Kerkstraat 90
Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert
Vastgesteld op 18-04-2017 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Kerkstraat 90' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPKerkstraat902016-VA01 van de Gemeente Nederweert.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan huis gebonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten alsmede vormen van detailhandel.
1.6 aan- of uitbouw:
een bijgebouw dat aan een hoofdgebouw is vast gebouwd.
1.7 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.8 activiteit:
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.
1.11 bedrijvigheid aan huis:
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht.
1.12 begane grond:
een bouwlaag geen verdieping zijnde.
1.13 bestaand
legaal aanwezig of in aanbouw op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij anders is bepaald.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag:
het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.18 bijbehorende voorzieningen:
functies en bebouwing die niet nader in de doeleindenomschrijving van een bestemming zijn genoemd, maar die inherent zijn aan de in de doeleindenomschrijving genoemde functies en bebouwing.
1.19 bijgebouw:
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen.
1.20 bodemingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke, of bij benadering gelijke, hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en de kap/zolder.
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bouwvoor:
bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans is dit de bovenste 30 cm.
1.29 carport:
een bijgebouw of bouwwerk, geen gebouw, bedoeld als stallingsgelegenheid voor auto's en zonder zelfstandige wand.
1.30 consumentverzorgende dienstverlening:
het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huist gebonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk. De woning behoudt hierbij in overwegende mate haar functie en de bedrijvigheid heeft een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is. Een seksinrichting wordt hier in ieder geval niet onder begrepen.
1.31 deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg:
een door het college van burgemeester en wethouders c.q. bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.
1.33 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook een belwinkel en een internetcafé.
1.34 doeleinden van openbaar nut:
kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidignen, reilering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).
1.35 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.36 evenement:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak op sociaal, cultureel gebied of op het gebied van sport.
1.37 extensief medegebruik:
(recreatief) medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets, en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.40 gevellijn:
de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkst bouwwerk valt aan te merken.
1.42 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.
1.43 internetwinkels:
(detail)handel via internet (of postorder), mits ter plekke geen sprake is van het uitstallen, afhalen of verkoop ter plekke (ook niet als ondergeschikte activiteit), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.44 levensloop bestendige woning:
woning die voorziet in de primaire voorzieningen, zoals badkamer en slaapkamer, op de begane grond.
1.45 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder begrepen ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.
1.46 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.47 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.
1.48 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.49 peil:
a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.50 primaire voorzieningen:
voorzieningen die minimaal noodzakelijk zijn voor het dagelijks gebruik van een woning, zoals woonkamer, keuken, badkamer/toilet en slaapkamer.
1.51 projectgebied:
gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het verdrag van Malta en de daarop geënte Wamz van het beschermen in situ (ter plaatse in de bodem) uitgaat, is het zaak voor die delen die - vooralsnog - niet verstoord worden, een beschermingsregime op te leggen (of te handhaven).
1.52 risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.53 speelautomatenhal:
een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar kansspelautomaten staan opgesteld.
1.54 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald of beoogd beeld, inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere, door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd dan wel beoogd beeld.
1.55 vrijstaande woning:
een woning, waarvan de afstand van beide zijgevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen ten minste een in de bouwregels bepaalde afstand bedraagt.
1.56 Wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.57 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-) gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de diepte van de bodemingreep:
de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het peil ter plaatse (straat of terreinniveau).
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.
2.12 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1.50 m.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, aantallen en percentages met niet meer dan 10% voor zover:
- 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
- 2. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. het afwijken voor het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor zover:
- deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
- de bouwhoogte maximaal 15,00 meter bedraagt;
- een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de antennes ten opzichte van de omgeving wordt gewaarborgd;
- geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- c. voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 meter en geen groter oppervlak dan 20 m2 hebben.
Artikel 7 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317 Parkeercijfers – basis voor parkeernormen (oktober 2012), of de dan geldende CROW-parkeerkencijfers.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kerkstraat 90' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPKerkstraat902016-VA01 van de Gemeente Nederweert.
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op het huidige perceel Kerkstraat 90 een levensloop bestendige woning te realiseren op een gedeelte van de huidige tuin van de ouders, die momenteel aan de Kerkstraat 90 woonachtig zijn.
In het vigerende bestemmingsplan (Woongebieden Nederweert, vastgesteld op 30 januari 2007) heeft deze locatie de bestemming 'tuin' en is realisatie van een woning niet rechtstreeks mogelijk.
