Eynderhoof Nederweert
Bestemmingsplan - Gemeente Nederweert
Vastgesteld op 05-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Eynderhoof Nederweert' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPMilderspaat2018-VA01 (SVBP2012) van de gemeente Nederweert.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 activiteit
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 5.2 van de Erfgoedwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.6 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in de bodem voorkomende overblijfselen uit oude tijden (resten uit het verleden).
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.10 begane grond
een bouwlaag geen verdieping zijnde.
1.11 bestaand
legaal aanwezig of in aanbouw op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, tenzij anders is bepaald.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Nederweert.
1.16 bijbehorende voorzieningen
functies en bebouwing die niet nader in de doeleindenomschrijving van een bestemming zijn genoemd, maar die inherent zijn aan de in de doeleindenomschrijving genoemde functies en bebouwing.
1.17 BLEVE
afkorting voor "boiling liquid expanding vapour explosion". Dit betreft een soort explosie die kan voorkomen als een tank met een vloeistof onder druk openscheurt.
1.18 bodemingreep
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kap/zolder.
1.22 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 bouwvoor
bovenste deel van de bodem van bijvoorbeeld een akker dat door menging door ploegen of spitten is ontstaan en humusrijker is dan de ondergrond (zie ook akkerdek). De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien. Doorgaans is dit de bovenste 30 cm.
1.26 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 dagrecreatie
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.28 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.29 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen resp. huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.
1.30 doeleinden van openbaar nut
kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen).
1.31 erf
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.32 evenement
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak op sociaal, cultureel gebied of op het gebied van sport.
1.33 extensief medegebruik
(recreatief) medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten dat geen specifiek beslag legt op de ruimte behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets, en ruiterpaden en rust- en picknickplaatsen, en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 groen
groenvoorzieningen die een wezenlijk onderdeel vormen van de ruimtelijke structuur met een duidelijke beeldbepalende rol.
1.36 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.37 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.
1.38 horeca van categorie 1
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.
1.39 horeca van categorie 2
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
1.40 horeca van categorie 3
een horecabedrijf dat gelijktijdig ook gericht is op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel en bed and breakfast.
1.41 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder begrepen ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.
1.42 multifunctionele doeleinden
doeleinden ten behoeve van de organisatie van evenementen, zoals concerten, beurzen, rommelmarkten etc.
1.43 nachtverblijf voor dieren
een overdekte ruimte bestemd als slaapgelegenheid voor dieren en ter beschutting tegen slecht weer en roofdieren.
1.44 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.45 ondergeschikte horeca
niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.
1.46 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.
1.47 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.48 peil
- voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.49 plan
het bestemmingsplan Eynderhoof Nederweert met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPMilderspaat2018-VA01 van de gemeente Nederweert.
1.50 risicovolle inrichting
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.51 speelautomatenhal
een inrichting, toegankelijk vanaf de openbare weg, waar kansspelautomaten staan opgesteld.
1.52 statische opslag
de langdurige opslag van auto's, boten en caravans die beperkt door de gebruikers worden gebruikt. Met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan milieuvergunningsplichtige opslag, opslag van gevaarlijke stoffen of opslag met bedrijfsactiviteiten.
1.53 stedenbouwkundig beeld
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaald of beoogd beeld, inclusief het ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere, door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormd dan wel beoogd beeld.
1.54 verbeelding
De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPMilderspaat2018-VA01
1.55 verkeersaantrekkende werking
de hoeveelheid verkeer die samenhangt met de aanwezigheid van een bedrijf of voorziening.
1.56 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.57 wadi
een bovengrondse voorziening voor de afvoer van water door drainage en infiltratie, zoals een ondiepe greppel of een groenvoorziening.
1.58 water, watergang
permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers / stilstaande wateren), regenwaterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.
1.59 waterhuishoudkundige doeleinden
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.
1.60 waterschap
het waterschap Limburg.
1.61 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden buiten beschouwing gelaten.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 uitzondering op de meetregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
- a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
- b. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
- c. bouwwerken ten dienste van de in lid 4.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Aanlegvergunning
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
- a. naar ligging wordt verschoven, dan wel
- b. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
- c. van de verbeelding wordt verwijderd,
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Aanduidingsregels
6.1 Boringsvrije zone
Ter plaatse van de gronden met de aanduiding Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooid die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.
6.2 Veiligheidszone - lpg
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning voor:
- a. het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, aantallen en percentages met niet meer dan 10% voor zover:
- 1. daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;
- 2. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- b. het afwijken voor het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio-, televisiesignalen en mobiele telefonie voor zover:
- 1. deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn;
- 2. de bouwhoogte maximaal 15,00 meter bedraagt;
- 3. een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de antennes ten opzichte van de omgeving wordt gewaarborgd;
- 4. geen evenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de bestemming of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- c. voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,50 meter en geen groter oppervlak dan 20 m2 hebben.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Voorrangsregels
8.2 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Eynderhoof Nederweert.
Bijlagen
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Limburgs Openluchtmuseum Eynderhoof, gevestigd aan het Milderspaât 1 te Nederweert-Eind in de gemeente Nederweert is voornemens om kavel R 1770 bij het museum te betrekken. Op het perceel zal een peelboerderij worden gebouwd met een kerschop, maalderij, kapschuur en een kippenren. Verder zal het perceel landschappelijk goed en verantwoord worden ingekleed.
De gemeente Nederweert wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Eynderhoof Nederweert' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project .
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Nederweert sectie R nummer 1770 en voor een klein deel 1352 en beslaat een oppervlakte van ruim 7600 m². Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van het plangebied weergegeven:
Figuur 1: Ligging plangebied
De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Figuur 2: kadastrale situatie
De toevoeging van de strook binnen het kadastrale perceel R 1352 is noodzakelijk in verband met het op elkaar laten aansluiten van de bouwvlakken; hierdoor wordt voorkomen dat er een hiaat ontstaat, welke belemmerend kan zijn bij situering van gebouwen.
1.3 Voorgaand Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
locatie | Bestemmingsplan | Bestemming | |
R 1770 | Bestemmingsplan Buitengebied (incl. 2 herzieningen) | - agrarisch - waarde archeologie | |
R 1352 | Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk | - maatschappelijk |
Figuur 3: Uitsnede verbeeldingen
Binnen de bestemming Agrarisch en Maatschappelijk (voorzover gelegen buiten het bouwvlak) is het niet mogelijk om de gewenste ontwikkeling te realiseren. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Analyse Van Het Plangebied
In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.
2.1 Beschrijving Plangebied E.o.
Het plangebied grenst onmiddellijk aan de kern van Nederweert-Eind, en valt hier voor een klein gedeelte zelfs in.
