past hiermee in de regionale en provinciale beleidskaders.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Structuurvisie Nederweert

De gemeente heeft op 9 november 2010 de structuurvisie Nederweert vastgesteld. Om inhoudelijk goed sturing te geven maakt de structuurvisie Nederweert onderscheid in:

  • ontwikkelingen die moeten kunnen plaatsvinden omdat ze voorzien in de basisinrichtingen van de gemeente (PLICHT);
  • ontwikkelingen die de gemeente graag zou willen om daarmee bepaalde doelen te bereiken waarvoor de gemeente dus eigen initiatieven ontplooit (AMBITIE);
  • ontwikkelingen die zich voordoen waarop de gemeente wil kunnen anticiperen (KANS);
  • ontwikkelingen die de gemeente wil voorkomen (BEDREIGING);

De bovengenoemde vier pijlers zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. Het beleid op hoofdlijnen voor 'voorzieningen voor goed wonen en leven' bestaat uit het bereikbaar houden van basisvoorzieningen voor alle kernen.

Het gemeentelijke woningbouwbeleid is opgenomen in de regionale woonvisie (paragraaf 3.4.1). Het gemeentelijk beleid geeft uitvoering aan het regionale beleid. Op grond van demografische gegevens, opgenomen in de regionale woonvisie, wordt in Nederweert nog een groei van het aantal huishoudens verwacht tot 2030. De behoefte richt zich voor een groot deel op grondgebonden betaalbare koopwoningen voor starters en zelfbouwkavels voor de markt en in mindere mate op patio's voor senioren. In deze behoefte kan op inbreidingslocaties niet of nauwelijks worden voorzien. Doorgang en fasering van volgende fasen in de nieuwe woongebieden is afhankelijk van de vraagontwikkeling (vraaggestuurd bouwen). Onderhavig plangebied is gelegen binnen gebied dat op basis van de structuurvisie wordt aangeduid als nieuw woongebied (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0009.png"

Uitsnede structuurvisie Nederweert met plangebied bij blauwe contour

Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend. Als criteria hanteert de gemeente:

  • er dient rekening te worden gehouden met al in ontwikkeling zijnde plannen en de toekomstige behoefte aan de betreffende categorie woningen
  • de bijdrage aan de gewenste diversiteit van de opbouw van de woningvoorraad in de kernen;
  • de bijdrage aan de gewenste verhuisdynamiek (doorstroming) in de kernen;
  • de bijdrage aan gewenste stimulering van belangrijke doelgroepen;
  • de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de locatie en de omgeving (met name door oplossing van een lokaal knelpunt en/of de realisatie op een inbreidingslocatie);
  • de duurzaamheid en de levensloopbestendigheid van de ontwikkeling;
  • de verhouding bebouwing en openbare ruimte (recreatie, spelen, groene ruimte).

In het nieuwe woongebied Hoebenakker worden enkel grondgebonden woningen gebouwd. Uitgangspunt is dat binnen Hoebenakker geen gestapelde bouw gerealiseerd zal worden. Binnen Nederweert is het aanbod van middeldure koopappartementen voldoende groot. De Woningvereniging Nederweert realiseert sociale huur op inbreidingslocaties, hier is binnen het plangebied ook geen behoefte aan. Ook in de behoefte aan goedkope appartementen in de koop en particuliere huursector wordt, overeenkomstig de behoefte van deze doelgroep, voorzien op inbreidingslocaties. Naast de grondgebonden woningen wordt ook ruimte gegeven voor de bouw van een achttal kleine woonvormen in de vorm van chalets. In paragraaf 2.4 is reeds beschreven hoe invulling wordt gegeven aan de stedenbouwkundige aspecten.

Conclusie

De realisatie van 5 vrijstaande woningen en 2 halfvrijstaande woningen als onderdeel van de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Hoebenakker draagt bij in het voorzien in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte binnen de gemeente. De woningbouwlocatie Hoebenakker is zowel op regionaal als op gemeentelijk niveau opgenomen als uitbreidingslocatie voor woningbouw. Onderhavig planvoornemen is daarmee passend binnen het gemeentelijk beleid.

3.5.2 Welstandsbeleid

De welstandsnota Gemeente Nederweert 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 augustus 2012. Het gemeentelijke welstandsbeleid richt zich vooral op bestaande, karakteristieke dorpslinten en centrum. Nieuwe woongebieden zijn deels welstandsvrij. Zo ook is het plangebied buiten de aangegeven welstandsgebieden gelegen. Voor gebieden gelegen buiten de aangegeven welstandsgebieden gelden geen welstandscriteria. Deze gebieden zijn welstandsvrij. Voor bouwactiviteiten vindt geen welstandstoets plaats.

Echter voor het gebied Hoebenakker-Salmespad is een beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 1) opgesteld waarin de welstandscriteria beschreven zijn die gehanteerd moeten worden bij de beoordeling van de bouwplannen binnen het gebied Hoebenakker-Salmespad. Dit beeldkwaliteitsplan is daarmee te beschouwen als een nadere uitwerking van de gemeentelijke welstandsnota. Het creëren van samenhang tussen de inrichting van de openbare ruimte en de architectonische en stedenbouwkundige uitwerking van bebouwing op de kavels is het uitgangspunt. In zijn algemeenheid geldt hierbij dat een landelijk, organische ontwikkeld woongebied het uitgangspunt is.

Hoe dit tot uiting komst is grotendeels de ontwerpvrijsheid van de architect, maar in het beeldkwaliteitsplan zijn enkele specifieke kenmerken van het gebied voorgeschreven. Zo dient de omvang van de bouwmassa te passen bij de omvang van de betreffende bouwkavel. Te vaak worden te grote woningen op te kleine bouwkavels gesitueerd, waardoor het landelijke beeld wordt aangetast. Daarnaast dragen verspringende voorgevelrooilijnen en wisselende kaprichtingen bij aan het landelijke beeld. Deze diversiteit wordt in het beeldkwaliteitsplan nagestreefd en gestimuleerd. Het gebruik van een kap is hierbij het uitgangspunt. Platte daken passen niet binnen het landelijke karakter en het karakter van de omliggende woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0010.png"

Referenties uit beeldkwaliteitsplan

Maar ook kleur- en materiaal gebruik draagt in belangrijke mate bij aan het gewenste landelijke karakter. Felle en conrasterende kleuren zijn ongewenst, evenals gladde en glimmende oppervlakten. Het gebruik van duurzame en natuurlijke materialen is het uitgangspunt. Dit geldt ook voor de openbare ruimte, waarin zoveel mogelijk gewerkt wordt met gebakken bestratingen, waterdoorlatende verharding en gebiedseigen beplantingen.

Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

In dat kader is een verkennend bodem- en nader asbestonderzoek uitgevoerd door Tritium Advies, rapportnummer 1809/055/BD-01, versie 0 d.d. 19 december 2018 (zie ook Bijlage 2). In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

Verkennend bodemonderzoek

Zintuiglijk zijn tot een diepte van 1,7 m-mv bijmengingen waargenomen met puin, kolengruis en koolas. Enkele boringen zijn gestaakt op een ondoordringbare laag. Verder is ter plaatse van één boring een matige muffe geur waargenomen in de ondergrond.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium, kobalt, koper, lood, zink en minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt sterk verontreinigd te zijn met cadmium, nikkel en zink en blijkt licht verontreinigd te zijn met barium en koper.

Tijdens eerder uitgevoerd onderzoek (2011) was het grondwater ter plaatse van/nabij het plangebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. De concentraties aan zware metalen fluctueren in de tijd. De sterke verontreinigingen in het grondwater kunnen niet worden gerelateerd aan de voormalige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied. Tevens is in de grond geen bron voor een verontreiniging met cadmium, nikkel en zink aangetoond. Het verhoogde nikkelgehalte betreft mogelijk een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde als gevolg van verzuring van zandige gronden in de regio waardoor metalen uitspoelen naar het grondwater. Voor wat betreft de verhoogde cadmium- en zinkgehalten is er mogelijk een relatie met de voormalige zinkindustrie in de regio.

De aangetoonde verontreinigingen in de grond en in het grondwater zijn in overeenstemming met de hypothese dat het plangebied verdacht is. Nader onderzoek wordt niet zinvol geacht.

Nader asbestonderzoek

De aard en omvang van de verontreiniging met asbest is afdoende vastgesteld. In de puinhoudende grond is een maximaal gewogen asbestconcentratie van 2.208 mg/kg d.s aangetoond. In de volledige puinlaag is een maximaal gewogen asbestconcentratie van 706 mg/kg d.s. aangetoond. Het betreft zowel hechtgebonden als niet-hechtgebonden chrysotiel en crocidoliet.

De totale oppervlakte waarover de met asbest verontreinigde grond en puin aanwezig is, bedraagt circa 1.100 m2. De verontreiniging is aanwezig vanaf het maaiveld tot gemiddeld 1,25 m-mv. De omvang van de asbestverontreiniging bedraagt derhalve 1.375 m3. De verontreiniging bestaat uit twee vlekken. Er is geen reden om aan te nemen dat de verontreiniging na 1 juli 1993 is ontstaan.

Uit de risicobeoordeling blijkt dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Dit betekent dat door het bevoegde gezag Wet bodembescherming geen tijdstip voor de start van de sanering wordt vastgesteld.

Aanbevelingen

Bij herontwikkeling van het plangebied dient de met asbest verontreinigde grond en puin te worden gesaneerd. Hiervoor dient vooraf een saneringsplan te worden opgesteld of een BUS-melding te worden verricht. Dit dient vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag, in dezen de provincie Limburg. De verontreiniging dient onder milieukundige begeleiding te worden gesaneerd. Verder wordt geadviseerd om de grond welke zintuiglijk verontreinigd is met asbest, maar waarvan de concentratie beneden de 100 mg/kg d.s. ligt, voorafgaand aan de herontwikkeling te ontdoen van asbest door middel van zeven. Na het verwijderen van het asbest zijn er naar de mening van het onderzoeksbureau geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Wel wordt geadviseerd om het grondwater vanwege de sterke verontreiniging met zware metalen niet te gebruiken voor beregening of drenking van vee.

Op basis van het uitgevoerde verkennend bodem- en nader asbestonderzoek is een saneringsplan opgesteld door Geonius (documentnummer MA190004.010.R01.V1.1, d.d. 26 september 2019, zie Bijlage 3). Op basis van dit saneringsplan heeft Gedeputeerde Staten van Limburg het volgende besloten (kenmerk 2019/84182, d.d. 15 november 2019, zie Bijlage 4):

  • Vast te stellen dat sprake is van een geval van ernstige verontreinigingen ten aanzien van asbest. Het saneringsgeval betreft ca. 5.000 m2 van het kadastrale perceel gemeente Nederweert, sectie Y nummer 1344 (zoals opgenomen in het betreffende saneringsplan).
  • Dat geen spoedige sanering noodzakelijk is.
  • In te stemmen met het saneringsplan.

De volgende voorschriften moeten bij de uitvoering van de sanering in acht te worden genomen:

  • De melder of degene die de sanering uitvoert moet uiterlijk 5 dagen voor het tijdstip van de handelingen melden: de start van de (fase van de) grondsanering en het bereiken van de einddiepte van een grondsanering (voor het aanbrengen van aanvulgro0nd en/of deklaag).
  • De melder of degene die de sanering uitvoert dient zo spoedig mogelijk te melden het beëindigen van de (fase van de) grondsanering.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen na sanering van asbest overeenkomstig het saneringsplan geen belemmeringen kent ten aanzien van het aspect bodem. De sanering van de bodem is eind oktober (week 44) afgerond. Aanvullend zal er nog onderzoek naar PFAS gedaan worden indien gronden afgevoerd worden.

4.3 Geluid

Het planvoornemen heeft betrekking op een geluidgevoelige ontwikkeling die binnen de onderzoekszone van de weg Hoebensstraat gelegen is. Bovendien liggen in de directe omgeving van het plangebied meerdere wegen met een toegestane maximumsnelheid van 30 km/uur, waaronder de Strateris, Leerlooier en Mandenmaker. Vanwege deze ligging en de nieuw te bouwen grondgebonden woningen is door Aelmans een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnummer M201752.001.001, d.d. 13 mei 2020, zie Bijlage 5).

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de zoneplichtige weg Hoebensstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan overschrijdt. Er hoeft daarom geen hogere waarde procedure te volgen.