Op 19 oktober 2015 is door initatiefnemers een principeverzoek ingediend en op 19 april 2016 heeft de gemeente aangegeven in principe medewerking te willen verlenen. Om het initiatief mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in de gemeente Nederweert ten noorden van het centrum van de kern Nederweert. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie A, nummer 3832 en heeft als adres Kerkstraat 90.
Het perceel is gelegen aan een steeg (langzaam verkeer) dat de Scheijvenwerf verbindt met de Dokter van de Wouwstraat.

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied (geel omlijnd is locatie nieuwe woning)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woongebieden Nederweert'. Dit bestemmingsplan is door gemeente Nederweert op 30 januari 2007 vastgesteld.

Afbeelding 1.2 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Woondoeleinden' en aanduiding 'tuin'. Op het perceel is, binnen het bouwvlak, één vrijstaande woning toegestaan met een maximale goothoogte van 6 meter. Op de gronden die zijn aangeduid als 'tuin' mogen geen gebouwen worden opgericht.
De realisatie van een woning binnen de aanduiding 'tuin' past dan ook niet binnen de vigerende regels. Om het bouwplan toch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
1.4 Leeswijzer
Na onderhavig hoofdstuk wordt eerst in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het planvoornemen waarbij ook ingegaan wordt op de huidige situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 komen de milieu- en omgevingsaspecten aan bod. De wateraspecten in de vorm van een waterparagraaf wordt weergegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels. En tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 ingegaan op de maatschappelijke respectievelijk de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.
De opzet van het bestemmingsplan sluit aan bij het handboek van de gemeente Nederweert.
2 Het Planvoornemen
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied (huidige situatie) en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.
2.2 Omgeving
Het plangebied is gelegen ten noorden van het centrum van de kern Nederweert. Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich twee blokken gestapelde woningbouw. Aan de noordzijde zijn voornamelijk (half)vrijstaande woningen aanwezig. Zowel voor de gestapelde als de grondgebonden woningen geldt een maximale goothoogte van 6 meter.
Het plangebied ligt aan de Kerkstraat, welke aansluit op Strateris. Aan de voorzijde van Kerkstraat 90 is een paadje aanwezig voor langzaamverkeer. Dit paadje verbindt de Scheijvenwerf met de Dokter van de Wouwstraat.

Afbeelding 2.1 Ligging plangebied in omgeving.
2.3 Planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van één levensloopbestendige woning. De nieuwe woning bevindt zich in de huidige voortuin van Kerkstraat 90.
De voorzijde van de nieuwe woning is zuidoostelijk georiënteerd en ligt aan de Scheijvenwerf. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal gemeentegrond, dat momenteel deels in bruikleen is bij Kerkstraat 90, aangekocht worden (op onderstaande afbeelding 2.2 aangeduid met nummer 2). De oppervlakte hiervan bedraagt circa 14 m2. Ten behoeve van de toegang tot de parkeerplaatsen aan de achterzijde is het noodzakelijk een klein deel van het perceel van Kerkstraat 90 te verharden. Dit gedeelte (nummer 4 in afbeelding 2.2) wordt dan ook verkocht aan de gemeente en bestemd als openbaar gebied en krijgt derhalve de bestemming 'Verkeer'. Gebied 3 is reeds in eigendom van de gemeente maar wordt (daar waar dat nog niet het geval was) eveneens verhard ten behoeve van de uitweg van de parkeerplaatsen.
De woning is 12 meter breed en grotendeels 10 meter diep. De woning heeft een totaal bebouwd oppervlakte van circa 122 m2. Het achtererf bedraagt circa 70m2. Enkel aan de voorzijde, met een diepte van 3,6 meter is een verdieping op de woning voorzien. De hoogte bedraagt aan de voorzijde dan ook 6 meter.
Voor de bouwstijl wordt aangesloten bij de bouwstijl van de huidige woningen aan de Scheijvenwerf.
Aan de achterzijde van perceel is ruimte voor twee parkeerplaatsen op eigen terrein. De ontsluiting vindt plaats via de Kerkstraat. De bestaande woning aan de Kerkstraat 90 behoudt, zoals ook in de huidige situatie, de ontsluiting via de Kerkstraat. Aan de voorzijde van de nieuwe woning bevindt zich momenteel een Honingboom. Deze zal vervangen worden door een Alnus Glutinos Imperialis.