Nederweert-Eind wordt in het westen omsloten door de Noordervaart en het Kanaal Wessem-Nederweert. In het zuiden ligt de natuurgebied Sarsven en De Banen en naar het oosten toe natuurgebied De Zoom.
Op onderstaande luchtfoto in vogelvlucht is het plangebied (linksonder) en de directe omgeving met de bestaande bebouwing behorende bij het openluchtmuseum goed te zien.
Figuur 4: plangebied huidige situatie
2.2 Ruimtelijke Structuren
2.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur, stedenbouw en landschap
De kern Nederweert-Eind is ontstaan vanuit enkele boerderijen, gegroepeerd rondom en nabij de wegen Hulsen, Eind, Steutenweg en Kruisstraat. Sindsdien heeft de bebouwing zich meer oostelijk van de weg Eind georiënteerd nabij de kerk. Een opvallend element in de kern Eind is het openluchtmuseum Eynderhoof.
In de kern Eind is geen echt winkelgebied aanwezig, maar ten opzichte van de woonbuurten zijn de voorzieningen centraal in de kern gelegen. Voor de dagelijkse boodschappen zijn de inwoners van Eind aangewezen op het centrum van Nederweert. In de kern zijn een aantal maatschappelijke voorzieningen gevestigd, zoals een basisschool en een kerk. Tevens is hier een tenniscomplex gevestigd. Horecavoorzieningen zijn gelegen op de hoek van de Pastoor Brandstraat en de St. Gerardusstraat en aan de Kruisstraat. Verder zijn er ook een aantal consumentverzorgende bedrijven en aan huis gebonden beroepen gevestigd.
In 2010 is het bouwvlak voor openluchtmuseum 'Eynderhoof' uitgebreid en tevens is de bebouwing van de voormalige peuterspeelzaal Klein Duimpje in gebruik genomen door het openluchtmuseum, is het huidige terrein uitgebreid en is er een opslagruimte toegevoegd.
2.2.2 Verkeer
De weg Eind is een belangrijke verkeersader van de kern Nederweert-Eind, zowel voor de ontsluiting van de kern naar het noorden en zuiden alsmede voor het regionale verkeer in de genoemde richtingen en heeft een directe aansluiting op de N275. Binnen het bestaand woongebied hebben de Steutenweg en de Kruisstraat belangrijke verkeersverzamelfuncties voor de kern vanuit de woonstraten. Tevens vormen beide wegen een belangrijke toegang naar het buitengebied. De weg Eind, waarvoor een snelheidslimiet van 50 km/h binnen de bebouwde kom geldt, is voorzien van fietsstroken. Voor de overige straten binnen de kern van Nederweert - Eind is een snelheidslimiet van 30 km/h van kracht.
2.3 Waarden Van Het Plangebied E.o.
2.3.1 Natuur en landschap
Het te ontwikkelen deel van het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment braakliggend. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied, aangeduid met een rode cirkel, te zien ten opzichte van het groen gemarkeerde NNN (voorheen EHS), en grotendeels Natura 2000-gebied, Sarsven en De Banen.
Figuur5: NNN en Natura 2000 ten opzichte van plangebied
Het Sarsven en De Banen liggen aan de zuidoostrand van het grotendeels uit akkers bestaande Plateau van Weert in Midden-Limburg. Herstelmaatregelen in de laatste 20 jaar hebben in De Banen geleid tot een spectaculaire terugkeer van tal van (zeer) zeldzame planten en dieren.
Het Sarsven en De Banen maken deel uit van de zogenaamde Peelvennen, waartoe ook onder meer het Vlakwater, de Schoorkuilen en de Roeventerpeel behoren. Ze worden ontwaterd door de Einderbeek met haar zijtakken, die in de Tungelroyse Beek uitkomt. Al deze Pelen zijn tegen het einde van de laatste ijstijd ontstaan als een smeltwaterdal in het toendertijd gevormde dekzandland schap aan de zuidoostrand van het Plateau van Weert.
Om te beoordelen of onderhavig initiatief effect heeft op het NNN is de effectenindicator ingevuld, waarbij is uitgegaan van de meest vergelijkbare activiteit 'landrecreatie'.
Gezien de ligging van het plangebied op meer dan 600 m vanaf het NNN, de aard en relatief beperkte (bebouwde) omvang van het project zonder significante externe gevolgen zijn negatieve effecten op het NNN uitgesloten.
2.3.2 Flora en fauna
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
- er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
- er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
- en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.
Quickscan flora en fauna
Het te ontwikkelen deel van het plangebied is onbebouwd. Het perceel wordt met enige regelmaat gemaaid en geploegd. Op onderstaande afbeeldingen is de huidige staat van het perceel te zien.
Figuren 6: huidige staat plangebied
Op basis van de flora- en faunagegevens uit het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (februari 2017 - februari 2018) is voor het gebied 'Nederweert-Eind' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.
Door (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie
In het kader van cultuurhistorie is de karakteristieke landschappelijke structuur, c.q. de oude lijnen in het landschap aan de randen van de kern(en) van belang. Ook de van oudsher aanwezige linten vormen belangrijke, cultuurhistorisch waardevolle elementen. Aan deze linten bevindt zich karakteristieke bebouwing, welke veelal gekenmerkt wordt door een grote diversiteit. Dit uit zich in de verschijningsvorm, architectuur gevelindeling, goot-/nokhoogte en kapvorm.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart is geconstateerd dat in de directe omgeving van het plangebied geen andere cultuurhistorische waarden zijn aangetroffen dan het (ongewijzigd te behouden) hagelkruis in de Heemtuin van Eynderhoof.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.
Essentieel voor een goede beleidsuitvoering is een gedegen en actueel inzicht in de archeologische waarden op het gemeentelijke grondgebied. De gemeente Nederweert heeft samen met de gemeente Weert de 'Nota Archeologie beleid gemeenten Weert en Nederweert' met bijbehorende archeologische verwachtingskaart laten opstellen. Dit beleid is op 28 september 2010 vastgesteld bij raadsbesluit. Op basis van dit beleid en de archeologische verwachtingskaart wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
- categorie 1: wettelijk beschermde monumenten en gemeentelijk archeologische monumenten;
- categorie 2: gebieden van (zeer hoge) archeologische verwachting zoals hoeven, kasteel-, kloosterterreinen, schansen, (water)molenlocaties en AMK terreinen (zeer hoge waarde);
- categorie 3: gebieden van archeologische waarde zoals historische kernen overig (dorpen en gehuchten) en AMK terreinen van (hoge) archeologische waarde;
- categorie 4: gebieden met verwachtingswaarde hoog;
- categorie 5: gebieden met verwachtingswaarde middelhoog;
- categorie 6: gebieden met verwachtingswaarde laag;
- categorie 7: gebieden zonder archeologische verwachting of archeologisch vrijgegeven gebieden.