Gezien het feit dat de geluidsbelasting van de zoneplichtige wegen onder voorkeusgrenswaarde blijft, hoeft in het kader van de Wet geluidhinder de gecumuleerde waarde niet te worden berekend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel de cumulatie bepaald, inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde bedraagt 48 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'goed' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner is dan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Het planvoornemen kent ten aanzien van het aspect geluid – wegverkeerslawaai derhalve geen belemmeringen.

Overige geluidsaspecten

Het plangebied ligt niet in de buurt van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg. Deze zijn op zeer ruime afstand van het plangebied gelegen. In het kader van de Wet geluidhinder is nader onderzoek naar deze geluidsaspecten derhalve niet nodig.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium

  • = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en;
  • = 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling.

Het onderhavige planvoornemen voorziet in de realisatie van 7 grondgebonden woningen. Daarnaast voorziet de gehele woningbouwlocatie Hoebenakker in minder dan 1.500 woningen. Het planvoornemen blijft daarmee ruimschoots onder de grens van 1.500/3.000 woningen (bij minimaal één ontsluitingsweg/twee ontsluitingswegen) en is daarmee aan te merken als NIBM.

Naast het voorgaande gelden op basis van de Wet luchtkwaliteit, welke onderdeel uitmaakt (hoofdstuk 5) van de Wet Milieubeheer, milieukwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze kwaliteitseisen zijn door middel van grenswaarden vastgelegd voor de luchtverontreinigingcomponenten stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM10 of fijnstof), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht.

De vraag of het planvoornemen een effect heeft op de luchtkwaliteit zal in sterke mate samen hangen met de verkeeraantrekkende werking. Gezien het planvoornemen is niet te verwachten dat het planvoornemen zal voorzien in een zeer sterke verkeeraantrekkende werking. De toename van de verkeersbewegingen heeft enkel betrekking op de bewoners en bezoekers van de te realiseren grondgebonden woningen en zal daarom beperkt van aard zijn.

Dit blijkt te meer uit de huidige jaargemiddelde concentraties NO2 (stikstofdioxide), PM10 (fijnstofdeeltjes kleiner dan 10 ìm) en PM2,5 (fijnstofdeeltjes kleiner dan 2,5 ìm) die in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk zijn gemaakt voor de in de omgeving van het plangebied liggende Strateris. Zie de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) kaart hieronder. De jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 zijn respectievelijk maximaal 15.408 ìg/m3, 24,443 ìg/m3 en 12,032 ìg/m3. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 14,478, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. Een dusdanig geringe verkeersaantrekkende werking die op het plangebied te verwachten is, zal niet in substantiële mate bijdragen aan de bovenstaande jaarlijkse waarden en een overschrijding van de grenswaarden is dientengevolge ook niet te verwachten. Voor het planvoornemen is nader onderzoek naar de luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0011.png"

Uitsnede NSL Monitoringstool met rekenpunt in rode cirkel

Verder bedraagt, op basis van de situatie op 11 maart 2019, de indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (µg/m³) ter hoogte van het plangebied 1 /2,5 µg/m³ hiermee kan geconcludeerd worden dat de fijn stof belasting ter plaatse van het plangebied acceptabel is en het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen in voldoende mate kan worden gewaarborgd.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Op de Risicokaart kan worden bekeken welke risicovolle bedrijven, transportroutes of buisleidingen zich in de directe omgeving van het planvoornemen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0012.png"

Uitsnede risicokaart met in rode cirkel plangebied

Relevante aspecten planvoornemen

In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan is sprake van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of een veiligheidsafstand tot een risicovolle inrichting gelegen. Wel is de N266 aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Aan de andere zijde van het kanaal is tevens een aardgasbuisleiding van de Gasunie gelegen. Beide hebben geen plaatsgebonden risicocontour. Bovendien is het plangebied op respectievelijk ca. 670 en 720 meter van de te realiseren grondgebonden woningen gelegen.

Groepsgebonden risico

Het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter van hierboven beschreven risicobronnen (gasleiding en transportroute gevaarlijke stoffen). Gezien de afstand tot deze bronnen zijn deze niet van invloed op het plangebied. Het aantal personen op het plangebied neemt door het planvoornemen toe, er is daarmee echter geen sprake van een verhoging van de oriëntatiewaarde en het groepsgebonden risico. De kans dat er mogelijk extra slachtoffers vallen bij eventuele calamiteiten bij de risicobronnen wordt dan ook nihil geacht.

De binnen het plangebied voorziene grondgebonden woningen zijn in beginsel niet beoogd voor hulpbehoevende mensen die niet zelfredzaam zijn. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen veiligheidsrisico's gelegen die direct van invloed zijn voor het plangebied en planvoornemen.

In de wijdere omtrek is echter de autosnelweg A2 gelegen op een afstand van circa 1,5 kilometer. Voor deze transportroute geldt dat de PR 10-6 contour niet buiten het object is gelegen. Het plasbrandaandachtsgebied (pag) bedraagt 30 meter vanaf de buitenste rand van de buitenste rijstrook van de weg. Er is dus geen overlap met het plangebied. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de weg. Daarom is op basis van het Bevt een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Aangezien als gevolg van dit bestemmingsplan geen significante invloed wordt uitgeoefend op het groepsrisico, levert de ligging ten opzichte van de autosnelweg geen directe belemmeringen op. Op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, dient in verband met de ligging binnen het invloedgebied van de A2 wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel b van het Bevt kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Zoals reeds beschreven is voor de snelweg A2 een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Bij een dergelijke verantwoording dient op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt aandacht besteed te worden aan de volgende items:

  1. 1. De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
  2. 2. De mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid).

Mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking omvang ramp en/of zwaar ongeval

Voor wat betreft de weg bestaan er met name risico's in verband met ongelukken:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE10);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario)

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is gezien de ruime afstand zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels dit bestemmingsplan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.

De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen/ zelfredzaamheid

Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario).

Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. De functies binnen het plangebied zijn goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.

Voor blootstelling aan een toxische gaswolk (het bepalende scenario), biedt “schuilen” in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig. Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.

Advies veiligheidsregio

Het plan is ter advisering aan de veiligheidsregio voorgelegd. De veiligheidsregio heeft in haar advies aangegeven om rekening te houden met de noodzakelijke beheersmaatregelen ter verbetering van de zelfredzaamheid voor zowel de initiatiefnemer, gebruiker van het gebouw en de gemeente. Het advies van de veiligheidsregio is als Bijlage 6 bijgevoegd.