Op de zijdelingse erfgrens aan de steeg (tussen Scheijvenwerf en Kerkstraat) zal een groene erfafscheiding aangebracht worden. Voor zover mogelijk zal de bestaande beukenhaag gehandhaafd worden dan wel na de bouw worden teruggeplaatst.

Afbeelding 2.2 Planvoornemen
2.4 Privacy En Bezonning
Ten aanzien van de privacy en bezonning voor de aangrenzende percelen verandert er weinig. De nieuwe woning wordt in de voortuin van de huidige woning aan Kerkstraat 90 geplaatst, waardoor juist de nieuwe woning mogelijk hinder ondervindt van de toegang van Kerkstraat 90 welke zich aan de achterzijde van de nieuwe woning bevindt. De nieuwe bewoners zijn echter familie van de huidige bewoners aan de Kerkstraat 90. De nieuwe woning wordt net zoals omliggende woningen maximaal 6 meter hoog.
Door toevoeging van de nieuwe woning op een geringe afstand tot andere woningen kan sprake zijn van uitzichtbeperking of verminderde privacy. Een planschaderisicoanalyse wordt uitgevoerd om dit aspect nader te bekijken.
3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk, provincie en regio geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk, de provincie Limburg en regio worden in het kort weergegeven.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Het Rijksbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inwerking getreden op 13 maart 2012). De SVIR is gericht op het nationaal beleid op het gebied van ruimte en mobiliteit voor de middellange termijn (2028, met doorkijk naar 2040). Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden, kiest het Rijk voor drie doelen:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.
Het Rijk benoemt in de SVIR 13 nationale belangen waarvoor het verantwoordelijk is en waarmee het resultaat wil boeken. Daarbuiten ligt de verantwoordelijkheid bij de lokale overheden. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.
De 13 nationale belangen zijn:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
- een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- efficiënt gebruik van de ondergrond;
Verbeteren bereikbaarheid: slim investeren, innoveren en instandhouden
- een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
- betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
- verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
- ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
- ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Op de afbeelding in figuur 3.1 is de kaart van de ruimtelijke structuur weergegeven. Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor nationale belangen een rol spelen. Er gelden dan ook geen beperkingen vanuit het SVIR voor onderhavige ontwikkeling.

Afbeelding 3.1 Uitsnede Kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (gele stip is plangebied)
3.2.2 Besluit algemene regels ruimte (Barro)
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Aangezien de SVIR niet van invloed is op het planvoornemen, heeft ook het Barro geen gevolgen voor de realisatie van het planvoornemen.
3.2.3 Ladder voor Duurzame verstedelijking
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking' vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
- Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
- Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
- Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4), 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de realisatie van slechts één nieuwe woning. Gelet hierop is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL 2014) vastgesteld. Het POL 2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de Rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
- Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de Ladder voor Duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- Uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
- stedelijk centrum,
- bedrijventerrein,
- overig bebouwd gebied
In de visie op Midden-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave die met de regionale structuurvisie 'wonen, zorg en woonomgeving' wordt ingevuld op basis van het dynamisch voorraadbeheer.
Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling die past binnen het gebied. Van belang is dat aangesloten wordt bij het accent voor de transformatie van de regionale woningvoorraad. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Het planvoornemen ligt in bestaand bebouwd gebied waardoor sprake is van inbreiding.
3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
Bij het POL 2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de Ladder voor Duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.3 opgenomen.
Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Met de ontwikkeling van één woning wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan 80 meter. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.
Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels. Doordat de woningbouw ontwikkeld wordt binnen het bestaande bebouwde gebied, past het planvoornemen binnen de verordening.
3.4 Regionaal Beleid
3.4.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving 2014
De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) en de provincie Limburg hebben samen het initiatief genomen tot het opstellen van een Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving. Op 16 december 2014 heeft de raad van de gemeente Nederweert de Structuurvisie vastgesteld.
Op basis hiervan werkt de gemeente Nederweert niet meer mee aan particuliere bouwinitiatieven in zij- en achtertuinen voor reguliere woningen zolang er nog voldoende planvoorraad is om deze behoefte in te vullen.
In voorliggend geval heeft de gemeente in het besluit op het principeverzoek (d.d. 16 maart 2016, kenmerk: UIT-16-22685) aangegeven een uitzondering te maken. De conceptvorming van het plan en bijbehorende afstemming met de gemeente is reeds in 2014 aangevangen voordat de structuurvisie was vastgesteld. de kaders voor het nieuwe het nieuwe beleid waren op dat moment nog niet bekend.