Deze categorieën zijn door vertaald in de dubbelbestemmingen.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart weergegeven waarbij het plangebied met rode pijl is aangeduid.
Figuur 7: uitsnede archeologische beleidskaart
De kern Eind is gelegen in een gebied met een hoge (inclusief historische kern), middelhoge en lage archeologische verwachtingswaarde. Ter inventarisatie en bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem dient voorafgaand aan nieuwe (bouw)ontwikkelingen een archeologisch onderzoek te worden verricht om eventueel aanwezige archeologische waarden in kaart te brengen.
Op 18 januari 2018 is door Econsultancy BV een rapportage (als bijlage bij de planstukken gevoegd) opgesteld naar aanleiding van het uitgevoerde archeologische onderzoek binnen het plangebied. Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een booronderzoek verkennende fase uitgevoerd. De top van het bodemprofiel bestaat uit een donkerbruine zandlaag die geïnterpreteerd is als een enkeerdgrond, oftewel een Aa-horizont. Onder de enkeerdgrond is een donkerbruin beige/lichtbruine gevlekte laag aangetroffen. Deze laag is verstoord door bioturbatie. De C-horizont bevindt zich op een diepte van 45 tot 100 beneden het maaiveld. De C-horizont bestaat uit beige zand. In het gehele plangebied, met uitzondering van boring 3, is een intact bodemprofiel aangetroffen.
Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan de hoge archeologische verwachting voor het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd worden gehandhaafd. Gezien de in dit onderzoek opgestelde archeologische verwachting is binnen het plangebied vervolgonderzoek noodzakelijk om deze te toetsen. Het vervolgonderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het plangebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.
Bovenstaand advies is van Econsultancy. De resultaten van onderhavig onderzoek dienen te worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Nederweert). De bevoegde overheid neemt vervolgens een besluit.
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Er wordt dan ook op gewezen dat, indien er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).
2.4 Conclusie
Uit het bovenstaande hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de bestaande ruimtelijke structuur als gevolg van onderhavig plan niet onaanvaardbaar wordt aangetast; het plan maakt gebruik van de bestaande structuren en grenst aan de bestaande maatschappelijke functie. Evenmin worden de landschappelijke, natuurlijke en archeologische waarden aangetast, zodat deze aspecten de uitvoering van het plan niet belemmeren.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1 Projectbeschrijving
Eynderhoof bestaat sinds 1990 en is bekend om haar ambachten. Het overdragen van tradities en gebruiken in de prachtig herbouwde panden maken het tot een echt Peeldorp.
Het museum blijft aan het groeien en omvat tegenwoordig naast de zagerij "Bî-j Maantje" uit 1990, de museumschuur "Bî-j Bräöbe", geopend in 1992, de Smeejeri-j "St. Eloy" uit 1994 en het bakhuis "Laôte" uit 1995. Tevens zijn er werkplaatsen gebouwd voor de vlechters, schoenmakers en pottenbakkers. Er is een oude kasseienweg aangelegd over het museumterrein.
Hagen, fruitbomen en de heemtuin kleden het perceel landschappelijk in en er zijn op eigen terrein parkeerplaatsen gerealiseerd.
De langgevelboerderij "Bî-j Lieberte Gon" is net als de overige gebouwen uit de omgeving afkomstig. Het gebouw in Weert afgebroken en na een tijdelijke opslag door vrijwilligers weer opgebouwd en in gebruik genomen als herberg en expositieruimte. In de kelder is de permanente expositie "Van Stenen mes tot Bronzen bijl" te zien met diverse archeologische vondsten uit Nederweert en omgeving. In de expositieruimte boven de herberg is een tentoonstelling over wol, spinnen, weven en alles wat met textiel te maken heeft.
Op de zolder van de museumschuur werd in 2005 een permanente tentoonstelling over wassen en strijken gerealiseerd. Hierna werd gebouw “Bî-j Cöppus” gerealiseerd, waar de kuiper, houtdraaier, houtsteker en klompenmaker hun demonstraties geven. Ook werd stroopmakerij Heldens met haar 15 meter hoge schoorsteen als belangrijke landmark vanaf de openbare weg gerealiseerd. Het tot nu toe meest recente gebouw dat gerealiseerd is, is de Saorskepèl “St. Anna ten Drieën”.
Openluchtmuseum Eynderhoof wordt in stand gehouden door ca. 350 vrijwilligers, er zijn geen betaalde krachten en er is geen overheidssubsidie.
De kracht van het museum is dat bezoekers het ambacht ervaren (zien, voelen en ruiken) dat door vrijwilligers bedreven wordt. Het is een levendig sfeervol museum.
Maar het openluchtmuseum blijft in beweging en is voornemens een peelboerderij met een kerschop, maalderij, kapschuur en een kippenren te realiseren; een en ander landschappelijk goed en cultuurhistorisch verantwoord in te kleden. Op onderstaande figuur is het ten westen aan het museumterrein grenzende perceel te zien dat hiervoor in ontwikkeling zal worden gebracht.
Figuur 8: projectie te ontwikkelen perceel
De peelboerderij zal er als volgt uit komen te zien:
Figuur 9: aanzichten peelboerderij
Qua bouwregels is inhoudelijk ook zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de vigerende beheersverordening, zodat voor het hele openluchtmuseum dezelfde functiespecifieke bestemmingsregels gelden en bij het bestemmingsplan buitengebied voorzover het de overige, meer algemene en plaatsspecifieke regels betreft.
3.2 Ontsluiting En Parkeren
Ontsluiting:
Het plangebied zal ontsloten worden via het bestaande museumterrein en het Milderspâat naar de Rendierenlaan. In de ontsluitingsstructuur vinden dus geen wijzigingen plaats.
Parkeren:
Openluchtmuseum Eynderhoof ontvang jaarlijks 15 à 20 duizend bezoekers. Om dit aantal vast te houden moet Eynderhoof steeds meer te bieden en verbeteren. De Peelboerderij is hiervan het gevolg. Door de peelboerderij wordt geen toename van bezoekers verwacht en zal derhalve de verkeersdrukte niet toenemen.
Voor een bestemming (openluchtmuseum) zijn geen specifieke parkeerkencijfers opgenomen in de CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Evenmin voor een (botanische) tuin. Voor het onderdeel Museum zijn wel gegevens opgenomen, waarbij wordt vermeld dat een forse marge in acht moet worden genomen. Omdat er naar schatting toch veel bezoekers per fiets of te voet komen, lijkt een parkeerkencijfer van 0,4 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak verantwoord.