Bij de inrichting van de openbare ruimte en de aanvraag van de omgevingsvergunningen voor de woningen zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met het advies van de veiligheidsregio.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.

Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Relevante aspecten planvoornemen

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 7 grondgebonden woningen (5 vrijstaande en 2 halfvrijstaande woningen). Woningen hebben geen milieucategorie met richtafstanden die van toepassing zijn op de omliggende woningen. Dat neemt niet weg dat de te realiseren woningen mogelijk binnen de richtafstanden vallen van bedrijven en functies die gelegen zijn in directe nabijheid van het plangebied. Buiten het plangebied zijn enkele hindergevende functies in de directe omgeving gelegen.

In de nabijheid van het plangebied, aan Strateris 32, is een boerderijwinkel gevestigd. Aan een dergelijke functie wordt op basis van de VNG-brochure een milieucategorie 1 (detailhandel) toegekend met een maximale richtafstand van 10 meter ten aanzien van geluid. De meest dichtstbijzijnde woning ten noorden van deze boerderijwinkel grenst met de achterzijde van het woonperceel aan het perceel met de boerderijwinkel. De afstand tussen de boerderijwinkel en de perceelsgrens is 14 meter. De te realiseren woning is op grotere afstand gelegen en daarmee niet binnen de richtafstand gesitueerd.

Daarnaast is aan de westzijde van het plangebied, aan de Hovensteeg 7, een caravanstalling gelegen. Voor opslaggebouwen geldt een maximale richtafstand van 30 meter (milieucategorie 2) ten aanzien van onder meer geluid. De te realiseren woningen zijn ook hier buiten deze richtafstand gelegen op ca. 120 meter.

Tot slot zijn aan de Hovensteeg 11, Winnerstraat 49 en Hoebensstraat 9a intensieve veehouderijen gevestigd. Hiervoor geldt het aspect geur als maatgevend parameter. Dit aspect komt in de volgende paragraaf (4.7) aan de orde

De nabijgelegen functies (boerderijwinkel en caravanstalling) vormen op basis van het voorgaande geen belemmering voor het planvoornemen. Omgekeerd vormt de realisatie van de woningen eveneens geen belemmering voor de uitvoering van deze functies. Voor het aspect geur wordt verwezen naar paragraaf 4.7.

4.7 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon en/of leefklimaat. Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de standaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Het planvoornemen maakt geurgevoelige objecten mogelijk die niet reeds in het plangebied waren gelegen (woningen). In de (directe) omgeving van het plangebied (<2km) zijn verschillende bronnen van geurhinder, in de vorm van een intensieve veehouderij, aanwezig. Het betreffen veehouderijen aan de Hovensteeg 11, Winnerstraat 49 en Hoebensstraat 9a.

Ten aanzien van de Geurverordening is door de gemeente Nederweert de Evaluatie Geurverordening opgesteld (08-09-2016). Hierin zijn kaarten opgenomen die een indicatie geven van de geurhinder. Begin 2019 is de achtergrondbelasting geurkaart geactualiseerd. Hierin is rekening gehouden met de aangepaste normen voor de luchtwassers.

Tevens is in het kader van de uitbreiding van de woningbouwlocatie Hoebenakke een geurhinderonderzoek uitgevoerd door Arcadis, projectnummer C05058000256, d.d. 29 juni 2016 (zie ook Bijlage 7). In het kader van onderhavig planvoornemen zijn deze berekeningen geactualiseerd en in onderstaande afbeeldingen inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0013.png"

Uitsnede Evaluatie Geurverordening geurhinderkaart (achtergrondbelasting) plangebied in rode cirkel

Op basis van bovenstaand figuur kan worden geconcludeerd dat het plangebied gelegen is in een gebied dat is aangewezen als 'matig' ten aanzien van geurhinder. In dat kader is ook de voorgrondbelasting inzichtelijk gemaakt. In onderstaande tabel zijn de achtergrondbelasting en voorgrondbelasting per woning inzichtelijk gemaakt in relatie tot de geurnorm. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de normen en het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen wordt gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0015.png"

Maximale voorgrondbelasting Winnerstraat 49 en Hoebensstraat 9a ter plaatse van woningen plangebied

Omgekeerd vormt het planvoornemen geen geuroverlast voor de nabije omgeving aangezien woningen geen geurhinder veroorzaken.

4.8 Kabels En Leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die van invloed zijn op de realisatie van het project.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Met de inwerkingtreding van de 'Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)' per 1 september 2007 is de implementatie van het 'Verdrag van Malta' (1992) een feit. Inmiddels is een en ander door vertaald in de erfgoedwet. Deze wet regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en beheermaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Om het bodemarchief beter te beschermen is het sindsdien verplicht om de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden te beoordelen. Doel is om archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond te bewaren. Pas als dat niet mogelijk is, dienen de archeologische waarden door middel van een opgraving veiliggesteld te worden. Daarbij geldt het "veroorzaker-principe": de initiatiefnemer (bodemverstoorder) betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

Een verantwoord beheer van het archeologisch bodemarchief in de gemeente kan niet zonder een gedegen inzicht in de ligging van alle bekende archeologische waarden en verwachtingen. Daartoe is de archeologische verwachtingskaart van de gemeenten Weert en Nederweert gemaakt. In feite gaat het om twee kaarten: de Archeologische Verwachtingskaart en de Archeologische Beleidsadvieskaart. Ten aanzien van de beleidskaart heeft de gemeenteraad op 18 april 2017 de Nota update beleidskaart archeologie gemeenten Nederweert-Weert 2017 vastgesteld.

Op deze kaart zijn aan de verschillende archeologische gebieden beleidsadviezen gekoppeld. Voor de gebieden in categorie 1-5 is bekend dat er archeologisch hoge- of middelhoge verwachtingen aan de orde zijn. Er geldt voor deze gebieden een onderzoeksplicht. Voor de gebieden met lage archeologische waarden (categorie 6 en 7) geldt geen onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0016.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart

Het plangebied is aangeduid met de rode cirkel en is deels gelegen in een gebied van archeologische waarde (historische kern) en deels in een gebied met verwachtingswaarde hoog. Dit betekent voor beide gebieden concreet dat bij bodemverstoringen met een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m2 en een diepte van meer dan 0,4 meter archeologische onderzoek noodzakelijk is.