3.5 Gemeentelijk Beleid
3.5.1 Structuurvisie Nederweert 2010-2020
Om aan de verplichting van artikel 2.1 Wro te voldoen en om een integrale samenhang van alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Nederweert weer te geven is de structuurvisie Nederweert opgesteld. De Structuurvisie is op 9 november 2010 vastgesteld.
De Structuurvisie heeft als doel voor burgers, bedrijven en andere overheden inzichtelijk te maken welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn en op welke wijze de gemeente deze ontwikkelingen wil realiseren.
Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend.
Het plangebied is gelegen binnen bestaand woongebied. Het betreft één levensloopbestendige woning en past daarmee binnen de kaders van de Structuurvisie Nederweert.

Afbeelding 3.2 Uitsnede Structuurvisie Nederweert (blauwe cirkel is plangebied)
4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het onderhavige plan getoetst of voldaan kan worden aan milieuwetgeving en een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
4.2 Geluid
Bij nieuw- en verbouwplannen worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van voornoemde geluidbronnen. Indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron, of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Een woning is een geluidgevoelig object. Voor alle wegen in de directe nabijheid geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km/uur. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder en kent geen geluidzones. Formeel gezien is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. De wegen zijn in het kader van goede ruimtelijke ordening wel nader bekeken. Het betreffen in dit geval enkel wegen bedoeld voor bestemmingsverkeer van de nabijgelegen woningen. De intensiteiten zullen dermate laag zijn waardoor een (te) hoge geluidbelasting niet te verwachten is. Het is dan ook aannemelijk dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.3 Bodem
Uit artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening vloeit voort dat de toelichting van een ruimtelijke onderbouwing een paragraaf moet bevatten over de bodemkwaliteit. Middels een bodemonderzoek kan de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) vastgesteld worden. Tevens wordt onderzocht of er sprake is van een bodemverontreiniging.
Door Tritium Advies B.V. is op 1 juli 2016 een verkennend bodemonderzoek 1 uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Conclusie
Zintuigelijk zijn tijdens de uitvoering van het veldwerk in de bovengrond bijmengingen aangetroffen met puindeeltjes.
Na vergelijking van de analyseresultaten met de geldende achtergrond-, streef- en interventiewaarden blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met cadmium. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met zink.
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
- 1. Verkennend Bodemonderzoek Kerkstraat 90 te Nederweert; Tritium Advies B.V.; d.d. 1 juli 2016; kenmerk: 1606/030/JB-01
4.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de “Wet luchtkwaliteit”. De “Wet luchtkwaliteit” kent een aantal nieuwe begrippen zoals 'niet in betekenende mate' (NIBM) en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Voor nieuwe plannen betekent dit dat er nagegaan dient te worden of het plan past binnen het Besluit en/of de ministeriële regeling ‘niet in betekenende mate’.
Kleine en grote projecten
Niet alle ruimtelijke projecten hoeven in het NSL te worden opgenomen. Nederland telt ongeveer 5000 bouwprojecten. Het overgrote deel ervan heeft vrijwel geen invloed op de luchtkwaliteit. Daarom introduceert de “Wet luchtkwaliteit” ‘kleine’ en ‘grote’ projecten. Een paar honderd grote projecten dragen ‘in betekenende mate’ bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). In hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 woningen bij twee ontsluitingswegen, niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Voor kantoorlocaties met één ontsluitingsweg geldt een grens van 100.000 m2 bruto vloeroppervlak.
Het planvoornemen bestaat uit één woning en zal niet leiden tot een significante toename van het aantal voertuigbewegingen. Hieruit blijkt dat de “Wet luchtkwaliteit” geen enkele beperking oplegt aan het planvoornemen.
Het planvoornemen behoort vanwege de beperkte omvang automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%‑grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.
Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties nabij het plangebied voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen. Rekenpunt 226048 is namelijk op slechts circa 100 meter afstand van de locatie gelegen (hoek Kerkstraat - Scheijvenwerf). Raadpleging van de NSL-monitoringstool laat zien dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden zodat een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is gewaarborgd.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijk ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied.