Het bestaand terrein (exclusief het parkeerterrein) heeft een oppervlakte van circa 14.300 m2. Met een parkeerkencijfer van 0,4 als uitgangspunt betekent dit een gewenste parkeercapaciteit van (afgerond) 58 parkeerplaatsen. Met een totale oppervlakte van 7.600 m2 van de huidige uitbreiding betekent dit een gewenste parkeercapaciteit van 31 parkeerplaatsen. Met een kleine 100 (bestaande) parkeerplaatsen kan op eigen terrein worden geparkeerd en is er geen extra parkeergelegenheid noodzakelijk boven op de reeds bestaande parkeerplaatsen nabij de entree aan het Milderspâat.
3.3 Groen- En Watervoorzieningen
Ten behoeve van de uitbreiding van het openluchtmuseum is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om het toe te voegen perceel op een goede manier te laten aansluiten op het bestaande museumterrein, mede in het licht van de ter plaatse van oudsher voorkomende bomen en planten.
Onderstaand is de inrichting van het terrein weergegeven (de tekening is in verband met een betere leesbaarheid tevens als bijlage bij de planstukken gevoegd)
Figuur 10: landschappelijk inpassingsplan
Hier volgt een beschrijving van de te gebruiken bomen, heesters en overige invullingen:
Bomen (A,B,en C): Het betreft inlandse boomsoorten die mogen uitgroeien tot hun natuurlijke habitus, behoeven geen snoei.
De knotwilgen ( E) op de tekening worden om de 3 jaar geknot.
Hoogstamfruitbomen (G en F) betreft historische fruitrassen waaronder schapen en geiten kunnen grazen.
Hagen: In het plan zijn twee soorten hagen verwerkt zoals deze in het verleden ook zijn toegepast als struweel.
Boerenhaag (K): dit is een menging van diverse inlandse prikkelstruiken die dienen als veekering. Deze haag is 1.5 m hoog en 1 m breed. De haag wordt eenmaal per jaar in gesnoeid. Deze boerenhaag is een gewilde broedplaats voor vogels, leverancier van nectar voor insecten en besdracht voor de vogels in de winter.
Meidoornhagen (I): deze dienen als omheining van moes-, fruittuin en kippenuitloop. Deze hagen zijn 1 m hoog en 0.5 m breed. Deze worden eenmaal per jaar geknipt. Ook voor deze hagen geldt dat het een uitstekende broedplaats is voor vogels, nectar voor insecten en bessen voor vogels.
Houtsingel en vogelbosje: Het betreft inlandse struiksoorten die veel nectar, bessen en broedgelegenheid voor vogels bieden. De houtsingel wordt 2 a 3 m hoog. Het beheer wordt uitgevoerd door jaarlijks 20 % te dunnen. De eerste plantrij dient 1.5 m uit de perceelsgrens geplant te worden om de buitenzijde te kunnen beheren d.m.v maaien, frezen en om deze onkruidvrij te houden en geen overlast te veroorzaken van overhangende takken. Het snoeihout kan in rillen worden gelegd in de singel zodat het langzaam kan verteren en bovendien een mooie schuilgelegenheid is voor egels e.d. Het vogelbosje behoeft minder gedund te worden zodat dit meer kan uitgroeien. Het sortiment bevat 10 % eiken en 10 % beuken. Op deze manier zijn in de toekomst nog mooie boomvormers te selecteren.
Brandkuil: Deze heeft en had vroeger een functie voor bluswater en als drenkplaats voor vee. Het beheer is eenmaal in het najaar maaien en ruimen van het maaisel. De brandkuil dient wel afgerasterd te worden i.v.m. verdrinkingsgevaar.
Siertuin bij de boerderij: Omvat bloemen en struiken zoals in het verleden zijn toegepast o.a. boerenjasmijn, lupinen, stokrozen, margrieten, hulst enz.
Bolle akkertjes: Zijn bedoeld voor teelten zoals haver,rogge,boekweit enz.
Wilgenveld is bestemd voor de mandenvlechters en bestaat uit diverse wilgensoorten.
Leilinden achter de boerderij hebben een functie voor bescherming tegen zon en wind.
De uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan is als een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de bestemming 'Maatschappelijk'.
3.4 Brandveiligheid
In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van gebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw binnen het plangebied wordt aangevraagd. In beginsel kan echter wel aan de regels worden voldaan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.7 respectievelijk 2.4.3 behandeld.
4.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
In casu is er sprake van een bestaand en in het stedelijk gebied gelegen openluchtmuseum. Dit openluchtmuseum toont oude ambachten in een herbouwd peeldorp zoals ze oorspronkelijk voorkwamen in de regio Nederweert. Bezoekers en vooral de jeugdige krijgen in en om de peelboerderij een educatief programma aangeboden over voedsel: van oorsprong tot consumptie.
De elders gesloopte en hier herbouwde peelboerderijen en woningen lagen destijds niet in de kern maar juist (net) buiten de kern. In het openluchtmuseum (uit de naam blijkt al dat er veel in de open lucht is en de bebouwingsdichtheid erg klein is) is het dus eveneens wenselijk om de cultuurhistorische bebouwing zo getrouw mogelijk te implementeren op het museumterrein. Dit betekent dus dat er directe aansluiting wordt gezocht met het bestaande museumterrein maar dat de nieuw te realiseren peelboederij met bijbehorende (nu pseudo-)agrarische gebouwtjes in het agrarische buitengebied worden gesitueerd. Omdat het geen agrarische bedrijfsgebouwen betreffen die ook daadwerkelijk nu agrarisch zullen worden gebruikt, zal de bestemming 'Maatschappelijk' op dit perceel worden gelegd, dat overigens voor meer dan 75% cultuurhistorisch verantwoord landschappelijk zal worden ingepast.
De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
4.3 Provinciaal Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Limburg 2014
Op 12 december 2014 is de omgevingsvisie Limburg (voorheen POL 2014) vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
- 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
- 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
- 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: de OV richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Voor wat betreft de projectlocatie geeft de OV aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'buitengebied' en voor een heel klein gedeelte als 'overig bebouwd gebied'.
Figuur 11: uitsnede omgevingsvisie Limburg
Het betreft een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.
Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, past onderhavige ontwikkeling, die een directe verbinding heeft met het landelijk gebied, binnen de typering 'buitengebied' , aansluitend aan het 'overig bebouwd gebied' en is er derhalve geen strijdigheid met de Omgevingsvisie Limburg 2014.
4.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.
Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.
In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.
Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.