In onderhavige situatie is hier sprake van en is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Echter door de sloop van de voormalige agrarische bebouwing (inclusief mestkelders) is de bodem reeds zodanig geroerd dat er geen archeologische resten meer te verwachten zijn. Daarnaast zijn over het gehele plangebied proefsleuven getrokken omdat het plangebied asbestverdacht is en om een inschatting te kunnen maken of er mogelijk nog iets aangetroffen kon worden. Hieruit is gebleken dat het plangebied archeologisch niet interessant is. Op basis hiervan is door de archeoloog (waar de gemeente Nederweert advies in wint) aangegeven dat door de verstoring van het plangebied door de mestkelder het niet zinvol is om nog archeologisch onderzoek uit te voeren (zie Bijlage 8). De verwachting is dat dit geen behoudenswaardige archeologie oplevert. Het advies van deze archeoloog is dan ook om het plangebied archeologisch vrij te geven. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Dit is inmiddels ook door vertaald in de Erfgoedwet. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het bevoegd gezag is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Binnen het plangebied zijn geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten aanwezig. Het plangebied is onbebouwd en is verder braakliggend. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is inmiddels gesloopt, inclusief het boerderijtje van rond 1900. Er is dus geen bestaande bebouwing meer aanwezig die eventueel cultuurhistorische waarden zou kunnen hebben. Eveneens is het plangebied ook niet beeldbepalend. Het is enkel aan te merken als cultuurland. De te realiseren grondgebonden woningen en hun uiterlijke verschijningsvorm worden afgestemd op de gemeentelijke welstandsnormen (voor zover aan de orde) en de omgeving en de beoogde beeldkwaliteit.

Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Flora En Fauna

De Wet Natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet ziet op de bescherming van verschillende plant- en diersoorten, natuurgebieden en (buitenstedelijke) bosopstanden. Ten behoeve van het planvoornemen is een quickscan flora en fuana uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 12549.001, d.d. 23 april 2020, zie Bijlage9).

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Weerter- en Budelerbergen & Ringselven, bevindt zich op circa 3 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied.

Indien er een effect te verwachten valt, dan zal dit een extern effect zijn. Eventuele verhoging van stikstofdepositie door bijvoorbeeld een toename van verkeer, uitstoot door machines, of uitstoot door de te realiseren bebouwing, kan gevolg hebben voor stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Om te bepalen of er significante gevolgen zijn voor Natura 2000-gebieden, is een onderzoek naar de toename van stikstof depositie benodigd. Deze dient te worden uitgevoerd middels een aeriusberekening.

In dat kader is een quickscan stikstof (notitie beoordeling stikstof) uitgevoerd door Tonnaer Adviseurs, d.d. 6 november 2020 onder rapportnummer J201752.002 (zie Bijlage 10). Op basis van deze quickscan zijn effecten (realisatie- en gebruiksfase) ten aanzien van de stikstofemissie van het planvoornemen op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden met zekerheid uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet vereist.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk en ligt ook niet in de nabijheid van dit netwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 1,3 kilometer ten noorden van het plangebied. Het betreft een goudgroene natuurzone. Door het voorgenomen planvoornemen in combinatie met de afstand tot het Natuurnetwerk Nederland, zullen de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland derhalve niet worden aangetast.

Houtopstanden

De wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwden kom (zogenaamde houtopstanden). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij Gedeputeerde Staten. Er zijn echter geen bomen binnen het plangebied aanwezig. Derhalve is er geen sprake van een meldingsplicht en herplantingsplicht voor de realisatie van het planvoornemen.

Soortbescherming

In het kader van de Wet Natuurbescherming is het noodzakelijk om de effecten van een ruimtelijke ontwikkeling op beschermde plant- en diersoorten (en gebieden) te onderzoeken, om te kunnen beoordelen of verbodsbepalingen als gevolg daarvan worden overtreden of dat dit kan worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen of te handelen volgens een aangepaste werkwijze.

In onderstaande tabel is de aanwezigheid van geschikt habitat voor de verschillende soorten en soortgroepen weergegeven. In de tabel is samengevat of het planvoornemen mogelijk verstorend kan worden en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen Daarnaast is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2022-VA01_0017.png"

Overzicht geschiktheid plangebied voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde quickscan flora en fauna dient voor de uitvoering van het planvoornemen door middel van aanvullend veldonderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de functie van het plangebied en de directe omgeving voor vleermuizen, boomvalk, ransuil, buizerd en alpenwatersalamander.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te voeren. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag buiten het broedseizoen te verwijderen.

Voor overige beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming gezien de aard van de voorgenomen ingreep of wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Met betrekking tot Natura 2000-gebieden is door middel van een quickscan stikstof (notitie beoordeling stikstof) met Aeriusberekening aangetoond dat er geen effecten van stikstofdepositie door het planvoornemen op Natura 2000-gebieden zijn. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland en houtopstanden worden bij de voorgenomen werkzaamheden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van het planvoornemen binnen het plangebied.

Op basis van de conclusies uit de uitvoering van voorgaande quickscan flora en fauna heeft een nadere veldinspectie plaatsgevonden (Brouwers Groenaannemers, kenmerk 20/0659, d.d. 19 juni 2020, Bijlage 11). Het doel van deze veldinspectie was om te bepalen in hoeverre nadere onderzoeken naar betreffende soort(groep) noodzakelijk is. Uit de uitgevoerde veldinspectie is gebleken dat het doen van nader onderzoek niet nodig is. Met de voorgenomen saneringswerkzaamheden (bodem), het bouwrijp maken en de realisatie van nieuwbouw en de overige openbare ruimte worden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden.

4.11 Milieueffectrapportage

Beoordeeld moet worden of het planvoornemen kan leiden tot het opstellen van een milieueffectrapport (MER). Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit mer lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben (C-lijst) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (D-lijst). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:

  • de kenmerken van de activiteit (onder andere omvang en cumulatie);
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht (de kenmerken van het plangebied in relatie tot de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de kenmerken van de gevolgen van de activiteit (mogelijke effecten van de activiteit, onder andere bereik, waarschijnlijkheid en omkeerbaarheid).

Ten behoeve van onderhavig planvoornemen is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld (zie Bijlage 12). In de aanmeldnotitie m.e.r. zijn de kenmerken, locatie en potentiële effecten van onderhavig voornemen beschreven. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen belangrijke negatieve milieueffecten te verwachten zijn die een volwaardige project m.e.r.-procedure wenselijk of noodzakelijk maken. In het licht van het voorgaande leidt de conclusie derhalve dat voor de ontwikkeling van het plangebied op basis van het beoogde planvoornemen géén milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld. Op 3 november 2020 heeft het college besloten dat een milieueffectrapport niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd.