In de directe omgeving zijn voornamelijk woningen aanwezig. Richting het zuiden, vanaf Burgemeester Vullerstraat, begint het centrum van de kern Nederweert.
Op de hoek Burgemeester Vullerstraat en Scheijvenwerf bevindt zich een kleinschalige drukkerij. Op basis van de VNG-brochure dient hiervoor een afstand aangehouden te worden van 30 meter in een rustige woonwijk. De afstand vanaf het perceel van de nieuwe woning tot aan het perceel van de drukkerij bedraagt 32 meter en voldoet daarmee aan de aan te houden afstand.
4.6 Externe Veiligheid
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Het gaat om de risico's die verbonden zijn aan:
- 'risicovolle inrichtingen': inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt;
- 'transportroutes': vervoer van gevaarlijke stoffen via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.
Wanneer er sprake is van een situatie waarin externe veiligheid een rol speelt en waarin de overheid als bevoegd gezag een beslissing dient te nemen, moet beoordeeld worden of de situatie niet in strijd is met de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en dient het groepsrisico verantwoord te worden.
De 'verantwoording van groepsrisico' is ingevoerd met de inwerkingtreding van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen). Kort gezegd komt het er op neer dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het groepsrisico en de maatregelen die getroffen zijn om dat risico zoveel mogelijk te beperken.

Abeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart Nederland (blauwe stip = plangebied)
Er zijn in de directe nabijheid geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Op circa 430 meter is de N266 gelegen. Hierover vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Tevens ligt aan de overzijde van het kanaal, parallel aan de N266, een aardgastransportleiding. De afstand tot deze buisleiding bedraagt circa 500 meter. Over het kanaal Zuid-Willemsvaart worden géén gevaarlijke stoffen vervoerd.
Het plaatsgebonden risicocontour van de N266 ligt op 0 meter. Uit een onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de woningbouwontwikkeling Hoebenakker kan geconcludeerd worden dat bebouwing op meer dan 200 meter afstand van de N266 een verwaarloosbare bijdrage levert aan de hoogte van het groepsrisico. De woning ligt op 430 meter en behoeft geen nadere toetsing.
In de brief “Eisen omgevingsdata in het kader van groepsrisicoberekeningen bij ruimtelijke ontwikkelingen, revisie 4” van de N.V. Nederlandse Gasunie is een tabel opgenomen voor het bepalen van het ‘invloedsgebied’ van een buisleiding. In deze tabel staan de in het Nederlandse gastransportsysteem voorkomende leidingdiameters, en voor elke leiding diameter en druk combinatie is een afstand opgenomen. Een strook
ter breedte van deze afstand aan weerszijde van het tracé moet worden geïnventariseerd op bebouwing.
De aardgastransportleiding heeft een diameter van 14 inch en een werkdruk van 40 bar. Hier hoort een inventarisatieafstand van 150 meter bij. De nieuwe woning ligt op circa 500 meter afstand en behoeft dan ook geen nadere toetsing.
Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn.
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee is de Wet op de archeologische monumentenzorg komen te vervallen. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend.
Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Voor een goed gemeentelijk archeologisch beleid kunnen gemeenten meer gedetailleerde verwachtings- of beleidskaarten laten opstellen. Hiermee kunnen gemeente binnen hun eigen beleidsruimte een invulling geven.
De gemeente Nederweert heeft samen met de gemeente Weert een Nota Archeologiebeleid voor de gemeenten Weert en Nederweert opgesteld. In deze beleidsnota worden de beleidsuitgangspunten op het gebied van archeologie en hun achtergronden beschreven.
Op de archeologische beleidskaart is te zien dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Archeologisch onderzoek is hier niet noodzakelijk.
Als tijdens de werkzaamheden onverhoopt archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens de Erfgoedwet terstond melding worden gemaakt (paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet). Als blijkt dat de aangetroffen resten of sporen gedocumenteerd dienen te worden, zal overleg plaatsvinden tussen de initiatiefnemer en de bevoegde overheid waarin besproken wordt welke tijd en ruimte beschikbaar is om op een gedegen manier waarnemingen te verrichten.

Afbeelding 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart (rood omlijnd = plangebied)
4.8 Flora En Fauna
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Als gevolg van het ruimtelijke plan mag het leefgebied van beschermde flora en fauna namelijk niet worden geschaad. Bovendien mag het ruimtelijke plan geen ‘significant nadelige’ invloed uitoefenen op de wettelijk beschermde gebieden als Natura 2000-gebieden en Natuurmonumenten.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied liggen geen natuurgebieden die zijn beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Ook bevinden zich geen gebieden in de nabije omgeving die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS).