Artikel 2.4.6 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'vrijetijdseconomie' (waarmee onderhavig plan de meeste raakvlakken vertoont) en kent de volgende bepaling:
Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de opgaven en algemene principes van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
In casu is er geen sprake van een toevoeging van een vestigingsmogelijkheid voor een nieuwe vrijetijds-activiteit, maar van de uitbreiding van een bestaande vrijetijds-activiteit in de vorm van het peelmuseum.
Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Nederweert
De gemeenteraad heeft op 9 november 2010 de ‘Structuurvisie Gemeente Nederweert. Ruimtelijke ontwikkelingen in een plattelandsgemeente 2010-2020’ vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijke beleid voor het hele grondgebied van Nederweert. In deze structuurvisie wordt verwezen naar het provinciale kwaliteitsmenu, dat vertaald moet worden in een gemeentelijk kwaliteitsmenu. De ‘Aanvullende Structuurvisie nieuwe bebouwing in het buitengebied’ (27 maart 2012) is een aanvulling op de ‘Structuurvisie Gemeente Nederweert’.
Het doel van deze aanvullende structuurvisie nieuwe bebouwing in het buitengebied is een overzicht te geven van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de relatie aan te geven met de compenserende maatregelen die bij nieuwe bebouwing in het buitengebied gevraagd worden.
Er worden diverse ontwikkelingen op het gebied van Toerisme en Recreatie gestimuleerd:
- ontwikkeling van infrastructuur die ondersteunend is aan de beleving van het platteland (natuur, landelijk, vennen);
- ontwikkeling van belevingsplekken op het platteland voor de recreant, zoals natuur, speeltuinen, campings, sportgelegenheden, picknickplaats, pannenkoekenhuis, terras;
- ontwikkelen Groote Peel tot een completer product waardoor er een hogere belevingswaarde komt zoals toevoeging infrastructuur, vervoer, observatiepunten, horeca, wellness;
- ontwikkelen van bestaande en nieuwe voorzieningen zoals een regionaal evenemententerrein en outdoor sportcentrum.
Omdat het bestemmingsplan ‘Buitengebied Nederweert’ al een regeling bevat voor het omzetten van bestaande bebouwing naar een toeristisch recreatieve functie en uitbreiding van bestaande bebouwing met maximaal 25% van de bebouwde oppervlakte, is deze structuurvisie alleen van toepassing op:
- nieuwe bedrijven die geen gebruik maken van bestaande bebouwing
- uitbreiding van bebouwing van bestaande bedrijven binnen het bestemmingsvlak indien deze meer bedraagt dan 25% van de bestaande bebouwing
- uitbreiding van het bestaande bestemmingsvlak
Voor de activiteit waartoe onderhavig bestemmingsplan is opgesteld is de volgende compensatieverplichting van toepassing:
activiteit | compensatie |
Uitbreiding bestaande gebiedseigen recreatie boven 25% van het bebouwde oppervlak binnen het bestemmingsvlak danwel uitbreiding van bestemmingsvlak | • 5 x m² nieuwe verharding en bebouwing in natuur, landschap of flora en fauna • danwel € 25,- per m² bebouwing en verharding |
Om te voldoen aan de verplichting om per m2 nieuwe verharding en bebouwing 5 m2 natuur/landschap/flora/fauna toe te voegen, is het landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd.
4.4.2 Bestemmingsplan
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
locatie | Bestemmingsplan | Bestemming | |
R 1770 | Bestemmingsplan Buitengebied (incl. 2 herzieningen) | - agrarisch - waarde archeologie | |
R 1352 | Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind en Ospeldijk | - maatschappelijk |
Afbeelding 12: Uitsnede verbeeldingen
Binnen de bestemming Agrarisch en Maatschappelijk (voorzover gelegen buiten het bouwvlak) is het niet mogelijk om de gewenste ontwikkeling te realiseren.
Hoofdstuk 5 Milieu-planologische Aspecten
5.1 Milieu Effect Rapport
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Bijlage D van het Besluit m.e.r. bepaalt onder activiteit 10 dat een m.e.r onderzoeksplicht geldt voor (kolom 1) plannen voor de aanleg, uitbreiding of wijziging van skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen, jachthavens, vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen , permanente kampeer- en caravanterreinen, of themaparken, in geval er sprake is van (kolom 2) 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
Het plangebied beslaat een oppervlakte van 7600 m2. Ruimschoots onder de drempelwaarde. Het bezoekersaantal van het themapark bedraagt in totaliteit (bestaande en uit te breiden deel) zeker niet meer dan 250.000 per jaar. Openluchtmuseum Eynderhoof ontvang jaarlijks 15 à 20 duizend bezoekers. Om dit aantal vast te houden moet Eynderhoof steeds meer te bieden en verbeteren. De Peelboerderij is hiervan een onderdeel. Bezoekers en vooral de jeugdige krijgen in en om de peelboerderij een educatief programma aangeboden over voedsel: van oorsprong tot consumptie. Door de bouw van de peelboerderij wordt geen toename van bezoekers verwacht en zal derhalve de verkeersdrukte niet toenemen.
Daardoor is het onderhavige project aanzienlijk kleiner dan de in bijlage D genoemde drempelwaarden.
In casu is het niet noodzakelijk om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.
Ter onderbouwing van dit bestemmingsplan worden uiteraard wel alle aspecten onderzocht die het gevolg zijn, dan wel kunnen zijn van het initiatief. Hiervoor zij met name verwezen naar onderhavig hoofdstuk 5.
5.2 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Een openlucht museum is geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Ook wordt in dit bestemmingsplan geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt binnen de inrichting zelf geen significant geluid geproduceerd. De enige machine die in het plangebied komt staan is een elektrisch aangedreven graan-maalsteenkoppel welke geplaatst wordt in de maalderij. Dit maalsteenkoppel is al jaren op Eynderhoof in gebruik en verhuist te zijner tijd naar het naar de maalderij in onderhavig plangebied. Buiten de maalderij is deze machine nauwelijks hoorbaar. Er wordt hoofdzakelijk mais mee gemalen. Mais maalt stof-arm; tarwe of dergelijke malen geeft teveel stof voor bezoekers.
Het aspect geluid levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
5.3 Bodem- En Grondwaterkwaliteit
In het kader van het onderhavige plan worden binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functies toegelaten in de vorm een openluchtmuseum met expositieruimten.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 1 februari 2018 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV. Hierin is het volgende geconstateerd:
"Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat enkel het toekomstige bouwvlak (± 1.800 m2) onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, sterk siltig, matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit zwak grindig, matig tot uiterst siltig, matig fijn tot matig grof zand. Bij boring 1 komen in de ondergrond plaatselijk leemlaagjes voor en is de bodem plaatselijk zwak tot sterk gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium. Deze metaal verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in de bodem .In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Het grondwater is licht verontreinigd met xylenen. Voor deze lichte xylenenverontreiniging heeft Econsultancy vooralsnog geen verklaring.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing."