5.2 Watergerelateerde Gebiedskenmerken

Situatie

Het plangebied ligt momenteel braak. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt waardoor het plangebied onverhard is. Het hemelwater kan daardoor nu rechtstreeks in de bodem infiltreren. Dit in tegenstelling tot de situatie toen er nog agrarische bedrijfsbebouwing met bijbehorende verhardingen aanwezig was. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 7.000 m2. Aan de westzijde van het plangebied is de lintbebouwing aan de Strateris aanwezig. Ten zuiden van het plangebied recent gerealiseerde woningen ter plaatse van de woningbouwlocatie Hoebenakker. De gronden ten noorden en oosten van het plangebied zijn momenteel nog agrarisch in gebruik maar hier is op termijn ook woningbouw voorzien als onderdeel van de woningbouw locatie Hoebenakker. De maaiveldhoogte van het plangebied bedraagt ongeveer 30,5/31,5 + NAP.

Bodemopbouw

De locatie is geleggen in de Roerdalslenk, (zone 3) gelegen tussen de Peelhorst ten noordwesten en het Kempisch plateau ten zuidoosten. De deklaag is ongeveer 16 m-mv en bestaat uit zand, zeer fijn tot zeer grof, lokaal kleiig, grindig of humeus. De doorlatendheid van deze deklaag is matig. Het 1e watervoerend pakket heeft een dikte van ongeveer 45 m. De samenstelling van dit pakket is zand, matig fijn tot uiterst grof, lokaal grindig. De doorlatendheid van deze laag is goed.

Grondwaterstand

Het freatisch grondwater heeft een stijghoogte van ongeveer 28,5 m +NAP en staat daarmee ongeveer 2 tot 3 meter onder maaiveld. De stroomrichting is noordwestelijk. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en er vindt geen onttrekking van grondwater plaats.

Doorlatendheid van de ondergrond

Op basis van de bodemopbouw is de deklaag matig doorlatend en het 1e watervoerend pakket goed doorlatend.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3 Toekomstige Situatie

Afvalwaterafvoer

De afvoer van het afvalwater kan geschieden door aansluiting op de nog aan te leggen riolering (gescheiden stelsel) als onderdeel van de infrastructuur. Dit is onderdeel van het totale rioleringssysteem binnen de woningbouwlocatie Hoebenakker.

Hemelwaterafvoer

Voor de invulling van het waterbeleid dat wordt gehanteerd door de gemeente, het waterschap (Waterschap Limburg) en het Rijk, moet de vuilwaterafvoer en het schone hemelwater zoveel mogelijk gescheiden worden afgevoerd. Het schone regenwater dient zoveel mogelijk te worden geborgen in het plangebied, bij voorkeur, op oppervlaktewater.

Aangezien er in de directe omgeving van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is (het kanaal ten oosten ligt hemelsbreed op 675 meter), verdient het infiltreren in de ondergrond de voorkeur. Binnen het plangebied is een wadi, te noorden van de te realiseren woningen, voorzien. Deze wadi maakt onderdeel uit van het totale 'waterplan' voor de woningbouwlocatie Hoebenakker.

Concret betekend dit voor onderhavig planvoornemen dat de woningen hun hemelwater op eigenterrein meoten infiltreren op basis van de eis van 30 mm. Dit levert een totale besparing op van 90 m3 berging (gebaseerd op 50% verharding van het bouwperceel). Als uitgegaan wordt van 100% van de nieuwe verharding in de openbare ruimte en 50% van de kaveloppervlakten en rekening houdt met de (nieuwe) eis van het waterschap (100 mm per m2 verharding) dan is er een bergingscapaciteit nodig van 305 m3 - 90 m3 = 215 m3. Voor de aan te leggen wadi is er van uitgegaan dat de bodem op 30.50 m +NAP wordt aangelegd. Het drempeltje in de buffer ligt op 30.90 m +NAP. De bergingscapaciteit van de buffer tussen bodem en drempelhoogte is 380 m2. Dit komt overeen met ongevee 152 mm waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de eis van het waterschap.

Het maximale volumme van de buffer tot de rand van 31.30 m +NAP is zelfs ongeveer 900 m3. De buffer staat dan helemaal vol waarbij het waterpeil dan ongeveer 10 cm onder het laagste punt van de nieuwe verharding komt te staan.

De buffer loopt ruim binnen 24 uur leeg. De buffer wordt groter gedimensioneerd omdat de buffer in relatie staat tot andere buffers van Hoebenakker en er rekening mee is gehouden dat een klein uitwerkingsbied dat buiten de grenzen van dit plangebied ligt, straks hierop ook aangesloten wordt en waarbij rekening gehouden wordt dat ook 30 mm op eigen terrein geborgen wordt.