Soortenbescherming
Behalve mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het planvoornemen nadelige effecten heeft op beschermde soorten. Op grond van de Flora- en faunawet zijn bepaalde dier- en plantensoorten beschermd. Indien bepaalde verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet worden overtreden dan moet een ontheffing aangevraagd worden. Er is tevens een algemene ontheffing van toepassing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten.
Om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot op overtreding van de natuurwetgeving is een quickscan flora en fauna uitvoerd 2. In de bijlage is de gehele rapportage bijgevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.
Conclusies quickscan flora en fauna
Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Wel dient de omschreven werkwijzen (hoofdstuk 5 van de quickscan flora en fauna) met betrekking tot de algemene zorgplicht evenals ten aanzien van vogels in acht te worden genomen zodat overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen. - 2. quickscan flora en fauna, Kerkstraat 90 te Nederweert; Tritium advies B.V.; 2 december 2016
4.9 Geur
Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij van kracht. Met deze wet worden stankcirkels vervangen door geurnormen. Gemeenten kunnen op grond van deze wet binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de bescherming van verspreide woningen in het buitengebied en om woningen in de bebouwde kom. Als een gemeente geen gebruik maakt van deze bevoegdheid of besluit geen eigen, afwijkende waarde vast te stellen gelden de vaste wettelijke waarden. Een eventuele gemeentelijke normering dient vastgelegd te worden in een verordening.
De gemeente Nederweert heeft op 7 mei 2013 een Verordering Geurhinder en veehouderij opgesteld. Daarin is aangegeven de maximale geurbelasting (achtergrond) in de kernen 10 ouE/m3 mag bedragen. Op basis van de
kaart achtergrondbelasting 2012 kan geconcludeerd worden dat de huidige achtergrondbelasting tussen de 6 en 10 ouE/m3 is gelegen waarmee is aangetoond dat de maximale geurbelasting niet wordt overschreden zodat een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geurhinder is gewaarborgd.
5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Als opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding is eind 2009 het eerste Nationale Waterplan vastgesteld. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn.
Het uiteindelijke doel is het bereiken van een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer. Tegelijk met het opstellen van het nationaal waterplan zijn ook de regionale waterplannen van de provincies, het Beheer en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren en de waterbeheerplannen van de waterschappen opgesteld.
Om de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing te nemen, zijn deze verplicht gesteld bij een bestemmingsplan of projectbesluit. Vooroverleg over de wateraspecten van het plan tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerders is verplicht. In deze paragraaf worden de aspecten die vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een rol spelen naar voren gebracht en wordt aangegeven hoe hier in onderliggend plan mee wordt omgegaan.
5.2 Beleid
De locatie ligt in het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. Het Waterbeheerplan 2016-20121 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe invulling wordt gegeven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe men het watersysteem en waterkeringen op orde brengt en houdt.
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
- afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
- grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundige relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Vanwege het ontbreken van waterschapsbelangen in en om het plangebied en de beperkte toename van het verhard oppervlak (minder dan 2000 m2) is overleg met het waterschap Peel en Maasvallei niet nodig. Wel wordt het waterschap in kennis gesteld van onderhavig bestemmingsplan.
5.3 Waterhuishoudkundige Situatie
Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en in gebruik als voortuin horende bij Kerkstraat 90. Het hemelwater kan rechtstreeks in de bodem infiltreren. Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig en bevinden zich geen belangen van het waterschap Peel en Maasvallei.
De maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse van het plangebied circa 33 meter +NAP. De deklaag, met een dikte van 16 meter, bestaat uit fijn tot matig grof zand. Het 1e watervoerende pakket heeft een dikte van 50 meter en kent een samenstelling van matig tot uiterst grof zand en grind. Het freatisch grondwater stroomt in noordelijke richting en de stijghoogte van het grondwater bedraagt 30 meter +NAP.