Het bodemonderzoek maakt integraal onderdeel uit van de planstukken.
5.4 Luchtkwaliteit
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Er is volgens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De enige machine die in het uitbreidingsgebied komt staan is een elektrisch aangedreven graan-maalsteenkoppel welke geplaatst wordt in de maalderij. Dit maalsteenkoppel is al jaren op Eynderhoof in gebruik en verhuist naar de maalderij in het uitbreidingsgebied. Er wordt hoofdzakelijk mais mee gemalen. Mais maalt stof-arm; het malen van tarwe of dergelijke geeft teveel stof voor bezoekers. Deze activiteit leidt derhalve niet tot overlast ten aanzien van het aspect fijnstof.
Verder vinden er geen activiteiten plaats die van invloed zouden kunnen zijn op het aspect fijnstof.
Op onderstaande concentratiekaart met de fijnstofsituatie gerelateerd aan veehouderijen is te zien dat het plangebied en omgeving duidelijk de kwalificatie 'goed' krijgt.
Figuur 13: concentratiekaart fijnstof
Gesteld kan worden dat onderhavige ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, omdat het aantal verkeersbewegingen geringer is dan bij bovengenoemde 1.500 woningen. Dergelijke projecten hoeven volgens de Wet milieubeheer niet langer getoetst te worden aan de grenswaarden, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg (zie figuur 13) ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 500 m) één risicovolle inrichting, in de vorm van een autobedrijf aan het Eind 12, waar een lpg-vulpunt is met een vergunde jaardoorzet van maximaal 1000 m3. De plaatsgebonden risicocontour bedraagt 110 m (feitelijke afstand tot het plangebied is kleiner, maar de afstand tot de nieuwe bebouwing is groter).
De grens voor de verandering van het groepsrisico ligt op 150 m. Hierbinnen ligt ook een deel van het bouwvlak.
Figuur 14: uitsnede risicokaart
Gelet hierop dient er een toets van het groepsrisico aan de oriëntatiewaarde te worden uitgevoerd. Deze toets is op 23 mei 2018 door Bureau Kragten uitgevoerd. Geconcludeerd kon worden dat de plaatsgebonden 10-6-risicontour ten gevolge van het LPG-tankstation aan het Einde 12 te Nederweert-Eind, op grond van de maximaal verleende doorzet, niet reikt tot over het plangebied. Verder is aangetoond dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden in de huidige situatie. De berekening van de toekomstige situatie heeft aangetoond dat de uitbreiding van het Limburgs Openluchtmuseum Eynderhoof geen verhoging van het groepsrisico tot gevolg heeft. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico als gevolg van de planvorming wordt niet overschreden. Het rapport 'Bepaling Hoogte Groepsrisico LPG' is integraal aan de planstukken toegevoegd.
Het scenario dat kan optreden bij een lpg-tankstation is het exploderen van een tankwagen met LPG, een brandbaar gas. Een dergelijke explosie wordt ook wel Bolling Liquid Expanding Vapour Explosion, oftewel BLEVE, genoemd.
Bij een LPG-tankstation vormt de bevoorrading (het transport, de overslag en opslag) van de ondergrondse tank door een tankwagen een verhoogd risico. Technische of menselijke fouten kunnen leiden tot het ongecontroleerd vrijkomen van LPG, met alle gevolgen van dien.
Risicobron in detail
De meest effectieve maatregel om de mogelijkheden tot zelfredzaamheid te vergroten, is afstand houden tussen de risicobronnen en de potentiële slachtoffers. Voorts moet het personeel van het openluchtmuseum middels risicocommunicatie op de hoogte worden gebracht over de risico's, de maatregelen die getroffen moeten worden en de handelingsperspectieven die moeten worden ontwikkeld.
In de onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van de verschillende effectafstanden van een BLEVE bij een geheel of gedeeltelijk gevulde tankwagen. De afstanden gelden vanaf de LPG-tankwagen.
Scenario's en effectafstanden (vanaf de tankwagen) bij een ongeval met butaan of LPG | |||
Meest geloofwaardig scenario | Worst case scenario | ||
De tankwagen scheurt bij dit scenario, waardoor het vloeistof verdichte gas expandeert en een overdrukscenario veroorzaakt. | De tankwagen wordt aangestraald, waardoor de tank wordt verwarmd, de integriteit van de tankwand-constructie het begeeft en een warme BLEVE ontstaat. Door de aanwezigheid van vuur / brand / hitte zal de brandbare vloeistof ontsteken en een grote vuurbal met grote hittestraling tot gevolg hebben, met uitstraling naar de omgeving. Personen binnen de stralingscontouren, worden circa 12 seconden blootgesteld. | ||
Kans | Groot (> 10-5) | Kans | Gemiddeld (10-5tot 10-7) |
Blootstellingsduur | kort | Blootstellingsduur | 12 seconden |
100% letaal (0,3 bar) | 30 meter | 100% letaal (46 kW/m2) | 90 meter |
10% letaal (34 kW/m2) | 140 meter | ||
1% letaal (0,1 bar) | 70 meter | 1% letaal (19 kW/m2) | 230 meter |
Glasbreuk (0,03 bar) | 180 meter | 1 e gr. brandwonden (7,5 kW/m2) | 400 meter |
Uitgangspunten: - omgevingstemperatuur: 10°C - stabiliteitsklasse: D5 - De effectafstanden zijn berekend aan de hand van het computerprogramma Effects 5.5 en daar waar nodig gecontroleerd en bijgesteld met Safeti-nl en Save. - De in de tabel gehanteerde uitgangspunten komen overeen met de invoerparameters voor de slachtofferberekeningsmethode |
Tabel: Wegscenario hitte- & drukbelasting (GF3) ten gevolge van LPG
Bron: handleiding adviestaak regionale brandweren IPO 08
Aangezien de afstand tussen de geprojecteerde peelboerderij en het LPG-tankstation circa 150 meter bedraagt, dient met de effectafstanden in bovenstaande tabel rekening gehouden te worden.
In geval van het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van de peelboerderij dienen de aspecten zelfredzaamheid, bereikbaarheid/bluswatervoorzieningen en het resteffect beoordeeld te worden.