Het beleid van Waterschap Limburg

De specifieke regels ten aanzien van de omgang met water zijn opgenomen in de Keur. Hierin in specifieke aandacht voor de omgang met water in het licht van klimaatverandering. Ten gevolge van de verwachte klimaatverandering zal de neerslagintensiteit toenemen. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt daarom het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra hemelwater mag worden geloosd ten opzichte van een lozing die vanaf onverhard terrein plaatsvindt (2 l/s/ha). Ter invulling van het voorgaande worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  1. 1. Bij uitbreiding van verhard oppervlak wordt regenwater middels dynamische bergings-/infiltratievoorzieningen door de initiatiefnemer terug in de bodem gebracht (waterneutraal bouwen).
  2. 2. Onder dynamische berging wordt verstaan de berging die te allen tijde beschikbaar is voor het bergen van neerslagwater. Bij bergingen die in open verbinding staan met het grondwater hanteren we hiervoor de ruimte boven de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG). Onder statische berging verstaan we de extra berging die mogelijk beschikbaar is bij gietwaterbassins van tuinders maar die niet gegarandeerd beschikbaar is.
  3. 3. Ook bij kleine ontwikkelingen vangt de initiatiefnemer zijn eigen water op. We hanteren geen ondergrens.
  4. 4. Dynamisch bergings-/infiltratievoorzieningen dienen minimaal gedimensioneerd te worden op een neerslaggebeurtenis met herhalingstijd 1:100, gemiddeld klimaatscenario 2050. Voor Noord- en Midden-Limburg dient daarbij een buiduur van 24 uur te worden gehanteerd, zijnde 100mm. Voor Zuid-Limburg (heuvelland) geldt in afwijking hiervan bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm. Uitleg: in Zuid-Limburg is een korte bui meer bepalend voor de benedenstroomse belasting dan een langdurige bui.
  5. 5. Als infiltreren aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is kan een dynamische bergings-/infiltratievoorziening aangelegd worden met leegloopvoorziening. Om afwenteling naar benedenstrooms te voorkomen mag hiermee in Noord- en Midden-Limburg maximaal 2l/s/ha geloosd worden. In Zuid-Limburg mag met de leegloopvoorziening maximaal 10l/s/ha worden geloosd. Bij grote ontwikkelingen (>50 ha) dient de initiatiefnemer altijd modelmatig aan te tonen dat dit benedenstrooms niet tot problemen leidt. Uitleg: in Zuid-Limburg is in de bestaande situatie vaak ook al sprake van oppervlakkige afstroming. Ook bij een grotere leegloop wordt de piek al flink afgevlakt.
  6. 6. Er dient boven de inhoud van de dynamische berging een waking gehanteerd te worden van minimaal 25 centimeter. Geadviseerd wordt om een waking van 50 centimeter te hanteren. Aan de bovenkant van de voorgeschreven dynamische berging dient een calamiteitenleegloop aangelegd te worden met een maximale leegloop van 10l/s/ha. Aan de bovenkant van de voorziening mag een noodoverlaat worden aangebracht.
  7. 7. Als het neerslagwater verpompt wordt (zoals vaak bij pot- en containerteelt het geval is) dient ook in beeld gebracht te worden wat de gevolgen zijn bij een 1:100 bui van 10 minuten, zijnde 30 mm. E.e.a. kan leiden tot aanvullende eisen aan de noodzakelijke pompinstallatie.
  8. 8. Bij wijziging van de lozingssituatie van bestaande verharde oppervlakken is realisering van de voldoende waterberging niet in alle situaties redelijkerwijs mogelijk. In die situaties streeft het waterschap naar een redelijkerwijs zo maximaal mogelijke omvang van waterberging.

Gemeentelijk rioolplan

Aanvullend op de eisen zoals opgenomen in de keur van het waterschap is ook het Gemeentelijk Rioolplan (GRP) van toepassing. Hierin zijn in bijlage 6 van het GRP de gemeentelijke bergingseisen opgenomen:

In Nederweert zijn regels voor het afkoppelen/infiltreren van hemelwater bij bouwplannen en planontwikkeling van kracht (B&W voorstel B&W-13-03396 d.d. 1- december 2013).

Deze regels zijn:

  1. 1. Bij plannen < 500m2 (binnen bebouwde kom of buiten kom tot 2000m2.)
    Infiltratievoorziening minimaal 30mm (geen onderzoek benodigd) met overloop op tuin of openbaar gebied.
  2. 2. Bij plannen >500m2 (binnen bebouwde kom)
    Ontwerp op basis van 25 jarige regenreeks de Bilt +10% (klimaattoeslag) met een overstort frequentie van 1 x per 10 jaar. Gedegen doorlatendheid onderzoek op minimaal 9 m2 op ondergrond tot aan het grondwater. Overloop op openbaar gebied (niet ondergronds). Leegloop binnen 48 uur. Meenemen van monitoringsinstrumenten en peilbuizen en tankwagenproef meenemen voor in – en uitbreidingsplannen indien voorzieningen op openbaar gebied worden aangelegd. Bij kleine plannen reductiefactor 0,5 toepassen op eenvoudig doorlatendheid onderzoek.
  3. 3. Plannen > 2000m2 buitengebied
    conform waterloket waterschap, waterschapskaarten geven globaal de doorlatendheid van de bodem weer en gaan meer uit van extremere buien.
  4. 4. Nieuwbouw na sloop / verbouw
    Herbouw/vervangende nieuwbouw: totale verharding op perceel afkoppelen op eigen terrein. Verbouw/uitbouw vergunningplichtig: minimaal uitbreiding afkoppelen. Bij grote uitbreidingen of inbreidingen in kwetsbare gebieden dient in overleg met de gemeente maatwerk geleverd te worden.

Op basis van het voorliggend plan is regel 2 van toepassing. Gezien de goede doorlatendheid van de bodem mag daarbij de reductiefactor 0,5 worden gehanteerd.

Mogelijkheden voor de infiltratie van hemelwater binnen het plangebied zijn:

  • Oppervlakkige infiltratie via doorlatende verharde oppervlakten. Wel zal rekening gehouden moeten worden met de geroerde toplaag. Deze zal moeten worden verwijderd en vervangen door goed doorlatend materiaal. Oppervlakkige infiltratie is sterk onderhoudsgevoelig en over het algemeen geen economisch aantrekkelijke optie. Uitzondering hierop betreft een zogenaamde waterbergende weg (Aquaflow).
  • Infiltratie in de ondiepe ondergrond. Hierbij valt te denken aan infiltratie via een (centrale) wadi infiltratiekoffers, putten en of infiltratieriool. Dit behoort tot de mogelijkheden, de doorlatendheid van de ondiepe ondergrond is meer dan voldoende.
  • Infiltratie naar de diepere ondergrond. Dit kan middels grindpalen etc. naar diepere zand-/ grindlagen. Dit behoort tot de mogelijkheden maar dient nader onderzocht te worden vanwege de geconstateerde grondwaterstand. Diepsonderingen (CPTE) straks voor de nieuwbouw zouden uitsluitsel kunnen bieden.

Voor verdere inpassing van een infiltratiesysteem wordt een detailontwerp gemaakt dat in het stedenbouwkundig ontwerp wordt opgenomen. Dit is onderdeel van het totale 'waterplan' voor de woningbouwlocatie Hoebenakker.

Conclusie

De afvoer van afvalwater vindt plaats op de nog aan te leggen riolering (gescheiden stelsel) als onderdeel van de infrastructuur. Dit is onderdeel van het totale rioleringssysteem binnen de woningbouwlocatie Hoebenakker. Infiltratie van hemelwater vindt plaats door de opvang van het hemelwater in de aan te leggen wadi ten noorden van de te realiseren grondgebonden woningen, als onderdeel van het totale 'waterplan' voor de woningbouwlocatie Hoebenakker. Uit de bodemopbouw blijkt dat de doorlatendheid van de bodem matig tot goed. Voor verdere inpassing van een infiltratiesysteem wordt een detailontwerp gemaakt dat in het stedenbouwkundig ontwerp wordt opgenomen. Dit is onderdeel van het totale 'waterplan' voor de woningbouwlocatie Hoebenakker.