5.4 Invloed Van Het Planvoornemen
Met het planvoornemen vindt een toename van de verharding in het plangebied plaats. De gehele oppervlakte van het plangebied (zoals aangegeven op de verbeelding) bedraagt 366 m2. Een deel daarvan is reeds bestaand en hoort bij de bestaande woning Kerkstraat 90. Hier vinden geen wijzigingen plaats. Dit betreft een oppervlakte van 14 m2. Tevens is een deel van het nieuwe plangebied reeds verhard aangezien dit momenteel openbaar gemeentelijke gronden zijn die bestraat zijn. Het oppervlak van reeds bestaande verharding bedraagt 52 m2. De maximale toename verharding bedraagt dan ook 300 m2 (366 m2 - 14 m2 - 52 m2). De mogelijkheid bestaat dat het gehele perceel verhard wordt. In de praktijk zullen echter onverharde tuinen worden aangelegd bij de woning.
Doordat de locatie is gelegen in stedelijk gebied en het toekomstig verhard oppervlak kleiner dan 2000 m2 is, is op grond van de Keur geen vergunning nodig voor compenserende maatregelen.
Op basis van gemeentelijke uitgangspunten moet worden uitgegaan van een infiltratievoorziening van minimaal 30 mm per m2 verharding met een overloop op tuin of openbaar gebied. Voor onderhavige situatie betekent dit bij volledige verharding van het plangebied een infiltratievoorziening met een capaciteit van 9 m3 (300 m2 x 0.030 m), welke op eigen terrein zal worden gerealiseerd. Voor extreme situaties (buien) wordt een overloop op het bestaande riool gemaakt. Aannemelijk is dat niet het gehele plangebied verhard zal worden. De verharding zal hoofdzakelijk bestaan uit dakverharding van de woning (oppervlakte bouwvlak is circa 122 m2) en overdekt terras (circa 22 m2) en komt neer op een totale verwachte verharding van circa 144 m2. Hieruit volgt een waterbergingsopgave van 4,23 m3. Bij verharding in de tuin zal gezorgd worden dat het hemelwater niet omliggend groen stroomt. De verharding in de tuin dient dus op eigen terrein opgelost te worden en niet afgewenteld te worden op de omgeving (openbaar groen).
Het vuiwater rioolaansluiting vindt plaats aan de Kerkstraat.
In het kader van duurzaam waterbeheer zal bij de bouw van de woning en het oprichten van andere bouwwerken (overkapping terras) gebruik maakt worden van niet-uitloogbare materialen om zo verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen.
6 Juridische Opzet
6.1 Inleiding
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
- de digitale raadpleegbaarheid;
- de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
- de Woningwet.
De structuur van het bestemmingsplan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
6.2 De Verbeelding
Op de verbeelding zijn aangegeven:
- de grens van het plangebied;
- de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden: 'Wonen';
- het bouwvlak;
- de bouwaanduidingen: 'bijgebouwen' en 'vrijstaan';
- de figuur: 'gevellijn'.
- de wetgevingszone: 'wijzigingsgebied'
Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen hoofd- en bijgebouwen opgericht mogen worden. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen opgericht worden. Dit is conform de plansystematiek van de gemeente Nederweert.
6.3 De Regels
De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels;
- overgangs- en slotregels.
De gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn grotendeels overeenkomstig de systematiek van de gemeente Nederweert. Tevens is in de bestemming 'Wonen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de eventuele ongebruikte bouwtitels één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te kunnen schrappen. Dit betekent dat, indien er niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gestart met de bouw van de woning, de bouwtitel zal worden geschrapt. Hiermee wordt voorkomen dat de bouwtitels in lengte der jaren meetellen in de harde plancapaciteit en daarmee, bij het niet realiseren, een belemmering kunnen vormen voor andere woningbouwontwikkelingen in de kern Nederweert. Daarmee wordt voldaan aan de regionaal gemaakt afspraken om planvoorraad te verminderen.
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.2 Economische En Financiële Uitvoerbaarheid
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Nederweert zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Nederweert komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Het opstellen van een exploitatieplan (op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro) vaststellen is niet noodzakelijk aangezien de kosten anderszins zijn verzekerd doordat de gemeente Nederweert met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
8 De Procedure
8.1 De Te Volgen Procedure
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
- Ontwerp
Publicatie en terinzagelegging
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad - Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn - Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan) - Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
8.2 Het Vooroverleg
Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding, danwel deze zijn in voldoende mate beschermd.
Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht. Wel worden de instanties in kennis gesteld van het plan.
8.3 Vaststelling
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 27 januari 2017, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 9 maart 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend.
Het bestemmingsplan is vastgesteld in de raadsvergadering van 18 april 2017.