Zelfredzaamheid
Bij de ontwikkeling van de peelboerderij dient met de effecten die op kunnen treden tijdens incidenten bij het LPG-tankstation rekening gehouden te worden. De peelboerderij en bijbehorende voorzieningen wordt bezocht door de gasten van het openluchtmuseum. Deze bezoekers lopen door het gebouw en over het erf, maar verblijven hier niet. In de avond/nachtperiode is er niemand aanwezig. In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat de bezoekers zelfredzaam zijn, hoewel natuurlijk ook mensen met een lichamelijke en/of geestelijke handicap het openluchtmuseum zullen bezoeken.
In geval van een groot incident bij het LPG-tankstation zal de brandweer zich in eerste instantie richten op de bestrijding van het incident. Het redden en evacueren van personen in de directe omgeving zal pas na bepaalde tijd in gang worden gezet.
Bereikbaarheid/Bluswatervoorziening/opkomsttijd
De bereikbaarheid van de locaties, peelboerderij en LPG-tankstation is goed. Uit een inventarisatie blijkt de primaire en secundaire bluswatervoorziening in de omgeving van het tankstation voldoende te zijn. Voor het beheersen van een BLEVE is een grote hoeveelheid blus en koelwater nodig. Dit bluswater dient door verschillende voertuigen opgebracht te worden. Op het terrein van openluchtmuseum bevindt ook zich een brandput welke op onderstaande figuur is weergegeven.
Figuur 15: situering brandput museumterrein
Bij het scenario BLEVE is sprake van een zekere opbouw van het scenario. Het tijdstip van het ontstaan van de BLEVE is afhankelijk van oorzaak van de brand en de inhoud van de tankwagen, dit kan tussen de 20 en 30 minuten liggen.
Gelet op de vrijwillige organisatie van de brandweer in de gemeente Nederweert, mag er vanuit worden gegaan dat er in geen geval binnen een termijn van 20 minuten voldoende voertuigen inzet gereed zijn op de plaats van het incident. Het moment van een eerst mogelijke inzet ligt zodanig lang na het ontstaan van het incident, dat aangenomen kan worden, dat een veilige inzet van de overheidshulpdiensten niet zal kunnen plaatsvinden.
Resteffect
Voor het scenario BLEVE bij het LPG-tankstation komen de meeste slachtoffers te vallen binnen een afstand van 200 meter (koude BLEVE) respectievelijk 300 meter (warme BLEVE).
De bebouwing in het plangebied binnen 200 meter van de risicobron zal bij een BLEVE een zodanige grote schade oplopen, dat herbouw noodzakelijk zal zijn.
De meest effectieve maatregel om de zelfredzaamheid te vergroten is afstand te houden tussen de risicobron en de potentiële slachtoffers.
Echter, tussen het lpg-tankstation en de peelboerderij c.a. bevindt zich aan het Eind bebouwing in de vorm van vrijstaande woningen met bijgebouwen, waarvan een substantieel bufferende werking uitgaat.
Conclusie
Gelet op de toch ruime afstand van de peelboerderij tot de risicobron, het bufferende effect van de bestaande bebouwing aan het Eind en de overwegend zelfredzaamheid van de bezoekers van het openluchtmuseum is het risico op slachtoffers binnen het plangebied beperkt.
De toets van het groepsrisico aan de oriëntatiewaarde (uitgevoerd door Bureau Kragten) is voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Het advies van de Veiligheidsregio is als bijlage 5 aan de planstukken toegevoegd. Onderstaand zijn de punten van advies benoemd:
- 1. Zorg voor een extra bluswatervoorziening van 90 m3/uur ter bestrijding van de incidenten met gevaarlijke stoffen bij het LPG tankstation waarbij de locatie in onderling overleg met de Veiligheidsregio Limburg Noord wordt bepaald;
- 2. Zorg voor een extra bluswatervoorziening van 60 m3/uur achter in het terrein (tweede toegang);
- 3. Borg in de omgevingsvergunning van het LPG tankstation dat er enkel LPG afgeleverd wordt op de momenten dat er zo min mogelijk personen aanwezig zijn;
- 4. Borg in de omgevingsvergunning van het LPG tankstation dat er enkel tankwagens met hittewerende coating LPG afleveren;
- 5. Borg in de omgevingsvergunning van het LPG tankstation dat de LPG-losplaats van het tankstation is voorzien van een goede aanrijdbeveiliging zodat de kans op een incident verder wordt verkleind;
- 6. Situeer de peelboerderij zover mogelijk van het LPG tankstation vandaan;
- 7. Beperk het glasoppervlak aan de gevel aan de zijde van het LPG-tankstation;
- 8. Pas scherfwerende beglazing toe aan de zijde van het LPG tankstation;
- 9. Zorg dat de peelboerderij bestand is tegen de druk- en hittestralingseffecten die kan optreden bij een BLEVE. Afhankelijk van de situering van de peelboererij in het plangebied zal de hittestraling tussen de 30-170 kW/m2 en de drukbelasting tussen de 0,03- 0,17 bar liggen;
- 10. Projecteer de nooduitgang van de peelboerderij van het LPG tankstation af zodat via de veilige zijde kan worden ontvlucht;
- 11. Zorg dat het personeel van het openlucht museum geïnstrueerd wordt over de risico’s en de maatregelen die genoemden moeten worden bij een (dreigende) BLEVE scenario met het handelingsperspectief. Hier willen wij als Veiligheidsregio Limburg-Noord bij ondersteunen.
De deeladviezen waarvan de uitvoering in de macht van initiatiefnemer van onderhavig project ligt, zullen worden meegenomen in de uitvoering van de plannen. Het betreft de extra bluswatervoorziening van 60 m3/uur binnen het plangebied, het beperken van het glasoppervlak aan de gevel aan de zijde van het LPG-tankstation, het toepassen van scherfwerende beglazing aan de zijde van het LPG tankstation, zorgen dat de peelboerderij bestand is tegen de druk- en hittestralingseffecten die kan optreden bij een BLEVE situering van de nooduitgang van de peelboerderij van het LPG tankstation af en het instrueren van het personeel van het openlucht museum over de risico's en de maatregelen die genomen moeten worden bij een (dreigende) BLEVE scenario met het handelingsperspectief.
In de planregels zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen, zodat de verlening van de omgevingsvergunning wordt gekoppeld aan de uitvoering deze maatregelen zodat de uitvoering hiervan op deze manier ook wordt gewaarborgd.
5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N275 (Venloseweg). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van ruim 600 meter, waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen geen belemmering is van onderhavig project.