Hoofdstuk 6 Juridische Opzet

6.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

6.2 Uitgangspunten

6.2.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

6.2.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

6.2.3 Inhoud algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

6.3 Toelichting Op De Planregels

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen (voor zover van toepassing) opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  1. 1. Bestemmingsomschrijving;
  2. 2. Bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een omgevingsvergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

6.4 Bestemmingen

6.4.1 Groen

Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn gronden bestemd voor het handhaven en ontwikkelen van groenzones/-elementen om daarmee de woon- en omgevingskwaliteit te waarborgen. Binnen de bestemming 'Groen' is de aanleg van voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, calamiteitenvoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, alsmede waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

6.4.2 Verkeer

Deze bestemming is gericht op de afwikkeling van het verkeer. Naast wegverkeer zijn onder meer ook voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, calamiteitenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. De (ontsluitings)wegen en paden, alsmede de parkeervoorzieningen binnen het plangebied krijgen de bestemming 'Verkeer'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot de noodzakelijke bouwwerken ten behoeve van het functioneren van de openbare ruimte.

6.4.3 Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt (onder voorwaarden) aan huis gebonden beroepen, een internetwinkel en de uitoefening van mantelzorg. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn daarnaast bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen en erven, groenvoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut en achterpaden.

Per bouwvlak is het aantal woningen toegestaan zoals op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven. Bijgebouwen mogen enkel gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tot een maximaal oppervlakte van 75 m2. In de bouwregels is de verdere maatvoering binnen het plangebied uitgewerkt. Tevens zijn in de regels nadere bepalingen opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.5 Algemene Regels

6.5.1 Anti-dubbeltelregel

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.5.2 Algemene bouwregels

Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform de Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in de afzonderlijke bestemmingen. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een bouwbepaling opgenomen en is een regeling opgenomen omtrent de realisatie van een tijdelijke woonunit op de gronden met de bestemming 'Wonen'. Tevens is in de algemene bouwregels opgenomen dat voor het bouwen van een bouwwerk eisen omtrent het afkoppelen van hemelwater gelden.

6.5.3 Algemene aanduidingsregels

Dit betreft de nadere aanduiding van samenhangende gebieden gelegen over meerdere bestemmingen waarop een nadere regeling van toepassing is. Deze gebiedsaanduiding heeft met name betrekking op sectorale aspecten die ruimtelijk relevant zijn en waaraan een zonering is toegekend. Het betreft de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone'.

6.5.4 Algemene afwijkingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen het bevoegd gezag bevoegd is om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

6.5.5 Algemene wijzigingsregels

In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

6.5.6 Overige regels

In deze regels zijn regels ten aanzien van het parkeren opgenomen waaraan voldaan dient te worden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik. Tevens zijn regels opgenomen ten aanzien van het laden en lossen van goederen bij gebouwen.

6.6 Overgangs- En Slotregel

6.6.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.

6.6.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, zoals ook voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische Haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke/anterieure overeenkomst met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

In onderhavige situatie is het kostenverhaal anderszins verzekerd, omdat de gemeente eigenaar is van de gronden.

7.3 Maatschappelijke Haalbaarheid

Het planvoornemen betreft de realisatie van 7 grondgebonden woningen ter plaatse van de woningbouwlocatie Hoebenakker, gelegen ten noordwesten van de kern Nederweert. Gezien de ligging en stedenbouwkundige positie van het plangebied in de bestaande ruimtelijke structuur, sluit het plan goed aan op de de bestaande structuur en functies rondom het plangebied. Het betreft de inrichting van een 'open plek' binnen de wonningbouwlocatie, waarbij het reeds gerealiseerde woonbebouwing aan de Scheper en Mandenmaker verder wordt afgerond. De realisatie van de nieuwe woningen doet verder geen afbreuk aan de omgeving. Er is hier immers sprake van een woongebied.

Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

7.4 Conclusie

Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande recht doen aan een goede ruimtelijke ordening, als bedoeld in artikel 3.1 Wro. Het bestemmingsplan leidt, na een afweging van de verschillende belangen, tot een aanvaardbare nieuwe invulling van het plangebied.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Ontwerp: publicatie en terinzagelegging overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en Wro een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad.
  2. b. Vaststelling: vaststelling door de Raad. Mogelijkheid reactieve aanwijzing. Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn.
  3. c. Inwerkingtreding: na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).
  4. d. Beroep: beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Hoebenakker Noordwest 2022'. Hierbij is aangegeven dat het de ontwikkeling van 7 woningen ter plaatse van de noordwestzijde van de uitbreidingswijk Hoebenakker betreft.

8.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 april 2022 gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 24 mei 2022 ter inzage gelegen. In deze periode heeft iedereen de gelegenheid gekregen om een zienswijze naar voren te brengen. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Er zijn dan ook geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad in de raadsvergadering van 19 juli 2022.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Verkennend Bodem- En Nader Asbestonderzoek

Bijlage 2 Verkennend bodem- en nader asbestonderzoek

Bijlage 3 Saneringsplan (Verontreiniging Bodem)

Bijlage 3 Saneringsplan (verontreiniging bodem)

Bijlage 4 Besluit Wet Bodembescherming M.b.t. Sanering

Bijlage 4 Besluit Wet bodembescherming m.b.t. sanering

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 6 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 6 Advies veiligheidsregio

Bijlage 7 Memo Geurhinderberekeningen

Bijlage 7 Memo geurhinderberekeningen

Bijlage 8 Mailwisseling M.b.t. Archeologische Vrijgave Plangebied

Bijlage 8 Mailwisseling m.b.t. archeologische vrijgave plangebied

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 9 Quickscan flora en fauna

Bijlage 10 Notitie Beoordeling Stikstof

Bijlage 10 Notitie beoordeling stikstof

Bijlage 11 Inspectie Flora En Fauna

Bijlage 11 Inspectie flora en fauna

Bijlage 12 Aanmeldnotitie

Bijlage 12 Aanmeldnotitie