5.6 Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied
Een museum valt volgens voornoemde brochure binnen de milieucategorie 1. Voor bedrijven/inrichtingen die in milieucategorie 1 vallen, geldt een richtafstand van 10 meter (voor omgevingstype rustige woonwijk). De uitbreidingslocatie van het openluchtmuseum (waarin dit bestemmingsplan voorziet) is op een afstand van meer dan 10 meter gelegen van de bouwvlakken waarbinnen woningen zijn of mogen worden gerealiseerd. Hoewel een openluchtmuseum niet helemaal gelijk te stellen is met een museum omdat in dit geval ook buitenactiviteiten plaatsvinden, is deze richtafstand van 10 meter in beginsel het uitgangspunt. De richtafstand van 10 meter is afkomstig vanuit het aspect geluid. Voor de overige aspecten (geur, stof en gevaar) geldt een richtafstand van 0 meter. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat binnen de bebouwing zelf waarin dit bestemmingsplan voorziet geen geluid wordt geproduceerd. Het nieuw te realiseren gebouw zal namelijk gebruikt worden voor expositie van historische goederen en het demonstreren van ambachtelijke activiteiten. Deze activiteiten kunnen in beperkte mate geluid produceren, maar dit zal niet zodanig zijn dat dit tot overlast zal leiden. Uitgangspunt is dat we de boerderij kunnen bemannen met vrijwilligers. Er worden een paar varkens en runderen gehouden en verder een geit, een paar schapen en een 20-tal scharrelkippen. De mest wordt in het uitbreidingsplan verwerkt. Uit de uitspraak van ABRvS van 28 september 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:Au3361) blijkt dat het houden van dieren in deze beperkte omvang niet kan worden gezien als het bedrijfsmatig houden van dieren.
De enige machine die in het uitbreidingsgebied komt staan is een elektrisch aangedreven graan-maalsteenkoppel welke geplaatst wordt in de maalderij. Dit maalsteenkoppel is al jaren op Eynderhoof in gebruik en verhuist naar de maalderij in het uitbreidingsgebied. Buiten de maalderij is deze machine nauwelijks hoorbaar. Er wordt hoofdzakelijk mais mee gemalen. Mais maalt stof-arm; het malen van tarwe of dergelijke geeft teveel stof voor bezoekers.
Deze activiteiten leiden derhalve niet tot overlast ten aanzien van het aspect geur, (fijn)stof en/of licht. Daarnaast zijn de (gevels van de) woningen op een afstand van 20 tot 50 meter gelegen van de grens van onderhavig plangebied.
Verder zal onderhavige uitbreiding niet leiden tot grotere bezoekersaantallen en dus ook niet tot extra verkeersaantrekkende werking.
Gelet op het feit dat de buitenactiviteiten niet leiden tot onevenredige hinder en op een ruime afstand van de woningen worden gesitueerd, leidt onderhavige ontwikkeling niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de nabij gelegen woningen.
Het openluchtmuseum zelf wordt niet gekwalificeerd als een gevoelig object in de zin van geluid, geur, stof of gevaar. Zie hiervoor de uitspraak ABRvS, 201308724/1/A1, 15 oktober 2014, Voerendaal waarbij het ging om een zorgboerderij. De reden is dat de zorgboerderij (evenals onderhavig openluchtmuseum) niet juridisch-planologisch bestemd is voor wonen of langdurig verblijf door dezelfde personen.
Aan de Rendierenlaan is een grondgebonden agrarisch bedrijf gesitueerd. Bij dergelijk bedrijf behoort een richtafstand van maximaal 100 m. Het plangebied ligt net buiten deze milieucirkel van 100 m.
Hierdoor kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat ter plaatse een aanvaardbaar klimaat heerst voor de bezoekers en omliggende bedrijven niet (extra) in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
5.7 Kabels, Leidingen En Straalpaden
5.7.1 Inleiding
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
5.7.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerd zijn voor het project.
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Nederweert als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt.
Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
- a. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
- b. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
- c. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen te worden voorkomen;
- d. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
- e. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewater is toegestaan.
6.2 Waterhuishoudkundige Situatie Plangebied
Afvoerend verhard oppervlak en riolering
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 400 m2 (bebouwing én niet-doorlatende erfverharding).
Grondwater
De bodem bestaat volgens BIS uit hoge zwarte enkeerdgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand zit op 40 cm - 80 cm -mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 120 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van circa 31 meter boven NAP, net als de omliggende gronden en de openbare weg.
Oppervlaktewater
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen waterlopen. In de ruimere omtrek stroomt de Noordervaart en het Kanaal Wessem-Nederweert en zijn er een aantal primaire en secundaire waterlopen, zoals op onderstaande uitsnede van de legger van het waterschap is weergegeven in relatie tot de ligging van het plangebied (rode pijl).
Figuur 16: uitsnede legger waterschap
Het project heeft redelijkerwijs, gezien de afstanden tot de waterlopen, hierop geen nadelige effecten.
HemeI- en afvalwater
Infiltratie van hemelwater:
Binnen het plangebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 400 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze afgekoppeld dienen te worden. De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=100.
Kwantiteitsberekening
Neerslag T=10 -> 43 mm neerslag/m2 | Neerslag T=100-> 84 mm neerslag/m2 |
Te verwerken -> 400 m2 x 0,043 m = 17,2 m3 | Te verwerken -> 400 m2 x 0,084 m = 33,6 m3 |
Voor deze hoeveelheid hemelwater (T=100) zal in het noordwestelijk deel van het plangebied de brandkuil (in combinatie met een zaksloot aan de westzijde) weer dienst gaan doen als hemelwateropvang. Deze heeft en had vroeger een functie voor bluswater en als drenkplaats voor vee. De brandkuil, welke ruim voldoende capaciteit heeft om een bui van T=100 te bergen, zal worden afgerasterd in verband met verdrinkingsgevaar.
Op onderstaande uitsnede uit het inrichtingsplan zijn de brandkuil met sloot weergegeven.
Figuur 17: brandkuil en sloot mede tvb hemelwaterinfiltratie
Voor de afvoer van huishoudelijk-/bedrijfsafvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Bouwmaterialen
De gemeente Nederweert streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.
Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.
6.3 Overleg Waterschap
Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.
Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- plantoelichting
- planregels;
- verbeelding.
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
- Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
- PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
- Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.
7.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
Verder is aansluiting gezocht bij de systematieken van het Bestemmingsplan buitengebied Nederweert en de Beheersverordening Nederweert, Budschop, Eind, Ospeldijk en Pannenweg-Oost.
7.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
7.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid, Kostenverhaal En Planschade
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.
Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Weert en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst, waarin naast verhaal van de ambtelijke kosten en bijdragen bovenwijks en ruimtelijke ontwikkeling, ook het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Weert komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg, de VROM-inspectie, de wegbeheerder en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
- 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
- 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
- 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
- 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
- 5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
9.2 Overleg
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.
Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 19 oktober t/m 29 november 2018 voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
|